VUB Diving Center
Duiken
Een inleiding tot de theorie en de praktijk van het duiken
Laatste aanpassingen: 21 oktober 2002
Inhoud: DE FYSICA VAN HET DUIKEN
5
A.
5 5 8
Druk Ademen onder water Oren en lichaamsholten
B. De gaswetten 1. Partiële druk 1. Zuurstofgas – Dieptelimiet: 2. Stikstofgas - Decompressiestops 3. CO-vergiftiging 2. De algemene gaswet a. Constante temperatuur b. Constant volume
10 10 10 11 11 11 12 16
C. Oplossing van gassen in vloeistoffen
17
D. Zinken-zweven-drijven : de wet van Archimedes
19
E. Licht 1. Absorbtie 2. Lichtbreking
21 21 22
F. Geluid
24
G. Temperatuur
25
HET MATERIAAL
26
Basisuitrusting 1) De duikbril 2) De snorkel 3) De vinnen 4) De loodgordel 5) Het lood
26 26 26 26 27 27
Volledige uitrusting (Open water uitrusting) 6) Isothermische kledij a) Natte en halfdroge pakkenpakken b) Droge pakken 7) Duikfles 8) De ontspanner 9) De trimvest 10) De duiklamp 11) Een Buddy-line 12) Het Duikmes
27 27 27 28 28 30 32 33 33 34
Instrumenten (Meettoestellen) 13) Een dieptemeter 14) Het kompas 15) Het duikuurwerk
34 34 34 35
Laatste aanpassingen: 21 oktober 2002
16) De manometer 17) De Duiktabel
35 35
Optioneel materiaal 18) Een Duiklog 19) Een Duikcomputer 20) Een duikbaken
35 35 35 36
DUIKTEKENS
37
DUIKTABELLEN
40
1. DOEL
40
2. GEBRUIK VAN DE DUIKTABELLEN. 2.1. EENVOUDIGE DUIKTABEL 2.1.1. TERMINOLOGIE : 2.1.2 BEREKENEN VAN DUIKTRAP
40 40 40 41
3. ABNORMALE PROCEDURE OM TE STIJGEN. 3.1. VERSNELD OPSTIJGEN (“blow-up”-”crash-dive”) 3.1.1 Ziektesymptomen 3.1.2 Geen ziektesymptomen 3.2. ONDERBREKEN VAN DE DUIKTRAPPEN OF GEEN DUIKTRAPPEN 3.2.1 Ziektesymptomen 3.2.2 Geen ziektesymptomen 3.3 TRAPPEN MAKEN BIJ ZWARE DEINING
42 42 42 42 42 42 42 43
4 DUIKEN IN BERGMEREN
43
5. ALGEMENE OPMERKINGEN
43
6. OEFENINGEN.
44
DE FYSIOLOGIE VAN HET DUIKEN
45
1. ANATOMIE 1.1 Stofwisseling 1.2 Ademhaling 1.3 Bloedsomloop
45 45 46 49
2. DUIKONGEVALLEN: BAROTRAUMATA 2.1 Problemen ter hoogte van het oor 2.1.1 Anatomie 2.1.2 Middenoor onderdruk of squeeze en overdruk 2.1.3 Trommelvliesscheur 2.1.4 Binnenoorletsels 2.2 Sinussen 2.3 Tanden 2.4 Duikerskolieken 2.5 Longoverdruk 2.6 Luchtembolie 2.7 Pneumothorax 2.8 Mediastinaal en halsemfyseem
51 51 51 52 53 54 54 54 54 55 55 56 57
3. SHOCK: VERWIKKELINGEN BIJ LONGOVERDRUK EN DECOMPRESSIEZIEKTEN
58
2
4. VERGIFTIGINGEN 4.1 Stikstofnarcose of dieptedronkenschap 4.2 Zuurstofvergiftiging 4.3 Koolstofdioxidevergiftiging 4.4 Koolstofmonoxidevergiftiging
59 59 59 59 60
5. DECOMPRESSIE-ONGEVAL 5.1 Het ontstaan van de bel 5.2 Decompressieziekte: na het ontstaan van de bel
61 61 63
6. VERDRINKING
66
7. BLOEDINGEN EN KWETSUREN 7.1 Bloedingen ter hoogte van de grote bloedvaten 7.2 Kleine bloedingen 7.3 Bloedingen aan de schedel of het aangezicht
66 66 67 67
8. HULP BIJ KLEINE ONGEVALLEN EN ZIEKTEN
67
9. CARDIO-PULMONAIRE RESUSCITATIE 9.1 Een bewusteloos slachtoffer zonder ademhaling maat met bloedcirculatie 9.2 Een bewusteloos slachtoffer zonder ademhaling en zonder bloedcirculatie
69 69 70
DUIKORGANISATIE
74
I.Duikverantwoordelijke: A. Voorbereiding: B. Ter plaatse: C. Na de duik: D. Wie kan duikverantwoordelijke zijn?
74 74 75 75 75
II.Duikleider: A. Ter plaatse: B. Na de duik:
75 75 76
III. Hekkesluiter:
76
IV. Mededuikers:
77
V. Verliesprocedure:
77
ORIËNTATIE EN NAVIGATIE
78
I. Navigatie zonder kompas A. Afstand schatten B. Geometrische patronen C. Natuurlijke referenties
78 78 79 79
II. Navigatie met kompas: A. Terminologie m.b.t. het kompas B. Gebruik C. Opgelet met stroming!
79 80 81 85
III. Oriëntatie boven water A. Vastleggen Coördinaten B. Opzoeken van een plaats met gekende coördinaten
86 86 87
3
DUIKEN IN ZEELAND
91
I. Wat is Zeeland?
91
II.Duikplaatsen:
92
III. Tijdstip van duiken:
92
IV. Andere belangrijke punten voor een Oosterscheldeduik:
92
V. Reglementen en vergunningen:
93
BIJLAGEN
94
Bijlage 1: Examenvragen van de vorige jaren Examen Duiktabellen Examen Duikfysica Examen Medische aspecten Examen Materiaal
94 94 96 98 100
4
Hoofdstuk
1
De fysica van het duiken A. Druk Ademen onder water Druk = kracht / oppervlak
2
[ eenheid: Pascal ; 1 Pa = 1N / m ]
Elk fluïdum (gassen en vloeistoffen) oefent t.g.v. moleculaire botsingen een druk uit op zijn omgeving. Deze druk wordt in alle richtingen gelijk voortgeplant, ze is in alle richtingen gelijk. Deze druk is te vergelijken met het gewicht van de bovenliggende lagen per oppervlakte en is gelijk aan
p =ρ xgxh Hierin is: p = druk in Pascal ( 1 bar = 1000 mbar = 100.000 Pa) ρ = dichtheid in kg/m3 ( 1.000 kg/m3 = 1 kg/dm3 = 1 kg/l ) g = valversnelling in m/s 2 ( g = cte = 9,81 m/s 2 ) h = hoogte van de fluïdumkolom in m
De lucht (hoe ijl hij ook is) die zich rond de aarde bevindt oefent dus een druk uit. Hierdoor heerst aan het aardoppervlak een gemiddelde druk (luchtdruk) van 1 atm. 1 atm = 1,013 bar = 1013 mbar = 101.300 Pa opm.:- Hoe hoger men in de atmosfeer stijgt, hoe kleiner de luchtdruk wordt. Immers, h daalt en ρ daalt, het gewicht van de bovenliggende laag vermindert omdat ze dunner en ijler wordt. Tussen 0 en 10.000m geldt: p [mbar] = 10( 3 - 0,000055 x hoogte) - Voor de berekeningen in de duiksport op zeeniveau mag men de volgende afrondingen gebruiken: luchtdruk = 1 bar g = 10 m/s 2 ρwater = 1000 kg/m3
Onder water is er niet alleen de luchtdruk (die op het wateroppervlak blijft "drukken"), maar ook nog de waterkolom. De "bovenliggende lagen" zijn dan : 1. de lucht, met een druk van 1 bar 2. het water, met een hydrostatische druk van ρ x g x h of ρ x g x diepte = 1000 x 10 x d [Pa] = 10.000 x d [Pa] = 0,1 x d [bar]
5
Ter verduidelijking de volgende tabel: Diepte oppervlakte 10 m 20 m 30 m
atmosferische druk 1 bar 1 bar 1 bar 1 bar
hydrostatische druk 0 bar 1 bar 2 bar 3 bar
totale druk 1 bar 2 bar 3 bar 4 bar
Dus de druk onder water bedraagt: p = luchtdruk + hydrostatische druk t.g.v. water
p [bar] = 1 + 0,1 x diepte [m] Gevolgen van de druk - Om te kunnen ademen moet de druk van de lucht die we inademenen gelijk zijn aan de omgevingsdruk. Indien deze druk te hoog is, zouden onze longen "ontploffen", indien hij te laag is kunnen we de adembeweging niet meer maken.* De ontspanner ontspant de druk van 200 bar tot de gewenste omgevingsdruk, zodat de duiker steeds lucht krijgt op een druk gelijk aan zijn omgeving. Hierdoor zal het normale longvolume dus ook niet veranderen en kan de duiker gewoon ademen, hoe groot de buitendruk ook is. * Ons lichaam heeft een gemiddelde oppervlakte van ± 1,5 m2. Op 10 meter diepte is de omgevingsdruk = 2 bar. De druk in onze lichaamsholten = 1 bar (lucht ingeademd aan opp). Het drukverschil bedraagt dan 1bar. Dit geeft voor 1,5 m2 en kracht van 150.000 N of een gewicht van 15 ton ! Nu is het duidelijk waarom men bijvoorbeeld onder water niet gewoon aan een lange buis die boven het oppervlakte uitsteekt kan ademen, en waarom de druk in de lichaamsholten (geleverd door de ontspanner) gelijk moet zijn met de omgevingsdruk.
- Het middenoor en de keelholte staan in verbinding met elkaar door een dun buisje, de buis van Eustachius genaamd. Wanneer we in het water afdalen zal door de buitendruk dit buisje dichtgedrukt worden. Indien we dan verder zouden dalen ontstaat er een drukverschil tussen middenoor en buitenoor, waardoor de trommelvlies zou kunnen scheuren. Om dit te verhinderen trachten we de buis van Eustachius preventief open te houden en onmiddellijk te openen als ze verstopt. We doen dit door tijdens de afdaling regelmatig de neus dicht te knijpen en een kleine druk in de keel- en mondholte te maken (zachtjes uitblazen met gesloten neus en mond). Bij het opstijgen kan door slijmen of iets dergelijks het omgekeerde (reverse block) ontstaan. In het middenoor ontstaat dan een overdruk t.o.v. de omgeving. Remedie: - traag opstijgen of enkele seconden stoppen - lucht inslikken met gesloten neus en mond. - Ook andere lichaamsholten zoals de sinussen kunnen, door slijm of zwelling t.g.v. een verkoudheid, verstopt raken en onder- of overdruk vertonen. Eveneens te vermelden zijn de darmkolieken en het gevaar van holten in tanden (bvb. t.g.v. tandvullingen)
6
7
Oren en lichaamsholten
8
9
B. De gaswetten 1. Partiële druk
Lucht is een mengsel van verschillende gassen. Het bestaat ongeveer voor 80 % uit stikstofgas (symbool: N2) en voor 20 % uit zuurstofgas (symbool: O2). samenstelling lucht:
Stikstofgas (N2): Zuurstofgas (O2):
78,08 % 20,95 %
Argon (Ar): Koolstofdioxyde (CO2):
0,93 % 0,04 %
Dit betekent dat stikstof ongeveer 80 % van de druk veroorzaakt, terwijl dit aandeel van zuurstof ongeveer 20 % bedraagt. De partiële druk van stikstof bedraagt dan 0,8 x totale druk, de partiële druk van zuurstof bedraagt 0,2 x totale druk. Dus:
partiële druk (bar) = aandeel van het gas in het mengsel x totale druk Dit staat bekend als de wet van Dalton Voorbeeld voor lucht: Totale druk
N2-druk
O2-druk
1 bar (opp.) 2 bar (-10m) 3 bar (-20m) 4 bar (-30m)
0,8 bar 1,6 bar 2,4 bar 3,2 bar
0,2 bar 0,4 bar 0,6 bar 0,8 bar
Voorbeeld voor een mengsel X dat bestaat uit 10% A, 30% B en 60%C: Totale druk
A-druk
B-druk
C-druk
1 bar 2 bar 4 bar
0,1 bar 0,2 bar 0,4 bar
0,3 bar 0,6 bar 1,2 bar
0,6 bar 1,2 bar 2,4 bar
Belang van de partiële druk: 1. Zuurstofgas – Dieptelimiet: De maximale diepte bereikbaar met een gewoon luchtmengsel is ± 75 meter. Zuurstofgas, het gas dat wij nodig hebben om te kunnen leven, is voor mensen giftig vanaf een partiële druk van 1,7 bar. Dit betekent dus dat duikers met gewone perslucht niet dieper kunnen gaan dan ± 75 meter. Hier bedraagt de totale druk immers ± 8,5 en de partiële zuurstofdruk 1,7 bar. Militaire duikers duiken soms met zuivere zuurstof. Hierbij wordt de uitgeademde zuurstof gezuiverd van CO2 en gerecycleerd, waardoor er dus geen luchtbellen ontsnappen. De partiële zuurstofdruk is hier dan gelijk aan de totale druk. Daar pO2 < 1,7 bar is de maximaal bereikbare diepte met dit soort ademapparaten slechts 7 meter.
10
2. Stikstofgas - Decompressiestops Ook stikstofgas heeft bij verhoogde partiële druk effecten op het menselijk lichaam: - Vanaf een bepaalde diepte (afhankelijk van persoon tot persoon en van omstandigheden) kan de verhoogde stikstofdruk een zgn. dieptedronkenschap veroorzaken. Het is duidelijk dat indien men met een mengsel met minder N2 zou duiken dit fenomeen pas bij grotere diepten zal optreden. - Stikstofgas lost goed op in ons weefsel (zie verder: oplossing van gassen in vloeistoffen). De snelheid van oplossen is o.a. afhankelijk van de partiële N2-druk. Bij een gasmengsel met minder N2 zal er achteraf dus ook minder N2 terug uit het weefsel moeten diffunderen. Dit heeft een belangrijk gevolg voor het berekenen van de zgn. duik- of decompressiestops. (zie hoofdstuk duiktabellen)
3. CO-vergiftiging Sommige gassen zijn giftig voor de mens. Een heel bekend voorbeeld hiervan is CO (koolstofmonoxide), dat bovendien kleur-, reuk- en smaakloos is. Indien dit gas in een verhoogde, doch nog niet giftige, concentratie zou aanwezig zijn op de plaats waar de flessen gevuld worden, kan dit onder water - wanneer de partiële druk ervan stijgt problemen geven.
2. De algemene gaswet
In een afgesloten systeem geldt:
pxV =nxRxT Hierin is: p = druk in Pa V = volume in m3 n = aantal moleculen in mol (1 mol = 6,02x10 23 deeltjes) R = gasconstante = 8,31 J / K.mol T = temperatuur in K
Dus: p x V / T = maat voor de hoeveelheid gas Voor een afgesloten hoeveelheid gas geldt dus: (pxV) / T = cte of p1 x V 1 p2 x V2 ----------- = ------------ = cte ( = n x R ) T1 T2
11
In een afgesloten systeem is de factor druk x volume gedeeld door de absolute temperatuur (K) dus constant. Dit wil ook zeggen dat indien één van deze parameters verandert, er automatisch een (of meerdere) andere mee moet veranderen.
Speciale gevallen a. Constante temperatuur Indien T = cte ( dit komt in het algemeen bij het duiken voor) ==> p x V = cte = een maat voor de hoeveelheid lucht bij T = cte [ = bar.l ] D.w.z. als p stijgt, zal V dalen en omgekeerd. Deze wet staat bekend als de wet van Boyle-Mariotte
Gevolg 1: De hoeveelheid lucht in een duikfles = p x V [bar.l] Een duikfles gevuld op 200 bar zal tot atmosferische lucht ontspannen 15 l x 200 bar / 1 bar = 3000 l lucht leveren. p1 = 200 bar V1 = 15 l
==> V2 = p1xV1/p2 = 3000 l
p2 = 1 bar
Deze duikfles bevatte dus 3000 liter atmosferische lucht (1 bar) in 15 liter samengeperst tot 200 bar. Haar hoeveelheid lucht bedraagt dan 3000 bar.l De ontspanner levert lucht aan een druk gelijk aan de omgevingsdruk. Op -10 m geeft hij dus lucht op 2 bar. Op -30 m levert hij lucht op 4 bar. Het volume van de ingeademde lucht blijft uiteraard gelijk (longvolume). Op -30 m ademt men dus meer lucht in dan op 10 m. Een volwassen mens ademt tijdens het duiken ongeveer 20 l/min. Dit betekent voor een 15l-fles op 200 bar gevuld:
Diepte
Hoeveelheid lucht
Druk
volume ademlucht
ademtijd
oppervlakte
3000 bar.l
1 bar
3000 l
150 min
- 10 m
3000 bar.l
2 bar
1500 l
75 min
- 20 m
3000 bar.l
3 bar
1000 l
50 min
- 30 m
3000 bar.l
4 bar
750 l
37 min
Dus: Hoe dieper men duikt hoe sneller de lucht dan ook opgebruikt zal zijn.
12
13
Gevolg 2 Het feit dat de druk groter is op grotere diepten, betekent dat wanneer men op een diepte van bijvoorbeeld 20 meter een ballon met 1 liter lucht uit de duikfles zou vullen, deze ballon bij het opstijgen naar de oppervlakte door de drukdaling een volume van driemaal zijn beginvolume zou hebben. Immers druk x volume blijft in een afgesloten ruimte constant (p x V = cte),dus: druk aan oppervlakte: 1 bar volume ballon aan opp.: x liter druk op -20 m diepte: 3 bar volume ballon op -20 m: 1 liter
p . V =cte
==> 3 . 1 = 1 . x
dus x = 3 liter Indien men bij het opstijgen zijn adem zou inhouden maakt men van zijn longen een ballon, met dit verschil: onze longen zijn niet zo elastisch als een ballon en de longen zullen hierdoor onherroepelijk beschadigd worden. Dus: Bij het opstijgen mag men na het ademen aan een duikfles NOOIT zijn adem inhouden.
14
15
b. Constant volume Indien V = cte Dit is het geval in een afgesloten ruimte met vast volume bvb. duikfles p1 p2 ----- = ----- = cte T1 T2
Gevolg 1 Een duikfles op 200 bar gevuld bij een temperatuur van 20°C (293 K) ligt in de zon en warmt op tot 50°C (323 K). De druk in de fles zal daardoor stijgen tot 200 bar x 323 K / 293 K = 220 bar. Dit is meer dan de normaal toegelaten druk voor een duikfles. Gevolg 2 Uit de thermodynamica weten we dat bij een compressie (gaan van een lage druk naar een hogere) de temperatuur in het systeem stijgt en dat deze bij een expansie ( hoge --> lage druk) daalt. Wanneer een fles gevuld wordt zal daarom de temperatuur gevoelig toenemen. Indien zo'n fles warm gevuld werd zal de druk bij het afkoelen (bijv. bij het duiken in koud water) dalen. Als men een fles tot 200 bar vult, dan zal tijdens het vullen de fles opwarmen waardoor ze bij het bereiken van de einddruk (200 bar) een temperatuur van bijvoorbeeld 70°C heeft. Indien men met deze fles gaat duiken in water van 10°C zal de druk door het temperatuursverschil dalen tot 200 bar x 283 K / 343 K = 165 bar M.a.w. de duiker vertrekt met 35 bar minder. De betere vulstations zullen daarom tijdens het vullen de flessen in een bak met koud water zetten. Wanneer we de kraan van een duikfles opendraaien zonder ontspanner, dan ontstaat er in de kraan een sterke ontspanning (200 ->1bar), met als gevolg een sterke temperatuursdaling. Hetzelfde, doch minder uitgesproken, effect treedt op ter hoogte van de eerste trap van de ontspanner: De drukdaling daar zorgt voor een afkoeling waardoor t.g.v. condensatie of contact van water met het veermechanisme de eerste trap kan bevriezen. Dit zal des te sneller optreden naarmate het water kouder is en naarmate er meer lucht verbruikt wordt (vooral opletten bij zg. free-flow). De problemen kunnen voor een groot deel opgelost worden door een membraan dat het water van het mechanisme scheidt. Bovendien zal het bevriezen zelden of nooit voorkomen in warmere wateren omdat hier het omringende water de eerste trap boven het vriespunt houdt.
16
C. Oplossing van gassen in vloeistoffen Indien een gas in contact komt met een vloeistof zal een deel v/h gas hierin oplossen. Hoeveel er bij evenwicht kan oplossen wordt gegeven door de wet van Henry: c=kxp c = concentratie van gas in de vloeistof k = Henry-cte p = partiële druk van het betreffende gas
De Henry-cte is geen absolute constante, maar hangt op zijn beurt af van: - de temperatuur - aard van het gas en de vloeistof De wet van Henry zegt enkel iets over de evenwichtssituatie en niets over de snelheid waarmee het gas zal oplossen. Deze snelheid is buiten alle bovengenoemde factoren ook nog afhankelijk van het contactoppervlak tussen gas en vloeistof. m.a.w. de concentratie van een gas in een vloeistof hangt af van: - de partiële druk van het gas - de temperatuur van het gas/vloeistof - de aard van het gas/vloeistof - het contactoppervlak - de contacttijd Het menselijk lichaam is voor een groot deel te vergelijken met een vloeistof, er lost dan ook lucht op in ons weefsel. Daar
de partiële druk, de aard(=lucht), het contactoppervlak (=longen), de temperatuur (= 37°C) en de contacttijd (= oneindig)
aan de oppervlakte nagenoeg constant zijn merken we hier niets van en zijn de opgeloste gassen in evenwicht (= verzadigd) met de atmosferische lucht. Wanneer een duiker onder water gaat verandert de partiële druk ( en hij komt een bepaalde tijd in contact met deze verhoogde druk). Hierdoor kan er een situatie van overof onderverzadiging ontstaan. Onderverzadiging onstaat wanneer een duiker afdaalt. Immers de partiële druk van de ingeademde lucht stijgt met de diepte. Het lichaam dat veel trager reageert bevat op dat ogenblik nog een hoeveelheid stikstof a rato van een lagere (partiële) druk. Het gevolg is dat er stikstof zal gaan van de ingeademde lucht naar het weefsel. Er gaat meer stikstof in het weefsel oplossen. Hoeveel meer zal dus afhangen van de partiële druk (dus diepte) en de contacttijd (tijd op die diepte gebleven). Indien we zeer lang op die diepte zouden blijven zou er een nieuwe evenwichtstoestand ontstaan, waarbij er meer stikstof in het lichaam aanwezig is.
17
Wanneer de duiker nu opnieuw zou opstijgen zou de partiële stikstofdruk in de ingeademde lucht afnemen. Ons (trage) lichaam bevat dan nog stikstof in evenwicht met een hogere druk zodat er een toestand van oververzadiging ontstaat. Het overbodige stikstofgas zal dan terug uit ons weefsel willen ontsnappen. Indien we te snel stijgen, heeft het stikstofgas geen kans om door gewone diffusie naar de longen te gaan waardoor het bellen zou kunnen gaan vormen, onder andere in het bloed. Hierdoor kan een zeer gevaarlijke situatie ontstaan. Dit verschijnsel wordt wel eens de Caisson-ziekte of decompressie-ongeval genoemd. Bellen blijken te ontstaan wanneer popgelost gas / pomgeving groter wordt dan een kritische waarde die we de kritische oververzadigingscoëfficient noemen. Deze KOC's werden experimenteel bepaald. Daar pomgeving tijdens het opstijgen daalt, moeten we hierbij vermijden dat de KOC overschreden wordt. Daarom moeten we onze stijgsnelheid beperken tot 18 m/min en de stijging onderbreken als de KOC benaderd wordt. opm.: KOC werd bepaald voor verschillende weefsels, met verschillende tijdsconstanten voor wat opname en afgave van stikstof betreft.
Duikers moeten dus altijd traag opstijgen en indien ze lang en diep onder water geweest zijn, moeten ze decompressiestops maken om het overtollige stikstofgas de kans te geven het lichaam zonder bellenvorming te verlaten. Deze decompressiestops zijn berekend en staan op tabellen, die men ook onder water kan aflezen. De laatste jaren wordt er hiervoor ook veel gebruik gemaakt van duikcomputers. Deze berekenen aan de hand van de diepte en tijd wanneer iemand een decompressiestop moet maken. Dus: Duikers moeten altijd traag opstijgen en zich houden aan de duiktabellen of computer.
18
D. Zinken-zweven-drijven : de wet van Archimedes Reeds in de oudheid ontdekte Archimedes dat een lichaam ondergedompeld in een vloeistof een opwaartse stuwkracht ondergaat, gelijk aan het gewicht van de verplaatste vloeistof. ** In water werken er dus twee krachten op ons lichaam, nl. een neerwaartse kracht t.g.v. de aantrekking door de aarde en een opwaartse kracht t.g.v. het water. Bij evenwicht tussen deze twee krachten is de resulterende kracht uiteraard nul, waardoor we zullen blijven zweven. G = F opw. mlichaam x g = m verpl. water x g mlichaam x g / V lichaam = m verpl. water x g / V lichaam en V lichaam = V verpl. water dus: mlichaam x g / V lichaam = m verpl. water x g / V verpl. water (mlichaam / V lichaam) x g = (m verpl. water / V lichaam) x g (mlichaam / V lichaam) = (m verpl. water / V lichaam)
De factor m/V is een universele eigenschap van een stof en noemen we de dichtheid of densiteit. We zien dus dat de dichtheid van een lichaam bepaalt of het zinkt, zweeft of drijft: Een lichaam zal in water zweven als:
G = Fopw. of als ρ lichaam = ρ water
Een lichaam zal daarentegen zinken als:
G > Fopw. of als ρ lichaam > ρ water
Een lichaam blijft drijven als:
G < Fopw. of als ρ lichaam < ρ water
Gevolg1: Hoe dieper een duiker gaat, hoe meer zinkvermogen hij krijgt. Een voorbeeld zal dit duidelijk illustreren: Een mens met een gewicht van 70kg , een volume van 72 liter en dus een dichtheid van 0,972 kg/l zal in water (dichtheid = 1 kg/l) blijven drijven. Indien hij nu 4 kg lood zou meenemen zal zijn dichtheid (70+4)kg/(72+0,35)liter = 1.02 kg/l bedragen, en kan hij zinken.
19
Wanneer deze duiker nu afdaalt zal zijn lichaam en vooral zijn thermisch pak (kleine neopreen luchtcelletjes) samengedrukt worden. Hierdoor neemt zijn volume af, met andere woorden hij zal minder liter water innemen. Zijn dichtheid wordt dan: gewicht = 70 kg + 4 kg (lichaam + lood) volume = 72 l + 0,35 l - 0,8 l (lichaam + lood - samendrukking) Dichtheid: 74kg/71,55 liter = 1.03 kg/l Zijn dichtheid zal dus met de diepte toenemen, waardoor hij steeds sneller en sneller zal zinken.
Gevolg 2: Een duiker kan zijn dichtheid zelf regelen door gebruik te maken van zijn stabilisatievest. Om het zinken tegen te gaan kan de duiker gebruik maken van zijn stabilisatievest. Immers wanneer zijn dichtheid te groot wordt, kan een duiker samengeperste lucht uit zijn fles in de vest laten waardoor deze uitzet ; met andere woorden, het volume zal toenemen. Indien hij bijvoorbeeld 2,45 liter lucht in de vest zou laten krijgt hij de volgende dichtheid: 74 kg/ (71,55 + 2,45) liter = 74 kg/74 liter = 1 kg/l De duiker zal dan volledig gewichtloos in het water zweven. Hij kan dus op elke diepte zijn dichtheid zelf regelen! Opm.: Onze longen kunnen zelf ook fungeren als stabilisatoren door er meer of minder lucht in te laten. Dit kunnen we zeer goed gebruiken als fijnregeling
Gevolg 3: In zeewater moet een duiker meer lood meenemen dan in zoet water Zeewater heeft (door de erin opgeloste zouten) een dichtheid die groter is dan 1 kg/l , namelijk 1,03 kg/l. Een lichaam met bijvoorbeeld een volume van 70 liter en met een gewicht van 70 kg, zal in zoet water zweven. In zeewater zal hij echter 2,1 kg extra moeten wegen om niet te blijven drijven:
volume
gewicht
status
70 kg
dichtheid duiker 1 kg/l
zoet water (1kg/l)
70 l
zeewater (1,03 kg/l)
70 l
70 kg
1 kg/l
drijven
zeewater (1,03 kg/l)
70 l
70 + 2,1 kg
1,03 kg/l
zweven
zeewater (1,03 kg/l)
70 l
70 + 3 kg
1,04 kg/l
zinken
20
zweven
E. Licht 1. Absorbtie
Water filtert selectief kleuren uit het spectrum van wit licht. Het gevolg hiervan is dat we onder water, afhankelijk van de diepte, sommige kleuren niet meer kunnen zien. Zo zal rood reeds vanaf een diepte van 3 tot 5 m niet meer te zien zijn. Blauw licht daarentegen dringt het diepst door in water. Het gevolg hiervan is dat op bijv. 40 meter diepte alles blauw lijkt. Hoe dieper men in het water afdaalt, hoe minder kleuren men kan zien. Alles lijkt blauw te worden. Duikers kunnen dit verhelpen door gebruik te maken van kunstlicht. Ook de lichtintensiteit neemt sterk af met toenemende diepte. Dit komt door het bovenvermelde fenomeen van lichtabsorbtie, maar vooral ook door de eventueel aanwezige deeltjes (vuil, algen, plankton,...) die het licht tegenhouden. Een ander effect van kleine deeltjes in het water is het ontstaan van zgn.strooilicht. In water zijn er twee vormen van lichtverstrooiïng:
a. Raleigh-verstrooiïng (bij deeltjes << golflengte van het licht) De intensiteit van dit strooilicht is omgekeerd evenredig met de golflengte tot de vierde macht: I = f (1/λ)4 λblauw = 400 nm ; λrood = 800 nm => Iblauw / Irood = 3,91.10-11 / 2,44.10-12 = 16 Dit strooilicht zal dus 16 maal meer blauw dan rood licht bevatten, blauw overheerst in het spectrum van het verstrooide licht.
21
opm.: Het Raleigh-effect is ook verantwoordelijk voor het feit dat de hemel blauw is:
b. Tyndall-effect (bij deeltjes > golflengte van het licht) Daar de intensiteit van het Tyndall-effect (Fraunhofer-diffractie) omgekeerd evenredig is met de golflengte van het licht in het kwadraat is dit strooilicht veel minder blauw gekleurd. I = f (1/λ)2 λblauw = 400 nm ; λrood = 800 nm => Iblauw / Irood = 6,25.10-6 / 1,56.10-6 = 4 De intensiteit van het blauwe is in dit strooilicht ongeveer 4 maal groter dan het rode. De Tyndall-verstrooiïng is dus veel minder blauw dan de Raleigh-verstrooiïng en zal meer naar het groen toe gaan. In zeeën met zeer weinig plankton of andere deeltjes overheerst de raleigh-verstrooiïng en zal het water diepblauw lijken ( bvb. Middelandse Zee). In water met veel zwevende deeltjes (bvb. Noordzee) is deze blauwe kleur veel minder uitgesproken, en ervaart men het water soms als groenachtig.
2. Lichtbreking Wanneer een lichtstraal overgaat van water naar lucht, dan zal deze een breking ondergaan: de hoek die de lichtstraal met de loodlijn maakt is groter in lucht dan in water. Het feit dat deze brekingshoeken afhankelijk zijn van het medium staat bekend onder de wet van Snellius: nlucht x sin hoek lucht = nwater x sin hoek water Hierbij is: nlucht = 1 nwater = 1,33
De verschillende lichtbrekingen in water en in lucht (duikmasker) zorgen ervoor dat we onder water alles groter en dichterbij zien dan in werkelijkheid. een voorwerp lijkt dan ± 25 % groter te zijn en zich ± 33% dichterbij te bevinden.
22
Voorbeeld: Een beeld valt in onder een hoek van 16°. Door de breking zal de uittredende hoek (= hoek lucht) ongeveer 21° bedragen. Immers: sin hoek lucht = (1,33 / 1) x sin (16°) = 0,3666 hoek lucht = 21°
Hetzelfde beeld valt op een andere plaats in onder een hoek van 28°. De uittredende hoek bedraagt hier: sin hoek lucht = (1,33 / 1) x sin (28°) = 0,6244 hoek lucht = 38° Ons oog zal dit beeld dus dichterbij en groter zien (fictief beeld)
23
F. Geluid Boven water kunnen we de richting van een geluidsbron bepalen door het onbewust opmerken van een klein tijdsverschil tussen het toekomen van het geluid aan ons linkeren ons rechteroor. Geluid plant zich in water ongeveer 5 maal sneller voort dan in lucht. Het verschil in "aankomsttijd" van het geluid aan het linker- en rechteroor is hier dan ook 5 maal kleiner, waardoor we het niet kunnen waarnemen. Hierdoor kunnen mensen geluid wel horen onder water, doch onze hersenen kunnen de richting waarvan het komt niet meer situeren. Let wel op: geluid, in lucht geproduceerd, wordt zeer sterk verzwakt door de overgang van lucht naar water. Het is dan ook zo dat spreken in een luchtholte onder water (bvb. ontspanner) door het geruis van de ontstane bellen overschaduwd wordt. Een mededuiker zal dit dan ook niet horen. Daarom wordt er onder water gecommuniceerd door middel van handgebaren.
24
G. Temperatuur Water geleidt de warmte ongeveer 25 maal beter dan lucht. Dit betekent dat de warmte die door ons lichaam geproduceerd wordt om het op temperatuur te houden zeer snel afgevoerd wordt. Hierdoor zal na een tijdje de lichaamstemperatuur dalen. We spreken dan van onderkoeling. De snelheid waarmee het lichaam afkoelt is uiteraard afhankelijk van de temperatuur van het water en zij verschilt van persoon tot persoon. Vanaf een watertemperatuur van 33 tot 35 graden zal er meer warmte afgevoerd dan geproduceerd worden. Onderkoeling uit zich eerst door een koud gevoel, gevolgd door rillen. Daarna treedt verstijving van de ledematen samen met een blauwe verkleuring op. In het ergste geval kan onderkoeling zelfs de dood tot gevolg hebben. Duikers beschermen zich tegen te grote warmteafvoer (en dus mogelijke onderkoeling) door het dragen van een thermisch pak.
25
Hoofdstuk
2
Het materiaal Basisuitrusting 1) De duikbril Doel: Zorgen voor een goed zicht onder water
ü ü ü ü
Een goede duikbril... heeft Safety glass (tempered glass, tegen scherfvorming) is goed sluitend (passen bij aankooop) heeft een neusknijper (equilibratie van de oren) heeft een stevige, regelbare hoofdband Sommige modellen zijn geschikt om er optische lenzen in te passen. Dit kan interessant zijn voor brildragers. Om te voorkomen dat de duikbril bewasemd kan je de droge (!) glazen bevochtigen met speeksel dat je daarna snel even uitspoelt. Af en toe de glazen van het masker zorgvuldig ontvetten met wat detergent voorkomt het sterk bewasemen van de glazen. Onderhoud: water
Spoelen met zuiver
2) De snorkel Doel: ademhaling vergemakkelijken bij zwemmen aan de oppervlakte Hoe eenvoudiger de snorkel, hoe beter. Hij bestaat uit stevig materiaal, is ongeveer 40 cm lang en heeft een diameter van ± 2 cm. Er bestaan modellen met kleppen die een gemakkelijke lozing van water toelaten, doch deze eisen ook hun onderhoud. Deze modellen met kleppen zijn zeer geschikt voor snorkelaars en harpoenjagers aangezien ze makkelijker te legen zijn. Voor scubaduikers, die zelden hun snorkel gebruiken, zijn deze modellen te onhandig, moeilijker te onderhouden en bovendien stukken duurder dan de eenvoudige snorkels. Bedenk hierbij dat een snorkel geregeld zoekraakt onder water. Indien een snorkel langer is dan 45 cm is het moeilijker om het water eruit te blazen. Een bijkomend gevaar is dat men, telkens men inademt, teveel gebruikte lucht terug inademt, waardoor er CO2-vergiftiging kan optreden indien men lange tijd snorkelt. Onderhoud: spoelen met zuiver water. 3) De vinnen Doel: Zorgen voor voortstuwing onder water
26
Een goede vin heeft voldoende stijfheid, zit comfortabel maar toch stevig aan de voet en vereist bij het palmen een kracht die evenredig is met de spieren. Er zijn verschillende soorten vinnen, openwatervinnen en zwembadvinnen. Zwembadvinnen zijn kleiner en hebben iets minder stuwkracht dan openwatervinnen. Ze hebben ook meestal een hiel voor een comfortabeler dragen, terwijl openwatervinnen een regelbare band hebben en geen hiel zodat ze kunnen gedragen worden met neopreenbotjes. Onderhoud: spoelen met zuiver water. 4) De loodgordel Doel: Het dragen van het lood dat het drijfvermogen compenseert. Het belangrijkste aan de loodgordel is de snelsluiting. Deze laat toe om zeer snel de loodgordel af te werpen, indien nodig. Men zou dus best een sluiting kiezen die je ook met handschoenen aan kan openen. Verder kan je er best voor zorgen dat de kleur ervan verschillend is met de kleur van de sluiting van het backpack of trimvest, zodat er geen verwarring kan ontstaan. 5) Het lood Doel: het drijfvermogen compenseren Enerzijds zijn er de loodblokken. Deze bestaan in verschillende maten (gewichten), zijn al dan niet geplastificeerd en bestaan in verschillende kleuren. Er bestaan ook zakjes, gevuld met loden kogeltjes. Deze dienen voor een "zachte loodgordel" die comfortabeler zit, maar duurder is.
Volledige uitrusting (Open water uitrusting) 6) Isothermische kledij Doel: beschermen tegen de koude, schaafwonden, dieren. a) Natte en halfdroge pakkenpakken Deze pakken zijn gemaakt uit neopreen. Ze zijn een- of tweedelig, hebben een goede pasvorm (op maat gemaakt) en bestaan in verschillende diktes van 3 tot 10 mm. Bij deze pakken sijpelt er water tussen het lichaam en het neopreen. Dit water warmt op door de lichaamstemperatuur en het neopreen verhindert dat dit water de warmte afgeeft aan het buitenwater. Het is hierdoor dan ook zeer belangrijk dat het pak overal zeer goed past. Indien er zich holtes bevinden aan de armen of de rug, wordt er, telkens men beweegt tijdens het duiken, koud water aangezogen. Halfdroge pakken zijn meestal soepeler dan natte pakken. Voor een zelfde mate van isolatie is een halfdroog pak dunner dan een nat pak. Belangrijk aspect bij de aankoop van een isothermisch pak is het gemak waarmee het pak aan- en uitgetrokken kan worden. 27
Onderhoud: Grondig spoelen met zuiver water, goed laten drogen en opbergen op een droge, donkere plaats. Het pak moet minstens éénmaal per jaar gewassen worden met neopreenzeep.
b) Droge pakken I) Neopreen droogpakken Bestaan uit waterdichte neopreen en isoleren zelf (geen onderkledij nodig). Hier is er een laagje lucht tussen het lichaam en de neopreen en zorgt de neopreen voor de warmte-isolatie. II) Rubber droogpakken Bestaan uit gewoon rubber of waterdichte nylon. Dit wil zeggen dat ze de duiker wel droog houden maar niet warmte-isolerend zijn. Isothermisch onderkledij is dus noodzakelijk. Onderhoud: spoelen met zuiver water, regelmatig de binnenkant reinigen. De sluitingen van een droogpak vragen extra onderhoud om ze waterdicht te houden (ritssluitingen e.d.) 7) Duikfles Doel: gecompresseerde lucht meenemen onder water. Dit zijn stalen flessen met verschillende inhouden (3l, 5l, 7l, 9l, 10l, 12l, 15l, 18l, 20l in mono; soms worden 2x9, 2x10 of 2x12 ook in bi gebruikt). In de huidige flessen kan de lucht geperst worden tot een druk van 200 bar. Er bestaan ook aluminium flessen. Deze zijn lichter dan de stalen, maar ze hebben een dikkere wand om de druk te kunnen weerstaan. Het voordeel is dat ze niet kunnen roesten, maar ze zijn volumineuzer voor een identieke inhoud. Er is sprake van om in de toekomst flessen te maken die kunnen gevuld worden tot 300 bar. Dit is evenwel nog niet voor binnenkort omdat dat inhoudt dat alle flessen, ontspanners, compressoren,... zullen moeten vervangen worden.
28
Ter herinnering:
duikduur =
( persdruk − 50bar ( reserve) ) × volume verbruik min
Rond een fles wordt meestal een nylon net bevestigd en aan de onderkant wordt er een rubberen voet geplaatst. Dit voor het gebruiksgemak en het beschermen van de buitenkant van de fles. Flessen moeten getest worden:
ü alle 2 jaar optisch d.w.z. dat men de binnenkant van de fles met een soort endoscoop nakijkt op corrosie
ü alle 5 jaar hydraulisch: de fles wordt hierbij gevuld tot op zijn testdruk (± 300 bar) Dit wordt gedaan met een vloeistof om zware schade aan de testomgeving te voorkomen. Indien de fles hierna geen vervormingen heeft, wordt ze terug goedgekeurd voor de volgende 5 jaar, zoniet wordt ze overlangs opengezaagd om te voorkomen dat ze ooit nog gebruikt kan worden. De datum van de herkeuring wordt op de fles gedrukt na het merkteken De buitenkant wordt tijdens die controles ook nagekeken op corrosie. Indien nodig wordt ze gezandstraald en herverfd. Er staan verschillende belangrijke gegevens op de fles vermeld: naam van de fabrikant serienummer aanvankelijke tarra inhoud in liter naam van gas gebruiksdruk bij vullen op 15°C • testdruk • een "E" gevolgd door eerste testdatum (mm.yy) en keurmerk • opeenvolgende testdata (mm.yy) met keurmerk. • • • • • •
29
Er bestaan verschillende kranen: met of zonder reserve; draaiend of modulo; dinof beugelkoppeling. In bepaalde landen (vb Duitsland) laat men enkel nog DIN-koppelingen toe. Bij een eventuele aankoop moet dan ook gevraagd worden of het mogelijk is om het materiaal om te vormen naar een DINkoppeling. Vóór het monteren van de ontspanner en na de demontage draaien we de kraan van de fles heel even open om het eventueel aanwezige water eruit te blazen. Dit voorkomt dat er waterdruppels in de ontspanner terecht komen. Door de hoge druk kan een waterdruppel als een kogel in de tweede trap geschoten worden, die dit precisieinstrument kan beschadigen. Onderhoud: spoelen en herdrukken. Regelmatig de buitenkant controleren op corrosie en indien nodig laten herstellen. 8) De ontspanner Doel: de duiker lucht geven op omgevingsdruk. Niettegenstaande al de technische ontwikkelingen werkt de ontspanner nog steeds op hetzelfde principe als de in 1866 ontwikkelde ontspanner van Rouquayrol. In 1943 verbeterden Cousteau en Cagnan dit model. De toen ontworpen modellen reduceerden de druk in één keer tot de omgevingsdruk. Vandaar de naam eentrapsontspanner. Een verbeterd model, de tweetrapsontspanner die nu nog wordt gebruikt, verlaagt de druk in een eerste fase tot een tussendruk van ±10 bar (afhankelijk van het merk) waarna de lucht in de tweede trap verlaagd wordt tot de omgevingsdruk. Werking van de eerste trap: lucht op hoge druk komt binnen in de eerste trap en vult de kamer en de luchtslang. Zodra de druk in de slang ±10 bar is, wordt er door die luchtdruk een veer ingedrukt die op zijn beurt de hoge druk-inlaat afsluit. Indien de druk in de slang nu verlaagt (bij het ademen) zorgt de veer ervoor dat de hogedruk-inlaat weer opengaat zodat de druk weer op 10 bar kan komen. Er zijn twee soorten eerste-trap-ontspanners: het membraan- en het piston-type. Het werkings-principe is bij deze twee soorten dezelfde, alleen de manier waarop de luchtstroom van de hoge-druk-inlaat geregeld wordt is verschillend.
30
Werking van de tweede trap. Indien er ingeademd wordt, ontstaat er een onderdruk in de luchtkamer van de tweede trap. Hierdoor wordt het rubberen membraan naar binnen gezogen. Dit membraan drukt dan op een hefboom die hierdoor lucht in de kamer laat stromen. Zodra de luchtdruk in de luchtkamer dezelfde is als de omgevingsdruk, komt het membraan terug in zijn normale positie, waardoor de hefboom wordt losgelaten en de luchtstroom stopt. Dit is het algemene principe van de werking van een tweede trap. Verschillende konstrukteurs hebben daarbuiten nog accessoires ingebouwd die het ademen vergemakkelijken, het venturi-effect omzeilen, etc..
31
Gebruik: Controleer voor het duiken steeds het materiaal. Voor de installatie van de ontspanner gebruiken nederlandstalige duikers het memotechnisch middeltje OBOONSPANFURE. Voor de franstaligen OSUPINSERFONRE. O B O ONSPAN FU RE
o-ring controleren (kijken of ze niet platgedrukt, verduurd of beschadigd is en bevochtigen met wat speeksel. Bovenste riemen controleren. Zijn ze nog stevig bevestigd? Zijn ze ontward? Is er genoeg ruimte voor de armen? Onderste riemen controleren. Zijn ze ontward? Zit de snelsluiting nog vast? Is de riem lang genoeg? Monteren van de ontspanner. Hierbij wordt ook de flesdruk gecontroleerd op de gemonteerde manometer. De fles wordt hierbij opengedraaid en open gelaten. Fuseren Respireren: in- en uitademen: test de goede werking van de ontspanner Vergelijking eentraps- en tweetrapsontspanner Eentrapsontspanner Tweetrapsontspanner fles zo regelen dat de ontspanner ter ontspanner hangt steeds op de goede hoogte van de longen hangt hoogt twee flodderige kwetsbare slangen een stevige slang een eenvoudig mechanisme twee mechanismen luchttoevoer varieert volgens de houding zachte, stabiele luchttoevoer van de duiker omvangrijk klein doorgeven van het mondstuk enkel doorgeven van mondstuk kan in mogelijk indien je tegenover elkaar staat verschillende richtingen overdruk enkel mogelijk in rugligging overdruksknop uitgeademde luchtbellen storen niet uitgeademde bellen kunnen het zicht verstoren Tips:
ü Laat een fles nooit rechtop staan. Leg ze steeds plat en zorg ervoor dat ze niet kan wegrollen.
ü Zorg dat er geen zand in de ontspanner komt ü Handvast aandraaien van de beugel is voldoende. Indien ze te vast wordt aangedraaid ü ü
kan de o-ring beschadigd worden. Is de dichting niet goed, draai dan niet vaster dicht maar hercontroleer en vervang indien nodig de o-ring. Draai de kraan voorzichtig volledig open en dan een kwartslag terug. Kogelkranen moeten steeds volledig opengedraaid worden. Demonteren van de ontspanner: vooraleer de ontspanner van de fles wordt geschroefd moet de kraan worden dichtgedraaid en de luchtdruk uit de ontspanner gelaten worden door het indrukken van de fuseerknop. Na de demontage moet de hogedrukinlaat onmiddellijk worden afgesloten met een stofkap. Onderhoud: spoelen met zuiver water, laten drogen, opbergen in een koele en donkere plaats. Minimum een keer per jaar laten nazien door een deskundige. 9) De trimvest Doel: Uittrimmen van de duiker tijdens het duiken, in het water zweven en gemakkelijk aan de oppervlakte blijven drijven. Een trimvest is een jacket dat gevuld kan worden met lucht en waarin een draagstel is verwerkt om de fles op te bevestigen. Hij is vervaardigd uit een stevig, luchtdicht materiaal (nylon, kevlar, met rubber gedicht zeil,....). Er moet een overdruk-ventiel aanwezig zijn om te voorkomen dat de vest barst bij het opblazen. Een ontluchtingsventiel bovenaan op de schouder om ontluchting in een verticale stand mogelijk te maken; eventueel een ontluchtingsventiel onderaan om het trimvest tijdens een eendeduik te kunnen ontluchten. 32
Er zijn verschillende opblaasmogelijkheden. Met de mond, met een inflator gemonteerd op de LP uitgang van de ontspanner, een klein (0,5l.) luchtflesje dat voordien gevuld is met de grote duikfles, een CO2-patroon. Onderhoud: Water uit de binnenkant van de trimvest laten lopen. Buiten en binnen spoelen met zuiver water. Goed laten drogen. Minimaal een keer per jaar behandelen tegen algen. Laat steeds wat lucht in je trimvest tegen het kleven van de binnenkant. 10) De duiklamp Doel: In helder water en bij dagduiken kleur brengen. Bij troebel water en tijdens nachtduiken kunnen zien onder water.
ü ü ü ü ü
Een goede duiklamp heeft licht van een witte kleur, is waterdicht en heeft een autonomie van ongeveer een uur. Bij de keuze van een lamp moet je rekening houden met de soorten lampjes die je kan gebruiken bij dat model van duiklamp (5W-7W-10W-50W-...) welk merk lampjes kunnen gebruikt worden? (speciale duurdere merkampullen of standaard lampjes) rechtstreeks oplaadbaar of met batterijen hoe lang is de autonomie bij een bepaalde wattage? hoe lang duurt het vooraleer een lamp volledig herladen is? Onderhoud: Spoelen met zuiver water. Herladen of van batterijen voorzien. Indien mogelijk moeten de o-ringen ingevet worden met siliconen-vet. 11) Een Buddy-line Doel: Het bij elkaar houden van duikers bij slecht zicht of stroming. Dit is een eenvoudige koord van 1.5 à 2 meter lang, voorzien van lussen om ze te bevestigen aan de armen van de duikers. Een drijver kan aan de koord worden bevestigd om te voorkomen dat de koord verward geraakt in materiaal of aan de bodem blijft haken. Het is betrekkelijk eenvoudig om een buddy-line zelf te maken met een stevige nylon-touw en enkele stukken polystyreen ("isimo") als vlotters. 33
12) Het Duikmes Doel: werktuig voor het lossnijden van objecten of duikers. Een duikmes is vervaardigd van roestvrij staal, heeft een stevige greep en zit altijd in een schede. Het kan worden vastgegespt aan het been of aan de trimvest. Het mes wordt alleen in noodgevallen gebruikt (vastzitten in netten of vislijnen). Onderhoud: spoelen met zuiver water en regelmatig invetten (siliconenspray)
Instrumenten (Meettoestellen) 13) Een dieptemeter Doel: diepte aangeven Een dieptemeter moet goed afleesbaar zijn en heeft een duidelijke aanduiding tussen 10 en 0 meter voor het maken van trappen. Bij transport met een vliegtuig moet je steeds je dieptemeter in je handbagage nemen, het drukverschil in de bagageruimte maakt je instrument kapot. Onderhoud: Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken. 14) Het kompas Doel: Oriëntatie en richtingwijzer Een kompas is goed afleesbaar, gevuld met olie en moet ver gekanteld kunnen worden zonder te blokkeren. Het heeft ook een draaibare ring om koerswijzigingen te vergemakkelijken. Het gebruik van het kompas om op een rechte lijn ergens naar toe te zwemmen is redelijk eenvoudig: Boven water richt je je kompas op de plaats waar je naar toe wil en je leest in het venster de graad af. Hierna zet je de draaibare ring op deze graad. Indien je het kompas nu recht voor je houdt en de kompasnaald bevindt zich tussen de merkpunten, zit je op de juiste koers. Bij het bepalen van een afstand baseren we ons ofwel op de tijd die we palmen, ofwel op het aantal palmslagen. Het kompas kan ook gebruikt worden om een vierkant te zwemmen of om bepaalde zoektechnieken toe te passen. Onderhoud: Spoelen met beschermen tegen schokken.
zuiver
water,
34
15) Het duikuurwerk Doel: bijhouden van de duiktijd en aanduiden van de trap-tijden. Een duikuurwerk is duidelijk afleesbaar, waterdicht tot op grote diepte en is voorzien van een minutenring (die slechts in één richting mag draaien). Bij het begin van de duik wordt hij op 0 gezet, zodat de minutenwijzer tijdens de duik de duiktijd aangeeft. Een waterdichte digitale chronometer kan ook gebruikt worden. Onderhoud: Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken. 16) De manometer Doel: De druk van de nog aanwezige lucht in de fles meten en tonen. Een droge manometer wordt enkel boven water gebruikt om bijvoorbeeld de resterende druk te meten na de zwembadoefeningen. Een natte manometer wordt gemonteerd op je eerste trap en duikt met je mee. De luchtslang wordt bevestigd aan een HP (High Pressure) uitgang van de eerste trap. Onderhoud: Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken. 17) De Duiktabel Doel: Planning en berekening van de duik boven water. De duiktabel wordt meegenomen onder water (in de trimvest) om eventuele correcties van de duikplanning toe te laten onder water. Deze tabel is waterbestendig en goed afleesbaar.
Optioneel materiaal 18) Een Duiklog Dit toestel geeft digitaal een aanduiding van de duiktijd, de maximum diepte en de huidige diepte. De duiker wordt ook gewaarschuwd indien hij te snel zou opstijgen. Het berekent geen trappen. De gegevens van een aantal duiken worden in het geheugen opgeslagen. Onderhoud: Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken 19) Een Duikcomputer Dit toestel geeft digitaal een aanduiding van de duiktijd, de maximum diepte en de huidige diepte en het berekent de trappen. Het kan de gegevens van een aantal duiken opslaan in het geheugen. Duikcomputers van de nieuwe generatie hebben een ingebouwde manometer waardoor ook de luchtdruk, het verbruik, de resterende duiktijd, etc.. bijgehouden wordt. Onderhoud: Spoelen met zuiver water, beschermen tegen schokken
35
20) Een duikbaken Doel: Dit baken waarschuwt de scheepvaart dat er duikers te water zijn. Meestal is dat de A-vlag van de internationale seincode die betekent: "ik heb duikers in het water, blijf op afstand". s' Nachts wordt dit vervangen door een licht. Voor de beroepsvaart is dit zeer effectief, voor de pleziervaart heeft dit meestal het omgekeerde effect. Onderhoud: laten drogen, evt. van batterijen voorzien.
36
3 Duiktekens
Fig. 1 : “Alles O.K. ?” of “Alles O.K. !” niet O.K.?” Fig. 2 : “Niet O.K.” - “Is er iets
Fig. 3 : “Ik ga omhoog” of “a omhoog” ben op reserve” Fig. 4 : “Ik daal af” of “Daal af”
Fig.
5
:
Fig. 6 : “Ik krijg mijn reserve niet open” of Fig. “Ik heb geen lucht meer” “Open mijn reserve”
Dit zijn signalen. Fig. 8 : Noodsignaal aan de oppervlakte. een aantal internationaal 37
de
8
“Ik
7
:
verplichte
Hiernaast zijn er nog
met gestrekte arm op het water slaan. signalen in gebruik …
overeengekomen
Fig. 9 : Wijzen (gesloten vuist, vinger wijst naar het object) a) “Ik” b) “Daar” (objecten) c) “Jij” of “Daar”
Fig. 10 : “Verzamelen” doen!”
Fig. 11. “Stop”, “Niet
38
Fig. 12 : “Die richting” doen!”
Fig. 13 : “Niet
Fig. 14 : “Langzamer”
Fig. 15 : “Sneller”
Fig.16 : “Compenseren” of “Klaren” “Signaal niet begrepen”
Fig.
Fig. 18 : “Ik ben duizelig” of “Duizeligheid” “Vastmaken” of “Maak vast”
Twee nachtsignalen : met de duiklamp (wit licht) Fig. 20 : “Alles O.K.” enkel OW Fig. 21 : “Niet O.K.” zowel OW als aan oppervlakte
39
17
:
Fig. 19 :
Hoofdstuk
4
Duiktabellen 1. DOEL De duiktabel informeert de duiker over het protocol dat hij moet respecteren bij het stijgen om decompressieongevallen te vermijden. Om dit protocol op te stellen, moeten er enkele vragen beantwoord worden: Hoeveel gas is er opgelost in het bloed op elk tijdstip van de duik , in functie van de tijd en de diepte? Welk verband bestaat er tussen de spanning van het opgeloste gas en de omgevende druk? Wat is de resterende hoeveelheid van het opgeloste gas op het einde van de duik? Wat is de invloed van het resterende gas in het bloed bij een volgende duik? De gaswetten laten ons toe hierop te antwoorden en een serie protocols op te stellen i.v.m. de decompressie. Practisch gezien zijn de eerste drie vragen samengevat in een numerische tabel (U.S.Navy AIR Decompression Table): " La table de plongées simples". Het antwoord op de vierde vraag is samengevat in een tweede numerische tabel: "La table de plongées successives" . OPMERKING : De duiktabellen van de US Navy kunnen enkel gebruikt worden voor het duiken met een normaal luchtmengsel (80 % stikstof en 20 % zuurstof) op zeeniveau (ongeveer 1 Bar omgevingsdruk). Bovendien werden ze ontwikkeld voor sportduikers in een normale gezonde fysische konditie.
2. GEBRUIK VAN DE DUIKTABELLEN. 2.1. EENVOUDIGE DUIKTABEL Ze bestaat uit een aantal panelen, ieder met verschillende parameters voor een gegeven diepte. Ieder paneel bevat 3 kolommen, van links naar rechts: - de tijd dat men onder water is (in functie van de diepte) - de tijdsduur van een duiktrap (horizontaal blijven hangen op zekere diepte), met eventueel de diepte van de paliers: 9-6-3m in functie van de duiktijd - een symbool van oververzadiging die een maat is voor de hoeveelheid van de opgeloste stikstof in onze weefsels, bij het bovenkomen. Deze letter is nuttig voor de berekening van een successieve duik. 2.1.1. TERMINOLOGIE : DUIKTIJD de tijdsduur tussen het begin van de duik en het ogenblik dat de duiker begint terug te keren naar de oppervlakte ( zonder onderbreking en met een snelheid van 18m/min). De stijgtijd is reeds decompressie, deze mag niet bij de totale duiktijd geteld worden voor de berekening van de duiktrappen
40
DUIKDIEPTE de maximum bereikte duikdiepte in meter, hoe kort men ook op die diepte is gebleven. DUIKTRAP Een combinatie van diepte en tijd waar men moet desatureren om veilig te duiken (horizontaal, stabilisatie op de exacte diepte). De marge t.a.v. de diepte is 50 cm, t.a.v. de tijd 30 seconden TUSSENTIJD Tijd tussen twee duiken DUIKDUUR Totale tijd tussen de eendeduik en het bovenkomen aan de oppervlakte. (Let op! Duikduur ≠ Duiktijd). ENKELVOUDIG Een duik is een enkelvoudige indien er minimaal 12 uur verstreken is sinds de vorige duik. Indien er minder dan 12 uur verstreken is noemen we het een successieve duik. 2.1.2 BEREKENEN VAN DUIKTRAP We zoeken het paneel dat overeenkomt met onze duikdiepte of de dichtstbijzijnde grotere duikdiepte. Hierin zoeken we het niveau van onze duiktijd (of dichtstbijzijnde langere duiktijd, indien de exacte duiktijd niet is aangegeven). Op dit niveau vinden we in de kolommen van duiktrap de tijd die we moeten verblijven op 9, 6 en 3 meter. Indien geen duiktrap nodig is, is het toch aangeraden om gedurende 3 minuten te blijven op 3m alvorens uit het water te gaan (de zgn. Safety Stop). Deze laatste dient men echter enkel in goede omstandigheden uit te voeren (rustgevend). Opmerking : Geen enkele interpolatie is toegestaan indien de juiste duikdiepte of duiktijd niet is aangegeven. In dit geval neemt men de berekeningen van de grotere diepte en de langere tijd. De veiligheid van de duiker wordt zo vergroot. 2.2. TABELLEN VOOR OPEENVOLGENDE DUIK Op het einde van een duik, bevatten de weefsels nog een hoeveelheid N2 (stikstof-) gas, die groter is dan voor de duik (0.8 Bar). Het uitwassen van deze extra N2 duurt voor sportduikers maximaal 12u. Indien men opnieuw wil duiken binnen de 12u, moet men rekening houden met die oververzadiging (wet van Henry). De duik valt onder de zogenaamde herhalings- of successieve duiken. De berekening hiervan gebeurt als volgt. De eenvoudige duiktabel van de eerste duik geeft in de laatste kolom een letter van A tot N. Die letter is een maat voor de hoeveelheid oververzadiging. Deze letter en de tijd die verlopen is tussen de twee duiken, zijn de twee parameters die we in de successieve duiktabel moeten brengen. Hoe doen we dit? We zoeken het niveau dat overeenkomt met de kritische oververzadigingscoëfficiënt (KOC). Op dit niveau zoeken we de kolom met de tijd die verlopen is tussen de twee duiken (of de kortere tijd indien de juiste niet is aangegeven). Aan de rechter kant van die tijd volgen we de pijl naar beneden. Die pijl duidt een letter aan die de maat is van de residuele oververzadiging op dat ogenblik (gevolg van de eerste duik). Nu moeten we de diepte kennen van de tweede duik. Op de kruising van de kolom met de letter en het niveau met de nieuwe diepte, vinden we een aantal fictieve minuten waar we nu rekening zullen mee houden bij de berekening van de duiktrap. Indien de exacte diepte niet in de tabel staat, nemen we de eerstvolgende kleinere diepte. Deze fictieve minuten worden bij de tijdsduur van de tweede duik geteld alvorens in de tabel voor enkelvoudige duiken de nieuwe duiktrap te berekenen voor de successieve duik. OPMERKINGEN : -
Ook in de successieve duiktabellen is interpolatie verboden; na calamiteit nooit een tweede duik; nooit een herhalingsduik als de eerste dieper was dan -57 m; maximaal 1 successieve duik toegelaten.
41
3. ABNORMALE PROCEDURE OM TE STIJGEN. Dit zijn uitzonderingsmaatregelen: zoveel mogelijk vermijden !!! Na een abnormale stijgprocedure mag men 24 u niet meer duiken. 3.1. VERSNELD OPSTIJGEN (“blow-up”-”crash-dive”) Wanneer sneller dan 18 m/min wordt gestegen (door luchtgebrek, paniek, materiële panne, enz.) zijn er twee mogelijke scenario's: 3.1.1 Ziektesymptomen Indien er zich ziektesymptomen voordoen moet men zich onmiddelijk naar een decompressiekamer laten vervoeren. 3.1.2 Geen ziektesymptomen Indien er geen ziektesymptomen zijn, moet men onmiddellijk (binnen de 3 minuten) opnieuw duiken (eventueel met nieuwe fles) naar halve diepte (helft van de maximaal bereikte diepte) en er 5 minuten blijven. Het stijgen gebeurt daarna aan normale snelheid (18m/min). De duiktrappen worden nu herberekend. Hiervoor neemt men als duikdiepte de max. diepte die bereikt werd en over een totale tijd die verlopen is tussen de eendenduik in het begin van de eerste onderdompeling en het begin van het opstijgen (d.w.z. de tijd van de eerste duik + de tijd aan de oppervlakte + de tijd van het opnieuw duiken naar halve diepte + 5 minuten). Het geheel wordt dus als 1 duik beschouwd. 3.2. ONDERBREKEN VAN DE DUIKTRAPPEN OF GEEN DUIKTRAPPEN Indien men zijn duiktrappen om de een of andere reden moet onderbreken (maar de stijgsnelheid stipt werd nagevolgd) en aan de oppervlakte komt, zijn er opnieuw twee mogelijke scenario’s: 3.2.1 Ziektesymptomen Indien er zich ziektesymptomen voordoen moet men zich onmiddelijk naar een decompressiekamer laten vervoeren. 3.2.2 Geen ziektesymptomen Dan moet men binnen de 5 minuten opnieuw duiken en nieuwe duiktrappen uitvoeren waarvan de diepte en de tijdsduur als volgt zijn: op 12m ----- 1/4 van de duur van de theoretische duiktrap op 3m op 9m ------ 1/3 van de duur van de theoretische duiktrap op 3m op 6m ------ 1/2 van de duur van de theoretische duiktrap op 3m op 3m ------ 3/2 van de duur van de theoretische duiktrap op 3m Indien de duiker meer dan genoeg lucht heeft, moet men minimaal volgende trappen uitvoeren: 2min. op 12m 4min. op 9m 6min. op 6m 8min. op 3m
42
3.3 TRAPPEN MAKEN BIJ ZWARE DEINING Indien zware deining de duiktrap op 3 meter bemoeilijkt, moet de trap van 3m op 6m diepte plaatsvinden, maar met het dubbele van de tijd (de voorziene trap op 6 meter wordt normaal uitgevoerd). Dit moet echter zoveel mogelijk vermeden worden door binnen de veiligheidskurve te duiken (No-deco duiken)
4 DUIKEN IN BERGMEREN Tot 5000 m vermindert de luchtdruk ongeveer met 0.1 bar per 1000 meter stijgen. (exacte waarde altijd via barometer!) De tabellen zijn berekend voor 1 bar referentiedruk (zeeniveau). De verhouding:
absolute druk op diepte verandert bij duiken in een bergmeer atmosferische druk aan opp .
Aanpassing duikdiepte:
D (fictief) = D(werkelijk) × PO
PH
In een bergmeer is de tabeldiepte steeds groter dan de werkelijke diepte. Omrekening trapdiepte:
(
Trapdiepte = PH
) × trapdiepte duiktabellen
PO
De trapdiepte voor een bergmeerduik zal altijd kleiner zijn dan de trapdiepte op zeeniveau. Aanpassing stijgsnelheid:
(
18 m min × PH
PO
)
De stijgsnelheid bij een bergmeerduik is altijd lager dan bij een duik op zeeniveau
5. ALGEMENE OPMERKINGEN Men moet altijd 50 bar reserve hebben in de fles bij het einde van de duik. Bij de planning moet er rekening gehouden worden met de beperkte hoeveelheid lucht in de fles. Zie oefeningen Interpolatie is verboden Nooit sneller stijgen dan 18 m/minuut. Indien men echter te traag stijgt blijft men N2 oplossen, zodat de stijgtijd niet als decompressietijd geldt en bij de normale duiktijd moet worden geteld. We respecteren de duiktabellen met een max. diepteverschil van 50cm en met een max. marge van 30sec. voor de paliertijd. Als de omstandigheden het toelaten, doe dan uw trappen in horizontale positie (en niet uw hoofd op -3m en uw voeten op -4,75m). Ondanks alle voorzorgen en het correct uitvoeren van de paliers, kan een decompressieongeval toch nog optreden. De duiktabellen zijn berekend voor zeeniveau en niet voor een duik in een bergmeer. Om decompressieongevallen te vermijden moet men 12 uur wachten alvorens te vliegen (lijnvliegtuig met drukcabine) indien successieve duik toegelaten was, anders 24 u. (In noodgevallen mag men vliegen zodra de oververzadigingscoëfficiënt ≤ D). Voor
43
vliegtuigen zonder drukkabine altijd 24 uur wachten. Voor een bergtocht moet men 36 u. wachten. Anti-vermoeidheidstrap van 3 minuten op 3 meter is aanbevolen indien de omstandigheden goed zijn ('voldoende lucht, geen stroming, water niet te koud,...) Na de decompressietrappen moet men onmiddellijk naar boven, anders wordt het beschouwd als een tweede duik. De diepste trappen zijn het belangrijkste, gezien de desaturatie daar het grootst is. Duiken binnen de 10 minuten na bovenkomen: wordt als 1 duik beschouwd. US Navy duiktabellen zijn opgesteld voor sportduikers. Indien zware inspanningen moeten geleverd worden moet de volgende, grotere diepte én tijd genomen worden in de duiktabellen voor het berekenen van de trappen. Maximale duikdiepte: partiële druk van N2 mag niet meer zijn dan 6.4 kg/cm2 (± 6.4 bar), zoniet vergiftiging. Maximale duikdiepte niet groter dan 70 m (bij een normaal luchtmengsel) Voor en na het duiken geen zware inspanningen doen en geen alcohol gebruiken. Algemene regel: 1ste duik moet dieper zijn dan de tweede Elk duikincident stopt het verdere verloop van de duik. Probeer zoveel mogelijk volgens de normale procedures de duik te beëindigen (stijgsnelheid en trappen). Hierna mag men 24u niet duiken.
6. OEFENINGEN. 1) Een duiker verbruikt ongeveer 20l lucht/min. aan het wateroppervlak op zeeniveau. Hij duikt naar -30 m met een 12l duikfles, gevuld tot 200 bar. Hoelang kan hij met deze fles duiken (zonder rekening te houden met trappen)? 2) Een duiker verbruikt ongeveer 20l lucht/min. aan het wateroppervlak op zeeniveau. Hij duikt naar -40 m. Zijn duiktijd is 30 min. Welke fles zal hij nodig hebben : 12l, 15l of 20l, alle zijn gevuld tot 200 bar (denk aan de te maken trappen)? 3) Bereken de maximale diepte waarbij men met zuivere zuurstof mag duiken, als je weet dat zuivere zuurstof toxisch wordt vanaf een druk van 1,7 bar. 4) Bereken de duiktrappen bij een duikdiepte van 35 m en een duiktijd van 38 min. Welke is de overzadigingscoëfficiënt? 5) Een duiker zal op een dag tweemaal duiken. Bij zijn eerste duik is de maximale diepte -40 m en de duiktijd 20 min. Zijn tweede duik is 3 uur later dan zijn eerste en gaat naar een diepte van -30 m gedurende 20 min (totale duiktijd). Bereken de duiktrappen en de verzadigingscoëfficiënt van de eerste duik en de straftijd en de duiktrappen van de tweede duik. 6) Een duiker zal op een dag tweemaal duiken. Bij zijn eerste duik is de maximale diepte -30 m en de duiktijd 40 min. Zijn tweede duik is 5 uur later dan zijn eerste en gaat naar een diepte van -20 m gedurende 20 min (totale duiktijd). Bereken de duiktrappen en de verzadigingscoëfficiënt van de eerste duik en de straftijd en de duiktrappen van de tweede duik.
44
Hoofdstuk
1 5
De Fysiologie van het Duiken 1. ANATOMIE 1.1 Stofwisseling Het menselijk lichaam is samengesteld uit een reeks orgaansystemen of stelsels. Ieder stelsel heeft een min of meer aparte functie. Zo kan men de verschillende stelsels onderverdelen in het: * Ademhalingsstelsel * Bloedvatenstelsel * Spijsverteringsstelsel * Uitscheidingsstelsel * Bewegingsstelsel * Voortplantingsstelsel * Hormonaal stelsel * Zenuwstelsel Tussen deze verschillende stelsels bestaat er een onderlinge samenwerking. De stelsels zijn opgebouwd uit enorme hoeveelheden levende bouwstenen: de cellen. De cel kan men definiëren als de kleinste levende eenheid waaruit het organisme is opgebouwd. Deze cellen hebben energie nodig om te kunnen functioneren. Die energie komt vrij bij een verbrandingsproces dat plaatsvindt in iedere lichaamscel. Het proces waarbij deze energie vrijkomt noemt men de stofwisseling of het metabolisme. Bij het metabolisme worden brandstoffen (suikers, eiwitten en vetten) met de zuurstof uit de lucht verbrand. De energie die daarbij vrijkomt houdt de celfuncties in stand en een gedeelte wordt omgezet in warmte, waarmee onze lichaamstemperatuur op ±37 °C constant gehouden wordt. Bij de verbranding komen tevens nevenproducten vrij: afvalstoffen, koolstofdioxide (CO2) en water (H2O).
VOEDINGSSTOFFEN + ZUURSTOF à ENERGIE + AFVALSTOFFEN + CO 2 + H 2O De voedingsstoffen worden via het spijsverteringsstelsel opgenomen en in de bloedstroom afgegeven. Vervolgens transporteert de bloedsomloop het met voedingsstoffen beladen bloed naar alle orgaansystemen, waar deze stoffen aan de cellen worden afgegeven. Bij het inademen wordt zuurstof uit de lucht naar de longen gevoerd en daar grotendeels aan de hemoglobine van de rode bloedcellen gebonden. Deze bloedlichamen of -cellen bereiken via de bloedstroom de lichaamscellen, waaraan ze hun zuurstof afgeven. Bij die afgifte van O2 wordt tegelijkertijd CO2 uit de cellen opgenomen waarna ze dan, eveneens via de bloedbaan, terugkeren naar de longen. Daar wordt het CO2 afgegeven aan de lucht in de longen en vervolgens uitgeademd. De behoefte aan O2 neemt toe naarmate we ons meer inspannen, bovendien wordt er dan meer CO2 geproduceerd. Bij verminderde zuurstoftoevoer of verhoogde opname kan een gebrek ontstaan, met cellulair energiegebrek, disfunctioneren of celdood tot gevolg. Het zenuwstelsel is het meest gevoelig voor zuurstofgebrek en zal als eerste disfunctioneren bij zuurstoftekort.
45
Afvalstoffen verlaten het lichaam vooral via de ontlasting en de urine. Het overtollige water wordt geëlimineerd via de urine, de uitademing en het zweet. 1.2 Ademhaling DOEL Ten eerste zorgt de ademhaling voor de nodige zuurstoftoevoer naar de lichaamscellen (hersencellen kunnen slechts 3 à 4 minuten zonder zuurstof) en ten tweede staat ze in voor de afvoer van de uit de cellen vrijgekomen CO2, een eindproduct van onze stofwisseling. ANATOMIE 1) De borstholte of thorax is een uitzetbare kooi van ribben die de longen beschermt door de gehele ruimte te omsluiten met beenderen en spierweefsel. Twaalf ribben, vastgehecht op de wervelkolom, vormen een stevige kooi. Op de buitenkant van de ribben zijn ademhalingsspieren vastgehecht die de kas omhoog en opentrekken bij het inademen . Hierbij zijn het borstbeen en wervelkolom de scharnierpunten. Aan de onderkant wordt deze holte afgesloten van de buikholte door een gespierd vlies, het middenrif of diafragma, dat meehelpt als ademhalingsspier. In deze ruimte liggen de beide longen die echter niet de gehele ruimte innemen. In het middengebied van de borstkas, tussen de longen - ook wel het mediastinum genoemd - , bevinden zich het hart, de slokdarm, de luchtpijp en grote bloedvaten. Iedere long is, behalve op de plaats waar de bloedvaten en de hoofdtak van de luchtpijp in de long binnenkomen, ingepakt in een luchtdicht compartiment door het longvlies. Dit vlies ligt als het ware aangeplakt tegen het borstvlies dat de binnenzijde van de borstholte bekleedt. Beide vliezen blijven tegen elkaar liggen door een negatieve druk tussen de vliezen (vacuümeffect). Tussen beide vliezen bevindt zich een kleine hoeveelheid vocht dat als een soort smeervloeistof dient bij de ademhalingsbeweging en de wrijving tussen beide bladen verminderd. Beide vliezen noemt men ook de pleurabladen. Bij vergroting van de borstholte door de inademingspieren, zal de long tegelijkertijd de beweging van de borstkas volgen en dus uitzetten (inademing). De uitademing komt tot stand doordat het longweefsel, uitgerekt bij de inademing, door zijn eigen elasticiteit de borstkas weer in zijn oorspronkelijke rusttoestand doet keren. 2) De longen zijn vergelijkbaar met holle druiventrossen. De druiven zijn dan de longblaasjes of de alveolen, en de holle steeltjes waaraan de druiven vasthangen noemt men de bronchenboom. De eindstammen van de twee bronchenbomen lopen uit op de luchtpijp of trachea die aansluit op onze neus-keelholte. 3) De bronchenboom De trachea (1 cm diameter) splitst zich in twee hoofdbronchen, één naar iedere long. Deze bronchen vertakken zich verder tot zeer kleine bronchiolen, waarin de alveooltjes uitmonden. De eindbronchiooltjes bereiken een doorsnede van 1 mm en hierin monden dan duizenden alveoolopeningen uit. Deze bronchenboom dient slechts om de ademhalingsgassen te vervoeren: ventilatie. De uitwisseling van O2 en CO2 gebeurt dus niet in de bronchenboom, wel in de longalveolen door diffusie. 4) De longalveolen zijn als het ware holle druifjes. Er zijn er zoveel dat, wanneer men ze alle kon platstrijken, een oppervlakte van 100 m2 zou bestreken worden. Het aantal longblaasjes wordt geschat op 300 miljoen.
46
Fig. 1: een alveool. De wand van deze alveolen is maar één cel dik. Ze zijn omgeven door fijne bloedvaatjes (haarvaten of capillairen) waarvan de wand ook slechts één cel dik is. Het is ter hoogte van deze alveolen dat de diffusie tussen de ademhalingsgassen en ons bloed geschiedt. De CO2 verlaat de bloedcirculatie om in de alveolen te diffunderen. Dit diffusieproces vindt onmiddellijk plaats: * door de grote oppervlakte waarop het geschiedt * door de speciale scheidingswand die slechts twee cellen dik is * door het verschil in de partiële gasdruk in de longalveolen en het bloed.
Fig. 2: Het diffusieproces. 5) De surfactant is de chemische binnenlaag van de alveolen, bestaande uit een dunne film fosfolipiden en proteïnen. Het heeft tot doel de longalveolen, die niet alle dezelfde diameter en dezelfde oppervlaktespanning hebben, open te houden tegen de oppervlaktespanning in. Surfactant is zeer kwetsbare stof en gevoelig voor chemische schade . Niet alleen vloeistoffen , doch ook zuurstof in bepaalde concentraties kan de werking verminderen en longschade veroorzaken.. Werking van de ademhaling 47
ADEMHALEN Het ademhalen kan opgesplitst worden in het inademen, een bijhorende uitademing en een korte rustpauze. De lucht die wordt ingeademd bestaat uit ongeveer 21% zuurstof, 78.9% stikstof, 0.03% koolstofdioxide en sporen van edelgassen, terwijl in de uitgeademde lucht ongeveer 16% zuurstof en 4% koolstofdioxide zit. De rest van de uitgeademde gassen blijft gelijk aan het percentage van de ingeademde lucht. Het is ook hier duidelijk: het lichaam verbruikt zuurstofgas en geeft koolstofdioxide af. Door een samenspel van de ademhalingsspieren, vastgehecht op de ribben, en het diafragma zal het volume van de borstkas vergroten. Deze vergroting brengt een onderdruk in de longen teweeg, waardoor er buitenlucht via mond en neus naar de longen toe zal gezogen worden: het inademen. Voor de uitademing is er gewoonlijk geen spierkracht nodig. In rusttoestand is het diafragma in staat alleen voor de ademhaling te zorgen. Bij grotere inspanningen is er hulp van andere ademhalingsspieren vereist.
Fig. 3: de ademhaling.
VENTILATIE Bij ventilatie worden ademhalingsgassen vanaf de mond en neusholte via de luchtpijp tot aan de alveolen geleid en omgekeerd. De bronchenboom is zo opgebouwd dat, bij rustig ademen, de ademhalingsgassen zo weinig mogelijk weerstand ondervinden. Indien de ademhaling echter niet rustig gebeurt, wanneer de ademhalingsgassen 'dikker' (viskeuzer) worden door bijvoorbeeld te ademen onder verhoogde druk, of wanneer de ademhalingswegen vernauwd zijn (bronchitis of astma) dan ontstaat er wel weerstand. In dit geval is er bij het uitademen wel spierkracht nodig om die weerstand te overwinnen. Om deze arbeid te verminderen werd bij professionele duikers het zware (en dus onder verhoogde druk viskeuze) stikstofgas door het lichtere helium vervangen in het ademhalingsgas. REGULATIE De regulatie gebeurt ter hoogte van een centrum in onze hersenen: het verlengde ruggenmerg. Dit ademcentrum wordt vooral door CO2 geprikkeld. Na iedere inademing wordt de aangevoerde zuurstof door het lichaam verbruikt, maar er wordt tegelijkertijd koolstofdioxide afgestaan. Dit gehalte aan CO2 in ons bloed blijft stijgen tot een bepaalde concentratie bereikt wordt die een prikkel veroorzaakt in het ademcentrum. Het ademcentrum zendt dan een signaal naar het middenrif en de ademhalingsspieren die op hun beurt het volume van de borstkas vergroten en er dus nieuwe zuurstof wordt aangevoerd. Het overtollige koolstofdioxide wordt bij de volgende uitademing uitgestoten.
48
Bij vrijwillige of onvrijwillige ontregeling van de ademhalingsregulatie kan dus een tekort of exces aan CO2 ontstaan. Een exces aan CO2 in het lichaam staat bekend als hypercapnia en ontstaat bij hypoventilatie (te weinig of niet diep genoeg ademen), een verlaagd gehalte aan CO2 wordt hypocapnia genoemd ontstaat bij hyperventilatie (te snel ademen of langdurig expres sneller en diep ademen). Zowel hyper- als hypocapnia brengen fysiologische veranderingen te weeg (door verandering van de zuurtegraad van het bloed) die effect zullen hebben op de duiker. Hypercapnia resulteert dikwijl in benauwdheidgevoel, vermoeidheid, hoofdpijn, verwarring en in extreme gevallen tot bewusteloosheid. Hypocapnia geeft aanleiding tot spiertrillingen, prikkeling in ledematen en lippen, duizeligheid tetanie (verkramping van bepaalde spiergroepen)en bewusteloosheid. Tijdens een inspanning wordt meer CO2 geproduceerd door de cellen in onze spieren. Hierdoor zal je dus vanzelf sneller gaan ademen om dit overschot kwijt te raken. Na de inspanning zal het versneld ademhalen nog doorgaan, zelfs als men gestopt is met de inspanning, tot het gehalte aan CO2 en O2 terug op een normaal peil is gekomen. Dit effect is beter bekend als 'het buiten adem zijn'. Om de ademhaling efficiënt te houden en hypercapnia te vermijden dient de duiker een evenwicht te vinden tussen zuurstofopname en koolstofdioxide afgifte. Dit evenwicht wordt in stand gehouden door tijdens het duiken de activiteit te temporiseren en DIEP en LANGZAAM te ademen. Indien een duiker buiten adem raakt, dient hij alle fysieke activiteit te stoppen, neutraal (of aan het oppervlak positief) drijfvermogen te verkrijgen en diep en traag adem te halen, totdat een normale ademhaling weer hersteld wordt. Onervaren duikers gaan dikwijls luchtverbruik proberen terug te dringen, door opzettelijk hun ademhaling te vertragen: het overslagen van ademhaling. Dit heeft echter niet een verminderd luchtverbruik tot gevolg, maar zal leiden tot een verhoogd gehalte aan koolstofdioxide in het lichaam. HYPERVENTILATIE Duikers kunnen vooraleer aan een apneu te beginnen vrijwillig dieper en sneller ademhalen dan voor het lichaam noodzakelijk is: het zgn. hyperventileren. Dit leidt tot een verlaagd CO2-gehalte en een kleine verhoging van de partiële druk van O2 in de bloedbanen. Door het verminderen van het gehalte aan koolstofdioxide in het bloed kan de duiker zijn adem langer inhouden. Doorgedreven hyperventilatie zal het gehalte aan CO2 extreem laten dalen. Wanneer nu de adem wordt ingehouden na een verlengde hyperventilatie zal de nood om adem te halen uitgesteld worden en dat kan resulteren in een tekort aan zuurstof: het gehalte aan CO2 is nog niet hoog genoeg om het ademcentrum te prikkelen, maar het gehalte aan zuurstof is reeds te laag. Men dient dus verlengde 'over'-ademhaling te vermijden door het hyperventileren te limiteren tot 3 tot 4 ademhalingen vooraleer aan een apnee te beginnen. Een doorgedreven hyperventilatie heb je in dit geval altijd in de hand. Zolang je geen tekens (duizeligheid, hoofdpijn, tintelingen…) voelt is de zuurtegraad niet ontregeld en kun je veilig een apneu doen. Dus nooit doorventileren tot je symptomen krijgt! 1.3 Bloedsomloop HART De bloedsomloop vormt een gesloten systeem van gladde, gespierde buizen, waardoor het bloed, voortgestuwd door het hart, stroomt. Het hart kan onderverdeeld worden in twee helften: de linker en rechterhelft. Elke helft bestaat dan nog eens uit twee compartimenten: een voorkamer of boezem en een kamer. In de voorkamer wordt het bloed dat naar het hart toestroomt opgevangen en doorgestuurd naar het tweede gedeelte, de kamer. Vanuit de kamer wordt het bloed verder gepompt naar de longen of naar de rest van het lichaam. De bloedsomloop staat in voor het transport van het bloed naar het gehele lichaam.
49
Bloed zorgt dus voor de aanvoer van voedingstoffen en zuurstof voor de celverbranding (metabolisme) en voor de afvoer van afval producten en CO2. BLOEDVATEN De bloedvaten die het bloed vanuit het hart via een steeds fijner wordend netwerk naar de lichaamscellen voeren, heten de slagaders. Uit alle bloedcellen of weefsels stroomt het bloed weer richting hart in een reeks van steeds groter wordende bloedvaten: de aders. Tussen de fijnste slagaders en aders ligt in ieder orgaan, tussen de cellen in, een groot netwerk van uiterst fijn vertakte haarvaten of capillairen. In de longen ligt dit netwerk langs de buitenzijde van de longblaasjes. BLOEDSTROOM Het bloed dat in de longen door de gasuitwisseling beladen is met zuurstof en arm is aan koolstofdioxide, gaat via de longaders naar de linkervoorkamer van het hart. Dan gaat het bloed naar de linker kamer en wordt het van hieruit door de aorta via een enorme reeks vertakkingen tot in de capillairen van alle organen (behalve de longen) gepompt. Daaropvolgend stroomt het bloed, dat nu zuurstofarm en rijker aan koolstofdioxide is, via de steeds wijder wordende aders terug naar de rechter voorkamer. Het bloed dat terugkomt vanuit beide armen en het hoofd en halsgebied, bereikt de rechter voorkamer via de bovenste holle ader. Het bloed dat vanuit de rest van het lichaam komt (behalve de longen), bereikt de rechter voorkamer via de onderste holle ader. Het bloed wordt vanuit de rechter voorkamer naar de rechter kamer gepompt. Daar wordt het, gelijktijdig en met dezelfde hoeveelheid als de linker kamer, via de longslagader via een steeds fijner worden netwerk tot aan de longblaasjes gepompt. Ter hoogte van de longblaasjes kan dan weer de gasuitwisseling plaatsvinden, waarmee de circulatie rond is. De lichaamscellen halen niet alle zuurstof uit het bloed, zelfs niet bij grote inspanningen. Zo zal het aderlijk bloed in rust nog ongeveer voor 75% verzadigd zijn met zuurstof. Van het CO2 in het bloed is ongeveer 25% gebonden aan de rode bloedcellen en 75% opgelost in het bloedplasma.
50
Fig. 4: de bloedsomloop.
2. DUIKONGEVALLEN: BAROTRAUMATA Een barotrauma is een verwonding (trauma) van het menselijk lichaam, veroorzaakt door drukverschillen (baros: zwaarte of druk) tussen de omgevingsdruk en de druk in de luchthoudende lichaamsholten of kunstmatig aangebrachte luchtholten. Deze traumata kunnen optreden zowel bij het opstijgen als bij het dalen. Deze ongevallen houden rechtstreeks verband met de wet van Boyle-Mariotte . Barotraumata met squeeze-verschijnselen of zuignapeffecten treden op bij het dalen bij zowel een vrije duik als een flessenduik. Barotraumata zoals longoverdruk en duikerskolieken treden alleen op bij het stijgen en het duiken met flessen. Zuignapeffect van het masker of duikbrilsqueeze (Squeeze: uitpersen, het vocht gaat uit de bloedvaten komen) Bij het afdalen tijdens een duik zal onze duikbril, door de toenemend druk van het water, tegen ons gezicht gedrukt worden. Op een gegeven moment, wanneer de elasticiteitsgrens overschreden is, kan het masker niet meer naar het gezicht gedrukt worden en zal er een onderdruk in het masker gecreëerd worden. Op dit punt zal het gezicht naar het masker gezogen worden, om aan de wet van Boyle-Mariotte te voldoen: de druk verhoogt, dus moet het volume verminderen. Omdat het masker het volume niet meer kan verminderen, zal het aangezicht dat moeten doen. symptomen: door de onderdruk zwellen de slijmvliezen in de neusholte en de bloedvaten in de huid van het aangezicht. Deze kunnen barsten, met het gevolg dat er bloeduitstortingen optreden. De bloedvaten van de oogbol zijn hieraan zeer gevoelig, en de duiker zal dus met bloeddoorlopen ogen bovenkomen. De huid van het aangezicht onder het duikmasker is opgezet en rood-paars gekleurd. preventie: de duiker zal snel leren van tijdens het afdalen een klein beetje lucht door de neus te blazen, zodat de luchtholte in het masker en de neusholte geëquilibreerd wordt. 2.1 Problemen ter hoogte van het oor 2.1.1 Anatomie Het menselijk oor is een ongelooflijk complex orgaan dat instaat voor twee belangrijke taken: het horen en het in stand houden van evenwicht. Voor een duiker is het kunnen horen onder water minder belangrijk dan het zich kunnen georiënteerd houden in het water en het in staat zijn om de luchtholtes in het oor te kunnen equilibreren t.o.v. de omgevingsdruk. Het menselijk oor bestaat uit drie delen: de uitwendige gehoorgang of het uitwendig oor, het middenoor en het met vloeistof gevulde binnenoor (cfr: Fig.: 6.). Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp en het externe oorkanaal. Het middenoor begint vlak aan het trommelvlies, bevat de gehoorbeentjes en staat in verbinding met de neus-keelholte via de buis van Eustachius. In de binnenste wand van het middenoor bevinden zich twee kleine vensters: het ovale en ronde venster, die afgesloten zijn d.m.v. een membraan. Daarachter bevindt zich het binnenoor met het eigenlijke gehoororgaan en de halfcirkelvormige kanalen die het evenwichtsorgaan vormen. De drie gehoorbeentjes in het middenoor liggen in een keten aan elkaar en verbinden het trommelvlies en het ovale venster. Langs dit geheel van gehoorbeentjes en membranen worden geluidstrillingen vanuit de uitwendige gehoorgang naar het gehoororgaan geleid.
51
De buis van Eustachius wordt bij het slikken, geeuwen, spreken en kauwen steeds even geopend waardoor er drukevenwicht ontstaat tussen de lucht in het middenoorholte en die in de keelholte. De slijmvliezen die deze buis bekleden, raken bij verkoudheden snel gezwollen, waardoor het kanaal gauw verstopt. De lucht in de holte is afgesloten en men hoort minder goed. 2.1.2 Middenoor onderdruk of squeeze en overdruk Vele gezonde duikers zijn tijdens het afdalen niet in staat door kauw of geeuwbewegingen de buis van Eustachius te open om zodoende het drukevenwicht tussen het middenoor en de neus-keelholte te herstellen. Hiervoor moeten ze kunstmatig ingrijpen om de holte te openen. De meest gebruikte techniek hiervoor is, met gesloten mond en neus door een stootsgewijze uitademing de druk in de neuskeelholte te verhogen zodat de buis van Eustachius zich even opent. Op dat moment stroomt er lucht het middenoor binnen. Dit is het equilibreren of klaren van de oren. De techniek noemen we de Valsalva-beweging. Wanneer tijdens een afdaling het klaren van de oren niet lukt, stop dan onmiddellijk met afdalen, stijg enkele meter en probeer opnieuw. Gewoonlijk lukt het dan wel, zoniet beëindig dan de duik! Voer de Valsalva-beweging nooit heftig uit; de oren moeten zachtjes geklaard worden, zoniet is er kans dat men het midden- en binnenoor beschadigt. Hou er ook rekening mee dat men niet te lang mag wachten om tijdens het afdalen de oren te klaren. Er moet niet gewacht worden tot de druk op de oren onaangenaam wordt. Dit wijst erop dat het trommelvlies door de waterdruk te ver naar binnen wordt geduwd en kan gaan scheuren. Let er ook op dat beide oren gelijktijdig worden geklaard. Onevenwicht in beide middenoren geeft aanleiding tot evenwichtsstoornissen door prikkeling van het evenwichtsorgaan. Deze stoornis wordt ook alternobar vertigo genoemd. Indien men met een gesloten buis van Eustachius toch zou blijven afdalen, zowel bij een vrije duik als bij een flessenduik, dan zal het trommelvlies naar binnen worden gedrukt en uitgerokken worden. Symptomen: door deze uitrekking ontstaan kleine bloedingen in het trommelvlies en bij het verder dalen en verwaarlozen van de waarschuwende pijn, zal het slijmvlies van het middenoor opzwellen, zullen bloedvaten barsten en zal er bloed in de holte van het middenoor stromen. Dit is wat de zogenaamde middenoorsqueeze wordt genoemd. Op ongeveer 5 meter diepte zal het trommelvlies scheuren.
Fig. 5: barotrauma van het middenoor. Bij het opstijgen daalt de omgevende druk en zal, door de overdruk in het middenoor, lucht moeten ontsnappen via de buis van Eustachius. Normaal gebeurt dit vanzelf en 52
hoeven we niets te doen. Nochtans kan het gebeuren dat de het verwijderen van de overdruk niet gelijktijdig in beide oren gebeurd. Zo kunnen bij het opstijgen evenwichtsstoornissen optreden: alternobar vertigo. Preventie: dit kan verholpen worden door de stijgsnelheid te verminderen of zelfs enkele seconden te stoppen. Eventueel kan men het manoeuvre van Toynbee toepassen: met gesloten mond en neus een slikbeweging maken, waarmee de overdruk aan lucht wordt weggezogen. Belangrijk: voer NOOIT een Valsalva-beweging uit bij het opstijgen. Het is onlogisch dat men bij een oor in overdruk nog druk zou aanbrengen. Hierbij heeft men grote kans op beschadiging van het midden- en binnenoor. Er is hierbij ook gevaar voor een decompressieongeval en longoverdruk door hyperpressie (zie verder). 2.1.3 Trommelvliesscheur Het perforeren of scheuren van het trommelvlies gaat gepaard met een hevige pijn die onmiddellijk afneemt. Door de perforatie stroomt er snel koud water het middenoor binnen. Dit koud water prikkelt het evenwichtsorgaan, waardoor de duiker het evenwicht verliest: hij weet niet meer wat boven of onder is, wordt draaierig, misselijk en kan gaan overgeven. Na enkele minuten, als het water in het middenoor dezelfde temperatuur heeft aangenomen als het lichaam, zal de duizeligheid verdwijnen. De duiker moet dan opstijgen met een vinger in het oor. Zo wordt er vermeden dat er opnieuw koud water het middenoor binnendringt. Symptomen: aan de oppervlakte zal men een pijnlijk gevoel, doofheid en/of lichte bloedingen uit de uitwendige gehoorgang constateren. Behandeling: Hou het hoofd scheef en laat het water er uit lopen. Bedek het getroffen oor af met steriel gaas en stuur de duiker door naar een specialist NKO. Gevolgen: de bloedingen in het middenoor zullen na enkele dagen geresorbeerd zijn. Het trommelvlies groeit terug toe binnen de zes weken en gedurende deze periode is er een absoluut duikverbod. Als het trommelvlies genezen is zal er ter hoogte van de scheur een littekentje zijn. Dit litteken vermindert de elasticiteit van het trommelvlies, waardoor er gemakkelijker opnieuw perforatie zal optreden. Opmerkingen: trommelvliesscheuringen kunnen ook ontstaan door het gebruik van oordopjes, het gebruik van een zeer nauwsluitende kap die de uitwendige gehoorgang hermetisch afsluit, oorproppen ten gevolge van grote hoeveelheden oorsmeer. Het gebruik van oor- en neusdruppels bij verkoudheden of allergieën is ten zeerste af te raden tijdens of net voor duikactiviteiten: men weet niet hoe lang de werking is van deze druppels onder water .Fysiologisch serum of zoutwater als spoelmiddel kan daarentegen geen kwaad. Besluit: een verkouden of grieperige duiker, een duiker met hooikoorts of een keelontsteking kan niet naar beneden, eenzelfde duiker die druppels gebruikt kan misschien niet meer naar boven!
53
Fig. 6: doorsnede van het oor. 2.1.4 Binnenoorletsels Het binnenoor is een ruimte gevuld met een vloeistof: lymfe. Het bevat twee organen: het gehoororgaan en het evenwichtsorgaan met de halfcirkelvormige kanalen. Fors uitgevoerde Valsalva-bewegingen kunnen aanleiding geven tot vernietiging van de gehoorcellen, het scheuren van het ronde venster met doofheid als effect of evenwichtsstoornissen door sterke lymfestromingen in de halfcirkelvormige kanalen. Kleine barotrauma, die frequent voorkomen, kunnen resulteren in een verspreide vernietiging van gehoorcellen, met doofheid als gevolg. Onevenwichtige drukverdeling in het middenoor (alternobar vertigo) of prikkeling door koud water (trommelvliesscheur) kan tijdelijke overstimulatie van het evenwichtsorgaan veroorzaken met bijbehorende duizeligheidklachten. Opmerking: Doofheid kan ook ontstaan bij decompressieongevallen in het binnenoor, wat moeilijk te onderscheiden is van barotrauma. 2.2 Sinussen Hier zijn vooral de voorhoofdsinus en bovenkaaksinus van belang. Dezelfde oorzaken die aanleiding kunnen geven tot het verstoppen van de buis van Eustachius, kunnen ervoor zorgen dat de nauwe openingen of verbindingskanalen tussen de sinus- en neusholte verstopt raken. Ook sinusitis (ontsteking van de sinusslijmvliezen) of kleine afwijkingen in de bouw van neus of neusslijmvlies, kunnen een vrije doorlaat van lucht uit de neusholte naar de sinussen of omgekeerd belemmeren. Zo kan bij het afdalen een onderdruk ten opzichte van de omgevingsdruk in de sinusholten ontstaan. De weke delen van de sinuswand gaan zwellen en op een diepte van ±5 m gaan de bloedvaten in de sinussen barsten en ontstaan er bloedingen in het slijmvlies en bloeduitstorting in de sinus (sinussqueeze). Symptomen: In de voorhoofdsinus ervaart men dit als een druk- en pijngevoel boven de neus, dat bij dieper duiken overgaat in hevige stekende pijn in het voorhoofd. Bij het snuiten van de neus na het bovenkomen, kan er bloed meekomen. Bij de bovenkaaksinus is de pijn gelijkend op die van tandpijn. Bij het opstijgen kan bij een geblokkeerde sinus de lucht uitzetten, een doorgang door de afgesloten gang forceren en hierbij bloed van de sinusholte naar de neus stuwen. Preventie: de duik op tijd stoppen, of gewoon niet duiken totdat de oorzaak, verkoudheden, verdwenen zijn.
o.a.
2.3 Tanden Onder tandvullingen, onder kronen en bij carieuze of rotte tanden kunnen kleine luchthoudende holten voorkomen. Via kleine kanaaltjes staan deze ruimten in verbinding met de mondholte. Bij het afdalen kan het gebeuren dat deze holten in de tanden niet snel genoeg geëquilibreerd raken, waardoor er een onderdruk ontstaat. Weefselvocht kan de holte binnendringen (squeeze) en resulteren in hevige tandpijn. Omgekeerd kan bij het stijgen de lucht in deze holten uitzetten. symptomen: de uitzettende lucht kan tanden doen springen, kronen en vullingen losrukken, hetgeen zeer pijnlijk kan zijn. 2.4 Duikerskolieken Wanneer er tijdens het duiken lucht wordt ingeslikt zal de hoeveelheid gas in het maagdarmkanaal toenemen. De lucht in de darmen kan ook toenemen als men voor het duiken koolzuurhoudende dranken drinkt of een zware maaltijd eet. Bij het stijgen zet het 54
gas uit en wanneer het niet kan verwijderd worden langs boven of onder zal het maagdarmkanaal uitgerokken worden. Symptomen: dit gaat gepaard met zeer hevige en pijnlijke buikkrampen of kolieken en flatulentie. Behandeling: de duiker dient opnieuw ondergedompeld te worden (bvb. 15 min. op -3 m). Kolieken niet dieper dan op -6 m behandelen. 2.5 Longoverdruk Longoverdruk (enkel mogelijk bij een flessenduik) is een zeer ernstig ongeval, dikwijls met dodelijke afloop. De overdruk ontstaat wanneer het luchtvolume in de longen toeneemt en niet tijdig kan ontsnappen langs de ademhalingswegen. De ontspanners leveren ons lucht met een druk die gelijk is aan de ons omgevende druk. Bij het stijgen volgen onze longen de wet van Boyle-Mariotte: als de druk verminderd en de overdruk niet kan afgevoerd worden, dan moet het volume toenemen. Een overdruk van 0.15 bar of 1.5 m is meer dan genoeg om de longalveolen te doen scheuren. Soms worden daarbij ook de aangrenzende bloedvaten gescheurd. Zulke situatie doet zich voor als de uitwendige druk te snel afneemt door een ongecontroleerde opstijging met een trimvest (in paniek opstijgen) of als de omgevingsdruk wel progressief afneemt bij een gecontroleerde opstijging, maar waarbij de longgassen verhinderd worden van te ontsnappen. Deze hindernis kan zijn: spasmen van de stemspleet: als reflex op het contact met water of bij angst of paniek. bronchiaal astma: bij astma worden de bronchiolen door samentrekking van kleine spieren afgesloten. Bronchitis: slijmproppen kunnen de luchtwegweerstand verhogen , het volume van de brochiolen doen afnemen en luchtwegen afsluiten. ventiel bronchus en andere misvormingen van de luchtwegen. airtrapping door alveolaire stuwing: daar de borstkas bij het dalen minder wordt samengedrukt dan de buikholte, wordt er vanuit de buik bloed naar de bloedvaten rond de alveolen gestuwd (dit kan tot 1 liter bedragen): de zgn. bloodshift. Deze bloodshift is groter bij actief zwemmen dan bij passief opstijgen met jacket. Sommige alveolen worden zo afgesloten en de lucht die er in zit wordt gevangen gehouden. Indien er te snel wordt gestegen kunnen deze alveolen scheuren. Preventie: Niet duiken bij aandoeningen aan longen of luchtwegen. Steeds gecontroleerd stijgen met een jacket en afremmen tijdens de laatste 10m. Altijd uitademen bij het opstijgen. Een mededuiker die door paniek niet meer kan uitademen bij het stijgen, moet men tegenhouden en zijn hoofd in hyperstrekking brengen om alsnog de gesloten stemspleet te openen. Afhankelijk van de plaats van longbeschadiging, al dan niet gepaard gaand met verplaatsing van lucht in de omringende weefsels of ruimten, kunnen zich een aantal aandoeningen voordoen,ttz: gasbellen thv de bloedbaan (luchtembolie), een klaplong (pneumothorax), of luchtcollecties thv mediastinum of onderhuidse ruimten (subcutaan emfyseem). Door een scheur in zowel alveolen(luchtblaasjes) en bloedvaten kan bloed in de omringende longblaasjes en luchtwegen komen. Het bloed in de longblaasjes belet een normale gasuitwisseling en de duiker zal dus bloed ophoesten en het benauwd hebben. 2.6 Luchtembolie Kleine luchtbelletjes van de expanderende lucht raken via gescheurde alveolen in de omliggende bloedvaatjes. Deze voeren de lucht via de longaders naar de linker hartkamer. Vandaar worden de luchtbelletjes langs de grote slagaders naar alle delen van het lichaam gevoerd. De belletjes veroorzaken problemen als ze komen vast te zitten in de kleine bloedvaten weefsels waar ze naar toe gevoerd worden. Dit is wat 55
luchtembolie genoemd wordt: het verstoppen van bloedvaten door luchtbellen. Hoe groter de luchtbel hoe groter het afgesloten bloedvat. Dit leidt tot plotse doorbloedingproblemen van verschillende weefsels: Naargelang de paniekopstijging vordert, vergroten de luchtbellen en zullen ze dus ook de grotere slagaders blokkeren. De gebieden die achter deze blokkades liggen krijgen geen zuurstof meer. De ziekteverschijnselen hangen af van welk weefsel het ernstigst is aangetast en zijn dus zeer verscheiden. Vooral het hart en de hersenen zijn gevoelig zuurstoftekort .
Fig. 7: luchtembolie in de hersenen. Luchtembolie in de hersenen kan aanleiding geven tot plotse verlamming, bewusteloosheid of coma, evenwichtsstoornissen, blindheid, spraakgebreken, geheugenstoornissen, stuiptrekkingen, stoppen van de ademhaling door hypoxie van het ademhalingscentrum en shock. Indien de zuurstoftoevoer naar de hersenen voor meer dan drie minuten wordt gestopt, kan het hersenweefsel onherstelbaar beschadigd worden, waardoor de duiker snel kan overlijden. Hart: bij een massale aanvoer van luchtbellen naar het hart, treden dezelfde verschijnselen op als bij een hartinfarct. Er ontstaat een plotse en zeer hevige pijn ter hoogte van het hart met shockverschijnselen en hartstilstand. 2.7 Pneumothorax
Dit treedt op wanneer alveolen die gelegen zijn aan het longoppervlak onder druk komen te staan en scheuren. Hierbij ontstaat er ook een scheur in het longvlies. Dit gaat gepaard met een plotse hevige pijn in de borst. De lucht stroomt dan vanuit de longen in de borstkas: tussen het long- en borstvlies in. De long verliest zo het contact met de binnenzijde van de borstkas en zal, door zijn elasticiteit, ineenschrompelen als een doorgeprikte ballon.
56
Fig. 8: pneumothorax.
In de gescheurde long neemt geen gasuitwisseling meer plaats, waardoor de duiker naar adem zal snakken. Bij het opstijgen zal de luchtbel tussen het long- en borstvlies gaan uitzetten,wanneer de lucht veel expandeert dat het in de afgesloten ruimte van de borstkast niet uit en zal de weefsels die daarin gelegen zijn dus verdrukken. hierdoor kan het mediastinum met o.a. het hart, naar de gezonde long worden gedrukt. Door de druk, uitgeoefend op de intacte long, zal de ademnood nog verergerd worden. Tevens zal de druk op het hart en de grote bloedvaten aanleiding geven tot shock en ritmestoornissen. Symptomen: aan het oppervlak vertoont de duiker een snelle, pijnlijke en ondiepe ademhaling. De borstkas beweegt asymmetrisch op en neer. 2.8 Mediastinaal en halsemfyseem Dit is een minder frequent voorkomend ongeval. De luchtbelletjes die vrijkomen vanuit de gescheurde longblaasjes kunnen behalve in de bloedvaten, zoals hierboven beschreven, ook tussen de weefsels via de luchtpijpvertakkingen naar het mediastinum opstijgen. Hier hopen ze zich op en kunnen ze verder doorstijgen tot in de hals. In het mediastinum oefenen de groter wordende luchtbellen druk uit op het hart, de grote bloedvaten en de aangrenzende long, wat aanleiding kan geven tot shock. Symptomen: de duiker voelt een scherpe, borende pijn achter het borstbeen en zal moeilijkheden hebben met het ademen en de bloedcirculatie (zie pneumothorax). Indien de luchtbellen zijn doorgedrongen tot in de hals, zal deze opgezet zijn. Ze zal jeukerig en pijnlijk aanvoel en wanneer men ze betast zal het gevoel te vergelijken zijn met het aanvoelen als verse knisperende sneeuw. De duiker zal moeilijk kunnen ademen, slikken en spreken. Symptomen van longoverdruk: deze komen niet noodzakelijk samen voor, maar manifesteren zich wel onmiddellijk na het opstijgen. Pijnlijke, moeilijke ademhaling met hoesten. Indien er rond de alveolen bloedvaatjes gescheurd zijn, kan er bloed opgehoest worden. Pneumothorax. Bewusteloosheid. Zenuwsymptomen: hemiplegie. Mediastinaal emfyseem met spraakverandering en opgezwollen nek. Shock.
57
Behandeling van longoverdruk: een eerste vereiste is dat het slachtoffer zo snel mogelijk naar een reanimatiecentrum moet gebracht worden onder het toedienen van 100% normobare zuurstof. Geen aspirine toedienen! Tijdens het vervoer moet het slachtoffer, indien bij bewustzijn, in een comfortabele V-houding geplaatst worden. Zo wordt de druk van de ingewanden op het diafragma verminderd en zal het ademhalingscomfort verbeteren. Indien het slachtoffer buiten bewustzijn is, moet het in een stabiele zijligging gelegd worden met de benen hoger dan het hoofd: shock moet bestreden worden. In het ziekenhuis wordt via radiografisch onderzoek van de borstkas de juiste diagnose gemaakt. Bij pneumothorax wordt, met een holle naald, de lucht tussen borst- en longvlies afgezogen, zodat de druk van het mediastinum wordt genomen en de long zich terug kan ontplooien. Secundaire recompressie in een meerplaats-herdrukkamer is slecht van toepassing in geval van luchtembolie.
3. SHOCK: VERWIKKELINGEN BIJ LONGOVERDRUK EN DECOMPRESSIEZIEKTEN Is de noodtoestand waarin het lichaam zich bevindt, veroorzaakt door een ernstige agressie zoals trauma, decompressieongeval, longoverdruk, ernstige verbranding, zware bloeding, plotse temperatuursveranderingen, e.d. In een eerste fase is deze toestand omkeerbaar, maar kan overslaan naar een onomkeerbare toestand en kan een hartstilstand veroorzaken. Shock ontstaat als op een of andere manier de circulatie in het lichaam wordt verhinderd.
Fig. 9: shock. De aanslag op het lichaam heeft circulatie stoornissen en bloeddrukverlaging tot gevolg. het lichaam reageert door de meest vitale organen toch van bloed te voorzien. Het doel van deze reactie is de hersenen en het hart maximaal te voorzien van bloed. Deze vitale delen zullen dan ook als laatst worden aangetast en dit ten koste van andere lichaamsdelen. Symptomen: bleekheid, marmeruitzicht, zweten, koude huid, blauwachtige verkleuring van handen en voeten door de vaatvernauwing. Er treedt een versnelde maar ondiepe ademhaling op. Een verzwakte en snelle polsslag als gevolg van de acidose en bloeddrukverlaging. Verminderde urine-afscheiding en zelfs anurie als gevolg van de vernauwing in de nieren. Bewusteloosheid en zelfs coma. Behandeling: de patiënt geruststellen en warm houden. Het slachtoffer niet onnodig verplaatsen. Zorgen dat de bloedvoorziening naar de hersenen behouden blijft: de 58
benen hoger leggen dan het hoofd. Bij bewusteloosheid in stabiele zijligging leggen (in combinatie met het vorige). 100% normobare zuurstof toedienen . Zorgen voor onmiddellijk vervoer naar een reanimatiecentrum of kliniek voor verdere medische verzorging.
4. VERGIFTIGINGEN 4.1 Stikstofnarcose of dieptedronkenschap Stikstofnarcose of dieptedronkenschap ontstaat door het verdovend en narcotisch effect dat stikstof onder druk op het lichaam heeft.De gevoeligheid voor dieptedronkenschap is afhankelijk van persoon tot persoon en bij dezelfde persoon van duik tot duik. Vermoeidheid, inspanning tijdens de duik, kou en alcohol gebruik voor de duik kan de gevoeligheid voor dit verschijnsel belangrijk beïnvloeden. De maximale, nog veilige diepte ligt bij ongeoefende en beginnende duikers zo rond de -30m; bij getrainde duikers rond de -50m. Bij deze diepte beginnen de symptomen van dieptedronkenschap duidelijk te worden, alhoewel de duiker zelf ze niet herkent! Symptomen: lijken sterk op die van een teveel aan alcohol: een licht gevoel in het hoofd en een prettige en opgewekte stemming (euforie); soms echter ongegronde angst en schrikreacties. Bij het verder afdalen neemt de ernst toe: afname van het concentratieen denkvermogen, overdreven zelfzekerheid, vermindering van de verantwoordelijkheid en soms paniekstemming. Dieper dan -90 m treedt er uiteindelijk versuffing en bewusteloosheid op. Behandeling: de symptomen verdwijnen wanneer er weer minder diep gedoken wordt. Hou elkaar dus goed in het oog bij diepe duiken. Laat uw "buddy" bij de minste tekenen van dieptedronkenschap onmiddellijk stijgen. 4.2 Zuurstofvergiftiging Komt voor bij duikers die zuivere zuurstof inademen aan een druk van 1.7 bar of meer, en bij duikers die behandeld worden met zuivere zuurstof aan een druk van 2.8 bar in een recompressiekamer. De verhoogde zuurstofspanning zal de zenuwcellen van de hersenen aantasten waardoor hevige krampaanvallen ontstaan (epilepsie). Om hyperoxie te vermijden mag men met een zuurstofapparaat niet dieper dan -7 m duiken (ppO2 = 1.7 bar). Bij persluchtduiken is de limiet dus -75m.
4.3 Koolstofdioxidevergiftiging Een verhoogd gehalte aan CO2 in ons lichaam kan te wijten zijn aan twee oorzaken: een uitwendige (accidentele) oorzaak en een inwendige (metabolische) oorzaak. De uitwendige oorzaken hebben te maken met een te groot dood volume, zoals een te lange of te nauwe snorkel, waardoor bij elke inademing terug een deel CO2 van de uitademinglucht wordt opgenomen. Een andere mogelijkheid is dat de flessen gevuld zijn met lucht die rijk is aan koolstofdioxide. Dit kan gebeuren wanneer men te maken heeft met een slecht werkende compressor, slechte filters of wanneer er vervuilde lucht wordt aangezogen. Symptomen: sneller ademen, hijgen en buiten adem raken, allemaal door een slechte ventilatie. Ook bewusteloosheid of syncope. 59
Behandeling: zuurstof toedienen en reanimeren indien nodig. De vergiftiging kan ook een inwendige oorzaak hebben en deze komt veel voor. Het is een van de gevaarlijkste ongevallen in de duiksport. Bij de stofwisseling (zie het deel anatomie) wordt zuurstof verbruikt om voedingsstoffen te verbranden, waarbij er dan o.a. CO2 vrijkomt. Wanneer men een inspanning levert :worden de spieren sneller en krachtiger samengetrokken (er wordt meer arbeid verricht) dan normaal en dan komt er meer CO2 vrij. Zoals al eerder gezegd is het de koolstofdioxide die het ademhalingscentrum prikkelt, en dus de ademhaling reguleert. Door het verhoogde gehalte aan CO2 zal de duiker sneller gaan ademen en evt. hijgen. Als dit in open lucht gebeurt is er een goede ventilatie: de koolstofdioxide wordt goed afgevoerd. Bij een duiker is dit minder het geval zich onder water bevindt. Het buiten adem geraken (hijgen) is hierbij een typische vergiftiging van koolstofdioxide.
Mogelijke oorzaken: overdreven en verhoogde spieractiviteit (tegen de stroom in zwemmen, losmaken van een anker, ...) het in stand houden van de lichaamstemperatuur (in koud water stijgt de CO2-productie) emoties: angst en excitatie verhogen de CO2-productie. Preventie: iedere duiker moet zijn eigen limieten kennen. Onervaren duikers moeten leren hun krachten te doseren en hun emoties onder controle houden. De ademhaling onder water moet vooral gericht zijn op de uitademing. Na elke uitademing moet men een korte tijd wachten vooraleer men terug inademt, anders bestaat de mogelijkheid dat men buiten adem raakt. Alles wat aanleiding geeft tot een verhoogd metabolisme moet beperkt blijven. Dus moet men zich beschermen tegen de koude, niet tegen de stroom in zwemmen en een zekere houding en zwemstijl aannemen. Behandeling: bij het buiten adem raken moet men alle activiteit staken en, indien mogelijk, zich naar de oppervlakte laten brengen. Men moet zich goed inprenten dat men goed moet uitademen en het gevoel van "te weinig lucht krijgen" overwinnen en van zich afzetten. Zeker niet panikeren. 4.4 Koolstofmonoxidevergiftiging koolstofmonoxide (CO) is een kleur- en reukloos gas dat voorkomt in aardgas, uilaatprodukten van kachels en verbrandingsmotoren en in sigarettenrook. Bij atmosferische druk is de zuurstof in het bloed praktisch volledig gebonden aan het hemoglobine in de rode bloedcellen. Door te dalen zal de partiële druk van O2 stijgen, maar er kan niet méér zuurstof binden aan het hemoglobine. De bijkomende hoeveelheid zuurstof zal oplossen in het bloedplasma. In de weefsels wordt eerst de opgeloste zuurstof en pas daarna de aan hemoglobine gebonden zuurstof verbruikt. CO heeft de eigenschap zich ook aan hemoglobine te kunnen binden, maar wel 300 keer makkelijker dan zuurstof. Het komt er bovendien minder gemakkelijk van los. Het gevolg is dat CO hemoglobine gaat bezetten, waardoor er geen O2 meer kan binden. Onder water zullen de verschijnselen meestal niet ernstig zijn: de weefsels kunnen een tekort nog opvangen door de opgeloste zuurstof te verbruiken. Bij het stijgen zal de hoeveelheid opgeloste zuurstof echter afnemen, waardoor de weefsels moeten gebruik maken van de aan hemoglobine gebonden zuurstof, dat nu echter door CO is vervangen. De gevolgen zijn dat er een toename is van de symptomen van COvergiftiging. Het CO laat, zonder behandeling, hemoglobine niet gemakkelijk los en de symptomen blijven nog lange tijd na het bovenkomen bestaan. De ernst van de
60
symptomen en de mate van de hypoxie in de weefsels worden bepaald door de hoeveelheid van het ingeademde CO en de duur van de inwerking, de duiktijd. Koolstofmonoxide kan in flessen raken, indien bij de compressor, die de flessen vult, de inlaat gassen van de aandrijfmotor opneemt. CO-vergiftiging treedt eerder op bij personen die van nature al meer CO in hun bloed hebben: rokers en bewoners van met uitlaatgassen besmette gebieden. Symptomen (van lichte naar ernstige vergiftiging): lichte hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, braken, ernstige hoofdpijn met afname van het denkvermogen, algemeen spierslapte, snelle pols met een snelle en verzwakte ademhaling, rode gelaatskleur en kersrode lippen, krampaanvallen, bewusteloosheid en dood. Opmerking: doordat CO-vergiftiging aanleiding geeft tot hypoxie zou men een blauwe verkleuring van aangezicht en lippen verwachten. Als CO aan hemoglobine bindt geeft het echter een felrode kleur! Behandeling: het slachtoffer in een omgeving met veel verse lucht brengen. 100% zuurstof toedienen. Een recompressiekamer met zuurstof onder druk kan het leven redden.
5. DECOMPRESSIE-ONGEVAL Dit is een biofysisch ongeval, steunend op de wetten van Henry, Dalton en Boyle Mariotte. 5.1 Het ontstaan van de bel
Het oplossen van stikstof in ons organisme ligt aan de basis van dit ongeval. De lucht die we inademen tijdens het duiken staat onder een druk die groter is dan de atmosferische druk. Daardoor zullen, volgens de wet van Henry, de gassen die de lucht samenstellen naar de verschillende weefsels diffunderen. Stikstof, het meest aanwezige element in lucht (±79%), zal in grotere hoeveelheden geabsorbeerd worden. Stikstof wordt echter niet verbruikt door ons lichaam en zal slechts opgeslagen worden in de weefsels. Andere gassen uit lucht vormen geen gevaar voor decompressie-ongevallen, daar ze niet in voldoende mate aanwezig zijn of opgebruikt worden bij het metabolisme. Tijdens het dalen zal de stikstof oplossen totdat er een evenwicht is bereikt tussen de partieeldruk van stikstof (ppN2) in de alveolen en de spanning van N2 in het bloed en de weefsels. Dit oplossen tot verzadiging gebeurt niet plots, maar geleidelijk aan volgens een exponentiële curve: eerst snel, maar naarmate N2 opgelost geraakt, langzamer en langzamer. De snelheid waarmee dit oplossen gebeurt, is niet dezelfde voor alle weefsels en hangt af van hun aard en voornamelijk van hun doorbloeding. Bloed en longen zijn snelle weefsels, terwijl vetten en ruggenmerg traag zullen verzadigen. Bij het opstijgen moet de opgeloste stikstof de tijd krijgen om, volgens dezelfde exponentiële curve, onze weefsels te verlaten en uitgeademd te worden langs de alveolen, vermits onze weefsels en ons bloed nu oververzadigd zijn tegenover de ppN2 in de longalveolen. De desaturatiecurven zijn gelijk aan de saturatiecurven: de snelle weefsels staan sneller het overtollige N2 af dan de tragere weefsels. Aldus zal na een korte duik, binnen de veiligheidscurve (zie hoofdstuk duiktabellen), het elimineren van de oververzadiging veilig kunnen gebeuren enkel door op te stijgen aan een snelheid niet hoger dan 18 m per minuut. Daardoor geven we aan het overtallig N2 in ons bloed de tijd om zich te verwijderen langs de longen. Bij langere duiken, buiten de 61
veiligheidscurve, moeten we niet alleen traag stijgen aan maximaal 18 m/min, maar moeten we op bepaalde diepten enkele minuten stoppen vooraleer verder op te stijgen, teneinde aan de verschillende oververzadigde weefsels de tijd te geven het teveel aan stikstof te elimineren. Dit teveel zal totaal uit ons lichaam verwijderd zijn na 12 uur. We mogen echter wel met een bepaalde hoeveelheid teveel aan N2 stijgen en bovenkomen. Dit teveel aan N2 mag maar een zekere maximumwaarde bedragen, de zgn. kritische oververzadigingscoëfficiënt (K.O.C.). Het is de maximum oververzadiging ten opzichte van de omgevingsdruk waarmee men mag opstijgen en bovenkomen. Indien, door te snel stijgen of een andere factor, de K.O.C. voor een bepaald weefsel overschreden wordt tijdens het opstijgen of aan de oppervlakte, krijgt men in die weefsels of de bloedcirculatie belvorming, wat een decompressieverschijnsel kan veroorzaken. Door zich, tijdens het stijgen, aan de duiktabellen te houden, blijft men steeds onder die bepaalde K.O.C waarden. Zelfs wanneer men zich houdt aan de duiktabellen kunnen er toch stikstofbellen ontstaan: silent bubbles of infraklinische bellen of microbellen. De K.O.C.'s kunnen van waarde verminderen door de aanwezigheid van zgn. gaskernen of -moleculen. Zo zijn er b.v. gaskernen in de wanden van bloedvaten door het samentrekken van de bloedvatspieren. Bij een bepaalde graad van oververzadiging bij het stijgen, kan de opgeloste N2 naar deze gaskernen diffunderen en kan een gaskern zich tot gasbel ontwikkelen. Zo een bel kan terug gereabsorbeerd worden door haar eigen oppervlaktespanning, door het vertraagd opstijgen en het uitvoeren van trappen. Sommige bellen komen toch vrij en worden naar het rechterhart gevoerd vanwaar ze via de longslagaders naar de longen worden gebracht. Hier kunnen ze langs de alveolen geëlimineerd worden. Er zijn dus microbellen mogelijk (±10 micron) zonder het ontstaan van een decompressie-ongeval. In ongunstige gevallen, bij te snel stijgen en het niet respecteren van de trappen, of bij overdreven arbeid tijdens of na de duik, zullen de microbellen veel talrijker worden en volgens de wet van Boyle - Mariotte in volume vergroten, zodat ze niet meer geresorbeerd kunnen worden.
Fig. 10: vorming van de bel. De macrobel gaat een echte gasembolie worden die een gedeelte van de longcirculatie zal blokkeren, met alle gevolgen van dien: de bloedcirculatie in de longen zal ontredderd worden en de longfunctie vermindert. De arteriële druk zal stijgen waardoor er shunts tussen de longslagaders en longaders opengaan. Nu zullen de bellen niet meer geëlimineerd worden langs de alveolen, maar direct via de longaders naar het linkerhart gevoerd worden. Via de aorta gaan ze als stikstofbellen naar alle delen van het lichaam gebracht worden en zullen ze zich ergens vastzetten.
62
5.2 Decompressieziekte: na het ontstaan van de bel SCHADELIJKE WERKING VAN DE STIKSTOFBELLEN Lokaal gedragen de N2-bellen zich als vreemde lichamen die weefsels beschadigen, verscheuren of samendrukken. Het zijn de stationaire bellen die de lokaliseerbare pijnen of "bends" ter hoogte van spieren en gewrichten verklaren. Deze pijnen verminderen snel bij het recompresseren in een meerplaatscaisson omdat het volume van de bellen gereduceerd wordt. Circulerende bellen zijn echter gevaarlijker, niet alleen omdat ze de bloedtoevoer naar bepaalde weefsels kunnen uitschakelen door het verstoppen van de bloedvaten, maar ook door hun contact met het bloed zelf. Ter hoogte van het contactoppervlak N2-bel en bloedplasma gaan er zich bepaalde reacties voordoen. De bellen worden in de bloedvaten bedekt met gedenatureerde proteïnen, vetten, fibrine en bloedplaatjes. De bloedplaatjes gaan naburige plaatjes activeren wat aanleiding geeft tot een reactieketen. Deze reacties leiden tot abnormale stollingsverschijnselen. Dit alles brengt trombose en embolie teweeg. De doorlaatbaarheid van de bloedvaten verhoogt, waardoor er plasma gaat uitlekken. Het omkapselen van de N2-bel vermindert haar diffusievermogen en vermeerdert haar weerstand aan recompressie in een caisson. Er moet dus zo snel mogelijk herdrukt worden. Achter de stikstofbel ontstaat er hypoxie in de weefsels en de toestand wordt verergerd door het intreden van een shocktoestand. De decompressieziekte is zeer complex en de behandeling door enkel te herdrukken is niet voldoende. Symptomen ALGEMEENHEDEN De aard en de ernst van de symptomen hangen af van de plaats waar de stikstofbel vast komt te zitten. Ze kan in de hersenen terecht komen: de hersenzone achter de afstopping wordt gestoord en geeft ziekteverschijnselen als hemiplegie (verlamming van één verticale lichaamshelft), spraakstoornissen, blindheid, enz. De bel kan ook in de bloedvaten van het ruggenmerg komen waarbij men horizontaal begrensde zenuwsymptomen krijgt: quadriplegie (verlamming van de vier ledematen) of paraplegie (verlamming van beide benen). Combinaties van beide zijn ook mogelijk. Decompressie symptomen kunnen direct na een duik ontstaan, wat meestal een indicatie is voor de ernst van de toestand, maar in meerderheid van de gevallen ontstaan ze pas uren later, tot zelfs 48 uur later.
DUUR VAN DE DUIK Bij korte duiken spelen de langzame weefsels geen rol (vetweefsel en ruggenmerg), maar snelle weefsels wel: het bloed b.v. Belvorming in het bloed is in het bijzonder de oorzaak van zenuwsymptomen. Bij langere duiken kunnen, bij een decompressieongeval, bellen gevormd worden in de trage weefsels. In dit geval hebben we te doen met ongevallen die zich lokaliseren ter hoogte van de beenderen, gewrichten en spieren. DIEPTE VAN DE DUIK Duiken dieper dan -40 m geven aan de opgeloste N2 een hevige spanning, waardoor er grote bellen kunnen ontstaan, die relatief grote eindbloedvaten kunnen verstoppen. De symptomen A. ABNORMALE VERMOEIDHEID 63
Een uitgesproken uitputtingsgevoel dat niet evenredig is met de geleverde inspanning. B. HUIDSYMPTOMEN Vlooien: gelokaliseerde of algemene jeuk, veroorzaakt door kleine bellen in de kleine bloedvaten van de huid. Schapen(livedo): is een soort netelroos met jeuk, maar met kleurveranderingen en niveauverschil op de huidoppervlakte. Deze symptomen komen voor bij duiken dieper dan -60 m met een droog pak en bij decompressie in een caisson. Ze komen zelden voor bij natpak-duikers. Deze weinig ernstige symptomen kunnen de voorbode zijn van zwaardere symptomen. C. BENDS De pijn is in het begin dof, daarna borend en stekend. In dalende volgorde treden bends op in schouders, knieën, ellebogen, heupen, polsen en voeten. Het passief bewegen van de getroffen delen is pijnlijk, dit in tegenstelling met een stikstofbel in het ruggenmerg, waarbij het bewegen van de ledematen niét pijnlijk is. De pijn kan aan de meeste pijnstillende middelen weerstaan, maar verdwijnt bij recompressie. Er is dan genezing zonder gevolgen. Indien de bends niet worden behandeld kan een onomkeerbare beschadiging van het getroffen deel optreden. D. ZENUWSYMPTOMEN 68% van de decompressie-ongevallen Verlammingen Paraplegie: verlamming door bellen in de bloedvaten die het ruggemerg bevloeien. Paraplegie gaat meestal gepaard met een algemeen onwel gevoel, pijn tussen de schouderbladen of in de lende, kriebels en krachtverlies in de onderste ledematen. Hemiplegie: verlamming van een verticale helft van het lichaam. Hierbij zitten de bellen in de bloedvaten van de hersenen. Oogsymptomen Scotoma: zwarte vlekken of lichtflitsen voor de ogen. Hemianopsie: wegvallen van een helft van het gezichtsveld. Migraine-achtige hoofdpijn. Spraakstoornissen Stuipen of convulsies Door bellen in de hersenen.
E. BINNENOORLETSELS Duikers met evenwichtsstoornissen, soms vergezeld van braken en plotse doofheid, na het beëindigen van een duik of even daarna, moeten niet behandeld worden als slachtoffers van zeeziekte. Indien de symptomen te wijten zijn aan een verschil in druk in de middenoren, zullen ze snel verdwijnen. Indien ze blijven, moet de persoon zo snel mogelijk naar een recompressiekamer gevoerd worden. Het gaat hier dan om een decompressie-ongeval in het oor. De differentieel diagnose tussen het acuut barotrauma van het binnenoor en het decompressie-ongeval is zeer moeilijk te stellen, maar beiden worden op dezelfde manier behandeld.
64
Symptomen: doofheid (dikwijls voor hoge tonen), oorsuizingen en oorfluiten, evenwichtsstoornissen en braakneigingen. Geen of nauwelijks pijn in tegenstelling tot barotrauma’s
F. ADEMHALINGSMOEILIJKHEDEN of CHOKES Moeilijkheden met de ademhaling, een lichte pijn in de longen kunnen het gevolg zijn van stikstofbellen in de haarvaten van de longen. Een oppervlakkige, snelle en dikwijls pijnlijke ademhaling kan een voorteken zijn van de eerste symptomen van een verlamming. G. SHOCK & CIRCULATIEPROBLEMEN Massale vorming van N2-bellen leidt tot shock.
Preventie Eerst en vooral moeten de duiktabellen en hun algemene voorschriften strikt nageleefd worden. De duiktabellen zijn opgemaakt voor duiken met perslucht en op zeeniveau. De duiker moet gezond zijn. Preventieve onderdompeling: indien men om een of andere reden te snel is opgestegen (sneller dan 18 m/min), dan dient men de preventieve wederonderdompeling toe te passen op voorwaarde dat de duiker geen symptomen vertoont: binnen de 3 min. duikt men terug naar halve diepte en daar blijft men 5 min. Daarna stijgt men volgens de duiktabellen: als diepte neemt men de grootst bereikte diepte en als tijd de volledige tot dan toe verstreken tijd. Zelfs als al deze bovenvernoemde punten strikt nageleefd worden, kunnen er zich toch decompressie-ongevallen voordoen ten gevolge van "verzwarende factoren" Vermoeidheid (reizen): er zijn dan meer zuren in het organisme en dus ook meer CO2 in het bloed. De CO2 zorgt ervoor dat er gemakkelijker N2-bellen ontstaan. Spierarbeid vóór, tijdens en na de duik (zie vermoeidheid). Koude: om onze lichaamstemperatuur op peil te houden gaat de stofwisseling verhogen en komt er meer koolstofdioxide vrij. Ook kan bij eenzelfde druk meer stikstof oplossen bij lagere temperatuur. Hoewel de temperatuur van het lichaam vrij constant blijft, koelen de buitenste weefsels toch af en ontstaat er vasoconstrictie van de bloedvaten. Stress - angst. Zwaarlijvigheid: stikstof lost gemakkelijker op in vetten. Leeftijd: de tabellen zijn opgesteld voor jonge en geoefende duikers van de zeemacht. Door het verouderingsproces worden de longen minder soepel en is de gasuitwisseling minder goed. Vette maaltijden: de opgenomen vetstoffen komen als vetpartikels in het bloed en vormen kernen waarop de stikstofbel zich gaat vormen (zoals CO2). Alcohol: alcohol gaat via het bloed naar de weefsels waar het verbrand wordt, met afgifte van CO2. Er treedt ook vasodilatatie op: meer N2 kan in het bloed komen. Daarna is er een vasoconstrictie: het N2 wordt weerhouden bij het decompresseren. Vrije duik vóór en na flessenduik: voor een flessenduik nemen we N2 op en produceren we CO2. Na een flessenduik houden we bij een vrije duik onze adem in waardoor er geen stikstof meer geëlimineerd worden. Ook het versneld opstijgen bij een vrije duik kan aanleiding geven tot vorming van pathogene stikstofbellen. Valsalva tijdens het opstijgen: bij het valsalva-maneuver stoppen we niet alleen de uitademing, zodat de stikstofvloei uit de alveolen geremd wordt, doch met onze ademhalingsspieren oefenen we tevens een druk uit op onze longen: longhyperpressie.
65
Hierdoor wordt stikstof terug in de bloedcirculatie geduwd, stikstofbellen worden gevormd en worden via de aorta over het hele lichaam gevoerd. Jacket of fenzy opblazen met de mond tijdens het stijgen: zie vorig punt. Medicamenten: dikwijls is het gedrag van medicamenten tijdens het duiken niet gekend. Zo zouden ze veranderingen in de stolbaarheid van het bloed kunnen teweegbrengen. Buiten adem zijn: verhoogde concentratie aan CO2. Storingen in de bloedsomloop en de ademhaling: verhinderen de evacuatie van N2. Grote beenderfracturen: hier worden nieuwe bloedvaten gevormd die een "bellenval" kunnen vormen. Na een grote beenderbreuk moet men 6 maanden wachten alvorens terug te duiken. Massage en mobilisatie: vergelijk met een "spa-fles". Herstel van ziekte Besluit De ernst van het duikongeval is niet altijd evenredig met de fout tegen de duiktabellen. Symptomen van een decompressie-ongeval kunnen voorkomen samen met de symptomen van longoverdruk. De volgorde van de symptomen is niet vast. De helft van de symptomen treden op binnen de 30 min., zelfs bij het opstijgen. 85% beginnen vooraleer 60 min. zijn verstreken na het opstijgen. 90% treden op binnen de 3 uur. 99% treden op binnen de 24 uur. Behandeling Zo snel mogelijk het slachtoffer overbrengen naar een meerplaatsencaisson om te herdrukken. Tijdens het transport, dat comfortabel en schokvrij dient te gebeuren, moet men 100% normobare zuurstof toedienen aan een debiet van 10 à 12 l/min en dit zonder onderbreking tot aan de recompressiekamer. Het meest geschikt is een masker met ballon, waarbij de ballon nooit te vol of te leeg mag zijn. Wanneer we niet beschikken over een masker gebruiken we een flexibele neussonde (5 cm in de neus). Bij mond-opmond ademhaling brengen we de sonde aan in de mondhoek. Gebruik nooit een hermetisch gesloten masker. Zuurstof wast het stikstof uit het organisme, want 100% zuurstof betekent geen N2 in de alveolen. Zuurstof voorziet de weefsels in hypoxie achter de stikstofbel terug van zuurstof door intercellulaire diffusie en langs de collaterale bloedvaten. Het heeft ook een anti-shock werking.
6. VERDRINKING Het slachtoffer moet zo vlug mogelijk uit het water. Probeer zoveel mogelijk het water uit de luchtwegen te evacueren door het lichaam een aantal keren op te heffen met een handgreep ongeveer op het niveau van de maag (patiënt ligt op buik). Doe dit gedurende een 20tal seconden. Verlies geen tijd. Bij verdrinking ver van de boot, de oever of de kust dient, indien nodig, de reanimatie te starten aan de oppervlakte. Het water (zout of zoet) kan de wand van de alveolen beschadigen. Opgepast voor 'uitgestelde' verdrinking.
7. BLOEDINGEN EN KWETSUREN Elke bloeding stopt onmiddellijk bij uitoefenen van lokale druk. 7.1 Bloedingen ter hoogte van de grote bloedvaten
Oefen druk uit met een prop (bvb. zakdoek) ter hoogte van het beschadigde bloedvat. Deze druk dient te worden aangehouden tot aankomst in het hospitaal. Het bloedvat kan ook gesloten worden met de vingers (enkel ter hoogte van de carotis). SLUIT NOOIT
66
DE TWEE CAROTIDEN GELIJKTIJDIG AF. De bloedvaten van de onderste ledematen kunnen worden afgesloten door druk in de inguinale streek (=liesplooi). Bloeding aan een lidmaat: oefen druk uit op de bloeding en breng het gekwetste lidmaat hoger dan het hart. Enkel in extreme gevallen wordt het afgebonden (bvb. afdrukken van een lidmaat). Het afbinden dient zo dicht mogelijk te gebeuren bij de kwetsuur en mag nooit gelost worden. 7.2 Kleine bloedingen
Na ontsmetten brengt men de randen van de kwetsuur zo dicht mogelijk tegen elkaar. Indien er geen arts aanwezig is, houdt de wanden samen door middel van een kleefpleister. Wanneer het kleine kwetsuren betreft of schaafwonden: plaats een verband. 7.3 Bloedingen aan de schedel of het aangezicht
Steeds aan de mogelijkheid denken van een schedelbreuk. Indien bewusteloos, leg de duiker in stabiele zijligging en hou de luchtwegen vrij. Indien er bloedverlies is langs de mond: a) indien het bloed helderrood is, vermengd met schuim dat zichtbaar wordt bij hoesten (steeds pijnlijk) dan denken we aan een longbloeding of longoverdruk. Indien de patiënt bewust is, moet hij in zittende houding naar het ziekenhuis worden gebracht. b) Indien het bloed donkerrood is of een zwarte kleur heeft, mogelijk vermengd met voedsel, dan denken we aan een gastro-intestinale bloeding. Geef de patiënt noch eten, noch drinken en transporteer hem naar het ziekenhuis. c) Neusbloeding (epistaxis): oefen druk uit op de neusvleugels (knijp de neus dicht) en doe watten in de neus.
8. HULP BIJ KLEINE ONGEVALLEN EN ZIEKTEN Verbranding: indien de verbranding oppervlakkig is en meer dan 1/5 van het lichaam verbrand is, breng de patiënt naar het ziekenhuis. Kleine oppervlakten zijn verbrand: reinigen met zout water(1 lepel zout voor 1 liter gekookt water). Bedek daarna het verbrande oppervlak met een verband. Vreemde voorwerpen (corpus abienum) Indien in de mond: onmiddellijk verwijderen, behalve als het scherp is (bvb. visgraat: raadpleeg een geneesheer). Een kind met een vreemd voorwerp in de luchtwegen moet bij zijn voeten worden vastgenomen en met zijn hoofd naar beneden gehangen. Klop met de platte hand tussen beide schouderbladen. Indien dit niet lukt, beoefen dan de mond-op-mond ademhaling en transporteer het kind naar een hospitaal. Onderhuidse vreemde lichamen kunnen enkel verwijderd worden wanneer het grootste deel zich buiten bevind en indien het voorwerp kan verwijderd worden in de richting van het binnendringen. Grotere vreemde voorwerpen (bvb. dolk) mogen niet worden aangeraakt. Bescherm het gekwetste gebied zodat het voorwerp niet kan bewegen gedurende het transport, met meer schade tot gevolg.
ZONNEBRAND EN CONTACT MET VERGIFTIGDE PLANTEN EN DIEREN Gebruik een crème of lotion met een antihistaminicum en een anestheticum (bvb. caladryl) op de aangetaste plaatsen. Geef een antihistaminicum (verminderd allergische 67
reacties): orale toediening. Indien men geprikt is door een vis of koraal, geef dan dezelfde behandeling met toediening van Sandostène-calcium en/of corticoiden (moet door een geneesheer gegeven worden).
DIARREE Laat de patiënt drinken. Geef Reasec of Immodium, eventueel een gastro-intestinaal antisepticum.
VERSTUIKTE ENKEL Gebruik een crème met een antiflogisticum, anestheticum en een vasodilatator (bvb. rubalgan) en een elastische windel.
FRACTUUR Immobiliseer zonder de patiënt te verplaatsen. shocks als complicatie. Ziekenhuis!!
Geef een sedativum.
Opgelet voor
ZEEZIEKTE Geef een antihistaminicum bij de eerste symptomen ofwel preventief (bij gevoelige personen). Trek de aandacht van de patiënt op iets anders.
KEELPIJN OF VERKOUDHEID Dient te worden behandeld alvorens te duiken.
OORPIJN Raadpleeg een geneesheer.
GEÏNFECTEERDE WONDEN Reinig de wonden en ontsmet.
KOORTS Geef een antipyreticum, drink veel, vermijd de zon en rust uit.
KNEUZINGEN Klein: koude compressen en anti-inflammatoire crèmes (bvb. hasonyl). Groot: medisch onderzoek is noodzakelijk.
OGEN
68
Indien geïnfecteerd: reinigen door te spoelen (niet Wrijven) en antibiotica-crème gebruiken. Chemische verbranding: regelmatig reinigen met zuiver water gedurende vijftien minuten. Raadpleeg zo vlug mogelijk de geneesheer.
9. CARDIO-PULMONAIRE RESUSCITATIE Als we bij een slachtoffer komen controleren we eerst het bewustzijn. Is het slachtoffer bewusteloos, dan zorgen we voor vrije luchtwegen. Vervolgens controleren we de ademhaling. Deze wordt gecheckt ter hoogte van de neus en mond met de wang (je voelt de warmte van de uitgeademde lucht). Is deze in orde, dan zorgen we ervoor dat dit ook zo blijft door vrije luchtwegen te blijven verzekeren (hyperstrekking). Is dit echter niet het geval, dan gaan we eerst 2 maal beademen en controleren dan onmiddellijk de bloedcirculatie ter hoogte van de halsslagaders. Op dit ogenblik beschikken we dan over alle gegevens die nodig zijn om de hulpdiensten precies te verwittigen. Je laat dit best doen door een omstaander, zeker wanneer de ademhaling en/of bloedcirculatie niet voor de volle 100% in orde zijn: jouw aanwezigheid bij het slachtoffer is dan immers onontbeerlijk. In ieder geval is het belangrijk dat het volgende gemeld wordt: - Wat er aan de hand is: - hoe is de toestand van het slachtoffer - bewustzijn - ademhaling - bloedcirculatie - Zijn er meerdere slachtoffers - Waar het slachtoffer zich bevindt: - straat of laan - huisnr. - verdieping - flat - gemeente - gehucht - wijk - duidelijk herkenningspunten - duikplaats - ... 9.1 Een bewusteloos bloedcirculatie
slachtoffer
zonder
ademhaling
maat
met
Zulk slachtoffer verkeert vanzelfsprekend in levensgevaar. In dit geval blijft het hart immers pompen tot er zo weinig zuurstof in het bloed overblijft dat de hartspier haar vermogen om te werken verliest. Bijgevolg moet er zo snel mogelijk begonnen worden met beademen. Datzelfde geldt ook als je twijfelt of de bewusteloze nog ademt of niet.
Fig. 11: mond-op-mond ademhaling. Vooraleer te beademen zorg je voor hyperstrekking en kinlift zodat de luchtwegen vrij zijn. Indien er zich vreemde voorwerpen in de mond bevinden (gebit, braaksel, ...) dan moeten deze verwijderd worden. 69
Knijp de neusgaten van het slachtoffer met de duim en wijsvinger van de hand die op het voorhoofd van het slachtoffer ligt dicht. De neus moet tijdens de beademing dicht blijven omdat anders de ingeblazen lucht langs daar zou ontsnappen alvorens de longen te bereiken. In dat geval zou de beademing weinig effect hebben. Adem diep in, open je mond en plaats je lippen rond de mond van het slachtoffer. Zorg dat er tussen je lippen en de mond van het slachtoffer geen lucht kan ontsnappen. Blaas nu krachtig je adem in de mond van het slachtoffer en kijk terwijl naar de borstkas van het slachtoffer. Gaat deze omhoog, dan heeft de lucht de longen bereikt en heeft de beademing dus resultaat. Als de borstkas omhoog komt, verwijder je je mond. Dan kan de lucht spontaan uit de longen van het slachtoffer ontsnappen, wat je kan vaststellen door het zakken van de borstkas. Denk er wel aan het hoofd in hyperstrekking te houden. Draai tussen twee beademingen door telkens je hoofd weg van het slachtoffer. Ook jij hebt immers ruimte nodig om te kunnen ademen. Respecteer het normale ritme van ademhaling zo goed mogelijk: 12 tot 15 keer per minuut. Blijf beademen tot: de spontane ademhaling herneemt. er afgelost wordt door iemand anders die kan beademen. we van de arts opdracht krijgen te stoppen. we uitgeput, duizelig of onpasselijk worden. 9.2 Een bewusteloos bloedcirculatie
slachtoffer
zonder
ademhaling
en
zonder
Het is natuurlijk ook mogelijk dat naast het vaststellen van het ontbreken van ademhaling er ook geen bloedcirculatie aanwezig is. In dit geval moeten we naast beademen ook de bloedcirculatie herstellen door hartmassage toe te passen. Op de onderstaande tekening zien we de borstkas met de ribben en het borstbeen. Het hart bevindt zich onder de onderste helft van het borstbeen. Het is dat gedeelte dat tijdens de hartmassage de druk van onze handen zal moeten ontvangen. De juiste plaatsing van onze handen zal immers de bloedcirculatie tijdens de massage vermeerderen en ook het risico op ribbreuken en andere letsels verkleinen. Zo moeten we goed opletten geen druk uit te oefenen op het onderste tipje van het borstbeen.
Fig. 12: de borstkas. De volgende afbeelding toont ons in drie stappen hoe je het juiste drukpunt voor de hartmassage kan vinden.
70
Fig. 13: lokalisatie van het hart. Je legt je wijs- en middenvinger op de onderste rand van de ribben en laat ze dan naar boven glijden langs deze rand. De beweging moet stoppen als je vingers het punt bereiken waar ribben en borstbeen bijeen komen. Leg dan je wijs- en middenvinger op dit onderste tipje van het borstbeen. De andere hand leg je boven de twee vingers. De hiel van de hand moet daarbij op de lengteas van het borstbeen liggen. De hartmassage zelf kunnen we in twee fasen onderscheiden: de neergaande en de opgaande beweging. Op de tekening zien we hoe het borstbeen tot 5 cm wordt ingedrukt. Daardoor wordt het hart tussen het harde borstbeen en de ruggengraat samengedrukt en stuwt men het bloed uit het hart; dit alles op voorwaarde dat de rug op een harde ondergrond ligt. Rechts zien we dat de druk van de handen op het borstbeen gelost werd, terwijl het contact met het borstbeen behouden wordt. De borstkas neem haar oorspronkelijke vorm weer aan, waardoor de druk in de borstholte terug naar haar normaal peil daalt en het hart terug met bloed wordt gevuld. De best resultaten worden bekomen door de neerwaartse en de opgaande beweging even lang te houden.
Fig. 14: de twee fasen van hartmassage. Bij de massage wordt het ene hand op de andere gelegd, zodat enkel de hiel van de onderste hand druk uitoefent op het borstbeen. Terwijl worden de vingers van de borstwand afgehouden om schade aan de ribben te voorkomen.
Fig. 15: hartmassage. Kniel rechts van het slachtoffer ter hoogte van zijn borstkas. Plaats je handen op het borstbeen van het slachtoffer zoals eerder werd vermeld.
71
Als je handen op de juiste plaats liggen, leun je een beetje voorover, zodat je armen en je schouders precies boven het drukpunt zijn. Je armen moeten gestrekt zijn, d.w.z. dat je je ellebogen niet mag plooien. Oefen nu een verticale druk uit zodat het borstbeen 4 à 5 cm wordt ingedrukt. Hou hierbij een tempo aan van 60 - 80 slagen per minuut. Hierbij is het gemakkelijk als volgt te tellen: 101, 102, 103, 104, ... Zorg ervoor dat je je vingers van de ribben van het slachtoffer houdt. Dat kan je door de vingers boven elkaar te houden of door de vingers van je bovenste hand in elkaar te sluiten met de vingers van je onderste hand, zoals op bovenstaande tekening. Op die manier hou je gemakkelijker je vingers van de borstwand.
Fig. 16: C.P.R. door één persoon. Hierboven zien we hoe een enkele helper de volledige Cardio-Pulmonaire-Resuscitatie (C.P.R.) verricht en daarbij de beademing en hartmassage combineert. Herinneren we ons dat bij een hartstilstand ook een ademhalingsstilstand zal volgen, waardoor beademing en hartmassage gecombineerd zullen moeten worden toegepast. Als je in je eentje C.P.R. toepast, dien je afwisselend 15 keer hartmassage uit te voeren en 2 maal te beademen. Daarna herbegin je: 15 hartmassages - 2 beademingen - 15 hartmassages - ... Daarbij duurt de serie massages zo'n 11 à 12 seconden, terwijl de 2 beademingen zo'n 5 à 10 seconden in beslag nemen. Ben je met twee dan voert één persoon 1 beademing uit, waarna de andere persoon 5 massages uitvoert.
72
Samenvattende tabel
73
Hoofdstuk
6
Duikorganisatie Duiken is een groepsactiviteit, alleen duiken is ten zeerste afgeraden. Er zijn minimum twee duikers bij een duik betrokken, dikwijls ook meer. De bekwaamheid en ervaring van de verschillende deelnemers aan een duik kan uiteraard sterk verschillen. Daarom zijn er bepaalde afspraken tussen de duikers nodig om de duik veilig en vlot te laten verlopen. Er is dus een bepaalde structuur of organisatie noodzakelijk. De algemene structuur van de duikorganisatie ziet er als volgt uit:
De algemene leiding van een duik is in handen van de duikverantwoordelijke. Per duikgroep is er een duikleider en eventueel een hekkesluiter. Beide mensen worden door de duikverantwoordelijke (in overleg met de betrokken personen) aangeduid. Duikverantwoordelijke, duikleider of hekkesluiter zijn vereist verantwoordelijkheidsgevoel, een parate kennis over het duiken en ervaring. Het is bovendien een taak die men niet te licht mag opnemen. Door een goede voorbereiding voorkomt men onprettige en/of onvoorziene omstandigheden. De voornaamste taken van de diverse mensen zijn:
I.Duikverantwoordelijke: A. Voorbereiding: 1. planning Deze gebeurt (meestal) vóór het vertrek naar de duikplaats. Ze wordt opgesteld aan de hand van het volgende: - het doel - het weer - het tijdstip (winter, zomer, nacht,..) - de duikplaats (stromingen, accomodatie, zichtbaarheid,...) - de ervaring en wensen van de mededuikers - andere geplande activiteiten (barbeque, uitstap,...) ...
74
De planning bevat normaal volgende punten: -doel (wat?) -plaats (waar?) -tijdstip (wanneer ter plaatse, duiken ?) -indeling groepen (wie?) -speciale omstandigheden (bvb. nachtduik, wrakduik,...) 2. Weersverwachting opvolgen (o.a. teletekst NOS) 3. Algemeen materiaal: De duikverantwoordelijke zorgt voor (of duidt personen aan , verantwoordelijk voor) het algemene materiaal. o.a. O2-fles, gegevens i.v.m. noodnummers e.d. B. Ter plaatse: 1. Algemene briefing (diepte,tijd,profiel,speciale omstandigheden,...) 2. Groepsindeling (a.d.h.v. ervaring en wensen duikers) C. Na de duik: 1. Algemene debriefing 2. Verslag D. Wie kan duikverantwoordelijke zijn? Naast het bezit van een geldig certificaat afgeleverd door het VDC, moet de duikverantwoordelijke nog enkele belangrijke kwaliteiten hebben. De voornaamste zijn: - Verantwoordelijkheidsgevoel - Kennis (duikplaatsen, organisatie, reglementen,...) - Ervaring Na akkoord van de stuurgroep van het VDC kan men als duik-verantwoordelijke erkend worden. De stuurgroep van het VDC of de voorzitter ervan kan op elk ogenblik en op gemotiveerde wijze het statuut van duik-verantwoordelijke aan iemand ontnemen. Dit dient wel schriftelijk te gebeuren.
II.Duikleider: Wordt aangeduid door de duikverantwoordelijke (autonoom duik-certificaat tenzij voor test en/of oefening) A. Ter plaatse: 1. briefing groep: (diepte, tijd, koers, posities t.o.v. elkaar, procedures, speciale punten,..) 2. controle materiaal: Dit gebeurt voor men in het water gaat, volgens de volgende procedure: * duik met twee: Buddy's controleren elkaar (zie verder) * duik met meer: Duikleider noemt elke stap van de controle en 75
iedereen controleert zijn materiaal. Met het volgende zinnetje onthoudt men welke zaken men controleert alvorens in het water te gaan: "Samen leren voorkomt ongevallen onder water" Stabilisatievest Loodgordel Ventielen Ontspanner O.K.-teken
Samen Leren Voorkomt Ongevallen Onder water
3. Duikleiding: - beslissingen nemen (bvb. koude, slecht zicht,problemen,..) - diepte en tijd controleren en respecteren - Orientatie & Navigatie (tenzij anders afgesproken) - ... 4. Is de eerste duiker: Dit wil zeggen: - niemand mag de duikleider die als eerste duikt voorbij !!! - De duikleider gaat als eerste in het water en komt er als laatste uit. B. Na de duik: 1. Debriefing groep 2. Kort verslag Hij brengt kort verslag uit bij duikverantwoordelijke (o.a. diepte, tijd, speciale voorvallen,..)
III. Hekkesluiter: Ingeval van een duik met meer dan twee personen wordt er een hekkesluiter voorzien.(Meestal de duiker met meeste ervaring in de groep) De Hekkesluiter: 1. Assisteert de duikleider 2. Is de laatste duiker: Dit wil zeggen: - Hij gaat als laatste in het water en komt er als eerste uit - Hij laat niemand achter zich. Hij is dus steeds de laatste van de groep - Hij houdt de groep bijeen 3. Problemen melden: Hij meldt alle problemen (ook van andere duikers) onmiddellijk aan de duikleider 4. Tweede duikleider: Hij wordt duikleider indien de eerste duikleider om een of andere reden de groep moet verlaten. 76
IV. Mededuikers: 1. Assistentie verlenen: Duikers assisteren steeds andere mededuikers (ook de leider en de hekkesluiter zijn mededuikers!!!). 2. Aanwijzingen opvolgen: Iedereen volgt de aanwijzingen van de duikleider en/of hekkesluiter op. 3. Problemen melden: Iedereen meldt alle problemen onmiddellijk aan de duikleider of hekkesluiter (Koude, vermoeidheid, minder lucht, reserve,...).
V. Verliesprocedure: Indien je tijdens een duik toch gescheiden zou raken van je mededuiker(s), dan is het noodzakelijk dat iedereen hetzelfde doet. Het heeft immers geen zin dat bijvoorbeeld iemand die afgezonderd werd naar de oppervlakte zou gaan, terwijl de anderen onder water blijven. Er moeten dus vaste afspraken gemaakt worden. De standaardprocedure voor zo'n geval is dan als volgt:
-Kijk 360 graden rond -Stijg ± 3 m en kijk opnieuw 360 graden rond op zoek naar luchtbellen -Maak een gecontroleerde opstijging (stijgsnelheid <18m/min!) -Wacht aan de oppervlakte tot je elkaar terugvindt Dus: geen zigzag, op en neer!!
77
Hoofdstuk
7
Oriëntatie en Navigatie Oriëntatie en navigatie zijn belangrijke onderdelen van de duikveiligheid. Immers, men zal zich onder water veel meer op zijn gemak voelen als men weet waar men zich bevindt en waar men ten opzichte van het startpunt zal toekomen. Bovendien zal een goede navigatie onder water dikwijls lange en vermoeiende zwempartijen aan het oppervlak overbodig maken.
I. Navigatie zonder kompas De zichtbaarheid onder water is beperkt. Hierdoor is het hier veel moeilijker zich te oriënteren dan boven water. Op het land heeft men immers meestal één of meerdere ver verwijderde richtpunten. Hierop kan men zich oriënteren wanneer men bijvoorbeeld in een rechte lijn ergens naartoe wil stappen. Onder water heeft men dit niet, zodat hier eenvoudig in een rechte lijn ergens naartoe zwemmen niet zo gemakkelijk is. Nochtans zijn er enkele technieken die ook het onder water navigeren min of meer mogelijk maken. Navigatie onder water bestaat in feite uit het combineren van drie basistechnieken, nl.: - afstand schatten - volgen van geometrische patronen - gebruik van natuurlijke kenmerken A. Afstand schatten De afstand schatten kan op verschillende manieren gebeuren, nl. -tijdsregistratie, d.i. het controleren van de tijd (horloge, duiklog, duikcomputer,...). (Richtwaarde: 25m = 1 min) Indien men deze techniek gebruikt moet men wel trachten met een constante snelheid te blijven doorzwemmen, anders moet men met eventueel oponthoud rekening houden, hetgeen zeer moeilijk is. -tellen palmslagen (richtwaarde: 25m = 25 palmslagen op en neer) -tellen armlengten
afstand A-C = 2 x armlengte(A-B) Indien het aantal "armbewegingen" geteld wordt, heeft men een idee van de afgelegde afstand. Immers: Afgelegde afstand = 2 x armlengte x aantal armbewegingen 78
Deze methode, die vrij onhandig aandoet, kan men eventueel voor korte afstanden gebruiken bij slecht zicht en/of sterke stroming. B. Geometrische patronen Het volgen van geometrische patronen laat toe dat men steeds min of meer zijn relatieve positie kent. De afgelegde afstanden worden wel best beperkt gehouden, om grote afwijkingen te vermijden. Te gebruiken patronen zijn: a. Rechte lijn A x
B x
b. Vierkant A.
.B opletten dat de draairichting altijd dezelfde is!!!
D.
.C
c. Gelijkzijdige driehoek B. Hier moet men 120° schatten, hetgeen niet aan te raden is. A.
.C
C. Natuurlijke referenties Stenen, ribbels in het zand, zon, helling, diepte, speciale planten en vastzittende dieren, stroming (opgelet dikwijls onbetrouwbaar, want veranderlijk!) kunnen helpen bij de navigatie onder water. Immers ribbels in het zand lopen bijna altijd parallel met de kustlijn, de zon staat gedurende de beperkte tijd van de duik altijd in dezelfde richting ('s morgens Oost,'s middags Zuid en 's avonds West) en een helling loopt meestal parallel met de kustlijn. Zo kan men zich bijvoorbeeld perfect een duik zonder kompas voorstellen als volgt: Men volgt op constante diepte gedurende een kwartier een helling die men aan zijn rechterzijde laat. Na een kwartier draait men zich en zwemt een kwartier met de helling aan de linkerzijde. wanneer men dan na een half uur duiktijd boven water komt zal men zich niet ver van het beginpunt bevinden.
II. Navigatie met kompas: Er bestaat gelukkig een goed hulpmiddel voor navigatie onder water, nl. een kompas. Vooral het volgen van geometrische patronen zal hiermee veel gemakkelijker, en vooral veel nauwkeuriger, worden.
79
De belangrijkste eigenschap van een kompas is dat de Naald altijd naar het Noorden wijst, tenzij er metalen constructies in de omgeving zijn die de naald kunnen doen afwijken.(Ook de duikfles kan storen!) A. Terminologie m.b.t. het kompas
Kompaslichaam = blok dat vastgemaakt wordt op een arm of console. Vaste pijl = vaste pijlmarkering op het kompaslichaam dat de zwemrichting aangeeft. Zorg er dus voor dat je steeds in de richting van die vaste pijl zwemt. Naald = beweegbare naald die zich steeds naar het Noorden richt. N-symbool = symbool op de ring dat dient om de relatieve positie van het noorden t.o.v. de zwemrichting (vaste pijl) vast te leggen. Ring = een draaibare ring aan de buitenzijde van het kompas om de relatieve posities vast te leggen (o.a. N-symbool).Opm.: Bij sommige kompassen (o.a. Scubapro) staat de 360-gradenschaal op de draaibare ring, bij andere (o.a. Suunto) staat deze schaal op een extra (vaste) ring die rond de draaibare ring zit. Richten = vaste pijl naar doel richten Lijnen = ring verdraaien zodat het N-symbool met de naald overeenkomt. Gelijnd houden = ervoor zorgen dat de naald naar het N-symbool blijft wijzen
80
B. Gebruik Bij het gebruik van het kompas is het belangrijk dat je op een aantal punten let: - Kompas zoveel mogelijk horizontaal houden (anders kan de naald blokkeren!) - Kompas altijd in het verlengde van uw eigen lichaamsas houden (zie figuur). - De ring steeds verdraaien in de richting tegengesteld aan uw eigen draairichting
De basis van kompasnavigatie onder water bestaat eigenlijk ook uit een aantal geometrische figuren die men plant en (zoveel mogelijk) aanhoudt tijdens de duik, natuurlijke referenties en het schatten van de afgelegde afstand. Het is dus niet zo dat je tijdens een duik met een kompas de natuurlijke referenties negeert!
a. Men wil in rechte lijn naar een punt: werkwijze: Aan de oppervlakte gaat men richten, daarna lijnen. Eens onder water blijft men het kompas gelijnd houden. Om terug te keren naar het vertrekpunt moet men de ring 180° draaien, daarna opnieuw lijnen. Gedurende de terugweg moet men het kompas opnieuw gelijnd houden. Onder water draait men dus niet meer aan de ring, tenzij men bewust van richting wil veranderen.
81
Richten
Lijnen
Terugkeren: Verdraaien
82
Terug lijnen
83
b. Men wil een vierkant maken vanaf een punt: Aan de oppervlakte gaat men richten volgens de richting van het vertrek en daarna lijnen. Eens onder water blijft men het kompas gelijnd houden en meet men de tijd, of telt men het aantal palmslagen tot het eerste keerpunt. Op het eerste keerpunt draait men de ring 90° (tegen de eigen draairichting), waarna opnieuw gelijnd wordt. Vervolgens wordt er even lang (of evenveel palmslagen) in deze tweede richting gepalmd, terwijl het kompas gelijnd blijft. Het is duidelijk dat men per zijde evenlang zwemt(tijd) of evenveel palmslagen maakt.
c. Men wil een driehoek maken vanaf een punt: Idem als bij een vierkant, maar de ring wordt hier tweemaal 120° verdraaid.
84
C. Opgelet met stroming!
Indien je het Kompas altijd mooi gelijnd houdt, kan het toch zijn dat je verkeerd uitkomt. Dit kan te wijten zijn aan stroming, ongelijke palmslag,... Verduidelijking aan de hand van een klein voorbeeld:
m.a.w. er is dan een kleine correctie nodig. Door ervaring zal een duiker hiermee rekening leren houden.
85
III. Oriëntatie boven water Het zal dikwijls interessant zijn om een punt onder water op een kaart aan te duiden, of gewoon vast te leggen, net zoals op het land. Indien men iets interessants zou vinden dan zal men dit bij een volgende duik ook graag zonder teveel moeite terugvinden. Hiervoor bestaan een aantal vergevorderde technieken, die gebruik maken van speciale apparaten. Het doel van dit hoofdstukje is echter een eenvoudige techniek (die een redelijke nauwkeurigheid heeft) aan te leren om zich op het water te oriënteren. A. Vastleggen Coördinaten Werkwijze: 1.Laat op de plaats waarvan je de coördinaten wil kennen een boei op en ga naar de oppervlakte (opletten !!!)Probeer er tevens voor te zorgen dat de lijn loodrecht op het wateroppervlak loopt. 2.Zoek minimum twee vaste merkpunten. Vbn. piloon, vlag, vaste boei,... 3.Meet de hoeken die deze merkpunten maken met het Noorden en noteer ze met potlood op een schrijfplankje. Opm.: Voor het meten van hoeken kunnen we gebruik maken van een kompas. Er bestaan ook nauwkeuriger toestellen, maar deze zijn duur, breekbaar of moeilijker hanteerbaar en we hebben ze niet altijd bij de hand. Een kompas hoort echter bij de uitrusting van een gevorderd duiker. Voorbeeld: Stel dat we van een plaats + de coördinaten willen bepalen. Op de oever bevindt zich een goed zichtbare piloon en een vlag. Op het water ligt een vaste boei.
86
Aan het oppervlak richten we ons kompas op de drie meetpunten en noteren het getal dat met de naald overeenkomt. In ons voorbeeld:
a = 30°; b = 300°; c = 265° Het gemerkte punt ligt nu ondubbelzinnig vast en kan later altijd met weinig moeite teruggevonden worden. B. Opzoeken van een plaats met gekende coördinaten De coordinaten t.o.v minimum twee merkpunten zijn gekend: merkpunt 1 - Noord = a° merkpunt 2 - Noord = b° merkpunt 3 - Noord = c° In ons voorbeeld: piloon-Noord = 30° vlag-Noord = 300° vaste boei-Noord = 265° Werkwijze: 1.Men kiest een merkpunt van waaruit men zal vertrekken. Vb.: Piloon 2.Het N-symbool op het kompas wordt ingesteld op a + 180° Vb.: 30 + 180 = 210°
87
3.Men begeeft zich in het water naar een plaats waar men het merkpunt ziet onder een hoek van a graden. Vb.: piloon = 30°
4.Indien dit punt bereikt wordt draait men zich 180 graden en zwemt aan het oppervlak weg van het merkpunt terwijl men de naald gelijnd houdt met het N-symbool. Vb.:
88
5.Men controleert regelmatig de hoek 2de merkpunt-Noord. (niet aan de ring draaien!) Vb.:Vlag-Noord = 275°. Dit is nog niet voldoende want b =300°. Men moet dus nog wat verder zwemmen.
6.Indien de hoek 2de merkpunt-Noord b° bedraagt is men op de gewenste duikplaats toegekomen. Vb.: vlag-Noord = 300°
7. Men controleert dan: -hoek -hoek -hoek
1ste merkpunt-Noord = a 2de merkpunt-Noord = b 3de merkpunt-Noord = c
8. Indien aan deze voorwaarden voldaan is zal men duiken en eventueel een zoekmethode onder water toepassen.
89
Opmerking: Indien er merkpunten aanwezig zijn die juist in lijn vallen met het doel is het beter deze te gebruiken. Men dient dan slechts 1 hoek te meten en te volgen.
90
Hoofdstuk
8
Duiken in Zeeland I. Wat is Zeeland? Zeeland is een provincie in Nederland. Zoals de naam het al laat vermoeden ligt Zeeland aan de Noordzee, meer bepaald in de delta van Schelde, Maas en Rijn. De interessantste duikplaatsen zijn: - Oosterschelde - Veerse Meer - Grevelingenmeer
Al deze wateren bestaan uit zout of brak water. Men dient hiermee rekening te houden bij de uitloding (meestal 2 a 3 kg meer lood)
91
II.Duikplaatsen: Het is duidelijk dat men niet om het even waar met om het even wie zal duiken. De duikplaats wordt zorgvuldig gekozen afhankelijk van de ervaring van de duikers, het weer, conditie,.... Voor de doopduiken (= allereerste duik in open water) en de eerste duiken zal men bij voorkeur duiken in water zonder stroming zoals het Grevelingenmeer, het Veerse Meer, het Bergse Diep,.. Beginnende duikers (10 a 30 duiken) kunnen duiken op plaatsen met matige stroming zoals te Wemeldinge, Goese Sas,... Ervaren duikers kunnen zich eventueel wagen aan moeilijkere duikplaatsen zoals de Zeelandbrug, Kamperland,...
III. Tijdstip van duiken: Buiten de duikplaats is ook het tijdstip van groot belang voor het duiken in Zeeland. Met name in de Oosterschelde staat er dikwijls een sterke stroming ten gevolge van het getij. Het is (meestal) de bedoeling om te duiken wanneer de stroming minimaal is. Om veilig te kunnen duiken moet:
stroomsnelheid < 0,25 m/s.
In de Oosterschelde is de stroming meestal minimaal rond het keren van het tij, dus bij hoog water en laag water. (Dit is echter niet altijd en/of overal in de Oosterschelde het geval!) Het tijdstip van hoog of laag water kan je terugvinden in de zgn. getijdentabellen. Deze zijn in verschillende duikwinkels of duikcentra gratis te verkrijgen. Algemeen wordt aangenomen dat men in de Oosterschelde het best te water kan gaan 1/2 uur voor hoog water of laag water, doch dit is zeker niet altijd het geval. Daarom is het raadzaam zich hierover te informeren bij lokale duikers, duikers die de plaats goed kennen of stroomkaarten te raadplegen. Nochtans zijn er in Zeeland mogelijkheden om te duiken zonder stroming. Het Veerse Meer en het Grevelingenmeer zijn grote afgesloten stukken van de originele delta ( Ze werden afgesloten door de Deltawerken, een groots opgezet plan dat na de overstromingsramp van 1953 uitgevoerd werd om de laaggelegen gebieden tegen overstromingen te beschermen). Het water in deze meren is nog vrij zout en vooral het Grevelingenmeer herbergt nog zeer veel zeedieren. Daarnaast is er nog het Bergse Diep, een kunstmatige baai op het einde van de Oosterschelde, waar ook geen stroming staat. Men gaat er wel best duiken rond hoog water om praktische redenen, nl. de moeilijkere toegankelijkheid t.g.v. grote stenen en de geringe diepte bij lagere waterstanden.
IV. Andere belangrijke punten voor een Oosterscheldeduik: * Men duikt bij voorkeur per twee (uitzonderlijk per drie indien de groep oneven uitvalt) * Bij het duiken onder slechte omstandigheden wordt voor de veiligheid gebruik gemaakt van een buddy-line. Stroming en zichtbaarheid zijn in de Oosterschelde zo ongunstig dat men er altijd een buddy-line moet gebruiken. 92
Er bestaan dan standaard touwsignalen om uw buddy iets te melden: 1 x trekken stop 2 x " go, O.K. 4 x " naar de oppervlakte 5 of meer x kom snel hier, problemen !! * Afdalen en opstijgen: Voor beginnende duikers wordt er aangeraden zowel bij het dalen als het opstijgen gewoon het bodemprofiel te volgen. Het bodemprofiel van de Oosterschelde is meestal een lang plat stuk dat traag afloopt, gevolgd door een steile wand. Het ziet er in vele gevallen als volgt uit:
Meer ervaren duikers kunnen een 100-tal meter vanaf de kant hun duik beginnen met een loodrechte afdaling naar de bodem. Men mag echter nooit opstijgen in de vaargeul(tenzij noodgeval) omwille van de scheepvaart! Bij het opstijgen volgt iedereen dus de bodem. Dit houdt echter in dat de stijgtijd tot aan de eventuele eerste trap bij de duiktijd moet opgeteld worden. Deze stijgtijd is op voorhand niet zo eenvoudig in te schatten, tenzij men de plaats zeer goed kent. Voorzichtigheid is hier dan ook geboden.
V. Reglementen en vergunningen: De reglementeringen in Zeeland zijn onlangs veranderd: vanaf 2003 is er geen vergunning meer nodig om te duiken, de andere verplichtingen blijven van kracht. Duiken is in Zeeland verboden, tenzij men een vergunning heeft (of ontheffing afgeleverd door Gedeputeerde Staten) Deze vergunning kan men mits invullen van een vragenlijst bekomen bij Provincie Zeeland Duiksport, postbus 6001, 4330 LA Middelburg Hiervoor dient men wel 47,75 gulden(1994) te storten(Info bij organisator buitenduiken). Bij deze vergunning krijgt men dan tevens een reglement. Enkele belangrijke verplichtingen in verband hiermee zijn: * Men dient de vergunning steeds bij zich te hebben en eventueel te overhandigen aan bevoegde personen. * Men dient in het bezit te zijn van een bewijs van duikvaardigheid. * Flessen dienen reglementair gekeurd te zijn. * Men moet voorzien zijn van een reddingsvest met gasvoorraad (stabilisatievest). * Het is verboden planten te beschadigen of mee te nemen * Het is verboden dieren te vangen, mee te nemen of te storen. * Men mag geen voorwerpen bij zich hebben die tot doel hebben planten of dieren te vervoeren of bemachtigen. 93
Bijlagen Bijlage 1: Examenvragen van de vorige jaren Vanaf het academiejaar 2002-2003 worden de examenvragen van de vorige jaren bij de cursus gevoegd zodat jullie een beter idee krijgen van de manier waarop het examen afgenomen wordt en wat er belangrijk is in de cursus. Het examen bestaat uit multiple choice vragen, doch de verschillende mogelijke antwoorden worden niet doorgegeven, enkel de vragen. Elk jaar worden er ook verschillende nieuwe vragen opgesteld, dus deze lijst is enkel een indicatie van de manier waarop we naar jullie kennis peilen. Examen Duiktabellen
•
Bereken welke fles men minimum moet meenemen voor een duik van 37 minuten op 25 meter.
•
Bereken welke fles(sen) men minimum moet meenemen voor een duik van 21 minuten op 31 meter.
•
Men doet om 9u00 ’s ochtends een duik van 45 minuten (= duiktijd) op 20 meter. Om 14u00 wil men een tweede duik doen op 16 meter. Wat is de maximale duiktijd voor een no-deco duik?
•
Men doet om 11u00 ’s ochtends een duik van 28 minuten (= duiktijd) op 25 meter. Om 13u00 wil men een tweede duik doen op 20 meter. Wat is de maximale duiktijd voor een no-deco duik?
•
Teken het volledige duikprofiel van een duik van 32 minuten (= duiktijd) op 37 meter. Geef de volledige duikduur en de kritische verzadigingscoëfficiënt aan het einde van de duik
•
Teken het volledige duikprofiel van een duik van 37 minuten (= duiktijd) op 32 meter. Geef de volledige duikduur en de kritische verzadigingscoëfficiënt aan het einde van de duik
•
Na een duik van 16 minuten op 46 meter merk je dat je lucht op is. Je stijgt gecontroleerd naar de oppervlakte en bovengekomen voel je je goed. Wat kan je nu doen?
•
Na een duik van 35 minuten (= duiktijd) op 25 meter stijg je ongecontroleerd naar het oppervlak. Bovengekomen voel je je goed. Wat kan je nu doen?
•
Welke van de volgende uitspraken zijn niet waar?
•
Bij een duik in een bergmeer :
•
Welke van de volgende uitspraken zijn waar?
•
Wat zijn de decompressiestops na een duik van 26 minuten (= duiktijd) op 46 meter.
•
Wat zijn de decompressiestops na een duik van 45 minuten (= duiktijd) op 22 meter.
94
•
Een duiker duikt tot 30 meter. Zijn duiktijd bedraagt 35 minuten. Deze duiktijd staat niet in de tabellen van 30 meter ...
•
Wat zijn de decompressiestops na een duik van 34 minuten (= duiktijd) op 27 meter?
•
Duik 1 van 43 minuten (= duiktijd) op 24 meter. Tussentijd bedraagt 4 uur. Duik 2 van 40 minuten op 17 meter. Decompressiestops van duik 2 zijn ...
•
Bereken welke fles men minimum moet meenemen voor een duik van 34 minuten op 20 meter.
•
Bereken welke fles men minimum moet meenemen voor een duik van 24 minuten op 36 meter.
•
Duik 1 van 36 minuten (= duiktijd) op 34 meter. Duik 2 van 50 minuten (= duiktijd) op 19 meter. De tussentijd bedraagt 3 uur 24 minuten. Als de eerste duik start om 10u00, hoe laat is de tweede duik dan en einde. Maak een schets van de volledige duikdag om het antwoord te verduidelijken.
•
Duik 1 van 42 minuten (= duiktijd) op 32 meter. De tussentijd bedraagt 4 uur 9 minuten. Duik 2 van 36 minuten (= duiktijd) op 26 meter. Als de eerste duik start om 9u30, hoe laat is de tweede duik dan ten einde. Maak een schets van de volledige duikdag om het antwoord te verduidelijken.
•
Bij zware deining moet een duiker ...
95
Examen Duikfysica •
Een duiker vult een ballon op 30 m met lucht tot een bepaald volume. De ballon gaat stuk als dat volume zou verdubbelen. Op welke diepte zal de ballon stuk gaan ?
•
Een open klok wordt met lucht volledig gevuld op 25 m. Als we de klok laten stijgen tot 15 m zal zijn volume:
•
Een fles van 15 liter, gevuld op 200 bar bevat bij een temperatuur van –10°C
•
Een fles van 10 liter, gevuld op 200 bar bevat bij een temperatuur van 10°C
•
Een fles van 15 liter, gevuld op 200 bar bij 30°C bevat bij een temperatuur van 20°C
•
Een fles van 10 liter, gevuld op 200 bar bij 40°C bevat bij een temperatuur van 20°C:
•
Een fles van 15 liter, gevuld op 200 bar bij 40°C bevat bij een temperatuur van 20°C
•
Twee flessen van resp. 10 en 15 liter worden gevuld op 200 bar bij 40°C. Tijdens het transport koelen ze tot 20°C. De druk in de fles van 10 liter is bij aankomst op de duikplaats:
•
Twee flessen van resp. 10 en 15 liter worden gevuld op 200 bar bij 40°C. De duikers dalen af naar 30 m waarbij de flessen afkoelen tot 10°C. De druk in de fles van 10 liter is na een duik van 10 minuten op 30 m:
•
Twee flessen van 15 liter wordt gevuld op 200 bar bij 50°C. De duikers dalen af naar 30 m waarbij de flessen afkoelen tot 20°C. De druk in de fles is na een duik van 10 minuten op 30 m:
•
Een duiker duikt op een diepte van 10 m. Hij daalt verder tot 30 m. Hoeveel is het drukverschil t.o.v. zijn eerste diepte ?
•
Een duiker duikt op een diepte van 10 m. Hij daalt verder tot 30 m. Zijn omgevingsdruk is:
•
Een fles van 10 liter is gevuld tot 200 bar. Na 10 minuten op een constante diepte is de flesdruk teruggevallen tot 160 bar. Hoe diep duikt men als je aanneemt dat de duiker een gemiddeld luchtverbruik heeft ?
•
Een duiker heeft zijn duikfles van 10 liter gevuld tot 200 bar. Hij duikt tot een diepte van 10 m. Hoe lang kan hij onder normale omstandigheden duiken ?
•
Een duiker heeft zijn duikfles van 15 liter gevuld tot 200 bar. Hij duikt tot een diepte van 20 m. Hoe lang kan hij onder normale omstandigheden duiken ?
•
Een anker weegt 50 kg op 30 m. Hoeveel zal de druk in onze fles gedaald zijn door het anker te lichten met een hefballon, gevuld uit onze duikfles van 10 liter?
•
Een anker weegt 100 kg op 20 m. Hoeveel zal de druk in onze fles gedaald zijn door het anker te lichten met een hefballon, gevuld uit onze duikfles van 10 liter?
•
Een duiker duikt met een luchtmengsel van 60% stikstofgas en 40% zuurstofgas. Wat is zijn maximaal toelaatbare diepte? 96
•
Een duiker duikt met een luchtmengsel van 70% stikstofgas en 30% zuurstofgas. Wat is zijn maximaal toelaatbare diepte?
•
Een luchtmengsel bevat 1 mbar CO2. Dit mengsel wordt in een duikfles gepompt waarna de duiker een duik maakt tot 20 m. Hoeveel bedraagt de partiele druk hier van het mengsel dat ingeademd wordt?
•
Hoe diep mag men duiken met een mengsel 57 % O2 / 43 % N2 vooraleer zuurstofgas giftig wordt?
•
Wat zal een plastic zak gevuld met zoet water doen als je hem in de zee gooit ?
•
Wat zal een plastic zak gevuld met zout water doen als je hem in een vijver gooit?
•
Een anker weegt 50 kg op 30 m. Hoeveel lucht moeten we in een zak laten om het anker met een hefballon te lichten?
97
Examen Medische aspecten •
De beste definitie van een squeeze is
•
Om het ongemak van een squeeze te voorkomen moet de druk in een luchtholte altijd gelijk zijn aan de waterdruk buiten de luchtholte.
•
Je moet je luchtholten compenseren
•
Als je pijn in je oren voelt tijdens het afdalen,
•
Als je pijn in je oren voelt tijdens het stijgen
•
Om een maximale ademhalingsefficiëntie te verkrijgen tijdens het duiken, moet men altijd traag en diep ademhalen
•
Duid alle juiste mogelijkheden aan. gebruiken
•
Lucht bestaat voornamelijk uit
•
De mogelijk symptomen van het gebruik van met vervuilde lucht gevulde flessen zijn
•
Om problemen van zuurstofvergiftiging te vermijden moet men
•
Duid de symptomen van stikstofnarcose aan
•
De twee primaire factoren die het opnemen en afgeven van stikstof in een duiker beïnvloeden zijn
•
Wanneer men diepte- en/of tijdslimieten heeft overschreden, kan bij het opstijgen … voorkomen : het begin van een decompressieongeval
•
Welke secundaire factoren kunnen de absorptie en afgifte van stikstof in een duiker beïnvloeden?
•
Duid de mogelijke symptomen van een decompressieongeval aan
•
Het diffusieproces in de longen vindt onmiddellijk plaats
•
Longoverdruk wordt veroorzaakt door
•
Een longbreuk is te herkennen aan
•
Excessieve hyperventilatie voor een apnée kan aanleiding geven tot
•
Een pijn juist boven en achter de ogen tijdens het duiken is vermoedelijk te wijten aan een
•
Het scheuren van een trommelvlies tijdens het duiken zal waarschijnlijk aanleiding geven tot
•
Het behandelen van stikstofnarcose gebeurt door
•
Om longoverdruk te vermijden is het noodzakelijk van
98
Voor het duiken mag men nooit …
•
Bij de behandeling van een shock
•
De behandeling van een decompressie-ongeval gebeurt door
•
Bij cardiopulmonaire reanimatie
•
De regulatie van de ademhaling wordt bepaald door
•
In de longalveolen
•
Het bloed dat van de weefsels komt en via het hart naar de longen gaat
99
Examen Materiaal
•
Wat is het verschil tussen een nat en een halfdroog pak
•
Een pak onderhouden doe je best als volgt:
•
Geef de verschillen aan tussen een eentraps en een tweetrapsontspanner
•
Geef 2 verschillen tussen binnen en buitenvinnen
•
Als je pak uitgespoeld is moet je:
•
Zijn volgende beweringen goed of fout (aanduiden met G of F)
•
In welke volgorde monteer je een zwembadontspanner op een fles met backpack
•
Wat is het doel van een trimvest
•
Verklaar volgende duiktekens en beschrijf de handeling
•
Verklaar dit duikteken
100