VUB Diving Center
Duiken graduate opleiding
Een inleiding tot de theorie en de praktijk van het duiken Laatste aanpassingen: 23 november 2010
Inhoud: DE FYSICA VAN HET DUIKEN
6
A.
6 6 9
1. 2. B.
Druk Ademen onder water Oren en lichaamsholten
De gaswetten Partiële druk a) Zuurstofgas – Dieptelimiet: b) Stikstofgas - Decompressiestops c) CO-vergiftiging 2. De algemene gaswet a) Constante temperatuur b) Constant volume
11 11 11 12 12 12 13 17
1.
C.
Oplossing van gassen in vloeistoffen
18
D.
Zinken-zweven-drijven : de wet van Archimedes
20
E.
Licht Absorptie a) Raleigh-verstrooiïng (bij deeltjes << golflengte van het licht) b) Tyndall-effect (bij deeltjes > golflengte van het licht) 2. Lichtbreking 1.
22 22 22 23 23
F.
Geluid
25
G.
Temperatuur
26
1
. . . . . HET MATERIAAL . . A. Basisuitrusting . 1. De duikbril . 2. De snorkel 3. 4. 5. B.
27 27 27 28 29 30 31
De vinnen (of palmen) De loodgordel Het lood
Volledige uitrusting (Open water uitrusting) Isothermische kledij a) Natte en halfdroge pakken b) Droge pakken 2. Duikfles 3. De ontspanner 4. De octopus 5. De trimvest of BCD (Buoyancy Control Device) 6. De duiklamp 7. Een Buddy-lijn 8. Duikmes, Duikschaar of Lijnsnijder
32 32 32 33 35 38 42 42 45 45 46
1.
C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Instrumenten (Meettoestellen) Een dieptemeter Het kompas Het duikuurwerk De manometer De Duiktabel Een Duiklog Een Duikcomputer Een Oppervlakte Signalisatie Boei Een duikbaken
47 47 47 48 48 49 49 49 50 50
DUIKTEKENS
51
2
. . . . . DUIKTABELLEN . . A. Inleiding . . B. Gebruik van de duiktabellen 1. 2. 3. C. D.
54 54
Terminologie Algemene regels voor het gebruik Instructies voor correct gebruik
55 55 56 58
De dieptestop
63
Abnormale procedure om te stijgen Versneld opstijgen (“blow-up”-”crash-dive”) a) Ziektesymptomen b) Geen ziektesymptomen 2. Onderbreken van de duiktrappen of geen duiktrappen a) Ziektesymptomen b) Geen ziektesymptomen 3. Trappen maken bij zware deining 1.
64 64 64 64 65 65 65 65
E.
Duiken in bergmeren
66
F.
Belangrijke opmerkingen
67
G.
Oefeningen
68
H.
De duiktabellen
69
3
. . . . . . HET DUIKEN DE FYSIOLOGIE VAN . A. Inleiding . . B. Functies van het menselijk lichaam van belang voor het duiken 1. 2. 3.
C.
De Stofwisseling De Bloedsomloop De Ademhaling a) Luchtwegen en longen b) Ventilatie c) Regeling van de ventilatie d) Hyperventilatie
71 71 71 71 72 72 74 75 76
Barotrauma Het oor a) Anatomie van het oor b) Barotrauma van het oor 2. De sinussen 3. Duikbrilsqueeze 4. Tanden 5. Duikerskolieken 6. POPS: Pulmonary overpressurization Syndrome a) Luchtembolie b) Pneumothorax of klaplong c) Pneumomediastinum (lucht in het middelste gedeelte van de borstkas) d) Subcutaan emfyseem (lucht in hals en nek) e) Longonderdruk of longsqueeze
77 77 77 78 80 80 80 80 81 81 82 82 83 83
Decompressieziekten Stikstofverzadiging Het ontstaan van stikstofbellen Waarom geen zuurstof- of koolstofdioxidebellen? Silent bubbels Soorten stikstofbellen Twee decompressietypes a) Type I b) Type II 7. Preventie 8. Behandeling 9. Besluit
84 84 84 85 85 85 86 86 86 87 88 88
1.
D.
71
1. 2. 3. 4. 5. 6.
E.
Vergiftigingen Stikstofvergiftiging of dieptedronkenschap Zuurstofvergiftiging Koolstofmonoxide vergiftiging
89 89 89 89
F.
Hypothermie
91
G.
Bijna verdrinking of 'near drowning'
92
H.
Shock
93
I.
Wie mag duiken en wie niet ?
94
J.
Bronnen
96
1. 2. 3.
4
. . . . . . BIJLAGEN . A. Bijlage 1: Examenvragen van de vorige jaren . 1. Examen Duiktabellen . 2. Examen Duikfysica 3. 4.
Examen Medische aspecten Examen Materiaal
5
97 97 97 99 101 103
. . . Hoofdstuk . . . . . . De fysica van het duiken
1
A.
Druk 1. Ademen onder water Druk = kracht / oppervlak
2
[ eenheid: Pascal ; 1 Pa = 1N / m ]
Elk fluïdum (gassen en vloeistoffen) oefent t.g.v. moleculaire botsingen een druk uit op zijn omgeving. Deze druk wordt in alle richtingen gelijk voortgeplant, ze is in alle richtingen gelijk. Deze druk is te vergelijken met het gewicht van de bovenliggende lagen per oppervlakte en is gelijk aan
p=xgxh
Hierin is: p = druk in Pascal ( 1 bar = 1000 mbar = 100.000 Pa) = dichtheid in kg/m3 ( 1.000 kg/m3 = 1 kg/dm3 = 1 kg/l ) g = valversnelling in m/s2 ( g = cte = 9,81 m/s2 ) h = hoogte van de fluïdumkolom in m
De lucht (hoe ijl hij ook is) die zich rond de aarde bevindt oefent dus een druk uit. Hierdoor heerst aan het aardoppervlak een gemiddelde druk (luchtdruk) van 1 atm. 1 atm = 1,013 bar = 1013 mbar = 101.300 Pa opm.:- Hoe hoger men in de atmosfeer stijgt, hoe kleiner de luchtdruk wordt. Immers, h daalt en daalt, het gewicht van de bovenliggende laag vermindert omdat ze dunner en ijler wordt. Tussen 0 en 10.000m geldt: p [mbar] = 10( 3 - 0,000055 x hoogte) - Voor de berekeningen in de duiksport op zeeniveau mag men de volgende afrondingen gebruiken: luchtdruk = 1 bar g = 10 m/s2 water = 1000 kg/m3
Onder water is er niet alleen de luchtdruk (die op het wateroppervlak blijft "drukken"), maar ook nog de waterkolom. De "bovenliggende lagen" zijn dan : 1. de lucht, met een druk van 1 bar 2. het water, met een hydrostatische druk van x g x h of x g x diepte = 1000 x 10 x d [Pa] = 10.000 x d [Pa] = 0,1 x d [bar]
6
. . . . Ter verduidelijking de volgende tabel: . . atmosferische druk Diepte . oppervlakte 1 bar . 10 m 1 bar . 20 m 1 bar 30 m
1 bar
hydrostatische druk 0 bar 1 bar 2 bar 3 bar
totale druk 1 bar 2 bar 3 bar 4 bar
Dus de druk onder water bedraagt: p = luchtdruk + hydrostatische druk t.g.v. water
p [bar] = 1 + 0,1 x diepte [m] Gevolgen van de druk - Om te kunnen ademen moet de druk van de lucht die we inademen gelijk zijn aan de omgevingsdruk. Indien deze druk te hoog is, zouden onze longen "ontploffen", indien hij te laag is kunnen we de adembeweging niet meer maken.* De ontspanner ontspant de druk van 200 bar tot de gewenste omgevingsdruk, zodat de duiker steeds lucht krijgt op een druk gelijk aan zijn omgeving. Hierdoor zal het normale longvolume dus ook niet veranderen en kan de duiker gewoon ademen, hoe groot de buitendruk ook is. * Ons lichaam heeft een gemiddelde oppervlakte van ± 1,5 m2. Op 10 meter diepte is de omgevingsdruk = 2 bar. De druk in onze lichaamsholten = 1 bar (lucht ingeademd aan opp). Het drukverschil bedraagt dan 1bar. Dit geeft voor 1,5 m2 en kracht van 150.000 N of een gewicht van 15 ton ! Nu is het duidelijk waarom men bijvoorbeeld onder water niet gewoon aan een lange buis die boven het oppervlakte uitsteekt kan ademen, en waarom de druk in de lichaamsholten (geleverd door de ontspanner) gelijk moet zijn met de omgevingsdruk.
- Het middenoor en de keelholte staan in verbinding met elkaar door een dun buisje, de buis van Eustachius genaamd. Wanneer we in het water afdalen zal door de buitendruk dit buisje dichtgedrukt worden. Indien we dan verder zouden dalen ontstaat er een drukverschil tussen middenoor en buitenoor, waardoor de trommelvlies zou kunnen scheuren. Om dit te verhinderen trachten we de buis van Eustachius preventief open te houden en onmiddellijk te openen als ze verstopt. We doen dit door tijdens de afdaling regelmatig de neus dicht te knijpen en een kleine druk in de keel- en mondholte te maken (zachtjes uitblazen met gesloten neus en mond). Bij het opstijgen kan door slijmen of iets dergelijks het omgekeerde (reverse block) ontstaan. In het middenoor ontstaat dan een overdruk t.o.v. de omgeving. Remedie: - traag opstijgen of enkele seconden stoppen - lucht slikken met gesloten neus en mond. - Ook andere lichaamsholten zoals de sinussen kunnen, door slijm of zwelling t.g.v. een verkoudheid, verstopt raken en onder- of overdruk vertonen. Eveneens te vermelden zijn de darmkolieken en het gevaar van holten in tanden (bvb. t.g.v. tandvullingen)
7
. . . . . . . . .
8
2.
. . . . Oren en.lichaamsholten . . . .
9
. . . . . . . . .
10
B.
. . . . De gaswetten . . 1. Partiële.druk . Lucht is een .mengsel van verschillende gassen. Het bestaat ongeveer voor 80 % uit stikstofgas (symbool: N2) en voor 20 % uit zuurstofgas (symbool: O2). samenstelling lucht:
Stikstofgas (N2): Zuurstofgas (O2):
78,08 % 20,95 %
Argon (Ar): Koolstofdioxide (CO2):
0,93 % 0,04 %
Dit betekent dat stikstof ongeveer 80 % van de druk veroorzaakt, terwijl dit aandeel van zuurstof ongeveer 20 % bedraagt. De partiële druk van stikstof bedraagt dan 0,8 x totale druk, de partiële druk van zuurstof bedraagt 0,2 x totale druk. Dus:
partiële druk (bar) = aandeel van het gas in het mengsel x totale druk Dit staat bekend als de wet van Dalton Voorbeeld voor lucht: Totale druk
N2-druk
O2-druk
1 bar (opp.) 2 bar (-10m) 3 bar (-20m) 4 bar (-30m)
0,8 bar 1,6 bar 2,4 bar 3,2 bar
0,2 bar 0,4 bar 0,6 bar 0,8 bar
Voorbeeld voor een mengsel X dat bestaat uit 10% A, 30% B en 60%C: Totale druk
A-druk
B-druk
C-druk
1 bar 2 bar 4 bar
0,1 bar 0,2 bar 0,4 bar
0,3 bar 0,6 bar 1,2 bar
0,6 bar 1,2 bar 2,4 bar
Belang van de partiële druk: a) Zuurstofgas – Dieptelimiet: De maximale diepte bereikbaar met een gewoon luchtmengsel is ± 75 meter. Zuurstofgas, het gas dat wij nodig hebben om te kunnen leven, is voor mensen giftig vanaf een partiële druk van 1,6 bar. Dit betekent dus dat duikers met gewone perslucht niet dieper kunnen gaan dan ± 75 meter. Hier bedraagt de totale druk immers ± 8,5 en de partiële zuurstofdruk 1,7 bar. Militaire duikers duiken soms met zuivere zuurstof. Hierbij wordt de uitgeademde zuurstof gezuiverd van CO2 en gerecycleerd, waardoor er dus geen luchtbellen ontsnappen. De partiële zuurstofdruk is hier dan gelijk aan de totale druk. Daar pO2 < 1,7 bar is de maximaal bereikbare diepte met dit soort ademapparaten slechts 7 meter.
11
. . . . b) Stikstofgas - Decompressiestops . . Ook stikstofgas heeft bij verhoogde partiële druk effecten op het menselijk lichaam: . . bepaalde diepte (afhankelijk van persoon tot persoon en van - Vanaf een . kan de verhoogde stikstofdruk een zgn. dieptedronkenschap omstandigheden) veroorzaken. Het is duidelijk dat indien men met een mengsel met minder N2 zou duiken dit fenomeen pas bij grotere diepten zal optreden. - Stikstofgas lost goed op in ons weefsel (zie verder: oplossing van gassen in vloeistoffen). De snelheid van oplossen is o.a. afhankelijk van de partiële N2-druk. Bij een gasmengsel met minder N2 zal er achteraf dus ook minder N2 terug uit het weefsel moeten diffunderen. Dit heeft een belangrijk gevolg voor het berekenen van de zgn. duik- of decompressiestops. (zie hoofdstuk duiktabellen) c) CO-vergiftiging Sommige gassen zijn giftig voor de mens. Een heel bekend voorbeeld hiervan is CO (koolstofmonoxide), dat bovendien kleur-, reuk- en smaakloos is. Indien dit gas in een verhoogde, doch nog niet giftige, concentratie zou aanwezig zijn op de plaats waar de flessen gevuld worden, kan dit onder water - wanneer de partiële druk ervan stijgt problemen geven. 2. De algemene gaswet In een afgesloten systeem geldt:
pxV =nxRxT Hierin is: p = druk in Pa V = volume in m3 n = aantal moleculen in mol (1 mol = 6,02x1023 deeltjes) R = gasconstante = 8,31 J / K.mol T = temperatuur in K
Dus: p x V / T = maat voor de hoeveelheid gas Voor een afgesloten hoeveelheid gas geldt dus: (pxV) / T = cte of p1 x V1 p2 x V2 ----------- = ------------ = cte ( = n x R ) T1 T2
In een afgesloten systeem is de factor druk x volume gedeeld door de absolute temperatuur (K) dus constant. Dit wil ook zeggen dat indien één van deze parameters verandert, er automatisch een (of meerdere) andere mee moet veranderen.
12
. . . . Speciale gevallen . . a) Constante temperatuur . . ( dit komt in het algemeen bij het duiken voor) Indien T = cte . ==> p x V = cte = een maat voor de hoeveelheid lucht bij T = cte [ = bar.l ] D.w.z. als p stijgt, zal V dalen en omgekeerd. Deze wet staat bekend als de wet van Boyle-Mariotte
Gevolg 1: De hoeveelheid lucht in een duikfles = p x V [bar.l] Een duikfles gevuld op 200 bar zal tot atmosferische lucht ontspannen 15 l x 200 bar / 1 bar = 3000 l lucht leveren. p1 = 200 bar V1 = 15 l
==> V2 = p1xV1/p2 = 3000 l
p2 = 1 bar
Deze duikfles bevatte dus 3000 liter atmosferische lucht (1 bar) in 15 liter samengeperst tot 200 bar. Haar hoeveelheid lucht bedraagt dan 3000 bar.l De ontspanner levert lucht aan een druk gelijk aan de omgevingsdruk. Op -10 m geeft hij dus lucht op 2 bar. Op -30 m levert hij lucht op 4 bar. Het volume van de ingeademde lucht blijft uiteraard gelijk (longvolume). Op -30 m ademt men dus meer lucht in dan op -10 m. Een volwassen mens ademt tijdens het duiken ongeveer 20 l/min. Dit betekent voor een 15l-fles op 200 bar gevuld:
Diepte
Hoeveelheid lucht
Druk
volume ademlucht
ademtijd
oppervlakte
3000 bar.l
1 bar
3000 l
150 min
- 10 m
3000 bar.l
2 bar
1500 l
75 min
- 20 m
3000 bar.l
3 bar
1000 l
50 min
- 30 m
3000 bar.l
4 bar
750 l
37 min
Dus: Hoe dieper men duikt hoe sneller de lucht dan ook opgebruikt zal zijn.
13
. . . . . . . . .
14
. . . . Gevolg 2 . . Het feit dat de druk groter is op grotere diepten, betekent dat wanneer men op een diepte . 20 meter een ballon met 1 liter lucht uit de duikfles zou vullen, deze van bijvoorbeeld ballon bij het .opstijgen naar de oppervlakte door de drukdaling een volume van driemaal . zou hebben. Immers druk x volume blijft in een afgesloten ruimte zijn beginvolume constant (p x V = cte),dus: druk aan oppervlakte: 1 bar volume ballon aan opp.: x liter druk op -20 m diepte: 3 bar volume ballon op -20 m: 1 liter
p . V = cte ==> 3 . 1 = 1 . x dus x = 3 liter Indien men bij het opstijgen zijn adem zou inhouden maakt men van zijn longen een ballon, met dit verschil: onze longen zijn niet zo elastisch als een ballon en de longen zullen hierdoor onherroepelijk beschadigd worden. Dus: bij het opstijgen mag men na het ademen aan een duikfles NOOIT zijn adem inhouden.
15
. . . . . . . . .
16
. . . . b) Constant volume . . Indien V = cte . . in een afgesloten ruimte met vast volume bvb. duikfles Dit is het geval . p1 p2 ----- = ----- = cte T1 T2
Gevolg 1 Een duikfles op 200 bar gevuld bij een temperatuur van 20°C (293 K) ligt in de zon en warmt op tot 50°C (323 K). De druk in de fles zal daardoor stijgen tot 200 bar x 323 K / 293 K = 220 bar. Dit is meer dan de normaal toegelaten druk voor een duikfles. Gevolg 2 Uit de thermodynamica weten we dat bij een compressie (gaan van een lage druk naar een hogere) de temperatuur in het systeem stijgt en dat deze bij een expansie (hoge --> lage druk) daalt. Wanneer een fles gevuld wordt zal daarom de temperatuur gevoelig toenemen. Indien zo'n fles warm gevuld werd zal de druk bij het afkoelen (bijv. bij het duiken in koud water) dalen. Als men een fles tot 200 bar vult, dan zal tijdens het vullen de fles opwarmen waardoor ze bij het bereiken van de einddruk (200 bar) een temperatuur van bijvoorbeeld 70°C heeft. Indien men met deze fles gaat duiken in water van 10°C zal de druk door het temperatuursverschil dalen tot 200 bar x 283 K / 343 K = 165 bar M.a.w. de duiker vertrekt met 35 bar minder. De betere vulstations zullen daarom tijdens het vullen de flessen in een bak met koud water zetten. Wanneer we de kraan van een duikfles opendraaien zonder ontspanner, dan ontstaat er in de kraan een sterke ontspanning (200 ->1bar), met als gevolg een sterke temperatuursdaling. Hetzelfde, doch minder uitgesproken, effect treedt op ter hoogte van de eerste trap van de ontspanner: De drukdaling daar zorgt voor een afkoeling waardoor t.g.v. condensatie of contact van water met het veermechanisme de eerste trap kan bevriezen. Dit zal des te sneller optreden naarmate het water kouder is en naarmate er meer lucht verbruikt wordt (vooral opletten bij zg. free-flow). De problemen kunnen voor een groot deel opgelost worden door een membraan dat het water van het mechanisme scheidt. Bovendien zal het bevriezen zelden of nooit voorkomen in warmere wateren omdat hier het omringende water de eerste trap boven het vriespunt houdt.
17
C.
. . . . gassen in vloeistoffen Oplossing van . . in contact komt met een vloeistof zal een deel v/h gas hierin oplossen. Indien een gas . Hoeveel er bij.evenwicht kan oplossen wordt gegeven door de wet van Henry: . c=kxp c = concentratie van gas in de vloeistof k = Henry-cte p = partiële druk van het betreffende gas
De Henry-cte is geen absolute constante, maar hangt op zijn beurt af van: - de temperatuur - aard van het gas en de vloeistof De wet van Henry zegt enkel iets over de evenwichtssituatie en niets over de snelheid waarmee het gas zal oplossen. Deze snelheid is buiten alle bovengenoemde factoren ook nog afhankelijk van het contactoppervlak tussen gas en vloeistof. m.a.w. de concentratie van een gas in een vloeistof hangt af van: - de partiële druk van het gas - de temperatuur van het gas/vloeistof - de aard van het gas/vloeistof - het contactoppervlak - de contacttijd Het menselijk lichaam is voor een groot deel te vergelijken met een vloeistof, er lost dan ook lucht op in ons weefsel. Daar
de partiële druk, de aard(=lucht), het contactoppervlak (=longen), de temperatuur (= 37°C) en de contacttijd (= oneindig)
aan de oppervlakte nagenoeg constant zijn merken we hier niets van en zijn de opgeloste gassen in evenwicht (= verzadigd) met de atmosferische lucht. Wanneer een duiker onder water gaat verandert de partiële druk (en hij komt een bepaalde tijd in contact met deze verhoogde druk). Hierdoor kan er een situatie van overof onderverzadiging ontstaan. Onderverzadiging ontstaat wanneer een duiker afdaalt. Immers de partiële druk van de ingeademde lucht stijgt met de diepte. Het lichaam dat veel trager reageert bevat op dat ogenblik nog een hoeveelheid stikstof a rato van een lagere (partiële) druk. Het gevolg is dat er stikstof zal gaan van de ingeademde lucht naar het weefsel. Er gaat meer stikstof in het weefsel oplossen. Hoeveel meer zal dus afhangen van de partiële druk (dus diepte) en de contacttijd (tijd op die diepte gebleven). Indien we zeer lang op die diepte zouden blijven zou er een nieuwe evenwichtstoestand ontstaan, waarbij er meer stikstof in het lichaam aanwezig is.
18
. . . . Wanneer de duiker nu opnieuw zou opstijgen zou de partiële stikstofdruk in de . ingeademde lucht afnemen. Ons (trage) lichaam bevat dan nog stikstof in evenwicht met . een hogere druk zodat er een toestand van oververzadiging ontstaat. Het overbodige stikstofgas zal. dan terug uit ons weefsel willen ontsnappen. Indien we te . snel stijgen, heeft het stikstofgas geen kans om door gewone diffusie naar de longen te .gaan waardoor het bellen zou kunnen gaan vormen, onder andere in het bloed. Hierdoor kan een zeer gevaarlijke situatie ontstaan. Dit verschijnsel wordt wel eens de Caisson-ziekte of decompressieongeval genoemd. Bellen blijken te ontstaan wanneer popgelost gas/ pomgeving groter wordt dan een kritische waarde die we de kritische oververzadigingcoëfficiënt noemen. Deze KOC's werden experimenteel bepaald. Daar pomgeving tijdens het opstijgen daalt, moeten we hierbij vermijden dat de KOC overschreden wordt. Daarom moeten we onze stijgsnelheid beperken tot 18 m/min en de stijging onderbreken als de KOC benaderd wordt. opm.: KOC werd bepaald voor verschillende weefsels, met verschillende tijdsconstanten voor wat opname en afgave van stikstof betreft.
Duikers moeten dus altijd traag opstijgen en indien ze lang en diep onder water geweest zijn, moeten ze decompressiestops maken om het overtollige stikstofgas de kans te geven het lichaam zonder bellenvorming te verlaten. Deze decompressiestops zijn berekend en staan op tabellen, die men ook onder water kan aflezen. De laatste jaren wordt er hiervoor ook veel gebruik gemaakt van duikcomputers. Deze berekenen aan de hand van de diepte en tijd wanneer iemand een decompressiestop moet maken. Dus: Duikers moeten altijd traag opstijgen en zich houden aan de duiktabellen of computer.
19
D.
. . . . Zinken-zweven-drijven : de wet van Archimedes . . Reeds in de .oudheid ontdekte Archimedes dat een lichaam ondergedompeld in een vloeistof een .opwaartse stuwkracht ondergaat, gelijk aan het gewicht van de verplaatste vloeistof. ** . In water werken er dus twee krachten op ons lichaam, nl. een neerwaartse kracht t.g.v. de aantrekking door de aarde en een opwaartse kracht t.g.v. het water. Bij evenwicht tussen deze twee krachten is de resulterende kracht uiteraard nul, waardoor we zullen blijven zweven. G = Fopw. mlichaam x g = m verpl. water x g mlichaam x g / V lichaam = m verpl. water x g / V lichaam en V lichaam = V verpl. water dus: mlichaam x g / V lichaam = m verpl. water x g / V verpl. water (mlichaam / V lichaam) x g = (m verpl. water / V lichaam) x g (mlichaam / V lichaam) = (m verpl. water / V lichaam)
De factor m/V is een universele eigenschap van een stof en noemen we de dichtheid of densiteit. We zien dus dat de dichtheid van een lichaam bepaalt of het zinkt, zweeft of drijft: Een lichaam zal in water zweven als:
G = Fopw. of als lichaam = water
Een lichaam zal daarentegen zinken als:
G > Fopw. of als lichaam > water
Een lichaam blijft drijven als:
G < Fopw. of als
lichaam < water
Gevolg 1: Hoe dieper een duiker gaat, hoe meer zinkvermogen hij krijgt. Een voorbeeld zal dit duidelijk illustreren: Een mens met een gewicht van 70kg , een volume van 72 liter en dus een dichtheid van 0,972 kg/l zal in water (dichtheid = 1 kg/l) blijven drijven. Indien hij nu 4 kg lood zou meenemen zal zijn dichtheid (70+4)kg/(72+0,35)liter = 1.02 kg/l bedragen, en kan hij zinken.
20
. . . . Wanneer deze duiker nu afdaalt zal zijn lichaam en vooral zijn thermisch pak (kleine . neopreen luchtcelletjes) samengedrukt worden. Hierdoor neemt zijn volume af, met . andere woorden hij zal minder liter water innemen. Zijn dichtheid wordt dan: . . = 70 kg + 4 kg (lichaam + lood) gewicht . = 72 l + 0,35 l - 0,8 l (lichaam + lood - samendrukking) volume Dichtheid: 74kg/71,55 liter = 1.03 kg/l Zijn dichtheid zal dus met de diepte toenemen, waardoor hij steeds sneller en sneller zal zinken. Gevolg 2: Een duiker kan zijn dichtheid zelf regelen door gebruik te maken van zijn stabilisatievest. Om het zinken tegen te gaan kan de duiker gebruik maken van zijn stabilisatievest. Immers wanneer zijn dichtheid te groot wordt, kan een duiker samengeperste lucht uit zijn fles in de vest laten waardoor deze uitzet ; met andere woorden, het volume zal toenemen. Indien hij bijvoorbeeld 2,45 liter lucht in de vest zou laten krijgt hij de volgende dichtheid: 74 kg/ (71,55 + 2,45) liter = 74 kg/74 liter = 1 kg/l De duiker zal dan volledig gewichtloos in het water zweven. Hij kan dus op elke diepte zijn dichtheid zelf regelen! Opm.: Onze longen kunnen zelf ook fungeren als stabilisatoren door er meer of minder lucht in te laten. Dit kunnen we zeer goed gebruiken als fijnregeling
Gevolg 3: In zeewater moet een duiker meer lood meenemen dan in zoet water Zeewater heeft (door de erin opgeloste zouten) een dichtheid die groter is dan 1 kg/l , namelijk 1,03 kg/l. Een lichaam met bijvoorbeeld een volume van 70 liter en met een gewicht van 70 kg, zal in zoet water zweven. In zeewater zal hij echter 2,1 kg extra moeten wegen om niet te blijven drijven:
volume
gewicht
status
70 kg
dichtheid duiker 1 kg/l
zoet water (1kg/l)
70 l
zeewater (1,03 kg/l)
70 l
70 kg
1 kg/l
drijven
zeewater (1,03 kg/l)
70 l
70 + 2,1 kg
1,03 kg/l
zweven
zeewater (1,03 kg/l)
70 l
70 + 3 kg
1,04 kg/l
zinken
21
zweven
E.
. . . . Licht . . 1. Absorptie . . kleuren uit het spectrum van wit licht. Het gevolg hiervan is dat we Water filtert selectief . onder water, afhankelijk van de diepte, sommige kleuren niet meer kunnen zien. Zo zal rood reeds vanaf een diepte van 3 tot 5 m niet meer te zien zijn. Blauw licht daarentegen dringt het diepst door in water. Het gevolg hiervan is dat op bijv. 40 meter diepte alles blauw lijkt. Hoe dieper men in het water afdaalt, hoe minder kleuren men kan zien. Alles lijkt blauw te worden. Duikers kunnen dit verhelpen door gebruik te maken van kunstlicht. Ook de lichtintensiteit neemt sterk af met toenemende diepte. Dit komt door het bovenvermelde fenomeen van lichtabsorptie, maar vooral ook door de eventueel aanwezige deeltjes (vuil, algen, plankton,...) die het licht tegenhouden. Een ander effect van kleine deeltjes in het water is het ontstaan van zgn. strooilicht. In water zijn er twee vormen van lichtverstrooiing:
a) Raleigh-verstrooiïng (bij deeltjes << golflengte van het licht) De intensiteit van dit strooilicht is omgekeerd evenredig met de golflengte tot de vierde macht: I = f (1/
blauw= 400 nm ; rood = 800 nm => Iblauw / Irood = 3,91.10-11 / 2,44.10-12 = 16 Dit strooilicht zal dus 16 maal meer blauw dan rood licht bevatten, blauw overheerst in het spectrum van het verstrooide licht.
22
. . . . opm.: Het Raleigh-effect is ook verantwoordelijk voor het feit dat de hemel blauw is: . . . . .
b) Tyndall-effect (bij deeltjes > golflengte van het licht) Daar de intensiteit van het Tyndall-effect (Fraunhofer-diffractie) omgekeerd evenredig is met de golflengte van het licht in het kwadraat is dit strooilicht veel minder blauw gekleurd. I = f (1/2 blauw= 400 nm ; rood = 800 nm => Iblauw / Irood = 6,25.10-6 / 1,56.10-6 = 4 De intensiteit van het blauwe is in dit strooilicht ongeveer 4 maal groter dan het rode. De Tyndall-verstrooiïng is dus veel minder blauw dan de Raleigh-verstrooiïng en zal meer naar het groen toe gaan. In zeeën met zeer weinig plankton of andere deeltjes overheerst de Raleigh-verstrooiïng en zal het water diepblauw lijken ( bvb. Middellandse Zee). In water met veel zwevende deeltjes (bvb. Noordzee) is deze blauwe kleur veel minder uitgesproken, en ervaart men het water soms als groenachtig.
2. Lichtbreking Wanneer een lichtstraal overgaat van water naar lucht, dan zal deze een breking ondergaan: de hoek die de lichtstraal met de loodlijn maakt is groter in lucht dan in water. Het feit dat deze brekingshoeken afhankelijk zijn van het medium staat bekend onder de wet van Snellius: nlucht x sin hoek lucht = nwater x sin hoek water Hierbij is: nlucht = 1 nwater = 1,33
De verschillende lichtbrekingen in water en in lucht (duikmasker) zorgen ervoor dat we onder water alles groter en dichterbij zien dan in werkelijkheid. een voorwerp lijkt dan ± 25 % groter te zijn en zich ± 33% dichterbij te bevinden.
23
. . . . Voorbeeld: . . Een beeld valt in onder een hoek van 16°. . zal de uittredende hoek (= hoeklucht) ongeveer 21° bedragen. Immers: Door de breking . sin hoeklucht =. (1,33 / 1) x sin (16°) = 0,3666 hoeklucht = 21°
Hetzelfde beeld valt op een andere plaats in onder een hoek van 28°. De uittredende hoek bedraagt hier: sin hoeklucht = (1,33 / 1) x sin (28°) = 0,6244 hoeklucht = 38° Ons oog zal dit beeld dus dichterbij en groter zien (fictief beeld)
24
F.
. . . . Geluid . . Boven water .kunnen we de richting van een geluidsbron bepalen door het onbewust opmerken van . een klein tijdsverschil tussen het toekomen van het geluid aan ons linkeren ons rechteroor. . Geluid plant zich in water ongeveer 5 maal sneller voort dan in lucht. Het verschil in "aankomsttijd" van het geluid aan het linker- en rechteroor is hier dan ook 5 maal kleiner, waardoor we het niet kunnen waarnemen. Hierdoor kunnen mensen geluid wel horen onder water, doch onze hersenen kunnen de richting waarvan het komt niet meer situeren. Let wel op: geluid, in lucht geproduceerd, wordt zeer sterk verzwakt door de overgang van lucht naar water. Het is dan ook zo dat spreken in een luchtholte onder water (bvb. ontspanner) door het geruis van de ontstane bellen overschaduwd wordt. Een mededuiker zal dit dan ook niet horen. Daarom wordt er onder water gecommuniceerd door middel van handgebaren.
25
G.
. . . . Temperatuur . . Water geleidt.de warmte ongeveer 25 maal beter dan lucht. Dit betekent dat de warmte die door ons .lichaam geproduceerd wordt om het op temperatuur te houden zeer snel afgevoerd wordt. Hierdoor zal na een tijdje de lichaamstemperatuur dalen. We spreken . dan van onderkoeling. De snelheid waarmee het lichaam afkoelt is uiteraard afhankelijk van de temperatuur van het water en zij verschilt van persoon tot persoon. Vanaf een watertemperatuur van 33 tot 35 graden zal er meer warmte afgevoerd dan geproduceerd worden. Onderkoeling uit zich eerst door een koud gevoel, gevolgd door rillen. Daarna treedt verstijving van de ledematen samen met een blauwe verkleuring op. In het ergste geval kan onderkoeling zelfs de dood tot gevolg hebben. Duikers beschermen zich tegen te grote warmteafvoer (en dus mogelijke onderkoeling) door het dragen van een thermisch pak.
26
. . . Hoofdstuk . . . . . . Het materiaal
2
A.
Basisuitrusting 1. De duikbril
De ogen kunnen enkel focussen in lucht en niet in direct contact met het water (vandaar het wazige zicht zonder bril onder water). Doel: Zorgen voor een goed zicht onder water door het voorzien van een luchtruimte tussen ogen en het water, zodat de ogen kunnen focussen. Een goede duikbril...
heeft Safety glass (tempered glass, tegen scherfvorming bij het breken van het glas) is goed sluitend (passen bij aankoop) en comfortabel. Om het goede sluiten na te gaan
plaatst men het masker op het aangezicht zonder de hoofdband om het hoofd te doen en ademt men in door de neus: indien het masker blijft zitten bij het bewegen van het hoofd zonder het masker met de handen vast te houden, dan sluit het goed. heeft een neusknijper of neuszak in het masker: Enerzijds dient dit om mask-squeeze tegen te gaan (bij de toename van de druk wordt het volume van de luchtruimte tussen ogen en masker kleiner tot het masker niet verder naar het gezicht geduwd kan worden. Op dat ogenblik kan het volume enkel afnemen doordat de ogen en de huid naar het masker worden toe gezogen. Via de neuszak kan echter de druk in het masker worden ge-equilibreerd door zachtjes uit de neus ademen). Anderzijds dient de neusknijper om de equilibratie van de oren mogelijk te maken (door de neus toe te knijpen en door de neus uit te ademen totdat de druk in het oor gelijk is aan de druk buiten het oor). Beide redenen geven direct aan waarom diepzeeduiken met een zwembril niet mogelijk is. heeft een stevige, regelbare hoofdband van siliconenrubber. Duikbrillen bestaan in allerlei soorten en maten: gaande van extra grote glazen en toch een klein volume tot een met meerdere ramen en een groter volume. Zie foto
27
. . . . . . Aankoop: . de bril waar je het meest comfortabel bij voelt. Kies daarbij voor . (dus niet alle!) zijn voorzien om er optische lenzen in te laten Bepaalde modellen plaatsen. Dit .kan interessant zijn voor brildragers (afhankelijk van de afwijking van de ogen: in het water worden alle objecten met 25 % vergroot en lijken dus dichterbij. Een beetje bijziend zijn wordt dus natuurlijk verholpen door de breking van het licht en vraagt niet om correctieglazen). Gebruik: Zet de bril tegen het aangezicht en trek de hoofdband over het hoofd. Trek, indien nodig, de hoofdband aan. Doe dit niet te strak om een mask-squeeze te vermijden. Onderhoud: Om te voorkomen dat de duikbril bewasemt kan je vlak voor de duik de droge (!) glazen bevochtigen met speeksel dat je daarna wegspoelt. Af en toe de glazen van het masker zorgvuldig ontvetten met wat detergent voorkomt het sterk bewasemen van de glazen. Afspoelen van zout en chloor (zwembad) met zuiver water. Bewaren uit de zon: dit is schadelijk voor de siliconen. Om verkleuring van de siliconen van de duikbril te voorkomen niet samen met neopreen (zie duikpakken) bewaren. 2. De snorkel
Doel: ademhaling vergemakkelijken bij zwemmen aan de oppervlakte zonder verspilling van perslucht. Indien men aan de oppervlakte wil zwemmen zonder perslucht te verspillen of zijn adem in te houden (om bijvoorbeeld te snorkelen als snorkelaar of om aan de duikplaats of boot te geraken als duiker), is het zeker met een duikfles op de rug comfortabeler om het gezicht in het water te laten rusten en toch te kunnen blijven ademen. Bovendien kan men dan ook aan de oppervlakte zonder onderbreking vanwege het heffen van het hoofd voor de ademhaling van de onderwaterwereld blijven genieten. Ook snorkels bestaan in vele maten en met diverse opties:
Een goede snorkel bestaat uit stevig materiaal (te weten een buis van hard plastic en
een mondstuk van siliconenrubber), is ongeveer 40 cm lang en heeft een diameter van 2 cm. Indien een snorkel langer is dan 45 cm wordt het moeilijk om het water eruit te blazen. Een bijkomend gevaar is dat men bij het inademen te veel gebruikte lucht opnieuw inademt, waardoor er CO2-vergiftiging kan optreden bij snorkelen gedurende een langere tijd. Zie foto hierboven Er bestaan modellen met kleppen die een gemakkelijkere lozing van water toelaten. Deze modellen zijn makkelijker te legen maar zijn dan ook duurder en vergen meer onderhoud (meer onderdelen dus meer kans op defecten, maar dit zou geen probleem mogen zijn voor gebruik in het zwembad). Andere modellen beschikken dan weer over een afdekking zodat er geen spattend water in de buis kan komen. Zie foto
28
. . . . . Voor buitenduiken waar de scuba-duiker minder frequent de snorkel gebruikt is een . vaak goedkopere snorkel eerder aangewezen, gezien men deze in eenvoudige en . enkel meeneemt (en vaak met straps vastmaakt) om “in geval van” te eerste instantie . hierbij dat een snorkel geregeld zoek raakt onder water. gebruiken. Bedenk . Aankoop: Houd hierbij rekening met comfort, en minimale ademhalingsweerstand. Test de snorkel door hem in de mond te nemen en erop te letten dat je niet te hard in het mondstuk moet bijten om de snorkel in de mond te houden. Het mondstuk mag ook niet te slap zijn, want dan knijpt men met de mond de luchttoevoer af. Gebruik: Voor het duiken wordt de snorkel aan de linkerkant (gezien ontspanner altijd langs de rechterkant komt) van het duikmasker vastgemaakt aan de hoofdband door middel van de bijgeleverde snorkelhouder of tussen de hoofdband en het aangezicht geklemd. Onderhoud: Zorg bij het buitenduiken dat de snorkel niet in de weg hangt of kan blijven haken. Afspoelen van zout en choor (zwembad) met zuiver water, gezien deze de siliconen aantasten. 3. De vinnen (of palmen) De vinnen zorgen ervoor dat een persoon in het water meer water kan verplaatsen dan zonder vinnen, dit ten gevolge van een combinatie van de vergroting van de oppervlakte en een groter hefboomeffect doordat men aan lengte wint. Mits een juiste palmtechniek kan men op die wijze met een zelfde inspanning een grotere afstand afleggen. Doel: Zorgen voor een grotere voortstuwing onder water. Een goede vin… - heeft voldoende stijfheid - zit comfortabel maar toch stevig aan de voet - beschikt over een groot oppervlakte zodat men voldoende water ter voortstuwing kan verplaatsen. Men maakt een onderscheid tussen volvoetsvinnen en vinnen met afstelbare band. Volvoetsvinnen zijn kleiner en minder stug en hebben dus iets minder stuwkracht. Deze vinnen beschikken ook over een geïntegreerde schoen, zodat men de vinnen rechtstreeks over de blote voet kan trekken. Doorgaans zijn het de volvoetsvinnen dewelke in het zwembad (en tropische wateren) worden gebruikt. Vinnen met afstelbare band worden veelal in koudere wateren gebruikt en beschikken over een voetzak met een afstelbare band, al dan niet voorzien van een kliksluiting of een quick-release-sluiting, en geen hiel zodat ze kunnen gedragen worden met neopreenlaarzen (waardoor de voeten minder snel afkoelen). Zie foto
29
. . . . . . Gebruik: . dienen comfortabel te zitten, maar ook niet te los zodat de voet niet uit de Volvoetsvinnen schoen komt.. Vinnen met afstelbare band dienen, met de neopreenlaars over de voet, te komen tot de . enkel. Zie foto
Onderhoud: Zorg ervoor dat je de vinnen altijd plat neerlegt om vervorming van de vinnen te voorkomen Spoelen met zuiver water. Voor de vinnen met afstelbare band geldt dat de band regelmatig gecontroleerd moet worden op slijtage, zodat men de vin niet plots tijdens het duiken verliest. 4. De loodgordel Doel: Het dragen van het lood dat het drijfvermogen compenseert. Het belangrijkste aan de loodgordel is de sluiting (gesp). Zie foto Deze moet toelaten om zeer snel de loodgordel af te werpen, indien nodig. Men kan dus best een sluiting kiezen die je ook met handschoenen aan kan openen. Verder kan je er ook best voor zorgen dat de kleur verschillend is met de kleur van de sluiting van het backpack of trimvest, zodat er geen verwarring kan ontstaan. Het sluitingsmechanisme wordt aan de linkerkant gedragen, zodat men de loodgordel vlot met de rechterhand kan openen, op die manier kan men zonder zoeken de loodgordel snel losmaken in geval van nood. Ook zijn er tegenwoordig jackets op de markt met een geïntegreerd lood systeem. Het lood bevindt zich in twee daarvoor bestemde zakken in de trimvest. Hierdoor wordt het gewicht niet op de heupen gedragen, maar wel op de schouders. Afhankelijk van het jacket worden deze zakken door een velcro-strap of een drukknop beveiligd, zodat het lood niet uit het jacket kan vallen, maar het lood in geval van nood toch verwijderd kan worden. Zie foto
Bedenk hierbij dat bij geïntegreerd lood het zeer moeilijk wordt om op diepte in geval van nood zijn jacket uit doen zonder daarbij omhoog te schieten. Een andere optie is een loodharnas, waarbij het lood zich in de zakken van een harnas bevindt. Het harnas trekt men als een jasje aan onder het jacket. Ook hier wordt het gewicht niet op de heupen gedragen, maar op de schouders. Het lood is daarbij nog
30
. . . . steeds uit het harnas te verwijderen en het jacket kan in geval van nood worden . uitgetrokken zonder het gevaar om naar boven te schieten. Zie foto . . . .
5. Het lood Doel: het drijfvermogen compenseren Enerzijds zijn er de loodblokken. Deze bestaan in verschillende maten (gewichten), zijn al dan niet geplastificeerd en bestaan in verschillende kleuren. Zie foto
Opdat de loodblokken zich niet over de loodgordel verplaatsen wordt er gebruik gemaakt van lood”stoppers”. Zie foto
Er bestaan ook loodzakjes, gevuld met loden kogeltjes. Deze dienen voor een "zachte loodgordel" die comfortabeler zit, maar uiteraard duurder is. Zie foto
Verspreid het lood evenwichtig over de loodgordel (meer naar voor en met ruimte voor de duikfles), zodat stabiliteit onder water is gewaarborgd. Om zijn of haar positie onder water te verbeteren, kan men ook enkellood gebruiken. Dit zijn loden enkelbandjes, waardoor men horizontaler in het water hangt doordat de voeten door de gewichtjes (meestal van 0,5 kilo) naar beneden worden getrokken. Zie foto
31
B.
. . . . . Volledige uitrusting (Open water uitrusting) . . 1. Isothermische kledij . . Water geleidt warmte veel beter dan lucht. Indien men zonder aangepaste kledij (een gemiddelde duik duurt tussen de 20 minuten en een uur) gaat duiken bestaat daardoor het gevaar van onderkoeling (voor de symptomen: zie het medisch hoofdstuk). Daarom is het aangewezen aangepaste kledij te hebben voor het duiken: isothermische kledij. Dit zorgt ervoor dat het lichaam veel langzamer warmte verliest, waardoor onderkoeling kan worden vermeden en men op die manier dus langer onder water kan blijven. Doel: beschermen tegen de koude, schaafwonden en gevaarlijk onderwaterleven. a)
Natte en halfdroge pakken
Natpakken zijn gemaakt uit neopreen. Ze zijn een- of tweedelig, en bestaan in verschillende diktes van 3 tot 12 mm. Bij deze pakken sijpelt er water tussen het lichaam en het neopreen. Dit water warmt op door de lichaamstemperatuur en het neopreen verhindert dat dit water de warmte afgeeft aan het buitenwater. Het is hierdoor dan ook zeer belangrijk dat het pak overal zeer goed past. Indien er zich holtes bevinden aan de armen of de rug, wordt er, telkens men beweegt tijdens het duiken, koud water aangezogen, die warmteverlies veroorzaakt. Halfdroge pakken zijn meestal soepeler dan natte pakken. Voor een zelfde mate van isolatie is een halfdroog pak dunner dan een nat pak. Aankoop: Naast de reeds vermelde goede pasvorm is een belangrijk aspect bij de aankoop van deze pakken het gemak waarmee het pak aan- en uitgetrokken kan worden. Het kan gebeuren (bijv. in geval van een winterstop) dat het minder gemakkelijker wordt om het pak aan te trekken. Naast de kilo‟s dewelke de duiker tijdens de winter is bijgekomen, kan dit ook te maken hebben met het neopreen dewelke aan veerkracht verliest. Tip: Indien men zijn handen en voeten moeilijk door de openingen kan krijgen, kan het helpen om de handen en voeten eerst in een plastic zak te steken waardoor deze gemakkelijker door de openingen glijden. Dit werkt ook met nylonkousjes. Onderhoud: Sommige duikers urineren in hun duikpak om het warmer te krijgen of om op meer ontspannende wijze zijn duik voort te zetten. Probeer dit te vermijden omdat de urine schadelijk is voor het neopreen. Indien dit toch voorvalt is het zaak om zijn/haar duikpak zo snel mogelijk uit te spoelen met zuiver water. Afspoelen van chloor en zoutwater met zuiver water, goed laten drogen: eerst binnenste buiten zodat de binnenkant droog is en vervolgens de buitenkant laten drogen (liefst aan een grote kapstok zodat de vorm behouden blijft) en opbergen op een droge, donkere plaats: zonlicht tast het neopreen aan, en dient men dus zoveel mogelijk te vermijden. 32
. . . . Het is aan te raden om het pak minstens éénmaal per jaar te wassen met neopreenzeep . om het neopreen zo lang mogelijk te laten meegaan. . Scheuren en .gaten: . op een naad vallen, kan men deze het beste bij de duikwinkel Voor zover deze binnenbrengen . om de naad terug dicht te naaien.
Voor zover de scheuren en gaten niet op de naad vallen, kunnen de scheuren en gaten geplakt worden met neopreenlijm, zoals Aquasure. Maak het te plakken oppervlakte schoon en plak het eventueel aan de achterkant af zodat de lijm niet uitlekt. Vervolgens een dikke laag aanbrengen die een 0,5 cm over de zijkant gaat zodat de lijm een goede aanhechtingsoppervlakte heeft. Zie foto
Vervolgens 10 tot 12 uur laten drogen.
b) Droge pakken Droogpakken bestaan uit een geheel waarbij de laarzen aan het pak vastgemaakt zijn en waarbij er sluitingen (seals) aan de armopeningen en nekopening zitten die ervoor zorgen dat er geen water in het pak kan lekken. Gecombineerd met een laagje lucht, dewelke via de inflator van het droogpak zelf tussen het lichaam en het droogpak wordt gelaten (en naar buiten wil) zorgt dit systeem ervoor dat er geen water in het droogpak komt. Meestal wordt er een losse kap gebruikt: het hoofd wordt dus wel nat. Het groter volume van het droogpak en de lucht die men in de droogpakken laat maakt dat het drijfvermogen vermeerdert en men dus meer lood nodig heeft dan met een natpak om dit drijfvermogen te compenseren. De droogpakken beschikken ook over een ventiel om de ingelaten lucht te laten ontsnappen indien nodig.
33
. . . . We onderscheiden twee soorten droogpakken: . . droogpakken die bestaan uit waterdichte neopreen en isoleren de I) Neopreen . zelf (waardoor er geen isothermisch onderkledij nodig is om warm te warmte . Zie eerste foto blijven). . II) Rubber (membrane) droogpakken die bestaan uit gewoon rubber of waterdichte nylon. Dit wil zeggen dat ze de duiker wel droog houden, maar niet warmte-isolerend zijn. Isothermisch onderkledij is dus noodzakelijk om warmteverlies te beperken. Zie tweede foto
Gebruik: Het droogpak wordt via een lage drukslang van de eerste trap (zie verder) op de duikfles aangesloten. Bij het afdalen dient men via de inflator op het droogpak lucht in te laten. Bij het opstijgen dient men het ventiel te openen om de lucht uit het droogpak te laten. Onderhoud: Zoutwater en chloor afspoelen met zuiver water, regelmatig de binnenkant reinigen, goed laten drogen (liefst ondersteboven, zodat het zweetvocht kan weglopen) en opbergen op een droge, donkere plaats (het liefst ondersteboven zodat er geen vuiligheid en stof in het pak kan komen) De sluitingen van een droogpak vragen extra onderhoud om ze waterdicht te houden. Enerzijds zijn er de seals: deze zijn van neopreen of van rubber: deze dienen regelmatig gecontroleerd te worden op scheurtjes en slijtage. De rubberen seals worden onderhouden door ze met talk in te smeren wanneer het pak droog is. Ritssluitingen: deze dienen regelmatig met ritswas te worden behandeld zodat deze waterdicht blijven: sluit de rits en breng de ritswas aan. Beweeg vervolgens de rits zodat de ritswas zich goed in de verschillende onderdelen van de rits kan verdelen. Lekken: Indien niet te groot en deze niet op een naad lopen kan men deze zelf plakken. Om het lek te vinden kan men een vaas in de nekopening en bierflesjes in de mouwopeningen steken zodat men lucht in het droogpak kan laten. Vervolgens kan men afwasmiddel op de vermoedelijke plaats aanbrengen om het lek te vinden (op de plek zullen zich bellen vormen door de lucht die ontsnapt). Vervolgens brengt men een dikke laag Aquasure aan tot een halve cm over de rand van de scheur voor een goede hechting. Neem met grote gaten en scheuren geen risico‟s en laat dit over aan experts in een duikwinkel.
34
. . . . 2. Duikfles. . Doel: gecompresseerde lucht (geen zuivere zuurstof!) meenemen onder water en via de . kraan de luchttoevoer vanuit de fles toelaten. . Dit zijn stalen. flessen met verschillende inhouden (3l, 5l, 7l, 9l, 10l, 12l, 15l, 18l, 20l in mono; soms worden 2x9, 2x10 of 2x12 ook in bi gebruikt). In de flessen kan lucht geperst worden tot een druk van 200 of 300 bar (dit verschilt per fles: let dus goed op) (bij een fles van 12 liter: men perst het volume lucht van een grote kleerkast in een fles van 0,6 m lang en 0,15 m diameter). Er bestaan ook aluminium flessen. Deze wegen minder dan de stalen, maar ze hebben een dikkere wand om de druk te kunnen weerstaan. Het voordeel is dat ze niet kunnen roesten, maar ze zijn volumineuzer voor een identieke inhoud.
Ter herinnering:
duikduur
( persdruk 50bar ( reserve)) volume verbruik min
Rond een fles wordt meestal een nylon net bevestigd en aan de onderkant wordt er een rubberen voet geplaatst. Dit voor het gebruiksgemak en het beschermen van de buitenkant van de fles. Flessen moeten opnieuw gekeurd worden:
elke 2,5 jaar optisch d.w.z. dat men de binnenkant van de fles met een soort endoscoop nakijkt op corrosie
alle 5 jaar hydraulisch: de fles wordt hierbij gevuld tot op zijn testdruk ( 300 bar) Dit
wordt gedaan met een vloeistof om zware schade aan de testomgeving te voorkomen. Indien de fles hierna geen vervormingen heeft, wordt ze opnieuw goedgekeurd voor de volgende 5 jaar, zoniet wordt ze overlangs opengezaagd om te voorkomen dat ze ooit nog gebruikt kan worden. In de praktijk vinden geen optische controles meer plaats, maar enkel hydraulische controles om de 2,5 jaar. De datum van de herkeuring wordt op de fles gedrukt na het merkteken De buitenkant wordt tijdens die controles ook nagekeken op corrosie. Indien nodig wordt de fles gezandstraald en herverfd.
35
. . . . . Er staan verschillende belangrijke gegevens op de fles vermeld. Zie foto . naam van de.fabrikant serienummer. aanvankelijke.tarra inhoud in liter naam van gas gebruiksdruk bij vullen op 15°C testdruk een "E" gevolgd door eerste testdatum (mm.yy) en keurmerk opeenvolgende testdata (mm.yy) met keurmerk.
Er bestaan verschillende kranen: met of zonder reserve; draaiend of modulo (on/of) (draaiend komt hiervan het meest voor). Binnen het VUB Diving Center worden er enkel kranen zonder reserve en met draaiknop gebruikt. Verder wordt er een onderscheid gemaakt tussen kranen met een DINkoppeling en kranen met een INTERNATIONAL-koppeling. Bij de D(eutsche)I(ndustrie)N(orm)-koppeling moet de ontspanner, dewelke van een Oring is voorzien, in de hals van de kraan gedraaid worden) Zie foto
Bij de INTERNATIONAL- of beugel-koppeling schroeft men de ontspanner op de hals van de kraan, dewelke van een O-ring is voorzien. Zie foto
36
. . . . Vóór het monteren van de ontspanner en na de demontage draaien we de kraan van de . fles heel even open om het eventueel aanwezige water eruit te blazen. Dit voorkomt dat . in de ontspanner kunnen terechtkomen. Door de hoge druk kan een er waterdruppels waterdruppel .als een kogel in de tweede trap geschoten worden, wat dit precisie. beschadigen. instrument kan Bij het opendraaien . van de kraan dient men erop te letten geen hand of hoofd boven de kraan te houden, zodat men deze belangrijke lichaamsdelen bij het eventueel wegschieten van de kraan door de luchtdruk niet zou beschadigen. Ook dient men bij het opendraaien van de kraan de fuseerknop van de tweede trap in te drukken en geleidelijk los te laten, zodat er geen plotse druk op de tweede trap komt, maar er sprake is van een geleidelijke drukopbouw. Dit komt de levensduur van dit materiaal ten goede.
Indien men op een DIN-kraan een International-ontspanner wilt aansluiten dan dient men een specifiek tussenstuk te gebruiken dewelke men met het gedeelte zonder schroefdraad naar de fles toe in de fles draait. Zie eerste foto. Indien met op een International-kraan een Din-ontspanner wilt aansluiten dan dient men van een tussenstuk gebruik te maken dewelke men op de DIN-ontspanner schroeft. Zie tweede foto
Onderhoud: Herkeuren, spoelen en herdrukken. Niet herkeurde flessen worden door de vulcentra geweigerd. Regelmatig de buitenkant controleren op corrosie en indien nodig laten herstellen. Laat de duikfles nooit helemaal leeglopen, omdat er dan vocht in fles kan komen, hetgeen de corrosie aan de binnenkant van de fles bevordert. Neem je de fles mee in de auto, zorg dan dat de fles stabiel ligt, zodat deze niet tegen andere zaken kan aanrollen. Vanwege de druk die er op de fles staat kan het zijn dat bij een botsing met andere zaken de kraan en fles wegschieten. Hiervoor zijn er speciale rollen beschikbaar. Zie foto
Leg daarom de fles dwars neer. Op dat ogenblik vinden de kraan en de fles weliswaar een weg door de carrosserie, maar niet door de rug van de inzittenden.
37
. . . . 3. De ontspanner . . Doel: de duiker lucht geven op omgevingsdruk. . . al de technische ontwikkelingen werkt de ontspanner of Niettegenstaande . nog steeds op hetzelfde principe als de in 1866 ontwikkelde ontspanner ademautomaat van Rouquayrol. In 1943 verbeterden Cousteau en Cagnan dit model. De toen ontworpen modellen reduceerden de druk in één keer tot de omgevingsdruk. Vandaar de naam eentrapsontspanner. Doch het probleem dat zich stelde was dat de positie van duiker het ademhalen beïnvloedde. Een verbeterd model, de tweetrapsontspanner dewelke tegenwoordig de norm is, verlaagt de druk in een eerste fase tot een tussendruk van 10 bar (afhankelijk van het merk) waarna de lucht in de tweede trap verlaagd wordt tot de omgevingsdruk. Het is deze tweede trap dewelke men via het rubberen mondstuk in de mond neemt om te ademen. Zie foto‟s: De eerste 2 foto‟s betreffen de eerste trap (met resp. International en DIN-aansluiting). De derde foto betreft de tweede trap die via een slang is verbonden met de eerste trap.
Werking van de eerste trap: lucht op hoge druk komt binnen in de eerste trap en vult de kamer en de luchtslang. Zodra de druk in de slang 10 bar is, wordt er door die luchtdruk een veer ingedrukt die op zijn beurt de hoge druk-inlaat afsluit. Indien de druk in de slang nu verlaagt (bij het ademen) zorgt de ontspannen veer ervoor dat de hoogdrukinlaat weer opengaat zodat de druk weer op 10 bar kan komen. Er zijn twee soorten eerstetrap-ontspanners: het membraan- en het pistontype. Het werkingsprincipe is bij deze twee soorten dezelfde, alleen de manier waarop de luchtstroom van de hoge-druk-inlaat geregeld wordt is verschillend. Zie foto: het betreft hier eerste trappen dewelke op een International-kraan worden gemonteerd.
38
. . . . . . . . .
De eerste trap ontspanners van het VUB Diving Center zijn pistontypes. De piston eerste trap ontspanner kan herkend worden aan de gaten die het water in de omgevingsdrukkamer laten stromen (wanneer die gaten niet door een kap (van siliconen, rubber of plastic) verstopt zijn). Dit brengt met zich mee dat de bewegende onderdelen van de piston, gezien het contact met het water, sneller onderhouden dienen te worden. Bij het membraan type hebben de bewegende onderdelen van de eerste trap geen contact met het water, waardoor dit type van ontspanner beter beschermd is tegen vuil. Het onderhoud hiervan is echter niet zo eenvoudig als dit van een pistontype.
39
. . . . Werking van de tweede trap. Indien er ingeademd wordt, ontstaat er een onderdruk in de . luchtkamer van de tweede trap. Hierdoor wordt het rubberen membraan naar binnen gezogen. Dit. membraan drukt dan . op een . hierdoor hefboom die lucht in de .kamer laat stromen. Zodra de luchtdruk in de luchtkamer dezelfde is als de omgevingsdruk, komt het membraan terug in zijn normale positie, waardoor de hefboom wordt losgelaten en de luchtstroom stopt. Dit is het algemene principe van de werking van een tweede trap. Verschillende constructeurs hebben daarbuiten nog accessoires ingebouwd die het ademen vergemakkelijken, het venturi-effect omzeilen,etc..
40
O
. . . . Gebruik: Controleer voor het duiken steeds het materiaal. Voor de installatie van de ontspanner . gebruiken Nederlandstalige duikers het memotechnisch middeltje OBOONTSPANFURE. Voor de . franstaligen OSUPINSERFONRE. . . (kijken of ze niet platgedrukt, verduurd of beschadigd is en o-ring controleren bevochtigen .met wat speeksel) en eventueel vervangen. Deze ring zorgt voor de
dichting, daarom geldt: geen o-ring, geen duik. Bovenste riemen controleren. Zijn ze nog stevig bevestigd? Zijn ze ontward? Is er genoeg ruimte voor de armen? O Onderste riemen controleren. Zijn ze ontward? Zit de snelsluiting nog vast? Is de riem lang genoeg? ONTSPAN Monteren van de ontspanner. Hierbij wordt ook de flesdruk gecontroleerd op de e gemonteerde manometer. De fles wordt hierbij opengedraaid (terwijl men de 2 trap e ingedrukt houdt en men laat de 2 trap zachtjes los) en open gelaten. FU Fuseren RE Respireren: in- en uitademen: test de goede werking van de ontspanner B
Tips:
Laat een fles nooit rechtop staan. Leg ze steeds neer en zorg ervoor dat ze niet kan
wegrollen. Door een schok (van het omvallen) kan vanwege de hoge druk de fles ontploffen: de kraan en de fles kunnen letterlijk wegschieten. Zorg dat er geen zand in de ontspanner komt. Doe daarom nadat je de ontspanner hebt losgekoppeld het stofkapje onmiddellijke op de eerste trap. Handvast aandraaien van de beugel van de ontspanner is voldoende. Indien ze te vast wordt aangedraaid kan de o-ring beschadigd worden. Is de dichting niet goed, draai dan niet vaster dicht maar hercontroleer en vervang indien nodig de o-ring. Zorg dat je daarom altijd een reserve o-ring bij de hand hebt. Draai de kraan voorzichtig volledig open (houd de handen en het hoofd zicht niet boven de kraan en druk de fuseerknop van de tweede trap in) en dan een kwartslag terug. Demonteren van de ontspanner: vooraleer de ontspanner van de fles wordt geschroefd moet de kraan worden dichtgedraaid en de luchtdruk uit de ontspanner gelaten worden door het indrukken van de fuseerknop. Na de demontage moet de hogedrukinlaat onmiddellijk worden afgesloten met een stofkap. Onderhoud: Spoelen met zuiver water: zorg ervoor dat er geen water in de eerste trap kan lopen door het stofkapje goed te bevestigen en door nooit de fuseerknop van de tweede trap in te drukken zonder dat de ontspanner onder druk staat. Goed laten drogen waarbij men tracht om de eerste trap hoger te laten drogen dan de tweede trap, zodat er geen water langs de tweede trap in de eerste trap kan komen. Opbergen in een koele en donkere plaats. Zorg bij het opbergen ervoor dat de slangen nooit geknikt zijn. Controleer regelmatig de tie-wrap dewelke het mondstuk met de tweede trap verbindt, zodat het mondstuk niet tijdens de duik kan loskomen: vervang deze, indien nodig. Controleer regelmatig de staat van het mondstuk zelf: de rubberen stukjes kunnen kapot gekauwd zijn en dan is het zeer moeilijk om het mondstuk in de mond te houden: vervang het mondstuk, indien nodig. Er zullen nog andere slangen aan de eerste trap verbonden zijn (zoals we hieronder zullen vaststellen) dan enkel die van de tweede trap. Zorg ervoor dat alle slangen in goede staat verkeren, dus ook die van de trimvest, de manometer, eventueel de duikcomputer. Een keer per jaar de ontspanner laten onderhouden door een deskundige.
41
. . . . 4. De octopus . . Doel: Veilig op te kunnen stijgen in geval van ademnood van de buddy (omdat die al zijn . lucht verbruikt heeft of omdat er een probleem is met de eerste trap of de primaire . middel van een bijkomende tweede trap. tweede trap) door . Gebruik: De octopus of de bijkomende tweede trap heeft meestal een opvallende kleur (geel of groen worden veel gebruikt) en wordt opgehangen binnen de driehoek gevormd door de kin en de lage hoeken van de ribbenkast. Op deze manier kan je zelf of de buddy de alternatieve luchtbron snel terugvinden in geval van ademnood en kan je elkaar helpen om veilig op te stijgen. Ook beschikt de octopus over een langere slang dan de primaire tweede trap om op een comfortabele wijze samen te kunnen ademen (de buddy bevindt zich meestal verder van jouw eerste trap dan jezelf). Zie foto
. Onderhoud; Zie onderhoud van de ontspanner. 5. De trimvest of BCD (Buoyancy Control Device) Doel: Uittrimmen van de duiker (drijfvermogen controleren) tijdens het duiken, in het water zweven en gemakkelijk aan de oppervlakte blijven drijven. Het jacket dient zeker niet om snel te stijgen. Een trimvest is een jacket met een of meerdere luchtzakken die gevuld kunnen worden met lucht en waarin een draagstel is verwerkt om de fles op te bevestigen. Hij is vervaardigd uit een stevig, luchtdicht materiaal (nylon, kevlar, met rubber gedicht zeil,....). Het draagstel van het jacket wordt aan de fles vastgemaakt via een of twee banden.. De schouderbanden van het jacket zitten met kliksystemen vast aan de onderkant van het jacket. Deze kliksystemen maken het mogelijk om het jacket in geval van nood snel te verwijderen.
Aan het jacket zit er een inflator gemonteerd, dewelke men met de lage-druk uitgang van de eerste trap verbindt door middel van een slang. De inflator heeft twee knoppen: een knop om lucht vanuit de duikfles in het jacket te blazen en een ander knop om lucht uit het jacket te laten. De lucht komt dan uit de luchtuitlaat van de inflator. Deze luchtuitlaat
42
. . . . van de inflator kan men ook gebruiken om het jacket, indien de inflator defect is, met de . mond op te blazen. . Zie foto . . .
Er moet een overdruk-ventiel aanwezig zijn om te voorkomen dat de vest barst bij het opblazen. Noodkleppen: De inflator zelf is op het jacket gemonteerd via een ontluchtingsventiel dewelke zich opent indien men een krachtig ruk aan de inflator geeft. Een extra ontluchtingsventiel bovenaan op de schouder, dat door middel van een touwtje naar de voorkant van het jacket geleid wordt, dient om snelle ontluchting in een verticale stand mogelijk te maken. Een extra ontluchtingsventiel dat zich onderaan en achterop het jacket bevindt, om het trimvest te kunnen ontluchten in omgekeerde positie bijvoorbeeld bij een eendenduik. Hierbij dient men het touwtje te zoeken door de onderkant van jacket te volgen en met de hand af te tasten vanaf de zijkant van het jacket tot de fles. Er zijn verschillende opblaasmogelijkheden. Met de mond (via het ontluchtingsventiel van de inflator), met een inflator gemonteerd op de LP uitgang van de ontspanner, een klein (0,5l.) luchtflesje dat voordien gevuld is met de grote duikfles, een CO2-patroon. Onderhoud: Water uit de binnenkant van de trimvest laten lopen, dat er via de ontluchtingsventielen in is gekomen. Buitenkant en binnenkant spoelen met zuiver water: men vult via het ontluchtingsventiel de vest met een derde aan water, vervolgens blaast men het jacket helemaal op, men beweegt het water goed door heel het jacket en ondersteboven laat men het water uitlopen via het ontluchtingsventiel. Goed laten drogen. Minimaal een keer per jaar behandelen tegen algen. Laat steeds wat lucht in je trimvest tegen het aan elkaar kleven van de binnenkant, zodat deze bij het opnieuw opblazen niet kunnen scheuren.
43
. . . . . . Gebruik: . er in alle maten. Het is belangrijk om het jacket met de afstelbare Trimvesten bestaan kliksystemen .passend te maken zodat deze niet te los zitten (waardoor het jacket tijdens de duik beweegt . en je sneller uit balans brengt) maar ook niet te strak, omdat dit het ademen (zeker bij het opblazen van het jacket) kan verhinderen. Zelfs bij het volledig opblazen van het jacket mag het jacket de ademhaling niet belemmeren. Het liftvermogen van het jacket moet ruim voldoende zijn in vergelijking met het eigen gewicht. Uittrimmen doet men via de inflator door de lucht in en uit het jacket te laten in kleine hoeveelheden (behalve in noodgevallen).
Tegenwoordig zijn er ook jackets beschikbaar waarbij de inflator zich op de zijzak van het jacket bevindt. Hierbij wordt er voor de ontluchting geen gebruik meer gemaakt van een slang dewelke boven het hoofd moet worden gericht om de lucht er gemakkelijker uit te laten (zie foto), zoals in de klassieke inflatorsystemen. De ontluchtingsknop bevindt zich samen met de inflate-knop aan de zijzak van het jacket (zie foto). Er zijn twee ontluchtingsventielen geplaatst op de schouderzijde van het jacket en op de onderzijde van het jacket (bij de klassieke jackets dienen die enkel als noodkleppen). Bij het indrukken van de ontluchtingsknop worden beide ventielen dmv een pneumatische impuls geopend. Afhankelijk van de ligpositie zal de lucht dan via het onderste of het bovenste ventiel ontsnappen. In tegenstelling tot de klassieke inflatorsystemen moet men zijn positie (of die van de inflatorslang) dus niet aanpassen om de lucht (bijvoorbeeld bij het afdalen) via het indrukken van de inflatorknop uit het jacket te laten ontsnappen. Voordelen: je moet niet meer zoeken naar je inflator en je kunt je jacket ontluchten in elke positie, zonder de inflator boven je hoofd te moeten tillen. Zie foto
44
. . . . . 6. De duiklamp . . Doel: In helder water en bij dagduiken kleur brengen. Bij troebel water en tijdens nachtduiken .zichtbaarheid vergroten. Middel om bij zeer slecht zicht toch te . (zie duiktekens). In onze wateren is het gebruik van een duiklamp altijd communiceren aangeraden.
Een goede duiklamp heeft licht van een witte kleur, is waterdicht en heeft een autonomie van minstens een uur. Bij de keuze van een lamp moet je rekening houden met de soorten lampjes die je kan gebruiken bij dat model van duiklamp (5W-7W-10W-50W-...) welk merk lampjes kunnen gebruikt worden? (speciale duurdere merkampullen of standaard lampjes) rechtstreeks oplaadbaar of met batterijen hoe lang is de autonomie bij een bepaalde wattage? hoe lang duurt het vooraleer een lamp volledig herladen is? Onderhoud: Spoelen met zuiver water. Herladen of van batterijen voorzien. Indien mogelijk (want bepaalde lampen kan men niet openschroeven) moeten de o-ringen ingevet worden met siliconenvet. 7. Een Buddy-lijn Doel: Het bij elkaar houden van duikers bij slecht zicht of stroming. Dit is een eenvoudige koord van 1.5 à 2 meter lang, voorzien van lussen om ze te bevestigen aan de armen van de duikers. Een drijver kan aan de koord worden bevestigd om te voorkomen dat de koord verward geraakt in materiaal of aan de bodem blijft haken. Het is betrekkelijk eenvoudig om een buddy-line zelf te maken met een stevige nylontouw en enkele stukken polystyreen ("isomo") als vlotters, alhoewel een touw met positief drijfvermogen de voorkeur geniet. Zie foto
45
. . . . . . 8. Duikmes, Duikschaar of Lijnsnijder . . Doel: werktuig voor het lossnijden van objecten of duikers. .
Een duikmes of een duikschaar is vervaardigd van roestvrij staal, heeft een stevige greep en zit altijd in een schede. Het kan worden vastgegespt aan het been of aan de trimvest. Het mes of de schaar wordt alleen in noodgevallen gebruikt (vastzitten in netten of vislijnen). Specifiek voor netten is het handig om een lijnsnijder mee te nemen onder water. Bovendien kan men daarmee niet in zijn eigen been of jacket snijden. Zie foto
Onderhoud: spoelen met zuiver water en regelmatig invetten (siliconenspray). Test regelmatig het duikmes, de duikschaar of cutter met een stuk touw om te controleren of het scherp genoeg is. Gebruik: Afhankelijk van het mes, schaar of lijnsnijder wordt is het belangrijk om deze te bevestigen op een plaats waar je er gemakkelijk aan kan (onderbeen, bovenbeen, of op het jacket). Test dit ook op voorhand. Zorg er voor dat je er niet mee kan blijven vasthangen.
46
C.
. . . . (Meettoestellen) Instrumenten . . 1. Een dieptemeter . . Doel: diepte aangeven . Een dieptemeter moet goed afleesbaar zijn en heeft een duidelijke aanduiding tussen 10 en 0 meter voor het maken van trappen (zie later). Bij transport met een vliegtuig moet je steeds je dieptemeter in je handbagage nemen, het drukverschil in de bagageruimte maakt je instrument kapot. Zie foto
Onderhoud: Tijdens de duik aan jacket bevestigen zodat hij geen schade kan toebrengen aan omgeving en nergens aan kan blijven hangen. Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken. 2. Het kompas Doel: Oriëntatie en richtingwijzer om een figuur te duiken (vierkant of driehoek) of om de kant terug te vinden. Zie foto Een kompas is goed afleesbaar, gevuld met olie en moet ver gekanteld kunnen worden zonder te blokkeren. Het heeft ook een draaibare ring om koerswijzigingen te vergemakkelijken. Het gebruik van het kompas om op een rechte lijn ergens naar toe te zwemmen is redelijk eenvoudig: Boven water richt je je kompas op de plaats waar je naar toe wil en je leest in het venster de graad af. Hierna zet je de draaibare ring op deze graad. Indien je het kompas nu recht voor je houdt en de kompasnaald bevindt zich tussen de merkpunten, zit je op de juiste koers. Bij het bepalen van een afstand baseren we ons ofwel op de tijd die we palmen, ofwel op het aantal palmslagen. Het kompas kan ook gebruikt worden om een vierkant te zwemmen of om bepaalde zoektechnieken toe te passen. Onderhoud: Spoelen met beschermen tegen schokken.
zuiver
water,
47
. . . . 3. Het duikuurwerk . . Doel: bijhouden van de duiktijd en bijhouden van de trap-tijden. . . is duidelijk afleesbaar, waterdicht tot op grote diepte en is voorzien van Een duikuurwerk . (die slechts in één richting kan draaien). Bij het begin van de duik wordt een minutenring de 0 van de minutenring op de minutenwijzer gezet, zodat de minutenwijzer tijdens de duik de duiktijd aangeeft. Een waterdichte digitale chronometer kan ook gebruikt worden. Zie foto
Onderhoud: Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken. 4. De manometer Doel: De druk van de nog aanwezige lucht in de fles meten en tonen. Een droge manometer wordt enkel boven water gebruikt om bijvoorbeeld de resterende druk te meten na de zwembadoefeningen. Een natte manometer wordt gemonteerd op je eerste trap en duikt met je mee. Zo weet je op elk ogenblik hoeveel lucht je nog over hebt en kan je duik hieraan aanpassen. De luchtslang wordt bevestigd aan een HP (High Pressure) uitgang van de eerste trap. Zie foto
Onderhoud: Tijdens de duik aan jacket bevestigen zodat hij geen schade kan toebrengen aan omgeving en nergens aan kan blijven hangen. Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken.
48
. . . . 5. De Duiktabel . . Doel: Planning en berekening van de duik boven water. De duiktabel wordt . meegenomen onder water (in de trimvest) om eventuele correcties van de duikplanning . water (duiktabellen worden later in de cursus uitgebreid behandeld). toe te laten onder . Zie foto
Deze tabel is waterbestendig en goed afleesbaar. 6. Een Duiklog Dit toestel geeft digitaal een aanduiding van de duiktijd, de maximale duikdiepte en de huidige diepte (en combineert dus de dieptemeter en het duikuurwerk). De duiker wordt ook gewaarschuwd indien hij te snel zou opstijgen, in het medisch gedeelte zal ingegaan worden op de gevaren van het te snel opstijgen. Een duiklog berekent geen trappen, het registreert enkel, waardoor in geval van decoduiken de duiktabel nog steeds noodzakelijk is. De gegevens van een aantal duiken worden in het geheugen opgeslagen. Onderhoud: Tijdens de duik aan jacket bevestigen zodat hij geen schade kan toebrengen aan omgeving en nergens aan kan blijven hangen. Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken Nadeel: bij een defect onder water ben je al de veiligheidsinstrumenten kwijt. Een backup (duikhorloge of een ander duiklog) is dan ook aan te raden. 7. Een Duikcomputer Dit toestel geeft digitaal een aanduiding van de duiktijd, de maximale duikdiepte, de huidige diepte, de stijgsnelheid, èn het berekent de trappen. Het kan de gegevens van een aantal duiken opslaan in het geheugen. Een duikcomputer is dus een duiklog mèt berekening van de trappen; waardoor tabellen overbodig zijn (maar als back-up nog steeds handig). Duikcomputers van de nieuwe generatie hebben een ingebouwde manometer waardoor ook de
49
. . . . luchtdruk, het verbruik, de resterende duiktijd, temperatuur van het water, etc.. . bijgehouden wordt. Een dergelijke. duikcomputer bestaat er in polsmodel of gecombineerd in een console . Vaak is het mogelijk de gegevens van de duikcomputer over te brengen naar een . om te bewerken. gewone computer Het is handig.dat de duikcomputer beschikt over een verlichte achtergrond, zodat men de gegevens ook in donkere omstandigheden kan aflezen.
Onderhoud: Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken Nadeel: bij een defect onder water ben je al de veiligheidsinstrumenten kwijt. Een backup (duikhorloge of duiklog) is dan ook aan te raden. 8. Een Oppervlakte Signalisatie Boei Doel: Kenbaar maken dat er duikers boven water zullen komen. Een OSB (of olifantencondoom) bestaat uit een opblaasbare ballon dewelke vastgemaakt is aan een touw, meestal in een zakje opgevouwen. Deze wordt meegenomen onder water. Zie foto
Gebruik: Op het moment dat de duikers beslissen om naar de oppervlakte te gaan wordt eerst de OSB uit het zakje genomen, dan het touw uitgerold waaraan de ballon is vastgemaakt. Vervolgens wordt de ballon met de tweede trap of octopus opgeblazen, waardoor de ballon naar de oppervlakte schiet en half uit het water hangt. De duikers kunnen door middel van het touw zorgen dat ze in de buurt van de OSB aan de oppervlakte zullen komen. Bovendien maakt het touw het mogelijk om een referentiepunt te hebben bij het maken van trappen “in the blue”. ‟s Avonds kan men met de duiklamp de OSB verlichten om zich beter zichtbaar te maken. Het oplaten van een OSB vormt een onderdeel van de buitenproeven voor het behalen van het Bachelor duikbrevet. Onderhoud: spoelen met zoet water, gewichtje aan het touw zodat dit gemakkelijk uitrolt. 9. Een duikbaken Doel: Dit baken waarschuwt de scheepvaart dat er duikers te water zijn. Meestal is dat de A-vlag van de internationale seincode die betekent: "ik heb duikers in het water, blijf op afstand". „s Nachts wordt dit vervangen door een lichtsein. Voor de beroepsvaart is dit zeer effectief, voor de pleziervaart heeft dit meestal het omgekeerde effect. Onderhoud: laten drogen, evt. van batterijen voorzien.
50
3 Duiktekens
. . . . . . . . .
Fig.1 :“Alles O.K. ?” of “Alles O.K. !”
Fig. 2 : “Niet O.K.” of “Is er iets niet O.K.?”
Fig. 3 : “Ik ga omhoog” of “Ga omhoog” Fig. 4 : “Ik daal af” of “Daal af”
Fig. 5 : “Ik ben op reserve”
Fig. 6 : “Ik krijg mijn reserve niet open” of “Open mijn reserve”
Fig. 7 : “Ik heb geen lucht meer”
Fig. 8 : Noodsignaal aan de oppervlakte. Met gestrekte arm op het water slaan. 51
. . . . Dit zijn de 8 verplichte signalen. Hiernaast zijn . overeengekomen signalen in gebruik … internationaal . . . .
(a)
(b)
er nog een aantal
(c)
Fig. 9 : Wijzen (gesloten vuist, vinger wijst naar het object) a) “Ik” b) “Daar” (objecten) c) “Jij” of “Daar”
Fig. 10 : “Verzamelen”
Fig. 11. “Stop”, “Niet doen!”
Fig. 12 : “Die richting”
Fig. 13 : “Niet doen!”
52
. . . . . . . . . Fig. 14 : “Langzamer”
Fig.16 : “Compenseren” of “Klaren”
Fig. 15 : “Sneller”
Fig. 17 : “Signaal niet begrepen”
Fig. 18 : “Ik ben duizelig” of “Duizeligheid”
Fig. 19 : “Vastmaken” of “Maak vast”
Twee nachtsignalen : met de duiklamp (wit licht) Fig. 20 : “Alles O.K.” enkel onder water Fig. 21 : “Niet O.K.” zowel onder water als aan oppervlakte
53
. . . . . . . . .
Hoofdstuk
4
Duiktabellen A.
Inleiding Wanneer lucht onder druk wordt ingeademd, zal er o.a. stikstof diffuseren naar het bloed en de verschillende weefsels van het lichaam. Bij het opstijgen naar het oppervlak wordt dit fenomeen omgekeerd, en zal het stikstof dat opgeslagen werd in de weefsels terug diffuseren naar de longen. Om te vermijden dat de partiële druk van het stikstof te groot wordt in vergelijking met de omgevingsdruk moet het opstijgen naar de oppervlakte gecontroleerd gebeuren. Anders kunnen er stikstofbellen in het bloed of in de weefels ontstaan die aanleiding geven tot de zogenaamde decompressieziekte. De duiktabellen informeren de duiker over het protocol dat hij moet respecteren bij het opstijgen, en houden onder andere rekening met volgende aspecten :
De hoeveelheid stikstof die opgelost is in het bloed en in de weefsels op elk tijdstip van de duik, in functie van de tijd en de diepte. Het beperken van het spanningsverschil tussen het opgeloste stikstof en de omgevingsdruk, zodat belvorming beperkt wordt. De resterende hoeveelheid van het opgeloste stikstof op het einde van de duik. De invloed van de resterende stikstof in het bloed op een volgende duik.
De gebruikte tabellen werden opgesteld door IANTD (International association of nitrox and technical divers). Ze zijn gebaseerd op de Bühlmann Swiss Air tabellen (ZH – L16 = Zürich limit 16 weefsels). Deze duiktabellen worden ook in veel moderne duikcomputers gebruikt. Er worden verschillende modellen en types gebruikt in de duiksport, maar deze tabellen zijn voldoende conservatief en voor elke gezonde doorsneeduiker bruikbaar. Daarom kozen wij voor dit ver geëvolueerde decompressiealgoritme.
54
B.
. . . . Gebruik van.de duiktabellen . 1. Terminologie . . TIME/DUIKTIJD BOTTOM . Tijd van ondergaan tot begin
van de opstijging. De stijgtijd is reeds decompressie, deze mag niet bij de totale duiktijd geteld worden voor de berekening van de duiktrappen DEPTH/DIEPTE De maximum bereikte duikdiepte in meter, hoe kort men ook op die diepte is gebleven. ASCENT TIME/STIJGTIJD Tijd van opstijging tot aan oppervlakte of decostop. DECOMPRESSION STOP/DECOMPRESSIETRAP Diepte waarop een verplichte stop moet worden gehouden. DECOMPRESSION STOP TIME/DECOMPRESSIESTOPTIJD Tijd die je op de diepte van de decompressiestop doorbrengt (stijgtijd niet meegerekend). SAFETY STOP/VEILIGHEIDSSTOP Niet-verplichte stoptijd op een diepte tussen 5 en 3 meter die de kans op decompressieziekte aanzienlijk verminderd. DIVE TIME/DUIKDUUR Totale tijd tussen het ondergaan tot bovenkomen aan de oppervlakte. (Let op ! Duikduur Duiktijd). SURFACE INTERVAL/OPPERVLAKTE-INTERVAL Tijd tussen twee duiken. RN FACTOR/VERZADIGINGSCOËFFICIËNT/RG FACTOR Stikstofwaarde (Residual Nitrogen of Repetitive Group) na het afronden van een duik (uitgedrukt in een letter). RESIDUAL NITROGEN TIME (RNT)/RESTSTIKSTOFTIJD Hoeveelheid stikstof die zich nog in het lichaam bevindt van de vorige duik (uitgedrukt in tijd). (ook wel eens „straftijd‟ genoemd) ENKELVOUDIG / SUCCESSIEF Een duik is een enkelvoudige indien er minimaal 12 uur verstreken is sinds de vorige duik. Indien er minder dan 12 uur verstreken is noemen we het een successieve duik.
55
. . . . . . . . .
Duiktrappen
Duikdiepte Duiktijd Duikduur
2. Algemene regels voor het gebruik Om de tabellen op een veilige manier te kunnen gebruiken zijn volgende regels op te volgen. Niet-correcte naleving van deze regels kan ernstige gevolgen hebben! 1. Deze tabellen zijn uitsluitend voor het gebruik met lucht! Als men de opleiding Advanced Nitrox Diver heeft voltooid, kan men de decompressietijd verkorten (zie groene gedeelte van de tabel) door het gebruik van een gasmengsel met 50% O2. 2. Stijgsnelheid is niet sneller dan 10 meter per minuut. 3. Maak je diepste duik eerst, dan na je oppervlakte-interval de minst diepe. 4. Gebruik de correcte duikdiepte en –tijd. Als die niet in de tabel staan, maak je gebruik van de eerstvolgende grotere diepte en/of tijd. 5. Als je in koud water duikt (<10°C) en/of grote inspanningen moet leveren (bv. Oefening, stroming, vermoeidheid,…) dan kies je de volgende tijdseenheid. Dit om de nodige veiligheidsmarge in te bouwen. 6. Voor herhalingsduiken wordt de Residual Nitrogen Time bij de volgende duiktijd opgeteld. De RNT is af te leiden uit de tabel voor herhalingsduiken (zie verder) 7. Als je bij een herhalingsduik tussen twee waarden valt, ga dan voor de berekening van de RNT uit van de laagste waarde (= hogere RNT = veiliger!) 8. Plan your dive, dive your plan! 9. Vliegen:
na een niet-decompressieduik: pas na 12 uur na een decompressieduik: pas na 48 uur
56
. . . . 10. Na ELKE DUIK zonder decompressieverplichtingen maak je op het einde een . safety stop van 3 minuten tussen 5 en 3 meter! Bij koud water geniet een stop van 5. minuten de voorkeur. . Uitzonderingen . waarin de safety stop achterwege gelaten wordt: . - tijdens de verliesprocedure -
na een incident dat het afbreken van de duik tot gevolg heeft en de verdere veiligheid van de duik in gevaar brengt (bv. bewusteloze buddy)
57
. . . . voor correct gebruik 3. Instructies . . (Hou voor dit onderdeel je duiktabel bij de hand) . . a. Decompressietabel voor een enkelvoudige duik: . 1. Neem op de achterkant van de tabel onder sectie (A) je diepte in meter. Lees in de kolom hieronder je respectievelijke No deco time/nultijd af. Indien de gewenste of actuele duiktijd deze No deco time/nultijd overschrijdt, draai je de tabel om en volg je de instructies onder puntje 2. 2. Neem in de eerste kolom de diepte in meter. Indien de diepte tussen twee dieptewaarden in ligt, neem je de eerstvolgende grotere diepte. Zoek de duiktijd in het kader van de gevonden diepte. Ligt de actuele duiktijd tussen twee waarden in, gebruik dan de eerstvolgende grotere duiktijd. Dit doe je ook bij inspanning of koud water. Volg deze rij naar rechts en lees de verplichte decompressietijd(en) af. Je kan helemaal bovenaan de tabel aflezen op welke diepte deze decompressietrappen moeten worden uitgevoerd. Voor de trapdiepte van decompressietrappen geldt een afwijkingstolerantie van +/- 0,5 meter (cfr. deining, onoplettendheid, etc). Helemaal rechts van de verplichte decompressietijden kan je de verzadigingscoëfficiënt (RN) of de RG (Repetitive Group) factor aflezen. Die geeft weer hoeveel stikstof je lichaam door deze duik heeft opgenomen. b.
Gebruik van de tabel voor herhalingsduiken: 1.
2. 3. 4. 5.
6.
Als je vorige duik geen decompressieduik was, zoek je bovenaan de tabel in sectie (A) de rij uit die overeenkomt met je maximale duikdiepte. Volg onder deze duikdiepte de kolom in sectie (B) naar beneden tot je je duiktijd tegenkomt. Neem ook hier de eerstvolgende grotere diepte of tijd als de exacte waarden ontbreken. Volg deze rij naar rechts en lees de bijhorende RG-letter af. Was je voorgaande duik wel een decompressieduik, ga dan onmiddellijk naar de overeenstemmende RG-letter. Ga verder naar rechts en volg in sectie (C) het juiste vakje met de tijspan waarin je oppervlakte-interval past. Ga deze kolom naar beneden tot aan sectie (D). Hier kan je je nieuwe RG aflezen, die door het verstrijken van de tijd aan de oppervlakte is verlaagd. Volg de tabel van je nieuwe RG-waarde naar beneden. Waar ze de diepte van je volgende duik (rechts in groene cijfers) kruist, vind je je RNT-waarde uitgedrukt in „straftijd‟. Valt de duikdiepte van je volgende duik tussen twee dieptes in, dan neem je de ondiepere diepte erboven. (niet te verwarren met de decotabel, waar je de eerstvolgende grotere diepte moest nemen!!!) Tel deze „straftijd‟ bij je actuele/geplande duiktijd voor de tweede duik en bepaal zo je totale duiktijd. Gebruik nu de tabel voor enkelvoudige duiken met deze totale tijd op de gewenste duikdiepte en volg opnieuw de richtlijnen onder punt a).
Belangrijk: Om aan decompressieduiken te doen, dient men voldoende ervaring en opleiding te hebben. Alle nodige technieken moeten „up to date‟ gehouden en regelmatig geoefend worden. Hierdoor beperk je de kans op decompressieziektes tot een minimum. Denk er steeds aan dat je veiligheid in je eigen handen ligt. Niemand anders dan jijzelf is verantwoordelijk voor je veiligheid! Minimaliseer daarom nooit de veiligheidsmaatregelen.
58
. . . . . Oefening: Een duiker doet een eerste duik met een duiktijd van 23 minuten en met een . 22m. Twee uur nadat hij boven gekomen is wil hij een 2 duik doen naar duikdiepte van . maximale duiktijd om binnen de no-deco limiet te blijven? Wat zou zijn 20m. Wat is zijn RG zijn indien.hij duikt tot deze limiet? . de
Oplossing: In de no-deco duiktabel (A) zien we dat de maximale no-deco tijd voor 22m 25 minuten bedraagt (zie 24m diepte). De eerste duik is dus een no-deco duik. Na de duik bedraagt de RG D. (zie 24m met 24 min bij BOTTOM TIMES (B)). Met de successieve duiktabel (C) kunnen we nu aflezen dat na 2 uur (valt tussen 0h30 en 2h59), de RG A bedraagt. Dus voor een duikdiepte van 20m voor de tweede duik moeten we straftijd van 14min nemen (18m in tabel). Uit de no-deco tabel halen we dat voor een enkelvoudige duik naar 20m de no-deco tijd 35 minuten bedraagt (21m in tabel). Rekening houdend met de straftijd mag de tweede duiktijd dus 21 minuten bedragen om binnen de no-deco limieten te blijven. Indien men nu 20 minuten duikt bedraagt de RG E. (21m/35 min) Oefening: Een duiker doet een duik van 31 minuten op een plateau met een diepte van 12m. Tijdens de duik volgt hij even een sepia naar 19m, maar binnen de minuut keert hij terug naar het plateau. Hij stijgt veilig naar het oppervlak. 2uur later doet hij een nieuwe duik naar dit plateau. Wat is zijn maximale no-deco tijd als hij gedurende de hele duik op dit plateau blijft? Oplossing: Voor een duikdiepte van 19m komt de no-deco limiet overeen met 35 minuten (21m in tabel). De eerste duik is dus een no-deco duik. Na de duik bedraagt de RG E (zie 21m met 35 min). Na een tussentijd van 2 uur valt de RG van E naar A ( zie successieve duiktabel (C) rij E; tussen 0:45 en 3:59). Dit komt overeen met een straftijd van 19 minuten voor een duikdiepte van 12m. De no deco tijd voor een enkelvoudige duik op 12m bedraagt 125 minuten, zodat de maximale no-deco duiktijd 106 minuten de bedraagt voor de successieve 2 duik.
59
. . . . Oefening: Een duiker doet een duik met een duikdiepte van 28m. Na een duiktijd van 26 . minuten beslist hij naar het oppervlak terug te keren. Welke trappen moet hij maken. Wat . zal de totale duikduur van de duik zijn. Wat is zijn verzadiging op het einde van de duik? . . de duikdiepte 28m bedraagt gebruiken we het paneel van 30m. De Oplossing: Vermits eerst volgende . duiktijd groter dan 26 min is 30 min. Dus de trappen kunnen gevonden worden in het paneel 30m/30min en bedragen 1 minuut op 6m en 12 minuten op 4,5m. De RG bedraagt onmiddellijk na de duik F. De totale duikduur kan afgeleid worden uit volgende figuur.
De totale duikduur bedraagt dus 49 minuten. Merk op dat bij het opstijgen de stijgtijd afgerond wordt naar de eerstvolgende minuut.
60
. . . . Oefening: Als dive master ben je verantwoordelijk voor de voorbereiding van een . duikdag. Je plant 2 duiken, de eerste om 9h30, de tweede om 12h30. De eerste duik is een wrakduik.naar 32m met een voorziene duiktijd van 24 minuten. De tweede duik is gepland naar. een duikdiepte van 17m met een voorziene duiktijd van 30 minuten. . Bereken de duikprofielen van beide duiken. Ga na hoeveel lucht er moet meegenomen worden voor elke . duik (debiet: 20l/min). Oplossing: Duik 1: 32m / 24 minuten tabel 33m/25min
trappen: RG:
6m: 4,5m: F
1 minuut 11 minuten
De totale duiktijd bedraagt dus 41 minuten, en de duikers zullen uit het water komen om 10h11. Duik 2: Vermits de volgende duik om 12h30 begint is de tussentijd 2h19. Uit de successieve duiktabel halen we dat dit overeenkomt met een RG van A (tss 1h30 & 7h59) aan het begin van de volgende duik. De nieuwe duikdiepte is 17m, dus moet er rekening gehouden worden met een straftijd van 16 minuten (15m in tabel). 17m / 46 minuten tabel (no-deco 18m/51min)
61
trappen: RG:
Safety stop F
. . . . . De totale duikduur bedraagt dus 36 minuten, en de duikers zullen uit het water komen om 13h06. . . . Berekening flesinhoud: . Principe: p x V = Cte
met
p = 1 bar + diepte/10 V = tijd x debiet
Duik 1: Tijd (min) 27 (= 24 + 3) 2 (= 1 + 1) 12 ( = 11 +1)
Diepte (m) 32 6 4,5
V (l)
p (bar)
p.V (bar.l)
540 40 240
4,2 1,6 1,45 Totaal
2.268 64 348 2.680
Als we veronderstellen dat de flessen gevuld zijn tot 200 bar, en we rekening houden met een reserve van 50 bar, bekomen we een volume van: V = 2.680 bar.l / (200 - 50) bar = 17,86 liter of dus afgerond 2x10 liter bi. Duik 2: Tijd (min) 32 (= 30 + 2) 4 ( = 3 + 1)
Diepte (m) 17 4,5
V (l)
p (bar)
p.V (bar.l)
640 80
2,7 1,45 Totaal
1.728 116 1.844
V = 1.844 bar.l / (200 - 50) bar = 12,29 liter of dus afgerond een 15 liter fles.
62
C.
. . . . De dieptestop . . is een niet-verplichte stop, die uitgevoerd wordt na een diepe duik en Een dieptestop . wanneer we in een hoekprofiel duiken. (Dwz.: We dalen af naar de maximum diepte, . doen onze duik, en komen terug naar de oppervlakte zonder al te lange tussenstops op . Bv: bij wrakduiken.) andere dieptes. De theorie erachter is de volgende: een duiker bouwt op diepte een bepaalde hoeveelheid stikstof op in de weefsels. Wanneer hij terug stijgt, zullen de weefsels het teveel aan stikstof terug afgeven aan het bloed. Als het bloed oververzadigd raakt, is hij genoodzaakt om decompressiestops te doen, om belvorming te voorkomen. De dieptestop dient om microscopisch kleine belletjes de kans te geven het bloed via de longen te verlaten, alvorens een oververzadiging in het bloed te bereiken. Daarvoor stopt de duiker tijdens de stijging enkele minuten op bepaalde dieptes. Door dit principe toe te passen, zullen de longen niet overbelast worden door de uitwas van stikstof en kunnen ze hun functie correct blijven uitoefenen. Er zijn twee types van dieptestops: a. De gewone deep stop Dit is een stop van 1 à 2 minuten op de helft van de maximale diepte. Deze stop is héél eenvoudig te berekenen en wordt bij voorkeur tijdens niet al te diepe nietdecompressieduiken gebruikt. De dieptestoptijd wordt bij de bodemtijd opgeteld voor het berekenen van eventuele decompressietrappen. b. De Pyle stop Deze variant geniet de algemene voorkeur wanneer de duik op voorhand gepland wordt en zeker wanneer het een decompressieduik betreft. Hiervoor halveer je de afstand tussen de maximale duikdiepte en de veiligheidsstop (of eerste decompressiestop), en tel je deze diepte bij je veiligheids- of verplichte stop. Blijf enkele minuten op deze diepte en bereken nu opnieuw het decompressieschema met de tijd op de dieptestop als bijkomende bodemtijd. Halveer nu opnieuw het verschil tussen de huidige diepte en de eerste stop enz. Dit herhaal je tot de dieptestop zich op minder dan 10m bevindt. Een andere manier van berekenen is de eerste stopdiepte bij de maximale diepte te tellen en dan door twee te delen. Dit is dan de stopdiepte. En herhaal dit eveneens tot je op minder dan 10m terecht komt. De stop duurt zo‟n 1 à 2 minuten. Er zijn geen duidelijke richtlijnen over hoe lang de stop exact moet duren, maar aangezien je de stoptijd bij de bodemtijd optelt, zal de berekening van de duik door de langere bodemtijd alleen maar conservatiever worden. Vb. Duik naar 30 m van 15‟ = No deco dive! = 3‟ safety stop tussen 3 en 5 meter. (30m + 3m)/2 = 16.5 geeft ons afgerond 17m als eerste stopdiepte (17m + 3m)/2 = 10m voor de tweede diepte stop (10m + 3m)/2 = 6.5 geeft ons 7m < 10m = dus geen diepte stop meer nodig!
63
D.
. . . . Abnormale procedure om te stijgen . . Dit zijn uitzonderingsmaatregelen: zoveel mogelijk vermijden !!! . Na een abnormale stijgprocedure mag men 24 u niet meer duiken. . . 1. Versneld opstijgen (“blow-up”-”crash-dive”) Wanneer sneller dan 10 m/min wordt gestegen (door luchtgebrek, paniek, materiële panne, enz.) zijn er twee mogelijke scenario's: a) Ziektesymptomen Indien er zich ziektesymptomen voordoen moet men zich onmiddellijk naar een decompressiekamer laten vervoeren. b) Geen ziektesymptomen Indien er geen ziektesymptomen zijn, moet men onmiddellijk (binnen de 3 minuten) opnieuw duiken (eventueel met nieuwe fles) naar halve diepte (helft van de maximaal bereikte diepte) en er 5 minuten blijven. Het stijgen gebeurt daarna aan normale snelheid (10m/min). De duiktrappen worden nu herberekend. Hiervoor neemt men als duikdiepte de max. diepte die bereikt werd en over een totale tijd die verlopen is tussen de eendenduik in het begin van de eerste onderdompeling en het begin van het opstijgen (d.w.z. de tijd van de eerste duik + de tijd aan de oppervlakte + de tijd van het opnieuw duiken naar halve diepte + 5 minuten). Het geheel wordt dus als 1 duik beschouwd. Oefening: bij het opstijgen na een duik van 35 minuten op 25m, vergist de duiker zich bij het ontluchten van zijn jacket, en schiet ongecontroleerd naar het oppervlak. Boven gekomen vertoont hij geen ziektesymptomen. Hij besluit na 2 minuten terug te duiken. Wat moet hij nu doen. Oplossing: Eerst terug duiken naar halve diepte m.a.w. 13m. Hier moet hij terug 5 minuten blijven. Zijn totale duiktijd is nu 35‟+2‟+1‟+5‟ = 43‟ . Dit is langer dan de no-deco tijd (30 minuten op 27m), dus moet hij trappen doen. Uit de tabel 27m/50min halen we dat hij nu een trap moet doen van 18 minuten op 3m. Zijn totale duikduur zal dus 63 minuten bedragen, en hij mag binnen de 24 uur geen nieuwe duik meer doen.
2’ 1’ 13m 5’ 25m 35’
64
1’
3m 18’
1’
. . . . van de duiktrappen of geen duiktrappen 2. Onderbreken . . Indien men zijn duiktrappen om de een of andere reden moet onderbreken (maar de . stijgsnelheid stipt werd nagevolgd) en aan de oppervlakte komt, zijn er opnieuw twee . mogelijke scenario‟s: . a) Ziektesymptomen Indien er zich ziektesymptomen voordoen moet men zich onmiddellijk naar een decompressiekamer laten vervoeren. b) Geen ziektesymptomen Dan moet men binnen de 5 minuten opnieuw duiken en nieuwe duiktrappen uitvoeren waarvan de diepte en de tijdsduur als volgt zijn: op 12m ----- 1/4 van de duur van de theoretische duiktrap op 3m op 9m ------ 1/3 van de duur van de theoretische duiktrap op 3m op 6m ------ 1/2 van de duur van de theoretische duiktrap op 3m op 3m ------ 3/2 van de duur van de theoretische duiktrap op 3m Indien de duiker meer dan genoeg lucht heeft, moet men minimaal volgende trappen uitvoeren: 2min. op 12m 4min. op 9m 6min. op 6m 8min. op 3m Oefening: Na een duik van 22 minuten op 43m merkt de duiker dat hij onvoldoende lucht heeft om zijn trappen te doen. Hij besluit gecontroleerd naar het oppervlak te stijgen en een nieuwe volle fles te nemen. Na 3 minuten vertoont hij geen ziektesymptomen en kan hij terug naar beneden vertrekken. Wat moet hij nu doen? Welke fles moet hij meenemen om dit veilig te doen? Oplossing: Normaal had de duiker een trap van 4 minuten op 6m moeten doen en 17 minuten op 3m. Hij gaat dus terug naar beneden en doet volgende trappen: 12m: 5 minuten 9m: 6 minuten 6m: 9 minuten 3m: 26 minuten benodigde fles: Tijd (min) 7 (= 5+1+1) 6 (= 5+1) 10 (=9+1) 27 ( = 26 +1)
Diepte (m) 12 9 6 3
V = 1558 / 150 = 10.4 l
V (l)
p (bar)
p.V (bar.l)
140 120 200 540
2.2 1.9 1.6 1.3 Totaal
308 228 320 702 1558
minstens een fles van 12l
3. Trappen maken bij zware deining Indien zware deining de duiktrap tussen 3 en 5 meter bemoeilijkt, moet de trap van 3m op 6m diepte plaatsvinden, maar met het dubbele van de tijd (de voorziene trap op 6 meter wordt normaal uitgevoerd). Dit moet echter zoveel mogelijk vermeden worden door binnen de veiligheidscurve te duiken (no-deco duiken) 65
E.
. . . . Duiken in bergmeren . . Tot 5000 m .vermindert de luchtdruk ongeveer met 0.1 bar per 1000 meter stijgen. (exacte waarde altijd via barometer!) . . berekend voor 1 bar referentiedruk (zeeniveau). De tabellen zijn De verhouding:
absolute druk op diepte verandert bij duiken in een bergmeer. atmosferische druk aan opp.
Deze verhouding zal altijd groter zijn dan bij het duiken op zeeniveau. Dit betekent dat de het relatief drukverschil van het stikstofgas ook groter wordt en dat de kans op decompressieziekte toeneemt. Om de duiktabellen te gebruiken zal men dus een verschaling moeten doen, zoals weergegeven op onderstaande figuur.
Werkelijk duikprofiel Fictief duikprofiel voor het gebruik van de tabellen op zeeniveau
Aanpassing duikdiepte:
D(fictief) D(werkelijk)
pO
met:
p
H
po: de atmosferische druk aan het oppervlak op zeeniveau. pH: de atmosferische druk aan het oppervlak van het bergmeer.
In een bergmeer is de tabeldiepte steeds groter dan de werkelijke diepte. Omrekening trapdiepte:
p trapdiepteduiktabellen Trapdiepte H pO De trapdiepte voor een bergmeerduik zal altijd kleiner zijn dan de trapdiepte op zeeniveau. Omrekening stijgsnelheid:
Aanpassing stijgsnelheid:
p 10 m min H pO
De stijgsnelheid bij een bergmeerduik is altijd lager dan bij een duik op zeeniveau
66
F.
. . . . Belangrijke .opmerkingen . Men moet.altijd 50 bar reserve hebben in de fles bij het einde van de duik. Bij het plannen . van deco-, overhead environment en diepe (ook niet deco) duiken ga je uit van de 1/3 regel: 1/3 lucht voor het heengaan, 1/3 voor terugkeer en 1/3 . reserve.
Bij de planning moet er rekening gehouden worden met de beperkte hoeveelheid lucht in de fles. Zie oefeningen. Interpolatie is verboden. Nooit sneller stijgen dan 10 m/minuut. Indien men echter te traag stijgt (minder dan 6m/min) blijft men N2 oplossen, zodat de stijgtijd niet als decompressietijd geldt en bij de normale duiktijd moet worden geteld. We respecteren de duiktabellen met een max. diepteverschil van 50cm en met een max. marge van 30sec. voor de paliertijd. Als de omstandigheden het toelaten, doe dan uw trappen in horizontale positie (en niet uw hoofd op -3m en uw voeten op -4,75m). Ondanks alle voorzorgen en het correct uitvoeren van de paliers, kan een decompressieongeval toch nog optreden. Indien symptomen van decompressieziekte zich voordoen, moet men zo snel mogelijk een arts raadplegen. De duiktabellen zijn berekend voor zeeniveau en niet voor een duik in een bergmeer. Om decompressieongevallen te vermijden moet men 12 uur wachten alvorens te vliegen (lijnvliegtuig met drukcabine) indien successieve duik toegelaten was, anders 24 u. (In noodgevallen mag men vliegen zodra de oververzadigingscoëfficiënt D). Voor vliegtuigen zonder drukcabine altijd 24 uur wachten. Voor een bergtocht moet men 36 u. wachten. Anti-vermoeidheidstrap van 3 minuten op 3 meter is aanbevolen indien de omstandigheden goed zijn ('voldoende lucht, geen stroming, water niet te koud,...) Na de decompressietrappen moet men onmiddellijk naar boven, anders wordt het beschouwd als een tweede duik. De diepste trappen zijn het belangrijkste, gezien de desaturatie daar het grootst is. Duiken binnen de 10 minuten na bovenkomen: wordt als 1 duik beschouwd. Indien zware inspanningen moeten geleverd worden moet de volgende, grotere diepte én tijd genomen worden in de duiktabellen voor het berekenen van de trappen. 2 Maximale duikdiepte: partiële druk van N2 mag niet meer zijn dan 6.4 kg/cm ( 6.4 bar), zoniet vergiftiging. Maximale duikdiepte niet groter dan 70 m (bij een normaal luchtmengsel) Voor en na het duiken geen zware inspanningen doen en geen alcohol gebruiken. Algemene regel: 1ste duik moet dieper zijn dan de tweede Elk duikincident stopt het verdere verloop van de duik. Probeer zoveel mogelijk volgens de normale procedures de duik te beëindigen (stijgsnelheid en trappen). Hierna mag men 24u niet duiken. Vanaf een tweede successieve duik raak je gemakkelijker in deco. Plan dan zeker goed je duik!
67
G.
. . . . Oefeningen. . verbruikt ongeveer 20l lucht/min. aan het wateroppervlak op zeeniveau. 1) Een duiker . Hij duikt naar 30 m met een 12l duikfles, gevuld tot 200 bar. . Hoelang kan hij met deze fles duiken (zonder rekening te houden met trappen)? . 2) Een duiker verbruikt ongeveer 20l lucht/min. aan het wateroppervlak op zeeniveau. Hij duikt naar 40 m. Zijn duiktijd is 30 min. Welke fles zal hij nodig hebben : 12l, 15l of 20l, alle zijn gevuld tot 200 bar (denk aan de te maken trappen)? 3) Bereken de maximale diepte waarbij men met zuivere zuurstof mag duiken, als je weet dat zuivere zuurstof toxisch wordt vanaf een druk van 1,7 bar. 4) Bereken de duiktrappen bij een duikdiepte van 35 m en een duiktijd van 38 min. Welke is de overzadigingscoëfficiënt? 5) Een duiker zal op een dag tweemaal duiken. Bij zijn eerste duik is de maximale diepte 40 m en de duiktijd 20 min. Zijn tweede duik is 3 uur later dan zijn eerste en gaat naar een diepte van 30 m gedurende 20 min (totale duiktijd). Bereken de duiktrappen en de verzadigingscoëfficiënt van de eerste duik en de straftijd en de duiktrappen van de tweede duik. 6) Een duiker zal op een dag tweemaal duiken. Bij zijn eerste duik is de maximale diepte 30 m en de duiktijd 40 min. Zijn tweede duik is 5 uur later dan zijn eerste en gaat naar een diepte van 20 m gedurende 20 min (totale duiktijd). Bereken de duiktrappen en de verzadigingscoëfficiënt van de eerste duik en de straftijd en de duiktrappen van de tweede duik.
68
H.
De duiktabellen
69
. . . . . . . . .
70
Hoofdstuk
1 5
De Fysiologie van het Duiken A.
Inleiding De mens is niet in staat om onder water te leven. De onderwaterwereld is dan ook in alle aspecten een gevaarlijke omgeving voor het lichaam. Wanneer we ons onder water bevinden, past ons lichaam zich zo veel mogelijk aan de hydrostatische druk aan. In dit hoofdstuk bespreken we een aantal aspecten van deze aanpassingen en de mogelijke gevaren hiervan. Om dit goed te kunnen begrijpen overlopen we eerst een aantal van de normale functies van het menselijk lichaam.
B.
Functies van het menselijk lichaam van belang voor het duiken 1. De Stofwisseling Alle weefsels in ons lichaam zijn opgebouwd uit cellen. Elke cel in ons lichaam heeft een specifieke functie. Om die functie te kunnen uitoefenen heeft een cel energie nodig die ze haalt uit de verbranding van voedingstoffen. Dit verbrandingsproces wordt de stofwisseling ofwel het metabolisme genoemd. Voor dit verbrandingsproces is zuurstof nodig en het levert behalve de energie voor de celfunctie en het op peil houden van de lichaamstemperatuur, ook water, een aantal afvalstoffen en koolstofdioxide (CO2) op. VOEDINGSSTOFFEN + ZUURSTOF ENERGIE + AFVALSTOFFEN + CO2 + H2O Zuurstof en voedingstoffen worden respectievelijk via de longen en het maag-darmstelsel opgenomen en via de bloedbanen door heel het lichaam getransporteerd. Afvalstoffen worden via de lever en de nieren geëlimineerd. CO2 is een gas dat net zoals zuurstof in het bloed wordt opgenomen. Het wordt via de longen weer uitgeademd. Water wordt in allerlei lichaamsfuncties opnieuw gebruikt en eventueel via urine, stoelgang of transpiratie uitgescheiden. 2. De Bloedsomloop De bloedsomloop of circulatie vervoert bloed met de daarin opgenomen stoffen door het hele lichaam. Het merendeel van deze stoffen hebben we hierboven al besproken m.n. zuurstof, koolstofdioxide, voedingstoffen, afvalstoffen en hormonen. Tevens speelt de bloedsomloop een belangrijke rol in het warmtetransport en warmtegeleiding. Vandaar de koude voeten bij een slechte doorbloeding van je voeten. Het is een gesloten systeem van holle, vaak gespierde buizen waarbij de circulatie zelf wordt aangedreven door een pomp: ons hart. Het hart zelf is ook een hol orgaan en is opgebouwd uit spierweefsel. Het wordt door een tussenschot in twee helften verdeeld. Die twee harthelften zijn dan weer opgedeeld in twee delen, m.n. een kamer (ventrikel) en een voorkamer (atrium). De twee harthelften drijven elk een apart circulatiecircuit aan. Het rechterdeel drijft de kleine bloedsomloop aan, het linker deel de grote bloedsomloop. In de kleine bloedsomloop wordt zuurstofarm bloed vanuit het hart door de longen gepompt en keert met zuurstofrijk bloed terug naar het hart. In de grote bloedsomloop 71
. . . . stroomt zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar alle organen om dan na de zuurstofafgifte . weer terug te keren naar het hart (fig. 1.) . . Fig. 1: De bloedsomloop. . .
De kleine bloedsomloop begint in de rechter kamer en loopt via de longen naar de linker voorkamer. De grote bloedsomloop begint in de linker kamer en wordt van hieruit door de grote lichaamslagader (Aorta) via een groot aantal vertakkingen tot in de kleinste bloedvaatjes van ons lichaam gebracht. Hier worden de verschillende stoffen tussen de weefselcellen en het bloed uitgewisseld. Het bloed stroomt nadat het via alle kleine vaatjes weer samengekomen is, terug via de grote holle ader (Vena Cava) naar de rechter voorkamer. 3. De Ademhaling Zuurstof is van groot belang voor ons lichaam. Zonder deze brandstof kan het verbrandingsproces of metabolisme niet plaatsvinden en hebben onze cellen geen energie om in leven te blijven (hersencellen kunnen bvb maar enkele minuten zonder zuurstof (=brandstof)). Zuurstof moet dan ook vanuit de buitenlucht naar de cellen worden getransporteerd. Het vervoer van de zuurstof naar de cellen, de verbranding ter plaatsen( zie hierboven) en het afvoeren van de afvalstoffen noemen we de ademhaling. a) Luchtwegen en longen Lucht kan via mond of neus worden ingeademd. Bij normale ademhaling boven water adem je, in rust, meestal via je neus. De lucht wordt daar in zekere mate gefilterd en opgewarmd. Bij het duiken adem je alleen via je mond. De ingeademde lucht wordt dus niet opgewarmd.
72
. . . . Via de mond en keelholte passeert de lucht via het strottenhoofd naar de luchtpijp of . trachea. Aan het eind van de luchtpijp splitsen de luchtweg zich in twee naar de linker en . Daarna volgen nog tussen de 16 à 20 vertakkingen tot in de de rechter long. longblaasjes..De luchtwegen dienen tot aan de longblaasjes voornamelijk om lucht te transporteren.. In de longblaasjes gebeurt de uiteindelijke uitwisseling van stoffen naar het bloed. Zuurstof . uit de vers aangevoerde lucht wordt aan het bloed afgegeven en CO
2
wordt vanuit het bloed afgegeven aan de lucht en weer terug uitgeademd ( Fig. 2 ). De ingeademde lucht bestaat uit 20% zuurstof (O2), 79% Stikstof N2 en 0.2% koolstofdioxide CO2. na afgifte blijft er nog 17% zuurstof over en neemt het percentage CO2 toe tot 4%. Stikstof wordt niet opgenomen in het bloed. In de uitgeademde lucht zit nog 17% zuurstof, dit is in noodsituaties b.v mond-op-mond beademing nog ruim voldoende om iemand voldoende zuurstof te laten opnemen. IN UIT 20% (O2), 79% N2 en 0,2% CO2 17% (O2), 79% N2 en 4% CO2 Fig. 2: diffusieproces.
De longblaasjes of alveoli zijn zo gebouwd dat ze deze gasuitwisseling makkelijk toelaten. Dit komt doordat ze omgeven zijn door een fijn netwerk van vaatjes, haarvaten genoemd. Zowel de wand van de haarvaten als de alveolaire wand zijn maar één cel dik zodat de uitwisseling over een zo kort mogelijke afstand gebeurt. 2 De long bestaat uit ongeveer 300 miljoen longaveoli met een totaal van 100m oppervlakte. We kunnen dus een hoop gas uitwisselen in één ademteug (Fig. 3). Fig. 3: de longalveoli
73
. . . . b) Ventilatie . De borstkas .is een ruimte, die door de ribben, de wervelkolom, het borstbeen, het middenrif en .spieren wordt begrensd. In deze ruimte bevinden zich de beide longen en . Centraal lopen luchtpijp en slokdarm naar respectievelijk de longen het hart daartussen. . Iedere long wordt, behalve op de plaats waar bloedvaten en de en de maag. hoofdbronchus in de long komen, omgeven door een longvlies. Dit vliesje ligt tegen een tweede vlies aan dat aan de binnenkant van de ribbenkast plakt. De beide vliezen blijven tegen elkaar door een vacuüm ertussen. Daar ze soepel over elkaar moeten glijden bij in- en uitademing bevindt er zich een beetje vloeistof tussen als een soort smeermiddel. Een inademing gebeurt door vergroting van het volume van de borstkas vanuit de ruststand. Hierdoor ontstaat er een negatieve druk in de longen en wordt er lucht aangezogen. Het volume van de borstkas wordt groter door het heffen van de ribben en het naar beneden bewegen van het middenrif (fig. 4). Een inademing vergt dus spierkracht gezien het middenrif een spier is. Uitademen gebeurt eenvoudig door het ontspannen van de spieren waardoor de borstkas wegens elasticiteit weer in ruststand terecht komt. Dit is dus een passief proces. De ingeademde lucht wordt dan automatisch weer uit de longen geperst doordat er een positieve druk ontstaat. Fig. 4:beweging van middenrif en spieren bij ademhaling.
Voor een beter begrip van de longventilatie worden er een aantal begrippen gehanteerd. De totale hoeveelheid lucht, die een normaal gebouwd persoon na een maximale inademing in beide longen kan bevatten, bedraagt ongeveer 6 liter. Dit heet de totale longcapaciteit. De totale longcapaciteit wordt niet per in- en uitademing geheel ververst. Het gedeelte hiervan dat in rust per ademhaling wordt ververst heet het ademteugvolume. Dit bedraagt ongeveer 0,5 liter. De hoeveelheid lucht die je kan verplaatsen door maximaal in en daarna maximaal uit te ademen, heet de maximale vitale capaciteit. Dit bedraagt ongeveer 4,8 liter. Na een maximale uitademing blijft er dus nog lucht in je longen achter waardoor ze altijd blijven openstaan. Dit heet het residueel volume of restvolume en bedraagt dus 6 l – 4,8 l =1,2 l. Nog een ander aspect van belang is de dode ruimte. In de longblaasjes vindt de gasuitwisseling plaats, in de luchtpijp en alle vertakkingen tot aan de longblaasjes niet. De lucht die zich in die ruimten bevindt (luchtpijp en vertakkingen) noemen we de dode ruimte. Bij het gebruik van een snorkel verleng je als het ware je luchtpijp en dus de dode ruimte. Wordt de dode ruimte te groot dan zuig je telkens reeds uitgeademde lucht terug op bij de volgende inademing. Een snorkel mag dus niet te lang zijn.
74
. . . . . Fig. 5: longvolumes . . . .
c) Regeling van de ventilatie Het regelen van de ventilatie ttz wanneer, hoe vaak en hoe diep je ademt gebeurt door een centrum in de hersenen. Dit centrum ligt onder in de basis van de hersenen ter hoogte van het verlengde merg. Dit centrum kan als het ware de gasconcentraties in het bloed meten. Bij bepaalde concentraties zal dit centrum dus het teken voor het begin van de inademing geven. Een inademing gebeurt bij verhoging van het koolstofdioxide gehalte en niet zozeer bij verlaging van het zuurstofgehalte. Bij een oplopend CO2 gehalte geeft dit centrum een signaal aan de ademhalingsspieren om te contraheren en dus in te ademen. Bij verhoogde productie van CO2, zoals bij inspanning zal je dus ook dieper gaan ademen om het overtollig CO2 af te blazen en een grotere toevoer van zuurstof te garanderen. De automatische werking van het ademhalingscentrum zorgt ervoor, dat de hoeveelheid koolstofdioxide binnen nauwe grenzen wordt gehouden. Behalve de onbewuste, automatische regeling, wordt het centrum ook beïnvloed door emoties bvb. snel ademen bij angst, het stokken van de ademhaling bij gevaar, het ... bij hartstocht. Daarenboven kunnen we onze ademhaling natuurlijk ook bewust controleren. Bij ontregeling van de ademhaling (bewust of onbewust) kan bij een te diepe, snelle ademhaling een tekort aan CO2 ontstaan en bij oppervlakkige ademhaling juist een exces. Deze CO2 ontregeling resulteert in een verandering van zuurtegraad in het bloed wat een direct effect heeft op de algemene conditie van de persoon. Een te hoge CO2concentratie (hypercapnie) geeft vooral een gevoel van benauwdheid, duizeligheid, hoofdpijn en in extreme gevallen bewusteloosheid. Een te laag CO2-gehalte (hypocapnie)geeft aanleiding tot spiertrillingen, prikkeling in ledematen en lippen, duizeligheid, tetanie (verkramping van bepaalde spiergroepen) en bewusteloosheid. Om de ademhaling efficiënt te houden en CO2-afwijkingen te vermijden dient de duiker een evenwicht te vinden tussen zuurstofopname en koolstofdioxide afgifte. Dit evenwicht wordt in stand gehouden door tijdens het duiken de activiteit te temporiseren en DIEP en LANGZAAM te ademen. Indien een duiker buiten adem raakt, dient hij alle fysieke activiteit te stoppen, neutraal (of aan het oppervlak positief) drijfvermogen te verkrijgen en diep en traag adem te halen, totdat het normale ademhalingsritme weer hersteld is. Onervaren duikers gaan dikwijls hun luchtverbruik proberen terug te dringen door opzettelijk hun ademhaling te vertragen: het overslagen van ademhaling. Dit heeft echter
75
. . . . niet een verminderd luchtverbruik tot gevolg, maar zal leiden tot een verhoogd gehalte . aan koolstofdioxide in het lichaam. . . d) Hyperventilatie . Bij het maken.van een vrije duik of bij apneu oefeningen proberen we bewust onze adem lang in te houden gedurende een langere periode. Hierbij loopt de CO2 in ons lichaam op, krijgen we het benauwd en hebben we de reflex om naar adem te happen. Om langer onder water te kunnen blijven, kunnen we door te ventileren (sneller en dieper ademen) alvorens het water in te gaan, het CO2-gehalte kunstmatig naar omlaag brengen zodat de ademhalingsprikkel langer wordt uitgesteld. Het zuurstofgehalte stijgt echter niet proportioneel met de daling van de CO2. Hierdoor zal bij doorgedreven ventilatie (hyperventilatie) de ademhalingsprikkel zolang worden uitgesteld dat er een zuurstoftekort ontstaat in de hersenen wat zich kan uiten in plotselinge bewusteloosheid. Men dient dus verlengde 'over'-ademhaling te vermijden door het ventileren te limiteren tot 3 à 4 ademhalingen vooraleer aan een apneu oefening te beginnen. Zolang je geen tekenen (duizeligheid, hoofdpijn, tintelingen…) voelt, is de zuurtegraad niet ontregeld en kun je een apneu doen. Dus nooit hyperventileren tot je symptomen krijgt !
76
C.
. . . . Barotrauma. . is een letsel van het lichaam veroorzaakt door drukverschillen tussen de Een barotrauma . omgevingsdruk en de druk in de luchthoudende lichaamsholten of kunstmatige holten . (duikbril, plooien in het duikpak, holten onder tandvullingen). Het ontstaan.van deze drukverschillen tussen de omgeving en het lichaam worden verklaard door de wet van Boyle-Mariotte zoals besproken in het hoofdstuk over duikfysica. Deze wet geeft aan dat het volume omgekeerd evenredig is met de druk van het gas. Een onderdrukbarotrauma of squeeze(zuignap)-verschijnselen ontstaan bij het afdalen. Dit kan voorkomen bij zowel een vrije apneu duik als bij een scubaduik met perslucht. Overdruktrauma kan alleen ontstaan bij het opstijgen bij een duik met perslucht. 1. Het oor Meest voorkomende vorm van barotrauma zijn middenoorletsels. Dit komt voor bij 30 tot 90% van de duikongevallen. a) Anatomie van het oor Het menselijk oor is een ongelooflijk complex orgaan dat instaat voor twee belangrijke taken: het horen en het in stand houden van evenwicht. Voor een duiker is het kunnen horen onder water minder belangrijk dan het zich kunnen georiënteerd houden in het water. Een duiker moet dus in staat zijn om de luchtholtes in het oor te kunnen equilibreren t.o.v. de omgevingsdruk. Het menselijk oor bestaat uit drie delen: de uitwendige gehoorgang of het uitwendig oor, het middenoor en het met vloeistof gevulde binnenoor (fig. 6). Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp en het externe oorkanaal. Het middenoor begint vlak aan het trommelvlies, het bevat de gehoorbeentjes en staat in verbinding met de neus-keelholte via de buis van Eustachius. Het middenoor en binnenoor worden van elkaar gescheiden door twee kleine vensters: het ovale en het ronde venster, die afgesloten zijn d.m.v. een membraan. Daarachter bevindt zich het vloeistofgevuld binnenoor met het eigenlijke gehoororgaan, het slakkenhuis en het evenwichtsorgaan, de halfcirkelvormige kanalen. De drie gehoorbeentjes in het middenoor liggen in een keten aan elkaar en verbinden het trommelvlies en het ovale venster. Via dit systeem van gehoorbeentjes en membranen worden geluidstrillingen vanuit de uitwendige gehoorgang naar het gehoororgaan geleid. De buis van Eustachius is vrij nauw en is onder normale omstandigheden vaak gesloten. Bij slikken, geeuwen, spreken en kauwen wordt hij steeds even geopend waardoor er drukevenwicht ontstaat tussen de lucht in de middenoorholte en die in de keelholte. De slijmvliezen die deze buis bekleden, raken bij verkoudheden snel gezwollen, waardoor het kanaal gauw langdurend verstopt.
77
. . . . Fig. 6: het oor . . . . .
b) Barotrauma van het oor Tijdens de afdaling blijft als alles goed gaat, de druk in het middenoor steeds gelijk met de druk in de keelholte en dus de ingeademde omgevingsdruk. Dit gebeurt via een geopende buis van Eustachius. Het openen van de buis en het gelijk maken van de druk wordt het klaren genoemd. De meest gebruikte techniek voor het klaren is, het met een gesloten mond en neus door een stootsgewijze uitademing de druk in de neus-keelholte te verhogen zodat de buis van Eustachius zich even opent. Dit heet de valsalva beweging. Bij verkoudheid, griep, hooikoorts, keelontsteking, te snel afdalen, … kan het slijmvlies zwellen en wordt de buis afgesloten. Het binnenoor zal niet kunnen equilibreren. Er ontstaat een squeeze met onderdruk: het trommelvlies zal naar binnen uitrekken ( Fig. 7). Op dit moment voel je een hevige druk en pijn. Ter hoogte van het trommelvlies kunnen op dit moment kleine bloedingen ontstaan. Negeer deze waarschuwing niet en daal niet verder af want bij verdere druktoename kan het trommelvlies scheuren. Wanneer dit toch gebeurt voelt men een hevige pijnscheut met daarna een koud gevoel en eventueel duizeligheid en misselijkheid ten gevolge van een verstoorde werking van het evenwichtsorgaan. Er is geen vaste diepte waarop zo'n scheur kan ontstaan. Wanneer tijdens een afdaling het klaren van de oren niet lukt, stop dan onmiddellijk met afdalen, stijg enkele meters en probeer opnieuw. Gewoonlijk lukt het dan wel, zoniet beëindig dan de duik!
78
. . . . Fig. 7: middenoor onder- en overdruk . . . . .
Bij het opstijgen daalt de omgevende druk en zal, door overdruk in het middenoor, lucht moeten ontsnappen via de buis van Eustachius. Normaal gebeurt dit vanzelf en hoeven we niets te doen. Bij verstopping kan een overdruk ontstaan in het binnenoor en gebeurt het tegenovergestelde als hierboven beschreven. In extremis kan er dan ook een trommelvliesscheur ontstaan. Dit kan vermeden worden door de stijgsnelheid te verminderen of zelfs enkele seconden te stoppen. Eventueel kan men het manoeuvre van Toynbee toepassen: met gesloten mond en neus een slikbeweging maken, waarmee de overdruk aan lucht wordt weggezogen uit het middenoor. Behandeling van een trommelvliesscheur: Hou het hoofd scheef en laat het water er uit lopen. Bedek het getroffen oor af met steriel gaas en stuur de duiker door naar een dokterspecialist KNO. Gebruik nooit druppels en ga nooit opnieuw duiken zonder advies van de KNO-arts. Het gebruik van oor- en neusdruppels bij verkoudheden of allergieën is ten zeerste af te raden tijdens of net voor duikactiviteiten: men weet niet hoe de werking is van deze druppels onder verhoogde hydrostatische druk. Bij verminderde werking van de druppels neemt de zwelling in de buis van Eustachius opnieuw toe en kan dit een overdrukletsel tot gevolg hebben. Besluit: een verkouden of grieperige duiker, een duiker met hooikoorts of een keelontsteking kan niet naar beneden, eenzelfde duiker die druppels gebruikt kan misschien niet meer naar boven! Alternobare vertigo ontstaat wanneer beide oren niet gelijktijdig geklaard worden. Onevenwicht geeft aanleiding tot evenwichtstoornissen door prikkelingen van het evenwichtorgaan. Dit kan ontstaan bij zowel opstijgen of dalen. Bij alternobare vertigo ontstaan heftige duizeligheid en het gevoel te roteren naar één zijde. Stop op dat moment de afdaling of opstijging en probeer alsnog te klaren of ga naar de voorgaande diepte. Buitenoor squeeze of overdruk komt zelden voor. Deze drukfenomenen kunnen ontstaan door het gebruik van oordopjes, een zeer nauwsluitende kap die de uitwendige gehoorgang hermetisch afsluit of oorproppen ten gevolge van grote hoeveelheden oorsmeer. Hierbij ontstaat een kunstmatige luchtholte welke drukverschillen kan creëren. Binnenoor letsels met aantasting van het ovale fenster en het evenwichtsorgaan komen minder frequent voor. Het ontstaat vaak bij extreme en plotse over- of onderdruk in het middenoor en gaat meestal gepaard met trommelvliesletsels. De symptomen zijn te vergelijken met trommelvliesletsels doch er kan hier ook een extreme reactie van vertigo ontstaan met braken en oorsuizen. 79
. . . . 2. De sinussen . . De neusbijholten of sinussen zijn luchthoudende ruimten die door een aantal nauwe . openingen in verbinding staan met de neus- en keelholte. De benige wanden zijn . bekleed met slijmvlies. belangrijkste zijn de kaakholten, die zich aan beide kanten van . onder deDeoogkas het aangezicht bevinden en de voorhoofdsholten die zich beiderzijds boven de oogkassen bevinden. Dezelfde oorzaken die aanleiding kunnen geven tot het verstoppen van de buis van Eustachius, kunnen ervoor zorgen dat de nauwe openingen of verbindingskanalen tussen de sinus- en neusholtes verstopt raken. Ook sinusitis (ontsteking van de sinusslijmvliezen) of kleine afwijkingen in de bouw van neus of neusslijmvlies, kunnen een vrije doorlaat van lucht uit de neusholte naar de sinussen of omgekeerd belemmeren. Zo kan bij het afdalen een onderdruk ten opzichte van de omgevingsdruk in de sinusholten ontstaan en bij opstijgen overdruk. Bij onderdruktrauma ontstaan er zwelling en bloedingen ter hoogte van de slijmvliezen. Er kan dus aan de oppervlakte en bloedneus ontstaan. Bij druktrauma ter hoogte van de kaaksinus treedt er een stekende pijn op die veel lijkt op tandpijn. Ter hoogte van de voorhoofdsinus straalt de pijn uit naar de oogkas. 3. Duikbrilsqueeze Bij het afdalen tijdens een duik zal onze duikbril, door de toenemende druk van het water, tegen ons gezicht gedrukt worden. Op een gegeven moment, wanneer de elasticiteitsgrens overschreden is, kan het masker niet meer naar het gezicht gedrukt worden en zal er een onderdruk in het masker gecreëerd worden. Op dit punt zal het gezicht naar het masker gezogen worden. Door de onderdruk zwellen de slijmvliezen in de neusholte en de bloedvaten in de huid van het aangezicht. Deze kunnen barsten, met het gevolg dat er bloeduitstortingen optreden. De bloedvaten van de oogbol zijn hieraan zeer gevoelig en de duiker zal dus met bloeddoorlopen ogen bovenkomen. Om dit te voorkomen moet de duiker tijdens het afdalen een klein beetje lucht door de neus blazen, zodat de luchtholte in het masker en de neusholte geëquilibreerd wordt. 4. Tanden Onder tandvullingen, kronen en in carieuze of rotte tanden kunnen kleine luchthoudende holten voorkomen. Via kleine kanaaltjes staan deze ruimten in verbinding met de mondholte. Bij het afdalen kan het gebeuren dat deze holten in de tanden niet snel genoeg geëquilibreerd raken, waardoor er een onderdruk ontstaat. Weefselvocht kan de holte binnendringen (squeeze) en resulteren in hevige tandpijn. Omgekeerd kan bij het stijgen de lucht in deze holten uitzetten. De uitzettende lucht kan tanden doen springen, kronen en vullingen losrukken, hetgeen zeer pijnlijk kan zijn. 5. Duikerskolieken Wanneer er tijdens het duiken lucht wordt ingeslikt zal de hoeveelheid gas in het maagdarmkanaal toenemen. De hoeveelheid lucht kan ook overvloedig zijn wanneer men voor het duiken een zware maaltijd eet of koolzuur-houdende dranken drinkt. Bij het stijgen zet het gas uit en wanneer het niet kan verwijderd worden langs boven of onder zal het maagdarmkanaal uitgerokken worden. Dit gaat gepaard met zeer hevige en pijnlijke buikkrampen of kolieken en flatulentie. De duiker dient opnieuw ondergedompeld te worden (bvb. 15 min. op -3 m). Kolieken niet dieper dan op -6 m behandelen.
80
. . . . 6. POPS: Pulmonary overpressurization Syndrome . . 'Pulmonary overpressurization syndrom' is een verzamelnaam voor de 4 klinische . vormen van longoverdruktrauma's m.n. . luchtembolie. (lucht in de bloedvaten), pneumothorax of klaplong, pneumomediastinum (lucht in het middelste gedeelte van de borstholte) en subcutaan emfyseem (lucht in hals en nek regio). Deze traumata ontstaan alleen bij persluchtduikers en niet bij snorkelaars of apneuduikers gezien het expanderend gasvolume bij opstijging bij hen nooit de totale longcapaciteit kan overschrijden. Bij persluchtduiken levert de ontspanner ons namelijk lucht met een druk die gelijk is aan de ons omgevende druk. Bij het stijgen volgen onze longen de wet van Boyle-Mariotte: als de druk vermindert en de overdruk niet kan afgevoerd worden, dan moet het volume toenemen. Er ontstaat dus overdruk. Een drukoverbelasting van 0,15 bar of een stijging van 1,5 m zonder uitblazen is meer dan genoeg om de longalveolen te doen scheuren. Soms worden daarbij ook de aangrenzende bloedvaten ook gescheurd. De druktoename is het grootste in de laatste 10 meter van de opstijging, omdat tijdens die laatste meters volgens de wet van Boyle de volumetoename van de longblaasjes het grootst is. Bij een gezonde persluchtduiker komen dit soort traumata voor als de uitwendige druk te snel afneemt door een ongecontroleerde opstijging met een trimvest (in paniek opstijgen) of als de omgevingsdruk wel progressief afneemt bij een gecontroleerde opstijging, maar waarbij de longgassen verhinderd worden te ontsnappen. Er zijn een aantal longaandoeningen die een snelle uitademing verhinderen of partiele obstructie van segmenten van de longen veroorzaken zoals astma, mucoviscidose, emfyseem, ... Door een scheur in de longblaasjes en bloedvaten kan bloed in de longen komen. Dit belet een normale gasuitwisseling en de duiker zal dus bloed ophoesten en het benauwd hebben. De verdere klinische presentatie hangt af van de plaats van het overdruktrauma. a) Luchtembolie Het verstoppen van bloedvaten door een luchtbel noemt men een luchtembolie (embolie=prop). Dit is een zeer gevaarlijk overdrukstrauma. Het is de tweede doodsoorzaak bij duikers. Kleine luchtbelletjes van de expanderende lucht raken via gescheurde alveolen in de omliggende bloedvaten. Vandaar worden de luchtbelletjes langs de grote slagaders naar alle delen van het lichaam vervoerd. Een embolie kan de bloedvoorziening naar elk van de weefsels in ons lichaam blokkeren. De uiting hangt dus af van de plaats waar de blokkage zich voordoet en is dus zeer verscheiden. Een typisch kenmerk is dat de symptomen altijd bruusk ontstaan en direct na de duik duidelijk zijn. De meest gevreesde complicatie is blokkage van de bloedstroom naar hart of hersenen, gezien dit een hartinfarct of irreversibele hersenschade kan veroorzaken. Het is zeer belangrijk dat een duiker met een vermoeden van overdrukletsel direct zuurstof krijgt en zo snel mogelijk naar een gespecialiseerd ziekenhuis wordt vervoerd. De behandeling van luchtembolie bestaat o.a. uit recompressie en die mogelijkheid is niet in elk ziekenhuis aanwezig.
81
. . . . b) Pneumothorax of klaplong . . Dit treedt op wanneer alveolen die gelegen zijn aan het longoppervlak onder druk komen te staan en .scheuren. Hierbij ontstaat er ook een scheur in het longvlies. Dit gaat gepaard met .een plotse hevige pijn in de borst. De lucht stroomt dan vanuit de longen in de borstkas: .tussen het long- en borstvlies in. De long verliest zo het contact met de binnenzijde van de borstkas en zal, door zijn elasticiteit, ineenschrompelen als een doorgeprikte ballon.( fig. 8 ) Bij het opstijgen zal de luchtbel tussen long en borstkas gaan uitzetten. Wanneer lucht zich expandeert zal het, gezien het de borstkas niet uit kan, de rest van de weefsels platdrukken. Door het feit dat er in de kapotte long geen gasuitwisseling meer plaats vindt en ook de gezonde long word platgedrukt zal de duiker extreem kortademig worden. Bij druk op het hart kunnen zelfs shock en ritmestoornissen ontstaan. De duiker ademt moeilijk, pijnlijk en de borstkas beweegt asymmetrisch. Fig. 8: pneumothorax
c) Pneumomediastinum (lucht in het middelste gedeelte van de borstkas) In het midden van de borstkas, boven het middenrif en tussen de longen, ligt een ruimte: het mediastinum. Hierin bevinden zich het hart, de grote bloedvaten, de luchtwegen en de slokdarm. De bloedvaten en longvertakkingen vertakken vanuit deze ruimte. Bij een alveolaire scheur kan de vrijgemaakte lucht zich langs de luchtpijpvertakkingen en bloedvaten naar het mediastinum verplaatsen. (Fig 9). Expanderende lucht oefent druk uit op het hart, grote vaten en longen waardoor de duiker pijn heeft op de borst en zich benauwd voelt.
82
. . . . d) Subcutaan emfyseem (lucht in hals en nek) . . Vanuit het mediastinum kan de lucht opstijgen tussen de losse weefsels van hals en nek. . knispert (Fig. 9) Bij betasten de vingers als verse sneeuw. Dit kan gepaard . en pijn. Bij drukde ophuiddeonder gaan met jeuk stembanden kunnen spraakmoeilijkheden en zelfs . verstikking ontstaan. Fig. 9: pneumomediastinum en subcutaan emfyseem
e) Longonderdruk of longsqueeze Dit fenomeen ontstaat waneer bij verminderde druk in de longalveolie de borstkas en long zich niet meer of niet snel genoeg in volume kan aanpassen. Een voorbeeld hiervan is een ongeoefende apneeduiker die te snel onder de 30 meter duikt. De totale vitale capaciteit van de longen is ongeveer 6 liter. Op 30 meter is dit volume afgenomen naar 1.5 liter. Door samendrukking is de vitale capaciteit (6 L) afgenomen tot het residueel volume (1.5L). Bij snel kleiner wordend volume kan er een longsqueeze ontstaan..
83
D.
. . . . Decompressieziekten . . (DCZ) of caissonziekte, zoals het vroeger werd genoemd, verschilt Decompressieziekte . van barotrauma's doordat het niet de druk zelf is die de problemen veroorzaakt maar . eerder het wegvallen van druk veroorzaakt. . van dit fenomeen grijpen we terug op de wetten van Henry, Dalton en Voor het begrip Boyle-Mariotte die werden besproken in het hoofdstuk fysica. 1. Stikstofverzadiging Ons lichaam neemt zuurstof op en geeft koolstofdioxide af. De stikstof in ingeademde lucht wordt niet opgenomen.Bij atmosferische druk bestaat de uitgeademde lucht dus uit evenveel stikstof als in de ingeademde. Dit hebben we reeds besproken bij het diffusieproces. Dit wil niet zeggen dat ons lichaam geen stikstof bevat of opneemt. Stikstof wordt niet gebruikt bij het metabolisme maar wel opgeslagen in alle weefsels en het bloed. De hoeveelheid stikstofgas (partiele stikstofdruk (p) ) in ons bloed en organen is dus gelijk aan die van de buitendruk (p=0,79). Met andere woorden: ons lichaam is bij atmosferische druk met stikstof verzadigd. Wanneer de (stikstof)buitendruk vermindert (bij bv. een trip naar de bergen) zal het lichaam (weefsels) stikstof afgeven naar het bloed en via de longen naar de buitenlucht. Andersom zal het lichaam onder hogere (stikstof)druk dus meer stikstof opnemen om het equivalent terug te bereiken Deze opname en afgifte gaat geleidelijk en duurt net zo lang totdat er in elk weefsel bij een bepaalde omgevingsdruk opnieuw een evenwicht is bereikt (=principe van diffusie). De snelheid waarmee een evenwicht van stikstofverzadiging wordt bereikt is niet bij alle weefsels hetzelfde, dit hangt af van de aard van het weefsel en de doorbloeding. De snelheid van stikstofopname t.o.v. afgifte is wel gelijk voor eenzelfde weefsel. We spraken dan ook van snelle en trage weefsels. Bloed, hersenen, huid en spieren en longen zijn snelle weefsels, terwijl vetweefsel, botten, ruggenmerg en gehoororganen voorbeelden zijn van trage weefsels. Aldus zullen na een korte duik alleen de snelle weefsels zijn verzadigd. De duiker bevindt zich dus nog binnen de veiligheidscurve (zie hoofdstuk duiktabellen). Het elimineren van de oververzadiging zal veilig kunnen gebeuren enkel door op te stijgen aan een snelheid niet hoger dan 10 m per minuut. Daardoor geven we aan het overtallig N2 in ons bloed de tijd om zich te verwijderen langs de longen. Bij langere duiken zullen snelle en tragere weefsels zijn verzadigd, hierdoor bevinden we ons buiten de veiligheidscurve. Niet alleen moeten we traag opstijgen (aan maximaal 10 m/min), maar we moeten op bepaalde diepten enkele minuten stoppen vooraleer verder op te stijgen teneinde aan de verschillende oververzadigde weefsels de tijd te geven het teveel aan stikstof te elimineren. Dit teveel zal totaal uit ons lichaam verwijderd zijn na 12 uur. Op 10 meter bevat ons bloed bij volledige verzadiging (2 bar x 0,79= 1,58) tweemaal zoveel stikstof als normaal en op 50 meter zesmaal zoveel. Bij lange duiken zal ons bloed echter nooit volledig verzadigd raken. Verzadiging wordt onafhankelijk van de diepte pas bereikt na ca. 18 uur en het stikstofgehalte blijft daarna gelijk. De decompressietijd na een verblijf van een week onder water is dus gelijk aan die na verblijf van 1 dag. Deze hangt natuurlijk wel af van de diepte waarop je verbleef en zal dan ook langer zijn als je op 50 meter dan wel op 10 meter bent geweest. 2. Het ontstaan van stikstofbellen Stikstofgas wordt dus onder een bepaalde druk opgelost gehouden in ons bloed en weefsels. Wanneer bij een te snelle opstijging de druk wegvalt ontstaan er belletjes. Je kunt dit vergelijken met wat er gebeurt als je een flesje koolzuurhoudende drank, dat altijd onder lichte druk staat, opent. Fysisch heeft dit te maken met de verzadigingscoëfficiënt van een gas in een bepaalde vloeistof.
84
. . . . We mogen bij een opstijging wel een bepaalde hoeveelheid teveel aan N in oplossing . dat er zich problemen voordoen. Dit teveel aan N mag maar een zekere hebben zonder . bedragen, de zgn. kritische oververzadigingcoëfficiënt (K.O.C.). Dit is maximumwaarde . de maximale.oververzadiging ten opzichte van de omgevingsdruk waarmee men mag opstijgen en bovenkomen. . Indien, door te snel stijgen of een andere factor, de K.O.C. voor een bepaald weefsel 2
2
overschreden wordt tijdens het opstijgen of aan de oppervlakte, krijgt men in die weefsels of de bloedcirculatie belvorming. Door zich, tijdens het stijgen, aan de duiktabellen te houden, blijft men steeds onder die bepaalde K.O.C waarden. Deze kleine belletjes vergroten door nog bij verdere opstijging volgens de Wet van Boyle Mariotte en kunnen ook samenvloeien tot een grote luchtbel. 3. Waarom geen zuurstof- of koolstofdioxidebellen? Bij afdalen en opstijgen volgen zuurstof en de ander gassen in de buitenlucht natuurlijk ook de wetten van Dalton en Henry. Waarom ontstaat er dan geen belvorming door zuurstof en koolstofdioxide? Een overschot aan zuurstof, dat tijdens een opstijging ontstaat wordt zo snel door de weesfels gebruikt dat er geen kans bestaat dat er zuurstofbelletjes ontstaan. Ook de kans op koolstofdioxidebelletjes is nihil daar de concentratie van dit gas, via de ademhalingsprikkel constant gehouden wordt. We ventileren het overschot gewoon weg. 4. Silent bubbels Recent duikgeneeskundig onderzoek heeft aangetoond dat er toch bij een correcte opstijging stikstofbelletjes in de bloedbaan terecht komen. Deze belletjes geven echter geen verschijnselen en worden in de longen weer uitgewassen. Deze belletjes worden 'silent bubbels' genoemd mits dat ze geen klachten geven. 5. Soorten stikstofbellen Stikstofbelletjes kunnen in alle lichaamsweefsels voorkomen en veroorzaken dus een divers en wisselend klachtenpatroon. De ziekteverschijnselen worden veroorzaakt door weefselbeschadiging die ontstaat ten gevolge van verschillende mechanismen: Lokaal gedragen de N2-bellen zich als vreemde lichamen die weefsels beschadigen, verscheuren of samendrukken. Het zijn de stationaire bellen die de lokaliseerbare pijnen kunnen verklaren. Deze pijnen verminderen snel bij recompressie omdat het volume van de bellen gereduceerd wordt. Circulerende bellen zijn echter gevaarlijker, niet alleen omdat ze de bloedtoevoer naar bepaalde weefsels kunnen uitschakelen door het verstoppen van de bloedvaten (Embolie), maar ook doordat het contact van bloed met een 'vreemd lichaam' abnormale stollingsverschijnselen teweeg brengt die zelf ook weer bloedvatverstopping (trombose) kan veroorzaken. Door afsluiting van de weefsels van de bloedvoorziening zal snel onomkeerbare schade ontstaan waardoor dit type van decompressie-verschijnselen minder goed zal reageren op recompressie. De aard en de ernst van de symptomen hangen dus af van de plaats en de aard van de weefselschade. De duur van de duik speelt hierbij een rol ivm de plaats van de tragere weefsels. De diepte is van belang gezien diepe duiken eerder circulerende belletjes genereren. Gezien de symptomen zo divers zijn kunnen ze soms moeilijk van een aantal barotrauma onderscheiden worden. Een handige maar geen absolute regel is dat barotrauma al tijdens of direct na de duik merkbaar worden. Decompressiesymptomen kunnen direct na een duik ontstaan, maar in meerderheid van de gevallen ontstaan ze pas uren later, tot zelfs 48 uur later Decompressieziekten wordt onderverdeeld in twee types naargelang de symptomatologie. Algemene symptomen zijn vooral algemene malaise (te vergelijken met een grieperig gevoel), extreme vermoeidheid, verminderde eetlust, ... 85
. . . . 6. Twee decompressietypes . . a) Type I . . Dit wordt beschouwd als de minder levensbedreigende vorm van DCZ. Deze weinig . kunnen de voorbode zijn van zwaardere symptomen. Voornamelijk ernstige symptomen lokalisatie thv de huid, gewrichten, lymfevaten. (1) Huid "Flea's" of gelokaliseerde of algemene jeuk, veroorzaakt door kleine bellen in de kleine bloedvaten van de huid. "Sheep" of livedo: is een soort netelroos met jeuk, maar met kleurveranderingen en niveauverschil op de huidoppervlakte. Deze weinig ernstige symptomen kunnen de voorbode zijn van zwaardere symptomen. Zwelling kan ontstaan door obstructie van locale afvoerbuisjes die lymfevaten heten. (2) Gewrichten en spieren Gelokaliseerde pijn thv gewrichten en spieren, vroeger "The Bends" genoemd, door druk en compressie van stationaire belletjes in de weefsels zelf. De pijn is in het begin dof, daarna borend en stekend. In dalende volgorde treden bends op in schouders, knieën, ellebogen, heupen, polsen en voeten. Het passief bewegen van de getroffen delen is meestal niet pijnlijk. De pijn kan aan de meeste pijnstillende middelen weerstaan, maar verdwijnt bij recompressie. Er is meestal genezing zonder gevolgen. Indien de bends niet worden behandeld kan een onomkeerbare beschadiging van het getroffen deel optreden. b) Type II Ernstigere vorm met voornamelijk cardiovasculaire, neurologische en respiratoire symptomen. (1) Neurologische symptomen Komen voor bij 68% van de decompressieongevallen. Meestal thv circulerende bellen of door trombose tgv stollingstoornissen. Aantasting van de hersenen veroorzaakt hoofdpijn, verlamming van spraak, blindheid, halfzijdige spierverlamming, trekkingen en convulsies, bewusteloosheid. Bij aantasting van het ruggenmerg kunnen ledenmaten aan beide kanten verlamd raken. (2) Ademhalingsmoeilijkheden of "Chokes" Moeilijkheden met de ademhaling. Een lichte pijn in de longen kunnen het gevolg zijn van stikstofbellen in de haarvaten van de longen. Grote luchtbellen die de longcirculatie volledig blokkeren kunnen aanleiding geven tot snelle ademhalingsmoeilijkheden en zelfs stilstand. (3) Circulatoire shock Grote luchtbellen kunnen ook de grote circulatie en het hart volledig blokkeren waardoor dan een plotse stop in de bloedsomloop ontstaat dat leidt tot plotse hartstilstand. (4) Decompressieziekte met aantasting van het binnenoor komt zelden voor bij recreatieve duikers gezien dit een zeer traag saturerend orgaan is. De symptomen zijn doofheid met soms oorsuizing, duizeligheid en braken. In tegenstelling tot barotraumata treedt er geen pijn op. Barotrauma's aan het oor komen echter wel veel voor!!! Verlies de mogelijkheid van decompressie bij oorproblemen dus niet uit het oog en laat het nazien in een ziekenhuis.
86
. . . . 7. Preventie . . Decompressieziekte komt voor bij 40 op 100.000 duiken= 0.04%. Voorkomen is nog . altijd belangrijker dan genezen. Eerst en vooral moeten de duiktabellen en hun algemene voorschriften .strikt nageleefd worden. Verder is het natuurlijk van belang dat de duiker gezond is. . Zelfs als al deze bovenvernoemde punten strikt nageleefd worden, kunnen er zich toch decompressieongevallen voordoen. Er zijn een aantal omstandigheden die het ontstaan van decompressieziekte bevorderen door o.a. verandering van de individuele KCO: 1. Vermoeidheid (reizen): er zijn dan meer zuren in het organisme en dus ook meer CO2 in het bloed. CO2 kan kernen vormen waar rond er gemakkelijker N2-bellen ontstaan. 2. Spierarbeid vóór, tijdens en na de duik (zie vermoeidheid). Doch recent werd gerapporteerd dat fysieke inspanning +- 20 uur voor een duik eerder een protectieve functie heeft gezien het door fysiologische mechanisme de vorming van “Silent Bubbels” verminderd. 3. Koude: om onze lichaamstemperatuur op peil te houden gaat de stofwisseling verhogen en komt er meer koolstofdioxide vrij. Ook kan bij eenzelfde druk meer stikstof oplossen bij lagere temperatuur. Hoewel de temperatuur van het lichaam vrij constant blijft, koelen de buitenste weefsels toch af en ontstaat er vasoconstrictie van de bloedvaten. 4. Uitdroging: Duikers verliezen tijdens en net na het duiken veel vocht door ventilatie van droge perslucht, verhoogde diurese, zweten, ... uitdroging bevordert belvorming thv het bloed. 5. Stress - angst. 6. Zwaarlijvigheid: stikstof lost gemakkelijker op in vetten. 7. Leeftijd: de tabellen zijn opgesteld voor jonge en geoefende duikers van de zeemacht. Door het verouderingsproces worden de longen minder soepel en is de gasuitwisseling minder goed. 8. Vette maaltijden: de opgenomen vetstoffen komen als vetpartikels in het bloed en vormen kernen waarop de stikstofbel zich gaat vormen (zoals CO2). 9. Alcohol: alcohol gaat via het bloed naar de weefsels waar het verbrand wordt, met afgifte van CO2. Er treedt ook vasodilatatie op: meer N2 kan in het bloed komen. Daarna is er een vasoconstrictie: stikstofbellen komen vast te zitten en het N2 wordt weerhouden in de weefsel bij het decompresseren. 10. Vrije duik vóór en na flessenduik: voor een flessenduik nemen we N2 op en produceren we CO2. Bij een vrije duik na een flessenduik houden we onze adem in waardoor er geen stikstof meer geëlimineerd kan worden. Ook het versneld opstijgen bij een vrije duik kan aanleiding geven tot vorming van pathogene stikstofbellen. 11. Valsalva tijdens het opstijgen: bij het valsalva-maneuvre stoppen we niet alleen de uitademing, zodat de stikstofvloei uit de alveolen geremd wordt, doch met onze ademhalingsspieren oefenen we tevens een druk uit op onze longen: longhyperpressie. Hierdoor wordt stikstof terug in de bloedcirculatie geduwd, stikstofbellen worden gevormd en worden via de aorta over het hele lichaam gevoerd. 12. Jacket of fenzy opblazen met de mond tijdens het stijgen: zie vorig punt. 13. Medicamenten: dikwijls is het gedrag van medicamenten tijdens het duiken niet gekend. Zo zouden ze veranderingen in de stolbaarheid of veranderde zuurtegraaad van het bloed kunnen teweegbrengen met alle gevolgen op bellenvorming 14. Buiten adem zijn: verhoogde concentratie aan CO2. 15. Storingen in de bloedsomloop en de ademhaling verhinderen de evacuatie van N2. 16. Massage en mobilisatie: vergelijk met een "spa-fles".
87
. . . . Patent Foramen Ovale . Dit is een blijvende embryonale opening tussen de beide voorkamers van het hart die na . volledig is gesloten. Dit bestaat bij een groot gedeelte van de bevolking de geboorte niet +25%. Deze .opening is meestal heel klein, asypmtomatisch en typisch in de vorm van . een soort flapje. Deze opening . kan wanneer hij groter is wel een extra risico vormen voor
symptomatische decompressieziekten. Bij een grote verbinding tussen de beide kamers kan er een bloedstroom tussen de twee ontstaan. Dit is meestal van de linker naar de rechter kamer (van hoge naar lage druk) wat geen problemen veroorzaakt gezien zuurstofrijk bloed in kleine hoeveelheden naar zuurstofarm vloeit en dan nogmaals de longcirculatie passeert. Bij verhoging van de druk in de rechter voorkamer door b.v het uitvoeren van een Valsalva manoeuvre kan de bloedflow echter omkeren en stroomt veneus bloed dat zijn kleine (silent bubbels) stikstofbellen nog niet heeft uitgewassen in de longen, in de grote circulatie waar het embolen kan vormen. 8. Behandeling Indien men om een of andere reden te snel is opgestegen (sneller dan 10 m/min) ofwel als er vermoeden zijn van symptomen van een decompressieongeval dient men het slachtoffer zo snel mogelijk over te brengen naar een meerplaatsenhogedrukkamer (caisson) om te herdrukken. Twijfel je ? Contacteer een duikgeneeskundig arts in een van de centra voor hyperbare geneeskunde. Zorg dus altijd dat je het nummer van lokale hulpdiensten nakijkt als je een duik plant. Tijdens het transport, dat comfortabel en schokvrij dient te gebeuren, moet men 100% normobare zuurstof toedienen aan een debiet van 10 à 15 l/min en dit zonder onderbreking tot aan de recompressiekamer. Het meest geschikt is een masker met ballon. 9. Besluit 1. De ernst van het duikongeval is niet altijd evenredig met de fout tegen de duiktabellen. 2. Symptomen van beide types decompressieziekte kunnen voorkomen samen met de symptomen van longoverdruk. 3. De volgorde of symptoompatroon is geen vast gegeven. De helft van de symptomen treden op binnen het uur, 90% treden op binnen de 3 uur. 99% treden op binnen de 24 uur.
88
E.
. . . . Vergiftigingen . . 1. Stikstofvergiftiging of dieptedronkenschap . . of dieptedronkenschap ontstaat door het verdovend en narcotisch effect Stikstofnarcose . dat stikstof, bij toename van de partiële druk op het zenuwstelsel uitoefent. De gevoeligheid voor dieptedronkenschap is afhankelijk van persoon tot persoon en bij dezelfde persoon van duik tot duik. Vermoeidheid, inspanning tijdens de duik, koude en alcohol of geneesmiddelen gebruik voor de duik kan de gevoeligheid voor dit verschijnsel belangrijk beïnvloeden. De maximale, nog veilige diepte ligt bij ongeoefende en beginnende duikers zo rond de -30 m; bij getrainde duikers rond de -50 m. Bij deze diepte beginnen de symptomen van dieptedronkenschap duidelijk te worden, alhoewel de duiker zelf ze niet herkent! De symptomen lijken sterk op die van een teveel aan alcohol: een licht gevoel in het hoofd en een prettige en opgewekte stemming (euforie); soms echter ongegronde angst en schrikreacties. Bij het verder afdalen neemt de ernst toe: afname van het concentratie- en denkvermogen, overdreven zelfzekerheid of onzekerheid, vermindering van de verantwoordelijkheidszin en soms paniekstemming. Dieper dan -90 m treedt er uiteindelijk versuffing en bewusteloosheid op. De symptomen verdwijnen wanneer er weer minder diep gedoken wordt. Hou elkaar dus goed in het oog bij diepe duiken. Laat uw buddy bij de minste tekenen van dieptedronkenschap onmiddellijk stijgen. 2. Zuurstofvergiftiging Komt voor bij duikers die zuivere zuurstof inademen aan een druk van 1,7 bar of meer, en bij duikers die behandeld worden met zuivere zuurstof aan een druk van 2,8 bar in een recompressiekamer. De verhoogde zuurstofspanning zal de zenuwcellen van de hersenen aantasten waardoor hevige krampaanvallen ontstaan (epilepsie). Om hyperoxie te vermijden mag men met een zuurstofapparaat niet dieper dan -7 m duiken (ppO2 = 1,7 bar). Bij persluchtduiken is de limiet dus -57 m. Bij recreatief duiken met perslucht is dit een minder belangrijk punt doch bij Nitroxgasmengsels dien je hier wel rekening mee te houden. 3. Koolstofmonoxide vergiftiging Koolstofmonoxide (CO) is een kleur- en reukloos gas dat voorkomt in aardgas, uitlaatproducten van kachels en verbrandingsmotoren en in sigarettenrook. Koolstofmonoxide kan in duikflessen geraken indien de uitlaatgassen van de aandrijfmotor van de compressor, die de flessen vult, opgenomen worden bij de lucht waarmee de flessen gevuld wordt. CO-vergiftiging treedt eerder op bij personen die van nature al meer CO in hun bloed hebben: rokers en bewoners van met uitlaatgassen besmette gebieden. Doordat zuurstof zich heel makkelijk bindt aan de hemoglobine in de rode bloedcellen, is deze binding bijna volledig en is er weinig “opgelost” circulerend zuurstof aanwezig. Het bindt niet alleen makkelijk maar bij een verschil in partiële zuurstofdruk in het eindorgaan heeft het ook de eigenschap makkelijk de zuurstof terug af te staan. Niet-gebonden zuurstof wordt in het bloed opgelost vervoerd. Dit is echter maar een klein percentage doch dit percentage neemt toe bij verhoogde partiële drukken. CO heeft ook de eigenschap zich aan hemoglobine te kunnen binden, maar wel 300 keer makkelijker dan zuurstof. Het komt er bovendien minder gemakkelijk van los. Het gevolg is dat bij een hoog CO-gehalte alle hemoglobine bezet zal worden, waardoor er zich geen O2 meer kan binden. 89
. . . . . Onder water zullen de verschijnselen meestal niet ernstig zijn: de weefsels kunnen een . tekort nog opvangen door de opgeloste zuurstof te verbruiken. Bij het stijgen zal de . hoeveelheid opgeloste zuurstof echter afnemen, waardoor de weefsels moeten gebruik . aan de hemoglobine gebonden zuurstof, dat nu echter door CO is maken van de vervangen. De . gevolgen zijn dat er een toename is van de symptomen van COvergiftiging. Het CO laat, zonder behandeling, hemoglobine niet gemakkelijk los en de symptomen blijven nog lange tijd na het bovenkomen bestaan. De mate van zuurstofgebrek en de ernst van de symptomen wordt bepaald door de hoeveelheid van het ingeademde CO en de duur van de inwerking (de duiktijd). Symptomen (van lichte naar ernstige vergiftiging): lichte hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, braken, ernstige hoofdpijn met afname van het denkvermogen, algemene spierslapte, snelle pols met een snelle en verzwakte ademhaling, krampaanvallen, bewusteloosheid en dood. Behandeling: het slachtoffer in een omgeving met veel verse lucht brengen. 100% zuurstof toedienen. Een recompressiekamer met zuurstof onder druk kan het leven redden.
90
F.
. . . . Hypothermie . . Hypothermie .ofwel onderkoeling is vooral bij duiken in koudere streken een probleem waar goed rekening mee moet worden gehouden en moet worden voorkomen. . . van de energie die bij de stofwisseling wordt geproduceerd komt vrij als Ongeveer 75% warmte. Dit houdt het lichaam op een temperatuur van 37°C (+ 0,5°C). Vooral de 'diepe organen' met name het hart, de lever en de hersenen produceren veel warmte. Overtollige warmte wordt via warmtegeleiding van de bloedvaten afgeleid naar de oppervlakkige delen en afgescheiden door stralingswarmte en verdamping (transpiratie en ademverdamping). Lichamelijke arbeid doet de stofwisselingsactiviteit toenemen en doet de kerntemperatuur, de temperatuur van de diepere organen stijgen. Ook toegevoegde warmte van buitenaf kan de lichaamstemperatuur laten stijgen. Afkoeling ontstaat wanneer de watertemperatuur veel lager is dan de lichaamstemperatuur. Door stil in het water te blijven liggen, verwarmt de waterschil rondom het lichaam die dan optreedt als een soort isolerende laag. Die isolerende laag wordt echter continu vervangen door stroming of zwembewegingen waardoor afkoeling optreedt. De onderhuidse vetlaag en goede beschermende kleding kan warmteverlies eveneens beperken. Wanneer het lichaam begint af te koelen wordt via de regulerende werking van de thermostaat, die zich in de hersenen bevindt, een aantal mechanismen in werking gezet, die enerzijds de warmteproductie vergroten (shiffering) en anderzijds het verlies beperken (vernauwing van de bloedvaten in de huid). Onder shifferen verstaat men kleine, snel opeenvolgende en elkaar afwisselende aanspannen van buig- en trekspieren. De warmteproductie wordt hiermee 2 tot 5 maal zo groot. Vernauwing van de bloedvaten in de huid vermindert radiatie en transpiratie. Het lichaam kan ondanks deze mechanisme toch verder afkoelen. Men spreekt van onderkoeling bij een lichaams (kern) temperatuur van 35°C of lager. De duiker wordt verward, lusteloos, verliest oriëntatie, en vertraagt alle bewegingen. Bij 33°C zal zijn hartslag extreem verlagen en kan hij zijn bewustzijn verliezen. Het shifferen maakt plaats voor spierstijfheid. Bij een temperatuur onder 30°C is het slachtoffer diep comateus tot schijndood. Een onderkoeld slachtoffer moet zo snel mogelijk naar het ziekenhuis worden gebracht. Om verder afkoeling te voorkomen pak je hem in in een aluminium deken, leg je hem in stabiele zijligging en geef je zuurstof. Opwarmen via een warme douche of bad is niet aan te raden gezien de plotse bloedvatverwijding in de huid doorbloeding van de andere organen in het gedrang kan brengen. Denk er om dat de dood van een onderkoeld slachtoffer pas kan worden vastgesteld als hij terug is opgewarmd.
91
G.
. . . . of 'near drowning' Bijna verdrinking . . Een bijna verdrinkingsaccident wordt gedefinieerd als de overleving na verstikking in een . vloeibar medium ('wet near-drowning') of na een periode van asfyxie (vaak door . stemband- of keelspasme). . vaak voor ten gevolge van andere problemen zoals een barotrauma Het komt bij duikers of paniek. Bij verdrinking ontstaat initieel paniek, onregelmatige ademhaling en apneu's en een poging van het slachtoffer om boven te komen of te blijven. Bij onderdompeling volgt een verlengde apneu en uiteindelijk zal het slachtoffer toch inademen. Hij zal ofwel water aspireren (inademen van vloeistof) of er ontstaat door het contact met de koude vloeistof een spasme van de keel wat waterinhalatie voorkomt maar ook verdere ventilatie blokkeert. Er ontstaat zuurstoftekort en uiteindelijk dood. Wanneer een slachtoffer voor een fatale afloop kan worden geholpen moet de hulp initieel uitgaan naar CPR en het geven van zuurstof om het zuurstofdeficit op te heffen en dus latere (hersen-)schade te voorkomen. Verspil geen tijd met Heimlich manoeuvres gezien dit weinig effectief is voor vloeistoffen. Is het slachtoffer bewust en lijkt het initieel allemaal wel mee te vallen, dien dan toch zuurstof toe en vervoer hem naar een ziekenhuis. Het slachtoffer kan nog tot 24 uur na het accident longproblemen krijgen door chemische en waterirritatie van de longen die zich plots met eigen lichaamsvocht kunnen vullen (niet cardiaal longoedeem). Het slachtoffer verdrinkt dan alsnog!
92
H.
. . . . Shock . . . van shock beschrijven gaat het doel van deze cursus een beetje Alle mechanisme . voorbij. Hierbij dus het belangrijkste. . Shock is een levensbedreigende lichamelijke toestand waarbij op een of ander manier de bloedcirculatie wordt belemmerd. Dit kan door bloed/vochttekort (bij ernstige verwondingen of uitdroging) ,door obstructie van een van de grote bloedvaten bij bv een embolie ( luchtembolie) of compressie bij een pneumothorax of door het falen van het hart waardoor de pompfunctie wegvalt. Toxische effecten van in- of externe toxines ( bij bv ernstige infectie) kunnen voor een verminderde bloedvatwerking met zich meebrengen waardoor er ook een shock ontstaat. Je kunt een beginnende shock herkennen aan de volgende verschijnselen: Onrust, verwardheid en finaal het verlies van bewustzijn. Een versnelde pols en ademhaling. Bleke klamme huid. Dortsgevoel en algemeen onwel gevoel met braken. De behandeling: is vooral gebaseerd op het behandelen van de oorzaak en het herstellen van de circulatie...Dit gebeurd best in een gespecialiseerd reanimatiecentrum dus de duiker moet dan ook zo snel mogelijk naar het ziekenhuis.
93
I.
. . . . en wie niet ? Wie mag duiken . . Na de vorige. hoofdstukken zou je de indruk kunnen krijgen dat duiken een zeer gevaarlijke sport is. Dit is zeker niet het geval mits je er goed voorbereid aan begint en . alle veiligheidsregels in acht neemt. . Bij een goede voorbereiding hoort alleszins een goede fysieke conditie. Duiken kan fysiek zeer uitputtend zijn met name bij minder gunstige omstandigheden onder water (zoals bijvoorbeeld bij stroming, of wanneer een lange afstand gepalmd moet worden, of bij het uitvoeren van reddingsmanoeuvres,….). Met een goede conditie zal je ook relatief minder lucht verbruiken, minder snel hyperventileren in stress situaties en je hebt een lager risico op decompressieziekte. Anderzijds wordt een zware inspanning vlak voor een duik sterk afgeraden daar dit de stikstofopname in de weefsels verhoogt en dus het risico op decompressieongevallen vergroot. Er zijn echter een aantal ziekten en aandoeningen waarbij - wegens een verhoogd risico op duikongevallen - duiken door de meeste specialisten sterk wordt afgeraden. Een wettelijk verbod, zoals bij autorijden, bestaat er echter niet. Wel zullen de meeste duikverzekeringen om een doktersattest vragen die geschiktheid aantoont. Bij een verhoogd risico op duikongevallen breng je bovendien niet alleen jezelf maar ook je buddy in gevaar!
Aandoeningen waarbij duiken wordt afgeraden: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Epilepsie. Ontregelde diabetes mellitus (insuline dependente). Sikkelcelanemie. Hemofillie of andere stollingsziekten. Ethylisme. Psychiatrische aandoeningen met emotionele onstabiliteit. Chronische oorproblemen zoals: chronische binnenoorinfectie, permanent geperforeerd trommelvlies, na chirurgie aan het binnenoor, Ziekte van Meniere, … 8. Elke niet-mechanische inspanningslimiterende aandoening zoals chronische longziekten, hart- en vaatziekten.... 9. Neurologische aandoeningen die duizeligheid kunnen veroorzaken. 10. Longaandoeningen zoals onstabiel milt tot ernstig astma, voorgeschiedenis van longembolie of spontane klaplong, sarcoidose, longfibrose, …
Aandoeningen waarmee duiken tijdelijk wordt afgeraden: 1. Sinusitis of verkoudheid 2. Oorinfectie 3. Bronchitis 4. Zwangerschap, borstvoeding(discussiepunt). 5. Gebroken lichaamsdelen 6. Ooginfectie Er bestaat in de (duik)medische wereld nog heel wat discussie over ' wie er wel en niet 'mag' duiken'. Dit geldt o.a. voor patiënten met astma en/of diabetes. Elk handboek en iedere huisarts zal je vertellen dat je beter niet te water kunt gaan maar er zijn uiteindelijk heel wat mensen die met deze aandoeningen toch duiken zonder een bewezen verhoogd aantal ongevallen. Maar dit geldt uiteraard alleen als de ziekte goed gecontroleerd wordt en langdurig stabiel is.
94
. . . . Een ander punt van discussie is duiken met obesitas (=overgewicht). Overgewicht . veroorzaakt niet alleen een relatief verhoogd risico op decompressieziekte door de . van nitraten in vet (bij +-20% overgewicht zul je de bodemtijd met +verhoogde opname 20% moeten .verminderen om even veilig te duiken als een buddy met ideaal gewicht), . vaak een inspannings- en mobiliteitsbeperking met zich mee. maar brengt ook . Als laatste controverse blijft roken toch ook een hot discussiepunt. Roken brengt door de verhoogde incidentie van acute longproblemen zoals bronchitis en astmatische aandoeningen en door de ontwikkeling van chronische longziekten een verhoogd risico met zich mee. Verder verhoogt het gehalte aan CO en verlaagt het gehalte aan zuurstof in je bloed wat door de verhoogde partieeldruk van CO op bepaalde diepte een beperkte CO-vergiftiging met zich mee kan brengen. Maar veel duikers roken, zelfs vlak voor een duik...
Medicatiegebruik? In het hoofdstuk over barotraumata van het oor is al uitgelegd waarom het niet aangeraden is neusdecongestiva (neusdruppels) te gebruiken vlak voor het duiken. Als alternatief hiervoor kun je per uitzondering medicinaal zeewater gebruiken. In het algemeen wordt medicatiegebruik bij een duiker afgeraden. Dit met name omdat het effect van medicijnen niet onder verhoogde druk getest is. De verhoogde druk bij het duiken kan mogelijk invloed hebben op de werking van het medicijn en met name de snelheid van opname of afbraak in ons lichaam. Het "verbieden" van medicatiegebruik is natuurlijk ook geen realistische situatie en daarom gebruiken veel duikers toch medicijnen voor een heel aantal verschillende aandoeningen. Een simpel advies hierover is dan ook moeilijk te geven, maar over het algemeen geldt dat er met medicijnen die effect hebben op de psyche, of die slaperigheid- of inspanningsbeperking (beta-Blokkers) veroorzaken, niet gedoken mag worden. Bij twijfel vraag het even na bij een specialist of duikarts.
95
J. 1. 2.
. . . . Bronnen . . VDC cursus: Fysiologie van het duiken 2000; Fritz Francken. . Cususboek sportduiken: Nederlandse Onderwater Bond 1998-2001 . Uptodate online: Submursion injuries, Complications of diving, accidental hypothermia. Online versie.: Scuba diving explained ; Medical fitness for diving guidelines ; Laurence
Martin. 3. BTS guidelines on respiratory aspects of fitness for diving; Thorax 2003;58:3-13 4. Diving and marine medicine review part II: Diving Disease ; A. Spira; J. travel med 1999;6;180-198. 5. Longfuctieonderzoek : Prof Demets et al.
Contact Bij vragen en opmerkingen: Jouke de Regt :
[email protected]
96
. . . . . Bijlagen . . A. Bijlage 1: Examenvragen van de vorige jaren . . Vanaf het academiejaar 2002-2003 worden de examenvragen van de vorige jaren bij de cursus gevoegd zodat jullie een beter idee krijgen van de manier waarop het examen afgenomen wordt en wat er belangrijk is in de cursus. Het examen bestaat uit multiple choice vragen, doch de verschillende mogelijke antwoorden worden niet doorgegeven, enkel de vragen. Elk jaar worden er ook verschillende nieuwe vragen opgesteld, dus deze lijst is enkel een indicatie van de manier waarop we naar jullie kennis peilen. 1. Examen Duiktabellen
Bereken welke fles men minimum moet meenemen voor een duik van 37 minuten op 25 meter.
Bereken welke fles(sen) men minimum moet meenemen voor een duik van 21 minuten op 31 meter.
Men doet om 9u00 ‟s ochtends een duik van 45 minuten (= duiktijd) op 20 meter. Om 14u00 wil men een tweede duik doen op 16 meter. Wat is de maximale duiktijd voor een no-deco duik?
Men doet om 11u00 ‟s ochtends een duik van 28 minuten (= duiktijd) op 25 meter. Om 13u00 wil men een tweede duik doen op 20 meter. Wat is de maximale duiktijd voor een no-deco duik?
Teken het volledige duikprofiel van een duik van 32 minuten (= duiktijd) op 37 meter. Geef de volledige duikduur en de kritische verzadigingscoëfficiënt aan het einde van de duik
Teken het volledige duikprofiel van een duik van 37 minuten (= duiktijd) op 32 meter. Geef de volledige duikduur en de kritische verzadigingscoëfficiënt aan het einde van de duik
Na een duik van 16 minuten op 46 meter merk je dat je lucht op is. Je stijgt gecontroleerd naar de oppervlakte en bovengekomen voel je je goed. Wat kan je nu doen?
Na een duik van 35 minuten (= duiktijd) op 25 meter stijg je ongecontroleerd naar het oppervlak. Bovengekomen voel je je goed. Wat kan je nu doen?
Welke van de volgende uitspraken zijn niet waar?
Bij een duik in een bergmeer :
Welke van de volgende uitspraken zijn waar?
Wat zijn de decompressiestops na een duik van 26 minuten (= duiktijd) op 46 meter.
Wat zijn de decompressiestops na een duik van 45 minuten (= duiktijd) op 22 meter.
97
. . . . Een duiker duikt tot 30 meter. Zijn duiktijd bedraagt 35 minuten. Deze duiktijd . staat niet in de tabellen van 30 meter ... . Wat .zijn de decompressiestops na een duik van 34 minuten (= duiktijd) op 27 . meter? . Duik 1 van 43 minuten (= duiktijd) op 24 meter. Tussentijd bedraagt 4 uur. Duik 2 van 40 minuten op 17 meter. Decompressiestops van duik 2 zijn ...
Bereken welke fles men minimum moet meenemen voor een duik van 34 minuten op 20 meter.
Bereken welke fles men minimum moet meenemen voor een duik van 24 minuten op 36 meter.
Duik 1 van 36 minuten (= duiktijd) op 34 meter. Duik 2 van 50 minuten (= duiktijd) op 19 meter. De tussentijd bedraagt 3 uur 24 minuten. Als de eerste duik start om 10u00, hoe laat is de tweede duik dan en einde. Maak een schets van de volledige duikdag om het antwoord te verduidelijken.
Duik 1 van 42 minuten (= duiktijd) op 32 meter. De tussentijd bedraagt 4 uur 9 minuten. Duik 2 van 36 minuten (= duiktijd) op 26 meter. Als de eerste duik start om 9u30, hoe laat is de tweede duik dan ten einde. Maak een schets van de volledige duikdag om het antwoord te verduidelijken.
Bij zware deining moet een duiker ...
98
2.
. . . . Examen.Duikfysica . Een duiker vult een ballon op 30 m met lucht tot een bepaald volume. De ballon . gaat stuk als dat volume zou verdubbelen. Op welke diepte zal de ballon stuk gaan.? .
Een open klok wordt met lucht volledig gevuld op 25 m. Als we de klok laten stijgen tot 15 m zal zijn volume:
Een fles van 15 liter, gevuld op 200 bar bevat bij een temperatuur van –10°C
Een fles van 10 liter, gevuld op 200 bar bevat bij een temperatuur van 10°C
Een fles van 15 liter, gevuld op 200 bar bij 30°C bevat bij een temperatuur van 20°C
Een fles van 10 liter, gevuld op 200 bar bij 40°C bevat bij een temperatuur van 20°C:
Een fles van 15 liter, gevuld op 200 bar bij 40°C bevat bij een temperatuur van 20°C
Twee flessen van resp. 10 en 15 liter worden gevuld op 200 bar bij 40°C. Tijdens het transport koelen ze tot 20°C. De druk in de fles van 10 liter is bij aankomst op de duikplaats:
Twee flessen van resp. 10 en 15 liter worden gevuld op 200 bar bij 40°C. De duikers dalen af naar 30 m waarbij de flessen afkoelen tot 10°C. De druk in de fles van 10 liter is na een duik van 10 minuten op 30 m:
Twee flessen van 15 liter wordt gevuld op 200 bar bij 50°C. De duikers dalen af naar 30 m waarbij de flessen afkoelen tot 20°C. De druk in de fles is na een duik van 10 minuten op 30 m:
Een duiker duikt op een diepte van 10 m. Hij daalt verder tot 30 m. Hoeveel is het drukverschil t.o.v. zijn eerste diepte ?
Een duiker duikt op een diepte van 10 m. Hij daalt verder tot 30 m. Zijn omgevingsdruk is:
Een fles van 10 liter is gevuld tot 200 bar. Na 10 minuten op een constante diepte is de flesdruk teruggevallen tot 160 bar. Hoe diep duikt men als je aanneemt dat de duiker een gemiddeld luchtverbruik heeft ?
Een duiker heeft zijn duikfles van 10 liter gevuld tot 200 bar. Hij duikt tot een diepte van 10 m. Hoe lang kan hij onder normale omstandigheden duiken ?
Een duiker heeft zijn duikfles van 15 liter gevuld tot 200 bar. Hij duikt tot een diepte van 20 m. Hoe lang kan hij onder normale omstandigheden duiken ?
Een anker weegt 50 kg op 30 m. Hoeveel zal de druk in onze fles gedaald zijn door het anker te lichten met een hefballon, gevuld uit onze duikfles van 10 liter?
Een anker weegt 100 kg op 20 m. Hoeveel zal de druk in onze fles gedaald zijn door het anker te lichten met een hefballon, gevuld uit onze duikfles van 10 liter?
Een duiker duikt met een luchtmengsel van 60% stikstofgas en 40% zuurstofgas. Wat is zijn maximaal toelaatbare diepte? 99
. . . . Een duiker duikt met een luchtmengsel van 70% stikstofgas en 30% . zuurstofgas. Wat is zijn maximaal toelaatbare diepte? . Een . bevat 1 mbar CO . Dit mengsel wordt in een duikfles gepompt .luchtmengsel waarna de duiker een duik maakt tot 20 m. Hoeveel bedraagt de partiele druk . het mengsel dat ingeademd wordt? hier van 2
Hoe diep mag men duiken met een mengsel 57 % O2 / 43 % N2 vooraleer zuurstofgas giftig wordt?
Wat zal een plastic zak gevuld met zoet water doen als je hem in de zee gooit ?
Wat zal een plastic zak gevuld met zout water doen als je hem in een vijver gooit?
Een anker weegt 50 kg op 30 m. Hoeveel lucht moeten we in een zak laten om het anker met een hefballon te lichten?
100
3.
. . . . Examen.Medische aspecten . . De beste definitie van een squeeze is . Om .het ongemak van een squeeze te voorkomen moet de druk in een luchtholte altijd gelijk zijn aan de waterdruk buiten de luchtholte.
Je moet je luchtholten compenseren
Als je pijn in je oren voelt tijdens het afdalen,
Als je pijn in je oren voelt tijdens het stijgen
Om een maximale ademhalingsefficiëntie te verkrijgen tijdens het duiken, moet men altijd traag en diep ademhalen
Duid alle juiste mogelijkheden aan. gebruiken
Lucht bestaat voornamelijk uit
De mogelijk symptomen van het gebruik van met vervuilde lucht gevulde flessen zijn
Om problemen van zuurstofvergiftiging te vermijden moet men
Duid de symptomen van stikstofnarcose aan
De twee primaire factoren die het opnemen en afgeven van stikstof in een duiker beïnvloeden zijn
Wanneer men diepte- en/of tijdslimieten heeft overschreden, kan bij het opstijgen … voorkomen : het begin van een decompressieongeval
Welke secundaire factoren kunnen de absorptie en afgifte van stikstof in een duiker beïnvloeden?
Duid de mogelijke symptomen van een decompressieongeval aan
Het diffusieproces in de longen vindt onmiddellijk plaats
Longoverdruk wordt veroorzaakt door
Een longbreuk is te herkennen aan
Excessieve hyperventilatie voor een apnée kan aanleiding geven tot
Een pijn juist boven en achter de ogen tijdens het duiken is vermoedelijk te wijten aan een
Het scheuren van een trommelvlies tijdens het duiken zal waarschijnlijk aanleiding geven tot
Het behandelen van stikstofnarcose gebeurt door
Om longoverdruk te vermijden is het noodzakelijk van
101
Voor het duiken mag men nooit …
. . . . Bij de behandeling van een shock . . De behandeling van een decompressieongeval gebeurt door . . Bij cardiopulmonaire reanimatie .
De regulatie van de ademhaling wordt bepaald door
In de longalveolen
Het bloed dat van de weefsels komt en via het hart naar de longen gaat
102
4.
. . . . Examen.Materiaal . . Wat . .is het verschil tussen een nat en een halfdroog pak
Een pak onderhouden doe je best als volgt:
Geef de verschillen aan tussen een eentraps en een tweetrapsontspanner
Geef 2 verschillen tussen binnen en buitenvinnen
Als je pak uitgespoeld is moet je:
Zijn volgende beweringen goed of fout (aanduiden met G of F)
In welke volgorde monteer je een zwembadontspanner op een fles met backpack
Wat is het doel van een trimvest
Verklaar volgende duiktekens en beschrijf de handeling
Verklaar dit duikteken
103