Vroegtijdige interventie in "criminele carrièregezinnen" middels Functionele Gezinstherapie. Betrokken partijen: Het Cluster Forensische Jeugdpsychiatrie van de Bascule, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) De Gemeente Amsterdam
FFT bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule
Resultaten van het onderzoek naar de implementatie van FFT binnen het Cluster forensische jeugdpsychiatrie en van het onderzoek naar recidive onder jongeren die FFT ontvangen.
Duivendrecht, maart 2007 Drs. E. van Leeuwen Drs. M.C.A.E. van der Veldt
Colofon
Duivendrecht, maart 2007 Dit rapport is te bestellen bij: PI Research Postbus 366 1115 ZH Duivendrecht Telefoon: 020 - 77 45 680 www.piresearch.nl
In opdracht van: De gemeente Amsterdam.
Uitvoering onderzoek: Het onderzoek is uitgevoerd door PI Research in samenwerking met het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule.
Met dank aan: Lotte Loef, Mirjam Bekker, René Breuk (de Bascule) & Henry Janssen (BJAA). Alle deelnemers aan de interviews, voor hun inzet en medewerking.
Auteurs: Drs. E. van Leeuwen (Emilie) en drs. M.C.A.E. (Marie-Christine) van der Veldt zijn beide werkzaam bij PI Research. PI Research is een organisatie voor onderzoek, innovatie en opleiding, gericht op de ontwikkeling, opvoeding en behandeling van kinderen en jongeren.
Overname, openbaarmaking en/of verspreiding van (gedeelten van) deze uitgave is niet toegestaan zonder toestemming van de auteurs.
Inhoudsopgave
1
Aanpak harde kern jeugd met functionele gezinstherapie
7
1.1
Inleiding ............................................................................................................... 7
1.2
Wat is Functionele gezinstherapie?..................................................................... 8
1.3
Het programma-aanbod ...................................................................................... 8
1.4
De beoogde doelgroep ........................................................................................ 9
1.5
Doel van dit rapport ............................................................................................. 10
1.6
De inhoud van dit rapport .................................................................................... 10
2
Opzet en uitvoering van het onderzoek
11
2.1
Inleiding ............................................................................................................... 11
2.2
De onderzoeksvragen ......................................................................................... 11
2.3
Opzet van en werkwijze bij de procesevaluatie ................................................... 11
2.4
Opzet van en werkwijze bij het meten van recidive ............................................. 12
2.5
Het instrumentarium ............................................................................................ 15
3
De implementatie van FFT binnen de Bascule
18
3.1
Inleiding ............................................................................................................... 18
3.2
Voorbereidingen en randvoorwaarden ................................................................ 18
3.3
Externe voorlichting over FFT en de toeleiding naar FFT.................................... 19
3.4
De opleiding tot FFT-therapeut............................................................................ 22
3.5
Supervisie en het borgen van kwaliteit ................................................................ 22
3.6
De inbedding van onderzoek in de praktijk.......................................................... 24
3.7
Deskundigheidsbevordering ................................................................................ 25
3.8
Aangemelde gezinnen: beoogde versus bereikte doelgroep en aantallen .......... 26
3.9
Samenvatting ...................................................................................................... 31
4
De onderzoeksgroep
32
4.1
Inleiding ............................................................................................................... 32
4.2
Algemene kenmerken van de onderzoeksgroep ................................................. 32
4.2.1 Geslacht, leeftijd en woonsituatie .......................................................................... 33 4.2.2 Geboorteland en etniciteit...................................................................................... 33 4.2.3 Gezagskader ......................................................................................................... 34 4.2.4 Dagbesteding bij aanvang ..................................................................................... 34
5
4.2.5 Opleiding en dagbesteding ouders ........................................................................ 35
4.3
Problemen van de jongere en het gezin.............................................................. 36
4.3.1 Eerder ontvangen hulp........................................................................................... 36 4.3.2 Psychiatrische problematiek van de jongeren ....................................................... 36 4.3.3 Relaties in gezin en met leeftijdgenoten ................................................................ 37 4.3.4 Omgangsvaardigheden van de jongeren............................................................... 38 4.3.5 Gedragsproblemen ................................................................................................ 38 4.3.6 Risicofactoren in de gezinssituatie......................................................................... 39
4.4
Delictgeschiedenis van de jongeren uit de onderzoeksgroep ............................. 41
4.5
Samenvatting ...................................................................................................... 43
5
Recidiveonderzoek
45
5.1
Inleiding............................................................................................................... 45
5.2
Recidive onder jongeren die FFT in goed overleg hebben afgerond .................. 46
5.3
Recidive onder jongeren die na een of meerdere sessies zijn gestopt met FFT. 47
5.4
Recidive onder jongeren die nog in behandeling zijn .......................................... 49
5.5
Recidive onder jongeren die delicten hebben gepleegd tegen leven of persoon 51
5.6
Verschil tussen de groep die FFT goed heeft afgerond en de groep drop-outs .. 51
6
Samenvatting en conclusies
53
6.1
Inleiding............................................................................................................... 53
6.2
Beantwoording van de onderzoeksvragen .......................................................... 53
7
Literatuur
58
1
Aanpak harde kern jeugd met functionele gezinstherapie
1.1
Inleiding In het collegeakkoord 2002-2006 van de Gemeente Amsterdam staat geschreven: Amsterdam moet en zal veiliger worden. Om een grotere mate van veiligheid te realiseren heeft de gemeente het Veiligheidsplan Amsterdam opgesteld. Dit plan richt zich onder andere op de sociale veiligheid, oftewel: onveiligheid veroorzaakt door ongewenst gedrag. Een van de dadergroepen waar het veiligheidsplan zich op richt is de harde kern jeugd. Dit zijn veelplegers in de leeftijd van twaalf tot en met 24 jaar die herhaaldelijk met politie of justitie in aanraking komen en voor veel materiële en immateriële schade zorgen1. In Amsterdam zijn in 20032 ruim 1700 aanhoudingen verricht van zogenaamde harde kern jongeren. Om delinquentie onder harde kern jeugd te bestrijden is de Gemeente Amsterdam gestart met het project Aanpak Harde Kern Jeugd. Deze aanpak heeft vijf speerpunten, waarvan er twee zijn gericht op het begeleiden en behandelen van ernstig delinquente jongeren. Dit zijn resocialisatie en jeugdpsychiatrie3. In het kader van resocialisatie zijn er ambulante begeleidingstrajecten ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB). De begeleiding is bij ITB gericht op het toekomstperspectief van de jongere, in combinatie met strikte afspraken en controle. Ook wordt veel gebruik gemaakt van trajecten in jeugdinrichtingen als Den Engh en Glen Mills. In 2003 namen 139 jongeren in Amsterdam deel aan een vorm van ITB en werden 432 jongeren in een jeugdinrichting geplaatst. Ook de jeugdpsychiatrie komt steeds nadrukkelijker in beeld. Naar schatting lijdt een kwart van ernstig delinquente jongeren aan een psychische of gedragsstoornis. De noodzaak om adequate zorgprogramma’s voor deze doelgroep te ontwikkelen wordt dan ook steeds groter. Hoewel in Nederland de nadruk bij de aanpak van harde kern jongeren vooral nog ligt op het individuele vlak, tonen onderzoek en praktijk aan dat dit vaak onvoldoende is. De kans op succes blijkt toe te nemen als het gehele gezin van de jongere bij de hulp wordt betrokken. In aansluiting op bovengenoemde ontwikkelingen werkt de projectgroep Aanpak Harde Kern Jeugd sinds 2002 samen met het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule. De Bascule is een academisch centrum voor kinder- en
1
Bron: www.amsterdam.nl.
2
De meest recente gegevens hierover dateren van 2003.
3
De overige drie speerpunten zijn: preventie en doorstroom beperking, opsporing en vervolging, informatieverzameling (voor meer informatie zie www.eenveiligamsterdam.nl).
7
jeugdpsychiatrie voor de regio Amsterdam en omstreken. Het Cluster behandelt jongeren in de leeftijd van twaalf tot 22 jaar met psychiatrische stoornissen, een dreigende groei richting een persoonlijkheidsstoornis, (ernstige) gedragsproblemen of een combinatie daarvan. Onder cliënten van de Bascule bevinden zich ook jongeren die herhaaldelijk in aanraking zijn gekomen met het strafrecht en onder juridische dwang in therapie zijn. Een groot deel van de aangemelde jongeren wordt bij de Bascule in gezinsverband behandeld met de uit Amerika afkomstige Functional 5 Family Therapy4(FFT) .
1.2
Wat is Functionele gezinstherapie? Functional Family Therapy (FFT) is in de jaren zeventig in de Verenigde Staten ontwikkeld voor de behandeling van gezinnen van delinquente jongeren. Traditionele therapievormen kunnen vaak niet uit de voeten met ‘ongemotiveerde’ gezinnen of gezinnen die veel weerstand tegen behandeling tonen. FFT-therapeuten proberen juist deze weerstand te begrijpen en beschuldigingen en negatieve interacties tussen gezinsleden te doorbreken. Hierdoor lukt het uiteindelijk vaak om ongemotiveerde gezinnen toch voor behandeling te motiveren. FFT is een intensieve, gezinsgerichte behandelvorm die in de Verenigde Staten tussen drie en zes maanden in beslag neemt. De therapie heeft een brede theoretische oriëntatie en bevat elementen uit de systeemtherapie, de gedragstherapie en de cognitieve therapie. De behandelvorm bestaat in Amerika uit acht tot 30 zittingen (Sexton & Alexander, 2002). Uit Amerikaans onderzoek naar de behandeling van delinquente jongeren met FFT blijkt dat de behandelvorm haar vruchten afwerpt. In vergelijking met andere vormen van begeleiding slaagt FFT er in om bij bijna twee keer zoveel jongeren te voorkomen dat zij opnieuw in aanraking komen met het strafrecht. Daarnaast doen jongeren na afsluiting van de therapie minder vaak een beroep op nieuwe hulpvormen en heeft de behandeling een preventief effect op jongere broertjes en zusjes. Met deze resultaten is Functionele Gezinstherapie in de Verenigde Staten één van de elf programma's’ die uit 500 onderzochte programma's als bewezen effectief naar voren zijn gekomen.6
1.3
Het programma-aanbod7 Het programma is onderverdeeld in drie fasen: (1) de verbindings- en motiveringsfase, (2) de gedragsveranderingfase en (3) de generalisatiefase. Na de derde fase volgt er een periode van nazorg.
4
In het Nederlands wordt de behandelvorm functionele gezinstherapie genoemd.
5
Bron: www.debascule.com.
6
Bron: www.colorado.edu/cspv/blueprints.
7
Dit is een bewerking van een alinea uit: Vroegtijdige interventie in “criminele carrière gezinnen” middels Functionele Gezinstherapie Aanpak harde kern doelgroep in Amsterdam vanuit Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam door de Derde Oever/PI, blz. 10 (Breuk, R. & Buwalda, J., augustus 2003).
8
Fase 1. De verbindings- en motiveringsfase De eerste fase bestaat uit ongeveer vier wekelijkse zittingen met het gezin. Tijdens deze fase wordt het gezin gemotiveerd om aan de behandeling mee te werken en wordt er diagnostiek verricht. Doelen die centraal staan zijn: (a) een vertrouwensband creëren tussen de therapeut en de individuele gezinsleden, (b) het verminderen van beschuldigingen en negatieve interacties tussen gezinsleden, (c) het zoeken naar een gezamenlijk gezinsthema dat in de therapie centraal komt te staan. Fase 2. De gedragsverandering fase Deze fase bestaat uit zes tot acht wekelijkse zittingen. In de tweede fase worden vaardigheden getraind en geoefend, zoals het oplossen van problemen, onderhandelen en het omgaan met conflicten en opvoedingsvaardigheden van ouders. Er wordt veel geoefend. Daarnaast wordt er door de therapeut gelet op een goede onderlinge communicatie tussen gezinsleden. De therapeut helpt gezinsleden om beschuldigingen om te buigen naar omgangswensen en geeft het gezin erkenning voor de inspanningen die het verricht. Afhankelijk van de specifieke problemen van een gezin wordt besloten welke vaardigheden getraind worden. Fase 3. De generalisatiefase De derde fase duurt gemiddeld twee tot drie maanden. In deze fase worden de zittingen met het gezin minder frequent en stimuleert de therapeut gezinsleden om zelf naar oplossingen te zoeken. De doelen in deze fase zijn het generaliseren van nieuw geleerd gedrag naar andere situaties, het behouden van het veranderde gedrag en terugvalpreventie. Na afsluiting van de therapie volgt een nazorgfase8. Gedurende deze periode heeft het gezin nog de mogelijkheid om een beroep te doen op de therapeut. Daarnaast wordt de jongere op diverse leefgebieden zoals school, werk en vrije tijd begeleid door zijn of haar jeugdreclasseerder. Bij ernstige of frequente recidive vindt detentie, uithuisplaatsing en/of intensivering van behandeling plaats.
1.4
De beoogde doelgroep De beoogde doelgroep voor de behandeling met FFT in het huidige onderzoek, staat omschreven in het werkplan 2005 van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie. Het gaat om jongeren tussen de twaalf en achttien jaar (en hun gezinnen) die geregeld delicten plegen en daardoor in aanraking komen met het strafrecht. Gevolg hiervan is dat zij binnen een strafrechterlijk kader begeleiding krijgen opgelegd door de jeugdreclassering. De jongeren bevinden zich doorgaans in een gezinssituatie waarbij sprake is van risicofactoren die de kans op recidive vergroten maar die tevens beïnvloedbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn: opvoedingsproblemen en onvoldoende ouderlijk toezicht. Veelvuldige conflicten binnen het gezin of
8
Deze fase valt buiten de fase van intensieve zorg, maar is wel wezenlijk in het voorkómen van terugval.
9
onvoldoende ouderlijke ondersteuning en zorg zijn ook veel voorkomende risicofactoren.9
1.5
Doel van dit rapport De successen die in de Verenigde Staten met FFT zijn geboekt, hebben het Cluster forensische jeugdpsychiatrie in 2002 doen besluiten om FFT naar Nederland te halen. In 2004 is, in nauwe samenwerking met Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) en de grondleggers van FFT, een implementatietraject van start gegaan. De projectgroep Aanpak Harde Kern Jeugd van de Gemeente Amsterdam heeft toegezegd om gedurende drie jaar de behandeling van 48 gezinnen te financieren op jaarbasis. De projectgroep heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat de implementatie en uitkomsten van FFT in termen van recidive worden geëvalueerd. PI Research is gevraagd om dit evaluatieonderzoek uit te voeren, in opdracht van de gemeente Amsterdam. Het onderzoek dat PI Research uitvoert in opdracht van de gemeente bestaat uit twee delen. Het eerste deel richt zich op het proces van implementatie van FFT binnen het Cluster forensische jeugdpsychiatrie. Er wordt geëvalueerd welke aspecten van de implementatie goed verlopen en waar zich knelpunten voordoen. Hierdoor kan de Bascule het implementatieproces waar nodig tijdig bij sturen. Het tweede deel betreft recidiveonderzoek. De vraag die daarbij centraal staat is: komen harde kern jongeren na het ontvangen van functionele gezinstherapie minder vaak in aanraking met politie en justitie dan jongeren die geen FFT hebben ontvangen? De resultaten dienen te worden afgezet tegen resultaten van jongeren die reguliere jeugdreclassering ontvangen en jongeren die in Amerika FFT hebben ontvangen.
1.6
De inhoud van dit rapport In Hoofdstuk 2 wordt de opzet en de wijze van uitvoering van het onderzoek beschreven. In hoofdstuk 3 wordt in retrospectief teruggeblikt op het implementatieproces van FFT bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule. In het vierde hoofdstuk wordt de onderzoeksgroep van het recidiveonderzoek beschreven. Hoofdstuk 5 gaat over de resultaten van het onderzoek naar recidive. Hoofdstuk 6, tenslotte, bevat conclusies op basis van de onderzoeksbevindingen.
9
Deze informatie is ontleend aan het Werkplan 2005: Vroegtijdige interventie in “criminele carrièregezinnen” middels Functionele Gezinstherapie.
10
2
Opzet en uitvoering van het onderzoek
2.1
Inleiding Het onderzoek naar FFT bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft een evaluatie van de implementatie van FFT bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule. Het tweede onderzoeksdeel richt zich op recidive na afsluiting van de behandeling. De indeling van dit hoofdstuk is als volgt. De onderzoeksvragen staan beschreven in paragraaf 2.2. Paragraaf 2.3 betreft de opzet van en de werkwijze bij de procesevaluatie. In paragraaf 2.4 wordt aandacht besteed aan de opzet van het recidiveonderzoek en de wijze waarop dit is vormgegeven. In paragraaf 2.5 wordt het instrumentarium toegelicht.
2.2
De onderzoeksvragen Er is een tweetal onderzoeksvragen geformuleerd. De eerste vraag is: verloopt de uitvoering van het experiment bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie en Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) overeenkomstig de opgestelde projectplanning en -opzet? Deze vraag is onderverdeeld in drie subvragen10: 1a. Worden de projectdoelen met betrekking tot de instroom van ‘criminele carrière gezinnen’ en de deskundigheidsbevordering van BJAA-medewerkers gehaald? 1b. Indien van de aanvankelijke planning en opzet wordt afgeweken, wat is daarvan de reden of oorzaak? 1c. Wat is er (extra) ondernomen om de projectdoelen te bereiken? De tweede onderzoeksvraag luidt: is FFT een effectieve interventie voor jeugdige delinquenten en hun gezinnen (‘criminele carrière gezinnen’) in Nederland? Deze vraag valt uiteen in twee subvragen: 2a. Heeft FFT meerwaarde ten opzichte van ‘reguliere begeleidingsvormen’, in termen van recidive? 2b. Kunnen de Amerikaanse onderzoeksresultaten over de effectiviteit van FFT worden gerepliceerd?
2.3
Opzet van en werkwijze bij de procesevaluatie Het onderzoek heeft in de eerste plaats tot doel gehad om jaarlijks inzicht te geven in het proces van implementatie van FFT binnen het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule. Om de voortgang van de implementatie periodiek
10
De hoofd- en subvragen zijn overgenomen uit het onderzoeksvoorstel van mei 2004.
11
in kaart te brengen is gewerkt met onderzoeksperioden van een half jaar. Aan de hand van werkplannen van de Bascule en structureel tussentijds overleg tussen de Bascule, de Gemeente Amsterdam, BJAA en PI Research is afgestemd welke doelen er in de daaropvolgende periode gerealiseerd zouden worden. Er is op twee manieren informatie verzameld over de voortgang van de implementatie: (1) er zijn interviews afgenomen bij sleutelfiguren en (2) er is relevante projectdocumentatie verzameld met behulp van een daartoe samengesteld instrumentarium, het registratiesysteem van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie en het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie-Parket Administratiesysteem (COMPAS). Er zijn in november 2004 en mei 2005 interviewrondes gehouden. Daartoe zijn zowel binnen de Bascule als daarbuiten mensen benaderd die direct of indirect betrokken zijn bij FFT11. Er zijn verschillende onderwerpen behandeld, zoals voorlichting over FFT aan externe instanties, aanmeldingsroutes naar FFT, de behandeling van gezinnen en de opleiding tot FFT-therapeut. In september 2006 is ten behoeve van het eindrapport opnieuw een interviewronde gehouden. Met geïnterviewden is teruggeblikt op de implementatie van FFT in de afgelopen drie jaar en vooruit gekeken naar toekomstige ontwikkelingen. Er is halfjaarlijks informatie verzameld over de demografische en psychosociale kenmerken van de onderzoeksgroep, met behulp van het daarvoor bestemde instrumentarium (zie paragraaf 2.5). Daarnaast zijn iedere zes maanden gegevens verzameld over de aanmelding en instroom van gezinnen die FFT ontvangen. Vanuit het registratiesysteem COMPAS zijn halfjaarlijks gegevens verkregen over de delictgeschiedenis van jongeren. Er is twee keer per jaar een nieuwsbrief verschenen, waarin gerapporteerd is over de voortgang van de implementatie. In de eerste twee nieuwsbrieven, de datum december 2004 en juni 2005 is uitvoerig aandacht besteed aan de wijze waarop aan FFT binnen de Bascule is vorm gegeven. Daarnaast is een beeld geschetst van de bereikte doelgroep aan de hand van een aantal achtergrondkenmerken, zoals woonsituatie, etniciteit, juridische status en delictgeschiedenis. De laatste twee nieuwsbrieven, d.d. december 2005 en juni 2006 zijn vooral cijfermatig van aard. Hierin is gerapporteerd over het aantal aangemelde gezinnen voor FFT, het aantal doorverwijzingen, de gemiddelde behandelduur van FFT per fase en de uitval van gezinnen.
2.4
Opzet van en werkwijze bij het meten van recidive Bij aanvang van het onderzoek is gekozen voor een (quasi-) experimenteel onderzoeksdesign met drie onderzoekscondities om de effecten van FFT te evalueren. Gaande het onderzoek is duidelijk geworden dat deze opzet binnen de 11
Binnen de Bascule is gesproken met de Clustermanager van de afdeling forensische jeugdpsychiatrie, de projectmanager van FFT, het hoofd van de polikliniek, het hoofd van de supervisoren van FFT en vier FFT-therapeuten. Extern is gesproken met twee verwijzers van BJAA, twee jeugdreclasseerders, een rapporteur van de Raad van de Kinderbescherming, een Officier van Justitie, een medewerker van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD), een kinderrechter en twee gedragswetenschappers van justitiële jeugdinrichtingen.
12
daarvoor overeengekomen termijn niet haalbaar was. In overleg met de gemeente Amsterdam is er voor gekozen om de oorspronkelijke opzet aan te passen. In deze paragraaf wordt allereerst de oorspronkelijke opzet van het onderzoek beschreven, de stappen die gezet zijn om het onderzoek uit te voeren zoals bedoeld, de knelpunten die zich daarbij hebben voorgedaan en de aanpassingen die hier uit voort zijn gekomen. De oorspronkelijke opzet bevat drie onderzoekscondities met elk 48 gezinnen: (1) een experimentele conditie, bestaande uit criminele jongeren en hun gezinnen die FFT ontvangen; (2) een interne controleconditie met criminele jongeren en hun gezinnen die de ouder- & gezinscursus ontvangen; (3) een externe controleconditie, bestaande uit jongeren die via de jeugdreclassering reguliere begeleiding ontvangen. Onder reguliere begeleiding wordt het volgende verstaan: Toezicht en begeleiding12, Hulp en steun13, ITB-Harde Kern14 en ITB-CRIEM15. Gezinnen die bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie zijn aangemeld worden willekeurig (at random) aan de experimentele conditie of aan de interne controleconditie toegewezen. De derde onderzoeksconditie wordt voor de helft samengesteld uit jongeren die jeugdreclassering ontvangen en die qua leeftijd, sekse, etniciteit en delictgeschiedenis overeenkomen met jongeren die FFT ontvangen. Op dezelfde manier wordt de helft van de jongeren uit de ouder- & gezinscursus gematched met jongeren die jeugdreclassering ontvangen. De Bascule beschikt vanaf januari 2005 over ervaren therapeuten. Om die reden worden vanaf januari 2005 tot september 2006, met behulp van een drietal instrumenten (zie paragraaf 2.5) gegevens verzameld over de achtergrond van het gezin, de psychosociale situatie, de delictgeschiedenis, het aantal politiecontacten en recidive na afloop van de behandeling of begeleiding. Met behulp van de verzamelde data wordt getoetst of er significante verschillen optreden tussen de onderzoekscondities, in termen van recidive. Er is een aantal belangrijke stappen gezet om het recidiveonderzoek uit te voeren zoals bedoeld: (1) Er is door het Cluster forensische jeugdpsychiatrie een geprotocolleerde ouder- & gezinscursus ontwikkeld, bedoeld voor gezinnen die 12
De jongere is met politie in aanraking gekomen en na gehoord te zijn, is hij weer naar huis gestuurd. De Raad vindt dat er zorgen zijn en vraagt aan de Jeugdreclassering om de jongere te begeleiden.
13
Dit is jeugdreclassering die wordt opgelegd door de officier van Justitie, de rechter-commissaris of de kinderrechter.
14
Individuele Traject Begeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) is een zeer intensieve begeleiding van zes maanden, ook wel 'laatste kans' genoemd. Deze vorm wordt door de rechter opgelegd indien een jongere meerdere keren met Justitie in aanraking is gekomen vanwege het plegen van ernstige delicten. Er is daarvóór al begeleiding geweest, maar deze heeft niet (voldoende) geholpen. Deze begeleiding komt dan in plaats van langer vastzitten. Houdt de jongere zich niet aan de afspraken, dan gaat deze terug naar de jeugdgevangenis.
15
Individuele Traject Begeleiding Criminaliteit in Relatie tot Integratie van Etnische Minderheden (ITB-CRIEM) is een intensieve begeleiding van drie maanden. De Raad voor de Kinderbescherming of de rechter bepalen of een jongere hieraan mag deelnemen. Het is voor jongeren die voor de eerste keer een delict hebben gepleegd of enkele kleine delicten binnen een korte periode.
13
deelnemen aan de interne controle conditie16, (2) Om jongeren en hun gezinnen toe te kunnen wijzen aan een van de twee condities is door het Cluster forensische jeugdpsychiatrie een randomisatieprotocol opgesteld. Hierin staat beschreven hoe de intake en assessment van gezinnen plaatsvindt die in aanmerking komen voor het onderzoek, en wie daar vanuit de Bascule bij aanwezig is17. De willekeurige toewijzing van gezinnen aan de verschillende onderzoekscondities heeft binnen de Bascule plaats gevonden aan de hand van dit protocol, (3) Om jongeren en hun gezinnen te informeren over het onderzoek is door PI Research, het Cluster forensische jeugdpsychiatrie en BJAA de volgende procedure opgesteld: wanneer een jongere in aanmerking komt voor het onderzoek, wordt hij door de jeugdreclassering of door medewerkers van de Bascule over het onderzoek geïnformeerd. Indien de jongere instemt met deelname, wordt de jongere gevraagd hiervoor schriftelijke toestemming te verlenen. Ook de ouder(s) van de jongere moeten schriftelijke toestemming geven. Hiertoe zijn voor zowel jongeren als ouders informatie- en toestemmingsbrieven opgesteld. Indien de jongere of de ouder(s) niet wensen deel te nemen, zijn zij van het onderzoek uitgesloten. Voor hun behandeling heeft dit geen consequenties. Om jongeren die FFT of de ouder- & gezinscursus ontvangen te kunnen matchen met jongeren die jeugdreclassering krijgen zijn vier matching criteria opgesteld. (I) geslacht, (II) leeftijd, (III) etniciteit en (IV) delictgeschiedenis. Om te kunnen matchen op delictgeschiedenis is een indeling gemaakt in vier categorieën: first offenders18, licht criminelen19, (potentieel) jeugdige veelplegers20 en harde kern jongeren21. Deze categorieën zijn afkomstig uit het Procesboek Arrondissementsparket Amsterdam. Tenslotte is onderscheid gemaakt tussen jongeren die geweldsdelicten hebben gepleegd en jongeren die strafbare feiten hebben begaan zonder geweld. In de loop van het onderzoek hebben zich twee knelpunten voorgedaan. Zo is het is niet gelukt om binnen de vastgestelde termijn genoeg deelnemers te werven voor de tweede onderzoeksconditie, de ouder- & gezinscursus. Daarnaast is het tijdrovender gebleken en ook moeilijker dan van tevoren was ingeschat, om jongeren te werven voor de externe controleconditie.
16
Breuk, R. (2004). Protocol individuele gesprekken met ouders en ouders en jeugdigen als aanvulling en versterking van de oudercursus. Amsterdam, De Bascule. 17 In het protocol worden ook contra-indicaties beschreven voor deelname aan het onderzoek. Soms blijkt bijvoorbeeld tijdens een intakegesprek dat een gezin meer gebaat is bij FFT dan bij de ouder- & gezinscursus. In dat geval wordt het gezin uitgesloten van het onderzoek maar krijgt wel FFT aangeboden. 18
Jongeren in de leeftijd van nul tot achttien jaar tegen wie niet eerder een proces-verbaal is opgemaakt.
19
Jongeren in de leeftijd van nul tot achttien jaar die twee of meer delicten hebben gepleegd.
20
Jongeren in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar, die in het gehele criminele verleden drie of meer misdrijf procesverbalen tegen zich zagen opgemaakt, waarvan ten minste één in het peiljaar.
21
Een harde kern jongere is een jongere in de leeftijd van twaalf tot en met 24 jaar, die in het peiljaar twee zware delicten heeft gepleegd en bovendien in de jaren daarvoor drie antecedenten (Amsterdam: meldingen in xpol) heeft of een jongere die in het peiljaar ten minste drie zware delicten heeft gepleegd.
14
De eerste ouder- & gezinscursus, bedoeld voor zeventien gezinnen, zou starten in april 2005. Omdat er in april te weinig deelnemers waren, is deze cursus noodgedwongen uitgesteld. Ook in september van dat jaar lukte het niet om, volgens planning, de ouder- & gezinscursus gevuld te krijgen. Er liggen meerdere redenen ten grondslag aan de geringe instroom van gezinnen in de ouder- & gezinscursus. Een van de redenen is dat verwijzers bij de start van het onderzoek onvoldoende op de hoogte waren van de randomisatie. Verwijzers informeerden gezinnen vooraf over FFT, waardoor bij het gezin de verwachting ontstond dat het FFT zou ontvangen. Het was in zo’n geval moeilijk om het gezin alsnog te motiveren voor deelname aan de ouder- & gezinscursus. Om dit probleem op te lossen zijn vanuit de Bascule een aantal voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor verwijzers, om hen te informeren over het onderzoek. Voor het huidige onderzoek is dat helaas te laat gebleken. Een tweede reden voor de lage instroom in de ouder- & gezinscursus is dat de groepsgewijze opzet van de cursus niet aansloot bij gezinnen met een Arabische achtergrond. Ook de Nederlandse taal vormde voor veel van deze gezinnen een probleem. Om deze obstakels weg te nemen is een Arabischtalige variant van de ouder- & gezinscursus ontwikkeld die aan individuele gezinnen is gegeven. Een derde reden is dat sommige gezinnen zelf de voorkeur gaven aan FFT boven ouder- en gezinscursus. Om de externe controlegroep samen te stellen zijn anonieme gegevens van jongeren uit de interne onderzoeksgroepen verspreid onder jeugdreclasseerders over de regio Amsterdam. Jeugdreclasseerders hebben vervolgens in hun case-load gezocht naar jongeren die op de vier matching criteria overeenkwamen. Het is op deze manier onvoldoende gelukt om jongeren te werven voor de externe controleconditie. Om dit probleem op te lossen hebben onderzoekers van PI Research, BJAA en de Bascule gekeken of er via het centrale registratiesysteem van BJAA jongeren konden worden gematched. Helaas is ook dit door tijdgebrek geen reële optie gebleken. De geringe instroom van deelnemers aan de interne en externe controlecondities is niet zonder gevolgen gebleven voor het onderzoek. Het is niet gelukt om binnen het huidige onderzoek en binnen de daarvoor beschikbare tijd, twee controlegroepen samen te stellen. Hierdoor is vergelijkend onderzoek op casusniveau niet mogelijk. In samenspraak met en op verzoek van de projectgroep Aanpak Harde Kern Jeugd van de gemeente Amsterdam zijn in reactie hierop drie nieuwe afspraken gemaakt: (1) alleen de experimentele conditie bestaande uit gezinnen die FFT ontvangen wordt in het onderzoek betrokken, (2) niet alleen de jongeren en hun gezinnen die in 2005 met FFT zijn gestart maar alle jongeren en hun gezinnen die vanaf mei 2004 FFT hebben ontvangen worden betrokken in de recidivemeting. Dit heeft als consequentie dat ook die gezinnen die door onervaren therapeuten zijn behandeld geïncludeerd worden in het onderzoek. Tevens betekent dit dat ook jongeren die niet tot de harde kern behoren in het onderzoek worden betrokken, (3) er wordt een eenmalige recidive meting gedaan, in september 2006, zowel bij gezinnen die FFT reeds hebben afgerond als gezinnen bij wie de behandeling nog lopende is.
2.5
Het instrumentarium Om informatie te verzamelen voor het onderzoek zijn diverse instrumenten gebruikt: (1) Het interviewschema procesevaluatie is gebruikt om informatie te verzamelen
15
over de voortgang van de implementatie, (2) De Vragenlijst Doelgroep Gegevens (VDG) en (3) de Jongeren Informatie Lijst (JIL) zijn gebruikt om informatie te verzamelen over de onderzoeksgroep. Ook is gebruik gemaakt van (4) het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie-Parket Administratiesysteem (COMPAS) te Amsterdam om recidive te meten. Interviewschema procesevaluatie Het interviewschema is opgesteld ten behoeve van dit onderzoek. Het schema bevat 25 open vragen die gebaseerd zijn op vijf thema’s: (1) voorbereiding en randvoorwaarden (2) externe contacten en de toeleidingsroutes naar FFT, (3) opleiding en supervisie, (4) de behandeling van gezinnen, (5) huidige en toekomstige ontwikkelingen van FFT in Nederland. Het afnemen van het interview neemt ongeveer drie kwartier in beslag. Afhankelijk van de inhoudelijke achtergrond van de sleutelfiguur bij wie het interview wordt afgenomen, wordt op bepaalde thema’s meer of juist minder doorgevraagd. Vragenlijst Doelgroep Gegevens De Vragenlijst Doelgroep Gegevens is speciaal voor dit onderzoek samengesteld. Met behulp van deze lijst worden gegevens in kaart gebracht over de achtergrond en schoolgeschiedenis van de jongere, de ouder(s), de juridische status en delictgeschiedenis, de problematiek van de jongere en gezinsfactoren. De vragenlijst wordt ingevuld door de FFT-therapeut bij aanvang van de behandeling. Jongeren informatie Lijst voor Reclasseringsmedewerkers Met de Jongeren informatie Lijst (JIL) wordt informatie verzameld over de psychosociale situatie van de jongere. Onderwerpen die in de lijst aan bod komen zijn: omgangsvaardigheden van de jongere, toekomstperspectief, relaties in het gezin waar de jongere verblijft, gedragsproblemen van de jongere en gepleegde delicten22. De vragenlijst wordt ingevuld door de jeugdreclasseerder bij aanmelding van de jongere bij de Bascule. Communicatiesysteem Openbaar Ministerie-Parket Administratiesysteem (COMPAS) COMPAS is een registratiesysteem van het Openbaar Ministerie (O.M.) waarin de delictgeschiedenis van jongeren is vastgelegd. In COMPAS staat geregistreerd voor welke strafbare feiten individuele jongeren in aanraking zijn gekomen met politie en/ of justitie en wanneer en waar het betreffende delict plaats heeft gevonden. In COMPAS staan behalve de mogelijk gepleegde strafbare feiten de volgende gegevens geregistreerd: (1) er is wel of geen proces verbaal opgemaakt, (2) het gepleegde feit heeft wel of niet geleid tot een dagvaarding (3) er is sprake van wel/
22
De JIL is oorspronkelijk ontwikkeld door Jagers, J.D. & Slot, N.W. (1985) van het voormalige Paedologisch Instituut te Amsterdam (nu PI Research). De huidige versie is bewerkt door: Ter Metz, E. (oktober 2001) toentertijd ook werkzaam bij het voormalig Paedologisch Instituut, afdeling De Derde Oever (nu het Cluster forensische jeugdpsychiatrie).
16
geen strafoplegging, (4) er is sprake van wel/ geen transactie (geld boete), (4) het strafbare feit is wel/ niet afgehandeld, (5) er is wel/ geen sprake van schuld zonder straf, (6) er is sprake van vrijspraak, (7) er is sprake van het voegen van een of meerdere delicten tot een strafzaak. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het gaat om delicten waarvoor een jongere nog niet is veroordeeld. Ten behoeve van het huidige onderzoek zijn gegevens uit COMPAS opgevraagd in de Provincies Noord Holland, Flevoland en Utrecht.
17
3
De implementatie van FFT binnen de Bascule
3.1
Inleiding Het implementeren van een nieuwe behandelmethode vraagt inhoudelijk en organisatorisch veel van een organisatie. Het Cluster forensische jeugdpsychiatrie heeft zich in 2003 als doel gesteld om FFT binnen drie jaar als vaste behandelwijze binnen haar organisatie in te voeren. Dit betekent dat alle medewerkers vanaf 2006 standaard werken met de gezinsgerichte aanpak van FFT. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre de oorspronkelijke implementatiedoelen van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie in de afgelopen drie jaar zijn behaald. Daarbij wordt teruggeblikt op factoren die de implementatie van FFT hebben bevorderd of juist belemmerd. Tevens wordt gekeken naar huidige en toekomstige ontwikkelingen van FFT in Nederland. Al vanaf de start van de invoering, in 2003, volgt PI Research het proces van implementatie. Mede aan de hand van interviews met sleutelfiguren is geëvalueerd in hoeverre de opgestelde projectplanning en –opzet23 is gelopen zoals bedoeld. Tijdens de interviews is aandacht besteed aan onderwerpen als voorlichting, opleiding, supervisie en onderzoek. Over deze onderwerpen is tussen december 2004 en juni 2006 twee maal informatie verzameld en gerapporteerd in een nieuwsbrief. Behalve informatie uit de interviews worden in dit hoofdstuk ook gegevens gepresenteerd die afkomstig zijn uit het registratiesysteem van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie en het registratiesysteem COMPAS. Hierover is tussen mei 2004 en juni 2006 vier maal gerapporteerd in een nieuwsbrief. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de voorbereidingen en randvoorwaarden. Paragraaf 3.3 gaat over externe voorlichting over FFT en de toeleidingsroutes naar FFT. In paragraaf 3.4 wordt aandacht besteed aan het opleidingstraject van aspiranttherapeuten. Paragraaf 3.5 beschrijft hoe de supervisiestructuur binnen het Cluster forensische jeugdpsychiatrie is opgezet. Paragraaf 3.6 richt zich op de inbedding van onderzoek naar FFT in de praktijk en paragraaf 3.7 gaat over deskundigheidsbevordering door FFT-therapeuten bij BJAA. Paragraaf 3.8 gaat in op het aantal aangemelde en behandelde gezinnen bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie en enkele kenmerken van die gezinnen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting (paragraaf 3.9).
3.2
Voorbereidingen en randvoorwaarden Een goede voorbereiding waarbij rekening wordt gehouden met randvoorwaarden vergroot de kans op een succesvolle implementatie. In de voorbereidende fase is bij
23
Uitgewerkt projectplan. Vroegtijdige interventie in “criminele carrièregezinnen” middels Functionele Gezinstherapie. Aanpak harde kern doelgroep in Amsterdam vanuit Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam door De Derde Oever (de Bascule). Gefinancierd door de gemeente Amsterdam (juni 2004).
18
het Cluster forensische jeugdpsychiatrie onder meer gewerkt aan het creëren van draagvlak voor FFT bij medewerkers. Dit is gedaan door medewerkers in een vroeg stadium te betrekken, te informeren en te motiveren voor FFT. ‘We werkten al gezinsgericht en FFT sloot daar goed bij aan. Vanaf het begin was men hier enthousiast over.’ Daarnaast zijn er nieuwe medewerkers aangenomen die er zelf voor hebben gekozen om met FFT te gaan werken. Ook is in de voorbereiding aandacht besteed aan randvoorwaarden zoals voldoende menskracht, professionaliteit van de medewerkers, goede opleidingsmogelijkheden, een duidelijke inhoudelijke en organisatorische taakverdeling, voldoende mogelijkheden en middelen voor onvoorziene zaken en fysieke randvoorwaarden, zoals ruimten. De Bascule is er doorgaans goed in geslaagd om deze randvoorwaarden te vervullen. Er zijn intern en extern voldoende medewerkers met de juiste professionele achtergrond beschikbaar gevonden om opgeleid te worden tot FFT-therapeut. Ook de opleiding en de supervisie zijn goed gepland en georganiseerd. Zo zijn alle opleidingsdagen doorgegaan zoals van te voren afgesproken en is al vroeg in het project een heldere supervisiestructuur neergezet. Wat betreft de taakverdeling heeft de Bascule er voor gekozen om de inhoud en de organisatie van elkaar te scheiden. Er is een projectmanager aangesteld die beleidsmatige, organisatorische en logistieke taken op zich heeft genomen. Hierdoor konden de supervisoren en de therapeuten zich met de inhoud bezig houden. ‘Dit was prettig omdat zaken daardoor niet door elkaar liepen en al snel duidelijk werd bij wie we waarvoor terecht konden’. Ook is gebleken dat er voldoende mogelijkheden en middelen zijn om in te springen op nieuwe ontwikkelingen. Zo is er gaande de implementatie een onderzoeker aangesteld, onder meer ter ontlasting van de projectmanager en de therapeuten. Aan fysieke randvoorwaarden kon niet optimaal worden voldaan. Het gebouw waar het Cluster forensische jeugdpsychiatrie gevestigd is, is beperkt in haar ruimte. Dit betekent dat het voor therapeuten soms lastig was om een ruimte te reserveren waar zijn met hun gezinnen konden werken.
3.3
Externe voorlichting over FFT en de toeleiding naar FFT Een van de doelen van het project is het informeren van externe instanties over de inhoud en uitvoering van FFT en de toeleiding naar FFT. Hier is vooral in de jaren 2004 en 2005 veel aandacht aan besteed. Signalering van jongeren en hun gezinnen en de toeleiding naar FFT vindt voor een groot deel plaats binnen het casuïstiekoverleg van de Ketenunits24. De Ketenunits zijn samenwerkingsverbanden van organisaties die zich bezighouden met de aanpak van jeugdcriminaliteit en veelplegers. Alle instellingen die met deze jongeren te maken hebben werken samen op één locatie in een politiedistrict. Er zijn in totaal vijf Ketenunits in Amsterdam25. 24
De Ketenunits zijn voort gekomen uit het samenwerkingsverband Justitie In de Buurt (JIB).
25
In de Ketenunit werken de volgende partijen samen: het Openbaar Ministerie (regisseur), de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Halt, Stichting Reclassering Nederland, de Jellinek kliniek (verslaafden), het Leger des Heils (dak- en thuislozen), de GGD en de gemeente Amsterdam. De werkwijze sluit aan op de werkzaamheden die de deelnemende instellingen buiten de Ketenunits uitvoeren. Deze informatie is afkomstig van de website: www.eenveiligamsterdam.nl.
19
Omdat veel jeugdige delinquenten binnen het overleg van de Ketenunits worden ingebracht, is er vanuit de Bascule veel voorlichting gegeven binnen dit samenwerkingsverband. Zo zijn er presentaties verzorgd op locatie en is er schriftelijke informatie verspreid, zoals folders over FFT26. Tijdens de presentaties kwamen naast de inhoud van FFT ook de doelgroep, het onderzoek, de wijze van aanmelden en het strafrechterlijke kader waarbinnen dit gebeurt, aan bod. Op verzoek van verwijzers is ook expliciet aandacht besteed aan de verschillen tussen FFT en de behandelvorm Multisystemic Therapy (MST). ‘Het was onduidelijk voor jeugdreclasseerders welke gezinnen geschikt zijn voor FFT en welke voor MST. De Bascule heeft hierover in samenwerking met de uitvoerders van MST een korte notitie verspreid, wat zeer verhelderend heeft gewerkt.’ Naast presentaties en folders is in de afgelopen drie jaar ook in de media veel aandacht besteed aan FFT. Er zijn met enige regelmaat interviews over FFT verschenen in kranten, tijdschriften en op de televisie. Deze publiciteit vormde een onderdeel van het projectdoel externe voorlichting en heeft bijgedragen aan verspreiding van kennis over FFT onder een groter publiek. Terugblikkend geven geïnterviewde verwijzers en jeugdreclasseerders van BJAA aan dat de voorlichting er toe heeft bijgedragen dat FFT een vaste plek heeft veroverd op de jeugdzorgkaart. Medewerkers van de Ketenunits weten het Cluster forensische jeugdpsychiatrie te vinden en beschouwen FFT vandaag de dag als vast onderdeel van het zorgaanbod voor delinquente jongeren. Binnen de Ketenunits heeft de verspreiding van informatie over het onderzoek naar FFT er ook voor gezorgd dat men zich meer bewust is geworden van het belang van ‘evidence-based’ programma’s. ‘Het gezinsgerichte aspect van FFT was voor de meeste partners niet nieuw. De meerwaarde van gedegen onderzoek naar behandelvormen voor delinquente jeugdigen is binnen de Ketenunits nu wel vaker dan voorheen een terugkerend gespreksonderwerp geworden.’ De toeleiding naar FFT kan op verschillende manieren plaats vinden: via de (huis)arts, Bureau Jeugdzorg, een jeugdzorginstelling, een instelling met een RIAGG-functie, een schoolbegeleidingsdienst of een kinder- en jeugdpsychiater. Gezinnen kunnen telefonisch worden aangemeld, waarna het gezin wordt uitgenodigd voor een intake gesprek. Omdat ruim 60% van de verwijzingen verloopt via BJAA27, hebben de Bascule en de diverse locaties van BJAA een overlegstructuur opgezet. Tijdens een maandelijks terugkerende vergadering bij BJAA bespreken de Bascule en BJAA gezamenlijk welke jongeren en hun gezinnen geschikt lijken te zijn voor FFT. ‘De toenemende bekendheid met FFT maakt dat we steeds beter in staat zijn om gezinnen die geschikt zijn voor FFT te identificeren.’ De
26
Dit gebeurde zowel binnen de Ketenunit zelf als ook binnen instanties die zitting nemen in de Ketenunit of die daar indirect mee te maken hebben. Zo zijn er informatieve bijeenkomsten georganiseerd voor officieren van justitie en kinderrechters, voor de politie en de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast zijn bijeenkomsten georganiseerd voor jeugdreclasseerders en gezinsvoogden van BJAA.
27
In 2005 hebben de volgende verwijzers gezinnen aangemeld voor FFT: Bureau Jeugdzorg Amsterdam (61%); Overig BJ (SJG, WSG) (8%), Jeugd GGZ (10%); Overig Jeugdhulpverlening (4%); scholen (5%); de Bascule (6%); overig (6%).
20
doelgroep die geschikt is voor FFT is volgens verwijzers behoorlijk breed. ‘Het kan gaan om jongeren die het moeilijk hebben omdat er thuis veel aan de hand is maar ook om jongeren met psychopathische kenmerken. In hoeverre de behandeling bij alle jongeren daadwerkelijk aanslaat zal natuurlijk moeten blijken uit onderzoek.’ Ook met het Jongeren Opvang Centrum (JOC), SPIRIT (Nieuwe Perspectieven) en het Altra College (de Werkruimte) is een dergelijk overleg in het leven geroepen. Geïnterviewde verwijzers benadrukken het belang van de korte lijnen met de Bascule: ‘Het feit dat de kinder- & jeugdpsychiater hier maandelijks langs komt werkt drempelverlagend. Bovendien blijft FFT daardoor een actueel thema onder jeugdreclasseerders.’ Ook rechters blijken na drie jaar FFT goed bekend te zijn met het aanbod FFT. Zij zijn door de Bascule middels presentaties geïnformeerd over FFT en blijven op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen door de contacten die zij onderhouden met de jeugdreclassering. Samenvattend kan worden gesteld dat het doel externe voorlichting geven over FFT en de toeleidingsroute naar FFT is behaald. De vraag die nu op komt, is: hoe kan de Bascule waarborgen dat FFT ook in de toekomst blijft ‘leven’ bij externe instanties en dat de toeleidingsroute helder blijft? Zowel het management van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie als de jeugdreclassering van BJAA zijn van mening dat de Bascule moet blijven investeren in voorlichting aan externe instanties om FFT actueel te houden. ‘Op die manier worden ook nieuwe medewerkers inhoudelijk goed geïnformeerd over FFT’, aldus een jeugdreclasseerder. Behalve het verstrekken van informatie op gezette tijden benadrukt de Bascule ook het belang van het uitwisselen van informatie. ‘Jeugdreclasseerders doen ervaring op met FFT naarmate meer gezinnen in hun case-load FFT ontvangen. Het is erg belangrijk dat de Bascule van jeugdreclasseerders terug hoort wat er goed loopt en waar knelpunten liggen. Op die manier blijft ons contact dynamisch.’ De wachtlijst is een voorbeeld van een terugkerend onderwerp tussen BJAA en de Bascule. Jeugdreclasseerders willen gezinnen aanmelden voor FFT maar stuiten op een wachtlijst van drie tot zes maanden. Per gezin wordt er gezamenlijk naar een oplossing gezocht door de Bascule en BJAA. ‘Toch blijft dit een aandachtspunt waar niet altijd direct een oplossing voor te vinden is’, zegt een verwijzer van BJAA. Een recente ontwikkeling die de korte lijn tussen BJAA en de Bascule helpt waarborgen is de opsplitsing van de polikliniek van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie in regioteams. Dit betekent dat FFT-therapeuten van de Bascule aan een bepaalde regio van Amsterdam zijn toegewezen. Zij verdelen hun werkzaamheden tussen de locatie van de Bascule en de BJAA locatie binnen die regio. Een deel van de gezinnen behandelen zij daar vanaf november 2006. Voor het gezin levert dit het voordeel op van een kortere reistijd. Maar ook de contacten met BJAA worden hierdoor geïntensiveerd. Ook in logistiek opzicht levert dit een voordeel op. Voor therapeuten bleek het namelijk soms lastig te zijn om een geschikte ruimte te vinden waar zij met gezinnen kunnen werken. Deze nieuwe ontwikkeling brengt in dit opzicht mogelijkheden met zich mee.
21
3.4
De opleiding tot FFT-therapeut Het opleiden van drie generaties FFT-therapeuten behoorde tot één van de hoofddoelen van het implementatietraject. De opleiding van de eerste generatie therapeuten is in mei 2003 van start gegaan. De tweede groep aspirant therapeuten is in mei 2004 met de opleiding begonnen en de derde groep in oktober 2005. Alle therapeuten in opleiding zijn opgeleid door een van de grondleggers van FFT, Tom Sexton. Het (FFT) opleidingstraject bestaat uit drie blokken van twee trainingsdagen in het eerste jaar, twee blokken van twee trainingsdagen in het tweede jaar en twee losse trainingsdagen in het derde jaar. Het eerste trainingsblok staat in het teken van de eerste fase, de ‘verbindings- en motiveringsfase’. In het tweede deel wordt de ‘gedragsveranderingfase’ behandeld. De laatste twee dagen van het eerste opleidingsjaar gaan over de derde fase, de ‘generalisatiefase’. In het eerste jaar wordt aandacht geschonken aan zowel de theorie als de praktijk. In het tweede en derde jaar staan de opleidingsdagen vooral in het teken van de praktische toepassing van FFT. Dit betekent dat FFT-therapeuten in opleiding feedback krijgen op hun individuele handelen en dat gezamenlijk een casus wordt besproken. Geïnterviewde therapeuten geven aan dat het opleidingstraject is verlopen zoals gepland. Alle opleidingsdagen hebben plaatsgevonden en inhoudelijk zijn de diverse fasen van de behandelvorm aan bod gekomen. De therapeuten hebben vooral het praktisch oefenen en de individuele feedback op het eigen handelen als leerzaam ervaren. ‘Door veel te oefenen en terug te horen wat je goed en minder goed doet leer je het snelst.’ In totaal zijn in de periode 2003-2006 binnen het Cluster forensische jeugdpsychiatrie 21 medewerkers opgeleid tot FFT-therapeut. Hiervan zijn er momenteel nog achttien werkzaam bij de Bascule. Daarnaast is een medewerker bij een andere instelling tot FFT-therapeut opgeleid en sinds kort werkzaam bij de Bascule. Dat brengt het totaal van actieve FFT-therapeuten bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie op negentien. Hiermee is het projectdoel met betrekking tot opleiding ruimschoots behaald. Op dit moment is de Bascule, op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg met de grondleggers van FFT over de oprichting van een landelijk kenniscentrum FFT, gefinancierd door ZonMw. Dit landelijk kenniscentrum zal verantwoordelijk zijn voor de verdere implementatie van FFT in Nederland.
3.5
Supervisie en het borgen van kwaliteit Supervisie vormt een vast onderdeel van de FFT-methodiek en zorgt ervoor dat de kwaliteit van de behandeling continue wordt bewaakt. Ook na afronding van de opleiding tot FFT-therapeut loopt de supervisie door. Het opzetten van een structuur voor supervisie binnen het Cluster forensische jeugdpsychiatrie was dan ook één van de implementatiedoelen in het projectplan. Supervisie wordt gegeven door een ervaren gezinstherapeut die de opleiding tot FFT-therapeut heeft gevolgd en een opleiding heeft gevolgd tot supervisor. Binnen
22
het Cluster forensische jeugdpsychiatrie zijn zes supervisoren werkzaam. De supervisie vindt wekelijks en groepsgewijs plaats en neemt twee uur in beslag. Tijdens de bijeenkomsten brengen therapeuten gezinnen in, wisselen ervaringen uit en kijken met elkaar mee achter een ‘one-way screen’. De supervisor stuurt de bijeenkomsten door feedback te geven en het gesprek steeds terug te brengen naar de kern van waar het in FFT om draait. Belangrijke gespreksonderwerpen zijn de fase waarin het gezin zich bevindt, het centrale gezinsthema, de bejegening van gezinsleden onderling en het stellen van haalbare doelen. Tevens wordt aandacht besteed aan de mate waarin de therapeut concrete vaardigheden met het gezin oefent en zorg draagt voor een actieve werksfeer met het gezin. Tenslotte worden er algemeen geldende aandachtspunten besproken. Een onderwerp waar momenteel veel bij stil wordt gestaan is de gemiddelde duur van een behandeling. Een behandeltraject duurt momenteel gemiddeld twee keer langer dan de beoogde duur van drie tot zes maanden. ‘Het zit in de Nederlandse cultuur dat we door willen behandelen totdat er niets meer aan een gezin mankeert. We moeten er in de komende periode alert op zijn dat de behandeling afgerond wordt op het moment dat een gezin zelf vooruit kan.’ Het belangrijkste uitgangspunt van de supervisie is echter om therapeuten sterker te maken en bewust te maken van hun eigen handelen in relatie tot het gezin. Dit sluit aan bij de manier van werken met de gezinnen zelf. Ook daar ligt de focus op de sterke kanten van het gezin en de relationele context. ‘Dit is een van de krachten van FFT. We gebruiken het relationele proces niet alleen om gezinnen te behandelen. Dit komt op alle werkniveau’s terug, wat bijdraagt aan een open werksfeer.’ Om de supervisiebijeenkomsten verder te structureren wordt gebruik gemaakt van ‘progress notes’. Dit zijn evaluatieformulieren die therapeuten na iedere behandelsessie invullen voor het betreffende gezin. De progress notes bevatten informatie over de voortgang van de behandeling. Dit betekent dat er behandeldoelen worden beschreven en risico- en beschermende factoren in het gezin in kaart worden gebracht. Aanvankelijk werden de progress notes ad hoc gebruikt. Sinds 2005 vormen de progress notes een vast onderdeel van de behandelmethode. Wanneer een therapeut tijdens de groepssupervisie een gezin heeft ingebracht en toegelicht, wordt deze door de supervisor beoordeeld met een cijfer. In het eerste en tweede opleidingsjaar hebben therapeuten ook individueel supervisie ontvangen. Tijdens deze bijeenkomsten hebben therapeuten individuele feedback gekregen op hun handelen. Het hoofd supervisie zegt hierover: ‘Er is veel aandacht besteed aan het reflecteren op het eigen gedrag, persoonlijke ervaringen en de sterke en minder sterke kanten van de therapeut. Naarmate de opleiding vorderde, is gebleken dat individuele supervisiebijeenkomsten overbodig werden. Deze zijn toen geschrapt.’ Behalve de supervisie-bijeenkomsten vindt er ook tweewekelijks een organisatorisch overleg plaats voor therapeuten onder leiding van de projectmanager. Tijdens dit overleg worden beleidsmatige, organisatorische en logistieke punten behandeld. Zowel het management als geïnterviewde therapeuten zijn van mening dat de supervisie die intern is opgezet in belangrijke mate bijdraagt aan het succes
23
waarmee FFT binnen het Cluster forensische jeugdpsychiatrie wordt uitgevoerd. ‘Door de supervisie krijgen we de kans ons te ontwikkelen tot ervaren therapeuten die steeds opnieuw kritisch naar hun eigen handelen kijken’. Het management pleit er nadrukkelijk voor dat de supervisiestructuur ook in de komende jaren gehandhaafd blijft: ‘Het is belangrijk dat er ook in de toekomst ruimte blijft voor de supervisie zoals die nu is neergezet. Daarmee bewaakt de Bascule haar kwaliteit van behandeling.’ Een nieuwe ontwikkeling met betrekking tot FFT is dat de Bascule supervisie geeft aan tien andere instellingen in Nederland, die ook met FFT zijn gestart28. Per locatie is een plaatselijke supervisor in opleiding aangesteld, die door een supervisor van de Bascule wordt begeleid. Naar alle waarschijnlijkheid zal het aantal instellingen dat start met FFT zich nog verder uitbreiden. De Bascule zal ook binnen deze nieuwe instellingen de supervisie gaan verzorgen. De projectmanager van FFT voorziet behalve kansen op dit gebied ook aandachtspunten. ‘We merken dat FFT in de verschillende instellingen pas goed gedijt als er minimaal vier of vijf mensen aan FFT verbonden zijn. Als het team uit minder mensen bestaat, lijkt de methodiek niet goed te kunnen aarden. Je kunt je dan zelfs afvragen of het wel zinvol is om met FFT te starten. Het draagvlak binnen de instelling moet groot genoeg zijn, ook om een goede supervisiestructuur neer te zetten.’
3.6
De inbedding van onderzoek in de praktijk Onderzoek is onlosmakelijk verbonden met FFT. In de Verenigde Staten is gedurende dertig jaar onderzoek gedaan naar de uitvoering van en de uitkomsten van FFT. De resultaten worden op beleidsniveau gebruikt om de methodiek verder aan te scherpen en als kwaliteitscontrole voor de behandeling. Ook in Nederland is onderzoek als standaard onderdeel van de methodiek opgenomen. Er worden onder meer data verzameld over achtergrondkenmerken van de doelgroep, delictgeschiedenis en recidive van de jongeren, de interactie tussen ouder en kind, de mate van gezinsproblematiek en de mate van agressie bij de jongere. Ook worden data verzameld over cliënttevredenheid en de mate waarin het de therapeut lukt om FFT uit te voeren zoals het is bedoeld29. Voor therapeuten betekent dit dat zij op gezette tijden instrumenten moeten afnemen bij hun cliënten en dat zij zelf een aantal instrumenten invullen 30. 28
Dit zijn: Psychotherapeutisch Centrum De Viersprong, Justitiële Jeugdinrichting Rentray, Forensische polikliniek Groot Batelaar, Jeugdzorg Drenthe, Centrum voor Jeugd GGZ Haaglanden De Jutters, de Mondriaan Zorggroep, Altrecht, Cardea Jeugdzorg, Forensisch psychiatrische poli- en dagkliniek het Dok.
29
Deze dataverzameling valt buiten het bestek van dit onderzoek.
30
De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) en de Ouder - Kind Interactie Vragenlijst (OKIV) worden ingevuld door de ouders en door de jongere aan het begin van de behandeling; de Vragenlijst Gezinsproblemen (VGP) wordt ingevuld door de ouders en de jongere aan het begin van de behandeling, bij de start van een nieuwe fase, aan het einde van de behandeling en zes maanden na afsluiting; de Buss Durkee Hostility Inventory- Dutch version (BDHI-D) wordt afgenomen bij de jongere aan de start en aan het einde van de behandeling en zes maanden na afsluiting; de Cliënt Outcome Measure (COM) wordt aan het einde van de behandeling afgenomen bij de ouders en de jongere; de therapeut vult bij afsluiting van FFT de Therapist Outcome Measure (TOM) in; iedere drie sessies vullen de ouders, de jongere en de therapeut ook de Counseling Process Questionnaire (CPQ) in.
24
Het heeft twee jaar geduurd voordat het invullen van lijsten goed was ingebed in het werk van de therapeut. ‘Het invullen van vragenlijsten hoort bij ons werk. Toch voelt het vaak als een extra belasting omdat het niet direct iets oplevert voor onze gezinnen.’ Om therapeuten te ondersteunen is een onderzoeker aangesteld die verantwoordelijk is voor de gegevensverzameling. ‘Het is prettig dat we weten bij wie we met vragen terecht kunnen over het onderzoek’, geeft een therapeut aan. ‘En dat er iemand is die zicht houdt op het grote geheel. Mochten we dan iets vergeten, dan seint de onderzoeker ons daarover in.’ De vragenlijst Counseling Process Questionnaire (CPQ) moet om de drie sessies worden ingevuld door de therapeut, de ouders en de jongere. Met behulp van deze vragenlijst kan worden bepaald in welke mate de therapeut de therapie uitvoert zoals bedoeld. Dit wordt de mate van ‘adherence to the model’ genoemd. Bij het invullen van deze lijsten wordt gebruik gemaakt van internet. De bedoeling is dat daarmee in de toekomst een snelle, elektronische uitwisseling van informatie kan plaats vinden tussen de opleiders uit de Verenigde Staten en de supervisoren en therapeuten in Nederland. Op dit moment is dit nog niet mogelijk. Behalve voor onderzoeksdoeleinden heeft de CPQ ook een belangrijke rol in het waarborgen van de kwaliteit van de behandeling. De uitkomsten van de CPQ worden tijdens de supervisiebijeenkomsten met de therapeut doorgenomen.
3.7
Deskundigheidsbevordering Bij de start van FFT zijn twee jeugdreclasseerders en één GZ psycholoog van BJAA gedetacheerd bij de Bascule en opgeleid tot FFT-therapeut. Doel hiervan was om de korte lijnen tussen de twee instellingen te waarborgen en de kennis over FFT op formele en informele wijze binnen BJAA te verspreiden. Kennisoverdracht heeft op drie manieren plaats gevonden: (1) de FFT-therapeuten van BJAA hebben op verschillende BJAA-locaties presentaties verzorgd over de inhoud van FFT en de beoogde doelgroep; (2) de gedetacheerde medewerkers hebben deelgenomen aan het intern overleg van BJAA op de locaties waar zij werkzaam waren. Hierdoor konden zijn FFT structureel inbrengen als agendapunt en het onderwerp onder de collega’s van BJAA actueel houden; (3) de medewerkers van BJAA konden in de wandelgangen een beroep doen op de drie FFT-therapeuten van BJAA en hen consulteren over FFT. ‘Het is vooral handig geweest dat de FFT-therapeuten hier op locatie werkten, zodat wij ze meteen konden aanspreken als we met een vraag zaten’. Het informele contact heeft vooral op twee locaties plaats kunnen vinden. Twee FFT-therapeuten zijn werkzaam geweest op de locatie van BJAA in Amsterdam Zuid Oost. Een therapeut was werkzaam op de BJAA-locatie in Amsterdam Nieuw West. Vanaf 2006 heeft het accent van de deskundigheidsbevordering door de drie FFTtherapeuten zich verlegd. BJAA is bij de locaties die vallen onder de Ketenunit Oost vanaf januari 2006 gestart met de implementatie van een nieuwe werkwijze voor jeugdreclasseerders die is afgeleid van FFT: Functional Family Parole Services (FFPS). Deze methode is bedoeld om jeugdreclasseerders te leren meer gezinsgericht te werken in plaats van met individuele jongeren. ‘FFPS is door jeugdreclasseerders goed ontvangen. Dit komt mede doordat men via de FFTtherapeuten van BJAA al kennis had gemaakt met FFT en men enthousiast is over
25
de gezinsgerichte aanpak.’ Twee van de drie gedetacheerde FFT-therapeuten zijn als supervisor betrokken bij de opleiding van FFPS. Op deze manier wordt kennis en expertise gedeeld met medewerkers van BJAA. Ook dragen de therapeuten hiermee verder bij aan de korte lijnen tussen de twee instellingen. De derde therapeut van BJAA is nauw betrokken bij het onderzoek naar FFT. Dit onderzoek vindt voor een deel plaats op locaties van BJAA, wat bevorderlijk is voor de nauwe contacten tussen BJAA en de Bascule.
3.8
Aangemelde gezinnen: beoogde versus bereikte doelgroep en aantallen Vanaf mei 2004 tot en met oktober 2006 zijn er 473 jongeren met hun gezinnen aangemeld bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule31. In onderstaande tabel staat beschreven wat er met de aangemelde gezinnen is gebeurd. Tabel 3.1
Aangemelde gezinnen vanaf mei 2004 tot oktober 2006 (n=473) Gezinnen
Wachtlijst
25 (5%)
In FFT behandeling (geweest)
217 (46%)
Andere begeleiding op polikliniek Derde Oever
82 (17%)
Doorverwijzing andere afdeling van de Bascule
43 (9%)
Ouder- en gezinscursus in kader van het onderzoek
23 (5%)
Aanmelding ingetrokken vanwege andere behandeling/overig
76 (16%)
Aanmelding ingetrokken vanwege detentie jeugdige Totaal
7 (1%) 473 (100%)
In de periode mei 2004 en oktober 2006 heeft iets minder dan de helft van alle aangemelde gezinnen (n=217) een FFT aanbod gekregen, iets minder dan een derde (n=148) kreeg een ander aanbod dan FFT en bij 17% van de gezinnen is de aanmelding om verschillende redenen ingetrokken. In tabel 3.2 staat nader beschreven in welke stadium van het FFT traject de gezinnen uit de categorie ‘in FFT behandeling (geweest) zich bevinden.
31
De peildatum voor het totaal aantal aangemelde gezinnen is 11 oktober 2006. Dit verschilt van de peildatum voor de onderzoeksgroep (15 september 2006). Er is met betrekking tot het aantal aanmeldingen gekozen voor een latere peildatum om een zo recent mogelijk beeld te geven van de aanmeldingen bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie.
26
Tabel 3.2
Gezinnen in FFT behandeling (geweest) (n=217)
FFT-stadium
Gezinnen
Intake fase
38 (18%)
In behandeling
94 (43%)
Behandeling afgerond
50 (23%)
Uitval na besluit gezinsbehandeling maar voor de start van FFT
18 (8%)
Uitval na start behandeling FFT, na een of meerdere sessies
17 (8%)
Totaal
217 (100%)
Van de 161 gezinnen die daadwerkelijk met FFT zijn gestart, hebben 50 gezinnen de behandeling inmiddels afgerond, zijn 94 gezinnen nog in behandeling en zijn zeventien gezinnen na een of meerdere sessie uitgevallen. Voor achttien gezinnen geldt dat zij al voor de start van FFT zijn uitgevallen. Tussen mei 2004 en oktober 2006 hebben 148 bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule aangemelde jongeren een ander aanbod gekregen omdat dit beter leek aan te sluiten bij het gezin in kwestie. In tabel 3.3 staat nader uitgesplitst om welk aanbod het gaat. Tabel 3.3
Ander aanbod dan FFT na intake bij Bascule (n=148)
Aanbod
Gezinnen
Individuele begeleiding bij de Bascule
42 (28%)
Persoonlijkheidsonderzoek bij de Bascule
19 (13%)
Agressie regulatie training bij de Bascule
21 (14%)
Dagbehandeling bij de Bascule
23 (16%)
Doorverwijzing binnen de Bascule
2 (1%)
Externe doorverwijzing door de Bascule
3 (2%)
Ouder& en gezinscursus bij de Bascule
23 (16%)
Overig
15 (10%)
Totaal
148 (100%)
Allereerst blijkt er een groep jongeren te zijn die weliswaar op de polikliniek wordt behandeld maar geen FFT krijgt. Dit is niet zoals van te voren was verwacht. Daarnaast is er een groep die in het kader van het onderzoek heeft deelgenomen aan de ouder- en gezinscursus. Tenslotte is een deel van de jongeren doorverwezen naar een andere afdeling van de Bascule, meestal dagbehandeling, aangezien dit een passender aanbod voor de betreffende jongeren betrof. Van de 473 aanmeldingen tussen mei 2004 en oktober 2006 zijn er 83 ingetrokken voordat er een intakegesprek bij de Bascule heeft plaatsgevonden. In tabel 3.4 staat de reden van intrekking weergegeven.
27
Tabel 3.4
Ingetrokken aanmeldingen vanaf mei 2004 tot oktober 2006 (n=83)
Reden intrekking
Gezinnen
Ingetrokken vanwege behandeling elders
20 (24%)
Residentieel
19 (23%)
Zwaardere ambulante behandeling (MST)
16 (19%)
Ambulante behandeling
2 (2%)
Ingetrokken vanwege detentie
7 (9%)
Overige redenen (bijvoorbeeld verhuizing, moeder verblijft in buitenland)
19 (23%)
Totaal
83 (100%)
Het grootste deel van de jongeren bij wie de aanmelding is ingetrokken wordt door de verwijzer in een ander behandeltraject geplaatst. Hierop heeft de Bascule dikwijls geen invloed. Soms is residentiële behandeling geïndiceerd of een zwaardere behandeling als MST. Voor een gering aantal jongeren geldt dat hun aanmelding wordt ingetrokken omdat zij tijdens de wachttijd in detentie geraken. FFT is opgebouwd uit drie fasen: de motiveringfase, de gedragsveranderingfase en de generalisatiefase. In oktober 2006 namen 94 gezinnen deel aan FFT. In tabel 3.5 staat beschreven in welke fase van behandeling deze gezinnen zich toen bevonden. Tabel 3.5
Fase van FFT waarin gezinnen zich bevonden in oktober 2006 (n=94)
Fase van behandeling
Gezinnen
Motiveringfase (1e fase)
44 (47%)
Gedragsveranderingfase (2e fase)
36 (38%)
Generalisatiefase (3e fase)
14 (15%)
Totaal
94 (100%)
Iets minder dan de helft van de gezinnen bevond zich in de motiveringfase. Tweevijfde van de gezinnen zat in de gedragsveranderingfase. Iets minder dan een op de zes gezinnen was in oktober 2006 bezig om nieuw geleerd gedrag te generaliseren naar andere situaties. Vijftig gezinnen hebben in de periode mei 2004 - oktober 2006 FFT afgerond. Hiervan hebben 36 gezinnen alle fasen doorlopen. Voor veertien gezinnen geldt dat FFT in goed overleg en naar tevredenheid van therapeut en gezin is afgerond maar dat niet alle fasen zijn doorlopen. In tabel 3.6 staat de gemiddelde tijd weergegeven, die de gezinnen in een bepaalde fase hebben doorgebracht. Voor het bepalen van de faseduur zijn alleen gezinnen betrokken die alle fasen hebben doorlopen.
28
Tabel 3.6
Gemiddelde faseduur van gezinnen die tussen mei 2004 – oktober 2006 FFT hebben voltooid (n=36)
Gemiddelde faseduur
Weken
Motiveringfase (1e fase)
15.3
Gedragsveranderingfase (2e fase)
23.6
Generalisatiefase (3e fase)
7.8
Totaal
46.7
Uit de gegevens blijkt dat de gezinnen drie keer zoveel tijd doorbrachten in de tweede fase ten opzichte van de derde fase. Dit contrasteert met de oorspronkelijke opzet van FFT, waarin gesteld wordt dat gezinnen de meeste tijd doorbrengen in de generalisatiefase. De totale behandelduur van de 36 gezinnen bedraagt gemiddeld ruim 46 weken, wat overeenkomt met iets minder dan elf maanden. Dit is langer dan de beoogde behandelduur van drie tot zes maanden. In onderstaande tabel staan enkele gegevens over de jongeren die in de periode mei 2004 - oktober 2006 deel hebben genomen aan FFT of die zich in de intakefase bevonden. Ook de jongeren die een indicatie voor FFT hebben ontvangen maar die nooit zijn gestart met FFT, zijn in het overzicht meegenomen, evenals de jongeren die na een of meerdere sessies zijn gestopt met FFT, zijn in het overzicht meegenomen. De gegevens zijn afkomstig uit het registratiesysteem COMPAS. Wanneer gesproken wordt van gepleegde delicten moet rekening worden gehouden met het feit dat het geregistreerde delicten betreft, waarvoor de jongere nog niet is veroordeeld.
29
Tabel 3.7
Gegevens over jongeren die aan FFT (gaan) deelnemen of hebben deelgenomen tussen mei 2004 – oktober 2006 (n=216)
Gegeven
n (%)
Geslacht Meisje
33 (15%)
Jongen
183 (85%)
Gemiddelde leeftijd bij aanmelding Meisjes
15 .7 jaar (n=30)
Jongens
15.9 jaar (n=171)
Gemiddelde leeftijd bij eerste delict Meisjes
14.7 (n=21)
Jongens
14.7 (n=138)
Aantal gepleegde delicten bij aanmelding Meisjes
1.7 (n=26)
Jongens
3.8 (n=156)
Delictcategorie32 Harde kern jongeren
8 (4%)
Potentieel jeugdige veelplegers
62 (28%)
Licht criminelen
40 (18%)
First offenders
47 (22%)
Jongeren hebben geen delicten gepleegd.
23 (11%)
Geen gegevens over de delictcategorie aanwezig
36 (17%)
Uit de gegevens blijkt dat er zes keer zoveel jongens als meisjes FFT (gaan) ontvangen. Op het moment van aanmelding bij de Bascule zijn de jongens gemiddeld twee maanden ouder dan de meisjes. De gemiddelde leeftijd van zowel meisjes als jongens was ten tijde van het plegen van het eerste delict 14.7 jaar. De jongste jongere was twaalf toen hij zijn eerste delict pleegde en de oudste jongere achttien. Het aantal gepleegde delicten bij aanmelding ligt bij de jongens tussen nul en negentien delicten. Voor de meisjes varieert dit aantal tussen nul en acht strafbare feiten. De Bascule beoogt met FFT gezinnen te bereiken met jongeren tot achttien jaar die geregeld delicten plegen en daarom in aanraking komen met het strafrecht. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat 50% van de jongeren die FFT (gaan) ontvangen meerdere delicten heeft gepleegd. Iets minder dan een op de twintig jongeren heeft in het afgelopen jaar minstens drie zware delicten gepleegd. Meer dan een kwart van
32
Deze categorieën zijn afkomstig uit het Procesboek Arrondissementsparket Amsterdam. Zie voor meer informatie over de categorieën de voetnoten 17, 18, 19 en 20.
30
de jongeren zagen in het verleden minimaal drie misdrijf procesverbalen tegen zich opgemaakt, waarvan minstens een in het afgelopen jaar. Een op de vijf jongeren valt in de categorie ‘licht crimineel’ en heeft twee of meer delicten gepleegd. Ruim 30% van de jongeren heeft geen politiecontacten gehad of is een keer in aanraking gekomen met het strafrecht. Deze groep is daarmee een ‘lichtere’ doelgroep dan de doelgroep die beoogd wordt.
3.9
Samenvatting De praktijk toont aan dat de investeringen van de Bascule in FFT haar vruchten afwerpt. De methodiek is na vier jaar implementatie stevig ingebed in de organisatiestructuur van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie en de Bascule heeft de taak op zich genomen om vergaarde kennis over te dragen aan organisaties die ook met FFT willen starten. Wat heeft bijgedragen aan dit succes? Een belangrijke succes factor is dat er vanaf het begin af aan randvoorwaarden zijn gecreëerd om de grote cultuuromslag die de implementatie van een nieuwe methode met zich mee brengt mogelijk te maken. Hierbij valt te denken aan voldoende menskracht, scholing en begeleiding van nieuwe medewerkers, logistieke voorzieningen, duidelijke overlegstructuren en een heldere taakverdeling. Een concreet voorbeeld hiervan is dat er naast inhoudelijke medewerkers ook een projectmanager is aangesteld die beleidsmatige en organisatorische taken op zich heeft genomen. Hierdoor was het voor alle medewerkers steeds duidelijk bij wie zij waarvoor moesten zijn en zijn inhoudelijke medewerkers in staat gesteld zich ook daadwerkelijk met de inhoud bezig te houden. De projectdoelen met betrekking tot voorlichting, opleiding, supervisie en deskundigheidsbevordering zijn ruimschoots behaald. Ook het projectdoel de inbedding van onderzoek in de werkwijze van de therapeut is na een aanloopperiode van anderhalf jaar grotendeels behaald. Een actueel aandachtspunt is de doelgroep die bij de Bascule wordt aangemeld. Deze is minder crimineel dan de beoogde doelgroep die in het oorspronkelijke werkplan staat omschreven. Ook blijkt ongeveer de helft van de aangemelde jongeren na het intakegesprek andere hulp te ontvangen dan FFT. Enerzijds wordt dit veroorzaakt doordat verwijzers bij nader inzien een andere behandeling kiezen voor de jongere. Anderzijds is er voor een deel van de jongeren gekozen voor andere hulpverlening binnen de Bascule.
31
4
De onderzoeksgroep
4.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksgroep van het recidiveonderzoek beschreven. De onderzoeksgroep bestaat uit jongeren en hun gezinnen die in de periode mei 2004 tot 15 juni 2006 met FFT zijn gestart. Deze onderzoeksperiode wijkt enigszins af van de totale onderzoeksperiode zoals genoemd in hoofdstuk 3. Dit om te waarborgen dat er minimaal drie maanden zit tussen de start van FFT en de peildatum van de recidivemeting. In totaal gaat het om 144 jongeren en hun gezinnen. Tot de onderzoeksgroep behoren jongeren en hun gezinnen die op peildatum 15 september 2006 in behandeling waren (n=81), jongeren en hun gezinnen die FFT hadden afgerond (n=46) en jongeren die met FFT waren gestart, maar na één of meerdere sessies zijn uitgevallen (drop-outs) (n=17). Jongeren die de intake hebben doorlopen en ook een positief advies met betrekking tot FFT hebben gekregen, maar uiteindelijk niet met FFT zijn gestart, zijn niet in de onderzoeksgroep opgenomen. De informatie met betrekking tot de onderzoeksgroep is verzameld met behulp van de Vragenlijst Doelgroep Gegevens (VDG) en met behulp van de Jongeren Informatie Lijst (JIL). De VDG is ingevuld door de FFT therapeut en de JIL door de jeugdreclasseerder. De gegevens met betrekking tot de delictgeschiedenis zijn afkomstig uit COMPAS. In totaal is voor 105 jongeren een VDG ingevuld (respons bedraagt 73%), voor 75 jongeren is een JIL ingevuld (respons bedraagt 52%). In paragraaf 4.2 komen een aantal achtergrondvariabelen aan bod. In paragraaf 4.3 wordt aandacht besteed aan de problemen van de jongere en het gezin. In paragraaf 4.4 tenslotte wordt nader ingegaan op de delictgeschiedenis van de jongeren uit de onderzoeksgroep.
4.2
Algemene kenmerken van de onderzoeksgroep In onderstaande subparagrafen wordt een aantal kenmerken besproken van de jongeren en de gezinnen waaruit zij afkomstig zijn. Bij de presentatie van de gegevens in tabellen worden niet alleen absolute aantallen, maar ook percentages weergegeven. Aangezien de percentages zijn afgerond, kan het voorkomen dat het totaal net boven de 100% uitkomt.
32
4.2.1
Geslacht, leeftijd en woonsituatie Tabel 4.1
Geslacht en woonsituatie van de aangemelde jongeren n
Geslacht
%
n=144
Jongen
123
85%
Meisje
21
15%
Woonsituatie
n=105
Tweeouder gezin
52
50%
Eénouder gezin
49
47%
Anders
4
4%
Het blijkt dat 85% van de onderzoeksgroep van het mannelijk geslacht is. De gemiddelde leeftijd van de jongens bij de start van FFT is 16.3 jaar, waarbij de jongste 12.3 jaar is en de oudste 19.7 jaar. De gemiddelde leeftijd van de meisjes bedraagt 15.8 jaar. Het jongste meisje is 13.6 jaar en het oudste meisje is 17.7 jaar. De gemiddelde leeftijd van de hele onderzoeksgroep bedraagt 16.2 jaar. De helft van de jongeren woont in een tweeouder gezin en nagenoeg de helft (47%) in een éénouder gezin. 4.2.2
Geboorteland en etniciteit In tabel 4.2 wordt de etniciteit van de jongeren weergegeven. Etniciteit van de jongeren en hun ouders is bepaald aan de hand van de geboortelanden van de jongere en zijn ouders. Hierbij is uitgegaan van de indeling: (1) Nederland, (2) westerse landen (Europa exclusief Turkije, Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië en Japan) en (3) niet-westerse landen (zoals Afrika, Latijns-Amerika en Azië). In eerste instantie wordt gekeken naar het geboorteland van de jongere zelf. Wanneer de jongere in Nederland is geboren, wordt gekeken naar het geboorteland van de moeder. Als de moeder in een westers of niet-westers land is geboren, wordt de jongere hierbij ingedeeld. Als de moeder ook in Nederland is geboren, wordt gekeken naar het geboorteland van de vader. Als dit geboorteland een westers of niet-westers land is, wordt de jongere hierbij ingedeeld33. Bij de presentatie van de etniciteit van de jongeren is de categorie niet-westerse landen opgesplitst in Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, Marokko, Turkije en overige niet-westerse landen.
33
Deze indeling wordt gehanteerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (www.VNG.nl).
33
Tabel 4.2
Etniciteit van de jongere Jongere n=105
Nederland
41 (39%)
Suriname
19 (18%)
Marokko
13 (12%)
Turkije
5 (5%)
Nederlandse Antillen en Aruba
5 (5%)
Overig westerse landen
11 (11%)
Overig niet-westerse landen
10 (10%)
Onbekend
1 (1%)
Ongeveer vier op de tien jongeren heeft een Nederlandse etniciteit, bijna een op de vijf jongeren is van Surinaamse origine en zo’n een op de tien jongeren heeft een Marokkaanse achtergrond. 4.2.3
Gezagskader Tabel 4.3
Gezagskader (n=105) n
%
Maatregel hulp en steun bij schorsing
22
21%
Maatregel hulp en steun bij vonnis
29
28%
Voorwaardelijke PIJ
2
2%
Onder Toezicht Stelling (OTS)
17
16%
Anders
35
33%
Gekeken naar het gezagskader blijkt dat ongeveer de helft van de jongeren een Maatregel hulp en steun heeft en 16% van de onderzoeksgroep een OTS. Voor ongeveer een derde van de jongeren is bij gezagskader ‘anders’ ingevuld, dikwijls zonder te vermelden wat dan precies bedoeld wordt. 4.2.4
Dagbesteding bij aanvang In de VDG wordt gevraagd wat de dagbesteding van de jongeren is bij aanvang van FFT. Deze resultaten zijn in tabel 4.4 opgenomen.
34
Tabel 4.4
Dagbesteding bij aanvang van de hulp (n=104) n
%
Speciaal basisonderwijs
5
5%
Voortgezet speciaal onderwijs
18
17%
VMBO
30
29%
HAVO/VWO
9
9%
ROC
20
19%
Andere praktische beroepsopleiding
5
5%
Meer dan .. uur per week betaalde arbeid
5
5%
Geen dagbesteding
10
10%
Anders
2
2%
Wat betreft de dagbesteding van de jongeren blijkt dat bijna 30% het VMBO bezoekt, een op de vijf jongeren gaat naar het ROC en 9% volgt HAVO/VWO-onderwijs. Ongeveer een op de vijf jongeren volgt een vorm van speciaal onderwijs en 5% volgt ander praktijkgericht onderwijs. Tien jongeren hebben geen dagbesteding bij aanvang van FFT. Ondank het feit dat een grote groep een goede dagbesteding lijkt te hebben geldt voor tweederde (62%) van de jongeren dat ze veel gespijbeld hebben en voor iets minder dan een kwart dat ze al een of meerdere keren zijn blijven zitten. Negen van de tien jongeren van wie bekend is hoeveel scholen zij hebben bezocht (n=79) hebben drie of meer scholen bezocht. 4.2.5
Opleiding en dagbesteding ouders In tabel 4.5 zijn gegevens opgenomen over het opleidingsniveau en de huidige dagbesteding van de ouders. Voor zover geregistreerd in de VDG heeft bijna tweederde van de moeders en bijna de helft van de vaders een vorm van middelbaar of hoger onderwijs genoten. Overigens is voor een vijfde van de moeders en bijna een derde van de vaders onbekend wat hun opleidingsniveau is. De meerderheid van zowel de moeders als vaders werkt meer dan 15 uur per week.
35
Tabel 4.5
Opleidingsniveau en huidige dagbesteding ouders Moeder
Vader
n=96
n=78
Lager onderwijs
19 (20%)
9 (12%)
Middelbaar onderwijs
37 (39%)
21 (27%)
Hoger onderwijs
18 (19%)
17 (22%)
3 (3%)
7 (9%)
19 (20%)
24 (31%)
n=93
n=78
> 15 uur werkzaam
48 (52%)
52 (67%)
Huisman/huisvrouw
24 (26%)
2 (3%)
Arbeidsongeschikt
10 (11%)
6 (8%)
Anders
7 (8%)
8 (10%)
Onbekend
4 (4%)
10 (13%)
Opleidingsniveau
Wetenschappelijk onderwijs Onbekend Dagbesteding
4.3
Problemen van de jongere en het gezin In onderstaande subparagrafen worden de gegevens gepresenteerd die betrekking hebben op de problemen en risicofactoren van de jongeren en hun gezinnen. Deels zijn deze gegevens afkomstig uit de VDG (eerder ontvangen hulp, psychiatrische problematiek, risicofactoren in de gezinssituatie) en deels uit de JIL (omgangsvaardigheden, relaties in het gezin en met leeftijdgenoten, gedragsproblemen).
4.3.1
Eerder ontvangen hulp Gekeken naar hulpverlening voorafgaande aan de hulpverlening vanuit het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule blijkt dat voor 60% (n=62) van de jongeren geldt dat zij al eerder hulpverlening hebben gehad. Hiervan hebben 33 jongeren (53%) reeds meerdere hulpverleningsinstanties bezocht. Gekeken naar de soort hulp (ambulant, dagbehandeling, residentieel of anders) blijkt dat voor driekwart van de jongeren (n=78) geldt dat er sprake is van bemoeienis van één of meerder ambulante instanties, achttien jongeren hebben een dagbehandeling ontvangen, zes jongeren hebben een periode doorgebracht in een residentiële voorziening en voor drie jongeren is er sprake geweest van andere hulpverlening. Voor 38 jongeren (36%) geldt bovendien dat er reeds eerder behandeling is geweest bij één of meerdere GGZ-instanties.
4.3.2
Psychiatrische problematiek van de jongeren Voor 95 van de 105 jongeren uit de onderzoeksgroep is aangegeven of er sprake is van een DSM-IV diagnose. Bij 81% (n=77) van deze jongeren is dit het geval. Zestig jongeren hebben As I stoornissen. Het betreft vooral stoornissen als een antisociale gedragsstoornis (beginnend in de kindertijd of juist na het 12e jaar), een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) of een aandachtstekort stoornis met hyperactiviteit (ADHD). Bij 41 jongeren wordt melding gemaakt van As II stoornissen,
36
zoals een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling of zwakbegaafdheid. Voor de helft betreft het uitgestelde diagnoses. Drie jongeren hebben een As III stoornis (astma, hoofdpijn, motorische spraakstoornis, periode met tics). Daarnaast is er een aantal psychosociale stressoren (As IV) die bij meerdere jongeren een rol spelen: opvoedingsproblemen (46%), problemen binnen de primaire steungroep (44%), problemen met politie/justitie (31%) en problemen in de sociale omgeving (27%). 4.3.3
Relaties in gezin en met leeftijdgenoten In tabel 4.6 wordt weergegeven hoe de relatie van de jongere met zijn ouders en broers en zussen is. Tabel 4.6
Verhouding tussen jongere en familieleden Redelijk goed
Matig
tot goed
Slecht tot zeer
N.v.t.
slecht
Vader (n=65)
31 (48%)
14 (22%)
12 (18%)
8 (12%)
Moeder (n=69)
37 (54%)
21 (30%)
11 (16%)
-
Broers (n=49)
23 (47%)
6 (12%)
3 (6%)
17 (35%)
Zussen (n=46)
20 (43%)
7 (15%)
2 (4%)
17 (37%)
Andere gezinsleden
8 (25%)
1 (3%)
2 (6%)
21 (66%)
(n=32)
Ongeveer de helft van de jongeren (naar het oordeel van de jeugdreclasseerder) heeft een redelijk tot goede band met zowel de vader als de moeder heeft. De band met de broers en zussen is voor iets minder dan de helft redelijk goed tot goed. Ook de FFT therapeuten is gevraagd naar hun oordeel over de band die de jongeren met hun familieleden hebben. Volgens hen heeft tweevijfde van de jongeren een sterke band met de moeder, een kwart een sterke band met de vader en een vijfde een sterke band met een zus . De ruime meerderheid van de jongeren (85%) heeft regelmatig tot vaak contact met leeftijdgenoten. Driekwart van hen heeft een vriendengroep. Voor twee vijfde geldt dat het ‘echte’ vrienden betreft, voor iets meer dan een derde is dit echter niet bekend. Ruim een derde heeft bovendien vaste verkering.
37
4.3.4
Omgangsvaardigheden van de jongeren Figuur 4.1
Omgangsvaardigheden van de jongeren 100% 80% onbekend (redelijk) goed
60%
matig
40%
(zeer) slecht
20%
el d G
in g te d
er s ud Vr ije
g/a (p
le e
tij ds be s
te n do
/k a' s ol le g
pt ie )o
la sg e
/b re n
ra
no
az en
e se ks n C
tg e Lf
Le
ei ge te n
no
te n no tg e Lf
W
oo
ne
n
le ef
om
an
st a
nd i
de re
se
gh ed
en
ks e
0%
Uit figuur 4.1 blijkt dat ruim 40% van de jongeren (redelijk) goed kan omgaan met leeftijdgenoten van de eigen sekse. Ongeveer 30% van de jongeren kan (redelijk) goed overweg met leraren, bazen, collega’s en (pleeg) ouders. Een meerderheid van de jongeren, ruim 60%, heeft een matige tot (zeer) slechte vrijetijdsbesteding. 4.3.5
Gedragsproblemen Op de vraag of de jongere in het gezin als lastig wordt beschouwd blijkt dat naar het oordeel van de jeugdreclasseerders iets meer dan de helft van de jongeren (n=36) voor wie de vraag is beantwoord (n=68) als lastig tot zeer lastig wordt bestempeld. Een derde van de jongeren is regelmatig tot vaak van huis zonder dat de ouders of verzorgers weten waar de jongere verblijft. Met betrekking tot de woon- en leefsituatie van de jongere blijkt dat een derde regelmatig tot vaak te laat thuiskomt en 58% regelmatig tot vaak ruzies heeft. In tabel 4.7 staan de vragen met betrekking tot alcohol- en druggebruik gepresenteerd.
38
Tabel 4.7
Vragen met betrekking tot alcohol en druggebruik
Vraag Drinkt de jongere alcohol?
Gebruikt de jongere soft drugs?
Gebruikt de jongere hard drugs?
Antwoord
n (%)
Ja
24 (34%)
Nee
24 (34%)
Onbekend
23 (32%)
Ja
30 (42%)
Nee
22 (31%)
Onbekend
20 (28%)
Ja
3 (4%)
Nee
51 (71%)
Onbekend
18 (25%)
Het blijkt dat volgens de jeugdreclasseerders een derde van de jongeren alcohol drinkt en twee vijfde soft drugs gebruikt. Slechts van vier jongeren wordt aangegeven dat zij hard drugs gebruiken. 4.3.6
Risicofactoren in de gezinssituatie In tabel 4.8 is voor een aantal gebieden aangegeven of er bij de ouders en broers/zussen van de jongeren uit de onderzoeksgroep sprake is van problemen. Tabel 4.8
Problemen bij ouders en broers/zussen Moeder
Vader
Broers/zussen
Alcohol
6 (6%)
8 (8%)
2 (2%)
Drugs
8 (8%)
7 (7%)
6 (6%)
Geestelijke gezondheid
24 (23%)
10 (10%)
6 (6%)
Lichamelijke gezondheid
20 (19%)
12 (11%)
10 (10%)
Werk
11 (11%)
8 (7%)
8 (8%)
Financiële problemen
21 (20%)
13 (12%)
7 (7%)
6 (6%)
3 (3%)
22 (21%)
Gevangenschap
Bij een kwart van de moeders zijn er problemen met de geestelijke gezondheid en een vijfde heeft problemen met de lichamelijke gezondheid. Daarnaast is er bij een vijfde sprake van financiële problemen. Bij de vaders gaat het om dezelfde problemen, maar liggen de percentages lager, namelijk rond de 10%. Wat betreft de problemen die bij broers/zussen voorkomen, valt op dat een vijfde in de gevangenis zit. Gekeken naar de mate waarin bovengenoemde problemen tegelijkertijd voor komen, blijkt allereerst dat bij bijna de helft van de moeders (46%), tweederde van de vaders (67%) en 68% van de broers/zussen geen van bovenstaande problemen voor komen. Een derde van de moeders, 19% van de vaders en 19% van de
39
broers/zussen heeft één probleem. Een vijfde van de moeders, 14% van de vaders en 13% van de broers/zussen heeft twee of meer problemen tegelijkertijd. In de VDG is een aantal vragen gesteld met behulp waarvan inzicht wordt verkregen in een aantal gezinsfactoren. In tabel 4.9 wordt met betrekking tot een aantal mogelijke risicofactoren in de gezinssituatie weergegeven welke antwoordcategorie het meest is genoemd (de modale categorie). Tabel 4.9
Gezinsfactoren (modale categorie)
Gegeven (n) Ouderlijke liefde, zorg en steun (n=102)
(%) Niet consequente liefde, zorg en steun (66%)
Mogelijkheid tot deelname aan gezinsactiviteiten en
Mogelijkheid tot participatie (51%)
meedenken in beslissingen (n=102) Mate van conflict tussen gezinsleden (n=101)
Verbale intimidatie, schreeuwen en heftige ruzies (47%)
Ouderlijk toezicht (n=100) Handhaving en controle regels door ouders (n=100)
In enige mate toezicht (41%) Jongere gehoorzaamt soms en houdt zich aan sommige regels (57%)
Consequent straffen (n=100)
Soms (40%)
Consequent belonen (n=99)
Soms (47%)
Passende straf (n=74) Passende beloning (n=73) Karakterisering antisociaal gedrag jongere door ouders
Weinig of geen straf (43%) Weinig of geen beloning (71%) Afkeuren (71%)
(n=75) Sprake van ondersteunend netwerk (n=75)
Enig ondersteunend netwerk (52%)
Bovenstaande gegevens verdienen enige nuancering. Wat betreft de mogelijkheid tot participatie van jongeren in gezinsactiviteiten en meedenken in beslissingen blijkt verder dat in 40% van de gezinnen participatie soms mogelijk is. Alhoewel er bij tweevijfde van de jongeren in enige mate sprake is van ouderlijk toezicht is, is er bij ruim een derde sprake van onvoldoende toezicht. Terwijl uit de tabel blijkt dat consequent straffen bij 40% soms voorkomt, komt het bij een net zo’n grote groep zelden voor. Consequent belonen komt bij bijna de helft soms voor, maar bij tweevijfde slechts zelden. Daar waar het grootste deel van de ouders het antisociale gedrag van hun kinderen afkeurt, geldt voor een vijfde dat zij het gedrag bagatelliseren, ontkennen of rechtvaardigen. Ofschoon de helft van de gezinnen een netwerk heeft dat in enigerlei mate ondersteunend is, blijkt 40% geen ondersteunend netwerk te hebben.
40
4.4
Delictgeschiedenis van de jongeren uit de onderzoeksgroep Voor 132 van de 144 jongeren uit de onderzoeksgroep is bekend tot welke delictcategorie ze behoren. Hiervan behoren slechts vijf jongeren tot de Harde Kern doelgroep. Voor negentien jongeren geldt dat zij bij aanvang van FFT helemaal geen delicten hebben gepleegd. Tabel 4.10
Delictcategorie (n=132) n
%
Geen delicten
19
14%
First offender
35
27%
Licht crimineel
30
23%
Potentieel jeugdige veelpleger
43
33%
Harde Kern jongere
5
4%
In tabel 4.11 staan enkele gegevens met betrekking tot de delictgeschiedenis van jongeren (voor zover bekend). Deze gegevens zijn afkomstig van het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie-Parket Administratiesysteem (COMPAS) te Amsterdam. De gegevens hebben betrekking op de situatie voorafgaande aan de start van FFT. Tabel 4.11
Delictgeschiedenis
Gemiddelde leeftijd ten tijde van het 1e delict
14.8 jaar (n=114)
Gemiddeld aantal gepleegde strafbare feiten
3.4 (n=133)
Gemiddeld aantal procesverbalen
2.6 (n=133)
Gemiddeld aantal dagvaardigingen
2.0 (n=105)
Gemiddeld aantal strafopleggingen
1.5 (n=103)
Ten tijde van het plegen van het eerste delict zijn de jongeren uit de onderzoeksgroep gemiddeld 14.8 jaar. De gemiddelde leeftijd waarop jongens en meisjes hun eerste delict plegen verschilt niet noemenswaardig. Van de jongens pleegt de jongste z’n eerste delict op de leeftijd van 12.1 jaar, de oudste jongen is 18.4 jaar oud. Bij de meisjes is de jongste 13.2 jaar en de oudste 16.9 jaar wanneer het eerste delict wordt gepleegd. Het aantal gepleegde, geregistreerde strafbare feiten varieert van nul tot en met negentien. Het aantal opgemaakte procesverbalen varieert van nul tot en met zestien. Het minimum aantal dagvaardigingen is nul, het maximum aantal bedraagt vijftien. Het minimum aantal strafopleggingen is nul, het maximum aantal bedraagt acht. In tabel 4.12 wordt een overzicht gegeven van de door jongeren gepleegde delicten voor de start van FFT. De genoemde delicten zijn minimaal één keer gepleegd (het kan bijvoorbeeld ook voorkomen dat een jongere vijf keer heeft zwart gereden).
41
Tabel 4.12
Gepleegde delicten uitgesplitst naar type
Delict
n
%
Diefstal
74
51.4%
Bedreiging
26
18.1%
Openlijke geweldpleging
25
17.4%
Leerplicht
23
16.0%
Overige verkeersdelicten
17
11.8%
Vernieling
14
9.7%
Eenvoudige mishandeling
13
9.0%
Heling
13
9.0%
Vuurwapenbezit
11
7.6%
Overige misdrijven openbare orde en gezag
9
6.3%
Afpersing
7
4.9%
Doodslag
6
4.2%
Zware mishandeling
6
4.2%
Verduistering
6
4.2%
Algemeen plaatselijke verordeningen
6
4.2%
Belediging
5
3.5%
Brandstichting
5
3.5%
Aansprakelijkheidsverzekering
5
3.5%
Valsheidsmisdrijven
4
2.8%
Zwartrijden
4
2.8%
Overig openbaar vervoer
4
2.8%
Bedrog
3
2.1%
Verkoop harddrugs
3
2.1%
Overtredingen
3
2.1%
Belemmering
3
2.1%
Overige misdrijven tegen leven en persoon
2
1.4%
Aanranding
2
1.4%
Verlaten plaats na aanrijding
2
1.4%
Overige vermogensmisdrijven
1
0.7%
Verkrachting
1
0.7%
Discriminatie
1
0.7%
Meineed
1
0.7%
Wederspannigheid
1
0.7%
Huisvredebreuk
1
0.7%
42
De helft van de jongeren (54%) uit de onderzoeksgroep heeft wel eens diefstal gepleegd (voor het grootste deel gaat het om één keer, voor een vijfde om twee keer en voor 16% om vier keer). Bijna een vijfde van de onderzoeksgroep (n=26) heeft zich wel eens schuldig gemaakt aan bedreiging. Tweeëntwintig jongeren deden dit één keer en vier jongeren deden dit twee keer. Van de 25 jongeren die zich een of meerdere malen schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging, hebben er 20 dit één keer gedaan, drie jongeren deden dit twee keer, één jongere drie keer en één jongere vier keer. Drieëntwintig jongeren hebben de leerplicht ontdoken: 20 jongeren één keer en drie jongeren twee keer. In tabel 4.13 zijn de gepleegde delicten onderverdeeld in delictgroepen. Aangegeven is hoeveel jongeren een of meerdere delicten hebben gepleegd die vallen onder de betreffende delictgroepen. Tabel 4.13
Gepleegde delicten uitgesplitst naar delictsgroepen (n=144)
Delictsgroepen
n
%
Misdrijven tegen openbare orde en gezag
33
23%
Misdrijven tegen leven en persoon
45
31%
Ruwheidsmisdrijven
18
13%
Vermogensmisdrijven
82
57%
Zedendelicten
3
2%
Verkeersmisdrijven
17
12%
Drugsmisdrijven
3
2%
Overige delicten
46
32%
Het blijkt dat meer dan de helft van de jongeren voorafgaande aan FFT delicten heeft gepleegd behorende tot de groep vermogensdelicten. Daarnaast worden misdrijven tegen leven en persoon en misdrijven tegen openbare orde en gezag door een belangrijk deel van de jongeren gepleegd (respectievelijk 31% en 23%). Ook delicten behorende tot de delictgroep overige delicten worden door een derde van de jongeren gepleegd (o.a. zwartrijden en leerplicht).
4.5
Samenvatting In dit hoofdstuk is de onderzoeksgroep beschreven aan de hand van een aantal achtergrondvariabelen. Naast achtergrondvariabelen is ook gekeken naar risicofactoren bij de jongere en het gezin. Zoals eerder is aangegeven bestaat de beoogde doelgroep (conform het werkplan 2005) van FFT uit jongeren in de leeftijd van 12 tot achttien jaar die geregeld delicten plegen en in aanraking komen met het strafrecht, met als gevolg dat zij binnen een strafrechtelijk kader begeleiding opgelegd krijgen door de jeugdreclassering. In de gezinssituatie is sprake van risicofactoren voor het plegen van delicten door jongeren, zoals onvoldoende toezicht en veelvuldige conflicten in het gezin. Ook onvoldoende onderlinge ondersteuning en zorg, onvoldoende mogelijkheden tot participatie in het gezin door
43
de jongere of communicatieproblemen behoren tot de risicofactoren die vaak een rol spelen in de gezinnen waarvoor FFT bedoeld is. De in dit hoofdstuk gepresenteerde gegevens overziend kan gesteld worden dat de onderzoeksgroep voor een deel overeenkomt met de beoogde doelgroep, zoals omschreven in het werkplan 2005 van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie. De onderzoeksgroep bestaat uit jongeren, hoofdzakelijk jongens, met een gemiddelde leeftijd van 16 jaar. Slechts voor een deel hiervan geldt dat zij wat betreft de delictgeschiedenis overeenkomen met de beoogde doelgroep. De onderzoeksgroep is een stuk lichter: naast de vijf harde kern jongeren behoren ook jongeren die geen delicten hebben gepleegd34 of jongeren die first offender zijn tot de groep die FFT krijgt of heeft gekregen.35 Wat betreft de risicofactoren in de gezinssituatie kan gesteld worden dat de onderzoeksgroep redelijk overeenstemt met de doelgroep zoals beoogd. In veel gezinnen komen conflicten voor en is er sprake van onvoldoende toezicht. Ook heeft men moeite met consequent straffen en belonen, worden veelal geen of weinig passende beloningen en in mindere mate passende straffen gegeven en is er geen ondersteunend netwerk.
34
Oorspronkelijk zouden deze jongeren niet in het onderzoek worden meegenomen. Na de met de gemeente overeengekomen wijzigingen in de onderzoeksopzet zijn alle jongeren en hun gezinnen die FFT hebben gekregen (of krijgen) in de onderzoeksgroep betrokken. Dit heeft als gevolg dat ook jongeren die geen delicten hebben gepleegd in het recidiveonderzoek zijn meegenomen.
35
Omdat er onvoldoende instroom was van criminele jongeren in de experimentele conditie en de ouder & gezinscursus, zijn alle jongeren die FFT ontvangen in het onderzoek betrokken. Dit heeft bijgedragen aan een ‘lichtere’ doelgroep.
44
5
Recidiveonderzoek
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk staan de recidive gegevens gepresenteerd van de jongeren die vanaf mei 2004 tot 15 juni 2006 gestart zijn met FFT. Deze recidive gegevens zijn afkomstig uit COMPAS. De peildatum is 15 september 2006. Binnen de totale onderzoeksgroep onderscheiden we drie subgroepen: (1) jongeren die FFT hebben afgerond, (2) jongeren die gestart zijn met FFT maar die daar na één of meerdere sessies mee zijn gestopt en (3) jongeren die op 15 september 2006 nog bezig waren met FFT. Voor elke subgroep worden de recidivecijfers in een aparte paragraaf gepresenteerd (zie paragrafen 5.2 tot en met 5.4). De recidivecijfers betreffen geregistreerde delicten, die nog niet tot een veroordeling hebben geleid. In het verdere hoofdstuk wordt steeds van gepleegde delicten gesproken. Om een indruk te krijgen van het aantal jongeren dat voor, tijdens en na afronding van de behandeling delicten heeft gepleegd, is steeds een onderverdeling gemaakt in drie perioden: (a) de tijd voorafgaand aan de behandeling, deze duurt gemiddeld twintig maanden, variërend van nul maanden tot en met zes jaar; (b) de tijd tijdens de behandeling, deze duurt gemiddeld acht maanden, variërend van een week tot en met twee jaar; (c) de tijd na afronding of na stopzetten van FFT, deze duurt gemiddeld negen maanden, variërend van een dag (voor drop-outs) tot en met twintig maanden. De delictgegevens zijn per subgroep gepresenteerd, in de vorm van tabellen. In de tabellen wordt onderscheid gemaakt tussen (I) de delictcategorie waartoe de jongeren behoren, (II) het geslacht van de jongeren, (III) de leeftijdcategorie waartoe de jongeren behoren, (IV) de duur na afsluiting van de behandeling en (V) of de jongeren in 2004 of in 2005/2006 zijn gestart met FFT. Dit laatste onderscheid is gemaakt omdat de mate waarin FFT toen binnen de Bascule geïmplementeerd was voor die jaren verschilt. In 2004 was de organisatie nog startend terwijl in 2005 de implementatie grotendeels was voltooid. Om na te gaan in hoeverre dit zijn weerslag heeft gehad op de kwaliteit van behandeling, is de onderzoeksgroep opgesplitst naar projectjaar. De resultaten zijn vooral beschrijvend van aard en geven een eerste indruk van de uitkomsten van FFT. Dit betekent dat de resultaten met de nodige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Harde conclusies kunnen nog niet worden getrokken. Paragraaf 5.5 gaat over het vóórkomen van delicten tegen leven en persoon onder jongeren36, voor aanvang van FFT, gedurende de behandeling en na afloop daarvan. Tenslotte zal in paragraaf 5.6 gekeken worden of er verschil is tussen de groep
36
Er is gekozen voor deze categorie geweldsdelicten omdat deze delicten het meest frequent zijn geregistreerd.
45
jongeren die FFT goed heeft afgerond en de groep jongeren die na één of meerdere sessies met FFT is gestopt, de zogenaamde drop-outs.
5.2
Recidive onder jongeren die FFT in goed overleg hebben afgerond In totaal hebben tussen mei 2004 en juni 2006 44 jongeren en hun gezinnen FFT in goed overleg afgerond. Voor het merendeel van deze gezinnen geldt dat zij met succes alle fasen van FFT hebben doorlopen. Een kwart van de gezinnen heeft in goed overleg met de therapeut FFT afgerond, maar niet alle fasen van FFT doorlopen. Vanuit dit onderzoek wordt niet duidelijk waarom dit het geval is. Voor 42 jongeren zijn recidive gegevens beschikbaar, afkomstig uit COMPAS. Deze zijn weergegeven in de tabellen 5.1 tot en met 5.5. Voor twee jongeren zijn geen data beschikbaar. Tabel 5.1
Aantal jongeren dat tijdens en na afronding van FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar delictcategorie (n=42)
Delictcategorie
Tijdens
Na afronding
Harde Kern Jongere (n=2)
0
1
Potentieel jeugdige veelpleger (n=14)
6
2
Licht criminelen (n=11)
6
2
First Offenders (n=9)
2
1
Geen geregistreerde delicten (n=6)
2
0
16 (38%)
6 (14%)
Totaal (n=42) Tabel 5.2
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na afronding van FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar geslacht (n=42)
Geslacht
Vooraf
Tijdens
Na afronding
Jongen (n=33)
29
13
4
Meisje (n=9)
7
3
2
Totaal (n=42)
36 (86%)
16 (38%)
6 (14%)
Tabel 5.3
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na afronding van FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar leeftijd (n=42)
Leeftijd
Vooraf
Tijdens
Na afronding
12-14 jaar (n=1)
1
0
0
15-16 jaar (n=10)
7
3
2
17-18 jaar (n=18)
15
9
3
> 18 jaar (n=13)
13
4
1
36 (86%)
16 (38%)
6 (14%)
Totaal (n=42)
46
Tabel 5.4
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na afronding van FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar aantal maanden na afronding van FFT (n=42)
Aantal jongeren in periode na
Vooraf
Tijdens
Na afronding
0-3 maanden klaar (n=8)
7
2
0
3-6 maanden klaar (n=5)
3
3
0
6-9 maanden klaar (n=8)
8
3
2
9-12 maanden klaar (n=4)
4
2
1
> 12 maanden klaar (n=17)
14
6
3
36 (86%)
16 (38%)
6 (14%)
afronding van FFT
Totaal (n=42)
Tabel 5.5 Aantal jongeren dat voor, tijdens en na afronding van FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar het projectjaar waarin jongeren met FFT zijn behandeld (n=42) Projectjaar
Vooraf
Tijdens
Na afronding
2004 (n=33)
29
16
6
2005/2006 (n=9)
7
0
0
36 (86%)
16 (38%)
6 (14%)
Totaal (n=42)
In totaal hebben 36 van de 42 jongeren voorafgaand aan de behandeling delicten gepleegd. Het aantal gepleegde delicten varieert per jongere van één tot en met zestien. De meest voorkomende delicten zijn diefstal, zwartrijden, vernieling, bedreiging, openlijke geweldpleging en heling. Gedurende de behandeling hebben in totaal zestien jongeren tussen één en zeven delicten gepleegd. Het betreft vooral diefstal, eenvoudige mishandeling, openbare geweldpleging, bedreiging, overige delicten tegen de openbare orde, en het overtreden van de leerplichtwet. Na afronding van de behandeling hebben in totaal zes jongeren gerecidiveerd. Zij hebben tussen één en vier delicten gepleegd. Het gaat voornamelijk om diefstal, bedrog, heling en vuurwapenbezit. Het aantal jongeren uit de onderzoeksgroep dat na afloop van de behandeling delicten heeft gepleegd, is een stuk kleiner dan het aantal jongeren dat voorafgaand en tijdens de behandeling strafbare feiten heeft gepleegd.
5.3
Recidive onder jongeren die na een of meerdere sessies zijn gestopt met FFT Zeventien jongeren en hun gezinnen zijn tussen mei 2004 en juni 2006 na een of meerdere sessie gestopt met FFT. Deze jongeren zijn de zogenaamde ‘drop-outs’. Voor zestien van de zeventien jongeren zijn recidive gegevens beschikbaar uit COMPAS. Deze zijn gepresenteerd in de tabellen 5.6 tot en met 5.10.
47
Tabel 5.6
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na het stoppen met FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar delictcategorie (n=16)
Delictcategorie
Tijdens
Na stoppen
Harde Kern Jongere (n=2)
1
1
Potentieel jeugdige veelpleger (n=6)
3
4
Licht criminelen (n=4)
0
1
First Offenders (n=4)
1
1
5 (31%)
7 (44%)
Totaal (n=16) Tabel 5.7
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na het stoppen met FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar geslacht (n=16)
Geslacht
Vooraf
Tijdens
Na stoppen
Jongen (n=15)
15
5
7
Meisje (n=1)
1
0
0
Totaal (n=16)
16 (100%)
5 (31%)
7 (44%)
Tabel 5.8
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na het stoppen met FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar leeftijd (n=16) Vooraf
e 1 fase
Na stoppen
12-14 jaar (n=2)
2
2
1
15-16 jaar (n=4)
4
1
2
17-18 jaar (n=8)
8
1
3
> 18 jaar (n=2)
2
1
1
Totaal (n=16)
16 (100%)
5 (31%)
7 (44%)
Leeftijd
Tabel 5.9
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na het stoppen met FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar aantal maanden na het stoppen met FFT (n=16)
Aantal jongeren in periode na
Vooraf
Tijdens
Na stoppen
0-3 maanden klaar (n=1)
1
0
0
3-6 maanden klaar (n=4)
4
1
1
6-9 maanden klaar (n=7)
7
3
4
9-12 maanden klaar (n=0)
0
0
0
> 12 maanden klaar (n=4)
4
1
2
16 (100%)
5 (31%)
7 (44%)
afronding van FFT
Totaal (n=16)
48
Tabel 5.10
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na afronding van FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar het projectjaar waarin jongeren met FFT zijn behandeld (n=16)
Projectjaar
Vooraf
Tijdens
Na stoppen
2005/2006 (n=12)
12
4
5
2004 (n=4)
4
1
2
16 (100%)
5 (31%)
7 (44%)
Totaal (n=16)
Alle zestien jongeren hebben voor de start van FFT delicten gepleegd. Het aantal gepleegde delicten per jongere ligt tussen één en negen. In de meeste gevallen gaat het om diefstal. Andere strafbare feiten zijn onder andere bedreiging, heling, openlijke geweldpleging, doodslag of moord en het overtreden van de leerplichtwet. Tijdens de uitvoering van FFT hebben in totaal vijf jongeren tussen één en tien delicten gepleegd. Het ging daarbij vooral om diefstal, belediging en openlijke geweldpleging. Na het stoppen met FFT hebben in totaal zeven jongeren opnieuw delicten gepleegd. Het betrof tussen één en vier delicten. Het ging onder meer om diefstal, bedreiging, vuurwapenbezit en delicten tegen de openbare orde.
5.4
Recidive onder jongeren die nog in behandeling zijn Voor 81 jongeren en hun gezinnen geldt dat zij tussen mei 2004 en juni 2006 met FFT zijn gestart en dat zij op de peildatum 15 september 2006 nog in behandeling waren. Voor 75 van de 81 jongeren zijn recidive gegevens beschikbaar uit COMPAS. Voor 74 jongeren is de delictcategorie bekend. De gegevens zijn uiteengezet in de tabellen 5.11 tot en met 5.14. Tabel 5.11
Aantal jongeren dat tijdens FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar delictcategorie (n=74)
Delictcategorie
Tijdens
1e fase
2e fase
3e fase
0
0
0
6
3
1
Licht criminelen (n=15)
2
4
1
6
First Offenders (n=22)
2
2
0
4
2
2
0
12 (16%)
11 (15%)
2 (3%)
Harde Kern Jongere (n=1) Potentieel jeugdige veelpleger (n=23)
Geen geregistreerde delicten (n=13) Totaal (n=74)
totaal 0 8
3
21 (28%)
49
Tabel 5.12
Aantal jongeren dat voor en tijdens FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar geslacht (n=75)
Geslacht
Tijdens
Vooraf
e 1 fase
2e fase
3e fase
Jongen (n=67)
57
9
11
2
18
Meisje (n=8)
5
3
0
0
3
Totaal (n=75)
62 (83%)
12 (16%)
11 (15%)
2 (3%)
21 (28%)
Tabel 5.13
totaal
Aantal jongeren dat voor en tijdens FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst naar leeftijd (n=75)
Leeftijd
Vooraf
e 1 fase
2e fase
3e fase
Tijdens totaal
12-14 jaar (n=5)
3
3
2
1
3
15-16 jaar (n=33)
27
4
3
1
7
17-18 jaar (n=31)
26
4
5
0
9
> 18 jaar (n=6)
6
1
1
0
2
Totaal (n=75)
62 (83%)
12 (16%)
11 (15%)
2 (3%)
21 (28%)
Tabel 5.14
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na afronding van FFT delicten heeft gepleegd, uitgesplitst het projectjaar waarin jongeren met FFT zijn behandeld (n=75)
Projectjaar
Vooraf
Tijdens
2004 (n=6)
5
3
2005/2006 (n=69)
57
18
62 (83%)
21 (28%)
Totaal (n=75)
In totaal hebben 62 van de 75 jongeren voorafgaand aan de behandeling delicten gepleegd. Het aantal gepleegde delicten per jongere varieert van één tot en met negentien. De meest voorkomende delicten zijn diefstal, openlijke geweldpleging, bedreiging, verkeersdelicten, overtreding van de leerplichtwet, eenvoudige mishandeling, vernieling en vuurwapenbezit. Tot aan de peildatum (15 september 2006) heeft een derde van de jongeren die nog in behandeling zijn tussen één en acht delicten gepleegd. Het gaat daarbij vooral om diefstal, openlijke geweldpleging, eenvoudige mishandeling, bedreiging en vernieling. De meeste delicten die gedurende de behandeling gepleegd zijn, hebben in de eerste en de tweede fase van FFT plaats gevonden.
50
5.5
Recidive onder jongeren die delicten hebben gepleegd tegen leven of persoon In tabel 5.15 staat een overzicht van het aantal jongeren dat per subgroep geweldsdelicten heeft gepleegd tegen leven of persoon37, voorafgaand aan FFT, gedurende de behandeling en na afronding van de interventie. Tabel 5.15
Aantal jongeren dat voor, tijdens en na afronding van FFT delicten heeft gepleegd tegen leven of persoon, uitgesplitst naar subgroepen (n=133)
Totaal aantal delicten tegen leven en
Vooraf
Tijdens
Na afronding
15
4
2
8
2
1
22
6
0
45 (34%)
12 (9%)
3 (2%)
dood Jongeren die FFT hebben afgerond (n=42) Jongeren die na één of meerdere sessies zijn gestopt met FFT (n=16) Jongeren die nog bezig zijn met FFT (n=75) Totaal (n=133)
In totaal hebben 45 jongeren zich voorafgaande aan de interventie schuldig gemaakt aan een delict tegen leven of persoon. Het betrof één tot vier delicten per jongere. De meest voorkomende delicten waren bedreiging, zware mishandeling en eenvoudige mishandeling. Uit de gegevens blijkt dat het aantal jongeren dat gedurende de behandeling delicten heeft gepleegd tegen leven of persoon met bijna driekwart is afgenomen. Het gaat om in totaal twaalf jongeren die één tot drie delicten hebben gepleegd tegen leven of persoon. De meest voorkomende delicten zijn bedreiging en eenvoudige mishandeling. In totaal hebben twee van de 42 jongeren die op de peildatum FFT hebben afgerond een tot drie geweldsdelicten gepleegd in de periode na FFT. Het betrof bedreiging, belediging, zware mishandeling en eenvoudige mishandeling.
5.6
Verschil tussen de groep die FFT goed heeft afgerond en de groep drop-outs De groep jongeren die FFT in goed overleg met de therapeut heeft afgerond is vergeleken met de groep jongeren die na een of meerdere sessies met FFT is gestopt. In tabel 5.16 is voor beide groepen weergegeven hoeveel jongeren na FFT (peildatum 15 september 2006) delicten hebben gepleegd.
37
Onder delicten tegen leven of persoon vallen: doodslag of moord, dood door schuld, zware mishandeling, eenvoudige mishandeling, bedreiging en belediging en overige delicten tegen leven of persoon.
51
Tabel 5.16
Aantal jongeren dat een of meer delicten heeft gepleegd, na FFT, uitgesplitst naar jongeren die FFT in goed overleg hebben afgerond en drop-outs (n=58)
Jongeren die FFT in goed overleg
Delicten gepleegd na
Geen delicten
FFT
gepleegd na FFT
6 (14%)
36 (86%)
7 (44%)
9 (56%)
hebben afgerond (n=42) Jongeren die na één of meerdere sessies zijn gestopt met FFT (n=16)
Uit de tabel valt op te maken dat van de jongeren die FFT in goed overleg hebben afgerond bijna 90% geen delicten heeft gepleegd na FFT. Onder de groep drop-outs ligt dit percentage een stuk lager. Iets meer dan de helft van de drop-outs heeft na FFT geen delicten gepleegd terwijl zo’n 40% wel delicten heeft gepleegd. Dit verschil is getoetst met een Fisher’s Exact Test (p = .031). Het lijkt erop dat jongeren die FFT hebben gevolgd en in goed overleg hebben afgerond minder recidiveren dan jongeren die voortijdig met FFT zijn gestopt.
52
6
Samenvatting en conclusies
6.1
Inleiding In de voorafgaande hoofdstukken zijn de resultaten gepresenteerd van zowel het onderzoek naar de implementatie van FFT binnen het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule als van de eenmalige recidive meting bij jongeren die FFT hebben ontvangen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste uitkomsten op een rij gezet. De gestelde onderzoeksvragen vormen daarbij de leidraad. Vervolgens worden op grond van de bevindingen enkele conclusies getrokken. Tot slot wordt een aantal aanbevelingen gedaan.
6.2
Beantwoording van de onderzoeksvragen Aan het onderzoek naar FFT liggen twee vragen ten grondslag. In onderstaande paragraaf worden deze successievelijk beantwoord en behandeld. 1. Verloopt de uitvoering van het experiment bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule en BJAA overeenkomstig de opgestelde projectplanning en -opzet? De implementatie van FFT bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule heeft plaats gevonden tussen mei 2003 en juni 2006. Voorafgaand aan de implementatie zijn door de Bascule projectdoelen vastgesteld aan de hand van zes thema’s: (a) externe voorlichting over FFT en over de toeleiding naar FFT, (b) de opleiding tot FFT-therapeut, (c) supervisie en het borgen van kwaliteit, (d) de inbedding van onderzoek, (e) deskundigheidsbevordering en (f) aangemelde gezinnen. Uit de procesevaluatie blijkt dat de meeste projectdoelen met succes zijn behaald. In z’n algemeenheid kan gesteld worden dat de Bascule zich goed heeft voorbereid op de implementatie van FFT en randvoorwaarden heeft gecreëerd om het traject soepel te laten verlopen. Medewerkers zijn in een vroeg stadium bij FFT betrokken, en er zijn bovendien nieuwe medewerkers aangenomen. Ook is hard gewerkt aan het vervullen van randvoorwaarden zoals voldoende menskracht, voldoende professionaliteit van medewerkers, goede opleidingsmogelijkheden en een duidelijke inhoudelijke en organisatorische taakverdeling. Er is een projectmanager aangesteld om beleidsmatige en organisatorische taken op zich te nemen, waardoor supervisoren en therapeuten zich voornamelijk met de inhoud konden bezig houden. Daarnaast waren er voldoende mogelijkheden en middelen om therapeuten gaande het project te ontlasten. Dit is onder meer gebeurd door een onderzoeker aan te trekken. De externe voorlichting is goed georganiseerd, divers en bovenal volledig geweest. Er zijn verschillende presentaties verzorgd en folders en e-mails verspreid over onder meer de inhoud van FFT, het onderzoek naar FFT en de verschillen tussen FFT en MST. Diverse instanties zoals BJAA en het JOC voeren daarnaast structureel overleg met de Bascule. Dit wordt door de betreffende instanties gezien als
53
bevorderend voor de samenwerking met het Cluster forensische jeugdpsychiatrie en voor het aanmelden van gezinnen voor FFT. De Bascule hecht op haar beurt belang aan een continue uitwisseling van informatie en ervaringen over FFT met jeugdreclasseerders van BJAA, bijvoorbeeld over zaken als aanmeldingen en (lange) wachtlijsten. Wat betreft de opleiding tot FFT-therapeut, verzorgd door een van de grondleggers van FFT, Tom Sexton, kan gesteld worden dat deze is verlopen zoals beoogd. Het vele oefenen en de individuele feedback die therapeuten hebben ontvangen, worden als de meest leerzame onderdelen van de opleiding gezien. Er zijn in de periode mei 2004 - oktober 2006 bij het Cluster forensische jeugdpsychiatrie 21 medewerkers opgeleid tot FFT-therapeut. Hiervan zijn er op dit moment nog achttien bij de Bascule werkzaam. De Bascule onderhandelt momenteel met de grondleggers van FFT over het opzetten van een (gedeeltelijk) Nederlands opleidingstraject. Het neerzetten van een goede supervisiestructuur wordt door therapeuten, supervisoren en het management van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie genoemd als een van de belangrijkste succesfactoren voor het slagen van FFT. Doordat er wekelijks supervisie plaatsvindt, is het mogelijk om na te gaan of de behandeling wordt uitgevoerd zoals bedoeld is. Dit draagt bij aan de zogenaamde ‘program integrity’. Een actueel aandachtspunt tijdens de supervisie is de duur van de behandeling. Bij nagenoeg alle trajecten is de duur van FFT langer dan de beoogde drie tot zes maanden. Momenteel wordt gekeken hoe deze duur kan worden ingekort. Een recente externe ontwikkeling is dat de Bascule de supervisie verzorgd bij tien instellingen die onlangs met FFT zijn gestart. In het komende jaar zullen deze activiteiten zich naar alle waarschijnlijkheid nog verder uitbreiden. Onderzoek naar de doelgroep van FFT, de uitvoering van de behandeling en het resultaat hiervan vormt een integraal onderdeel van de behandeling. Jeugdreclasseerders, therapeuten en cliënten vullen hiertoe op gezette tijden een aantal vragenlijsten in. Het heeft anderhalf jaar geduurd voordat dit onderdeel van FFT goed geïntegreerd was in de werkwijze van de therapeuten. Doorgaans ervaren therapeuten het invullen van de vragenlijsten als een belasting. Het aanstellen van een onderzoeker heeft daarin taakverlichtend gewerkt. Er wordt momenteel een data base ontwikkeld die de uitwisseling van gegevens via het internet mogelijk moet maken. Gegevens over het uitvoeren van de behandeling zullen in de toekomst via deze weg met de grondleggers van FFT worden uitgewisseld, om op die manier de kwaliteit van FFT te waarborgen. Tenslotte zijn er onderhandelingen gaande met het Ministerie van Justitie over de oprichting van een Landelijk kenniscentrum. Als dit centrum er komt, wordt verder onderzoek naar FFT hier onder gebracht. Drie jeugdreclasseerders van BJAA zijn in mei 2004 in het kader van deskundigheidsbevordering bij BJAA opgeleid tot FFT-therapeut en gedetacheerd bij de Bascule. De therapeuten van BJAA hebben hun kennis over FFT door middel van presentaties en deelname aan intern overleg bij BJAA overgedragen op collega’s. Ook de informele contacten tussen jeugdreclasseerders en de FFT-therapeuten hebben bijgedragen aan de bekendheid van FFT bij BJAA. Momenteel wordt Functional Family Parole Services (FFPS), ontwikkeld door Doug Kopp, ingevoerd op twee locaties van BJAA. Twee van de drie FFT-therapeuten van BJAA zijn hierbij nauw betrokken in de rol van supervisor.
54
Tussen mei 2004 en oktober 2006 zijn er 473 gezinnen bij de Bascule aangemeld voor FFT. Van de 161 die daadwerkelijk met FFT zijn gestart, hebben inmiddels 50 gezinnen de behandeling met succes afgerond en zijn zeventien gezinnen na één of meerdere sessies met FFT gestopt. Een groep van 148 jongeren heeft na de intake een ander aanbod dan FFT gekregen binnen de Bascule. Voor een deel betreft het jongeren die wel op de polikliniek zijn behandeld, zij kregen bijvoorbeeld individuele begeleiding of Agressie Regulatie Training. Deze groep valt op gezien de intentie van het Cluster forensische jeugdpsychiatrie om alle jongeren met FFT te behandelen. Voor een deel betreft het echter jongeren die zijn doorverwezen naar een andere afdeling van de Bascule en daar een passend aanbod kregen, zoals dagbehandeling. Voor 83 jongeren en hun gezinnen is de aanmelding voor FFT ingetrokken. Voor het merendeel van deze jongeren is de beslissing om hen in een ander behandeltraject te plaatsen genomen door de plaatser; de Bascule heeft hier veelal geen invloed op gehad. Van de jongeren die FFT (hebben) ontvangen zijn zes op de zeven jongeren jongens, met een gemiddelde leeftijd van 15.9 jaar en één op de zeven jongeren meisjes, met een gemiddelde leeftijd van 15.7 jaar. Dit komt overeen met de beoogde doelgroep. Wat betreft de delictcategorie geldt dat 4% van de jongeren tot de harde kern doelgroep behoort, iets minder dan een derde van de groep is potentieel jeugdige veelpleger, tweevijfde van de jongeren is licht crimineel en iets minder dan de helft behoort tot de categorie first offender. Een op de vijf jongeren heeft geen delicten gepleegd. De beoogde doelgroep bevat jongeren die geregeld delicten plegen en daardoor in aanraking komen met het strafrecht. Over het algemeen kan worden gesteld dat de jongeren uit de onderzoeksgroep minder crimineel zijn dan beoogd voor het huidige onderzoek.38 Terugblikkend op het implementatietraject kan geconcludeerd worden dat de implementatiedoelen van FFT in grote mate zijn behaald. Het Cluster forensische jeugdpsychiatrie van de Bascule heeft in vier jaar tijd een solide basis gecreëerd om FFT succesvol uit te kunnen voeren. Vanuit die positie kunnen aandachtspunten verder worden aangepakt en nieuwe ontwikkelingen in gang worden gezet.
2. Is FFT een effectieve interventie voor jeugdige delinquenten en hun gezinnen in Nederland? Om bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden is bij aanvang van het onderzoek gekozen voor een quasi-experimenteel onderzoeksdesign met drie onderzoekscondities, te weten (1) een experimentele conditie (gezinnen die FFT ontvangen), (2) een interne controleconditie (gezinnen die de ouder- en gezinscursus ontvangen) en (3) een externe controleconditie (jongeren die ‘care as usual’ ontvangen) om de effecten van FFT te evalueren. Op meerdere meetmomenten zou een recidivemeting plaatsvinden. Tijdens het onderzoek is op verzoek van de opdrachtgever besloten van deze opzet af te wijken. Er is afgesproken om alleen de
38
Omdat er onvoldoende instroom was van criminele jongeren in de experimentele conditie en de
ouder & gezinscursus, zijn alle jongeren die FFT ontvangen in het onderzoek betrokken. Dit heeft er toe bijgedragen dat de doelgroep ‘lichter’ is.
55
experimentele conditie in het onderzoek te betrekken, alle jongeren en hun gezinnen in het onderzoek te betrekken die vanaf mei 2004 FFT hebben ontvangen, en eenmalig (in september 2006) een recidivemeting te houden, zowel bij gezinnen die FFT reeds hebben afgerond als bij gezinnen bij wie de behandeling nog lopende is. Omdat de onderzoeksgroep zo gedifferentieerd is, is bij de presentatie van de recidivegegevens afkomstig uit COMPAS (peildatum 15 september 2006) onderscheid gemaakt in drie subgroepen, te weten: (1) jongeren die FFT hebben afgerond, (2) jongeren die gestart zijn met FFT maar die daar na één of meerdere sessies mee zijn gestopt; en (3) jongeren die op 15 september 2006 nog bezig waren met FFT. De uit COMPAS afkomstige recidivegegevens zijn veelbelovend te noemen. Over het algemeen is er bij de drie subgroepen sprake van een positieve ontwikkeling met betrekking tot recidive. Zo blijkt dat van de 42 jongeren die FFT hebben afgerond en het hele traject hebben doorlopen er na beëindiging zes jongeren delicten hebben gepleegd39 ten opzichte van 36 jongeren voor wie dat voorafgaande aan FFT gold. Voor de drop-outs geldt ook dat er in vergelijking met de periode voorafgaande aan FFT minder jongeren delicten plegen nadat ze met FFT zijn gestopt (respectievelijk zeven jongeren na stoppen versus zestien jongeren voorafgaande aan FFT). Bij het nader bekijken van de beide groepen valt op dat het percentage jongeren dat na FFT opnieuw delicten heeft gepleegd groter is in de groep drop-outs dan in de groep jongeren die de behandeling hebben gevolgd en deze in goed overleg hebben afgerond. Voor de groep jongeren en hun gezinnen bij wie de behandeling nog niet is afgerond, kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over het al dan niet recidiveren na beëindiging van FFT. Wel blijkt het aantal jongeren dat tijdens de behandeling delicten pleegt in de derde fase te zijn afgenomen opzichte van de periode voorafgaande aan FFT, maar ook ten opzichte van de 1e en 2e fase van de behandeling. Voorafgaande betrof het 62 jongeren, in de 3e fase gaat het nog om twee jongeren. Tot slot blijkt dat het aantal jongeren dat na afronding delicten heeft gepleegd tegen leven en persoon afneemt ten opzichte van het aantal jongeren dat dit voorafgaande aan FFT deed. De vraag of FFT een effectieve interventie is gebleken voor de jongeren en hun gezinnen uit de onderzoeksgroep kunnen wij op basis van de verkregen resultaten niet beantwoorden. Een aantal factoren speelt hierbij een rol. Op de eerste plaats is de onderzoeksgroep tamelijk breed: naast harde kern jongeren en potentieel jeugdige veelplegers komen in de onderzoeksgroep ook jongeren voor die licht crimineel zijn, nog niet eerder een proces-verbaal hebben gekregen of zelfs jongeren die helemaal geen delicten hebben gepleegd. Op de tweede plaats is er eenmalig op 15 september 2006 een recidivepeiling gehouden, waardoor de periode na afronding van FFT lang niet voor alle jongeren gelijk is. Op de derde plaats kunnen de resultaten niet vergeleken worden met die van jongeren en hun gezinnen die een vergelijkbare behandeling hebben ondergaan (ouder- en gezinscursus) dan wel
39
Zoals in hoofdstuk 5 is aangegeven spreken we van gepleegde delicten, terwijl de recidivecijfers eigenlijk geregistreerde delicten betreffen, die nog niet tot een veroordeling hebben geleid.
56
jongeren die door de jeugdreclassering zijn behandeld. Op de vierde plaats is in het onderzoek de behandelintegriteit van de therapeuten niet onderzocht. Samenvattend kan gesteld worden dat de resultaten bemoedigend zijn te noemen, zeker gezien het feit dat jongeren die de behandeling hebben afgerond minder vaak lijken te recidiveren na FFT dan jongeren die voortijdig zijn gestopt, maar kunnen er vooralsnog geen harde conclusies uit worden getrokken met betrekking tot de effectiviteit van FFT.
57
7
Literatuur
Bijl, B., Beenker, L., & Baardewijk, Y. van (2005). Individuele Traject Begeleiding op papier en in de praktijk. Een onderzoek naar de programmatheorie en de –uitvoering van ITB harde kern en ITB-CRIEM. PI Research, Duivendrecht. Bijl, B. & Slot, N.W. (2004). Functionele Gezinstherapie in Amsterdam. Gedwongen behandeling voor gezinnen met één of meer criminele kinderen die tot de ‘harde kern’ behoren. Evaluatie van de voortgang en de opbrengst van een experiment. PI Research, Duivendrecht. Breuk, R. (2004). Protocol Individuele gesprekken met ouders en ouders en jeugdigen als aanvulling en versterking van de oudercursus. De Derde Oever (Bascule), Amsterdam. Breuk, R. & Buwalda, J. (2004). Vroegtijdige interventie in “criminele carrière gezinnen” middels Functionele Gezinstherapie. Aanpak harde kern doelgroep in Amsterdam vanuit Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam door de Derde Oever (Bascule). Projectplan. Leeuwen, E., van & Veldt, M.C. van der (2004). Voortgang FFT. Functionele Gezinstherapie (FFT) bij de Bascule: een eerste evaluatie van de voortgang van het experiment (nieuwsbrief). Leeuwen, E., van & Veldt, M.C. van der (2005). Voortgang FFT. Functionele Gezinstherapie (FFT) bij de Bascule: een tweede evaluatie van de voortgang van het experiment (nieuwsbrief). Leeuwen, E., van & Veldt, M.C. van der (2006). Voortgang FFT. Functionele Gezinstherapie (FFT) bij de Bascule: een derde evaluatie van de voortgang van het experiment (nieuwsbrief). Leeuwen, E., van & Veldt, M.C. van der (2006). Voortgang FFT. Functionele Gezinstherapie (FFT) bij de Bascule: een vierde evaluatie van de voortgang van het experiment (nieuwsbrief). Procesboek ketenunits jeugdcriminaliteit en veelplegers (2006). Sexton, T.L. & Alexander, J.F. (2002). Family-Based Empirically Supported Interventions. The Counseling Psychologist, Vol. 30, No. 2, 238-261. Werkplan 2005: Vroegtijdige interventie in “criminele carrièregezinnen” middels Functionele Gezinstherapie. De Derde Oever, Amsterdam.
58