Jaarverslag 2000 Productschap Diervoeder
Kwaliteit en voedselveiligheid
Productschap Diervoeder Jaarverslag 2000
Kwaliteit en voedselveiligheid
De diervoedersector staat aan de basis van de voedselketen voor de consument. Onder het motto ‘Feed for Food’ werkt het Productschap Diervoeder daarom permanent aan het optimaliseren van het kwaliteitsbeleid van de diervoedersector, de samenwerking in de keten en de communicatie met de omgeving.
2
Inhoudsopgave
3
Voorwoord: Draagvlak voor versterking kwaliteitsborging
6
Summary
8
Kwaliteitsbeleid
8
Versterking kwaliteitsborging
28
Kwaliteitsdienst Landbouwkundige Laboratoria
29
Keuringsdienst Diervoedersector
31
Centraal Veevoederbureau
37
Bureau Product Registratie
40
Onderzoeksbeleid
45
Milieubeleid
48
Biotechnologiebeleid
52
Sociaal beleid
54
Marktordeningsbeleid
57
Organisatie Productschap Diervoeder
60
Doel en taken
61
Juridische zaken
64
Financiën
67
Bijlage I: Samenstelling bestuur
69
Bijlage II: Adviescommissies
70
Bijlage III: Medewerkers
72
Colofon De visie op het thema Kwaliteit en voedselveiligheid van:
5
drs. H. Verburg, Veterinair Hoofdinspecteur Keuringsdienst van Waren
15
M.J. van Nunen RA, president-directeur Cerestar Benelux BV
27
J.C.P. Vogelaar, melkveehouder
39
ir. P.F.G.A. Snoeijen, algemeen directeur Hendrix UTD
51
J.J. de Vries, voorzitter FNV Bondgenoten
66
H.G. Haverkort, directeur Harrie Haverkort Transporten
Kwaliteit en voedselveiligheid is ook het thema van de foto’s op de pagina’s 10, 20, 32, 44 en 56. Op de foto op pagina 71 staan de medewerkers van het Productschap Diervoeder.
3 Voorwoord
Draagvlak voor versterking kwaliteitsborging Onder het inspirerende motto ‘Feed for Food’ wordt door de diervoedersector hard gewerkt aan de versterking van de kwaliteitsborging van diervoeder. In het vorige verslagjaar is, naar aanleiding van de dioxinecrisis, daarvoor een plan van aanpak opgesteld. Dit jaar heeft vooral in het teken gestaan van de uitvoering van dit plan, in nauwe samenwerking met de vervolgschakels in de dierlijke productieketens. Draagvlak
Uiteindelijk zijn het echter de bedrijven en hun medewerkers die de kwaliteitsmaatregelen, die in productschapsverband tot stand komen, in de praktijk moeten brengen. Het is daarom verheugend dat het draagvlak en de extra inspanningen op bedrijfsniveau voor de aangescherpte kwaliteits- en veiligheidsborging van de diervoederproducten zeer groot is gebleken. Hierin ligt de beste waarborg om de betrouwbaarheid van de diervoedersector en de voedselveiligheid voor de consument optimaal te kunnen garanderen. Met de uitvoering van het plan van aanpak zijn in de loop van het verslagjaar goede vorderingen gemaakt. Vrijwel alle diervoederbedrijven die voedermiddelen aan veehouders leveren hebben zich aangemeld voor HACCP-certificering. Op een groot deel van de voedermiddelen is een risicoanalyse toegepast. Verder is goede voortgang gemaakt met de uitbouw van de kwaliteitsborging naar de toeleveranciers in binnen- en buitenland. De verwachting is gerechtvaardigd dat in goed overleg met de belangenorganisaties op nationaal en internationaal niveau sluitende afspraken kunnen worden gemaakt.
Toezicht en controle
Het bestuur heeft, na zorgvuldig beraad, er uitdrukkelijk voor gekozen de uitvoering van de controle door de Keuringsdienst Diervoedersector (KDD) binnen het productschap te handhaven en te versterken. Het bestuur heeft daarbij vooral overwogen dat daarmee een degelijke basis is gelegd voor een efficiënte uitvoering van de controlewerkzaamheden van het productschap. Tegelijkertijd heeft het bestuur, in het kader van de versterkte samenwerking met de vervolgschakels in de dierlijke productieketens, gemeend de advies- en toezichtstructuur op kwaliteitsgebied opnieuw te moeten inrichten. Centraal daarin staat de instelling van sectorcommissies voor de verschillende soorten diervoeders, samengesteld uit vertegenwoordigers van de diervoedersector en de betrokken vervolgschakels. Zij zullen het bestuur direct adviseren over het kwaliteitsbeleid voor hun sector. Een ander belangrijk onderdeel van de nieuwe structuur vormt de Commissie van Advies en Toezicht Diervoedercontrole. Ook deze commissie is gemengd samengesteld met een onafhankelijke voorzitter. De commissie zal toezicht op de controlewerkzaamheden vanwege het productschap door de KDD uitoefenen. Het bestuur meent daarmee de noodzakelijke waarborg voor een onafhankelijke en transparante controle te hebben geschapen.
Koploper
Alle inspanningen op kwaliteitsgebied hebben evenwel niet kunnen voorkomen dat de veehouderijsector dit najaar ernstig is geconfronteerd met de BSE-problematiek. De ernst van dit probleem heeft de Europese landbouwministers doen besluiten tot een tijdelijk verbod op het gebruik van diermeel en van andere dierlijke eiwitten in veevoeders, ook voor varkens en pluimvee. Dit verbod heeft zeer verstrekkende en economische gevolgen. Bezien vanuit het voorzorgsbeginsel mogen deze maatregelen gerechtvaardigd zijn, toch blijft een rationele benadering van de risico’s noodzakelijk. Ondanks alle tegenslag stemde het in ieder geval tot tevredenheid te kunnen
4
constateren dat de Nederlandse diervoedersector volledig in de pas loopt met de Europese en nationale regelgeving en zelfs koploper is als het gaat om kwaliteits- en veiligheidsborging op basis van de HACCP-systematiek. Nederland was ook koploper in het doorvoeren van een strikte scheiding in de productie en het transport tussen herkauwervoeders enerzijds en voeders met dierlijke eiwitten anderzijds. De diervoedersector kent momenteel een turbulente tijd. De tijd voor geleidelijke aanpassing ontbreekt, de bakens moeten zo nu en dan met kracht worden verzet. Voor velen gaat er van zo’n proces een bedreiging uit en niet ieder bedrijf zal het ook overleven. Dat is pijnlijk, maar onvermijdelijk. Het is de taak van het productschap het diervoederbedrijfsleven – ondernemers en werknemers – zo goed mogelijk van dienst te zijn bij het behoud en het versterken van een perspectiefvolle diervoedersector. Het afgelopen jaar heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat transparant en pro-actief handelen, in goede samenwerking met de dierlijke productieketen en de overheid, daarvoor de basis biedt.
drs. J.H.M. Kienhuis, voorzitter ing. J. den Hartog MBA, secretaris.
Feed for Food: Kwaliteit en voedselveiligheid
De visie van drs. H. Verburg, Veterinair Hoofdinspecteur van de Keuringsdienst van Waren, Den Haag "Voedselveiligheid is een kwestie van zorg
Hoe ingewikkelder de borgingsregeling op
en betrokkenheid. Daar hoort een heldere
papier, hoe moeilijker de naleving. Een borging
rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven
moet eigenlijk op een zodanige manier zijn
bij. De overheid stelt de normen voor de
georganiseerd dat naleving ervan automatisch
volksgezondheid en is verantwoordelijk voor
gebeurt en vanzelfsprekend is. Maar zo’n
het toezicht op de naleving daarvan. Het is de
systeem is helaas niet zo eenvoudig te
taak en de verantwoordelijkheid van het
verzinnen. Je moet dus blijven controleren.
bedrijfsleven om garanties af te geven voor het product. Die scheiding van verantwoordelijk-
Een probleem met de veiligheid van het
heden is nog niet geheel uitgekristalliseerd.
voedsel kun je maar beter in één keer goed
Zie bijvoorbeeld de Europese norm dat een
aanpakken, want je krijgt uiteindelijk altijd een
gewoon product maximaal één procent
koekje van eigen deeg. Kijk maar naar BSE. Dat
genetisch gemodificeerd product mag
probleem is stapsgewijs aangepakt. Het gevolg
bevatten. Veiligheidstechnisch gezien is die
daarvan is nu dat een prachtige grondstof als
vermenging met GMO-product niet erg, want
diermeel waarschijnlijk nooit meer terugkomt.
het gaat om producten die zijn onderzocht op
Want ook al heeft Nederland de strikt
de risico’s voor de volksgezondheid en die
gescheiden verwerking en toepassing van
buitenland moeten sturen voor controles op de
goedgekeurd zijn. Maar als consumenten
diermeel goed voor elkaar, in een aantal
kwaliteitsborging. Maar eigenlijk zou de
zoiets niet willen, kun je beter uitgaan van een
andere landen wil men absoluut geen diermeel
overheid wettelijke eisen moeten stellen, zodat
nultolerantie.
meer in welk voer dan ook hebben.
hier geen grondstoffen meer komen die niet aantoonbaar geborgd zijn. Bij diervoeding gaat het om grote
De veiligheid van levensmiddelen zal
Als je voedselveiligheid in de keten wil,
verder toenemen. De borging van producten
moet je ook in het buitenland borgen. Dat geldt
hoeveelheden product. Kleine afwijkingen in
wordt steeds verder aangescherpt. Uiteindelijk
voor diervoedergrondstoffen, maar ook voor
de kwaliteit hebben al gigantische gevolgen.
zal niet alleen de industrie, maar ook de hele
voedingsmiddelen. Toch worden er in de EU
Kleine oorzaak, grote gevolgen. Een vuistregel
primaire productie aan HACCP moeten voldoen.
opmerkelijk genoeg nog steeds voedings-
bij de bestrijding van calamiteiten met voedsel
Dus ook veehouders die zelf diervoeder
middelen geïmporteerd die alleen maar op het
is: een residuprobleem valt doorgaans mee,
verbouwen of diervoeder kopen van een niet
eindproduct mogen worden gecontroleerd.
een microbiologisch probleem valt altijd tegen.
gecertificeerd bedrijf. Daar gaat ook het
Bedrijven die zaken doen in andere landen,
Omdat in dat laatste geval, als je ook maar iets
Witboek van de Europese Commissie van uit.
zullen zelf regelmatig iemand naar het
over het hoofd hebt gezien, dat altijd een nieuwe bron kan vormen van problemen. Voedselkwaliteit is politiek een hot item. De druk om de garanties voor de volksgezondheid te vergroten zal alleen maar verder worden opgevoerd. Voor salmonella bijvoorbeeld zullen er ongetwijfeld wettelijke
“De druk zal verder worden opgevoerd”
normen komen. Ook de toevoeging van antibiotica aan het voer zal verder aan banden worden gelegd. Die zullen uiteindelijk allemaal uit het voer verdwijnen."
6
Summary
2000 was a year dominated by the fleshing out of the ‘Action plan for strengthening quality assurance in the animal feed sector’, which was adopted in 1999. Where 1999 was focused on preparations for this Plan, in 2000 many of the measures set out in the Plan were worked up into practicable form and a start made on their implementation. Implementation HACCP
The HACCP manual for the animal feed sector was completed in March 2000. This manual serves as a guide for carrying out an HACCP analysis at individual companies. This signalled the green light for the implementation in practice. This implementation was accompanied by intensive training in spring of 2000, in which approximately 550 people took part. In addition to investments in product quality, attention was also devoted to the quality of employees. Companies in the sector began implementing HACCP during the course of the year, and in December 2000 around 150 companies submitted their HACCP documentation for initial screening. Implementation in practice is scheduled for completion in 2001.
Quality assurance
A start was also made in mid-2000 on ‘vertical risk analyses’ of all feeds on the basis of this HACCP system. These analyses are built on the risk inventories carried out for each product group at an earlier date. The risk analysis involves the definition of the process steps for each product, identification of the critical process steps which contain the potential hazards, and an assessment of the chance that these hazards will manifest themselves (= risk) and of their potential severity. At the end of the year under review the first results (for approximately 70 products) became available for feed companies. These risk analyses at sector level will serve as a guideline for companies in carrying out their own HACCP procedures at company level and will help them ask the right questions to their suppliers regarding the control of critical points in the production process. On 1 October 2000 the next step was also taken in the extension of the quality assurance system to include suppliers of ingredients. The principle is that suppliers based in the Netherlands must be able to demonstrate that they control the critical points. This applies for a large number of by-products of the food production process, as well as for basic products of arable farming mainly of foreign origin. A good deal of energy was invested in the year under review in encouraging manufacturers in the European Union and elsewhere to apply a quality control system. If everything goes to plan, this aim will be achieved by mid-2001. In addition, talks were held with industry in Belgium and Germany on the possibility of implementing GMP/HACCP principles in the animal feed industry in those countries. Good progress was made in the cooperation with Belgium in particular, which has opted for the Dutch system as the basis for its activities in this regard.
Supervision and control
Strengthening the Product Board’s monitoring of compliance with quality regulations was a major focus in the first half of 2000, and the capacity of the inspection service was massively expanded. Plans were also adopted to improve reporting through computerisation, strengthening enforcement through disciplinary law and raising efficiency by seeking greater cooperation with government and industry inspection services in subsequent links of the chain. An Animal Feed Inspection Supervision and Advisory Committee was also installed, on which all interested parties in the production chain are represented.
7
Another key focus in the year under review was the structural involvement of the subsequent links in the animal production chain in the formation of the Product Board’s policy. Positive experience had already been gained in this area with the steering committee for the ‘Action plan for strengthening quality assurance in the animal feed sector’, and this has now been realised by participation of producers of dairy products, eggs and meat in the newly installed Sector Committees and the Expert Committee for the Animal Feed Sector. GMO
Genetically Modified Organisms (GMO) continued to be a major focus area in the year under review. Stemming the tide of GMO products is not a realistic option in the longer term. The Product Board takes the view that the consumer must be given freedom of choice between GMO foods and GMO-free foods. An exploratory study was carried out in the year under review into ‘IP’ (Identity Preservation) systems, which is intended to form the basis for a GMO screening scheme for animal feeds.
Social affairs
On the social front, the research on exposure to endotoxins and the gathering of socio-economic indicators received wide attention. In addition, the Product Board remains committed to encouraging the training of employees (the most important production factor).
Environment
An important topic with regard to the environment was the programme to promote the sale of manure. This programme was initially due to conclude at the end of 2000. Based on an evaluation adopted at the beginning of the year, it was decided to extend the programme until 2004 and to enlarge it by incorporating the theme ‘spatial planning, environment and technology’. Work also continued on the setting up of a certification system for animal manure.
Policy
At the end of 2000 the executive committee published its policy plan for the next five years (‘Beleidsplan PDV 2000-2005’), which sets out the Product Board’s course and tasks for the coming period. The core of the policy plan is formed by chain quality management, an information and knowledge centre for the animal feed sector, and communication. 2000 was a highly active year, following on from a turbulent 1999. It was also a year when it became clear that proactive and offensive action combined with transparency form the basis for efficient cooperation with other links in the overall production chain and with the government.
The animal feed industry lies at the basis of the food chain for the consumer. Under the motto ‘Feed for Food’, the Product Board Animal Feed is therefore permanently engaged in optimising the quality policy of the animal feed industry, the cooperation throughout the chain and the communication within the chain and with other interested parties in the community.
8
Kwaliteitsbeleid Versterking kwaliteitsborging Naar aanleiding van de dioxinecrisis van 1999, heeft het diervoederbedrijfsleven een serie maatregelen genomen die ook in het verslagjaar 2000 onverminderd zijn doorgegaan. In juni 1999 heeft het bestuur van het productschap het ‘Plan van aanpak versterking kwaliteitsborging diervoedersector’ vastgesteld. Dit plan van aanpak heeft tot doel het stelsel van normering, borging en controle & monitoring in de diervoedersector zodanig te versterken, dat het gewenste kwaliteitsniveau voor diervoeders, in relatie tot de veiligheid van de dierlijke producten voor de consument, afdoende gewaarborgd wordt. Gekozen is voor een betere borging van de gehele voederketen (inclusief voorliggende schakels van grondstoffenleveranciers) en het inbouwen van de HACCP-principes in de risicobeheersing. Daarnaast is besloten tot het opzetten van een Early Warning Systeem (EWS). De basis voor activiteiten ingevolge het plan van aanpak is risicoanalyse, die bestaat uit drie componenten: • risicobeoordeling (risk assessment); • risicobeheersing (risk management); • communicatie (risk communication). Deze drie componenten maken integraal onderdeel uit van het plan van aanpak. Risicobeoordeling
De uitvoering van een risicobeoordeling voor de verschillende voedermiddelenstromen op sectorniveau is een omvangrijke en complexe zaak. Er zijn vele, zeer diverse productstromen. Gekozen is voor een gefaseerde aanpak van risico-inventarisatie en –beoordeling, waarbij ook is gezocht naar de beste werkwijze. In het verslagjaar zijn de volgende risico-inventarisaties en –beoordelingen ter hand genomen dan wel afgerond: • veevoedergrondstoffen voor de mengvoederindustrie; • vochtrijke voedermiddelen, afkomstig uit een industrieel (levensmiddelen)proces, en foeragemiddelen; • voedermiddelen op boerderijniveau (varkenshouderij). In eerste instantie (tot voorjaar 2000) hadden de deelprojecten meer het karakter van een risicoinventarisatie, waarbij de meest kritische productstromen en processtappen in beeld werden gebracht. Op basis daarvan werd gewerkt aan het opstellen van generieke beheersmaatregelen, zoals de GMP-code ‘voedervetten’ en de GMP-code ‘transport voedermiddelen’. In de loop van de eerste helft van 2000 is steeds meer gekozen voor een systematische risicoanalyse van alle voedermiddelen volgens een uniforme aanpak, vastgelegd in de ‘HACCP-handleiding diervoedersector’ (maart 2000). Deze aanpak kent de volgende stappen: • het opstellen van een processchema voor de gehele voortbrengingsketen; • het identificeren van gevaren bij elke processtap; • risico-ranking door de vaststelling van het risico op basis van de aard van het gevaar (chemisch, fysisch of microbiologisch), de kans en de ernst van een gevaar op basis van een vastgesteld risicobeoordelingschema; • het vaststellen van de aard van de beheersmaatregel (aandachtspunt of critical control point), op basis waarvan de beheersmaatregel vastgesteld dient te worden.
9
Hierbij worden schema’s gebruikt die als volgt zijn ingedeeld:
Risico-ranking Processtap
Gevaar
Aard van maatregel Categorie
Kans
Ernst
Referentie
Risico
Deze op sectorniveau uitgevoerde risicoanalyse is om drie redenen relevant. 1 Het biedt de bedrijven een goede basis voor het uitvoeren van hun risicoanalyse in het kader van HACCP op bedrijfsniveau en voor het bevragen van hun toeleveranciers over het beheersen van de kritische punten in het voortbrengingsproces. 2 Het biedt de instanties die de verificatie-audits bij de bedrijven uitvoeren een handvat voor de beoordeling van het op HACCP gebaseerde kwaliteitssysteem. 3 De diervoederketen maakt op transparante wijze aan de stakeholders in de vervolgschakels van de dierlijke productieketen (voor een deel ook zelf toeleveranciers van voedermiddelen) duidelijk op welke wijze de kritische punten geïdentificeerd zijn en op basis van voortgaand onderzoek worden bijgesteld. De risico-inventarisatie en –beoordeling van vochtrijke voedermiddelen heeft het gehele jaar gelopen, vanwege het grote aantal producten dat daarbij betrokken is. In het streven naar kwaliteitsbeheersing in de gehele diervoederketen is ook versterking van de kwaliteitsborging van voer op het veehouderijbedrijf wenselijk. In het verslagjaar is een deskstudie naar de microbiologische en biochemische risico’s van voeders op het varkensbedrijf uitgevoerd. In vervolg daarop is een pilotproject gestart voor toetsing in de praktijk. Ook is, vooruitlopend op het eindresultaat, begonnen met het formuleren van een hygiënecode. Aan het einde van het verslagjaar is een soortgelijk project geformuleerd voor de melkveehouderijbedrijven. Overdrachtsonderzoek melkvee 2000
In het kader van de risicobeoordeling past ook het overdrachtsonderzoek van meticlorpindol in rundveebrok. In 2000 hebben ID Lelystad en Rikilt-DLO in opdracht van het productschap de tweede in een serie overdrachtsproeven bij melkvee uitgevoerd. De proef werd uitgevoerd met twee groepen (hoogproductieve en laagproductieve) dieren. De koeien kregen na een gewenningsperiode van twee weken gedurende twintig dagen de proefvoeders en daarna gedurende zeven dagen weer een blanco controlevoer. Tijdens de proefperiode kregen de koeien via het krachtvoer verschillende hoeveelheden meticlorpindol toegediend. De melk werd op verschillende momenten voor, tijdens en na de proefperiode bemonsterd voor meticlorpindolanalyse. Er blijkt een kwantitatieve relatie te bestaan tussen lage gehaltes meticlorpindol in het voer en in de melk bij zowel laag- als hoogproductieve koeien. Hoe meer meticlorpindol wordt toegediend, des te meer wordt ook in de melk teruggevonden. De overdracht lijkt zeer snel te gaan. Zodra gestopt wordt met het voeren van met meticlorpindol gecontamineerd voer, wordt ook in de melk niets meer teruggevonden. De resultaten van deze studie zullen verwerkt worden in de voorschriften met betrekking tot versleping van deze stof.
11
Risicobeheersing
In het ‘Plan van aanpak versterking kwaliteitsborging diervoedersector’ zijn met het oog op risicobeheersing de volgende subdoelstellingen vastgelegd: • het versterken van het GMP-kwaliteitssysteem met het HACCP-concept in de schakels van de diervoedersector, van grondstoffenproducenten tot en met de gebruikers van diervoeders; • het uitbouwen van het GMP-kwaliteitssysteem tot de gehele keten van productie van en handel in grondstoffen en enkelvoudige voedermiddelen in ieder bedrijf in deze keten; • het herijken van het gewenste kwaliteitsniveau voor diervoeders en grondstoffen in relatie tot de (waarborging van de) veiligheid van de dierlijke producten voor de consument op basis van de uitgevoerde risicobeoordelingen; • het versterken en waar nodig het verbeteren van de controle op (verificatie) en de handhaafbaarheid van wettelijke en kwaliteitsregelingen in de diervoederketen (zie ook bij Keuringsdienst Diervoedersector). Ook is in het plan van aanpak aangegeven dat als resultaat van de risico-inventarisaties en –beoordelingen ondersteunende activiteiten verbeterd dan wel ingevoerd kunnen worden: • het vaststellen van nieuwe randvoorwaarden voor de vorm, de invulling en het gebruik van de PDV-databank ‘Ongewenste stoffen en producten’ om de effectiviteit te verhogen (monitoring); • het ontwikkelen en opzetten van een Early Warning Systeem (EWS) in de (gehele) dierlijke productiesector voor mogelijke incidenten (EWS-voedermiddelen, EWS-transport enz.). Invoering HACCP-systeem in de diervoedersector
Om het hoofd te bieden aan de vragen over de toereikendheid van het bestaande GMP-systeem, is in 1999 door TNO Voeding een quick scan uitgevoerd op volledigheid en adequaatheid in relatie tot de HACCP-principes. Een belangrijke conclusie was dat de toenmalige GMP-regeling een goede basis vormde om verder op voort te bouwen. GMP-maatregelen zijn voorwaarde voor het functioneren van een HACCP-systeem. De diervoedersector voldoet in zijn algemeenheid aan deze basisvoorwaarde. Op basis hiervan is in november 1999 het ‘Implementatieplan GMP met HACCP-risicofactoren’ vastgesteld. De invoering van het HACCP-principe in de diervoedersector moet het realiseren van twee doelen bewerkstelligen: 1 betere aansluiting op andere kwaliteitssystemen in onder andere de voedingsmiddelenindustrie; 2 een betere beheersing van voederveiligheid - en daarmee voedselveiligheid - op basis van ondernemersverantwoordelijkheid. Dit implementatieplan bevatte ten eerste de ontwikkeling van een ‘HACCP-handleiding diervoedersector’, met behulp waarmee de bedrijven een risicoanalyse op bedrijfsniveau kunnen uitvoeren. De toegevoegde waarde van HACCP ten opzichte van de diervoederwetgeving en de reeds bestaande GMP-regeling - die meer repressieve mechanismen met generieke beheersmaatregelen zijn - is dat bedrijven hun eigen processen op een pro-actieve manier analyseren, bedrijfsspecifieke risico’s en kritische punten identificeren en beheersmaatregelen treffen. De handleiding biedt in het bijzonder een praktisch stappenplan voor het opzetten van een HACCP-systeem, dat aansluit bij het GMP-systeem. Deze handleiding heeft bij deskundigen een goede ontvangst gekregen. Ten tweede bevatte het implementatieplan een opleidings- en trainingstraject om de bedrijven
12
behulpzaam te zijn bij de invoering van HACCP in hun bedrijfsvoering. Dit traject is uitgevoerd in de periode medio maart tot juli 2000. In totaal hebben circa 550 personen aan dit traject deelgenomen. Het programma is uitgevoerd onder auspiciën van het Informatie- en Kenniscentrum Diervoedersector (IKD). In de tweede helft van 2000 is het beschikbare lesmateriaal geïntegreerd in de reeds bestaande cursusproducten, die zijn afgestemd op de verschillende doelgroepen. Ten derde behelsde het eerdergenoemde implementatieplan de aanpassing van het GMP-kwaliteitssysteem op basis van de HACCP-principes door de bereiders van mengvoeders en de leveranciers van enkelvoudige voedermiddelen, alsmede door de bedrijven in de voedervettensector. De voorwaarde van HACCP is in juni 2000 opgenomen in de ‘GMP-regeling diervoedersector’, die in oktober 2000 is aangevuld met een aantal criteria op basis van de ervaringen uit het opleidings- en trainingstraject. Het streven was de HACCP-principes per 1 januari 2001 in de bedrijven te realiseren. In de loop van 2000 is de volgende planning gemaakt (in samenhang met de uitbreiding van de GMP-regeling): Planning erkenning bedrijven voor GMP (grondstoffen) en HACCP (mengvoeders en enkelvoudige voedermiddelen) Vetrecyclingbedrijven
Overige voedervettenleveranciers
Grondstoffenleveranciers
Mengvoedersector
Systeem
GMP
HACCP
GMP
HACCP
GMP
HACCP
HACCP
Aantal bedrijven
6-8
6-8
1-1-2000
voorlopig -
ca. 75
ca. 75
50
300
250
-
-
-
-
-
1-5-2000
definitief -
-
-
-
-
-
1-3-2001
-
definitief
definitief -
-
-
-
-
-
-
definitief
definitief
1-7-2001 < 31-12-2001
Enkelvoudige voedermiddelen
definitief definitief
Uitbreiding van de GMP-regeling naar de grondstoffenleveranciers
- GMP-code ‘voedervetten’ Op grond van de risicoanalyse van de voedervettensector is direct in september 1999 gestart met de ontwikkeling van een aanvullende GMP-code voor voedervetten, met het oog op het borgen van de kritische punten in het proces van transport, opslag, be- en verwerking van voedervetten en het realiseren van een sluitend registratiesysteem voor de traceerbaarheid van partijen vetstoffen. Deze aanvullende GMP-code is voor de vetrecyclingbedrijven in november 1999 en voor de overige vetbedrijven in januari 2000 vastgesteld. De implementatie verloopt volgens het hiervoor gegeven tijdschema en is voor de vetrecyclingbedrijven afgerond. Voor de overige vettenleveranciers en de vetinzamelaars is de implementatie volop in uitvoering en zal medio 2001 worden afgerond. Dit is ruimschoots voor de inwerkingtreding van de EU-regeling ter borging van de veiligheid van voedervetten (per 15 september 2001).
13
- Uitbreiding kwaliteitsborging naar grondstoffenketen Volgens het implementatieplan ‘Uitbreiding GMP met HACCP-risicofactoren’ (november 1999) is in de eerste helft van 2000 de GMP-regeling uitgebouwd naar de toeleveranciers van de overige grondstoffen. Dit houdt in dat de GMP-erkende ondernemer uitsluitend voedermiddelen van leveranciers mag afnemen die gecertificeerd zijn, hetzij ingevolge de ‘GMP-regeling diervoedersector’, hetzij tenminste aantoonbaar gelijkwaardig (bijvoorbeeld ISO 9001/2 of HACCP). Hierbij dienen minimaal de relevante normen en condities ingevolge de GMP-regeling én eventuele beheersmaatregelen en controles afgeleid van een op HACCP gebaseerde analyse te zijn gerealiseerd. Indien de toeleverancier een akkerbouwer betreft, dient deze ten minste deel te nemen aan het Kwaliteitsprogramma Akkerbouw (KPA), waarbij hij zich contractueel jegens zijn afnemer verplicht heeft om de in de GMP-regeling opgenomen productkwaliteit te realiseren en de daarin opgenomen relevante beheersmaatregelen toe te passen. Indien de ondernemer van een leverancier in het buitenland afneemt die niet aan het voorgaande voldoet, dient de ondernemer op basis van contractuele afspraken aantoonbaar te maken welke kritische punten zich in het voortbrengingsproces voordoen en op welke wijze deze worden beheerst. Voorwaarde is dat tenminste één keer in de twee jaar bij de betreffende toeleverancier een verificatieaudit wordt uitgevoerd. Het productschap is gerechtigd tussentijdse audits uit te voeren en kan ook voorwaarden omtrent aard en onafhankelijkheid van deze verificatieaudits vaststellen. De doelstelling was dat de in Nederland gevestigde toeleveranciers van voedermiddelen per 1 oktober 2000 een GMP-erkenning zouden verwerven of anderszins een gelijkwaardige gecertificeerde waarborging konden bieden. Een groot aantal handelaren was reeds GMP-erkend, maar per 1 oktober zijn circa 35 nieuwe bedrijven gecertificeerd en daarnaast zijn nog ongeveer 25 bedrijven hard op weg om het certificaat te behalen. Voorts doet zich het fenomeen voor dat een aantal voedingsmiddelenbedrijven wel een kwaliteitssysteem (veelal HACCP) heeft, maar dat dit geen betrekking heeft op de reststromen die bestemming diervoeder krijgen. De verwachting is dat dit aantal in de komende maanden zal toenemen, omdat steeds meer bedrijven met eisen van hun afnemers worden geconfronteerd. Met deze bedrijven worden zodanige afspraken gemaakt, dat zij uiterlijk medio 2001 aan de voorwaarden voldoen. Alle GMP-erkende bedrijven zijn vastgelegd in een openbaar register. Daarnaast publiceert het productschap de gelijkwaardig gecertificeerde bedrijven (bijvoorbeeld ISO 9001/2 of HACCP), indien de certificerende instelling aan het productschap verklaart dat de voor diervoeding bestemde producten van het betreffende bedrijf (ook) geborgd worden, waarbij tenminste aan de relevante GMP-voorwaarden (met name beheersing kritische punten) wordt voldaan. Voor de in het buitenland gevestigde toeleveranciers geldt als voorwaarde, dat zij per 1 oktober 2000 een commitment zijn aangegaan om uiterlijk 1 juli 2001 te voldoen aan de hiervoor genoemde voorwaarden. In essentie komt het neer op het aantoonbaar beheersen van de kritische punten in het voortbrengingsproces. Het gaat hierbij zowel om toeleveranciers in EU-lidstaten zoals Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, als om toeleveranciers in derde landen (Noord- en Zuid-Amerika, het Verre Oosten). Naast de contacten die de bedrijven hierover met hun toeleveranciers hebben, heeft het productschap samen met de Koninklijke Vereniging ‘Het Comité van Graanhandelaren’ verschillende ondersteunende missies naar een aantal landen binnen en buiten
14
de Europese Unie uitgevoerd. Hoewel dit proces langzaam verloopt, kan worden vastgesteld dat de noodzaak om veiligheidsgaranties te bieden wordt onderkend. In een aantal regio’s kan worden aangesloten bij reeds van toepassing dan wel in ontwikkeling zijnde kwaliteitssystemen. In een aantal gevallen worden hiertoe voorbereidingen getroffen. Hoewel het proces zich in de goede richting ontwikkelt, is op basis van de huidige stand niet zeker dat alle buitenlandse leveranciers medio 2001 de vereiste garanties kunnen bieden. Om die reden zullen het productschap en het Comité van Graanhandelaren in de komende maanden met belanghebbende producentenorganisaties in de betreffende landen afspraken maken over inhoud, werkwijze en planning van de aldaar in ontwikkeling dan wel van toepassing zijnde kwaliteitssystemen, teneinde de voortgang in het proces te houden. In reactie op de Nederlandse GMP-code heeft COCERAL (Europese vereniging van grondstoffenproducenten/-handelaren) een code ‘Good Trade Practice’ opgesteld voor de Europese grondstoffenhandel. Inmiddels zijn de eerste contacten gelegd om te komen tot afstemming over de Nederlandse GMP-voorwaarden voor grondstoffenhandel en de COCERAL-code, teneinde te komen tot één uniforme code voor de gehele Europese markt voor grondstoffenhandel. Van de hiervoor genoemde uitbreiding van de kwaliteitsborging naar de toeleveranciers van grondstoffen zijn de toevoegingsmiddelen vooralsnog uitgesloten. Dit om reden dat deze producten reeds gereguleerd zijn door de EG-richtlijnen 70/524/EEG (toevoegingsmiddelen) en 82/471/EEG (andere bepaalde producten). Met de betrokken branche is inmiddels afgesproken om uiterlijk medio 2001 deze producten onder de scope van de GMP-regeling te brengen, aangezien een groot aantal producenten van deze middelen reeds beschikt over een ISO-certificaat. Voor buitenlandse toeleveranciers geldt als voorwaarde dat periodiek een onafhankelijke verificatieaudit wordt uitgevoerd. In november 2000 heeft het productschap de randvoorwaarden voor de inspectieinstellingen die deze audits uitvoeren vastgesteld. Belangrijke kwalificatiecriteria voor de inspectieinstelling zijn: aantoonbare onafhankelijkheid en deskundigheid voor het onderwerp (‘feed’) en de wijze van inspectie (audit). Tot eind 2003 kan dit worden aangetoond door een accreditatie op basis van EN 45004 voor de relevante inspectie (audit) en de deskundigheid op diervoederterrein. Voor de periode na 2003 heeft het productschap als voorwaarde gesteld dat de instelling geaccrediteerd dient te zijn voor certificering van producten en processen op basis van EN 45011 met HACCP-elementen of op basis van EN 45012. Het productschap sluit overeenkomsten met de betreffende instellingen. De inspectie-instellingen worden in een openbaar register opgenomen. In de planning is verder nog opgenomen dat in de loop van 2001 de GMP-regeling – nu ingedeeld volgens ISO 9001:1988 – wordt aangepast aan de nieuwe norm ISO 9001:2000. - Aanvullende GMP-beheersmaatregelen In vervolg op de horizontale risico-inventarisatie bij mengvoedergrondstoffen is eind 1999 gestart met het opstellen van generieke beheersmaatregelen voor de volgende kritische processtappen: • teelt in verband met de vorming van mycotoxinen; • kunstmatige droging met verbrandingsgassen; • wisseltransport; • verhitting met stoom en toepassing van procestechnische en technologische hulpstoffen.
Feed for Food: Kwaliteit en voedselveiligheid
De visie van M.J. van Nunen RA, president-directeur Cerestar Benelux BV, Sas van Gent de allerstrengste eisen gehanteerd qua
dan ook gecertificeerd. Wij willen op geen
kwaliteitsborging.
enkele wijze in verband gebracht kunnen
Wij hebben voor GMP+HACCP dan ook weinig aanpassingen in de fabriek hoeven te
verder dan de HACCP-handleiding voorschrijft.
doen. Bij onze inkoopafdeling komen alleen
We kijken bij het laden mee en sturen
maar gecontroleerde grondstoffen binnen.
desnoods een vrachtwagen terug. Bij het
Deze moeten door de afdeling Quality
vervoer van producten voor de
Assurance zijn goedgekeurd.
voedingsmiddelenindustrie is dat heel
Wat wel is veranderd, is de analyse van de
"Cerestar is met een marktaandeel van 28 procent marktleider in de zetmeelindustrie in de Europese Unie. Wij maken in Sas van Gent voor de voedingsmiddelenindustrie, de papierindustrie en de farmaceutische industrie zetmeel en derivaten uit maïs, tapioca en aardappelen. In totaal 564 verschillende producten. We verwerken jaarlijks één miljoen ton graan. Dat graan komt grotendeels uit het buitenland, vooral uit Frankrijk. Het wordt aangevoerd per trein, binnenschip en coaster. De eindproducten worden wereldwijd verwerkt onder andere in suikerwaren, bakkerij- en zuivelproducten, frisdranken, in bier, papier, karton en in farmaceutische producten. De bijproducten (maïs- en tarwegluten, etc.) gaan - als nat en droog product – voornamelijk
worden met affaires. Wij gaan daarom ook
normaal. Daar wordt een tankwagen al
bijproducten. Dat is nu verplicht. Het is een
teruggestuurd bij een geurafwijking. Zo’n
extra rapportering. We deden die analyses
geurafwijking krijg je bijvoorbeeld als er
trouwens al, maar net iets anders. Op
daarvoor fruitconcentraat mee is vervoerd.
salmonella bijvoorbeeld hoefde je vroeger nooit te analyseren. Het laboratorium moet nu
De kwaliteitscontroles kosten ons veel
bovendien een Labcode-erkenning hebben.
geld. Zo controleren wij de inkoop van
Ook de periodieke rapportage aan het
maïszaad door onze maïsleveranciers om er
Productschap Diervoeder is nieuw. Zoiets
zeker van te zijn dat er geen genetisch
bestaat zelfs niet eens voor de
gemodificeerde maïs wordt geteeld. Al het
voedingsmiddelenindustrie. Diervoeding is
graan wordt naar onze fabriek in Sas van Gent
welhaast belangrijker dan menselijke
vervoerd in verzegelde en genummerde
voeding, zo lijkt het wel.
wagons die alleen door Cerestar worden gebruikt. Alleen zo kunnen we de garantie
Wij leveren diervoeder ‘af fabriek’. Bij
geven dat we geen GMO-maïs gebruiken.
menselijke voeding wordt franco geleverd. Bij
Door de discussies over GMO is tracking and
het transport van het diervoeder ligt de
tracing bij maïs in de afgelopen jaren steeds
verantwoordelijkheid bij de afnemer. Op ons
belangrijker geworden. Dat is de positieve
verzoek heeft een transportbedrijf dat voor
kant van het hele verhaal."
ons veel veevoer in Nederland vervoert, zich
naar de diervoederindustrie, maar worden via de tussenhandel ook ongemengd aan varkenshouders geleverd. Wij hebben geen enkele moeite om aan de nieuwe, strengere kwaliteitseisen van het Productschap Diervoeder te voldoen. Onze productieprocessen waren al voor voeding goedgekeurd. De diervoederproducten voldoen grotendeels aan dezelfde kwaliteitseisen als die voor rechtstreekse menselijke voeding. Bij de productie kijken grote internationale levensmiddelenconcerns en de farmaceutische industrie over onze schouders mee. In de farma-industrie worden
“Diervoeding lijkt wel belangrijker dan menselijke voeding”
16
De ontwikkeling van de generieke beheersmaatregelen met betrekking tot directe, kunstmatige droging is eind 1999 ter hand genomen. Aanvankelijk leidde de meer globale aanpak niet tot het gewenste resultaat, waarna voor een meer gedetailleerde analyse van droogprocessen voor de verschillende producten is gekozen. Het doel is te komen tot een analyse van de kritische punten bij de verschillende directe droogprocessen en het vaststellen van de gewenste beheersmaatregelen op het gebied van brandstof en afstelling van de droogapparatuur. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in de levensmiddelenindustrie aanwezige kennis. Zodra de resultaten beschikbaar zijn (derde kwartaal 2001), zullen deze worden opgenomen in de risicoanalyses (inclusief beheersmaatregelen) per voedermiddel. De ontwikkeling van generieke beheersmaatregelen op het gebied van teelt in verband met mycotoxine is eveneens eind 1999 ter hand genomen. Aanvankelijk is er vertraging opgetreden omdat onvoldoende specifieke gegevens beschikbaar waren voor de verschillende graanproducten naar herkomstgebieden. Daarom is besloten tot publicatie van de achtergronden van de mycotoxineproblematiek en het meenemen van de risico’s en de noodzakelijke beheersmaatregelen in de verticale risicoanalyse van de graanproducten. Het bedoelde rapport geeft aan welke toxinen in de verschillende diervoedergrondstoffen voor kunnen komen, welke gehalten voor kunnen komen en welke beheersmaatregelen genomen kunnen worden. Daarnaast is een inschatting gemaakt van het effect van de verschillende maatregelen op de groei van de schimmels en de vorming van toxinen. Deze gegevens kunnen worden gebruikt voor de risicoanalyses die mengvoederbereiders in het kader van de HACCP-certificering (GMP+) moeten uitvoeren. Reeds in juli 1999 is de aanvullende GMP-code ‘transport voedermiddelen’ vastgesteld, die in eerste instantie gericht was op wegtransport. GMP-erkende ondernemingen dienden deze aanvullende GMP-voorwaarden voor transport uiterlijk 31 december 1999 in hun kwaliteitssysteem opgenomen te hebben. Hierbij dienden de transportondernemingen in het beroepsgoederenvervoer uiterlijk 31 december 2000 te beschikken over een gecertificeerd kwaliteitssysteem. De voorbereiding voor de certificering van deze bedrijven is in de loop van 2000 uitgewerkt in samenwerking met Transport en Logistiek Nederland, Koninklijk Nederlands Vervoer en de certificerende instellingen. Door de vertraging hierbij en de grote deelname is de uiterste ingangsdatum verschoven naar 1 april 2001. In de tweede helft van 1999 is de GMP-transportcode uitgebreid met de transportvormen zeevaart, binnenvaart en rail voor droge goederen, die in januari 2000 zijn vastgesteld. In de eerste helft van 2000 zijn deze voorwaarden ook afgestemd op vervoer van vloeibare voedermiddelen bij deze transportvormen. Deze uitbreiding van de GMP-transportcode is vastgesteld in oktober 2000. De implementatie van de borging van zeevaart-, binnenvaart- en railtransport is gekoppeld aan de implementatie van de kwaliteitsborging van de grondstoffen in het buitenland. Vanaf de tweede helft van 1999 tot medio 2000 is gewerkt aan de reinigings- en ontsmettingsmaatregelen (R&O-regime) voor het wegvervoer en de lijst van toegestane voorgaande ladingen. Door de complexiteit nam het meer tijd in beslag dat aanvankelijk was voorzien. Momenteel is voor de lijst van voorafgaande ladingen nog een risicobeoordeling voor dierlijke mest en kunstmest in uitvoering. Bij het opstellen van de HACCP-handleiding is de behoefte gebleken aan een nadere uitwerking van tracing en tracking in de diervoedersector. Doel van het project is het ontwikkelen van een systematiek en methode, met zowel administratieve als fysieke aspecten, die een zo nauwkeurig
17
mogelijke en snelle naspeurbaarheid van onregelmatigheden in partijen voeders en voedermiddelen mogelijk moet maken. Het project zal naar verwachting in januari 2001 starten en wordt uitgevoerd in samenwerking met de Belgische mengvoederindustrie. Voor de verhitting met stoom en de toepassing van procestechnische en technologische hulpstoffen is medio februari 2000 het initiatief genomen. Voor de verhitting met stoom is een generieke beheersmaatregel vastgesteld. Voor de toepassing van procestechnische en technologische hulpstoffen is een inventarisatie uitgevoerd naar de wijze waarop gerenommeerde bedrijven de veiligheid waarborgen. De hieruit voortvloeiende publicatie is een leidraad voor kopers van grondstoffen om hun toeleveranciers te bevragen over de kwaliteitsborging bij het gebruik van deze categorie producten. - Aanvullende beheersmaatregelen (met betrekking tot salmonella) in de pluimveehouderij Vanwege onvoldoende voortgang in de beheersing van salmonella in de sectoren pluimveevlees en eieren zijn in 2000 voorstellen geformuleerd voor versterking van de aanpak in de diverse schakels in de kolommen, inclusief de pluimveevoeders. Voor de pluimveevleessector heeft het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE), in verband met het niet behalen van de doelstellingen van het in 1997 gestarte ‘Plan van aanpak Salmonella en Campylobacter’ binnen de met de overheid afgesproken termijn, in oktober 2000 een plan vastgesteld voor de doorstart van het plan van aanpak. Dit doorstartplan is opgesteld onder begeleiding van een stuurgroep, waarin ook de diervoedersector is vertegenwoordigd. Voor de eiersector had op 1 november 2000 de doelstelling van minder dan 5% Salmonella enteritidis (Se)/Salmonella typhimurium (St)-besmette koppels leghennen bereikt moeten zijn. Ook deze doelstelling, van het in 1998 gestarte ‘Plan van aanpak preventie en bestrijding Salmonella in de eiersector’, is niet gerealiseerd. De eiersector heeft zich eind 2000 beraden over vervolgscenario’s op de bestaande aanpak. Voor de pluimveevleessector is de inhoud van de bestaande aanpak voor salmonella eind 2000 dus reeds op verschillende punten in de productiekolom - zo ook in de diervoedersector - versterkt. De diervoedersector heeft daarbij besloten tot de volgende aanscherpingen. • In vleeskuikenvoeders wordt een maximale besmettingsincidentie van 0,4% nagestreefd; na een jaar (in 2001) zal worden geëvalueerd met het oog op een mogelijkheid tot verdere verlaging. • Verscherping van de HACCP-aanpak in voedermiddelen. • Doormelding van salmonella-uitslagen in voeders aan de pluimveehouders, mits overeenstemming tussen de mengvoedersector, de primaire sector en de slachterijen over de randvoorwaarden wordt verkregen, waarbij de resultaten van een nadere risico-efficiency-analyse leidend zullen zijn. Bij wijze van proef zullen gedurende het eerste halfjaar van 2001 alle meldingen van salmonellapositieve uitslagen in het pluimveevoer aan de Keuringsdienst Diervoedersector, worden doorgeleid aan een centraal punt bij het PPE. Deze uitslagen zullen centraal tesamen met de overige salmonellagegevens van de betreffende pluimveekoppels, tot en met die van de slachterij, in onderling verband bestudeerd worden. • Zodra snelle onderzoeksmethoden gevalideerd en geaccepteerd zijn, zullen deze ingezet worden. In het geval binnen de bestaande monitoringsprogramma’s een salmonellapositieve uitslag in het eindvoer gevonden wordt zal, in aanvulling op het onderzoek naar de mogelijke oorzaak, gedurende de eerstvolgende vier productiedagen dagelijks een monster eindvoer worden onderzocht.
18
• GMP-erkende toeleveranciers van voedermiddelen zullen in 2001 volgens een vastgestelde frequentie de voedermiddelen moeten monitoren en alle salmonella-analyseresultaten moeten melden aan het productschap. Bij overeenstemming tussen de mengvoedersector en de toeleveranciers van voedermiddelen over de randvoorwaarden inzake doormelding en over de zinnigheid van maatregelen die mengvoederfabrikanten kunnen treffen, zal tevens doormelding van de analyse-uitslagen in voedermiddelen door de toeleveranciers aan de mengvoederfabrikanten plaatsvinden. Het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) en het Rijks-Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zullen overigens een modelstudie uitvoeren naar de financiële effecten van aangescherpte maatregelen in de pluimveevleessector. Op basis van deze studie wordt een tijdpad geformuleerd waarbinnen de doelstellingen behaald moeten zijn. Deze studie zal begin 2001 zijn afgerond. Daarnaast zal er begin 2001 een risico-efficiency-analyse inzake salmonellabesmetting in pluimveevlees worden uitgevoerd. Beoogd wordt hiermee om (deels op basis van bestaande salmonella-analysegegevens) te onderzoeken of er op hoofdlijnen een verband is tussen salmonellaincidentie in (het voer in) de verschillende schakels in de pluimvee(vlees)kolom en in het eindproduct. Verder zullen in dit kader economische analyses worden uitgevoerd aangaande de schade van salmonella-incidentie in de diverse schakels in de keten, alsmede kosteneffectiviteitsanalyses van preventieve maatregelen. Ten behoeve van de eiersector zal begin 2001 een protocol worden opgesteld voor de melding van eventuele Salmonella enteritidis en/of typhimurium in het voer en het daaraan gekoppelde onderzoek in de desbetreffende mengvoederfabriek. Herijking van het gewenste kwaliteitsniveau
In de achterliggende jaren zijn - aanvullend op de Europese normen - met ketenpartijen bovenwettelijke kwaliteitsnormen voor diervoeders afgesproken en in de GMP-regeling vastgelegd. Het plan van aanpak heeft als subdoelstelling het herijken van het gewenste kwaliteitsniveau voor diervoeders en grondstoffen in relatie tot de (waarborging van de) veiligheid van de mens (als consument van dierlijke producten), het dier en het milieu. Deze herijking dient gebaseerd te zijn op de uitgevoerde risicobeoordelingen. Sinds medio 1999 heeft het productschap de volgende aanvullende (voorzorgs)maatregelen met betrekking tot normering en productkwaliteit genomen:
19
Aard van de maatregel met betrekking tot het kwaliteitsniveau
Maand
• Verbod op huishoudelijk frituurvet, op vetten die vrijkomen bij het schoonmaken van
06-1999
tankwagens en op putvetten afkomstig uit vetafscheiders die niet gescheiden van afvalwaterstromen opgevangen zijn, en op verschillende andere reststromen. • Verbod op het gebruik van zoogdiermelen en pluimveevleesmeel in andere voeders dan
08-1999 07-1999
voor herkauwers op productielijnen waar ook herkauwervoeders worden geproduceerd. • Verbod op het gebruik van kaoliniet met dioxine als toevoegmiddel.
07-1999
• Verbod op het gebruik van afvalwaterzuiveringsslib als grondstof.
09-1999
• Een maximumgehalte voor dioxine in mengvoeders (met uitzondering van visvoeders).
10-1999 11-2000
• Norm voor salmonellabesmetting in enkelvoudige voedermiddelen voor pluimvee.
10-1999 11-2000
• Maximumgehalten aan PCB’s in voedervetten en mengvoeders.
10-1999 11-2000
• Maximumgehalten aan vomytoxine (DON) in voedergranen, daarvan afgeleide producten en mengvoeders.
12-1999 11-2000
Algemeen uitgangspunt is dat voedermiddelen van ‘gezonde, deugdelijke en gebruikelijke handelskwaliteit’ dienen te zijn, en geen gevaar mogen opleveren voor de gezondheid van mens en dier (artikel 3:1 van Verordening PDV diervoeders 1998). Voor een aantal ongewenste stoffen en producten zijn reeds maximumgrenzen vastgesteld, veelal gebaseerd op incidenten in het verleden. Voor veel risicofactoren bestaan geen actie- en afkeurgrenzen. De praktijk leert dat het gewenst is voor relevante risicofactoren over actiegrenzen en normen te kunnen beschikken, teneinde te kunnen vaststellen of een voedermiddel gezond, veilig, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit is. In februari 2000 is besloten tot een gestructureerde aanpak voor het opstellen van actie- en afkeurgrenzen voor kwaliteitsparameters, die uit de risicobeoordelingen als relevant voortvloeien en waarvoor nog geen wettelijke normen bestaan. Uitgangspunt is de gezondheid van mens en dier. Voor stoffen die via het dier overdraagbaar zijn naar dierlijke producten, worden de grenzen voor voedermiddelen afgeleid van de normen dan wel van ADI’s (average daily intake) voor levensmiddelen en de overdracht door het dier. In een aantal gevallen zullen - vanwege te beperkt inzicht - voorlopige (actie)grenzen vastgesteld worden. Het streven is om de actie- en afkeurgrenzen op een eenduidige wijze wetenschappelijk te onderbouwen. Voor de uitvoering hiervan is een (permanente) kerngroep ingesteld met deskundigen van Rikilt-DLO, Wageningen Universiteit, RIVM, TNO en uit het bedrijfsleven. Waar mogelijk wordt aangesloten bij reeds lopende initiatieven. Als eerste is gestart met voedervetten, in aanvulling op de reeds vastgestelde dioxine- en PCBnormen. Dit heeft de nodige vertraging opgelopen doordat een survey-onderzoek op Europees niveau is gestart en er overleg gaande is tussen Nederland en België. De verwachting is dat dit in het eerste kwartaal van 2001 wordt afgerond. Voor de overige voedermiddelen wordt op basis van de risicobeoordelingen begin 2001 een programma opgesteld voor het ontwikkelen van actie- en afkeurgrenzen.
21
Monitoring
Monitoring is één van de instrumenten om te verifiëren of de genomen beheersmaatregelen op keten- en bedrijfsniveau effectief zijn. Het productschap heeft reeds vele jaren een monitoringprogramma en een databank ‘Ongewenste stoffen en producten’. Voorheen was de aandacht vooral gericht op bekende probleemstoffen, zoals aflatoxine, zware metalen, pesticiden, PCB’s, salmonella en dioxine (in mengvoeders). In de zomer van 1999 is een aanvang gemaakt met de uitbreiding van het monitoringprogramma met dioxine in veevoedergrondstoffen. In de achterliggende periode zijn vooral voedervetten, bindmiddelen (onder andere kaoliniet) en citruspulp onderzocht. Op grond van de uitgevoerde risico-inventarisatie van mengvoedergrondstoffen is in de tweede helft van 1999 het monitoringprogramma uitgebreid met: • mycotoxines in granen (zearalenone, deoxynivanelol, orchatoxine1) en • probleemstoffen die bij kunstmatige droging kunnen ontstaan (dinitroso-methylaminen en poly-aromatische koolwaterstoffen). Voorts is in de tweede helft van 1999 gestart met een survey-onderzoek naar het voorkomen van componenten in voedervetten. Dit wordt tot eind 2000 gecontinueerd. Op basis van de dan beschikbare analyseresultaten zal een evaluatie plaatsvinden. Het streven is de functionaliteit van de huidige PDV-databank ‘Ongewenste stoffen en producten’ te verhogen. In deze databank zijn niet alleen de monitoringgegevens van het productschap opgeslagen, maar ook die van de GMP-erkende bedrijven. In 1999 is gestart met een redesign van de databank, die begin 2001 afgerond zal zijn. Het streven is de databank frequent te actualiseren en de deelnemers in staat te stellen deze databank online te raadplegen. Het was de bedoeling om in de tweede helft van 2000 een plan van aanpak voor het uitvoeren van een survey- en monitoringprogramma voor de komende jaren op te stellen. Daarbij dient enerzijds afstemming plaats te vinden op de resultaten van de risicoanalyses en anderzijds op de monitoringprogramma’s in de vervolgschakels in de dierlijke productieketen. Deze kadernotitie is nog niet afgerond, maar dat zal in het eerste kwartaal van 2001 plaatshebben. Daarbij zal ook bezien worden op welke wijze – zolang in de herkomstlanden van de grondstoffen nog geen aantoonbare beheersing van de kritische punten volledig is doorgevoerd – een systematische screening op mogelijke ongewenste stoffen kan worden uitgevoerd. Early Warning Systeem
Een subdoelstelling van het plan van aanpak is het ontwikkelen van een Early Warning Systeem (EWS) als vangnet om eventuele potentiële gevaren die, ondanks alle preventieve maatregelen zouden kunnen optreden, tijdig te signaleren en adequaat op te lossen. Een Early Warning Systeem is bedoeld als een extra vangnet naast kwaliteitsmanagementsystemen zoals GMP en HACCP en naast wetgeving. Het is een systeem om vroegtijdig incidentele problemen, die ondanks alle genomen maatregelen zouden kunnen optreden, te signaleren, te
1 Aflatoxine B1 was reeds in het programma opgenomen.
22
communiceren en te elimineren. Er is geen kwaliteitssysteem te bedenken dat catastrofes met een incidentele (bedrijfsongeval) of criminele achtergrond kan voorkomen. Een goed Early Warning Systeem geeft echter de sector de kans zelf maatregelen te nemen op een moment dat dit nog kan. Daardoor kan de feitelijke schade in de gehele keten en de schade aan het imago van de dierlijke productie worden geminimaliseerd. In de achterliggende periode is intern nagedacht over de inhoud en reikwijdte van een Early Warning Systeem. Daarvoor heeft TNO Voeding een projectvoorstel opgesteld. Uitgangspunt is dat het project gezamenlijk met de schakels (diervoeder, zuivel, eieren en (pluimvee)vlees) en zo mogelijk met de dierenartsen wordt uitgevoerd. Na de nodige vertraging is het project in december 2000 gestart. De afronding van de eerste fase wordt na het eerste kwartaal van 2001 voorzien. Communicatie
Een andere doelstelling van het ‘Plan van aanpak versterking kwaliteitsborging diervoedersector’ is het verbeteren van de communicatie met de andere schakels in de dierlijke productie- en afzetketen, maatschappelijke organisaties, de overheid en de samenleving over de opzet en betekenis van het kwaliteitsbeleid in de diervoedersector op basis van de bereikte concrete resultaten. De communicatie dient adequaat en tijdig plaats te vinden. Openheid en duidelijkheid over feiten en acties staan hierbij voorop. Daartoe is in opdracht van het productschap door het bureau PR Land- en Tuinbouw b.v. een communicatieplan opgesteld. Als strategisch uitgangspunt voor de communicatie geldt dat diervoeder aan het begin staat van de keten van productie en afzet van dierlijke producten die bestemd zijn voor menselijke consumptie. Het productschap optimaliseert daarom het kwaliteitsbeleid en het bevordert in de eigen sector het bewustzijn dat de vereiste veiligheid van de producten voor de consument bepalend is voor het kwaliteitsniveau voor diervoeders. In samenhang hiermee en ter ondersteuning hiervan wil het productschap transparant en pro-actief communiceren. Het doet dit vanuit het besef dat de leveranciers en gebruikers van diervoeder moeten meedenken met de verwerkende industrie en met de samenleving. Deze gewenste ‘missie’ (beleidsopvatting en communicatiehouding) van het productschap is vertaald in het communicatieconcept Feed for Food. Hiermee geeft het productschap aan zich bewust te zijn van het belang van de kwaliteit van diervoeder in de voedselketen. Onder het motto Feed for Food zijn verschillende activiteiten op het gebied van communicatie ontwikkeld. • De nieuwsbrief ‘Feedback’, die drie tot vier keer per jaar verschijnt en onder een groot aantal doelgroepen (diervoedersector, veehouders, verwerkende industrie, retail, politiek en maatschappelijke organisaties) wordt verspreid. Met ‘Feedback’ nr. 4 is een enquête-antwoordkaart meegestuurd aan de 55.000 veehouders. Minder dan 3.000 van de 55.000 veehouders wensten stopzetting van de toezending van ‘Feedback’. In 2000 zijn de nummers 2 tot en met 5 uitgebracht. • Brochures over onderdelen van het vernieuwde kwaliteitsbeleid en een bijbehorende PowerPointpresentatie. De brochures op het gebied van kwaliteitsborging, transport en biotechnologie zijn in verschillende talen vertaald. In samenwerking met het Voorlichtingsbureau Vlees is een brochure in acht talen uitgebracht. Deze brochure geeft een beeld van de kwaliteitsborging in de gehele keten (IKB, KKM en GMP) in Nederland en is vooral bestemd voor buitenlandse vleesinkopers. • Publicatie van alle producten die voortvloeien uit de risicobeoordelingen en de kwaliteitsregelingen met betrekking tot GMP en HACCP (in Nederlands en Engels) in de Kwaliteitsreeks van het productschap.
23
• Vraag- en antwoordlijsten op de website van het productschap over nieuwe regelingen. Deze lijsten worden regelmatig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. • Publicatie van lijsten met aangemelde of erkende ondernemingen (GMP, MINAS, bijzondere regelingen, transportbedrijven enz.) op de website van het productschap. Ook deze lijsten worden regelmatig aangepast. In de Kwaliteitsreeks zijn de volgende publicaties, die voortkomen uit het in uitvoering nemen van het plan van aanpak, verschenen: Nr. Titel
Datum
52
september 1999
Voortgangsrapportage I versterking kwaliteitsborging diervoedersector
54
Risico-inventarisatie van mengvoedergrondstoffen en mogelijke
januari 2000
beheersmaatregelen 55 56
Risicoanalyse voedervetten
januari 2000
Uitbreiding GMP-regeling diervoedersector met risicofactoren
januari 2000
HACCP 57
Aanvullende GMP-code voor voedervetten
januari 2000
58
Quick scan GMP-regeling diervoedersector
januari 2000
59
GMP transport voedermiddelen, zeevaart, binnenvaart en rail
januari 2000
60
Voortgangsrapportage 2 versterking kwaliteitsborging
februari 2000
diervoedersector 62
Versterking beleidskader diervoedersector
maart 2000
63
Teeltmaatregelen ter voorkoming van mycotoxinen
augustus 2000
64
Globale risicoanalyse van productgroepen van diervoedergrondstoffen
augustus 2000
65
Kwaliteitsborging van het voederen van varkens op de boerderij
augustus 2000
67
Veiligheid van hulpstoffen in diervoeders
december 2000
Daarnaast is een losbladige bundel ‘HACCP-handleiding diervoedersector’ opgesteld (maart 2000). Het eerste exemplaar is op 16 maart 2000 in een startbijeenkomst voor de introductie van HACCP aan de staatssecretaris van LNV aangeboden.
24
Overzicht van de (deel)projecten met betrekking tot het ‘Plan van aanpak versterking kwaliteitsborging diervoedersector’ (Deel)project
Uitvoerder
Looptijd
Status
Publicatie
Rikilt-DLO
03/06 1999
Afgerond
Rikilt-rapport2
Rikilt-DLO, TNO Voeding Schouten Adviesbureau TNO Voeding TNO Voeding Rikilt-DLO TNO Voeding
07/11 1999
Afgerond
Kwaliteitsreeks nr. 54 3
06/07 1999
Afgerond
Intern rapport
07/09 1999 11/1999- 06/2000
Afgerond Afgerond
Kwaliteitsreeks nr. 554 Kwaliteitsreeks nr. 645
08/2000 – 03/2001
In uitvoering
TNO Voeding
08/10 2000
Afgerond
TNO rapport V 3124
PDV TNO Voeding
03/06 1999 10/1999 – 12/2000
Afgerond In uitvoering
Kwaliteitsreeks nr. 496
PDV, TNO Voeding
08/12 2000
In uitvoering
ID Lelystad ID Lelystad
07/1999 – 06/2000 In voorbereiding
Afgerond
Kwaliteitsreeks nr. 657
Quick scan GMP-regeling diervoedersector
TNO Voeding
07/08 2000
Afgerond
Kwaliteitsreeks nr. 588
HACCP-handleiding diervoedersector Implementatieplan uitbreiding GMP met HACCP-risicofactoren Inbouw van HACCP in GMP-regeling Trainingsprogramma HACCP diervoeders IKD,
TNO Voeding PDV
08/1999 – 03/2000 08/11 1999
Afgerond Afgerond
PDV-bundel (03, 2000) Kwaliteitsreeks nr. 569
PDV TNO Voeding
11/1999 – 10/2000 01/07 2000
Afgerond Afgerond
Bundel GMP-regeling IKD – cursusmateriaal
Veevoedergrondstoffen voor de mengvoederindustrie Probleemstoffen in diervoeders in relatie tot wet- en regelgeving Risico-inventarisatie van mengvoedergrondstoffen en mogelijke beheersmaatregelen Risico-inventarisatie voedervetten Risicoanalyse voedervetten Beschrijving hoofdstromen veevoedergrondstoffen en prioritering Risicobeoordelingen van afzonderlijke (hoofd)stromen veevoedergrondstoffen Risico-inventarisatie en beheersmaatregelen voor de productie van ‘veilig’ verenmeel en pluimveemeel Vochtrijke voedermiddelen en foerageproducten Inventarisatie swill en aanverwante producten Risico-inventarisatie en –beoordeling vochtrijke bijproducten Risico-inventarisatie en –beoordeling foerage- en akkerbouwproducten Voedermiddelen op boerderijniveau Kwaliteitsborging van het voederen van varkens Kwaliteitsborging van het voederen van melkkoeien Invoering HACCP in de diervoedersector
2 Noordam, M. c.s., Probleemstoffen in diervoeders in relatie tot wet- en regelgeving (concept), augustus 1999, Rikilt-DLO 3 Risico-inventarisatie van mengvoedergrondstoffen en mogelijke beheersmaatregelen, Kwaliteitsreeks nr. 54, januari 2000, Productschap Diervoeder 4 Risicoanalyse voedervetten, Kwaliteitsreeks nr. 55, januari 2000, Productschap Diervoeder 5 Globale risicoanalyse van productgroepen van diervoedergrondstoffen, Kwaliteitsreeks nr. 64, augustus 2000, Productschap Diervoeder 6 Inventarisatie swill en aanverwante producten, Kwaliteitsreeks nr. 49, juli 1999, Productschap Diervoeder 7 Kwaliteitsborging van het voederen van varkens op de boerderij; een studie naar microbiologische en biochemische risico’s, Kwaliteitsreeks nr. 65, augustus 2000, Productschap Diervoeder 8 Quick Scan GMP-regeling diervoedersector, Kwaliteitsreeks nr. 58, januari 2000, Productschap Diervoeder 9 Uitbreiding GMP-regeling diervoedersector met risicofactoren HACCP, Kwaliteitreeks nr. 56, januari 2000, Productschap Diervoeder
25
(Deel)project
Uitvoerder
Looptijd
Status
Publicatie
08/12 1999 11/1999 – 06/2000 08/1999 – 06/2000 08/2000 – 03/2001 08/1999 – 08/2000 08/1999 – 01/2000 02/10 2000 08/2000 – 10/2001 04/09 2000
Afgerond Afgrond In uitvoering
Kwaliteitsreeks nr. 5710 Bundel GMP-regeling
Afgerond Afgerond
Kwaliteitsreeks nr. 6311 Kwaliteitsreeks nr. 5912
Tracing en tracking voedermiddelen Procestechnische en technologische hulpstoffen
TNO Voeding PDV TNO Voeding TEBODIN TNO Voeding PDV, TNO Voeding TNO Voeding TEBODIN
In uitvoering Afgerond
Kwaliteitsreeks nr. 6713
Monitoring Uitbreiding monitoring voedermiddelen
PDV
Vanaf 08/1999
Doorlopend
PDV, MVO PDV, Q-Ray
08/1999 – 12/2000 10/1999 – 03/2001
In uitvoering In uitvoering
PDV
10/2000 – 03/2001
In uitvoering
PDV KDD
01/03 2000 01/03 2000
Afgerond Afgerond
TNO Voeding
10/1999 - 05/2000
Afgerond
PDV
10/2000 – 12/2001
In uitvoering
PDV, TNO Voeding PDV, TNO Voeding
01/05 2000
Afgerond
11/2000 – 03/2001
In uitvoering
Uitbreiding van de GMP-regeling naar de grondstoffenleveranciers Aanvullende GMP-code voedervetten Uitbouw van GMP-regeling naar toeleveranciers Beheersmaatregelen voor kunstmatige droging voedermiddelen Beheersmaatregelen voor teelt Aanvulling GMP-transport voedermiddelen
Survey-onderzoek componenten in voedervetten Redesign PDV-databank ‘Ongewenste stoffen en producten’ Plan van aanpak survey- en monitoringprogramma diervoedersector Versterken van externe verificatie en handhaving Versterking beleidskader diervoedercontrole Vernieuwing van het controleprogramma Ontwikkeling kwaliteitsindicatoren en meetmethoden in voedervetten Invoering tuchtrechtelijke handhaving Early Warning Systeem Oriëntatie op early warningsysteem diervoedersector Ontwikkeling early warning systeem
Communicatie Opstellen van een communicatiestrategie PDV-nieuwsbrief Publicatie resultaten deelprojecten Brochures en presentatie over het vernieuwde kwaliteitsbeleid
PR Land- en 06/07 1999 Tuinbouw b.v PR Land- en 3 à 4x per jaar Tuinbouw b.v, PDV PDV permanent PDV, TNO, 01/03 2000 PR Land- en Tuinbouw b.v.
10 Aanvullende GMP-code voor voedervetten, Kwaliteitsreeks nr. 57, januari 2000, Productschap Diervoeder 11 Teeltmaatregelen ter voorkoming van mycotoxinen, Kwaliteitsreeks nr. 63, augustus 2000, Productschap Diervoeder 12 GMP transport voedermiddelen, zeevaart, binnenvaart en rail, Kwaliteitsreeks nr. 59, januari 2000, Productschap Diervoeder 13 Veiligheid van hulpstoffen in diervoeders, Kwaliteitsreeks nr. 67, december 2000, Productschap Diervoeder 14 Versterking beleidskader diervoedersector, Kwaliteitsreeks nr. 62, maart 2000, Productschap Diervoeder
Databank ‘Ongewenste stoffen en producten’
Kwaliteitsreeks nr. 6214 KDD-werkplan 2000-2001 TNO-rapport
Intern TNO-rapport
Afgerond
Bestuursstuk 11-1999
Doorlopend
Nieuwsbrief ‘Feedback’
In uitvoering In uitvoering
Kwaliteitsreeks Brochures, PowerPointpresentaties
26
De Projectgroep Communicatie Diervoedersector is in 2000 één keer bijeen geweest. Dit sectorplatform concludeerde dat de communicatiestrategie van het productschap succesvol is en dat de inzet van diverse communicatiemiddelen leidt tot meer begrip voor en inzicht in de inspanningen van de diervoedersector om veilige diervoeding te garanderen. Voor 2001 staan verschillende activiteiten op het programma, waaronder de samenstelling van een videofilm in samenwerking met het Agrarisch Journaal. De nieuwsbrief ‘Feedback’ zal in 2001 drie keer verschijnen. Geplande Acties
In de komende periode zijn in het bijzonder de volgende acties aan de orde: • voortzetting van de risicobeoordeling van verschillende stromen van voedermiddelen (diervoedergrondstoffen, vochtrijke voedermiddelen en opslag en bewaring van voedermiddelen) op het veehouderijbedrijf; • ontwikkelen van GMP-voorwaarden voor opslag, bewaring en vervoedering van voedermiddelen op boerderijniveau; • implementatie van HACCP in 2001 in de sectoren mengvoeders en enkelvoudige voedermiddelen (voerleveranciers aan de veehouders) en het formuleren van de HACCPvoorwaarden voor de grondstoffenhandel, de grondstoffenproductie en de bereiders van en handelaren in toevoegingsmiddelen; • invoering van de GMP-regeling in toeleverende schakels van de grondstoffenhandel en de grondstoffenproductie in 2001; • invoering van de verbeterde GMP-regeling transport voedermiddelen; • aanpassing van de GMP-voorwaarden op basis van de risico-inventarisaties en -beoordelingen; • het mede op basis van de risicobeoordelingen aanpassen van het controleprogramma van de Keuringsdienst Diervoedersector en het versterken van de handhaving; • het mede op basis van de risicobeoordelingen aanpassen van het monitoringprogramma en het versterken van de functie van de PDV-databank ‘Ongewenste stoffen en producten’; • het ontwikkelen van een Early Warning Systeem; • het verder uitbouwen van de communicatie.
Stuurgroep analyse-aangelegenheden
De Stuurgroep Analyse-aangelegenheden Diervoedersector (SAD) heeft zich in het verslagjaar onder
diervoedersector (SAD)
meer beziggehouden met de volgende onderwerpen: - De analysemethode voor bepaling van dierlijke eiwitten in voeders Deze methode is eind 1998 door de EU (in een richtsnoer) vastgesteld en is gebaseerd op microscopisch onderzoek, waarbij botbestanddelen worden vastgesteld. De methode wordt ingezet om op zeer lage niveaus te meten. Er is gediscussieerd over de herhaalbaarheid en de betrouwbaarheid van de methode. Het productschap heeft geconcludeerd dat voor wat betreft de contraprocedure aangesloten kan worden bij hetgeen hierover in het ‘Besluit bemonsterings- en keuringsprocedure 1998’ is vastgelegd.
Feed for Food: Kwaliteit en voedselveiligheid
De visie van J.C.P. Vogelaar, melkveehouder, Lelystad In de pluimvee- en varkenshouderijsector
Ik ben voor toeleveranciers erg lastig.
is nu een sterke integratie van verschillende
Ik heb in het verleden wel eens een voer-
schakels in de keten aan de gang. De
leverancier opdracht gegeven een voersilo
diervoederindustrie wordt daardoor steeds
weer leeg te halen, omdat er wat vismeel in
meer een onderdeel van een geïntegreerde
het rundervoer zat. Dat had niks met
voedselketen. De kwaliteit van het diervoeder
voedselveiligheid te maken, maar mijn koeien
wordt daardoor veel directer gekoppeld aan
reageerden slecht op dat voer. Je merkt dat
het eindproduct en dus aan de wens van de
direct aan de krachtvoeropname. Die wordt
consument. In de zuivelsector komt die
minder. Maar sinds voer voor rundvee in
integratie ook steeds meer.
vrachtwagens wordt vervoerd waarin geen ander voer meer komt, doet dat probleem zich
Bij de vervoedering worden de advisering
niet meer voor.
en het cijferwerk steeds omvangrijker. Het "Op termijn wordt de gehele veehouderij
voerrantsoen is een sterk cijfermatig iets aan
Enkele jaren geleden ben ik van
‘minimaal HACCP’. Al die afzonderlijke
het worden. Maar ondanks al die cijfermatige
voerleverancier veranderd. Ik was weliswaar
certificeringen die nu nog worden gehanteerd,
onderbouwingen van dat voer, is het voor mij
zeer content over de oude, maar hij kon toen
gaan uiteindelijk verdwijnen. Daarvoor in de
toch vooral een kwestie van ruiken, voelen,
nog geen ‘diermeel vrij’-garantie geven. Mijn
plaats komt uiteindelijk één onafhankelijke en
proeven en eetgedrag observeren. Dat maakt
nieuwe leverancier kon dat wel. Vroeger was
internationaal bekende en erkende
het voeren van de koeien ook zo apart en zo
het een kwestie van ‘be good and tell it’. Nu is
standaardcertificering. BSE heeft iedereen
leuk. Het voerrantsoen bepalen is een van
het ‘be good and proof it’."
met de neus op de feiten en op de risico’s
de weinige dingen op mijn bedrijf die ik
gedrukt. Er is nu een gigantische
ondanks de drukte van het bestuurswerk
mentaliteitsslag in gang gezet.
voor LTO-Nederland zelf ben blijven doen.
Wat nu gaande is, is in feite een opmaat voor de introductie van de Eurep-GAP-normen. Die normen van de internationale organisatie van supermarktketens stellen nu nog niet zo veel voor. Het gaat nog niet veel verder dan dat nationale regels en wetten moeten worden gevolgd. Maar in Griekenland gelden andere regels dan in Nederland. Eurep is nog pas bij het begin. Het wordt pas echt geloofwaardig als er één gemeenschappelijke Europese standaard komt. Dat is goed voor de retail, goed voor de consument en goed voor de producent. Elke producent moet dan namelijk voldoen aan dezelfde normen. Dat maakt de productie transparanter en de concurrentieverhoudingen eerlijker.
“Be good and proof it”
28
- AVINDA-project In 2000 is het zogenaamde AVINDA-project afgesloten. In dit project is een groot aantal normen, die bijna gereed zijn voor publicatie, door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) afgerond. In totaal gaat het om zeventien normen, waarvan er acht in 1999 zijn afgerond en de rest in 2000. De normen zijn gepubliceerd. - Analysemethoden voor salmonellabepaling Er is in de sector dringend behoefte aan snelle analysemethoden voor salmonellabepaling in voeders. Een probleem is dat er geen volledig gevalideerde methoden zijn. Een punt van aandacht is vooral dat deze methoden vaak niet goed getest zijn op positieve (dat wil zeggen met salmonella besmette) monsters. De verwachting is wel dat binnenkort enkele methoden zullen worden vastgesteld. - Onderzoeksmethoden Er zijn enkele methoden vastgesteld en opgenomen in de bundel ‘Onderzoeksmethoden’.
Kwaliteitsdienst Landbouwkundige Laboratoria (KDLL) De KDLL heeft als hoofdtaak het bevorderen van de kwaliteit van de analytische werkzaamheden op het terrein van de agrarische hulp- en grondstoffen binnen Nederland. Door het organiseren van interlaboratoriumonderzoeken en het opstellen en gebruiken van uniforme testprocedures wordt aan deze taak invulling gegeven. Naast de genoemde ringonderzoeken adviseert de KDLL de aangesloten landbouwkundige laboratoria over het op peil brengen en houden van de kwaliteit van de analytische activiteiten. In de hierna opgenomen tabel zijn de pakketten weergegeven die in 1999 en in 2000 via ringonderzoeken zijn beoordeeld:
deelnemende laboratoria aantal pakketten
2000
1999
86
85
295
296
2000
1999
19
6
studieprojecten chloorpesticiden en pcb’s dierbehandelingsmiddelen
bestaande pakketten
– microbiologisch
4
7
-
8
microbiologische analyse
37
38
microscopisch onderzoek
8
9
NSP
-
7
aflatoxinen
23
22
in vitro verteerbaarheid
aminozuren
11
13
9
10
13
13
9
11
mest/-componenten
12
14
mineralen en spoorelementen
41
39
vitaminen
12
14
weender-analyse
62
58
antinutritionele factoren dierbehandelingsmiddelen – chemisch fytaseactiviteit
water- en vetoplosbare
weipoeder in mageremelkpoeder
13
9
vetzuurpatroon
22
18
29
In 1999 is een begin gemaakt om voor de organisatie van de ringonderzoeken een Sterlab-erkenning te verwerven. In november 2000 heeft de Raad voor Accreditatie de werkzaamheden betreffende de organisatie van ringonderzoeken beoordeeld en behoudens enkele onvolkomenheden goedgekeurd. Naar verwachting zal de accreditatie in het eerste kwartaal van 2001 worden verstrekt. Het gaat om accreditatie van de ringonderzoeken ‘mest’, ‘mineralen en spoorelementen’ en ‘weender-analyse’.
Keuringsdienst Diervoedersector (KDD) De taak van de Keuringsdienst Diervoedersector (KDD) is het toezicht op de naleving van verordeningen en regelingen van het productschap bij de productie van en de handel in diervoeders en diervoedergrondstoffen. Veiligheid van diervoeders voor mens, dier en milieu is hierbij, naast de eerlijkheid in de handel, het belangrijkste toetsingskader. De KDD is voor de uitvoering van controles door de Raad van Accreditatie geaccrediteerd volgens de internationale standaard EN 45004. In 2000 zijn de eerste stappen gezet om in 2001 te kunnen voldoen aan de hogere controleinspanning die door het ‘Plan van aanpak versterking kwaliteitsborging diervoedersector’ wordt beoogd. Daartoe besloot het bestuur medio 2000 tot een uitbreiding van tien naar vijftien formatieplaatsen. Er is veel aandacht besteed aan (bij)scholing van de medewerkers. De veelheid aan nieuwe (GMP-)regelgeving en de uitbreiding van GMP met de HACCP-systematiek waren hierbij speerpunten. In 2000 is het personeelsbestand op kantoor en in de buitendienst uitgebreid, maar de KDD is ook getroffen door enkele langdurige ziektegevallen en personele mutaties. Door de noodzakelijke intensieve inwerkprocedure zijn de nieuwe medewerkers pas in 2001 effectief inzetbaar. Het beoogde effect van de maatregelen wordt dan ook pas eind 2001 gerealiseerd. Prioriteit is gegeven aan de uitbreiding van het aantal GMP-erkenningen voor de vetten- en grondstoffensector en aan de meer risicovolle bedrijven bij de basiscontrole. Dit heeft geleid tot het volgende schema: Soort controle Basiskwaliteit
Afgelegde bezoeken 1999
Afgelegde bezoeken 2000***
1.288
628
Basiscontroles specifiek*
130
circa 75
GMP-audits
592
794
Labcode-audits *
21
27**
Het gaat hier om extra bezoeken voor monstername aan vetbedrijven en producenten van natte bijproducten.
** Inclusief de audits door materiedeskundigen. *** Peildatum eind januari 2001.
De aard van de controles worden hierna toegelicht.
30
Controle op de basiskwaliteit
Het toezicht op de verordeningen van het productschap wordt de controle op basiskwaliteit genoemd. Deze korte bezoeken vinden onaangekondigd plaats, waarbij administratieve en visuele controles en monsternames plaatshebben op naleving van de MINAS-regeling, het gebruik van toevoegings- en diergeneesmiddelen, etiketteringseisen, hygiënische productie huisdiervoeders en BSE-regelgeving. Per bezoek vindt een rapportage plaats met verslaglegging van de waarnemingen, de conclusies en eventuele verbetermaatregelen. Bij zware of herhaalde overtredingen heeft een melding plaats aan de AID, de RVV (diermeel/BSE) en/of het productschap voor verdere sanctionering. Als gevolg van het in 1999 realiseren van gescheiden productielocaties voor herkauwervoeders en voor andere voeders met diermeel (BSE-problematiek) is de bezoekfrequentie bij deze bedrijven weer van circa vier maal per jaar verlaagd tot het normale aantal. Monsternames vinden plaats ter verificatie van bedrijfszelfcontrole, monitoring, fact finding en controle op wettelijke normen. De beoordeling van de aanwezigheid van diermeel in herkauwervoeders, salmonella in pluimveevoeders en afwijkingen van MINAS-voorschriften is vaker als een afwijking geclassificeerd. De MINAS-inspanning zal verder worden verhoogd. Er zijn bij de verificatie voor pluimvee geen afwijkende (positieve) salmonella-resultaten gevonden. Een spoor van diermeel kon slechts in één monster worden aangetoond. Er zijn in 2000 circa 800 (1999: 1276) monsters genomen. Hiervan ontvangen de bedrijven een rapportage. In het verslagjaar zijn tot de peildatum slechts drie meldingen gedaan aan de AID (1999: 36). Deze sterke daling is grotendeels veroorzaakt door de hiervoor genoemde scheiding van productielocaties.
Controle GMP en HACCP (GMP + )
De GMP-erkende bedrijven worden tenminste één keer per jaar geaudit. Hierbij wordt het kwaliteitssysteem voor een veilig proces en veilig diervoeder (gebaseerd op ISO-norm 9002 en risicoanalyse) getoetst aan criteria, terwijl ook wordt toegezien op wettelijke eisen. De rapportage heeft plaats aan het productschap, waarbij een verlening, een verlenging (onder voorwaarden) of intrekking van het GMP-certificaat het gevolg kan zijn. In de aanloopfase (tot 1 juli 2000) zijn de buitenlandse bedrijven die beschikken over een GMPerkenning twee keer per jaar bezocht. Na 1 juli 2000 is de frequentie verlaagd naar de normale frequentie van een keer per jaar. In april 2000 is besloten de tussentijdse, met de basiscontrole geïntegreerde, bezoeken aan foeragehandelaren te laten vervallen. Aan kritische bedrijven is tussentijds wel een bezoek gebracht, waarbij de voor GMP en de diervoederwetgeving kritische punten zijn beoordeeld. In 2000 is gestart met de certificering van de vetten- en grondstoffensector. Het aantal deelnemende mengvoederbedrijven in België is aanzienlijk toegenomen. Alle GMP-aanvragen konden in behandeling worden genomen. De administratieve afhandeling heeft als gevolg van personele onderbezetting op kantoor enige vertraging opgelopen. Eind 2000 zijn de eerste HACCP-handboeken beoordeeld. In 2001 zal de aansluitende praktijkbeoordeling (GMP+) plaatshebben.
31
Bijzondere acties
Er zijn extra monsters bietenpulp genomen in verband met een besmetting met fluor. Daarnaast is cholinechloride bemonsterd naar aanleiding van een melding over mogelijke besmetting met dioxine. Vooral de controle op het ter beschikking houden van producten en de verwerking van de extra analyseresultaten hebben veel tijd gekost. Er zijn extra monsters van vetstoffen genomen voor een uitgebreid extra analysepakket, waaronder op PCB en dioxine. Hiermee is een goed inzicht verkregen in mogelijke verontreinigingen en gevaren en is een basis voor doelmatig risicobeheer gelegd. Er zijn gerichte bedrijfsbezoeken gebracht voor toezicht op het gebruik en de verwerking van palmpitschilfers, zinkoxide, zinksulfaat en de verwerking van diermeel. De nieuwe regelgeving is vertaald naar checklijsten en controleafspraken. Verder is in het verslagjaar de basis gelegd voor periodiek overleg met andere controle-organisaties.
Centraal Veevoeder Bureau (CVB) Het Centraal Veevoederbureau (CVB) heeft tot taak het bevorderen van een rationele en nutritioneel optimale voeding van landbouwhuisdieren. Het bestuur laat zich inzake het beleid van het CVB adviseren door een Begeleidingscommissie, waarin de relevante geledingen zijn vertegenwoordigd. In 1999 heeft het bestuur de doelstelling en het taken- en productenpakket van het CVB, naar aanleiding van een door een extern organisatieadviesbureau uitgevoerde strategische analyse, opnieuw vastgesteld. De missie van het CVB luidt sindsdien: “Het op een onafhankelijke en objectieve wijze ten behoeve van de diervoedersector verzorgen van een niet-competitief stelsel van analyses, kengetallen en rekenregels voor een rationele voeding van landbouwhuisdieren, ter bevordering van transparantie, afstemming en eerlijkheid in de handel.” Takenpakket Centraal Veevoederbureau
In 2000 heeft het CVB voor een belangrijk gedeelte invulling gegeven aan het ‘Basispakket Centraal Veevoederbureau’, zoals dat in 1999 door het bestuur is vastgesteld. Het takenpakket van het CVB is er op gericht activiteiten te ontplooien die een voldoende breed draagvlak hebben in de verschillende schakels in de keten van voerleveranciers en -gebruikers en die tegelijkertijd niet-competitief van aard zijn. Het takenpakket is gericht op het uniformeren en standaardiseren van analyses, kengetallen en rekenregels. Het gaat daarbij om de volgende onderdelen: a karakterisering van voedermiddelen (chemische samenstelling, incidenteel botanische samenstelling); b verteerbaarheid van voedermiddelen, effecten van variatie in kwaliteit van voedermiddelen op de verteerbaarheid en de ontwikkeling en het onderhoud van rekenregels die voedermiddelen rangschikken binnen de officiële voederwaarderingssystemen; c onderhoud van de officiële voederwaarderingssystemen. De twee eerste activiteiten zijn reguliere taken die planmatig worden aangepakt. De resultaten worden gepubliceerd in de CVB-tabellen. De opdracht is dat deze tabellen met voldoende snelheid aan de veranderende omstandigheden in de praktijk worden aangepast. De kosten, verbonden aan deze activiteiten, vormen een regulier onderdeel van de jaarlijkse begroting.
33
Het onderhoud van de officiële voederwaarderingssystemen heeft zowel betrekking op het beheer van bestaande systemen als op de actualisering en vernieuwing van voederwaarderingssystemen op basis van voortschrijdend inzicht. Deze activiteiten worden projectmatig uitgevoerd, na besluitvorming op basis van een projectplan in de Begeleidingscommissie. Op dit onderdeel heeft het CVB een platformfunctie, waarbij het een coördinerende rol vervult. Bij het actualiseren en vernieuwen van voederwaarderingssystemen wordt gestreefd naar een evenwicht tussen het (initieel) zelfstandig implementeren van nieuwe kennis in bedrijfseigen systemen (door bepaalde geledingen in de diervoedersector) en de behoefte aan een uniforme implementatie van nieuwe kennis en nieuwe inzichten (door onder andere de primaire sector), gegenereerd door (collectief) nationaal onderzoek, kennisname van de openbare wetenschappelijke literatuur, ervaringen in de praktijk en dergelijke. CVB-tabellen
De CVB-tabellen verstrekken enerzijds informatie over de chemische samenstelling van voedermiddelen en anderzijds over de dierspecifieke kenmerken (verteerbaarheden bij diverse diersoorten en dergelijke). Om het CVB in staat te stellen de diverse tabellen goed te onderhouden en waar nodig te actualiseren, heeft het bestuur in 1999 besloten jaarlijks twee budgetten beschikbaar te stellen: • een budget voor het onderhouden van de chemische samenstelling (f 150.000,=); • een budget voor het onderhouden van de dierspecifieke waarden ter berekening van de voederwaardekenmerken voor verschillende diersoorten (f 250.000,=). Chemische karakterisering van voedermiddelen
Voor het actueel houden van de chemische karakterisering van voedermiddelen is het CVB sterk afhankelijk van het aantal analyse-uitslagen en de snelheid waarmee de voedersector en de landbouwkundige laboratoria analyseresultaten van onderzochte monsters aan het CVB ter beschikking stellen. Met erkentelijkheid wordt melding gemaakt van het feit dat een aanzienlijk aantal landbouwkundige laboratoria en onderzoeksinstituten al een reeks van jaren bereid is deze gegevens aan te leveren. Verhoging van de kwaliteit van de informatie in vooral de Veevoedertabel vereist dat bij de aanlevering van analyseresultaten ook gegevens over de herkomst van het voedermiddel beschikbaar moeten zijn. Op basis daarvan kan worden vastgesteld of een voedermiddel in verschillende kwaliteiten moet worden opgesplitst. Een dergelijk gedetailleerder inzicht geeft ook extra informatie voor het vaststellen van de behoefte aan nieuw verteringsonderzoek. Tot op heden blijkt het niet eenvoudig deze doelstelling ook breed te realiseren. Wat betreft de actualisering van de chemische samenstelling van de voedermiddelen in de Veevoedertabel is het beleid jaarlijks éénderde van de droge mengvoedergrondstoffen te actualiseren. Vastgesteld is dat deze frequentie voor de vochtrijke diervoeders te laag is. Hier is in principe - mits voldoende analyse-uitslagen worden aangeleverd - een jaarlijkse actualisering gewenst. In 2000 had het CVB voor het eerst de beschikking over een (regulier) budget van f 150.000,= voor het (laten) uitvoeren van aanvullende analyses ten behoeve van verbetering van de chemische karakterisering van voedermiddelen. Concreet betekent dit dat begin 2000 van een groot aantal voedermiddelen het gehalte aan anorganisch zwavel is bepaald. Dit heeft ertoe geleid dat in de Veevoedertabel 2000, naast het berekende gehalte aan organisch zwavel, ook een waarde voor
34
geanalyseerd anorganisch zwavel is opgenomen. Een nauwkeuriger inzicht in het gehalte aan deze component vereist overigens voor een aantal voedermiddelen in de toekomst nog extra analyses. Verder is besloten om ten laste van het voor 2000 en 2001 beschikbare budget in een groot aantal, vanuit de sector aan te leveren grondstofmonsters, aanvullende analyses te laten uitvoeren op celwandbestanddelen (NDF, ADF en ADL) en/of zetmeel (zowel via enzymatische analyse als met behulp van Ewers) en/of mineralen en spoorelementen. Dierspecifieke waarden van voedermiddelen
Ook voor deze reguliere taak beschikt het CVB sinds 2000 over een vast jaarlijks budget van f 250.000,=. Het gaat hier om het vaststellen van verteerbaarheden van voerparameters (eiwit, vet, zetmeel en dergelijke) bij de diverse landbouwhuisdieren, vooral ten behoeve van de energiewaardeschatting of het berekenen van de eiwitwaarde. Voor dit onderzoek heeft het CVB enkele jaren geleden protocollen laten opstellen. Er was echter nog geen onderzoek aanbesteed op basis van deze protocollen. Het was de bedoeling dit bedrag, aangevuld met eenzelfde bedrag dat in principe is toegezegd door het Productschap Zuivel, in te zetten voor verteringsonderzoek van ruwvoeders bij hamels. De hamelverteerbaarheid is de basis voor de VEM-berekening. Vastgesteld was dat het databestand van in vivo bij hamels onderzochte ruwvoeders (vers gras, kuilgras, snijmaïs) steeds meer gedateerd raakt. Sinds het begin van de jaren negentig hebben zich wijzigingen voorgedaan in de rassen die worden geteeld, alsook in de teelt-, winnings- en conserveringsmethoden. Aangezien de dataset hamelverteringsproeven de basis is voor de praktische voederwaarde-analyse van de ruwvoeders die door de veehouders worden ingezonden, is het zeer gewenst deze dataset te actualiseren. Het betreffende onderzoek zal ten laste van het budget 2001 worden aanbesteed. Het is de bedoeling ook enkele partijen GPS (gehele plantensilage) te laten onderzoeken. Reeds enkele jaren bestaat het voornemen de gegevens inzake de verteerbaarheid van voedermiddelen voor vleeskuikens te actualiseren. De huidige tabelgegevens zijn namelijk niet volgens een uniforme methodiek tot stand gekomen. Ook bestonden er twijfels over de juistheid van de methode die was gebruikt voor het bepalen van de fecale eiwitverteerbaarheid. In de loop van 2000 is door ID Lelystad hiervoor een gevalideerde methode opgeleverd. Nadat op basis hiervan het betreffende CVB-protocol was aangepast, is bij een aantal instellingen offerte opgevraagd. Inmiddels is de opdracht voor dit onderzoek aan twee instellingen gegund. Er worden circa 58 partijen voedermiddelen onderzocht. Naast het CVB-budget voor verteringsonderzoek voor 2000 dat hiervoor is ingezet, was er voor dit onderzoek ook al eerder een bedrag vanuit het Fonds Veevoedkundig Onderzoek gereserveerd. Samen met de resultaten van veertig al eerder onderzochte grondstoffen, zal dit onderzoek een behoorlijke basis opleveren voor het in 2002 publiceren van nieuwe cijfers over de fecale verteerbaarheid van voedermiddelen voor vleeskuikens. Tevens wordt melding gemaakt van een apart onderzoeksproject, waarvoor door de Adviescommissie Veevoedkundig Onderzoek een budget van f 20.000,= beschikbaar is gesteld. Het project beoogt, ten behoeve van een fine-tuning van de geactualiseerde fosforbehoeftenormen voor melkvee, meer inzicht te krijgen in de variatie in het fosforgehalte in de melk, afhankelijk van ras, lactatiestadium en lactatienummer. Voor dit project worden melkmonsters genomen uit proeven die met een andere doelstelling plaatshebben. Hierdoor kan met een beperkt budget worden volstaan.
35
Wetenschappelijke adviesgroep
Om er voor te zorgen dat de officiële voederwaarderingssystemen niet achterop raken op de stand van de wetenschap, is een wetenschappelijke adviesgroep benoemd die de Begeleidingscommissie tenminste één keer per twee jaar zal adviseren omtrent de actualisering en vernieuwing van (aspecten) van bestaande voederwaarderingssystemen. In het verslagjaar is de taakstelling van deze adviesgroep nader geformuleerd en zijn de leden daarvoor aangezocht. Besloten is een relatief kleine groep te formeren, die op een flexibele manier invulling geeft aan haar taakstelling. Dit betekent dat men desgewenst extra deskundigen kan uitnodigen of zaken ook op een meer workshopachtige manier kan bespreken. De leden van de adviescommissie zijn op persoonlijke titel benoemd. Wel is nadrukkelijk gestreefd naar een evenwichtige verdeling over de diverse diersectoren, expertisevelden en openbare onderzoeksinstellingen.
Verspreiding van de CVB-producten
Het bestuur heeft eind 1999, op advies van de Begeleidingscommissie, besloten dat het CVB in de toekomst haar producten actief internationaal dient te gaan vermarkten. De internationalisering van de sector en de behoefte aan het realiseren van een meer evenwichtige bijdrage van buitenlandse gebruikers van de CVB-producten, zijn de aanleiding geweest tot dit besluit. In de Begeleidingscommissie is in 2000 intensief van gedachten gewisseld over de invulling en uitwerking van dit besluit. Het feit dat met ingang van 2000 door de Nederlandse veevoedersector ten behoeve van door het CVB te entameren onderzoek - extra wordt betaald voor de bekostiging van het CVB, heeft geleid tot nadere besluitvorming over de beschikbaarstelling van de CVBproducten. Wat betreft de afnemers van de CVB-producten is een aantal gebruikerscategorieën onderscheiden. Met uitzondering van de Nederlandse veevoedersector, voor zover zij via de financieringsheffing van het productschap bijdraagt aan de bekostiging van het CVB, kan men in de toekomst de CVB-producten slechts betrekken wanneer men een overeenkomst met het CVB aangaat, inhoudende het betalen van een jaarlijkse vaste bijdrage. De hoogte van de bijdrage is voor het binnen- en buitenland verschillend. Hetzelfde is het geval voor bedrijven enerzijds en onderzoekinstellingen en dergelijke instituten anderzijds. Tevens is besloten de Nederlandse bedrijven die via de heffing bijdragen, schriftelijk te laten verklaren dat zij de CVB-producten uitsluitend voor intern gebruik (vooral het formuleren van mengvoeders en rantsoenen) zullen aanwenden en niet ter beschikking zullen stellen van derden. In de loop van 2000 is een begin gemaakt met het consulteren van de diverse binnen- en buitenlandse relaties die in de laatste vijf jaren CVB-publicaties hebben afgenomen.
CVB-werkgroepen
In 1991 zijn onder de Begeleidingscommissie CVB een vijftal werkgroepen benoemd. In het kader van de herpositionering van het CVB en het besluit activiteiten inzake voederwaarderingssystemen projectmatig te gaan uitvoeren, is besloten drie van deze werkgroepen - na afronding van hun taken op te heffen. Nadat in 1999 de Werkgroep ‘Voeding varkens’ haar werkzaamheden feitelijk al had afgerond, heeft de Werkgroep ‘Voeding herkauwers en paarden’ hetzelfde gedaan in 2000. Deze werkgroep heeft de volgende werkzaamheden afgerond. • Vaststelling van een conceptrapport ‘Voeding van drachtige melkkoeien in de droogstand’. Dit zal in 2001 als CVB-documentatierapport worden uitgegeven. • Vaststelling van een notitie ‘Minimaal OEB-niveau in de pens in relatie tot de recycling van (ureum-)N’. Ook deze notitie zal begin 2001 als CVB-documentatierapport worden uitgegeven.
36
• Actualisering van de P-behoeftenormen voor melkvee. De besluitvorming hierover heeft plaatsgehad op basis van een concept wetenschappelijke publicatie van ID Lelystad. Publicatie als CVBdocumentatierapport zal gebeuren als ook het onderzoek naar de variatie in melk-P-gehalte is afgerond. De Werkgroep ‘Voeding pluimvee en konijnen’ is nog niet opgeheven, omdat zij door capaciteitsproblemen haar taakstelling nog niet heeft kunnen afronden. Dit betekent dat deze werkgroep pas begin 2001 haar werkzaamheden zal afronden. De werkgroepen ‘Veevoedertabel’ en ‘Ruwvoederwaardering’, die reguliere taken behartigen, blijven voortbestaan. Over de werkzaamheden van deze beide werkgroepen is het belangrijkste al gemeld in de paragraaf over CVB-tabellen. In aanvulling daarop kan worden gemeld dat op verzoek van en gefinancierd door enkele aminozuurproducenten, maar onder verantwoordelijkheid van de werkgroep ‘Veevoedertabel’ een objectieve deskstudie zal plaatsvinden naar de biologische waarde van het product methionine hydroxy-analoog. Wat betreft de werkgroep ‘Ruwvoederwaardering’ moet nog wel worden vermeld dat de werkgroep in maart 2000 een studiemiddag “De waardering van gras en graskuil in rantsoenen voor rundvee” heeft gehouden. Deze studiemiddag was de logische afsluiting van een intensieve bezinning binnen deze werkgroep naar de mogelijke oorzaken van de tegenvallende producties die zich in de praktijk voordoen bij hoog verteerbaar gras en graskuil, als gevolg van een schijnbare overschatting van de VEM-waarde. Deze bezinning heeft helaas niet geleid tot het kunnen identificeren van de oorzaken, maar wel tot uitsluiting van een aantal andere. Zo is nadrukkelijk vastgesteld dat de voederwaardeanalyse, zoals deze gebeurt door erkende laboratoria ten behoeve van de primaire sector, uitgevoerd wordt conform de regels van het VEM-systeem. Redesign van de Veevoederdatabank
De huidige Veevoederdatabank is medio jaren tachtig ontworpen. Vanwege de relatief verouderde opzet, maar vooral vanwege het feit dat de netwerkserver van het Centrum Veehouderij (waarop de databank draait) eind 2001 wordt vervangen, is besloten tot een ‘redesign’ van de databank. Aangezien de databankbeheerder van het CVB ook de PDV-databank ‘Ongewenste stoffen en producten’ beheert en voor deze databank hetzelfde van toepassing is, is besloten in één project beide databanken te moderniseren en ook te integreren tot één databank. Nadat in 1999 via een quick scan een eerste oriëntatie heeft plaatsgehad, volgde in 2000 de informatieanalyse en de ontwerpfase voor de nieuwe opzet van de databank. Afronding van deze omvangrijke activiteit, die grotendeels door Q-ray te Wageningen wordt uitgevoerd, maar ook van de databankbeheerder van het CVB een aanzienlijke inzet vergt, is voorzien per medio 2001.
Tabellenboek Veevoeding
Begin 2000 is in een vergadering met vertegenwoordigers van de belangrijkste doelgroepen voor deze CVB-publicatie (diverse soorten van agrarisch onderwijs, mengvoederindustrie) de opzet, de inhoud en de lay-out van de ‘Verkorte Tabel’ besproken. Daarbij werd vastgesteld dat het voor deze doelgroepen vooral een tabellenboekje moet blijven. Daarnaast is geïnventariseerd over welke diergroepen en met voedermiddelen samenhangende aspecten het opnemen van getalsmatige informatie in de toekomst gewenst is. Voor zover dit op korte termijn mogelijk was, zijn de diverse wensen gerealiseerd. Inhoudelijk zijn er ook in de reeds opgenomen onderwerpen enkele wijzigingen doorgevoerd, zoals het gewicht voor de ‘standaardkoe’ en de P-behoefte van melkkoeien.
37
Tevens is besloten de lay-out en de opzet van de uitgave te moderniseren. In samenhang daarmee is de naamgeving ‘Verkorte Tabel’ veranderd in ‘Tabellenboek Veevoeding’. Het ‘Tabellenboek Veevoeding 2000’ kwam medio augustus beschikbaar en heeft bij de verschillende afnemersgroepen een goed onthaal gekregen.
Bureau Product Registratie (BPR) Het Bureau Product Registratie (BPR) is in 1995 door het productschap ingesteld toen het Ministerie van LNV de nationale coördinatie rond de communautaire toelating van de meeste toevoegingsmiddelen (Richtlijn 70/524/EEG)15 en bijzondere stikstofhoudende producten (Richtlijn 82/471/EEG) delegeerde aan het productschap. Het BPR coördineert en ondersteunt bedrijven die, met Nederland als rapporteur, een productdossier bij de Europese Commissie ter toelating willen indienen. Daarnaast coördineert het BPR de Nederlandse beoordeling van dossiers, die door andere EU-lidstaten in hun hoedanigheid van rapporteur voor een communautaire beoordeling, aan de Europese Commissie en de overige EUlidstaten worden toegezonden. De eindverantwoordelijkheid voor al deze activiteiten ligt bij het Ministerie van LNV. De Nederlandse delegatie in het Permanent Comité Diervoeders van de Europese Commissie wordt inzake de behandeling van de additieven- en bioproteïnendossiers geadviseerd door de Adviescommissie Product Registratie (APR). Het secretariaat van de APR wordt gevoerd door een functionaris van het productschap. Bovendien ondersteunt het productschap - via de voor het BPR verantwoordelijke medewerker - de Nederlandse delegatie tijdens vergaderingen in dit comité bij de behandeling van deze dossiers. In 2000 is in het takenpakket van het BPR geen wijziging gekomen. Wat de aard van de werkzaamheden betreft kan er op gewezen worden dat de communautaire toelating van additieven, vallend binnen de categorieën ‘Enzymen’ en ‘Micro-organismen’, net als in voorgaande jaren veel aandacht vroeg. Daarnaast werd voor een flink aantal producten een (voorlopige) toelating afgerond. Vermeldenswaardig is ook dat voor de communautaire behandeling van dossiers sinds 1 oktober 1999 de bepalingen uit de 5e wijziging van Richtlijn 70/524/EEG in werking zijn getreden. Dit houdt in dat er duidelijke tijdslimieten gelden voor de verschillende stappen in de behandelingsprocedure. De positieve effecten van deze wijziging zijn in 2000 duidelijk opgemerkt.
15 Voor de coördinatie van enkele kritische toevoegmiddelen is het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen verantwoordelijk.
38
Het productschap heeft zich in 2000 grondig beraden op de taakstelling van het BPR. Gelet op de verantwoordelijkheid van het Ministerie van LNV voor de participatie in de toelatingsprocedure voor toevoegingsmiddelen in de EU, is door het ministerie kenbaar gemaakt dat het coördineren van de Nederlandse inbreng tot haar taak behoort en niet in medebewind aan het productschap kan worden gegeven. Het productschap heeft ook vastgesteld dat in het kader van de delegatie van de coördinatie van de dossiergang in 1995 door het ministerie alleen taken en geen bevoegdheden (en verantwoordelijkheden) zijn gedelegeerd. Bij nader inzien is geconcludeerd dat dit geen recht doet aan het eigen karakter van een productschap. Indien op grond van medebewind naast taken geen bevoegdheden (en verantwoordelijkheden) kunnen worden gedelegeerd, is – met het oog op een heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en productschap – deze vorm van dienstverlening niet langer wenselijk. Genoemde herbezinning heeft er toe geleid dat het bestuur bij het vaststellen van het ‘Beleidsplan PDV 2000 – 2005’ heeft besloten de coördinatie van de dossiergang ten behoeve van de communautaire toelating van additieven en bioproteïnen zo spoedig mogelijk te beëindigen. Aan het ministerie is meegedeeld dat het productschap genoemde werkzaamheden van het BPR per 1 januari 2001 beëindigt. De helpdeskfunctie voor het bedrijfsleven die het BPR eveneens vervulde, alsook het - na consultatie van de APR - verlenen van proefontheffingen, worden per 1 januari 2001 gecontinueerd onder de functie ‘Kwaliteit, beleid & regulering’. Ook het implementeren in de bundel ‘Diervoederwetgeving deel I’ van de EU-verordeningen inzake de voorlopige of definitieve toelating van toevoegmiddelen en bijzondere stikstofhoudende producten zal onder deze functie worden gecontinueerd.
Feed for Food: Kwaliteit en voedselveiligheid
De visie van ir. P.F.G.A. Snoeijen, algemeen directeur Hendrix UTD, Boxmeer Onze inkopers hanteren rode en groene
heid kan geven. Wij delen daarom onze kennis
lijsten voor leveranciers en grondstoffen. Rood
op HACCP-gebied met andere bedrijven, ook
betekent verboden in te kopen of zaken mee te
met onze concurrenten.
doen. Groen betekent veilig en gecontroleerde
"Kwaliteit moet een ‘way of life’ zijn. De mensen die in onze diervoederbedrijven
productie. Die huisregels pakken soms erg
Kwaliteit moet je collectief en door de
vervelend uit, want soms moet je een jaren-
hele keten naar een steeds hoger plan tillen.
lange goede zakelijke relatie beëindigen. Dat
Dat is bij Nutreco de taak van de corporate
is pijnlijk en levert spanningen op. Maar dat is
directeur Food Safety. Die moet onder andere
nu eenmaal inherent aan ons spelregelboekje.
verdere synergie tussen de verschillende
Die spelregels zijn ons heilig. Daar wordt niet
Nutreco-ketens bevorderen. Het voedsel-
aan getornd. Overigens zijn de lijsten niet
veiligheidsbeleid is gebaseerd op voort-
statisch. Wie kan aantonen dat hij zijn zaakjes
schrijdend inzicht.
voor elkaar heeft, komt automatisch op de groene lijst.
naar een Europees kwaliteitsbeleid waarin één algemeen geldende standaard voor voedsel-
werken, moeten er trots op kunnen zijn dat ze een bijdrage hebben geleverd aan een
We moeten in de EU zo snel mogelijk toe
Hendrix UTD maakt deel uit van het
veiligheid wordt gehanteerd. De Europese
Nutreco-concern. Nutreco heeft geïntegreerde
Voedselautoriteit die er komt, moet sterk en
ketens in zalm, kip en varken. Het verschuift
onafhankelijk worden en het vertrouwen van
tweeduizend pagina’s. Wij halen honderden
snel van een ‘feed’- naar een ‘food’-gericht
de consument verdienen. We moeten van de
soorten grondstoffen van over de hele wereld
bedrijf. De acquisities van het afgelopen jaar
emotie terug naar de ratio. De ratio moet weer
en we hebben honderden leveranciers. Van
zijn daar een vertaalslag van. Hendrix UTD
gaan zegevieren als het om voedselveiligheid
elke grondstof en elke leverancier hebben we
levert een belangrijke basis voor het door
gaat.
geanalyseerd wat de potentiële risico’s zijn.
de consument gewenste voedsel.
eindproduct in de winkel. Ons HACCP-handboek beslaat meer dan
Alle crises tot nu toe in de diervoedersector
Als de nood aan de man komt moeten we snel en effectief een ‘product recall’ kunnen doen.
Het imago van de diervoederbranche
hebben te maken gehad met grondstoffen.
De positieve kant van tracking and tracing is
wordt bepaald door de zwakste schakel in de
HACCP heeft bij de inkoop van diervoeder-
dat je een transparante keten opbouwt. Je
sector. We hebben er baat bij dat de totale
grondstoffen een ontwikkeling in gang gezet
kunt je bewijsvoering waarmaken.
diervoederbranche maximale betrouwbaar-
naar nog meer kwaliteitsonderscheiding. Het pakket grondstoffen waarmee een diervoederbedrijf zijn producten samenstelt, wordt daardoor smaller. Het werkt kostprijsverhogend. Maar op kostprijs win je het toch nooit van regio’s als Amerika en Azië. Op kwaliteit wel. Als je de zaken goed voor elkaar hebt, moeten er gewoonweg nieuwe marktkansen ontstaan."
“Winnen op kwaliteit in plaats van op kostprijs”
40
Onderzoeksbeleid
Al vele jaren is het productschap van mening dat veevoedkundig onderzoek op verschillende niveaus essentieel is voor de veevoedersector. Dit is van belang voor het optimaliseren van de voeding, het verbeteren van de kwaliteit van het dierlijke product, alsook voor het vinden van adequate antwoorden op de zich wijzigende maatschappelijke context waarbinnen het veevoederbedrijfsleven en de veehouderij hun activiteiten ontplooien. In het kader van het opstellen van het ‘Beleidsplan PDV 2000 – 2005’ heeft in het najaar 2000 een evaluatie plaatsgevonden van de activiteiten van het productschap op het gebied van onderzoek. Terugziend kan het volgende worden vastgesteld. • In de kennissamenleving waarin we leven is onderzoek een belangrijke motor voor innovatie en vernieuwing. • De overheid (het Ministerie van LNV) geeft al een aantal jaren lage prioriteit aan onderzoek dat gericht is op efficiencyverhoging. De nadruk ligt op beleidsondersteunend onderzoek. Daarnaast zijn overheidsinstituten gefuseerd en verzelfstandigd (ID TNO Diervoeding, Praktijkonderzoek Veehouderij). • De verantwoordelijkheid voor fundamenteel en strategisch onderzoek alsmede techniekontwikkeling is daardoor veel meer bij het bedrijfsleven zelf komen te liggen. • Als gevolg van schaalvergroting binnen de sector hebben zich binnen het collectief gefinancierde veevoedkundig onderzoek de laatste jaren verschuivingen voorgedaan tussen datgene wat als competitief en als niet-competitief onderzoek wordt aangemerkt. • Er is een omslag geweest van aanbod- naar vraaggericht onderzoek, mede door het formuleren van een eigen onderzoeksvisie en het stellen van prioriteiten voor de verschillende deelthema’s binnen het veevoedkundig onderzoek. • Voedingsaspecten die een relatie hebben met maatschappelijk relevante vraagstukken zoals diergezondheid, milieu, welzijn van dieren en voedselveiligheid zijn steeds nadrukkelijker in beeld gekomen. Daarbij gaat het in het bijzonder om maatschappelijk relevante vraagstukken waarbij veevoeding een (soms prominente) rol speelt, zoals kwaliteit (vooral veiligheid), dierwelzijn en diergezondheid. Meer aandacht voor maatschappelijk relevante thema’s betekent overigens niet dat productiegerelateerd onderzoek een lage prioriteit heeft. Wel betekent het dat - in vergelijking met een aantal jaren geleden - relatief minder budget beschikbaar is voor het rendementsverbeterend onderzoek. In verband met genoemde ontwikkelingen is de doelstelling van de functie ‘Onderzoek’ voor de komende jaren als volgt opnieuw geformuleerd: ‘door onderzoek een bijdrage leveren aan kennisontwikkeling ten dienste van een hoogwaardige diervoederbereiding en efficiënte voeding van landbouwhuisdieren, met inachtneming van wettelijke en maatschappelijke eisen voor milieu, diergezondheid, dierwelzijn, productkwaliteit, alsmede van de economie.’ Aangezien het overheidsbeleid met betrekking tot onderzoeksfinanciering naar verwachting niet wezenlijk zal wijzigen, betekent dit dat methodiek- en techniekontwikkeling, nodig voor onder andere het ontwikkelen van nieuwe voedingsconcepten, nadrukkelijk ondersteuning vragen. Daarbij toont het productschap een actieve betrokkenheid bij kansrijke projecten die ter financiering worden ingediend bij de NWO (via de Stichting Levenswetenschappen SLW en de Stichting Technische Wetenschappen STW). Ook zal het onderzoek nog sterker dan tot nu toe een interdisciplinaire en
41
integrale benadering kennen, waarbij expliciet aandacht is voor eventuele negatieve neveneffecten van maatregelen die anderzijds op het hoofdonderwerp van studie juist een positief effect hebben. Het productschap heeft twee fondsen voor het (mee)financieren van onderzoek: • het Fonds Veevoedkundig Onderzoek (FVO) ten behoeve van veevoedkundig onderzoek bij landbouwhuisdieren in het algemeen (met uitzondering van vleeskalveren); • het Fonds Onderzoek en Ontwikkeling Vleeskalversector (FOOK) voor nutritioneel en ander onderzoek bij vleeskalveren. Veevoedkundig Onderzoek
Vanuit het Fonds Veevoedkundig Onderzoek was in het verslagjaar – net als het jaar daarvoor – f 1,95 miljoen beschikbaar voor medefinanciering van veevoedkundig onderzoek. De indicatieve en definitieve verdeling van het budget over de verschillende thema’s was in 2000 en 2001 is als volgt: Thema’s
FVO 2000
FVO 2000
FVO 2001
indicatief
gerealiseerd
indicatief
1. Voeropname en voerbenutting
600.000
537.500
700.000
2. Voeding en diergezondheid
400.000
611.750
650.000
3. Voeding en milieu
400.000
244.765
150.000
4. Voeding en welzijn
350.000
350.000
350.000
5.
Voedingsonderzoek paarden*
Totaal
200.000
200.000
100.000
1.950.000
1.944.015
1.950.000
* Voor deze diercategorie, waarvoor via de omzet van paardenvoer wordt bijgedragen aan het Fonds Veevoedkundig Onderzoek, werd tot 1999 geen specifiek onderzoek gesubsidieerd. Op basis van een speerpuntenplan heeft het bestuur besloten gedurende drie jaar (1999 – 2001) een bedrag van f 400.000,= uit het Fonds Veevoedkundig Onderzoek te bestemmen voor literatuuronderzoek en experimenteel voedingsonderzoek bij paarden.
Uit voorgaand overzicht blijkt dat het thema ‘Voeding en diergezondheid’ een nog hogere prioriteit heeft gekregen. Tot nu toe werd binnen dit thema vooral onderzoek inzake de relatie ‘voeding – darmgezondheid’ gesubsidieerd. Van het nu vastgestelde budget zal circa eenderde worden ingezet voor voedingsgerelateerde productieziekten, zoals de negatieve energiebalans bij melkkoeien. Verder zal van het resterende tweederde deel van dit budget, naast onderzoek naar de functie van de microflora, ook ander onderzoek met betrekking tot de relatie ‘voeding – darmgezondheid’ in aanmerking komen voor subsidiëring. Daarbij kan gedacht worden aan de rol van voeding bij darmwandintegriteit en -functionaliteit en aan de darmwandimmuniteit. Bij de besteding van het budget voor ‘voeding – darmgezondheid’ wordt ook nadrukkelijk gekeken in hoeverre het onderzoek een bijdrage zou kunnen leveren bij het zoeken naar alternatieve concepten voor het oplossen van de negatieve gevolgen van het verbod op toevoeging van antibiotica aan diervoeders. De Adviescommissie Veevoedkundig Onderzoek (AVO) heeft geconstateerd dat het adviseren van het bestuur over subsidiëring van onderzoek binnen het subthema ‘voeding – darmgezondheid’ extra bezinning en kennis vergt. Daarom heeft in 2000 een literatuurstudie plaatsgehad, waarin de thans beschikbare technieken en methoden voor het meten van diverse aspecten van darmgezondheid zijn beschreven en geëvalueerd, vooral wat betreft hun voorspelkracht voor het onderzoeken van voedingsfactoren. Verder is vastgesteld dat het noodzakelijk is ook inhoudelijk meer zicht te krijgen op de stand van de huidige wetenschappelijke kennis en de potentiële
42
onderzoeksmogelijkheden. Dit heeft geleid tot het besluit in 2001 een workshop te organiseren, met als doel het definiëren van heldere criteria voor de besluitvorming inzake toekomstig onderzoek voor het optimaliseren van de darmgezondheid via de voeding. Aan het thema ‘Voeding en milieu’ zal minder aandacht worden gegeven. De in de achterliggende jaren gegenereerde kennis met betrekking tot het reduceren van de uitstoot van stikstof en fosfor naar het milieu kan, eventueel met behulp van eigen aanvullend onderzoek, naar de mening van het productschap zelfstandig door en in de praktijk worden geïmplementeerd. Hetzelfde geldt voor de kennis over de invloed van voedingsfactoren in relatie tot de ammoniakemissie. Voor het implementeren van deze kennis in wet- en regelgeving is, vanwege de onvermijdelijke interactie tussen voedingsfactoren en huisvestingsfactoren, nog geen goede oplossing gevonden. Aan het thema ‘Voeding en welzijn’ zal ook in de komende jaren intensief aandacht worden gegeven. In 1999 heeft het bestuur voor een periode van drie jaar een totaalbedrag voor welzijnsonderzoek bij fokzeugen gereserveerd. Binnen dit thema loopt momenteel een groot project met fokzeugen. De diervoedersector wil pro-actief invulling geven aan bepaalde welzijnsaspecten bij vleeskuikenmoederdieren. Net als bij fokzeugen (zonder biggen) is hier sprake van een beperkte voedering, resulterend in een vrij permanent hongergevoel. Overleg in de tweede helft van 2000 heeft tot gevolg gehad dat het productschap zich in principe positief heeft uitgelaten over de subsidiëring van een in 2001 te starten project bij deze diercategorie. Om ervoor te zorgen dat de ideeën voor nieuw onderzoek die de onderzoeksinstituten jaarlijks bij de AVO indienen, zo goed mogelijk aansluiten bij de behoefte van het diervoederbedrijfsleven, zijn in de achterliggende jaren enkele onderzoeksprogramma’s geformuleerd. • ‘Veevoeding als toeleverancier voor de dierlijke productie’ (onderzoeksreeks nr. 1; 1997), een brede beleidsvisie op het toekomstige veevoedkundig onderzoek. • Notitie ‘Prioritaire thema’s veevoedkundig onderzoek’ (onderzoeksreeks nr. 2; 1998), waarin nader wordt aangegeven welke onderzoeksthema’s voor het productschap prioriteit hebben. Het betreft de volgende thema’s: ‘Voeropname en voerpassage’, ‘Nutriëntenbenutting’, ‘Voeding en diergezondheid’, ‘Voeding en milieu’ en ‘Voeding en welzijn’. • Onderzoeksprogramma ‘Verbetering van het welzijn van fokzeugen zonder biggen door voedingsmaatregelen’ (onderzoeksreeks nr. 3, maart 1999), een nadere uitwerking van dit in onderzoeksreeks nr. 2 beknopt besproken thema. • Onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma ‘Alternatieven voor antibiotica als toevoegmiddel’ (onderzoeksreeks nr. 5, september 1999), waarin onder andere wordt aangegeven in welke richting onderzoek nodig is wanneer antibiotica niet langer als toevoegmiddel in diervoeders mogen worden verwerkt. • Speerpuntenplan kennisbehoefte voeding bij paarden. Hieraan is in 2000 toegevoegd een gezamenlijk programma met het Productschap Zuivel (PZ) voor toekomstig onderzoek inzake de voeding van melkvee, getiteld ‘Goed voeren – duurzaam boeren’. Dit programma is in eerste instantie opgesteld door een ad hoc werkgroep, benoemd door de Commissie Melkveehouderij (PZ) en de AVO (PDV). Naast de onderzoeksbehoefte met betrekking tot de nutritionele en diergezondheidsaspecten van de voeding van melkvee, wordt in het programma ook
43
de behoefte aan onderzoek voor kwaliteitshandhaving en -verbetering geïnventariseerd. Om de uitvoering van het programma te bewaken en de gemeenschappelijke prioriteiten af te stemmen op de ontwikkelingen, is een overleggroep gevormd met vertegenwoordigers van PZ, het PDV en de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO). Vleeskalveronderzoek
Voor het subsidiëren van veevoedkundig en ander onderzoek, alsook voor het financieren van andere activiteiten ten behoeve van de vleeskalversector is er een apart fonds, het Fonds Onderzoek en Ontwikkeling Vleeskalversector (FOOK). Het jaarlijks budget is ruim f 0,5 miljoen. De Adviescommissie Vleeskalveronderzoek heeft in 2000 gewerkt aan een strategische notitie ‘Toekomstig veevoedkundig onderzoek vleeskalveren’. Deze notitie beoogt ook in het vleeskalveronderzoek te komen tot een meer vraaggestuurd onderzoek. Enkele jaren terug is, met medefinanciering door de sector, een mechanistisch groei- en simulatiemodel (SIMON) ontwikkeld. In de achterliggende jaren is gewerkt aan het vervaardigen van een praktijkversie van dit model. Hiervoor was, naast het programmeren van een gebruikersvriendelijke schil om het eigenlijke rekenmodel, nog aanvullend experimenteel en literatuuronderzoek nodig. Dit project is in september 2000, met de oplevering van het model op een cd-rom en het instrueren van belanghebbenden via een demonstratie- en instructiebijeenkomst, afgerond. Door het productschap wordt via een subsidie aan het Praktijkonderzoek Rundveehouderij (PR) bijgedragen aan een groot internationaal, mede door de Europese Commissie gesubsidieerd project, waarin verschillende aspecten van het welzijn van vleeskalveren worden bestudeerd. Als Nederlandse instituten zijn hierbij het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-Lelystad) en het Praktijkonderzoek Rundvee-, Schapen- en Paardenhouderij, beide te Lelystad, betrokken. In de vleeskalversector is er al vele jaren interesse voor het kunnen inzetten in de kalvermelk van melkvervangende eiwitbronnen. Het gaat daarbij om de vervanging van melkpoeder en wei-eiwit door plantaardige eiwitten zoals bijvoorbeeld soja-eiwit, tarwe-eiwit en aardappeleiwit. Ondanks intensief onderzoek is het nog steeds zo dat deze alternatieve eiwitbronnen, ook na speciale bewerkingen, niet in grote aandelen in de voeding van vleeskalveren kunnen worden ingezet. In 1999 is een nieuw onderzoeksproject van start gegaan, waarbij onderzocht wordt in hoeverre deze plantaardige eiwitten aanleiding geven tot acute en/of chronische ontstekingsreacties. In het experiment wordt een groot aantal parameters onderzocht, die indicatief zijn voor het optreden van dergelijke ontstekingsreacties. De resultaten van dit project laten echter zien dat er op systeemniveau weinig aangrijpingspunten gevonden kunnen worden. In het verslagjaar is verder een literatuurstudie afgerond, waarbij is onderzocht of voor het vaststellen van de Cu- en Zn-status van vleeskalveren, in de literatuur andere dan de tot nu toe gebruikte - en niet geheel bevredigende - indicatoren (te weten gehalten in bloed en lever) aanwezig zijn. De uitkomsten van deze studie geven niet direct aan dat er andere - eenvoudig te meten - indicatoren voorhanden zijn. Dit heeft ertoe geleid dat er bij de verschillende integraties bemonstering van dieren plaatsvindt, met het doel daarbij te inventariseren hoe het staat met de Cu- en Zn-gehalten in bloed en lever bij de huidige vleeskalveren.
45
Milieubeleid
Het mestbeleid van de overheid is gericht op het bereiken van een evenwichtige situatie in de mestmarkt. Binnen het nieuwe mestbeleid wordt hiertoe een geheel nieuw systeem van mestcontracten ontwikkeld. Binnen dit systeem wordt de veehouderijsector zelf verantwoordelijk gehouden voor het regelen van een structurele mestafzet in binnen- en buitenland. De veehouderijsectoren zullen daarbij moeten inspelen op de wensen en voorwaarden van de gebruikers van de mest en mestproducten. Onderzoek en ervaringen hebben uitgewezen, dat de afzet van mest(producten) gestoeld dient te zijn op kwaliteit, veiligheid en traceerbaarheid. De activiteiten van het productschap met betrekking tot mest - naast de MINAS-regeling voor diervoederleveranciers - hebben plaats binnen het programma ‘bevordering mestafzet’. Dit programma was aanvankelijk voorzien voor de periode 1997 – 2000. In januari 2000 is een evaluatie afgerond, waarbij – gelet op de nieuwe beleidsvoornemens van de overheid met betrekking tot de mestwetgeving – besloten is het programma te verlengen tot 2004. Als extra speerpunt is aan het programma de facilitering rondom de vergunningenproblematiek bij mestverwerking op het terrein van milieu(voorwaarden) en ruimtelijke ordening toegevoegd. Stimuleringsprogramma
Het stimuleringsprogramma van het productschap tracht door middel van informering, facilitering
Bevordering Mestafzet (BMA)
en stimulering inhoud te geven aan een structurele afzet van dierlijke mest in binnen- en buitenland. Het is van belang dat, behalve met de wensen van afnemers, ook rekening wordt gehouden met de nationale en internationale wet- en regelgevingen die op het terrein van afzet en gebruik van dierlijke meststoffen van kracht is.
Projectbureau BMA
Het Projectbureau BMA te Wageningen verzorgt de daadwerkelijke uitvoering van het stimuleringsprogramma. Het projectbureau werkt daarbij nauw samen met partijen en organisaties van bedrijfsleven en overheid. Op het terrein van de export wordt nauw samengewerkt met de exporteurs en producenten van stapelbare pluimveemest en producten daaruit (korrels, compost). Gedurende het verslagjaar 2000 vormde de sterk in beweging zijnde wet- en regelgeving rond de verwerking en afzet van mest een belangrijk attentiepunt binnen het werkterrein van het projectbureau. Het projectbureau is betrokken geweest bij de voorbereidingen van het systeem van afzetcontracten voor mestverwerking en export. Daarnaast heeft het projectbureau aandacht geschonken aan de nieuwe EU-regelgeving betreffende de gezondheidsvoorschriften van dierlijke producten bij grensoverschrijding (Bezemrichtlijn) en aan de GMP-regeling transport met betrekking tot het vervoer van dierlijke mest. Bij het projectbureau is een toenemende behoefte aan informatie met betrekking tot mestexport en tot de kwaliteitsbeheersing van mest en -producten geconstateerd. De activiteiten van het projectbureau worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Stuurgroep BMA. In overleg met de Stuurgroep is besloten, dat het Projectbureau BMA vanaf 2001 een aanvang zal nemen met de toepassing van het profijtbeginsel voor haar dienstverlening.
46
Werkterreinen
Gedurende het verslagjaar is het Projectbureau BMA op de volgende werkterreinen actief geweest. - Informatiepunt voor verwerking en afzet Voor allerlei vragen op het terrein van afzet, export en bewerking van dierlijke mest en mestproducten kan dagelijks een beroep op het projectbureau worden gedaan. Het projectbureau beschikt over een uitgebreide databank met informatie over relevante wet- en regelgeving, afzet en export, bemestingsaspecten en technologie. Gedurende het verslagjaar heeft het projectbureau meer dan 550 verzoeken om informatie geregistreerd. Deze verzoeken staan los van de telefonische beantwoording van vragen en de activiteiten die het projectbureau op verzoek van de exporterende en andere geïnteresseerde bedrijven heeft uitgevoerd. Tevens verzorgt het projectbureau de uitgave van het ‘Verzamelbulletin’ en het ‘Attenderingsbulletin’. Hiermee worden geïnteresseerden maandelijks op de hoogte gehouden van recente artikelen in de vakpers en in dag- en weekbladen, respectievelijk publicaties en rapporten. - Bevordering van afzet en export van mest Gedurende het verslagjaar is het projectbureau op dit werkterrein zeer actief geweest. De marktontwikkelingen waren zodanig, dat er een grote vraag was naar de mogelijkheden en voorwaarden waaronder mest en producten uit mest geëxporteerd kunnen worden. Naast vragen met betrekking tot de huidige regelgeving was er tevens een groeiende vraag naar informatie over daadwerkelijke afzetmogelijkheden in de ons omringende landen. Tevens is het projectbureau ingesprongen op acute knelpunten die zich de export van stapelbare pluimveemest naar Duitsland hebben voorgedaan. Daartoe is overleg gevoerd met overheidsinstanties, organisaties uit het bedrijfsleven en mestexporterende bedrijven. Dit overleg heeft geresulteerd in werkbare procedures voor de verkrijging van de noodzakelijke exportvergunningen en certificaten. Ter onderbouwing van de agronomische waarde zijn er onder verantwoordelijkheid van het Projectbureau BMA diverse veldproeven met gehygiëniseerde mestproducten in Noord-Frankrijk uitgevoerd. Het veldonderzoek wordt in nauwe samenwerking met mestexporterende bedrijven gerealiseerd. Ook heeft het projectbureau op uitnodiging van exporterende marktpartijen deelgenomen aan overleg met een aantal geïnteresseerde buitenlandse bedrijven. - Kwaliteitsbeheer van dierlijke meststoffen De in 1999 opgestarte werkzaamheden op het terrein van de kwaliteitsborging van dierlijke meststoffen zijn in het verslagjaar doorgezet. Naast de reeds ontwikkelde kwaliteitshandboeken voor gekorrelde producten zijn ontwerp-protocollen voor gehygiëniseerde mestproducten opgesteld. Tevens is het kwaliteitssysteem voor drijfmest, op basis waarvan het Rendemest-project van MBO/ACM wordt uitgevoerd, door het projectbureau overgenomen. Gedurende het verslagjaar heeft het projectbureau een coördinerende rol gespeeld bij het opstellen van protocollen en het op basis daarvan aanvragen van RVV-erkenningen voor verwerkingsinstallaties. In organisatorisch opzicht is in de tweede helft van het verslagjaar besloten om het kwaliteitsbeheersingssysteem voor mest en mestproducten gezamenlijk met KIWA n.v. verder te ontwikkelen. Enerzijds wordt hiermee bereikt, dat het kwaliteitsbeheersingssysteem voor mestproducten onder de voorwaarden van de Raad van Accreditatie valt en een juiste afstemming met
47
certificeringsinspanningen op het terrein van techniek en vergunningen kan worden gerealiseerd. Anderzijds wordt op deze wijze een eenduidig en onafhankelijk kwaliteitssysteem gerealiseerd, waaraan het projectbureau technisch inhoudelijke ondersteuning verleent. Het kwaliteitsbeheersingssysteem wordt zodanig opgezet, dat belangstellende marktpartijen zelf een keuze kunnen maken ter zake van de controlerende certificerende instelling. Innoverende afzetbevorderende
Het stimuleringsprogramma van het BMA heeft mogelijkheden om innovatieve projecten, die gericht
projecten
zijn op acceptatievergroting van dierlijke mest in binnen- en buitenland, financieel te ondersteunen. De projecten worden door de Stuurgroep beoordeeld op basis van eigen inzichten en overwegingen. De projecten behoren een duidelijke plaats in te nemen binnen de totaalketen van verwerking en afzet. Bovendien wordt van de aanvragende partijen een substantiële bijdrage in de projectkosten verlangd. In de loop van het verslagjaar zijn in totaal zes projecten goedgekeurd en in uitvoering genomen. Algemeen kan worden gesteld, dat de in uitvoering zijnde projecten betrekking hebben op het aantonen van de agronomische waarde van mestproducten en op onderdelen van het bewerkingsproces die belangrijk zijn voor de kwaliteitsbewaking van de mestproducten binnen de totaalketen van productie en afzet.
48
Biotechnologiebeleid
Met de introductie van de eerste genetisch gemodificeerde landbouwgewassen (ggo’s of – in het Engels – gmo’s) in 1996, kwamen ook veevoedergrondstoffen van ggo-herkomst beschikbaar. Bij de gewassen maïs en soja, waarvan de (bij)producten van de verwerking belangrijke ingrediënten zijn voor diervoeders, nam de commerciële teelt van transgene variëteiten een grote vlucht. In navolging op de ontwikkelingen in de voedingsmiddelensector nam in het verslagjaar de roep om scheiding van ggo- en niet-ggo-stromen toe. Het productschap speelt een coördinerende rol bij de communicatie over ggo’s in diervoeders. De (communicatie)activiteiten op het gebied van moderne biotechnologie worden geïnitieerd en begeleid door de daartoe ingestelde ‘Werkgroep GMO-voedermiddelen’. Voorts fungeert de werkgroep als klankbordgroep bij (het bepalen van de) activiteiten van de ‘Projectgroep Biotechnologie Productschappen’, een samenwerkingsverband met de productschappen Granen, Zaden en Peulvruchten (GZP) en Margarine, Vetten en Oliën (MVO). De projectgroep heeft tot doel om via dialoog met de betrokken partijen en het voorzien van de discussie met feitelijke informatie, te komen tot een zorgvuldige en voor alle partijen verantwoorde marktintroductie van transgene gewassen. Commerciële teelt ggo’s
In de periode 1996-1999 nam het wereldwijde areaal aan ggo-maïs en –soja toe tot 11,3 respectievelijk 21,8 miljoen hectare. Afgezet tegen het totale areaal van deze gewassen in de belangrijkste productielanden (VS, Argentinië, Brazilië en Canada), is het aandeel van transgene variëteiten 28 respectievelijk 47%. Voor beide gewassen geldt dat de VS het grootste deel van de ggoaanplant voor haar rekening neemt. In 2000 is het areaal met ggo-soja verder gestegen tot 25,8 miljoen hectare. Het areaal ggo-maïs daarentegen nam af tot 10,5 miljoen hectare. Onder invloed van de Europese discussie over het toelatingsbeleid en de acceptatie door de consument, daalde in de VS het aandeel ggo-maïs van 33% naar 25%. Ook binnen de EU is het ggo-maïsareaal als gevolg van deze discussie gedaald. In het verslagjaar werd enkel nog in Spanje een areaal geteeld van 15.000 á 20.000 hectare, wat minder dan 0,5% is van de Europese maïsoogst. In Nederland heeft geen commerciële teelt van ggolandbouwgewassen plaatsgehad. Alhoewel op de Nederlandse aanbevelende rassenlijst 2000 het ggosnijmaïsras ‘Chardon LL’ is opgenomen, bleek de teelt ervan in 2000 niet aantrekkelijk omdat het gewasbeschermingsmiddel ‘Liberty’ pas in oktober 2000 toegelaten werd voor volveldstoepassing in ggo-maïs.
Wet- en regelgeving
Op 10 april 2000 zijn twee EU-verordeningen in werking getreden, waarmee enkele hiaten in de Europese wetgeving op het gebied van etikettering van ggo’s zijn gedicht. Het betreft de Verordeningen (EG) nr. 49/2000 en 50/2000. Hoewel deze verordeningen betrekking hebben op voedingsmiddelen(ingrediënten), additieven en aroma’s, zijn de regels ook indirect van invloed op de discussie over ggo’s en diervoedergrondstoffen. Naar aanleiding van vondsten van ggo’s in partijen in de EU geïmporteerd zaaizaad van conventionele rassen, heeft de Europese Commissie een actieplan opgesteld om dergelijke partijen op te sporen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen wel en niet Europees toegelaten ggo’s (in het kader van Richtlijn 90/220/EEG, deel C). Voor Europees toegelaten ggo’s geldt een bovengrens van maximaal 0,5% en voor de overige een nultolerantie. Het actieplan is bedoeld als interimmaatregel, totdat
49
Europese regelgeving een basis biedt voor communautaire maatregelen. De implementatie van het actieplan, inclusief de maatregelen die genomen moeten worden als ggo-verontreinigingen zijn vastgesteld, wordt aan de lidstaten overgelaten. Voorts hebben het Europees Parlement en de Europese Raad medio december overeenstemming bereikt over de herziening van Richtlijn 90/220/EEG. Deze richtlijn stelt regels aan de introductie van ggo’s in het milieu. Definitieve besluitvorming door het Europees Parlement en de milieuministers zal in februari 2001 plaatshebben. Tijdens de vergadering van het Permanent Comité Diervoeders (PCD) van 27 en 28 oktober 2000 werd door de Europese Commissie een ontwerpvoorstel voor de zogenaamde ‘Novel Feed’verordening gepresenteerd. Het voorstel regelt het in het verkeer brengen en gebruiken van ggovoedermiddelen. De toelatingsprocedure is daarbij analoog aan de procedure van Richtlijn 90/220/EEG. Ook wordt aangegeven op welke wijze diervoedergrondstoffen, die reeds in het kader van de richtlijn zijn toegelaten, herbeoordeeld moeten worden. Het voorstel is voorgelegd aan de ‘Werkgroep GMO-voedermiddelen’. Het productschap adviseert de Nederlandse delegatie in het PCD omtrent de nadere uitwerking van deze regeling. De commissie streeft naar goedkeuring door de Raad en het Parlement aan het eind van 2001. De verordening treedt een jaar na publicatie in werking, waardoor verwacht mag worden dat deze verordening op zijn vroegst in 2003 van kracht wordt. Identity preservation
De ‘Projectgroep Biotechnologie Productschappen’ heeft een inventarisatie uitgevoerd naar de verschillende Identity Preserved (IP)-systemen voor soja en maïs, die momenteel in de voedings- en voedermiddelenmarkt worden toegepast. Aanleiding vormde de discussie rond scheiding van ggo- en niet-ggo-stromen en de onduidelijkheid over de huidige stand van zaken. Uit de inventarisatie bleek dat voor die IP-niet-ggo-producten, waarnaar een concrete vraag bestaat, verschillende IP-systemen zijn ontwikkeld met verschillende garanties. Voor producten waarbij de afnemers kunnen uitwijken naar andere grondstoffen, is het ontwikkelen van IP-systemen niet rendabel. Het rapport over de verschillende IP-systemen is te vinden op de internetsite van de projectgroep. De diervoedersector werkt in afwachting van de definitieve ‘Novel Feed’-verordening, met een IPsysteem waarbij scheiding plaatsheeft op basis van wel of niet Europees toegelaten producten. In het kader van deze afspraak wordt ieder half jaar door de ‘Werkgroep GMO-voedermiddelen’ een onderzoek uitgevoerd naar de actuele situatie ten aanzien van ggo-diervoedergrondstoffen. Hiertoe wordt een inventarisatie gemaakt van commerciële markttoelatingen en wordt mede op basis van Nederlandse import- en exportgegevens van diervoedergrondstoffen aangegeven of er internationale handel in de producten te verwachten is. In vervolg hierop oriënteert het productschap zich op de opzet van een regeling voor ggo-gecontroleerde voeders.
Maatschappelijk debat
Eind september 2000 heeft het kabinet zijn beleidsvisie gepresenteerd over biotechnologie. In deze ‘Integrale Beleidsnotitie Biotechnologie’ geeft het kabinet aan dat de snelle ontwikkelingen op dit gebied kansen met zich meebrengen voor de verbetering van de gezondheidszorg, de landbouw, de voeding en het milieu. Het benutten van die kansen dient gepaard te gaan met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming, de keuzevrijheid voor de burger en de ethische aanvaardbaarheid. Eén van de beleidsvoornemens is om in 2001 een debat te starten met een breed
50
publiek over de ethische en maatschappelijke aspecten van moderne biotechnologie en voedsel, met als doel te verhelderen onder welke randvoorwaarden biotechnologie met betrekking tot voedsel maatschappelijk acceptabel is. Het debat zal worden geregisseerd door de Commissie Biotechnologie en Voedsel en de bevindingen worden in januari 2002 gerapporteerd aan het kabinet. Eind 2000 zijn de reacties op de beleidsvisie in de ggo-klankbordgroepen van de productschappen gepeild. Geconcludeerd kan worden dat de nota met instemming is ontvangen. Op enkele punten zal begin 2001 een toelichting of bijstelling worden gevraagd. Informatievoorziening
In het kader van de informatievoorziening zijn in het verslagjaar de consumentenfolder en het feitenoverzicht over ggo-maïs geactualiseerd. Om duidelijkheid te scheppen over hoe de diervoedersector omgaat met (ook andere) grondstoffen van transgene herkomst, is eind 2000 een brochure ‘Moderne biotechnologie en diervoeders’ samengesteld. De projectgroep heeft evenals in 1999 elk kwartaal de ‘Nieuwsbrief Biotechnologie’ uitgebracht. Het aantal abonnees is gedurende het jaar licht gestegen tot bijna duizend. Voorts heeft de projectgroep een internetsite opgezet. Op www.agro.nl/mvo/gzp.pdv.projectgroep/index.html kunnen bedrijven en geïnteresseerden terecht voor informatie over plantaardige biotechnologie. Begin 2001 zal de aangeboden informatie verder worden uitgebreid en zullen alle reeds ontwikkelde brochures hierop te vinden zijn, inclusief de resultaten van de inventarisatie van IP-systemen.
Dialoog
De projectgroep is in 2000 opnieuw de dialoog over biotechnologie aangegaan met maatschappelijke organisaties, door hen te betrekken bij een onderzoek naar de landbouw- en milieukundige gevolgen van de teelt van glyfosaat-resistente soja in de VS. Dit onderzoek wordt in opdracht van de projectgroep door het Centrum voor Landbouw en Milieu uitgevoerd. Doel van het project is feiten en percepties van elkaar te scheiden. In de begeleidingscommissie zijn de Stichting Consument en Biotechnologie, het Projectbureau Biotechnologie (Ministerie van LNV), NIABA, Greenpeace, de Vereniging Milieudefensie en de Stichting Natuur en Milieu vertegenwoordigd. In het voorjaar van 2001 zullen de resultaten van dit onderzoek bekend gemaakt worden.
Feed for Food: Kwaliteit en voedselveiligheid
De visie van J.J. de Vries, voorzitter FNV Bondgenoten, Utrecht Bij grote crises over voedsel is vrijwel altijd
Maar hoe snel en hoe ver dat zal gaan, hangt af
ook de werkgelegenheid in het geding. Je ziet
van de beheersing van voedselcrises en de
dat nu bij de BSE-crisis. Die gaat onherroepelijk
vraag of burgers vertrouwen in de Voedsel-
banen kosten. Van de andere kant: een groei
autoriteit hebben. De burger verwacht namelijk
van de biologische landbouw kan ook banen
ook van de overheid dat zij taken uitvoert, op-
opleveren. Door de BSE-crisis is de natuurlijk-
treedt en controleert. En dat zij grondrechten en
heid van producten en de natuurlijke productie-
het voortbestaan van basiswaarden garandeert.
wijze meer op de voorgrond gezet. Je ziet nu in
Zie bijvoorbeeld de reacties na incidenten als de
landen als Duitsland en Frankrijk dat nationale
stroomuitval in Californië of de caféramp in
overheden onder druk van de publieke opinie
Volendam. Dat leidde tot reacties als ‘de overheid
harder lopen met maatregelen. Dat heeft uit-
moet de stroomtoevoer garanderen’ en ‘de
eindelijk ook zijn weerslag op het beleid van de
overheid had beter moeten toezien op…’. Bij het
Europese Unie. Nederlanders reageren minder
thema voedselveiligheid is ook iets dergelijks
emotioneel als er wat met het voedsel aan de
aan de hand.
hand is. Wij zijn vooral gevoelig voor de prijs. "Kwaliteitsbeleid slaagt alleen als er voldoende aandacht is voor scholing en loop-
In ultieme zin is de overheid inderdaad In verschillende geledingen van de maat-
verantwoordelijk voor de voedselveiligheid,
baanoriëntatie. Steeds meer functies in het
schappij is er nu sprake van een terugtredende
maar je hebt natuurlijk ook het zelfregulerend
bedrijfsleven zijn procesmatig ingericht. Er zijn
overheid. Maar naarmate die overheid meer op
vermogen van het bedrijfsleven nodig.
steeds meer procesoperators nodig: mensen
afstand gaat staan, groeit de behoefte aan een
Dat is bijvoorbeeld het geval bij de gescheiden
met een wakend oog voor kwaliteit en veilig-
onafhankelijk bureau dat regels stelt en boetes
aanvoer van genetisch gemodificeerde
heid tijdens het productieproces. Je ziet die
oplegt. Zie het voorbeeld van de Opta voor de
grondstoffen. Wij vinden dat gmo-producten
ontwikkeling onder andere in de zuivel-
telecommunicatie. Of zie de waakhondfunctie
toegestaan moeten zijn, mits risico’s voor
industrie. Die operators krijgen een salaris dat
van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
milieu, mens en dier zijn uitgesloten. En als
gelijkwaardig is met dat in bijvoorbeeld de
Ook de oprichting van de Nederlandse Voedsel
voor iedereen maar duidelijk is wat hij of zij
chemische industrie of dat bij de bierbrouwerijen.
Autoriteit past in dit kader.
koopt. Dat is nu niet het geval. Als er een crisis
Voor die procesmatige functies zijn werknemers nodig die breed inzetbaar zijn als proces-
rondom een gmo-product uitbreekt, zal de Op langere termijn beschouwd zal de
hele discussie in een klap helemaal anti-
bewaker. Vaak wordt in de praktijk veel over
nationale overheid zich op het gebied van
biotechnologie worden. Daar kun je rekening
scholing gesproken, maar blijkt de productie
voedselveiligheid steeds meer terugtrekken.
mee houden."
toch voor alles te gaan. Áls die dan een keer gaat haperen, ben je te laat met bijscholing. Uiteindelijk is het de technologie die de werkgelegenheid bepaalt. Wij vinden dan ook dat je als land je positie in de biotechnologie moet innemen. Als dit een van de topsectoren van de toekomst is, kun je niet aan de zijlijn blijven staan. Wij zijn in deze opstelling liberaler dan de meeste zusterorganisaties in andere Europese landen.
“Werknemers worden procesbewakers”
52
Sociaal beleid
Ten behoeve van een aantal projecten die betrekking hebben op de werknemers in de diervoedersector, vervult het Sociaal Secretariaat voor het productschap een ondersteunende rol. Het gaat om vraagstukken op het gebied van arbeidsomstandigheden, informatievoorziening en scholingsprojecten. Arbeidsomstandigheden
In 1999 is namens enkele productschappen, waaronder het PDV, een brief gestuurd naar de adviescommissie MAC-waarden van de SER. In deze brief is de adviescommissie verzocht de bezwaren van de betrokken schappen mee te nemen in haar overweging bij het vaststellen van een MAC-waarde (Maximaal Aanvaardbare Concentratie voor een bepaalde stof) voor endotoxinen. Endotoxinen zijn de resten van dode bacteriën die onder meer voorkomen in plantaardig materiaal. Deze kunnen gezondheidsproblemen bij werknemers opleveren indien zij met het materiaal in contact komen. Door de staatssecretaris van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is in december 2000 voor een overgangsperiode van twee jaar een MAC-waarde vastgesteld van 200 EU (Endotoxin Unit). Na deze periode zal de door de adviescommissie voorgestelde, strengere, advieswaarde van 50 EU gaan gelden. In 2000 is mede namens het productschap een literatuuronderzoek verricht naar het vóórkomen van endotoxinen in diverse akkerbouwsectoren, waaronder de diervoedersector. Uit het onderzoek blijkt dat endotoxinen in verschillende sectoren een probleem kunnen zijn. Het onderzoek is eind 2000 gepresenteerd aan de betrokken sectoren en branches. De uitkomsten van dit onderzoek zullen bij verdere gesprekken met de SER en het Ministerie van SZW worden gebruikt. In ieder geval is eind 2000 namens de productschappen een brief gestuurd aan de staatssecretaris van SZW, waarin wordt benadrukt dat de branches nauwelijks bekend zijn met endotoxinen. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor het feit dat bedrijven op dit moment niet de maatregelen kunnen nemen die mogelijk nodig zijn om te voldoen aan de vastgestelde MAC-waarde.
Sectoranalyses
In 2000 zijn voor de diervoedersector cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor sociaal-economische kerngetallen verzameld en geanalyseerd. Deze getallen geven sectorspecifieke informatie over de aard en de omvang van het personeelsbestand. De cijfers laten de ontwikkelingen zien gedurende enkele jaren, waarmee trends en (toekomstige) knelpunten in het personeelsbestand kunnen worden weergegeven. De cijfers komen in de vorm van een folder beschikbaar.
Scholing en training
Het Informatie- en Kenniscentrum Diervoedersector (IKD) heeft in 2000 wederom door EMC Top en IPC DIER diverse cursussen laten geven. Het gaat om de cursus ‘De Baas als Coach’, het traject ‘Lijnbeheer’ en de cursus ‘Goed Mengvoeder Produceren’. Deze cursussen vormen, tezamen met het traject ‘Taakboeken’ en de cursus ‘Actuele Diervoedertechnologie’, het project ‘Krachtvoer’. Daarnaast heeft het IKD vier HACCP-cursussen laten ontwikkelen en uit laten voeren door TNO Voeding. De vier cursussen kennen een opbouw van algemeen naar specifiek. De introductiecursus was bedoeld voor bedrijfsleiding en directie, de cursus ‘HACCP in de praktijk’ was gericht op de productieleider en de cursussen ‘HACCP en enkelvoudige en mengvoeders’ en ‘HACCP en foerage’ zijn respectievelijk bedoeld voor het personeel aan de productielijn en voor mensen die in de foeragehandel werkzaam zijn. Ook is de praktijkcursus, na vragen vanuit enkele Duitse productiebedrijven, op hun specifieke situatie toegesneden en ook op locatie gegeven. De reden voor de ontwikkeling van de cursussen is dat medio 2001 alle bedrijven die mengvoeders produceren of toeleverancier van grondstoffen zijn, het kwaliteitssysteem HACCP moeten hebben
53
ingevoerd. In het verslagjaar hebben meer dan zeshonderd cursisten één of meer van de tot nu drie gegeven HACCP-modulen gevolgd. De HACCP-cursussen worden in het normale cursusaanbod van het IKD geïntegreerd, waardoor de sector verzekerd blijft van een goed en actueel opleidingsaanbod. Subsidie
De ESF4-subsidieregeling, die door het IKD in 1997 is aangevraagd en zou lopen tot en met 1999, is door het Ministerie van SZW verlengd tot en met 2000. In 2001 gaat de huidige regeling op in een nieuwe regeling. Het is niet duidelijk óf en hoe het IKD gebruik gaat maken van de nieuwe subsidieregeling. De deelname door bedrijven aan het huidige scholingsproject is achtergebleven bij de verwachtingen, ondanks dat het IKD veel tijd en energie heeft besteed aan het benaderen en begeleiden van bedrijven.
Leidraad
In 2000 is vastgesteld dat de diervoedersector ook in de toekomst gebruik wil blijven maken van de scholingsmogelijkheden van het IKD en IPC DIER. De bij de verwachting achterblijvende scholingsdeelname is hierbij een punt van zorg en raakt ook aan de continuïteit van beide instellingen. Concreet is besloten om het ‘Bedrijfsopleidingsplan’ (het BOP), waarmee bedrijven de behoefte aan scholing bij de eigen werknemers inzichtelijk kunnen maken, in een compactere vorm aan te bieden. Om bedrijven te stimuleren ook daadwerkelijk met deze ‘Leidraad’ aan de slag te gaan, is besloten om vanaf begin 2001 bedrijven hierbij actief te ondersteunen. Door de inzet van twee stagiaires van het agrarisch opleidingsinstituut STOAS, zullen in het komende jaar naar verwachting vijftien bedrijven een ‘Leidraad’ invullen en zo hun opleidingsbehoefte duidelijk in kaart gebracht hebben.
54
Marktordeningsbeleid
Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) heeft de uitvoering van een aantal EG-marktordeningsregelingen in medebewind opgedragen aan het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA). De beleidsverantwoordelijkheid voor deze taken ligt voor de diervoederregelingen via delegatie bij de secretaris van het productschap. De kosten voor de medebewindstaken worden vergoed uit het Landbouw-Egalisatiefonds (LEF) van het Ministerie van LNV. Bij de uitvoering van de medebewindsregelingen hebben zich in het verslagjaar de volgende beleidsmatige ontwikkelingen voorgedaan. Steunregeling mageremelkpoeder
Met ingang van 1 januari 2000 is een nieuwe Marktordening Melk en Zuivelproducten (Verordening
en ondermelk in mengvoeder
EG nr. 1255/1999) van kracht geworden. Ook zijn verschillende nieuwe uitvoeringsverordeningen, waaronder de Verordening (EG) nr. 2799/1999 (steunregeling mageremelkpoeder) in werking getreden. In de loop van het jaar kwam er steeds minder melkpoeder beschikbaar en werden de interventievoorraden aangesproken. De prijzen van mageremelkpoeder en ook van weipoeder stegen sterk. Toen in het najaar ook de interventiepoeder nagenoeg op was, heeft de Commissie een aantal maatregelen genomen om het verbruik van mageremelkpoeder te ontmoedigen: • het vereiste minimum inmengingspercentage van mageremelkpoeder in mengvoeder (50%) is in twee stappen verlaagd, eerst tot 35% (1 juli 2000) en later tot 25% (17 december 2000); • de uitvoerrestitutie op zuivelmengvoeder is afgeschaft (21 oktober 2000); • de steun op de verwerking van mageremelkpoeder in mengvoeder is met 15% verlaagd van 71,51 euro tot 61,00 euro per 100 kg voor mageremelkpoeder met een eiwitgehalte van 35,6% of meer (31 oktober 2000). De sector is steeds via de Kalvermelkcommissie van het productschap op de hoogte gehouden van de voornemens van de Commissie. De uitvoeringsverordening Vo. (EG) nr. 2799/1999 voorziet in de mogelijkheid dat de lidstaten een systeem van bedrijfszelfcontrole opzetten ter (gedeeltelijke) vervanging van de officiële controle. In Nederland is aan het eind van 2000 een projectgroep onder voorzitterschap van het productschap ingesteld, die via een pilotproject voorstellen moet ontwikkelen voor de opzet van een bedrijfszelfcontrole. In de projectgroep nemen naast het productschap ook het Rikilt-DLO, de Wageningen Universiteit en de Algemene Inspectiedienst (AID) deel. De benadering van de controle via een bedrijfszelfcontrolesysteem (bzc-systeem) is wezenlijk anders dan bij de officiële controle. Bij de officiële controle is het de opzet om steekproefsgewijs via bemonstering en analyse vast te stellen dat de door de AID bemonsterde partijen steunwaardig zijn. In een bzc-systeem wordt per bedrijf vastgesteld welke marges er zijn tussen de analyse-uitslagen van het bedrijfslaboratorium en het officiële laboratorium, het Rikilt. Op deze wijze kan met een grote mate van zekerheid worden beoordeeld of het bedrijf heeft voldaan aan de eisen van de verordening. Voor het pilotproject is de medewerking van een van de bedrijfsgenoten verkregen. Aan het eind van 2000 heeft dit bedrijf monsters van ontvangen partijen mageremelkpoeder genomen en deze ter analyse ingezonden aan het Rikilt. In het eerste kwartaal van 2001 wordt de statistische uitwerking verwacht op basis waarvan een voorstel voor een bzc-systeem kan worden opgesteld. Het is de bedoeling het bzc-systeem nog in 2001 ter goedkeuring aan de Commissie voor te leggen.
55
In 2000 heeft regelmatig overleg plaatsgehad met het Ministerie van LNV, het Productschap Zuivel, de AID, het Rikilt en het HPA over de controle op en de beleidsmatige aspecten van de uitvoering van de nieuwe steunregeling. Aan het begin van het jaar is het controlememorandum aangepast aan de nieuwe uitvoeringsbepalingen. Steunregeling gedroogde
Evenals in 1999 werd de drogerijsector in 2000 geconfronteerd met een korting op het steuntarief
voedergewassen
(4,2%) vanwege de overschrijding van het op EU-niveau vastgestelde quotum gedroogde voedergewassen voor het marktjaar 1999/2000. De overschrijding werd vooral veroorzaakt door een forse overproductie (boven het nationaal vastgestelde quotum) in Spanje en Italië. Met ingang van 1 april 2000 is de temperatuur van trommeldrooginstallaties bij ingang verhoogd van 90ºC tot 350ºC. Deze maatregel is genomen om te voorkomen dat op het land voorgedroogd product onder de steunregeling wordt gebracht. Om budgettaire reden heeft de Commissie besloten nog slechts één keer per jaar het Beheerscomité Gedroogde Voedergewassen bijeen te roepen. Deze vergadering heeft begin juni plaats en daarin wordt het definitieve steuntarief voor het voorgaande marktjaar vastgesteld. Eind 2000 is een begin gemaakt met het opzetten van een risico-inventarisatie voor 110-tons monsters. De aanleiding hiervoor was de constatering dat regelmatig door de AID bemonsterde partijen werden afgekeurd op het eiwitgehalte, terwijl het 110-tons monster, waarvan de betreffende partij deel uitmaakte, was goedgekeurd. Het is de bedoeling met de uitkomsten van de risico-inventarisatie meer gericht te gaan controleren op de samenstelling van 110-tons monsters. De risico-inventarisatie wordt in februari 2001 afgerond. Een eventueel daaruit voortkomende aanpassing van de controle wordt verwerkt in het controlememorandum. In 2000 is het jaarlijkse overleg met de sector voortgezet. In dit overleg, waaraan ook het Ministerie van LNV deelneemt, komen zowel beleidsinhoudelijke als uitvoeringstechnische zaken aan de orde. Ook verstrekt het productschap informatie over de ontwikkelingen in de regelgeving op de jaarvergadering en op de Algemene Ledenvergadering van de Vereniging van Nederlandse Groenvoederdrogerijen (VNG).
Financieel belang
Het financieel belang van de regelingen waarvoor het productschap de beleidsinhoudelijke verantwoordelijkheid heeft, blijkt uit onderstaande gegevens, die betrekking hebben op het EOGFL-begrotingsjaar, dat loopt van 16 oktober 1999 tot en met 15 oktober 2000. Regeling
Financieel belang mln gld
euro
246,5
111,8
Steun op de aflevering van gedroogde voedergewassen
30,8
14,0
Invoerheffingen maniok
12,9
5,8
Uitvoerrestitutie graanmengvoeders (x f 1.000/1000 euro)
627,2
284,6
Uitvoerrestitutie zuivelmengvoeders (x f 1.000/1000 euro)
36,0
16,3
Steun op de verwerking van mageremelkpoeder
57
Organisatie Productschap Diervoeder
Het beleid van het productschap wordt bepaald door het bestuur. Hierbij laat het bestuur zich adviseren door commissies die zijn ingesteld voor de verschillende beleidsterreinen. De dagelijkse werkzaamheden van het productschap worden verricht door het productschapssecretariaat en de bijbehorende diensten. Bestuur
In het (algemeen) bestuur hebben vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemerszijde zitting namens de organisaties in de diervoedersector. De voorzitter bekleedt een onafhankelijke positie. Hij wordt benoemd door de Kroon. De secretaris wordt benoemd door het bestuur. Vertegenwoordigers van de Ministeries van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Economische Zaken, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn adviseurs van het bestuur. Zij hebben, evenals de voorzitter en de secretaris, geen stemrecht. Het dagelijks bestuur wordt uit het (algemeen) bestuur benoemd. De samenstelling van het bestuur en het dagelijks bestuur is weergegeven in bijlage I.
Commissies
Het Productschap Diervoeder beschikte in 2000 over negen commissies die het (algemeen) bestuur adviseren bij besluitvorming. Elke commissie bestrijkt een specifiek beleidsterrein. Daarnaast fungeren de commissies als overlegplatforms voor deelgebieden van taken van het productschap. Bestuurlijke organisatie
Algemeen bestuur Dagelijks bestuur Secretaris en secretariaat Commissie Kwaliteitsaangelegenheden Diervoedersector
Adviescommissie Hygiënische Productie Huisdiervoeders
Adviescommissie Veevoedkundig Onderzoek
Commissie Sociaal Economische Aangelegenheden Diervoedersector
Overleggroep Mestprobematiek
Begeleidingscommissie Centraal Veevoederbureau
kalvermelkcommissie
Stuurgroep Bevordering Mest Afzet
Stuurgroep Plan van aanpak versterking kwaliteitsborging diervoedersector
58
Secretariaat
Het secretariaat is het ondersteunende en uitvoerende apparaat van het productschap. Het verricht taken voor het bestuur, het dagelijks bestuur en de commissies. Daarbij is het onder andere belast met de voorbereidende en uitvoerende werkzaamheden die voortvloeien uit (wettelijke) taken en verantwoordelijkheden van het bestuur en de door het bestuur genomen besluiten. Voor een aantal uitvoerende taken van het productschap zijn aparte diensten opgericht. Bovendien wordt het secretariaat ondersteund door diensten van derden. Het organisatieschema van het secretariaat ziet er als volgt uit: Secretaris
Beleidsondersteunend secretariaat
Centraal Veevoeder Bureau
Kwaliteitsdienst Landbouwkundige Laboratoria
Administratief secretariaat
Keuringsdienst Diervoedersector
Bureau Product Registratie
Projectbureau Bevordering Mestafzet
Secretaris
De secretaris verricht voorbereidende en uitvoerende taken ten behoeve van het bestuur, geeft algehele (ambtelijke) leiding aan het secretariaat van het productschap en houdt toezicht op de realisatie van de door het bestuur genomen besluiten. Beleidsondersteunend Secretariaat
Het Beleidsondersteunend Secretariaat is de stafafdeling van het productschap met een beleidsondersteunende taak. Het is betrokken bij het voorbereiden, uitvoeren en coördineren van alle aangelegenheden van het productschap die niet ondergebracht zijn bij een ander onderdeel. Administratief Secretariaat
Het Administratief Secretariaat verricht administratieve en secretariële werkzaamheden ten behoeve van de secretaris en het Beleidsondersteunende Secretariaat. Centraal Veevoederbureau (CVB)
Het Centraal Veevoederbureau heeft als doel de rationele veevoeding in Nederland te bevorderen. Het CVB uniformeert en standaardiseert de voederwaardering van grondstoffen en de voedernormen voor landbouwhuisdieren. Bovendien beheert het CVB de PDV-databank ‘Ongewenste stoffen en producten’. Het CVB is gehuisvest in het Centrum Veehouderij te Lelystad.
59
Kwaliteitsdienst Landbouwkundige Laboratoria (KDLL)
De Kwaliteitsdienst Landbouwkundige Laboratoria heeft als doel de kwaliteit van laboratoria op het terrein van de agrarische hulp- en grondstoffen te verhogen. Dit gebeurt in het bijzonder door het organiseren van vergelijkingsonderzoeken tussen laboratoria. De taken van de KDLL zijn uitbesteed aan TNO Voeding te Zeist. Keuringsdienst Diervoedersector (KDD)
De taak van de Keuringsdienst Diervoedersector is het houden van toezicht op de naleving van productschapverordeningen en -besluiten met betrekking tot kwaliteitsaspecten en MINAS. Bureau Product Registratie (BPR)
Sinds april 1995 heeft het Ministerie van LNV de nationale coördinatie van de EU-toelating van toevoegingmiddelen voor diervoeder, met uitzondering van antibiotica, coccidiostatica, groeibevorderaars, de spoorelementen Cu en Se, en de vitamines A en D, gedelegeerd aan het productschap, dat voor de uitvoering van deze taak het Bureau Product Registratie (BPR) heeft ingesteld. De eindverantwoordelijkheid blijft berusten bij het Ministerie van LNV. De staf van het BPR neemt ter ondersteuning van de Nederlandse delegatie ook frequent deel aan vergaderingen van het Permanent Comité Diervoeders van de Europese Commissie te Brussel. Met ingang van 1 januari 2001 zijn de taken van het BPR teruggegeven aan het Ministerie van LNV. Externe ondersteuning
Een groot aantal administratieve werkzaamheden en facilitaire taken wordt voor het productschap uitgevoerd door het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA). Het HPA is de facilitaire voorziening van de productschappen Granen, Zaden en Peulvruchten, Wijn en Diervoeder. Het Sociaal Secretariaat van het Samenwerkingsverband Akkerbouwproductschappen en MVO, waarin het productschap participeert, is hierbij ook ondergebracht. Ten behoeve van de uitvoering van laboratoriumonderzoek in het kader van de controles van de Keuringsdienst Diervoedersector zijn samenwerkingsverbanden met laboratoria aangegaan, te weten LabCo BV, TNO Voeding en het Rijkskwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwproducten (RikiltDLO).
60
Doel en taken Het Productschap Diervoeder (PDV) is een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie voor het diervoederbedrijfsleven, waarin werkgevers en werknemers samenwerken. Het productschap is in 1954 ingesteld bij de Instellingswet Productschappen en Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten (Stb. 1954, 451). Deze instellingwet is in 1993 vervangen door Verordening akkerbouwproductschappen van 19 maart 1993 van de Sociaal-Economische Raad. Het productschap is ingesteld voor ondernemingen die: • voedergewassen telen; • (grondstoffen voor) diervoeder als bijproduct verkrijgen; • producten van welke aard dan ook verwerken tot diervoeder(grondstoffen), dan wel diervoeder(grondstoffen) verwerken; • diervoeders vervoederen; • (grondstoffen voor) diervoeder verhandelen. De doelstelling van het productschap is in algemene zin vastgelegd in artikel 71 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 253, 1999): “In het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening door de ondernemingen waarvoor het is ingesteld te bevorderen, alsmede het gemeenschappelijke belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen.” Het doel van het productschap is dus het behartigen van het algemeen belang en dat van de ondernemingen in de diervoedersector en de daarin werkzame personen in het bijzonder. Het productschap dient de belangen te behartigen in de gehele diervoederkolom: productie, handel, be- en verwerking en de vervoedering. Het productschap houdt zich vooral bezig met de verticale belangenbehartiging (het afstemmen tussen de opeenvolgende schakels in de productiekolom) en met aspecten die behartiging door brancheorganisaties te boven gaan, hetzij omdat meer groeperingen in de branche erbij zijn betrokken, hetzij omdat het productschapverband voordelen heeft. Waar dat niet het geval is, zal de belangenbehartiging in beginsel dan ook aan de brancheorganisaties worden overgelaten. Takenpakket
Het productschap fungeert als samenwerkingsverband voor de verschillende branches/geledingen in de diervoederkolom (verticale organisatie) en voor werkgevers- en werknemersorganisaties. Het productschap heeft een breed takenpakket. Het productschap: • stimuleert door middel van (mede)financiering onderzoek op het gebied van veevoeding, milieu, vleeskalveren en sociale aspecten; • heeft als publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie de bevoegdheid om regelingen uit te vaardigen die bindend zijn voor alle betrokkenen in de sector; in een aantal gevallen betreft het ook regelingen waaraan op vrijwillige basis deelgenomen kan worden; • draagt via deelname aan beheers- en adviescomités bij aan de totstandkoming van Europese weten regelgeving; • houdt zich bezig met markt- en structuuraangelegenheden, inclusief het verstrekken van subsidies voor collectieve public-relations-activiteiten;
61
• richt zich op het waarborgen van de veiligheid van mens, dier en milieu en het verhogen van het kwaliteitsimago van de diervoedersector, waarbij naast regelingen ook ondersteunende activiteiten worden uitgevoerd, zoals een databank ‘Ongewenste stoffen en producten’ en ringonderzoek voor laboratoria; • uniformeert en standaardiseert de voederwaardering van voedermiddelen; • bevordert scholing van werkenden in de bedrijfstakken; • verstrekt statistische en andere relevante informatie via publicaties, zoals de PDV-internetsite (www.pdv.nl), de nieuwsbrief ‘Feedback’ en brochures. De kosten van deze activiteiten worden door het bedrijfsleven gefinancierd. Het productschap legt daartoe heffingen op, op het in de handel brengen dan wel produceren van (grondstoffen voor) diervoeder en brengt voor bedrijfserkenningen een retributie in rekening. In oktober 2000 heeft het bestuur zich beraden op de taak- en doelstelling voor de komende jaren, mede in relatie tot de begroting. Daartoe is het ‘Beleidsplan PDV 2000 – 2005’ vastgesteld.
Juridische zaken Het productschap is als publiekrechtelijk bedrijfsorgaan gerechtigd algemeen verbindende voorschriften (verordeningen en besluiten) voor de diervoedersector vast te stellen. Verordeningen moeten door de Sociaal-Economische Raad, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij of door beide worden goedgekeurd en daarna gepubliceerd. Besluiten behoeven alleen gepubliceerd te worden. Voor de bedrijfsgenoten bestaat de mogelijkheid tegen beslissingen van het productschap bezwaar te maken en eventueel tegen de beslissing op bezwaar in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De termijn voor beide procedures is zes weken. Onderstaand is een selectie opgenomen van de zaken die in 2000 hebben gespeeld. Bezwaar- en beroepszaken die voortvloeien uit regelingen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en met diervoeder te maken hebben (steunregeling mageremelkpoeder, steunregeling gedroogde voedergewassen en uitvoerrestitutie mengvoeder), worden eveneens vermeld. Samenvatting bezwaar en beroep
In onderstaand overzicht zijn de belangrijkste zaken opgenomen, gerubriceerd naar onderwerp en stadium van afhandeling in de verslagjaren. Bezwaarzaken die in het verslagjaar konden worden afgehandeld
- Terugvordering steun mageremelkpoeder Een bedrijf heeft in het voorgaande verslagjaar bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van steun op grond van een bij analyse vastgesteld te hoog vetgehalte van karnemelkpoeder. Op grond van de beantwoording door de Europese Commissie van de door het HPA gestelde interpretatievraag over de toepassing van analysetoleranties is het bezwaar toegewezen.
62
Bezwaarzaken die in het verslagjaar niet konden worden afgehandeld
- Terugvordering steun mageremelkpoeder (1) Door het betrokken bedrijf vervaardigde zuivelmengvoeders zijn via een collega-producent in bulk afgeleverd in een andere lidstaat. Hierbij werden de voorgeschreven bewijsformaliteiten niet in acht genomen. Op grond hiervan is de steun voor de betrokken partijen mengvoeder teruggevorderd door verrekening met de aan het betrokken bedrijf nog te betalen steun. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt door de pandhouder van de openstaande steunvorderingen. Na de hoorzitting in 1998 is de bezwaarprocedure aangehouden om belanghebbende gelegenheid te bieden om zo mogelijk het benodigde bewijs alsnog te leveren. De bewijslevering wordt bemoeilijkt door het faillissement van het betrokken bedrijf. - Terugvordering steun mageremelkpoeder (2) Een bedrijf maakt bezwaar tegen terugvordering van steun over meerverwerkt mageremelkpoeder dat volgens rapportage van de AID niet aantoonbaar is verwerkt in steunwaardige mengvoeders. De beslissing is gebaseerd op een in 1997 gekozen beleidslijn. De bezwaarprocedure is aangehouden in afwachting van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op het beroep dat tegen de betrokken beleidslijn is ingesteld. - Verbod gebruik kaoliniet en kaoliniethoudende voormengsels Een bedrijf heeft in het voorgaande verslagjaar bezwaar gemaakt tegen de getroffen maatregelen in verband met dioxineverontreiniging in kaoliniet, in casu het verbod van verwerking van kaoliniethoudende voormengsels. De bezwaarprocedure is aangehouden. - Heffing bij de aardappelverwerkende industrie In het verslagjaar is bij een twintigtal bedrijven een ambtshalve heffing opgelegd over bijproducten van de aardappelverwerkende industrie, die bestemming diervoeder krijgen. Deze bedrijven hebben geen informatie opgestuurd op basis waarvan de heffing kan worden vastgesteld. Een aantal van deze bedrijven heeft hiertegen bezwaargemaakt. In een gezamenlijke hoorzitting zullen deze bezwaren worden behandeld. De hoorzitting heeft niet meer in het verslagjaar kunnen plaatsvinden. Gerechtelijke procedures
- Erkenning GMP In het vorige verslagjaar hebben twee verwante bedrijven bezwaar gemaakt tegen de niet verlening respectievelijk de intrekking van de GMP-erkenning in verband met het vermeende gebruik van swill voor varkensdoeleinden. De bezwaren zijn beide afgewezen. Tegen deze beslissingen op bezwaar hebben de bedrijven beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. In het verslagjaar heeft een gezamenlijke zitting van beide zaken plaatsgehad, de uitspraak zal in het volgende verslagjaar worden gedaan. - Herziene toepassing steunregeling mageremelkpoeder Een aantal bedrijven heeft in 1997 bezwaar gemaakt tegen brieven en circulaires van het hoofdproductschap waarin een op onderdelen gewijzigde toepassing van de steunregeling werd
63
aangekondigd. De bezwaren zijn in 1999, na hoorzitting, niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing is door de betrokken bedrijven beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. In het verslagjaar heeft een zitting plaatsgevonden, de uitspraak zal in het volgende verslagjaar worden gedaan. - Verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (1) Een bedrijf heeft in 1999 bezwaar gemaakt tegen de weigering van het HPA om een afschrift te verstrekken van een brief van het HPA aan het ministerie van LNV betreffende de interpretatie van de steunregeling mageremelkpoeder. Tegen de afwijzingsbeslissing heeft het bedrijf beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank heeft het beroep ten dele gegrond verklaard, waarna het HPA met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen waarbij de gevraagde informatie gedeeltelijk alsnog werd verstrekt. Het bedrijf heeft tegen de uitspraak van de rechtbank beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit hoger beroep werd in het verslagjaar ongegrond verklaard. - Verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (2) Een journalist heeft in 1999 bezwaar gemaakt tegen de weigering van het productschap om inzage te verlenen in de notulen van besloten bestuursvergaderingen en vergaderingen van het dagelijks bestuur. Tegen de beslissing waarbij het bezwaar werd afgewezen is beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag. Na verwijzing naar de competente rechtbank te Zutphen is het beroep door deze in het verslagjaar ter zitting behandeld. De uitspraak zal in het volgende verslagjaar worden gedaan. Arbitrage- en geschillencommissies
Bij het productschap berust het secretariaat van een drietal arbitrage- en geschillencommissies: • de Toetsingscommissie Algemene Voorwaarden Vleeskalveren 1978; • de Arbitragecommissie Algemene Voorwaarden Vleeskalveren 1978; • de Geschillencommissie Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector SKV 1991.
64
Financiën 2000
Herziene begroting 2000 (bedragen in duizenden guldens)
Hoofdfunctie
Totaal
Bestuur
Markt
Functie
Product en dienst
Arbeid
Totaal
Kwaliteit
Milieu
Onderzoek
Baten
16.734
1.705
723
14.010
9.404
1.823
2.784
296
Heffingen
13.414
1.320
480
11.499
7.249
1.600
2.650
115
Retributies
1.945
30
1.915
1.820
95
276
65
78
Diensten aan derden
127
Rente
451
120
Overige baten
798
234
243
320
270
50
Lasten
127 134
55
2.598
888
18.350
2.551
840
14.071
9.770
1.702
Personeelskosten (incl. reis-, verblijfsen presentatiekosten)
3.803
1.128
100
2.576
1.990
586
Huisvestingskosten, bureau- en vergaderkosten
1.057
252
27
776
631
127
18
2
Subsidies
7.197
33
46
6.368
3.043
825
2.500
750
Diensten door derden
4.380
164
585
3.631
3.558
73
Overige lasten
1.913
974
83
720
548
91
81
136
-1.616
-846
-117
-61
-366
120
185
-592
Reserves 1 januari
15.628
2.297
411
11.107
7.040
1.740
2.327
1.814
Reserves 31 december
14.012
1.451
294
11.046
6.674
1.860
2.513
1.221
Resultaat
Stand van de reserves
65
Financiën 1999
Rekening 1999 (bedragen in duizenden guldens)
Hoofdfunctie
Totaal
Bestuur
Markt
Functie
Product en dienst
Arbeid
Totaal
Kwaliteit
Milieu
Onderzoek
Baten
17.144
2.515
490
13.098
8.827
1.996
2.275
1.040
Heffingen
13.017
2.228
275
9.800
5.993
1.703
2.104
714
Retributies
1.909
21
1.888
1.798
90
300
72
85
142
50
Diensten aan derden
100
Rente
405
54
1.713
212
216
1.110
964
118
29
176
15.948
2.439
361
12.419
7.980
1.907
2.532
729
3.031
937
2.094
1.582
512
885
369
2
513
351
160
3
1
Subsidies
5.978
0
58
5.307
1.783
1.061
2.464
613
Diensten door derden
4.200
147
175
3.879
3.797
82
Overige lasten
1.853
986
127
625
469
92
65
115
Resultaat
1.196
76
129
680
847
89
-257
311
Reserves 1 januari
14.432
2.221
281
10.427
6.193
1.651
2.584
1.503
Reserves 31 december
15.628
2.297
411
11.107
7.040
1.740
2.327
1.814
Overige baten
Lasten Personeelskosten (incl. reis-, verblijfsen presentatiekosten) Huisvestingskosten, bureau- en vergaderkosten
100
Stand van de reserves
Feed for Food: Kwaliteit en voedselveiligheid
De visie van H.G. Haverkort, directeur van Harrie Haverkort Transporten, Gemert "Het moet gewoon goed geregeld zijn
Binnenkort worden onze vrachtwagens
anders ben je niet waardig om in de
uitgerust met boordcomputers. Hiermee wordt
diervoederindustrie transport te verrichten.
zonder tussenkomst van de chauffeur tijd en
Je zit tenslotte in het voortraject van de
plaats van de vrachtwagen geregistreerd. Alle
menselijke voedingsketen. Kwaliteit moet
gegevens worden gecomprimeerd en twee
gewaarborgd zijn. Daarom is het vanzelf-
keer per dag via SMS automatisch naar de
sprekend dat iedere vervoeder die actief is
thuisbasis verstuurd. De software voor verdere
in de diervoederindustrie ook zelfstandig
bewerking, zoals de facturering, is ontwikkeld
gecertificeerd is, ongeacht de omvang van
in eigen beheer. In de toekomst kan onze
het wagenpark.
klant via internet meekijken waar onze auto’s rijden als levering tijdgebonden is.
Wij rijden met zestien transportwagens en 24 chauffeurs. Onze hoofdactiviteit is het
Het GMP diervoedertransport wordt steeds meer ‘dedicated’ transport. Als je
Met de verzamelde gegevens kan zeer
eenmaal een bepaald product vervoert, blijf je
transport van vloeibare grondstoffen, zoals
nauwkeurig een ritrapport worden
dat zolang mogelijk vervoeren om de kosten
vinasse en melasse, voor de diervoeder-
samengesteld. Alle stopplaatsen alsook de
van reinigen zo laag mogelijk te houden. Als
industrie. We rijden veelal van fabriek naar
bijbehorende tijden worden exact weer-
tankreiniging noodzakelijk is, worden onze
fabriek. Op jaarbasis zo’n tienduizend
gegeven. Ook wordt zo een veelheid aan
wagens gereinigd bij gecertificeerde
vrachten. Met laad- en loslocaties in
technische informatie zichtbaar, zoals de
tankreinigingsbedrijven. Op termijn gaan wij
Nederland, Denemarken, Duitsland, België,
snelheden, temperatuur, toerental en
zelf ook een tankreinigingsplaats annex
Engeland en Frankrijk.
kilometerstanden.
truckwash bouwen."
Wij hebben alle eisen van GMP-dier-
Wij zijn bezig met logistieke dienst-
voedertransport volledig opgenomen in
verlening. Wij beheren voor een aantal klanten
ISO 9002. Certificering heeft in januari 2001
de voorraad vloeibare grondstoffen en zorgen
plaatsgehad. Ook zijn alle voorschriften
ervoor dat de fabriek niet stil valt door gebrek
inzake HACCP opgenomen.
aan grondstof. Iedere dag is voor ons opnieuw een prestigeslag.
“Grondstoffentransport te volgen op internet”
67
Bijlage I: Samenstelling bestuur Productschap Diervoeder
Samenstelling algemeen bestuur zittingsperiode 2000/2001
Organisaties van ondernemers
leden
plv. leden
S.J. Schenk
M.J.B. Jansen
ir. J. Bartelds
D.A.M. Risseeuw
ir. J.H. Pegge
W.J. van Schaik
ir. W.W.M. Spreeuwenberg
drs. C.H.L. Sijssens
prof.dr. ir. M.J.M. Tielen
ir. M.A. Grift
de agrarische voortbrenging LTO-Nederland
de mengvoederindustrie Centrale Vereniging voor de Coöperatieve Industrie
Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie NEVEDI
ir. P.F.G.A. Snoeijen
G. Versteijnen
A. van de Ham
J. de Keyzer
ing. W. Wiegeraadt
drs. H.A. Heuver
mr. J.M. Stevens
drs. C.J.M. Meershoek
Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren (NVG)
J. Williams
mw. drs. M.J. Maters
Nederlandse Vereniging van Fabrikanten van Toevoegingsmiddelen (NEFATO)
J. van Schaik
H.A. Workel
Vereniging Overleggroep Producenten van Natte Veevoeders
F.A.M. Bouvy
mr. F.P.M. Slijkerman
de overige diervoeder- en diervoedergrondstoffenindustrie Vereniging Federatie de Nederlandse Maalindustrie Vereniging van Nederlandse Fabrikanten van Eetbare Oliën en Vetten Vereniging van Nederlandse Destructoren
de niet-agrarische voortbrenging en de handel in diervoeder en diervoedergrondstoffen Centrale Vereniging voor de Coöperatieve Handel
C. van Reenen
ir. A. Loman
Koninklijke Vereniging Het Comité van Graanhandelaren
E. Paalvast
G.J. van Noortwijk
L. Zijsling
mw. mr. M.S. Stegehuis
M. van den Bogaard
ir. C.J. van Bloois
H.A. de Heus
G.J. Gerrits
ing. J. Markink
ing. H. Boelrijk
mw. A. Wisse-Maat
drs. W.G. van de Fliert
Nederlandse Vereniging van Handelaren in Stro, Fourages en Aanverwante Producten Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie NEVEDI de (pluim)veehouderij LTO-Nederland
Vervolg algemeen bestuur op volgende pagina
68
Organisaties van werknemers
leden
plv. leden
CNV BedrijvenBond
A. Visser
mw. M. Kamstra
R.J. Gijsen
vacature
J. Schaper
vacature
Dienstenbond CNV
C.J. Bartelson
G.B. Rijzinga
FNV Bondgenoten
J. Hendriks
J. Klijn
C.J.M. Pepermans
vacature
vacature
vacature
vacature
vacature
vacature
vacature
A. Tilroe
vacature
leden
plv. leden
ir. W.M.M. Spreeuwenberg
vacature
prof. dr. ir. M.J.M. Tielen
ing. W. Wiegeraadt
De Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening
Samenstelling dagelijks bestuur zittingsperiode 2000/2001
Organisaties van ondernemers
Organisaties van werknemers
ing. J. Markink
S.J. Schenk
F.A.M. Bouvy
J. van Schaik
leden
plv. leden
R.J. Gijsen
A. Visser
J. Hendriks
vacature
A. Tilroe
M. de Kool
leden
plv. leden
voorzitter drs. J.H.M. Kienhuis plv. voorzitter ir. W.M.M. Spreeuwenberg secretaris ing. J. den Hartog MBA Ministeriële vertegenwoordigers
(adviseurs van het Algemeen Bestuur) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
vacature
vacature
Ministerie van Economische Zaken
drs. C.P. Maan
vacature
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
mr. J. de Haan
vacature
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
mr. H. Hospes
mr. A.C.J. Koers
ir. ing. A.J. Vermuë
drs. H.W.A. Diepenhorst
ir. R.W.G. Huibers
ir. H.M.P. van den Brandt
vacature
mw. drs. P.C.M. van Bentum
69
Bijlage II: Adviescommissies
Commissie
Taakomschrijving
Kalvermelkcommissie (KC)
De KC is een overlegkader voor de producenten van kunstmelkvoeder. Ter advisering van deze commissie omtrent onderzoeksaangelegenheden is de Adviescommissie Onderzoek Vleeskalveren ingesteld.
Adviescommissie Veevoedkundig Onderzoek (AVO)
De AVO adviseert het bestuur omtrent projecten met betrekking tot veevoedkundig onderzoek (met uitzondering van vleeskalveren).
Adviescommissie Hygiënische Productie
De AHPH adviseert het bestuur met betrekking tot de uitvoering van Verordening
Huisdiervoeders (AHPH)
VVR hygiënische productie huisdiervoeders 1990.
Begeleidingscommissie Centraal Veevoederbureau
De Begeleidingscommissie Centraal Veevoederbureau is belast met de advisering over de uitvoering van de taken van het Centraal Veevoederbureau (CVB).
Commissie Sociaal -Economische Aangelegenheden
De CSEAD adviseert het bestuur over sociaal-economische aangelegenheden in de
Diervoedersector (CSEAD)
diervoedersector.
Stuurgroep Bevordering Mestafzet (BMA)
De Stuurgroep BMA adviseert het bestuur over de uitvoering van het programma bevordering mestafzet 1997 – 2004.
Commissie Kwaliteitsaangelegenheden Diervoedersector (CKD)
De CKD adviseert over kwaliteitsaangelegenheden, regulering én de controle daarop in de diervoedersector. Daarbij moet de commissie ook voorstellen doen voor voorschriften van toezicht in de diervoedersector en op de erkenningsregeling GMP van het productschap.
Adviescommissie Product Registratie (APR)
De APR adviseert de Nederlandse delegatie in het Permanent Comité Diervoeders inzake toelating van toevoegingmiddelen en bijzondere stikstofhoudende producten voor verwerking in diervoeders.
Stuurgroep Plan van Aanpak
De Stuurgroep heeft tot taak de voortgang van de uitvoering van het ‘Plan van aanpak versterking kwaliteitsborging diervoedersector’ en de daartoe behorende deelprojecten te sturen en te bewaken.
De Overleggroep Mestproblematiek (OMP) is eind 2000 opgeheven.
70
Bijlage III: De medewerkers van het Productschap Diervoeder per 31 december 2000 voorzitter:
drs. J.H.M. Kienhuis
secretaris:
ing. J. den Hartog MBA
Ambtelijke leiding van het secretariaat; voorbereidende en uitvoerende taken ten behoeve van het bestuur; toezicht houden op de realisatie van door het bestuur genomen besluiten; mediacommunicatie; crisismeldpunt.
beleidssecretariaat:
dr. L. Vellenga
Hoofd Kwaliteitszaken Coördinatie kwaliteitszaken algemeen; Early Warning Systeem; voorbereiding EG-regelgeving; coördinator Kwaliteitsdienst Landbouwkundige Laboratoria; gemedicineerde voeders; salmonella varkenshouderij. GMP-transport voedermiddelen, coördinator salmonella pluimvee; free sales certificaten; veterinaire exportbelemmeringen; regelgeving m.b.t. bedrijfserkennngen, ongewenste stoffen, handel in (meng)voedermiddelen; veterinaire aspecten. Beheer en coördinatie invoering GMP/HACCP; Labcode-regeling; analyseaangelegenheden; MINAS-regeling. Biotechnologie. Sociale aangelegenheden. Veevoedkundig en vleeskalveronderzoek. Databank ‘Ongewenste stoffen en producten’; beheer internetsite. EU-marktordeningsaangelegenheden; aangelegenheden betreffende kalvermelk; gestructureerde informatievoorziening; autonome financiële en administratieve regelingen; financiële aangelegenheden; communicatie.
ing. L.R. Arnts
ir. D.F. Wolters mw. dr. ir. C. Marcelis-Van Acker ir. C. Lommers dr. M.C. Blok ing. Sj. Schaper J.J. van der Weyden
administratief secretariaat:
mw. J. Bouwmeester mw. A. Spuij mw. G. Heijmans J. Hernandez
Chef de bureau Assistent-secretaresse Assistent-secretaresse secretarieel medewerker
Keuringsdienst Diervoedersector:
ing. F. Mink mw. ing. E.A.J. van Hoof ing. E.A. van Hartevelt mw. ing. M.M. van Kuijen E.C.M. van Bussel M.T. Frieling J.P. van Middelaar mw. ing. J.L. Poppe L.P. Sintnicolaas J.H.W. Tersteeg H. Verrips mw. ir. C. Willems-van Zadelhoff mw. ing. R. Wilting
Hoofd Technisch stafmedewerker Ondersteuning technische staf Ondersteuning technische staf Inspecteur Inspecteur Inspecteur Inspecteur Inspecteur Inspecteur Inspecteur Inspecteur Inspecteur
Centraal Veevoederbureau:
dr. M.C. Blok ing. Sj. Schaper mw. ir. M. Groeneveld mw. L.W.C. Tiernego
Hoofd Databankbeheerder, veevoedkundig medewerker Veevoedkundig stafmedewerker Secretarieel medewerkster
Bureau Product Registratie:
dr. M.C. Blok
Hoofd
Bureau Bevordering Mestafzet:
ir. J. Doornbos ir. J.S. ter Avest ir. W.M.F. Raijmakers mw. M.G. Boersma mw. W.E.M. Bach
Hoofd Exportbevordering mest Certificering mestafzet Secretarieel medewerkster Secretarieel medewerkster
72
Colofon
Concept, samenstelling en productie: PR Land- en Tuinbouw b.v., Zoetermeer Tekst: Productschap Diervoeder Interviews: PR Land- en Tuinbouw b.v. Fotografie: Hans Dijkstra (GAW) Vormgeving: Boulogne Jonkers Druk: Joh. Enschedé Amsterdam
Productschap Diervoeder Stadhoudersplantsoen 12, 2517 JL Den Haag Postbus 29739, 2502 LS Den Haag T +31(0)70 370 85 03 F +31(0)70 370 82 90 E
[email protected] www.pdv.nl