Waar gaan ze naartoe? Trajectbegeleiding van jongeren in een risicomaatschappij
Jan Naert en Peter Colle Met een voorwoord door Wouter Vanderplasschen
Waar gaan ze naartoe? Trajectbegeleiding van jongeren in een risicomaatschappij
Met bijzondere dank aan vzw Jong, de organisatie waar het project kon ontstaan en een plek kreeg om uit te groeien tot een volwaardig aanbod voor jongeren. Voor meer info over het aanbod en de werkwijze van vzw Jong: www.vzwjong.be
D/2014/45/151 – ISBN 978 94 014 1713 6 – NUR 752, 766 Vormgeving cover: Koen Bruyñeel Vormgeving binnenwerk: Fulya Toper Foto’s cover en binnenwerk: Tim Cardoen © Jan Naert, Peter Colle & Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2014. Uitgeverij LannooCampus maakt deel uit van Lannoo Uitgeverij, de boeken- en multimediadivisie van Uitgeverij Lannoo nv. Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag verveelvoudigd worden en /of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Uitgeverij LannooCampus Erasme Ruelensvest 179 bus 101 3001 Leuven België www.lannoocampus.be
Inhoudstafel Woord vooraf 8 Inleiding11 Dankwoord14 1
De aanleiding voor trajectbegeleiding in het jeugdwelzijnswerk Twaalf jaar in vogelvlucht De maatschappelijke (beleids)context Jeugdwelzijnswerk, een kleine geschiedenis
2. Onderbouw van trajectbegeleiding in het Gentse jeugdwelzijnswerk Inleiding Conceptuele kaders als fundament voor het jeugdwelzijnswerk Armoede en sociale uitsluiting Theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid Wat doet het jeugdwelzijnswerk in Gent? Een groepsgericht aanbod in de vrije tijd Brug naar diensten en hulpverlening Signaal- en belangenbehartigingsfunctie De organisatie als leerplek Theoretische onderbouw voor het individuele aanbod Van ‘case management’ naar ‘trajectbegeleiding’ Het ontstaan van case management Terminologie Case management in de jeugdhulpverlening Basisfuncties van case management Verschillende modellen van case management Life Space Crisis Intervention als methodiek voor crisisinterventie De psychologische wereld van het kind of de jongere De conflictcyclus Gespreksvaardigheden Opbouw van een LSCI-gesprek Verschillende soorten nieuwe-kansen-interventies voor patroongedrag
16 16 20 23
26 26 26 27 31 32 32 33 34 34 36 36 37 38 39 40 52 54 55 56 57 58 59
5
LSCI en onderzoek Conclusie Het verhaal van Samira
61 63 64
3 Dynamieken van trajectbegeleiding in het Gentse jeugdwelzijnswerk 70 Inleiding 70 Wie is de doelgroep? 72 Een doelgroep afbakenen? 73 Wijzigingen in criteria? 75 Wie bereiken we dan? 76 Gerichtheid op de jongere 78 Reikwijdte van de trajectbegeleiding? 83 Trajectbegeleiding, deel in het raderwerk of zelfstandig aanbod? 84 De volledige persoon als invalshoek 89 Mate van directe dienstverlening 92 Life Space Crisis Intervention 94 Voorbeeld van een LSCI-gesprek in het jeugdwelzijnswerk 96 Indirecte interventies 99 Advocacy100 Outreaching 101 Administratieve taken opnemen 103 Intensiteit en frequentie van trajectbegeleiding 104 Duur van het traject? 106 Aantal begeleidingen per trajectbegeleider 108 In welke mate is de trajectbegeleider beschikbaar? 112 Opleiding en coaching 114 Hoe wordt trajectbegeleiding vormgegeven in de organisatie? 117 Conclusie 119 Het verhaal van Niels 122 4 Aan de slag met trajectbegeleiding Inleiding Professioneel omgaan met complexe situaties Maak ruimte voor de ambacht van het begeleiden Neem telkens opnieuw een zoekende positie in Respecteer de noden van kinderen en jongeren met wie je werkt Werk met de sterktes van jongeren en hun omgeving
6
Waar gaan ze naartoe?
128 128 129 130 132 133 135
Bekijk het werk als een evenwichtsoefening Weg van een neutrale positie Het werken aan (de) organisatie Team en coaching Lerende organisatie Regels en procedures dienen de praktijk, niet omgekeerd Horizontale structuur Contacten met andere organisaties in het werkveld Kritisch onderzoeken en activistisch werken
137 146 147 147 149 150 151 152 154
5 Een traject … naar een andere jeugdzorg? De leefwereld als werkterrein De manier waarop we in de leefwereld van jongeren staan: de pedagogische relatie De moeilijke opvoeder En de hulpverlenende opvoeder De manier waarop we spreken … of luisteren? De manier waarop we handelen met de jongeren in ‘hun’ leefwereld De manier waarop we omgaan met de systeemwereld in de jeugdzorg De manier waarop we hulpverlening in de leefwereld (re)politiseren: recht op jeugdhulp
160 160
Tot slot
176
162 162 164 165 167 170 174
Bibliografie180 Bijlagen189 Bijlage 1: Modellen van trajectbegeleiding en hun kenmerken 190 Bijlage 2: Ontwikkelingsangsten volgens het model van Wood 192 Bijlage 3: Aanmeldingsfiche Directe Interventies 193 Bijlage 4: Logboek met ondernomen stappen in de trajectbegeleiding 194 Bijlage 5: Oorspronkelijk handelingsplan trajectbegeleiding 195 Bijlage 6: Vragen ter reflectie op de verschillende niveaus 198 Eindnoten200
Waar gaan ze naartoe?
7
Woord vooraf
Het project ‘trajectbegeleiding in het jeugdwelzijnswerk’ startte ruim tien jaar geleden vanuit de vaststelling dat bepaalde (risico)jongeren onvoldoende bereikt werden en jeugdwerkers slechts losse en vluchtige contacten met hen hadden. Hoewel dit wel wenselijk geacht werd, had men het gevoel onvoldoende te kunnen doordringen tot deze jongeren. Tegelijk stelde men vast dat er vooral op de korte termijn gewerkt werd, veel brandjes geblust moesten worden en men vaak tussenbeide moest komen in crisissituaties. Hoewel de keuze voor trajectbegeleiding en LSCI hierdoor misschien objectief voor de hand lag, bleek dit in de praktijk zeker geen evidentie. Jeugdwelzijnswerkers stonden allesbehalve te springen om met nog maar eens een nieuwe methode aan de slag te gaan. Volgens sommigen onder hen zouden de jongeren ook niet gediend zijn bij een meer instrumentele aanpak en langdurige opvolging, gezien de meesten jongeren geen hulpvraag stellen. Verder was het maar de vraag in hoeverre een op psychoanalytische leest geschoeide methode voor crisisinterventie (LSCI) te combineren viel met case management of trajectbegeleiding, dat vooral naam had gemaakt voor het beperken van het aantal heropnames en het bevorderen van de levenskwaliteit bij populaties met chronische en meervoudige problemen. Trajectbegeleiding werd in het jeugdwelzijnswerk geïmplementeerd om de toeleiding naar geschikte ondersteuning en hulpverlening te verbeteren en om de opvolging van deze jongeren te bevorderen. De LSCI-training had vooral de bedoeling om trajectbegeleiders de nodige tools aan te reiken om gepast tussen te komen in crisissituaties. Het pleit voor de auteurs en hun integratieve en holistische visie dat ze zijn blijven geloven in de gedurfde combinatie van trajectbegeleiding en LSCI. Immers, bij aanvang was er in Vlaanderen weinig bewijs voor de effectiviteit van beide werkvormen, laat staan voor de combinatie van beide. Hoewel voorliggend boek geen wetenschappelijke studie is van de implementatie van trajectbegeleiding in het jeugdwelzijnswerk, wordt
8
Waar gaan ze naartoe?
doorheen het boek duidelijk dat zowel trajectbegeleiding als LSCI een nieuwe dimensie toevoegen en een meerwaarde vormen ten aanzien van de bestaande praktijk. Uit de praktijkvoorbeelden en citaten van jongeren en begeleiders wordt duidelijk dat de integratie van beide methoden bijdraagt tot een betere begeleiding en ondersteuning op maat van de doelgroep. Het accent in dit boek ligt op trajectbegeleiding. Met de titel Waar gaan ze naartoe focussen de auteurs vooral op de effecten van deze interventie op de langere termijn. Hoe kan trajectbegeleiding ertoe bijdragen dat kwetsbare jongeren, die soms letterlijk het spoor bijster zijn, erin slagen om hun leven (weer) op de rails te krijgen? Het blijkt een proces van vallen en opstaan en bij sommigen blijkt dat laatste heel moeilijk, of soms zelfs onmogelijk. De auteurs zijn hier niet blind voor en behouden – ondanks hun sterke betrokkenheid bij en geloof in trajectbegeleiding – hun kritische blik. Tegelijk waarschuwen ze met de titel voor een al te simplistische toepassing van trajectbegeleiding. Case management mag immers niet gebruikt worden als stoplap voor een weinig toegankelijke of slecht functionerende jeugdhulp, noch mag het risico op een bevoogdende of zelfs bemoeizuchtige case manager onderschat worden. De praktijkervaring die de auteurs de voorbije twaalf jaar opgedaan hebben, heeft hen toegelaten te leren uit de problemen en moeilijkheden waarmee ze in de loop van het implementatieproces zijn geconfronteerd. Ze delen deze als aanbevelingen met de lezer die verder aan de slag wil met trajectbegeleiding. Hierin komt vooral het belang naar voren van werken op maat van de jongere, uitgaan van zijn/haar sterktes en mogelijkheden en het uitbouwen van een goede band tussen jongere en trajectbegeleider. De rol van belangenbehartiger van de cliënt (advocacy) staat vrij centraal binnen trajectbegeleiding en draagt bij tot het opbouwen van deze vertrouwensrelatie. Een kort lijntje met de wetenschappelijke wereld en regelmatige supervisies hebben er ten slotte voor gezorgd dat trajectbegeleiding uitgegroeid is tot een effectieve methodiek om risicojongeren in het jeugdwelzijnswerk te ondersteunen en, indien nodig, te leiden naar een gepaste vorm van ondersteuning. Vanuit die optiek is het project ‘trajectbegeleiding’ niet meer weg te denken uit het Gentse
Woord vooraf
9
jeugdwelzijnswerk. Na het lezen van dit boek zal het voor de lezer duidelijk zijn hoe trajectbegeleiding bij (risico)jongeren vorm kan krijgen en waar men hiermee naartoe wil. Gent, 14 februari 2014 Wouter Vanderplasschen Docent orthopedagogiek Universiteit Gent
10
Waar gaan ze naartoe?
Inleiding
Goed twaalf jaar geleden (2002) startte trajectbegeleiding als een project binnen het Gentse jeugdwelzijnswerk. In dit boek nemen we de lezer mee in het verhaal van de uitbouw van het individuele aanbod in het jeugdwelzijnswerk. We schrijven dit verhaal niet vanuit een zuiver wetenschappelijk opzet waarbij systematisch info wordt verzameld, beschreven, geanalyseerd en waaruit besluiten worden getrokken die leiden tot resultaten. Wel leidt het verhaal tot een verkennend, explorerend opbouwen van een theoretisch en kritisch referentiekader met handvatten om een dergelijk aanbod ook elders te implementeren. Hiervoor schetsen we eerst genuanceerd de evoluties binnen het project trajectbegeleiding. We starten dan ook met een beknopte historiek van het project trajectbegeleiding in hoofdstuk 1. Een zicht op de voedingsbodem en de maatschappelijke context bij het ontstaan van het project verduidelijken de specifieke aard en de vorm van trajectbegeleiding. Het tweede hoofdstuk is een theoretisch luik en behandelt vooral de kaders die een sterke inspiratie bieden om het individuele aanbod aan op te hangen. Hierbij geven we samen met de kaders van het jeugdwelzijnswerk een stuk theorievorming rond case management en Life Space Crisis Intervention of LSCI. De inbedding in jeugdwelzijnswerk blijkt bepalend. Het jeugdwelzijnswerk brengt een aantal fundamentele zaken bij in het werken met jongeren. Tezelfdertijd zien we dat het project trajectbegeleiding een bijzonder grote invloed heeft op het jeugdwelzijnswerk in Gent. Bovendien is het werkveld sowieso een heel dynamische omgeving waar de manier van werken en de organisatiestructuren de laatste twaalf jaar sterk veranderd zijn. Die dynamieken en kenmerken van trajectbegeleiding komen in het derde hoofdstuk van het boek aan bod. De dynamiek tussen theorie en praktijk geldt niet enkel in het jeugdwelzijnswerk. Andere werkvormen/ organisaties die werken met kwetsbare groepen staan voor gelijkaardige
Inleiding
11
problemen en vinden gelijkaardige oplossingen. Niet toevallig gaat de laatste tijd veel aandacht naar outreachend werken (zie o.a. De Maeyer e.a., 2012), jeugdopbouwwerk (Jaarboek Uit De Marge) of andere laagdrempelige werkvormen. Naast het inzoomen op het aanbod zelf en kenmerken ervan, zijn ook dynamieken op meso- en macroniveau van essentieel belang. Trajectbegeleiding kreeg op organisatorisch en beleidsmatig niveau de ruimte om zich te ontwikkelen. In het vierde hoofdstuk geven we een aantal aanbevelingen om met trajectbegeleiding aan de slag te gaan. We staan ook stil bij een aantal noodzakelijke randvoorwaarden binnen de organisatiestructuur. Het concept van een ‘lerende organisatie’ en een kwalitatieve teamwerking staat hier centraal. Er is ook aandacht voor de persoon van de trajectbegeleider. Tussen de hoofdstukken 2 & 3 en 3 & 4 worden twee reële casussen weergegeven zodat de lezer een beeld krijgt van hoe begeleidingen en vragen van jongeren er kunnen uitzien.1 De conclusie gaat in op de ruimere maatschappelijke relevantie van de methodiekontwikkeling binnen het project. Door gewapend met een aantal duidelijke kaders onbevangen de praktijk tegemoet te treden, en tegelijk heel goed te luisteren naar de jongeren zelf, is er een meer gebalanceerd beeld ontstaan. Van het werken met risicojongeren werd het werken met kwetsbare jongeren om daarna te veranderen in werken met jongeren in kwetsbare situaties en werken aan die kwetsbare situaties zelf. Vanaf het begin van het project zagen we immers dat heel veel van de vragen waar jongeren mee worstelden, te maken hadden met de maatschappelijke kwetsingen en met de interactie van die kwetsbare positie met persoonlijkheidskenmerken van individuen, hun wordings- en familiegeschiedenis en nabije contextfactoren. Dit bracht ons tot andere manieren van kijken naar de jongeren en tot het zoeken naar andere vormen van jeugdzorg. Minder en minder spraken we over ‘risicojongeren’. We legden meer en meer de nadruk op de advocacy functie – het opkomen voor de jongeren met wie we werken – op weg naar de realisatie van de sociale grondrechten van de jongeren in begeleiding. De keuze van de ondertitel ‘trajectbegeleiding van jongeren in een risicomaatschappij’ was voor ons in die zin evident.
12
Waar gaan ze naartoe?
Waar gaat de jeugdzorg of Integrale Jeugdhulp met de jongeren, en in het bijzonder de meest kwetsbare jongeren heen? Wat vertellen de ervaringen tijdens twaalf jaar trajectbegeleiding in het jeugdwelzijnswerk over de weg die nog moet worden afgelegd? Vinden we kritische toetsstenen, wegmarkeringen voor een andere, vernieuwde jeugdzorg terug in de beschreven dynamieken van trajectbegeleiding?
Inleiding
13
Dankwoord
We nemen hier de tijd om een aantal mensen te bedanken die voor het project trajectbegeleiding een essentiële rol speelden. Graag bedanken we Jan Breyne voor zijn gedrevenheid om iets aan de situatie van jongeren te verbeteren. Ook de input en het vertrouwen van de Dienst Lokale Preventie en Veiligheid van de stad Gent bij dit traject is uniek. Die ondersteuning en het vrijwaren van de sociaal preventieve invalshoek biedt deze vorm van projecten een structurele kans in de stad Gent. Een bijzonder grote dank gaat naar prof. Franky D’Oosterlinck en prof. Wouter Vanderplasschen. Zij hebben ons talrijke keren ondersteund en vormingen voorzien vanuit hun expertise. De drive en het geloof in jongeren is mee door hen gevoed. Verder willen we ook het team van weleer in de verf zetten. Walter, Laurent, Maudlin en Kadir waren voor mij (Jan Naert) als coördinator het dreamteam dat vooral uitblonk in engagement om er samen voor te gaan en telkens opnieuw te bouwen aan dit uitdagende verhaal. Uiteraard wordt het werk verdergezet door mensen met evenveel engagement en drive. Nele, Liselot, Frederik, Sven, Hafidha, Eveline, An, Karlijn, Fatima, Katrien, Pieter en Irjen, jullie inzet voor de gasten was en is bijzonder. Bedankt voor het meedenken en schrijven aan dit boek! Uiteraard zijn we ook alle mensen en in het bijzonder de jongeren zelf, die doorheen de jaren allemaal van dichtbij of veraf bij de trajectbegeleiding betrokken waren, bijzonder erkentelijk. Hun verhalen en feedback zijn essentieel geweest in de uitbouw van het aanbod. Het respect voor de openheid van het jeugdwelzijnswerk, en van vzw Jong in Gent in het bijzonder, om dit hulpverlenende project een kans te geven, is bij ons heel groot. Steeds vonden we elkaar in het wederzijds afstemmen van werkwijzen en visies. Het gaf trajectbegeleiding haar kracht van vandaag en haar positieve kijk op jongeren. Jan Naert Peter Colle
14
Waar gaan ze naartoe?
1 Dankwoord
15
H oo f d s t u k 1
De aanleiding voor trajectbegeleiding in het jeugdwelzijnswerk Twaalf jaar in vogelvlucht Eind de jaren 1990 kaartten de stad Gent, de Gentse politie (de recherche-unit Jeugd en de maatschappelijke cel) en het straathoekwerk het gedrag van groepjes jongeren in enkele Gentse achtergestelde buurten aan. Zowel bewoners uit deze buurten als professionelen zagen dit gedrag als ‘zwaar problematisch’ en stelden vast dat maar weinig actoren grip hadden op deze ‘risicojongeren’. Daarbij gaf ook het jeugdwerk aan dat ze in de knoei zaten met een groep ‘risicojongeren’. Ze wilden met deze groep ‘veiliger’ kunnen werken. Verschillende jeugdwerkingen uit Rabot, Muide en Brugse Poort gaven immers een aantal signalen over conflicten met jongeren in hun wijk. Eveneens zetten ze elk op hun manier schuchtere stappen om constructief met de situatie om te gaan. Midden 2000 troffen deze twee probleemstellingen vanuit verschillende actoren elkaar in de werkgroep ‘Alternatief reageren’ in Gent. Deze werkgroep was een initiatief van de Dienst Lokale Preventie en Veiligheid van de stad Gent in het kielzog van een bredere lijn rond Jongeren en Preventie met de thema’s spijbelen, crisisopvang, tolerantie bevorderen en alternatief reageren. De verschillende actoren uit jeugdwelzijnswerk, jeugdhulp, jeugdpolitie, onderwijs, algemeen welzijnswerk, buurtwerk, wijkpolitie en justitie onderstreepten de nood om iets te doen met jongeren die onaanvaardbaar gedrag stellen (‘reageren’). Allen vonden dat men iets anders moest doen dan het incidenteel en kortstondig optreden van politie en justitie (‘alternatief’). Men zag in dat de bestaande diensten en initiatieven onvoldoende toegankelijk waren om de vraag van de jongeren te beantwoorden en dat de jongeren steeds verder dreigden weg te zakken in de criminaliteit. Men zag tegelijkertijd dat het jeugdwelzijnswerk er onvoldoende in slaagde datgene te bereiken waar het voor bedoeld was: emancipatie- en participatiebevorderende input geven door
16
Waar gaan ze naartoe?
middel van sociocultureel aanbod in de vrije tijd (Van Assche e.a., 1998; Breyne, 2000). Een sterk etnisch gekleurde bril verhulde de effecten van kansarmoede op differentiële sociale participatie van jongeren (Vranken & Steenssens, 1996). Men wilde de herhaalde negatieve ervaringen van jongeren met de voorzieningen ombuigen naar positieve ervaringen door het jeugdwelzijnswerk meer te laten focussen op (over)leefomstandigheden van de jongeren en bij uitbreiding hun gezinnen. Samen kwam men tot het voorstel om een buurtgebonden initiatief van ondersteuning, begeleiding en opvolging te ontwikkelen. Hieruit kreeg op basis van terreinverkenningen en diverse overlegmomenten binnen een jaar het nieuwe project ‘Trajectbegeleiding voor risicojongeren’ vorm. Midden 2001 vond de stad Gent de nodige middelen in het veiligheidsen samenlevingscontract voor het project trajectbegeleiding. Eind 2001 lichtte de stad Gent het nieuwe project toe op de onderhandelingen over de Veiligheidscontracten 2002-2003 tussen de stad Gent en het ministerie van Binnenlandse Zaken, de federale minister keurde het Veiligheidscontract van de stad Gent goed en de stad Gent maakte een convenant op met het Gentse Netwerk Jeugdwelzijnswerk.2 De Provincie Oost-Vlaanderen voorzag eveneens tijdelijk in subsidies voor één trajectbegeleider. Aanvankelijk werd Jan Naert door de vzw El Paso aangeworven met als opdracht in functie van het Netwerk Jeugdwelzijnswerk Gent een team van vier jeugdwelzijnswerkers aan te werven en te coachen. In de prille beginfase polste het Netwerk de verschillende jeugdwelzijnswerkingen in het Gentse over de nood aan trajectbegeleiding binnen hun werking. Voorjaar 2002 vonden vier trajectbegeleiders een werkplaats binnen vijf WKJ’s (Werkingen voor Kansarme Jeugd), namelijk Jeugdcentrum El Paso (Rabot), vzw Habbekrats (afdeling De Fabriek, centrum Gent), vzw Jamklub (de Muide), vzw Kandanz (Sleepstraat en Blaisantvest-Briel) en vzw Het Meisjeshuis (Brugse Poort). Op basis van de noden in die werkingen ging een trajectbegeleider aan de slag met een specifieke doelgroep. De jeugdwelzijnswerkingen3 zorgden er met hun laagdrempelig karakter voor dat de trajectbegeleider goed bereikbaar was voor de jongeren. Vanuit de vraag van een jongere ontwikkelde de trajectbegeleider een traject waarbinnen de gewenste hulpverlening zo goed als mogelijk op elkaar werd afgestemd. Met de methodiek van trajectbegeleiding wilde men preventief ingrijpen in de negatieve spiraal waarin jongeren dreigden verzeild te raken.
De aanleiding voor trajectbegeleiding in het jeugdwelzijnswerk
17
Tijdens de eerste projectjaren (2002-2004) zette de coördinator de methodiek van trajectbegeleiding op punt en maakten de trajectbegeleiders hun meerwaarde in de werkingen met vallen en opstaan waar. Met ondersteuning van Wouter Vanderplasschen (Vakgroep Orthopedagogiek UGent) ontwikkelde het team trajectbegeleiding een passende stijl van case management en enkele ondersteunende instrumenten (handelingsfiche, intervisie enz.). Franky D’Oosterlinck (OOBC Nieuwe Vaart) coachte het team bij het omgaan met crisis- en conflictsituaties met jongeren binnen de werkingen. Met LSCI (Life Space Crisis Intervention) greep men crisissen aan om een stap vooruit te zetten in een begeleiding. Crisissituaties gaven immers stof tot gesprek en tot nadenken (Netwerk Jeugdwelzijnswerk Gent, 2002). De trajectbegeleiders waren 60% van hun tijd aanwezig in de werkingen. Zij verlichtten er de druk op de jeugdwerkers – de druk bij het omgaan met een ruzie of conflict en de druk vanuit individuele vragen tijdens groepsactiviteiten. Met hun flexibiliteit gingen ze voor een derde van hun inzet aan de slag met interventies rond onderwijs. In die periode legde Het Netwerk Jeugdwelzijnswerk Gent het fundament voor de huidige vzw Jong. Het project trajectbegeleiding speelde hierin een belangrijke rol. Het liet zien dat men over werkingen heen een aantal functies op elkaar kon afstemmen en dat men samen, gemeenschappelijk een actie kon realiseren. Vanaf 2005 bundelde vzw Jong de meeste Gentse jeugdwelzijnswerkingen in één grootstedelijke vzw. De verschillende toetredende vzw-structuren kozen allen voor een sterk particulier jeugdwelzijnswerk in Gent. Dit beantwoordde ook aan de uitdrukkelijke wens van het stadsbestuur. De missie die men toen formuleerde, geldt vandaag nog steeds als basis voor het jeugdwelzijnswerk Gent. Bij de oprichting kreeg vzw Jong een driedubbele opdracht die mee gebaseerd was op een grondige interne denkoefening met het toenmalige werkveld: belangen behartigen voor het jeugdwelzijnswerk, een ondersteuningsaanbod ontwikkelen voor de lidorganisaties en een aantal functies van de betrokken werkingen op elkaar afstemmen en gemeenschappelijk realiseren. Het project trajectbegeleiding was zo een gemeenschappelijk project en bleef dan ook ingebed bij vzw Jong.
18
Waar gaan ze naartoe?
In 2007 onderging het project trajectbegeleiding een aantal belangrijke wijzigingen. De subsidies vanuit de provincie Oost-Vlaanderen waren weggevallen en de stad Gent verlengde de federale subsidies vanuit het veiligheidscontract, nu Strategisch Veiligheids- en Preventieplan 20072010, voor vier jaar. Het project viel terug op één coördinator en drie trajectbegeleiders. Op basis van een herijking van de noden in de werkingen van vzw Jong gingen de drie trajectbegeleiders aan de slag in de Brugse Poort (Meisjeshuis), de Muide (Jamklub) en Ledeberg (Keizerspark). Het project veranderde eveneens van coördinator. Kadir Vardar groeide van trajectbegeleider door naar de functie van coördinator. De inwerken implementatieperiode was achter de rug en de trajectbegeleiders kregen nog meer ruimte om in de wijken zelf aanwezig te zijn. De trajectbegeleiders werkten nu flexibel voor 80% van hun tijd in de leefwereld van de jongeren. De grotere flexibiliteit leidde in eerste instantie (2007-2008) tot een toename van hun korte, directe interventies ten koste van intensieve, langere trajectbegeleidingen. Nadien (2009-2012) bleek hen dit toch de mogelijkheden te bieden om op een meer spontane wijze intensievere begeleidingen uit te bouwen. Deze begeleidingen kenden ook een minder strikte sturing vanuit een handelingsplan. Dit beantwoordde goed aan de groeiende complexiteit in die begeleidingen. Tijdens de begeleidingen kregen trajectbegeleiders meer te maken met (de gevolgen van zwaar) strafbaar gedrag en kwamen de vragen niet alleen meer vanuit de individuele jongere, maar ook vanuit het hele gezin. Zo staat vandaag (2014) het project trajectbegeleiding voor enkele nieuwe keuzes. Blijft het project inzetten op vele, korte en directe interventies? Een trajectbegeleider kan zo misschien werkzaam zijn in meerdere jeugdwerkingen, maar hij/zij moet dan wel het aantal intensieve begeleidingen beperken. Als het project kiest voor meer langere begeleidingen moet het dan vasthouden aan de begeleiding van de jongere of de inzet uitbreiden naar het hele gezin? Om een antwoord te vinden op deze vragen dringt zich een maatschappelijke probleemanalyse op, net zoals bij de start van het project.
De aanleiding voor trajectbegeleiding in het jeugdwelzijnswerk
19
De maatschappelijke (beleids)context De voorbereiding van het project trajectbegeleiding start met het ernstig nemen van de signalen over een negatieve spiraal voor jongeren uit enkele Gentse wijken en het grondig analyseren van hun maatschappelijke (beleids)context. Enerzijds merkt men een relatief beperkte groep van jongeren tussen de twaalf en achttien jaar op die dreigen uit de boot te vallen en dreigen af te glijden naar een levensstijl met diverse vormen van strafbaar gedrag. Anderzijds stelt men vast dat het aanbod van de eerstelijnshulpverlening nog steeds niet toegankelijk of toereikend is voor jongeren die zich in een toestand van maatschappelijke kwetsbaarheid bevinden. Op verschillende domeinen, familiale en relationele situaties, wonen, gezondheid, school, werk en vrije tijd, leven deze jongeren in een structureel bepaalde situatie van on-welzijn. De draaglast voor deze jongeren en hun directe sociale omgeving blijkt groter dan hun draagkracht. Door een gebrek aan alternatieven en perspectieven, komen deze jongeren tot allerlei risicovolle gedragingen, die uiting geven aan hun onvrede en ongenoegen. Deze gedragingen worden, soms terecht en soms onterecht, ervaren als problematisch voor hun directe omgeving (familie, school, buurt). Vele gedragingen zijn gewoon tijds- en leeftijdsgebonden. Sommige gedragingen krijgen echter in het licht van de sociaal achtergestelde positie van deze jongeren een ernstiger karakter. Het gebrek aan mogelijkheden en sociale vaardigheden voor deze jongeren brengt een spiraal van situaties in beweging die ervaren worden als vervelend en storend voor de bredere omgeving. Op verschillende levensdomeinen leveren welzijnswerkers uiteraard goed werk voor deze jongeren, ieder met zijn deskundigheid en bevoegdheden. Hoewel welzijnswerkers zich bewust zijn van de signaalfunctie van strafbare of risicovolle gedragingen, zien zij hun mogelijkheden om hierop accuraat in te spelen beperkt enerzijds door een versnippering van en een gebrek aan personeel en middelen, en anderzijds door een hoge drempel(vrees) van jongeren. Hoewel in de sociale sector de eerste bouwstenen gelegd zijn voor integraal werken en coördinatie (zoals zorgcircuits, welzijnsteams, case management en jeugdhulpverleners binnen jeugdwerk), worden de vruchten van integraal werken verzuurd door de extra werkdruk of concurrentie. Op dat moment wordt het probleem vooral toegeschreven aan geringe motivatie of stimulansen bij jongeren.
20
Waar gaan ze naartoe?
Het gebrek aan samenhang en samenwerking heeft zijn weerslag op de preventieve impact van hulpverlenings- en/of welzijnsinitiatieven naar risicojongeren toe. Een meer duurzame preventieve werking van deze initiatieven worden verder ondermijnd door een gebrek aan vertrouwen en herkenning bij de jongeren, een gebrek aan probleeminzicht en/of responsabilisering bij deze jongeren en een gebrek aan structurele mogelijkheden in hun buurt. Deze noden worden in het bijzonder aangevoeld binnen de jeugdwerkingen met deze jongeren in enkele kansarme buurten van Gent. Een klein aantal jongeren wordt om verschillende redenen moeilijk bereikt of kan maar moeizaam meedraaien in een jeugdwerking. De slagkracht van de jeugdwerkinitiatieven boet immers in door een gebrek aan passende methodieken en door een bestaande versnippering aan initiatieven. Jeugd- en gezinshulpverlening, jeugdwelzijnswerk en onderwijs blijken elkaar slechts heel aarzelend aan te spreken op hun sterktes. Dit onderlijnt opnieuw de nood aan samenwerking in een integrale benadering. Om verdere vormen van risicovolle of strafbare gedragingen te voorkomen, blijkt er een nood aan een buurtgebonden, laagdrempelig aanbod voor jongeren tussen de twaalf en achttien jaar. Er is de vraag naar een aanbod dat de relatie tussen jongeren en eerstelijnshulpverlening terug mobiliseert, vertrekkend vanuit wederzijds vertrouwen en respect tussen de jongere en een vertrouwenspersoon en vanuit wederzijds vertrouwen en respect tussen de partners in het werkveld.4 De zoektocht naar de inbedding van een buurtgebonden, laagdrempelig aanbod voor jongeren tussen de twaalf en achttien jaar verloopt eveneens binnen de specifieke, maatschappelijke (beleids)context aan het begin van het nieuwe millennium. Op basis van de analyse openen zich drie leefdomeinen (familie, school, buurt) en dus drie wegen voor de inbedding: binnen CLB, binnen OCMW of CAW en binnen jeugdwelzijnswerk. Op dat moment (2001) zetten deze sociale organisaties echter veranderingen in bij de overgang van de klassieke verzorgingsstaat naar de actieve welvaartsstaat. Op macroniveau moeten fusies of herstructureringen meer kostenefficiëntie brengen in deze sociale organisaties als een antwoord op de groeiende druk op het klassieke sociale zekerheidsstelsel. Deze reorganisaties introduceren vaak een nieuwe zakelijkheid of afstandelijkheid tegenover hun doelpubliek. Op microniveau moeten nieuwe procedures meer resultaatsgerichtheid (effectiviteit) brengen in
De aanleiding voor trajectbegeleiding in het jeugdwelzijnswerk
21
de werkrelaties. De nieuwe procedures introduceren vaak voorwaardelijkheid, een voor-wat-hoort-wat-houding naar de individuele cliënt toe. De zoektocht naar een laagdrempelig, buurtgebonden aanbod lijkt hier wat haaks op te staan. Veel animo is er niet voor deze invalshoek. De keuze valt uiteindelijk op het bestaand jeugdwelzijnswerk met kansarme jongeren, na afweging van de sterktes en zwaktes van de drie opties. Het jeugdwelzijnswerk beantwoordt op dat moment het best aan de punten van buurtgebondenheid en laagdrempeligheid. De CLB’s zijn in volle herstructurering van PMS naar CLB en het is onduidelijk welke individuele begeleidingen zij op zich kunnen nemen. Het OCMW is wel aanwezig in de wijken, maar de consulenten werken vooral met gezinnen en minder met individuele jongeren. De consulenten hebben bovendien eerder een traditie van te werken binnen een loketfunctie. De CAW’s zetten wel hun eerste stappen in laagdrempelige jeugdhulpverlening, maar blijken te weinig ingebed in de buurten en kunnen slechts onder strikte voorwaarden een extra inzet naar jongeren realiseren. Bij aanvang van het project trajectbegeleiding omschrijft de probleemanalyse de jongeren als ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’. Daarna verschuift de definiëring over ‘probleemjongeren’ naar ‘risicojongeren’. Deze verandering in woordgebruik weerspiegelt de veranderingen in het maatschappelijke discours. Voor de analyse en duiding van de samenleving spreekt men meer en meer van ‘de risicomaatschappij’. De term ‘risicojongeren’ is dan ook in die tijd een modewoord en het gebruik ervan is geen toeval. Het kan misleidend zijn, maar het is zeker bruikbaar als men de term voldoende omschrijft. Het risico bestaat immers zowel voor als door de jongere. De probleemanalyse belicht duidelijk beide richtingen: (1) de jongeren zijn en ervaren zichzelf als het ‘slachtoffer’ van structurele problemen, maar dat neemt niet weg dat (2) de jongeren aanspreekbaar en verantwoordelijk zijn om iets aan hun probleemsituatie te veranderen. Het meer aanspreken op eigen verantwoordelijkheid of responsabilisering zit in die tijd eveneens in de lift op beleidsmatig vlak. De beleidslijn is dan immers de actieve welvaartsstaat met de activering van specifieke doelgroepen en een grotere efficiëntie van de dienstverlening. De praktijk van trajectbegeleiding zal gaandeweg de term ‘risicojongeren’ kritischer invullen en bevragen. Uiteindelijk valt de term weg en spreken we van ‘jongeren in kwetsbare posities’.
22
Waar gaan ze naartoe?