Essay Kunstfilosofie Minor Kunst als Communicatiemiddel Periode A-‐B, 2011 Docent: Nanny Kok Jitske-‐Sophie Venema, 1569655
Waarom Jan Wolkers bij De Grote Drie had moeten horen. Door Jitske-‐Sophie Venema
Niet om mijn kritiek, niet om mijn schrijven, niet om mijn borsten. Het allerliefst had ik gewild dat je me kende als de beste vriendin van Jan Wolkers, maar dat levensdoel is op een (grijze) haar na mislukt. Jan Wolkers, mijn bijna-‐beste vriend, werd met zijn taboedoorbrekende boeken waarin hij zaken als de dood, seks en ziekte niet schuwde, een van de grootste schrijvers van Nederland. Maar hij staat niet in het rijtje van Harry Mulisch, Gerard (van het) Reve en Willem Frederik Hermans. Het rijtje der Grote Drie. Hij werd onterecht niet op waarde geschat, terwijl mijn Wolkers het prima kan afleggen tegen zelfverklaarde halfgoden als Mulisch. Een pleidooi voor de Grote Vier.
Mulisch, pas een jaar geleden legde hij het loodje en dat hebben we allemaal geweten. Een extra NOS-‐journaal werd ingelast en de begrafenis was live op televisie te volgen. Dit was echter verre van een unieke gebeurtenis. In 2007 overleed Jan Wolkers, en ook dit was live te volgen op televisie. Die moeite werd voor Gerard Reve niet genomen toen hij in 2006 ter aarde werd gesteld. En W.F. Hermans debuteerde ook eenzaam onder de groene zoden. Dus wat het pretentieuze begrafenissen aangaat, wordt Wolkers wel als een Grote Drie behandeld. STOET EREGALERIJEN De Grote Drie, een duidelijke term die nogal wat schrijvers uitsluit. De eretitel werd aan het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw voor het eerst gebruikt door de toonaangevende criticus Kees Fens voor de drie naoorlogse schrijvers Harry Mulisch, Willem Frederik Hermans en Gerard (van het) Reve. Het is een term die thuishoort bij een lange stoet eregalerijen van de menselijke cultuur: De G4, the Big Five, De Drie Tenoren, Het Machtige Hoopje. Het is een term die op middelbare scholen wordt gehandhaafd en gepromoot in boekwinkels. Wie boeken van de grote drie leest, hoort erbij en heeft een zeker cachet. Het ontstaan van dit passief exclusieve gezelschap kwam op een opmerkelijk moment. Pal na de ontzuiling van de jaren zestig, terwijl de oude standenmaatschappij ter aarde stortte. In het cabaret werd gesproken over het trio Kan, Sonneveld en Hermans. Maar voordat Hermans, Reve en Mulisch benoemd werden tot clubje, gebeurde het niet eerder dat schrijvers op basis van hun verdiensten bij elkaar gezet werden. Er werd wel gesproken over generaties, de Tachtigers, de Vijftigers, de Zestigers. Maar die kregen geen eigen ereschavot. Multatuli, Simon Vestdijk: ze moesten allebei in hun eentje de Olympus beklimmen. De Grote Drie mochten dit samen doen.
Maar waarom staat Wolkers daar nou niet bij? Jan Wolkers is minstens zo intrigerend als de andere drie heren. Als ik hem zag zitten in zijn tuintje, omringt door minuscule insectjes die allemaal vol liefde werden behandeld, dan schoot ik vol. Als ik in zijn dagboeken lees hoe hij Karina liefhad, dan smelt ik. En als ik lees hoe hij zijn vele minnaressen begeerde, dan kan ik enkel vurig hopen ooit ook zo begeerd te worden. Boeken als Turks Fruit en De Doodshoofdvlinder die ik kan dromen en die uit elkaar spatten van de gelaagdheid en onderlegdheid. Wat had ik graag uren bij hem aan tafel gezeten om zijn vileine mijmeringen aan te horen, onder het genot van een glas Cola, want “dat tintelt zo fijn”, zoals hij dat altijd zei.
HOKJES DENKEN De populariteit van het begrip ’De Grote Drie’ zegt iets over de behoefte aan een pikorde, een Gouden Standaard, een hokje om in te denken. Juist in een tijd waar de hoge kunsten afbrokkelden en grenzeloosheid aan de orde van de dag was. Aandachttrekkende schrijvers als Jan Cremer en mijn Jan leken in de jaren zestig en zeventig aan de bestaande literaire standaard te knabbelen. Er kwamen nieuwe vormen van schrijfkunsten op. Lichte verhalen, eenvoudig realisme, reisliteratuur en verhalen vol seks leken voor veel academici de sluipmoordenaar van de beschaving. Deze ‘neergang’ voedde blijkbaar de behoefte aan een hitlijst, iets maatgevends. Ik begrijp dat de Grote Drie een soort waarschuwingsbord was: Pas op allemaal, dit zijn en blijven de beste! Daar kan ik allemaal inkomen. Hokjes, ik houd er zelf ook van. Maar waarom dan niet Grote Vier? Nota bene termuitvinder Kees Fens schreef, samen met G.F.H. Raat, in een artikel ‘De vaste namen’ in Het Literair klimaat 1970-‐1985 over de ‘groten’ in die periode: Mulisch, Reve, Hermans EN Wolkers. Waarom is dit niet blijven hangen? Schreef Wolkers te weinig over de oorlog? Of was hij te populair bij de jeugd vanwege die sekssluipmoordenaar? Waren zijn thema’s niet zwaar genoeg? Wolkers' gereformeerde afkomst komt veelvuldig terug in zijn romans. Verder kenmerken zijn romans zich inderdaad door een grote openheid over seksualiteit. Hij was een van de eerste literaire schrijvers die zo ver ging. De eerste uitgever van Wolkers vond dat er te veel ‘vieze woorden’ in zijn boeken stonden, en dat Wolkers deze door Latijnse termen moest vervangen. Wolkers stelde daar tegenover dat de dingen die hij beschreef nu eenmaal voorkomen in de maatschappij en het leven. Hij vond daarom de expliciete beschrijvingen in zijn verhalen verantwoord. Ook wees hij erop dat over al deze zaken in ‘grote boeken’, zoals de Bijbel, evenzeer op niet mis te verstane wijze wordt verhaald. En ook grootheid Reve had hier natuurlijk een handje van. Oké, Jan Wolkers was een eenvoudige man. In zijn hele leven haalde hij maar één diploma: zijn tikdiploma. Is dat een probleem? Inderdaad, Drs. Hermans studeerde cum laude af in de fysische geografie. Gerard Reve studeerde af aan de Grafische School. Maar autodidact Harry Mulisch had ook geen diploma en stopte na vier jaar met zijn VWO. Dus daar kan het niet aan liggen. De zinnen van Wolkers zijn eenvoudig, met eenduidigere taal dan Hermans en Mulisch gebruiken. Maar tegelijkertijd bevatten ze eenzelfde helderheid als de woorden van Reve.
WAAR LIGT HET DAN AAN? Het is niet eenvoudig kritiek op Wolkers te vinden, die verder gaat dan “ik vind het veel te plat”. Veelal spreken de ‘kenners’ van Nederland vol lof over mijn bijna-‐beste vriend. Zij roemen niet alleen de schrijfstijl, maar ook zijn eigenzinnige karakter. Zo vindt Joost Zwagerman de overleden schrijver ''eigenzinnig en onverzettelijk''. Voor hem werd Wolkers een voorbeeld toen hij op de middelbare school voor het eerst zijn boeken las. “Wolkers wist niet alleen wat schrijven was, maar ook wat leven was. Toen dacht ik: zo wil ik ook leven en schrijven.” En ook oud-‐minister van Cultuur Ronald Plasterk is een grote fan. “Een grote, stevige man die een klein woordje voorzichtig oppakte.” Mede-‐natuurliefhebber en schrijver Maarten 't Hart zei op de plenaire begrafenis van Wolkers dat hij nooit helemaal op waarde is geschat. “Jan had veel critici, maar dat heb ik altijd zeer onterecht gevonden. Wolkers behoorde niet tot de Grote Drie. Eigenlijk had dat de 'grote vier' moeten zijn.” Aan het oeuvre van Wolkers kan het niet liggen. Hij debuteerde in 1961 en schreef daarna ruim dertig boeken. Harry Mulisch kwam ‘slechts’ aan dertien dikke pillen, Reve aan negen. Zes van Jan’s pareltjes werden verfilmd, en ruim drie miljoen mensen bezochten met rode konen Turks Fruit in de bioscoop. Ook de film Zomerhitte was een succes. De verfilming van Hermans meesterwerk De Donkere Kamer van Damocles kan niemand zich nog herinneren, over Reve nog maar te zwijgen. Mulisch heeft vier verfilmingen op zijn naam staan. En eerlijk is eerlijk: De ontdekking van de hemel is een groot succes. Rob Schouten wierp in De Trouw een andere reden op, waarom Wolkers er niet bij hoort. ,,Wie de aangewezen Grote Drie bekeek zag dat zij, behalve hun literaire niveau, nog iets meer gemeen hadden. Ze namen politiek-‐ maatschappelijke stellingen in en betrokken die in hun schrijven.” En inderdaad, Hermans schreef cynische verhalen over de platheid van de moderne welvaart, Reve gaf als de André Hazes van het schrift een ode aan de conservatieve gewone man. En Mulisch was natuurlijk gewoon een linkse rakker zonder partij. Schouten is er duidelijk over: ,,Zoiets kan van Wolkers niet gezegd worden. Er zat een politiek-‐maatschappelijk randje aan die Grote Drie, het waren schrijvers die de verdeelde geest van het naoorlogse Nederland in kaart brachten.” Maar dat is niet waar. Allereerst was Wolkers wel degelijk politiek en maatschappelijk betrokken. Voor de Europese Parlementsverkiezingen 2004 en de Tweede Kamerverkiezingen 2006 stond Wolkers als lijstduwer op de lijst van de Partij voor de Dieren. Hij sprak zich kritisch uit over oorlogen, dierenmishandeling en discriminatie. Of dat nou nuttig is of niet, het verwerpt een niet-‐betrokken-‐zijn standpunt.
NA-‐OORLOGSE ARROGANTIE De Grote Drie kenmerken de naoorlogse literatuur. En ik denk dat de nadrukkelijke verwijzingen, hoe verschillend ook, naar de Tweede Wereldoorlog in hun werk heeft bijgedragen aan hun status aparte. Ze belichamen, ieder op zijn manier maar toch ook samen, de verwerking van een trauma, de balans tussen fout en goed, en spotten met het heldendom van de Nederlanders. Maar is het niet een bepaalde naoorlogse arrogantie om Wolkers te verwijten geen meesterwerken over de oorlog te hebben geschreven als De Donkere Kamer van Damocles en de Aanslag? Wolkers was geen getergd kunstenaar op oorlogsvlak. Jan kon nog aan
andere dingen denken, zoals genot. Hij durfde te spelen met de dood, ook na de oorlog. Hij daagde de dood uit en verheerlijkte de duistere freudiaanse kanten in zichzelf. Jan mag dan wel geen zoon van een collaborateur zijn geweest, zoals Mulisch. Maar ook Wolkers heeft zijn portie oorlog wel gehad. Hij dook onder en verloor zijn oudste broer door de NSDAP. Het is trouwens ook niet zo dat hij zijn licht over de Duitsers nooit heeft laten schijnen. In 1962 schreef hij Kort Amerikaans, over opgepakt worden door de razzia en een NSB-‐er als docent hebben. En een saillant detail: het was Wolkers die gevraagd werd door de Nederlandse regering een Auschwitz-‐monument in Amsterdam te maken. En dat zonder zo’n groot oorlogsverhalen curriculum als zijn concurrenten.
GROTE ÉÉN Grote Drie waren Mulisch, Hermans en Reve zeker niet van meet af aan; hun collectieve eretitel kregen ze pas uitgereikt rond hun vijftigste, toen ze langzamerhand hun carrière als grand old men van de letteren konden beginnen. Maar ze trokken zeker niet samen op. De top bleek te smal voor drie auteurs; wat dat betreft is het nooit een echt Olympisch schavot geweest. Al in 1966 verklaarde Hermans de schrijver Van het Reve failliet, Mulisch noemde hij ooit een ’kale opschepper’. Reve had het bij voorkeur over de schrijver Mulles die ’vulles’ was (en Reve dat is pas leven!) en noemde hem een groot schrijver als hij hem maar niet hoefde te lezen, Hermans treiterde hij met het feit dat zijn eigen werk beter verkocht. Mulisch wees racistische trekken in het werk van Reve aan en hield hem medeverantwoordelijk voor de kwalijke verrechtsing van Nederland. NRC-‐ columnist Frits Abrahams had het in dat verband niet ten onrechte over ’De Kleine Drie’. Wolkers wist het gedoe makkelijk op te lossen: er was slechts sprake van een Grote Één en dat was hij.
BESCHEIDEN Dat Wolkers een term als de Grote Vier legitiem had gemaakt, heb ik zo onderhand wel duidelijk gemaakt. Jantjes beeldende en geile taalgebruik vond veel navolging binnen de literaire kringen. Ik ben er van overtuigd dat schrijvers als Arnon Grunberg, die welig tieren bij de catharsis van de onderbuikgevoelens, dit hebben geleerd van meester van de donkere ideeën. Maar zo zag Wolkers het zelf niet per se. In weerwil van zijn grote bekendheid als schrijver heeft Wolkers altijd te kennen gegeven dat hij zichzelf in de eerste plaats beeldhouwer voelde. Ik refereer graag nog even aan dat Auschwitz-‐beeld. Dat Wolkers zichzelf niet altijd even serieus nam als schrijver, blijkt uit de geweigerde lofzangen die hem ten deel vielen. In 1963 kreeg zijn boek Serpentina’s petticoat de literatuurprijs van de gemeente Amsterdam. De rebel pur sang stuurde de prijs in 1966 weer terug, uit protest tegen het optreden van de politie bij de rellen rond het huwelijk van Beatrix en Claus. Op een zelfde afloop konden de Constantijn Huygensprijs (1982) en de P.C. Hooft-‐prijs (1989) rekenen. Hij weigerde die omdat hij vond dat hij al eerder prijzen had verdiend voor zijn boeken. Een procedure om hem een Koninklijke onderscheiding te geven, werd stopgezet omdat verwacht werd dat hij die ook zou weigeren. Wat heb ik toch een bescheiden beste vriend. Zo’n man verdient de titel toch even veel als een Hermans en Reve die alle prijzen met hun tong op hun voeten aannamen? Om nog maar te zwijgen over ene Mulisch die openbaar smeekte om een Nobelprijs.
SPEEDBOOT Hij hoorde niet bij de Grote Drie, hij staat er niet bij op Wikipedia. En het is al te laat, want geen van hen bestaat nog. Misschien zou Jan Wolkers het zelf niet eens hebben gewild. Maar ik wilde dat wél heel graag. Ik had het hem zo gegund, maar ik werd tien jaar te laat geboren. Was ik maar eerder ’s avonds stiekem opgewonden geworden van Turks Fruit en had ik maar eerder mijn nog steeds maagdelijke moederhart gebroken door een Roos van vlees. Dan was ik opgesprongen en had ik hem met een speedboot opgehaald van Texel. Ik zou de rits van zijn blauwe sportvestje extra hoog hebben opgetrokken. In de wind zouden zijn witte haren in twee plukjes hebben gewapperd. Mijn lach zou stralen, het water zou schitteren, zijn ogen zouden twinkelen. Jan Wolkers, Nederlands meest tintelende schrijver.