VWA Rapportage DIERVOEDER
Periode 18 oktober 2004 t/m 30 april 2005
1
1
Inleiding
In deze evaluatie blikken we terug op het afgelopen half jaar, het eerste half jaar diervoedercontrole door de overheid. We geven een beschrijving van de organisatie en de werkwijze, een beeld van de controle en een overzicht van de activiteiten tot en met 30 april 2005. Met de inwerkingtreding van de Kaderwet diervoeders is niet alleen de implementatie van regelgeving veranderd doch ook het toezichthouderschap Voorheen lagen deze taken in medebewind bij het Productschap Diervoeder (PDV). Per 18 oktober 2004 zijn de toezichtstaken overgedragen aan de VWA en AID. Beide diensten zijn aangewezen als algemeen toezichthouder waarbij voor de VWA de nadruk ligt op het erkenningbeheer en algemeen toezicht en voor de AID de nadruk op de strafrechtelijk afdoening van overtredingen. De VWA heeft voor diervoeders geen opsporingsbevoegdheid en draagt waar nodig zaken voor strafrechtelijke afdoening over aan de AID. Het aantal strafrechtelijke afdoeningen is gering ( ca. 10 % v/d afwijkingen). De meeste afwijkingen (90%) kunnen door de VWA als toezichthouder zelfstandig worden afgedaan. De samenwerking met de AID verloopt goed. Met betrekking tot de afval- en reststromenproblematiek is een samenwerkingsverband opgestart met Ministerie van VROM. Ook deze samenwerking heeft zijn eerste vruchten afgeworpen. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is per genoemde datum verantwoordelijk voor regelgeving op het gebied van diervoeders. Door het PDV zijn 327 erkende bedrijven overgedragen aan de VWA. De Kaderwet diervoeders biedt een nieuw kader voor het stellen van regels met betrekking tot diervoeders. De nieuwe wet implementeert één op één alle regelgeving vanuit de EU. Daarnaast geeft de Kaderwet diervoeder ruimte om specifieke en afdoende maatregelen te nemen. Deze maatregelen fungeren als vangnet voor de overheid. Ieder bedrijf in de diervoedersector heeft zijn eigen verantwoordelijk t.a.v. de kwaliteit en veiligheid van zijn producten. De VWA heeft voor deze nieuwe toezichtstaak op het gebied van diervoeder een Task Force opgericht. Het betreft hier een tijdelijke werkorganisatie welke landelijk opereert vanuit Utrecht. De VWA /Task Force Diervoeder heeft 25 buitendienstmedewerkers verdeeld over 2 teams. Als basis dient het VWA jaarplan diervoeders met daarin de corebusiness erkenningenbeheer, RASFF, monitoringsprogramma diervoeder, GGO maar ook de additionele toezichtaspecten n.a.v. ketenanalyse. Uit het project van de VWA dat de ketens in diervoeders inzichtelijk moest maken, zijn een 3-tal speerpunten, zo genaamde witte vlekken, genoemd: de invoer van grondstoffen, de incidentele stromen en de afval- cq. reststromen. Een aansluitende conclusie is vervolgens dat deze onbekende factoren extra aandacht vragen. Deze controle wordt in de VWA-uitvoering repressief toezicht genoemd (constateren en optreden) De geconstateerde overtredingen worden waar mogelijk ter plaatse gecorrigeerd c.q. overgedragen aan de Algemene Inspectie Dienst. De VWA houdt toezicht op de gehele keten van import tot en met de veehouder. Korte samenvatting werkzaamheden: Verlening, onderhoud, schorsen en intrekken van erkenningen Etiketteringscontrole Verordening 999/2001 Diermeel Verzoekcertificering 3e landen + monstername (1-7-2004) GGO Monitoringprogramma diervoeder (door de gehele keten ) Nationaalplan hormonen (primaire fase ) Free-sale certificaten Controles Import BIP Rotterdam en Amsterdam (niet dierlijke diervoeders) Controles n.a.v. Rasff en nationale monsternames Controles op basis van algemeen toezichthouderschap (repressief toezicht)
2
2 Reguliere werkzaamheden Onder reguliere werkzaamheden worden verstaan alle werkzaamheden die met een zekere frequentie dienen te worden uitgevoerd. Deze werkzaamheden worden zoveel mogelijk in één bedrijfsbezoek uitgevoerd.
2.1 Erkenningonderhoud Bedrijven die diervoeders produceren en tussenpersonen moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld in Richtlijn 95/69/EG. Volgens deze richtlijn moeten die bedrijven een erkenning hebben of geregistreerd zijn voor hun activiteiten, afhankelijk van het soort toevoegingsmiddelen dat geproduceerd of verwerkt is/wordt. Bevindingen erkenningonderhoud ( per periode) 18-10-2004 t/m 31-12-2004 327 bedrijven als controlepotentieel ( overgedragen door het PDV ) 13 Onjuiste erkenningen verwerkt 314 Restant erkende bedrijven 227 bedrijven gecontroleerd ( 72%) (periode is een niet volledig kwartaal) 1-1-2005 t/m 31-3-2005 314 bedrijven als controlepotentieel 16 erkenningen ingeleverd door bedrijven 298 Restant erkende bedrijven 282 bedrijven gecontroleerd ( 95%) 1-4-2005 t/m 30-4-2005 298 bedrijven als controlepotentieel 11 erkenningen ingeleverd door bedrijven 287 Restant erkende bedrijven 70 bedrijven gecontroleerd ( 24%) Lopend kwartaal Overzicht:
Periode
Bedrijven controlepotentieel bij Ingeleverde aanvang erkenningen
Nieuw toetreders
Daadwerkelijk controleGecontroleerde Gecontroleerde potentieel bedrijven (aantal) bedrijven (%)
18-10-2005 31-12-2004
327
13
0
314
227
72%
01-01-2005 31-03-2005
314
16
0
298
282
95%
01-04-2005 30-04-2005
298
11
0
287
70
24%
Nog lopende kwartaal
3
Tot op heden hebben 188 bedrijven, gelet op het overgangstermijn, de erkenning opnieuw aangevraagd. Dit is inclusief 52 erkende verwerkers van dierlijke eiwitten. 6 Aanvragen werd afgewezen. 35 aanvragen werden gehonoreerd.147 aanvragen zijn in behandeling. In 34 gevallen werden bij de reguliere controles dermate afwijkingen geconstateerd dat er een hersteltermijn werd opgelegd van korter dan 3 maanden. Bij 1 bedrijf is inmiddels de intrekkingsprocedure gestart. Bij het beoordelen of de bedrijven voldoen aan de erkennings- en registratievoorwaarden van Richtlijn 95/69/EG maakt de VWA gebruik van de systematiek Uniforme Bevindingen Administratie het UBA-systeem. Voor de verschillende bedrijfstypen zijn 4 verschillende inspectielijsten in gebruik (zie bijlage1). In deze inspectielijsten zijn de erkennings- en registratievoorwaarden verwerkt. Bij de aanvraag voor een erkenning of registratie bij de VWA, krijgt een bedrijf de erkenning als bij inspectie is gebleken dat aan alle wettelijke voorwaarden voldaan is. Voor het onderhoud van erkenningen en registraties schrijft de regelgeving voor dat regelmatig getoetst moet worden of het bedrijf nog aan deze eisen voldoet. Volgens de systematiek van UBA wordt in aanvang elk bedrijf 4 maal per jaar gecontroleerd. In de nabije toekomst zal met een bonus-malussysteem gewerkt gaan worden. Dit houdt in dat bij herhaaldelijk gebleken correctheid van de gecontroleerde eisen besloten wordt de controlefrequentie af te laten nemen, dan wel toe te laten nemen bij herhaaldelijk terugkerende omissies. Waar dezelfde omissies bij herhaling terugkomen, wordt de intrekkingsprocedure gestart gebaseerd op vastgelegde termijnstellingen en vastgelegde documentatie (zie onderstaand schema 1 en de Nota: Toezichtsarrangement en maatregelenbeleid t.a.v. de Kaderwet diervoeders) Dit onderhoud van de erkenning voert de VWA uit op basis van inspectielijsten. De VWA-toezichthouders hebben bij de verificatie de keuze uit goed, fout of n.v.t. De ingevulde lijst geeft een beeld van het nalevingsniveau van het bedrijf ten aanzien van de specifieke diervoederregelgeving.
Schema 1. Erkenningonderhoud.
4
Bevindingen op basis van een representatieve steekproef:
Inspectielijst 1 Kwaliteitsbewakingsplan: op schrift gesteld Kwaliteitsbewakingsplan: uitgevoerd zoals beschreven Kwaliteitsbewakingsplan: Bestemming afwijkingen Monsters genomen, bewaren, verzegelen Inspectielijst 2 Kwaliteitsbewakingsplan: op schrift gesteld Kwaliteitsbewakingsplan: uitgevoerd zoals beschreven Etikettering correct Monsters genomen, bewaren, verzegelen Inspectielijst 3 (180 bedrijven) Kwaliteitsbewakingsplan: op schrift gesteld Kwaliteitsbewakingsplan: uitgevoerd zoals beschreven Kwaliteitsbewakingsplan: Bestemming afwijkingen Monsters genomen, bewaren, verzegelen Documentatie, gegevensbestanden Etikettering correct Inspectielijst 4 Kwaliteitsbewakingsplan: op schrift gesteld Monsters genomen, bewaren, verzegelen Documentatie, gegevensbestanden
Goed in %
Fout in %
85% 75% 75% 70%
15% 25% 25% 30%
92% 83% 67% 63%
8% 17% 33% 37%
95% 88% 73% 71% 94% 70%
5% 12% 27% 29% 6% 30%
78% 74% 82%
22% 26% 18%
Toelichting Bevindingen Inspectielijst 1 Bij een grote meerderheid van de diervoederbedrijven die deze activiteiten uitvoeren, is de beschrijving van de kwaliteitsbewaking op orde. De vraag of er een kwaliteitsbewakingsplan op schrift is gesteld, is 53 keer beoordeeld. Daarbij is 45 keer geconstateerd dat hieraan voldaan werd. Aan de uitvoering van het kwaliteitsbewakingsplan blijkt echter het nodige te schorten: van de 44 keer dat is nagegaan of de controles zoals beschreven in het kwaliteitsbewakingsplan plaatsvonden, werd 11 keer geconstateerd dat dit niet (of niet geheel) het geval was. Het kwaliteitsbewakingsplan moet o.a. beschrijven welke bestemming gegeven wordt aan uitgangsstoffen en eindproducten die niet aan de specificaties voldoen. Bij 25% van inspecties (12 van 48) blijkt dit te ontbreken. In een relatief groot aantal gevallen werden geen monsters van iedere partij toevoegingsmiddelen die in het verkeer wordt gebracht bewaard of voldeed de manier van bewaren niet aan de erkenningsvoorwaarden. Dit kwam voor in 7 van de 23 gevallen. Bij een grote meerderheid van deze diervoederbedrijven is de documentatie op orde. Toch is in ongeveer 10% van de inspecties vastgesteld dat de gegevensbestanden voor wat betreft de afgeleverde partijen (afnemer e.d.) niet voldoen aan de voorwaarden zoals beschreven in de richtlijn.
5
Bevindingen Inspectielijst 2 De bevindingen bij de diervoederbedrijven die deze activiteiten uitvoeren komen in grote lijnen overeen met de bevindingen bij de bedrijven die onder Inspectielijst 1 vallen. In 45 van de 49 inspecties is vastgesteld dat er een kwaliteitsbewakingsplan op schrift is gesteld. Ook hier wordt de uitvoering van de controles zoals beschreven in het kwaliteitsbewakingsplan echter niet in alle gevallen in orde bevonden, en wel in 7 van de 41 gevallen. Van de partijen voormengsels die in het verkeer worden gebracht moeten monsters bewaard worden. Bij 15 van de 40 inspecties werd vastgesteld dat er geen monsters bewaard werden of de manier van bewaren niet aan de voorwaarden voldeed. De documentatie is bij een grote meerderheid op orde, maar ook hier werd in ongeveer 10% van de gevallen geconstateerd dat de gegevensbestanden voor wat betreft de afgeleverde partijen niet aan de voorwaarden voldoen. Tenslotte wordt relatief vaak geconstateerd dat de in opslag aanwezige producten niet van een onmiddellijke verpakking en etiket zijn voorzien overeenkomstig de bepalingen in Richtlijn 70/524/EEG. Dit is in 11 van de 33 gevallen vastgesteld. Sinds 18 oktober 2004 is deze richtlijn niet meer van toepassing voor etikettering van toevoegingsmiddelen en voormengsels en moet Verordening (EG) nr. 1831/2003 aangehouden worden. Mogelijk hebben deze diervoederbedrijven de nieuwe verordening nog niet volledig toegepast in verband met oude voorraden verpakkingen en etiketten. Bevindingen Inspectielijst 3 Het aantal diervoederbedrijven dat deze activiteit uitvoert, is veel groter dan het aantal diervoederbedrijven dat onder Inspectielijst 1 en 2 valt. Het betreft hier ongeveer 180 diervoederbedrijven, met name bedrijven die mengvoeders voor landbouwhuisdieren vervaardigen. Bij deze bedrijven is het GMP+-systeem van het PDV het meest doorgevoerd. De aanwezigheid van een op schrift gesteld kwaliteitsbewakingsplan is echter in 10 van de 184 gevallen niet aanwezig. Voorts wordt vastgesteld dat in 21 van de 180 gevallen de controles van de kritieke punten in het kwaliteitsplan niet of niet geheel worden uitgevoerd. Het kwaliteitsbewakingsplan dient aan te geven welke bestemming gegeven wordt aan grondstoffen en eindproducten die niet aan de specificaties voldoen. Dit ontbreekt in 48 van de 179 gevallen. Van de partijen mengvoeders die in het verkeer worden gebracht, moeten monsters bewaard worden. Bij 50 van de 175 inspecties werd vastgesteld dat er geen monsters bewaard werden of de manier van bewaren niet aan de voorwaarden voldeed. De documentatie is niet overal op orde; zo blijkt bij 11 van de 174 inspecties het gegevensbestand van de geproduceerde voeders (aard en hoeveelheid van de geproduceerde voeders, met de productiedatum) niet volledig of niet volledig te zijn. Relatief vaak (ca. 30% van de gevallen) wordt geconstateerd dat de mengvoeders die bestemd zijn om in het verkeer te worden gebracht, niet voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 79/373/EEG. Deze richtlijn beschrijft o.a. verplichte vermeldingen op etiketten van mengvoeders. Met name de verplichte vermelding van alle voedermiddelen op het etiket wordt vaak niet goed uitgevoerd.
Bevindingen Inspectielijst 4 Het aantal voorwaarden voor een registratie is beperkter dan voor een erkenning. Inspectielijst 4 is dan ook korter dan de andere drie inspectielijsten. Het betreft hier bedrijven waarin het GMP+-systeem van het PDV minder ver is doorgevoerd (o.a. producenten van mengvoeders voor gezelschapsdieren). Dit kan mede verklaren dat in 25 van de 112 gevallen wordt geconstateerd dat er geen kwaliteitsbewakingsplan op schrift is gesteld. Het bewaren van monsters van elke partij van producten voldoet in 25 van de 96 gevallen niet aan de voorwaarden. Voor wat betreft de documentatie wordt bij mengvoederfabrikanten vastgesteld dat in 15 van 84 gevallen de gegevensbestanden van de geproduceerde mengvoeders niet aan de voorwaarden voldoen. In Bijlage 1 is opgenomen hoe de bedrijven beoordeeld worden binnen de UBA-systematiek. Een 4-tal vragenlijsten, inspectielijst 1 tot en met 4, zijn opgesteld. Gelet op het aantal omissies ten aanzien van het bewaren van monsters van de productie, en de wijze van het bewaren is het georganiseerde bedrijfsleven per mail geïnformeerd over de zienswijze van de VWA en het belang van het bewaren van monsters.
6
2.2 Etiketteringscontrole In de periode oktober 2004 – maart 2005 zijn ruim 450 etiketten of begeleidende documenten gecontroleerd van verschillende diervoeders (voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, voormengsels en vervangende voederproteïnen en mengvoeders, zowel voor landbouwhuisdieren als voor gezelschapsdieren). De nadruk lag op etiketten van mengvoeders voor landbouwhuisdieren. De etikettencontroles maakten veelal deel uit van de controlebezoeken voor erkenningen/registraties van bedrijven en tussenpersonen. De etiketcontrole aangaande GGO’s is terug te vinden onder die paragraaf. Een groot deel van de etiketten van mengvoeders voldoet niet op alle punten aan de eisen in de betreffende richtlijnen of verordening. Dit geldt met name voor de volgende punten: - het vermelden van de voedermiddelen met hun specifieke naam zoals voorgeschreven in Richtlijn 79/373/EEG (zoals gewijzigd bij Richtlijn 2002/2/EG) (zie Regeling diervoeders, art. 30, eerste en tweede lid, en art. 31). - het referentienummer van de partij (Richtlijn 79/373/EEG, art. 5, eerste lid, j) (Regeling diervoeders, art. 19, f) - aanduidingen van toevoegingsmiddelen die in mengvoeders verwerkt zijn (Richtlijn 70/524/EEG, art.16) (Regeling diervoeders, hoofdstuk 5, paragraaf 7) - vermelding van het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (Verordening (EG) nr. 1829/2003, art. 25)
2.3 Verordening (EG) nr. 999/2001 (preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën)
Per 1-4-2005 zal de VWA/Task Force ook het erkenningonderhoud gaan uitvoeren inzake de Vo. 999/2001. Vrij vertaald dienen bedrijven die bepaalde toegelaten dierlijke eiwitten verwerken in diervoeders hier een erkenning voor hebben. Tot op heden werd de controle hierop uitgevoerd door de kringen. Ook hier wordt in het kader van efficiency het ”one stop shopping” model toegepast. M.a.w. de inspecties op basis van 999/2001 zullen worden gecombineerd met de overige diervoederinspecties en in één bedrijfsbezoek door één ambtenaar Hiervoor is een stappenplan opgesteld. De eerste stap inzake deze implementatie is gerealiseerd. Totaal vallen 65, reeds in het kader van RL 95/69 erkende mengbedrijven onder deze verordening. Ook hier worden de bedrijfsbezoeken gecombineerd met de reguliere controlebezoeken. De totale implementatie voor wat betreft mengvoederbedrijven zal voor 1-7-2005 gerealiseerd zijn.
2.4 Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s) Het nalevingsniveau op de GGO-regelgeving is niet op alle niveaus even duidelijk en conform de regelgeving. Voor de controle op GGO’s in 2004 en 2005 is een groeimodel voorgesteld, omdat bij het van kracht worden van de betreffende regelgeving (de verordeningen (EG)nr. 1829/2003 en 1830/2003) nog niet volledig duidelijjk was waar de belangrijkste bottle-necks in de controle zouden liggen. Dit groeimodel geeft de mogelijkheid om de controles in korte tijd bij te sturen, op basis van de beschikbare controlegegevens. Het groeimodel is in 2005 bijgesteld. De door de EU vastgestelde werkwijze t.a.v. monsterneming bij de import is moeilijk uitvoerbaar. Gedurende het lossen moet worden bemonsterd. Het lossen van zeeschepen is een continu proces, vaak gedurende meerdere dagen. Daarnaast vormen de aantallen voorgeschreven monsters nog een probleem daar er per lossing ruim 150 kg aan monstermateriaal genomen dient te worden. Dit laatste stuit op praktische en lichamelijke beperkingen.
7
In het voorjaar zal éénmalig volgens deze voorgeschreven methode GGO-bemonstering worden uitgevoerd. De bevindingen zullen worden teruggekoppeld naar Brussel. De VWA voert vanaf 18 april 2004 de controles op GGO’s in diervoeder uit. In de aanloopfase naar de uitvoering van de GGO-controle heeft er op interdepartementaal niveau afstemming met de Ministeries van VWS, LNV, VROM en Financiën plaatsgevonden om uniformiteit in de uitvoering van de regelgeving te krijgen. De problemen van de handhavende instanties van deze ministeries zijn veelvuldig besproken waarbij de grove contouren aangegeven zijn. Per april 2005 is extra inspanning gevraagd aan de VWA, in samenwerking met de douane, door uitvoering te geven aan de beschikking 2005/317/EG opgesteld ter controle en voorkoming van vervuiling van de diervoeders met Genetisch gemodificeerde maïsgluten en (maïs)bierborstel geproduceerd uit Bt 10-maïs. Het groeimodel heeft de mogelijkheid geboden op gebied van GGO’s de prioriteiten aan te passen aan de vraagstelling. Voor de Voedsel en waren Autoriteit heeft dit geresulteerd in eerste aanleg het toezicht op een 6 – tal punten te concentreren: 1. De VWA / Task Force Diervoeders a. In de havens: administratieve controle van alle partijen welke ingevoerd worden en mogelijk GGO – materiaal kan bevatten. Hierbij is met de VWA/KvW afgesproken dat, naast alle producten voor diervoeder, ook producten die een humane of onduidelijke bestemming hebben gecontroleerd kunnen worden. Op de partijen die GGO – vrij ingevoerd worden, zal een 10% fysieke controle uitgevoerd worden (bemonstering en analyse) b. Op- en overslagbedrijven: vergelijkbaar met onder punt a c. Producenten van diervoeders: alle producten in de diervoedersector en die mogelijk GGO’s bevatten worden administratief gecontroleerd. 10% van de GGO – vrije producten wordt bemonsterd. d. Veehouders: dezelfde benadering als onder punt c 2. De VWA / KvW a. Men gaat zich richten op de “crushers” ; de bedrijven waar de hele bonen aankomen en verwerkt worden tot olie en de restproducten. Deze restproducten gaan vaak weer naar de diervoederindustrie. Aangegeven is dat men zich toespitst op die schakel waar de aantoonbaarheid van de GGO’s middels analyse verloren gaat (geen DNA meer aanwezig) b. Supermarktketens: Steekproefsgewijs wordt gecontroleerd wat er op de etiketten vermeld staat. Bemonstering behoort tot de mogelijkheden. Aangegeven is dat Petfood eveneens door de VWA/KvW gecontroleerd gaat worden. Constateringen: 1. Etiketcontrole Landelijk zijn 408 (voorlopig verwerkte) controles uitgevoerd op de correctheid van etikettering (bijlage: een schematische weergave van de gegevens ) Bij onderzoek naar de methoden van etikettering is één onderzoek overgedragen naar de AID waarbij een bedrijf grondstoffen ontving met GGO’s, maar bij doorverkoop naar een andere mengvoederproducent verklaringen van een GGO-vrije status afgegeven had. 2. Monsteronderzoek Bij de uitslagen van het Rikilt is het volgende geconstateerd: • Van de 17 onderzochte monsters maïs en afgeleide producten waarbij aangegeven is dat deze GGO-vrij waren, zijn 8 partijen waarin een spoor GGO aangetoond is < 0,5 % en 1 partij met een gehalte duidelijk boven de grens van 0,9% • Van de 19 onderzocht monsters Soja en afgeleide producten waarbij aangegeven is dat deze GGO-vrij waren zijn 6 partijen waarin een spoor GGO aangetoond is < 0,5 % en 2 partijen met een gehalte duidelijk boven de grens van 0,9% 8
Bij onderzoek van de duidelijk afwijkende partijen is één afwijking gecontroleerd waarbij er blijkbaar verwarring bestond over de declaratie van de partij. Conclusies: •
• •
•
Havens: De belangrijkste knelpunten zitten in de verstrekking van informatie aangaande de status van de GGO’s op moment dat deze noodzakelijk is. Hoe dit helder en eenduidig aangegeven moet worden, is een discussiepunt welke nadere invulling behoeft van de belanghebbende partijen en de controlerende instanties. Een project is beschreven om na te gaan in hoeverre bemonstering uitgevoerd kan worden volgens de aanbevelingen van de EU-commissie. Op- en overslag: Er zijn hier weinig controles uitgevoerd mede vanwege het feit dat controle en bemonstering uiterst moeilijk, zo niet onuitvoerbaar is. Aandachtspunten kunnen kort vóór of na dit punt verlegd worden. Mengvoederfabrikant: Door verplaatsing van aandachtsvelden van de op- en overslag wordt voorgesteld bij de ingang te controleren (het binnenvaartschip en/of de vrachtauto) naast controle bij de uitgang; de kant en klare producten. Versleping binnen de fabriek tussen GGO-vrije en GGO-bevattende lijnen kunnen zo eenvoudiger in beeld gebracht worden. Bij deze schakel zijn de gegevens aangaande de GGO-status redelijk goed aangegeven. Boerderijen: Veehouders zijn onvoldoende tot niet op de hoogte van de GGO-status. Vaak blijkt echter deze informatie wel geleverd te zijn door de leveranciers.
2.5 Bemonsteringen (Nationaal Plan Residuen + Controleprogramma diervoeder ) 2004
De monsternemingen voor het Nationaal Plan Residuen (op basis van RL 96/23/EG) waartoe de Taskforce Diervoeders is aangewezen, werden allen uitgevoerd. Deze monstername werden zoveel mogelijk gecombineerd met de diervoedermonsters voor het controleprogramma diervoeder. Dit controleprogramma (voorgeschreven in RL 95/53/EG) is in aanzienlijke mate gerealiseerd ( 99%). Door de Conpluvium-groep, monsterneming op diervoeder bij pluimveehouderijen, is ongeveer 85% uitgevoerd. De bemonstering in de Rotterdamse haven (BIP) bleef ver achter. Hier werd vanwege capaciteitsproblemen slechts ca. 40% van de planning gerealiseerd. Ter compensatie zijn op andere niveaus in de diervoederketen monsters genomen. Van de 5227 onderzoeken bleken er 36 positief. (Salmonella, Koper & zink, Anti Microbiële Groeibevorderaars & Diergeneesmiddelen en dierlijke eiwitten ) Alle afwijkingen zijn middels een bedrijfsbezoek door de Task Force c.q. AID onderzocht en waar nodig met een proces-verbaal (AID) afgedaan.
2005
Tot 1 april 2005 zijn 1425 onderzoeken uitgevoerd van de 5145 onderzoeken d.w.z. 27,7% van het totaal In het eerste kwartaal werden 9 definitieve afwijkingen geconstateerd uit het controleprogramma 2005. Duidelijk moet aangegeven worden dat de resultaten tot soms 3 maanden na de monstername aangeleverd worden door het Rikilt. In 2005 zullen door de VWA ook melkmonsters genomen worden op melkveehouderijen.
2.6 Free sale certificaten Kort na de inwerkingtreding van de Kaderwet diervoeder kwam van LNV het verzoek om ook de free sale certificering door de VWA te laten uitvoeren. Inmiddels zijn ook deze werkzaamheden geïntegreerd in de werkzaamheden van de VWA. De werkzaamheden worden overigens volledig gefactureerd aan het bedrijfsleven. Tot 1 april 2005 zijn er 70 aanvragen ingediend voor 105 certificaten. Hiervan zijn 3 certificaten afgewezen. Hierbij is inhoudelijk gekeken naar de declaraties van de middelen waar het certificaat voor aangevraagd was. Twee hiervan omvatte diergeneeskundige declaraties, niet vallend onder de Kaderwet diervoeders. Één ervan bevatte onjuiste gegevens. N.a.v. de eerste twee gevallen is geëist dat bij een aanvraag eveneens de etiketten ter controle overhandigd worden bij de aanvraag.
9
2.7 Controles Import BIP’s Rotterdam en Amsterdam Op alle plantaardige grondstoffen voor de diervoeder wordt vanuit de BIP’s een controle toegepast volgens de D.O.M.= Documentcontrole (100% in samenwerking met de douane), Overeenstemmingscontrole (5% in samenwerking met de douane) en een Materiële controle (1 %. dit is bemonstering van partijen). De bemonstering van de geïmporteerde grondstoffen wordt afgestemd met de TFD om aan de vraagstelling van de Europese Commissie te kunnen voldoen. De bemonstering in 2004 is in Amsterdam volledig uitgevoerd, een beperkt aantal monsters is hier extra genomen ter compensatie van de tekorten in de monsters van Rotterdam. Controleresultaten BIP Amsterdam haven Aantal aanlandingen Aantal partijen Aantal D – controles Aantal O – controle Aantal GGO etiketteringscontroles Aantal onderzoeken Aantal GGO bemonsteringen
2.9
316 316 22 73 259 2
2004 (alleen niet dierlijk) Amsterdam Rotterdam haven Schiphol 20 20 0 0 0 0
3272 3272 onbekend 88 198 0
Klachten/ schadeclaims in relatie tot bedrijfsbezoeken
In 2 gevallen waren bedrijven niet akkoord met de factuur. In 4 gevallen waren bedrijven het niet eens met de toonzetting van de VWA aanbiedingsbrief inzake de geconstateerde afwijking. In al deze (4) gevallen is met de bedrijven contact opgenomen. Men was kennelijk niet gewend aangesproken te worden op omissies en de consequenties daarvan. Één bezwaar is ingediend tegen het afwijzen van de aanvraag voor een erkenning. In de communicatie naar het bedrijf toe is duidelijk gemaakt dat een nieuwe aanvraag ingediend kan worden met een nieuwe controle. Bedrijven zullen echter volledig moeten voldoen aan de eisen gesteld in regelgevingen.
2.10 Mazen in de wet m.b.t. Premixen versus Aanvullende diervoeders Diervoederbedrijven die bepaalde producten in hogere concentraties toevoegen aan de grondstoffen (mineralen, kruiden, bepaalde eiwitten), gaven voorheen dit voeder de benaming “Voormengsel” of “Premix”.In dat geval zijn deze bedrijven verplicht hier een erkenning voor aan te vragen en deze te laten onderhouden door de VWA.Die producten kunnen echter ook verwerkt worden in een zelfde samenstelling waar de producent de benaming “Aanvullend diervoeder” hanteert. In dat geval is er voor de bereiding hiervan geen erkenning nodig. Bij de uitgevoerde UBA-controles wordt geconstateerd dat de diervoederproducenten die enkelvoudige diervoeders en dit soort aanvullende diervoeders bereiden, de benamingen van hun “Premixen” omzetten naar “Aanvullende diervoeders” zonder de samenstelling aan te passen. Bedrijven leveren hierdoor de eerder verkregen erkenningen in. Enige zorg mag hierbij uitgesproken worden dat diervoeders geproduceerd worden met hoge concentraties toevoegingsmiddelen zonder dat ze aan een kwaliteitssysteem onderworpen zijn. Tevens vallen ze niet onder de periodieke controles vanuit de VWA.
10
3 Afwijkingen en incidenten in het kader van RASFF-systeem, consumentenklachten en andere meldingen Aantallen • In totaal werden 33 routine zaken (11 Rapid Alerts en 22 externe afwijkingen ) door de productmanager bij de Task Force uitgezet voor onderzoek. • 9 zaken zijn overgedragen aan de AID, 1 zaak is overgedragen aan de VWA/KVW en 23 zaken zijn afgehandeld door de Task Force Diervoeder. • Alle Rapid Alerts zijn binnen de gestelde termijnen afgehandeld c.q. tussentijds gerapporteerd. • 12 meldingen van klachten aangaande diervoeder voor gezelschapsdieren zijn aangenomen door de VWA en onderzocht of in behandeling. Enkele bijzondere afwijkingen/incidenten zijn hieronder nader beschreven:
3.1 Grasbrokken Informeel was melding gemaakt van een hoeveelheid grasbrok waarin broei opgetreden is en mogelijk toch verwerkt zal worden als volwaardig diervoeder. Onderzoek door de VWA toonde aan dat inderdaad in 3,7 milj. kg grasbrok broei ontstaan is, hiervan reeds de kern van broei verwijderd was, maar voorts een groot deel als volwaardig diervoeder was verkocht via een tussenhandelaar. Het ging hierbij om een verzekeringszaak bij de oorspronkelijke eigenaar die de grasbrok niet onder GMP-condities doorverkocht aan een tussenhandelaar. Deze verkocht het als volwaardig voeder met alle GMP-garanties door aan de fouragehandelaar. Een andere aflevering betrof een levering aan Engeland. Kamervragen worden gesteld aangaande deze constateringen. De TFD liet onderzoek uitvoeren op Mycotoxinen, PAK’s en Dioxinen om ontwikkeling van schadelijke stoffen uit te sluiten. Uitslag gaf aan dat dit niet het geval was echter bij twee locaties waar delen van de grasbrok onder slechte condities opgeslagen lag, was de kwaliteit dermate slecht dat van “gebruikelijke handelskwaliteit” geen sprake meer kon zijn:
Beschimmeld Verkoold Rokend (nog broei / brand) Voor de frauduleuze handelingen aangaande het omkatten van deze voeders is een goede samenwerking geweest met de AID. Een proces verbaal werd hiervoor opgemaakt.
3.2 Dioxine (aardappelschillen) Aanvang van deze crisis was dat ten gevolge van de uitstoot van Dioxine bij de AVR bij de reguliere monitoringprogramma melk op Dioxines door de NZO een te hoog gehalte geconstateerd werd. Verwacht werd dat dit in het gebied rond de uitstoot gevonden zou worden, echter een zeer hoog gehalte werd geconstateerd bij melk van een veehouder in Lelystad. Een relatie tot de uitstoot was zeer onwaarschijnlijk zodat een andere oorzaak verondersteld werd. Deze gehalten werden vermoedelijk veroorzaakt door de gebruikte diervoeders. De Task Force diervoeders is daarop uitvoerig alle voeders gaan onderzoeken. Aanvankelijk leek de oorzaak in maïs te zitten. De reststroom aardappelschillen is op een later moment in beeld gekomen nadat bekend werd dat de aardappelen gesorteerd werden met een bepaalde klei-soort met extreem hoge gehalten aan Dioxines, een berucht probleem. De Task Force Diervoeder is nauw betrokken geweest bij deze dioxinecrisis. Met name in de eerste week zijn nagenoeg alle bedrijfsbezoeken en monsternamen door de Task Force uitgevoerd. Naarmate de crisis opschaalde (van ernstig incident tot crisis) beperkten de werkzaamheden zich slechts tot monstername. In de afrondingsfase tot aan 31 december 2004 heeft de Task Force zorg gedragen voor de monitoringmonsters, organiseren van proefslachtingen en het verzorgen van alle contacten met de twee gedupeerde veehouders.
11
3.3 Dioxine (uitstoot AVR ) Tegelijk met de crisis rond de aardappelschillen is bij de reguliere bemonstering van de melk toch ook een te hoog gehalte Dioxine gevonden bij veehouders in het Rijnmond gebied. De omgekeerde relatie van deze Dioxine met voeder kon niet gelegd worden. De “fingerprint” van de uitslagen (de specifieke samenstelling van de samengestelde dioxines) bleek niet in overeenstemming te zijn met dat van de aardappelschillen. Het leek veel eerder op de samenstelling van uitlaatgassen van een verbrandingsoven. Een uitvoerige bemonstering is uitgevoerd van alle voeders die door de getroffen veehouders aan hun dieren gevoederd werden. De processen die een totaalbeeld moeten vormen van uitstoot in het Botlekgebied in relatie tot de “nul-waarde” in Nederland zijn nog niet afgerond; er is een samenwerking met Min. VWS (de GGD ter plaatse) en Min. VROM. Nadere onderzoek vindt momenteel plaats om de verhoogde dioxinegehaltes in dit gebied in kaart te brengen om als basis te dienen voor nadere maatregelen.
3.4 Bietenpulp Naar aanleiding van een melding van diermeel in bietenpulp heeft de VWA een plan van controle opgesteld. De melding betrof botfragmenten in bietenpulp en restproducten van bieten. In aanvang betrof de constatering het aantreffen van botfragmenten in bietenpulp in Ierland, van producten uit Duitsland die via Nederland waren verscheept. Nadat traceringsonderzoek geen aanwijzingen voor kruiscontaminatie had opgeleverd, en in Duitsland bij de bron meer positieve bevindingen werden gedaan heeft de VWA het onderzoek in Nederland gericht op de oorzaak van de contaminatie. Bij alle vestigingen van suikerbietenfabrieken in Nederland is een bemonstering uitgevoerd op alle reststoffen die tijdens de productie ontstaan (de bietenpulp) en alle mogelijk stoffen die als hulpstoffen toegevoegd worden. Het bedrijfsleven heeft in samenspraak met het PDV haar eigen verantwoordelijkheid opgepakt en een brede monitoring opgesteld. Hiervan is een intensief contact geweest gedurende de gehele suikerbietencampagne op de uitslagen van de monsters. Als resultante kan opgemerkt worden dat zowel in Duitsland als in Nederland het vermoeden bestaat dat de oorzaak ofwel in de bemesting gezien moet worden met diermeel (en wat botfragmenten) of dat deze botfragmenten vanuit een (ver) grijs verleden langzaam aan de oppervlakte komen. De samenwerking tussen VWA en het bedrijfsleven is in goed verlopen.
3.5 Zonnebloempitten uit Egypte De collegae van de VWA / KvW importteam food hebben in de havens van Rotterdam een partij zonnebloempitten bemonsterd op Aflatoxinen. Een zeer hoog gehalte Aflatoxine B1 werd geconstateerd. Voor humane consumptie was deze partij niet meer geschikt, maar daarnaast hebben de collegae gemeend dat deze eveneens ongeschikt zou zijn voor verwerking in de diervoeders. Hierna is contact opgenomen met de TFD waarbij aangegeven werd dat de VWA/TFD deze melding over zou nemen. In de mogelijkheden binnen de kaderwet is gekeken welke mogelijkheden geboden werden aangaande deze partij aangezien geen bestemming tot vervoedering meer mogelijk was: afval? Het bedrijf werd vernietiging, compostering en terugzending geboden als oplossing. Op dat moment was een intensief contact met Min. VROM. Door hen was aangegeven in een eerdere overleg dat zij, bij het benoemen van producten tot afval, de verantwoordelijkheid had voor de verwerking ervan. Met deze zaak is contact opgenomen met Min. VROM en is deze zaak overgedragen. Dit verloop geeft een perfect voorbeeld van een “3-trapsraket” met een volledige bewaking van afwijkende partijen. Deze buitengewoon prettige samenwerking zal een vervolg hebben door wederzijdse bezoeken om in elkanders keuken na te gaan waar overlag of aansluiting gevonden kan worden.
12
4
Projectmatige werkzaamheden
4.1
Repressief toezicht
N.a.v. de VWA-ketenanalyse diervoeder is in het jaarplan 2004 en 2005 tijd opgenomen om de geconstateerde witte vlekken aan te pakken. Hiertoe is het toezichtsitem “repressief toezicht” ontwikkeld. Ter controle op de naleving van de bepalingen gesteld in de diervoederregelgeving en op basis van het VWA-toezichtshouderschap worden controles uitgevoerd door de gehele keten heen. Het toezicht strekt zich uit naar alle spelers binnen de diervoedersector. Tijdens enkele controlebezoeken is komen vast te staan dat de restproducten (tot zelfs veegafval vanuit de productielijnen) uit de levensmiddelen industrie niet conform wordt verwerkt. In 4 gevallen werd geconstateerd dat de verpakkingen van restpartijen levensmiddelen werden aangetroffen in het eindproduct diervoeder. Het betrof hier restanten aluminiumfolie, papier,karton en plastic. Als wettelijke norm geldt hier een nultolerantie. Voor plastic bleek echter in de GMP 14 een norm te zijn opgenomen van 10 gram per kg (1 %) Middels een nota is deze tolerantie, welke volgens het bedrijfsleven in de GMP 14 geregeld is, aan de beleidsdirectie LNV voorgelegd hier een uitspraak over te doen. In de tussentijd worden de controles t.a.v. dit item gecontinueerd. Alle gevallen zijn of worden doorgegeven aan de Algemene Inspectie Dienst.
4.2
Algemene zaken
In 2004 werden 9 bedrijven bezocht. In januari 2005 is begonnen met een inventarisatie m.b.t. de leveringen van reststromen van de levensmiddelenindustrie. Er zijn t/m 31/1/2005 totaal 49 levensmiddelenbedrijven bezocht. In bijna alle gevallen werd er geleverd aan de diervoederindustrie. Na analyse van de resultaten zal een gericht project worden opgestart. •
In één geval werd een afvalstroom ontdekt van supplementen en vitaminepreparaten. Deze zaak is in samenwerking van de TFD en VWA/KVW afgerond waarbij de T&T (Tracking and Tracing) resulteerde in een correcte verwerking van deze producten.
•
Bij een onderzoek in het zuiden werd geconstateerd dat plastic in de voeders voor varkens zat. Aangezien dit in overtreding is met de Be 2004/217 die een “nultolerantie” voorschrijft, is deze zaak overgedragen aan de AID.
Hierbij is ondervonden dat het bedrijf die deze producten maakte, de verpakking niet scheidde van de inhoud (foto1) , maar alles door een shredder (2) ging. Na de shredder is er een scheidingsfase waar veel verpakkingsmateriaal uitgeblazen wordt (3) tot een brijachtige pap als eindproduct uit de lijn komt(4).
1 Loopband met verpakte producten
2 Shredder
3 Afvalscheiding (niet diervoeder)
4 Voederpap
•
Vergelijkbaar met vorig incident is een onderzoek geweest bij twee andere verwerkers van dit soort reststromen afkomstig van de humane sector. In beide gevallen zijn de constateringen vergelijkbaar geweest waarbij de AID verzocht is nadere stappen te ondernemen tegen deze gang van zaken. Bedrijf 1
13
Brood Bedrijf 2
Eerste verwerking
Plastic in broodmeel (Wit)
“Grondstoffen”
Op transportband
Naar shredder
14
5
Hygieneverordening 2006
De Richtlijn 95/69/EG behelst een erkenningensysteem voor bedrijven die met name toevoegingmiddelen produceerden, verhandelden c.q. in mengvoeders verwerkten. Voor de Nederlandse situatie betekende dit dat een groot deel van de industriële mengvoederindustrie onder deze richtlijn valt. In totaal zijn op basis van de RL 95/69, 294 bedrijven erkend c.q. geregistreerd. Vanaf 1 januari 2006 zal een nieuwe verordening, de diervoederhygieneverordening (EG) nr. 183/2005 van toepassing zijn. Deze verordening vervangt de huidige RL 95/69 en stelt in het algemeen strengere eisen en regels aan alle diervoederbedrijven. Naast de reeds bekende bedrijven worden ook de primaire land- en tuinbouw bouwbedrijven, levensmiddelenbedrijven, de transportsector, veehouderijbedrijven aan deze verordening onderworpen. Een eerste ruwe schatting van het aantal betrokken bedrijven is hieronder weergegeven. -primaire land- en tuinbouwbedrijven: ong. 30.000 -industriële levensmiddelenbedrijven die diervoedergrondstoffen produceren: ong. 1000 -handelaars: ong 350 -transporteurs: ong 500 -mengvoederfabrikanten en tussenpersonen: 294 (groot deel nu ook al erkend) -veehouderijen: ong. 65000 De consequenties van deze verordening worden momenteel door de VWA samen met de beleidsdirectie VD en JZ nader uitgewerkt. Ofschoon deze verordening op 1 januari 2006 van kracht wordt, dienen alle bedrijven zich voor deze datum al te registeren. Dit betekent dat op korte termijn de VWA zich voor dient te bereiden op deze verordening.
15
Bijlage 1: Producenten en tussenpersonen van toevoegingsmiddelen
Erkenning vereist Toevoegingsmiddelen behorend bij de groepen: - Antibiotica - Coccidiostatica etc. - Groebevorderende stoffen - Vitaminen etc. - Sporenelementen - Enzymen - Micro-organismen - Carotenoïden en xanthofyllen - Stoffen met een oxidatietegengaande werking en een vastgesteld maximumgehalte en: in Richtlijn 82/471/EEG bedoelde producten (tenzij uitgezonderd)
Registratie vereist 1) Andere toevoegingsmiddelen dan waarvoor een erkenning is vereist en uitsluitend indien er een vastgesteld maximumgehalte is.
3.5.1.1 3.5.1.2 Producenten en tussenpersonen van voormengsels
Voormengsels waarin de volgende toevoegingsmiddelen worden verwerkt: - Antibiotica - Coccidiostatica etc. - Groebevorderende stoffen - Vitaminen etc.: alleen Vitamine A en D - Sporenelementen: alleen Cu en Se 3.5.1.3
Producenten van mengvoeders
Inspectielijst 1
Inspectielijst 2
Mengvoeders waarin voormengsels worden verwerkt van -Antibiotica -Coccidiostatie -Groeibevorderende middelen 3.5.1.4 3.5.1.5
Inspectielijst 3
Voormengsels waarin de volgende toevoegingsmiddelen worden verwerkt: - Vitaminen etc. (m.u.v. voormengsels van Vitamine A en D) - Sporenelementen (m.u.v. voormengsels van de sporenelementen Cu en Se) - Carotenoïden en xanthofyllen - Enzymen - Micro-organismen - Stoffen met een oxidatietegengaande werking en een vastgesteld maximumgehalte Mengvoeders waarin de volgende toevoegingsmiddelen worden verwerkt (al dan niet via een voormengsel) - Vitaminen etc. 2) - Sporenelementen 2) - Carotenoïden en xanthofyllen - Enzymen - Micro-organismen 3.5.1.6
- Stoffen met een oxidatietegengaande werking en een vastgesteld maximumgehalte
3.5.1.7 3.5.1.8
Inspectielijst 4
Opmerkingen: 1) Een producent/tussenpersoon die aan de erkenningsvoorwaarden voor vervaardiging of in het verkeer brengen van een bepaald diervoeder (bijvoorbeeld toevoegingsmiddelen) voldoet, voldoet daarmee ook aan de registratievoorwaarden voor vervaardiging of in het verkeer brengen van het corresponderende diervoeder voor zover daar een registratie voor verplicht is. 2) Vitamine A en D en de sporenelementen Cu en Se mogen volgens Richtlijn 95/69/EG alleen via een voormengsel worden verwerkt. Richtlijn 70/524/EEG liet rechtstreekse verwerking van deze toevoegingsmiddelen wel toe. Dit wordt nog steeds aangehouden.
16
Bijlage 2 GGO-onderzoek
Gegevens Locatie Havens Op- en overslag Producenten Boerderijen
Aantal gegevens 152 2 113 141 Totaal 408
Producten 75 (+33 combi met soja) Maïs en afgeleide producten 207 (+33 combi met Soja en afgeleide maïs) producten Andere producten 29 Onbekend 9 Totaal 38
GGO vrije producten aangegeven: Havens Op- en overslag Producenten Boerderijen
Aantal GGO-vrij 27 0 51 2 80
Aantal Monsters 1 0 21 1 13
Aantal Afwijkend 1 0 1 1 3
VS
Brazilië
Argent.
Frankrijk
Overig
33
2
0
9
60
5 4 0 42
70 0 0 72
72 0 0 72
0 0 0 9
93 25 9 187
Anders
Niet
25 0 20 0
0 0 5 1
*S/H IP
**Supp.Ch.Certific.
0 0 12 0
0 0 5 0
Eenmalig Op etiketten certificaat 0 2 0 0 12 1 1 0
84 GGO bevattende producten Havens Op- en overslag Producenten Boerderijen
Etiket 19 0 14 4 37
Vracht brief 5 0 22 114 141
* S/H IP = Soft of High Identity Preserved = ketengaratie ** = Supply Chain Certificate = éénmalig certificaat
Factuur 0 0 9 1 10
Ex-Art. 9 document 21 0 0 1 22
Onbekend 6 1 9 1 17
Anders 83 1 0 3 87
314
Onbekende GGO status Onbekend Havens 5 Op- en overslag 0 Producenten 0 Boerderijen 22 27 27
Totaal aantal gegevens (ook dubbele)
425
17
Monsters genomen: GGO vrije producten Havens Op- en overslag Producenten Boerderijen
Uitslag +
Uitslag -1
1 1 3
19 36 55
58
18