Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties; een driejarig CSC-programma Achtergronden en kanttekeningen I. Capaciteitsopbouw Vrijwilligersbeleid van cmo’s 1. De centrale vraag in dit onderdeel is: hoe kunnen cmo’s mensen stimuleren om zich om niet in te zetten voor anderen; om zorg te hebben voor anderen (NCSU)? Of, praktischer gezegd: hoe kunnen cmo’s beter nieuwe vrijwilligers vinden, aanspreken, motiveren, werven en inwerken; én hoe kunnen ze beter hun bestaande vrijwilligers binden en behouden, stimuleren, motiveren en inspireren, inzetten en (bij-)scholen? Intervisie: een gezamenlijk traject van beleidsvernieuwing. 2. Over het onderwerp bij wijze van opmaat de volgende opmerkingen en kanttekeningen. Ten eerste: om vrijwilligers te vinden en te binden moet er een match zijn tussen de organisatie en de (kandidaat-)vrijwilliger. Dat wil zeggen dat de organisatie een profiel, een identiteit (aard, doel en werkwijze) en ook een functie (plek, taak) moet hebben, welke een bepaalde vrijwilliger aanspreken. Nog anders gezegd: de organisatie moet een idee hebben over welk type (kandidaat-)vrijwilliger ze wil vinden en binden (naar persoons- en gedragskenmerken als sekse, leeftijd, opleidingsniveau, kennis en kundes, beschikbaarheid, motivatie); en tevens moet ze een profiel, identiteit en functie-aanbod hebben of ontwikkelen welke daarbij aansluiten. 3. Motieven. Waarom stappen mensen in het vrijwilligerswerk, wat trekt hen 1
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
over de streep? Vrijwilligers in cmo’s werden vroeger gerecruteerd via kerkgemeenschappen; een sociale plicht en vanzelfsprekendheid. Deze vanzelfsprekende toeleiding neemt nu snel in betekenis af omdat de kerken leeglopen en de kerkgemeenschappen – lokaal en nationaal – minder hecht en omvattend zijn geworden. Men verricht vrijwilligerswerk, niet omdat dat zo hoort, past, gebruikelijk is, of omdat de dominee of pastoor dat vraagt of zegt, maar om persoonlijke motieven en overwegingen. Cmo’s zullen het meer en meer moeten hebben van nieuwe vrijwilligers, die zich aangesproken voelen op hun deskundigheid, voor taken waarvan het tijdsbeslag strookt met hun beschikbaarheid en voor wie het netwerk-effect belangrijk is. De uitdaging is het om de diversiteit aan motieven, eisen en wensen van de nieuwe vrijwilligers te leren kennen; om een slagvaardig, systematisch maar tegelijkertijd flexibel beleid te voeren wat daarop aansluit; om daarbij ook de mensen aan te spreken die verwantschap voelen met de identiteit, de visie en missie van de organisatie, al dan niet inclusief de religieuze achtergrond en fundering; en om bij die nieuwe vrijwilligers gaandeweg de motieven van belangeloosheid en onbaatzuchtigheid, de inzet om niet, te stimuleren, meer en meer naar boven te laten komen. 4. Wat maakt de ene maatschappelijke organisatie succesvol bij het recruteren en binden van vrijwilligers, en de andere niet? Voorop staat: cmo’s moeten makkelijker en vloeiender communiceren met de buitenwereld. Ze moeten hun wervingskansen vergroten via alle contacten met de buitenwereld, alle manieren waarop de organisatie (qua organisatie, maar ook via de leden/medewerkers; tevreden, gewaardeerde en trotse medewerkers dragen dat ook uit) naar buiten treedt; via publiciteit (jaarverslag, folders, mailings, advertenties, voorlichting, open dagen, evenementen, stands, free publicity met verhalen in media over de organisatie en het werk), via samenwerking met andere organisaties, via leden/medewerkers/doelgroepen aan de kassa bij de supermarkt; en indirect via de taakvervulling zelf. Daardoor alleen zullen mensen zich misschien nog niet aanmelden, maar wel is de kans groter dat ze ja zullen zeggen als ze gevraagd worden. 2
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
5. Dan het feitelijke werven/vragen: diverse methodes. Op het lokale niveau vooral: persoonlijke benadering. Eerst kandidaten traceren; dan persoonlijk benaderen, daarbij aan te sluiten bij kwaliteiten van de persoon; de taak duidelijk omschrijven en aangeven hoe belangrijk de functie is voor de organisatie en het werk; evt. oriëntering, inwerkperiode en nabespreking; plaatsing. 6. Binden, behouden van vrijwilligers. Vanaf inwerken tijd en aandacht geven, luisteren en informeren naar resultaten en bottle necks, samen doelen stellen en afspraken maken en evalueren, ruimte laten voor ontplooiing en eigen toko, daarbij voorzien in ondersteuning en scholing, waardering en beloning, coaching en loopbaanbegeleiding, functies herinrichten, taken splitsen of samenvoegen. Goede mix van aandacht en richting geven (zonder de vrijwilliger te onteigenen) en ruimte laten (zonder haar/hem te laten zwemmen). Bevorderen: meedoen, meepraten, meebeslissen. 7. Nota. Let op het verschil tussen de plaats/inzet van vrijwilligers in enerzijds mutual support organisaties en anderzijds service delivery organisaties (Handy); tussen vrijwilligersorganisatie en vrijwilligersondersteunde organisatie (Meijs en Westerlaken); tussen programma-management: per activiteit op zoek naar vrijwilligers, en leden-management: vanuit een vaste groep diverse activiteiten ontplooien (Meijs); en tussen vrijwilligers voor bestuurswerk en voor uitvoerend werk in het veld.
II. CMO’s en Vrijwilligheid in de samenleving -- enkele begrippen en thema's De christelijk-maatschappelijke organisatie; het begrippenkader
3
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
Vooraf is enige uitleg aan de orde over het in het programma te hanteren begrippenkader en perspectief. Met welke concepten, beelden en begrippen (matrijs, conceptueel framework) kijken christelijk-maatschappelijke organisaties naar de maatschappelijke werkelijkheid? We onderscheiden drie maatschappelijke niveaus: a. de individuele personen, b. de verbanden (zoals huishoudens en gemeenschappen, en organisaties en bedrijven), en c. de samenleving, lokaal of “als geheel” – bijvoorbeeld de Nederlandse samenleving. We onderscheiden vijf maatschappelijke domeinen of sferen, die aangeduid worden met de informele, communale of privé-sfeer; de civil society; de markt; de politieke sfeer; en de sfeer van de overheid (inclusief het openbaar bestuur). Elk van de vijf sferen heeft zijn eigen handelings- en relatielogica, elke sfeer kent ook een specifiek eigen moral code en in elk van de vijf heeft het individu een andere plaats en een andere rol. Elke sfeer heeft ook zijn eigen kenmerkende verband op het tweede niveau. * In de informele, communale of privé-sfeer is het individu lid van gemeenschappen, vaak als gevolg van bloedverwantschap (familie), territorialiteit (buurt, streek, land), religie, ras enz. De typische actoren op het tweede niveau zijn hier dus familie, stam, buurtgemeenschap, volk of natie, geloofsgemeenschap. De handelings- en relatielogica in deze sfeer is gebaseerd op emoties en affecties als lotsverbondenheid (vgl. communities of fate), wij-identificatie, en waarden (een moral code) als loyaliteit en onderlinge solidariteit. * Ook van de maatschappelijke organisaties die tezamen de civil society vormen is het individu lid. Maar dit lidmaatschap is zelf gekozen, en de maatschappelijke organisaties zijn dan ook te kenmerken als communities of 4
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
choice. Bovendien zijn maatschappelijke organisaties verbanden die overerfde verschillen (territorialiteit, ras, bloed, geloof) overbruggen, en die voor de leden een brug slaan naar het publieke domein. Om deze twee redenen kan men spreken van bridging communities, om ze te onderscheiden van de traditionele gemeenschapsverbanden die we binding communities kunnen noemen. De handelings- en relatielogica in de sfeer is gebaseerd op “vrijwillige en collectieve identificatie”, de erkenning van een overstijgend of publiek belang, vertrouwen; en de moral code hier is die van solidariteit en samenwerking, de belangeloze inzet voor anderen of een gedeeld of publiek belang (society). * Op de markt is het individu vrager of aanbieder van goederen of arbeidskracht, en op het tweede niveau zijn bedrijven of ondernemingen in deze sfeer de typische actor. De handelings- en relatielogica is die van ondernemen en concurreren, onderhandelen en ruilen; de moral code omvat waarden als efficiency, creativiteit en contractuele betrouwbaarheid. * In de vierde sfeer, die van de politiek, zijn de individuen kiezers of (kandidaat-) gekozenen, en politieke partijen vormen hier de typische actoren op het tweede niveau. Politiek is de strijd om de staatsmacht, en politieke partijen concurreren om de gunst van de kiezer met proposities omtrent de invulling daarvan. De democratische spelregels vormen hier de moral code. * En in de overheidssfeer zijn de individuen burgers, onderdanen, en ambtenaren, en de typische actoren van het tweede niveau zijn de overheidsinstellingen. De handelings- en relatielogica hier is gebaseerd op de erkenning van het collectief belang en (staats-)dwang; en de moral code verwijst naar waarden als system survival, interne en externe veiligheid, recht en orde. Tenslotte enkele woorden over de christelijk sociale leer, zoals die hier gehanteerd zal worden, namelijk als waardenkader dat richting geeft aan het sociaal handelen. Centraal staan daarin 5
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
1. de waardigheid van de menselijke persoon, vrij en verantwoordelijk 2. de vitaliteit van de sociale verbanden (zowel op het tweede als op het derde niveau; en zowel van communale als van societale aard) en 3. het dialectisch (synchroon en diachroon) evenwicht tussen de drie niveaus. Met dat laatste wordt bedoeld dat er een evenwicht dient te zijn tussen de ruimte en de aandacht voor elk van de drie niveaus (synchroon), als ook voor een evenwichtige ontwikkeling tussen de drie niveaus (diachroon). Synchroon evenwicht: de ontplooiing van de menselijke persoon wordt gemarkeerd door de eisen die sociale verbanden stellen aan diens gedrag; en, omgekeerd, wordt de ontwikkeling van sociale verbanden begrensd door de aanspraken van het individu op respect voor diens menselijke waardigheid. In diachrone zin gaat het om een positieve spiraalbeweging: de individuele ontplooiing, het waardiger worden van de menselijke persoon, verloopt via zijn deelname aan sociale verbanden (communaal en societaal), en, omgekeerd, de vitalisering van die sociale verbanden verloopt via het respect voor en de ontplooiing van de menselijke waardigheid van alle betrokken personen. Christelijk sociaal handelen is handelen dat rekening houdt met de effecten ervan op de drie niveaus, of sterker, dat gericht is op het in gang zetten en houden van zo’n positieve spiraalbeweging en daarmee op de optimalisering van de effecten op de drie niveaus. Vrijwilligheid: concepten Wat is vrijwilligheid? Vrijwilligheid verwijst naar de onverplichte, onbetaalde en onbaatzuchtige zorg en inzet voor andere mensen, of voor een maatschappelijk ideaal of een publieke zaak. De onbaatzuchtige inzet voor anderen of de publieke zaak; zo bezien is vrijwilligheid nauw verbonden met andere talenten of deugden, als altruïsme, vertrouwen (- hebben, geven en wekken), naastenliefde en solidariteit, sociale verantwoordelijkheid en civic 6
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
engagement. In deze zin vormt vrijwilligheid, en in het verlengde daarvan: de bereidheid en capaciteit om een omvattender (dan het ik, hier en nu) “eigenbelang” te definiëren en te dienen, de kern of het cement van vitale sociale verbanden. Waar komt vrijwilligheid, die bereidheid om zich belangeloos in te zetten voor anderen of de publieke zaak, vandaan? Waarom beschikken sommige mensen over deze deugd, en anderen minder of niet? De motieven voor individuen om zich in te zetten voor anderen, of met anderen voor een publieke zaak, kunnen legio zijn: de ander aanzetten of verplichten tot een wederdienst (in het krijt staan; wissel op reciprociteit), de zucht naar of bevestiging van sociale status, de uitbreiding van een sociaal netwerk, het inzicht dat alleen langs deze weg (en niet door het individu alleen) een bepaald probleem kan worden opgelost of een belang effectief gediend kan worden. Al deze motieven zijn doel-rationeel van aard, dat wil zeggen, ze verwijzen naar het behartigen van een bepaald eigenbelang. De vraag naar de herkomst van vrijwilligheid als attitude, of als deugd (de bereidheid namelijk om zich belangeloos in te zetten voor anderen of de publieke zaak) blijft daarmee dus staan. En het antwoord op die vraag is: mensen leren, ontwikkelen, deze deugd, deze attitude alleen gaandeweg. Die deugd is er niet op voorhand, maar kan door mensen ontwikkeld worden, in (door en gedurende) het proces waarin ze zich – met welk motief dan ook – samen met anderen inzetten voor een gedeeld belang of een publieke zaak, of zich inzetten voor een ander of voor anderen. Het is niet gezegd dat dat dan ook steeds en altijd het geval zal zijn. Maar als die deugd en die attitude ontwikkeld worden, dan gebeurt dat op deze manier; gaandeweg, en als onbedoeld bij-effect van feitelijke interactie of samenwerking, of in de concrete zorgervaring. Vrijwilligheid in de community en in de society
7
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
Vrijwilligheid wordt primair in het dagelijkse leven, en op het lokale niveau geleerd en geoefend. Zo’n vrijwillige inzet voor anderen is in de sfeer van de gemeenschap, waar onderlinge verhoudingen gebaseerd zijn op loyaliteit, onderlinge solidariteit en affectie, haast vanzelfsprekend. Het is een deel van de persoonsvorming tijdens de opvoeding. De verantwoordelijkheid voor de eigen groep (gezin, familie, stam, gemeenschap); de vrijwillige inzet voor de naaste in het gezin of in de leefgemeenschap, en voor die community en haar voortbestaan zelf; dat kenmerkt in zekere zin de sfeer of het domein van het private, het informele of communale. Vrijwilligheid wordt daarnaast ook sterk geassocieerd met de sfeer van de civil society en de verbanden die daar aan de orde zijn, dwz maatschappelijke organisaties. Voor Van de Donk is het kenmerk van de maatschappelijke organisatie: de min of meer directe, vrijwillige, en onbaatzuchtige inzet die primair is gericht op de zorg voor elkaar en/of voor een al dan niet bepaalde ander, vanuit een besef van onderlinge lotsverbondenheid (case en cause). En doorgaans wordt, aldus Van de Donk, die inzet gevoed en gestuurd vanuit ideële waarden die verbonden zijn met de notie van zorg: solidariteit, verantwoordelijkheid, waardigheid, gerechtigheid en een erkenning van wederzijdse afhankelijkheid. Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk is werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving. Door het “georganiseerde verband” onderscheidt vrijwilligerswerk zich van informele hulp bijvoorbeeld binnen de gemeenschap zoals familieverbanden. Het georganiseerde verband waarbinnen vrijwilligerswerk verricht wordt kan van allerlei soort zijn: instellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties. Maatschappelijke organisaties - doorgaans in de vorm van verenigingen en stichtingen – zijn, in tegenstelling tot bedrijven en overheidsinstellingen, organisatorische verbanden die in opzet en aanleg gebaseerd zijn op vrijwillige inzet. Het gaat ons in dit programma over vrijwilligerswerk in en 8
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
door cmo’s, in hun werk in de samenleving. De betekenis van vrijwilligheid Wat betekent vrijwilligheid/vrijwilligerswerk in en door christelijk-maatschappelijke organisaties (cmo’s) voor de samenleving, lokaal en nationaal? Onderscheid maken tussen de betekenis: · voor de realisering van de sectorale kerndoelen van de organisatie: verleende zorg, geleverde diensten, verrichte werkzaamheden (intern: werk voor de organisatie zelf en haar leden; en extern: werk door de organisatie voor cliënten, derden) · voor de doelgroepen; rekening houdend met de onderscheiden wijze waarop de doelen worden nagestreefd; de diensten, de zorg, geleverd worden. Toelichting. Vrijwilligers zijn en werken niet louter doel-instrumenteel; hun motivatie en rationaliteit is immers waardengeoriënteerd (en niet puur functioneel). Komt dat ook tot uitdrukking in de wijze waarop de taken verricht worden, waarop het werk wordt gedaan; en heeft die andere taakvervulling dan ook andere (”bij-“) effecten op de betrokkenen en hun omgeving? Wat dat laatste betreft: worden de mensen van de doelgroep erdoor aangezet om ook zichzelf te verheffen, waardiger en meer mens te worden, talenten te ontplooien, het beste in zichzelf boven te halen, bijvoorbeeld door zich zelf ook in te (gaan) zetten voor anderen en de samenleving?
· voor de vrijwilligers zelf. Toelichting. Wat gebeurt er met mensen die vrijwilligerswerk verrichten in cmo’s? Ze verbreden hun levenservaring, leren en oefenen nieuwe vaardigheden, ontmoeten nieuwe mensen en breiden hun netwerken uit. Dat levert ook sociale en materiele voordelen op. Maar daarnaast is er, meer specifiek, de vraag naar een ander type veranderingen: krijgen ze door dat werk ook meer vertrouwen in vreemden, gaan ze meer coöperatieve relaties met anderen aan, worden ze lid, medewerker, betrokken bij andere verbanden; gaan ze meer bijdragen aan publieke 9
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
meningsvorming; halen ze, kortom, het betere in zichzelf naar boven? Of waren die persoons- en gedragskenmerken al aanwezig en is dit vrijwilligerswerk één inzet meer, één verbinding meer?
Al deze vragen zijn niet alleen academisch interessant, maar vooral ook ingegeven door de wens om de positieve effecten te optimaliseren. Vrijwilligheid en de verbinding tussen niveaus en sferen; om de levensvatbaarheid en vitaliteit van de samenleving De deugd of attitude van vrijwilligheid (belangeloze inzet) die ontwikkeld wordt in de community en in de civil society lijkt haaks te staan op de handelings- en relatielogica in de markt. Toch is het de vraag of de markt wel duurzaam kan functioneren zonder dat de participanten ook in enigerlei mate die deugd bezitten. Van de Donk (p 10) citeert Van Staveren, die – in navolging van Sen – stelt dat zelfs een puur economische ruilrelatie emoties en commitment vooronderstelt, een vermogen tot interactie en deliberatie; en dat vereist waarden en morele competenties, waarin noch het model, noch het domein van de markt voorziet. De markt van het rationeel kiezende individu veronderstelt een vertrouwen in de ander waarin de markt niet zelf kan voorzien. Het sociale kapitaal dat wordt gevormd in de interpersoonlijke relaties in de sfeer van de kleinere gemeenschappen is ook voor de solidariteit in het publieke domein en de realisatie van vrijheid en zelfontplooiing in het domein van de markt noodzakelijk - aldus Van Staveren. Ook Fukuyama (in Trust) ontwikkelt het thema van het belang van vertrouwen voor het functioneren van de markt en de economie. Wat is de verhouding tussen vrijwilligheid (zorg voor de ander, sociaal engagement) en vertrouwen? Putnam zegt: “Trust and engagement are two facets of the same underlying factor – social capital. The greater the density of associational membership in a society, the more trusting its citizens”. De een versterkt de ander, en v.v.; a virtuous circle. Brehm en Rahn stellen evenwel dat participatie sterker uitwerkt op vertrouwen dan andersom; participatie genereert vertrouwen. Uslaner meent daarentegen dat 10
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
engagement voortkomt uit vertrouwen en dat beiden ingebed zijn in een levenshouding, een positieve levensinstelling of wereldbeeld (positivisme). (In: Dekker, Vrijwilligerswerk vergeleken, p 23.). Maar zowel vertrouwen als vrijwilligheid en sociaal engagement ontstaan alleen gaandeweg, als onbedoeld bij-product van feitelijke interactie, samenwerking of zorg. Over vertrouwen in het publieke domein. Dekker (p.24) maakt het onderscheid tussen horizontaal vertrouwen (in de relaties tussen burgers, individueel en groepsgewijs) en verticaal vertrouwen, dwz in de relaties tussen burgers enerzijds en politieke organisaties en acteurs anderzijds. Verticaal vertrouwen vormt de verbinding van het tweede niveau naar het derde niveau, het verschijnen van de (georganiseerde) burger in het publieke domein. Want alleen met een zeker institutioneel vertrouwen doe je mee aan het debat op de place publique: ‘..the arena of questions about the desirable in social conduct: How shall we live as a people?….Where do we locate hope? How do we envision the good?” (Robert Wuthnow in Dekker, p 25). Op de place publique worden meningen en argumenten gevormd en uitgewisseld over collectieve actie, dwz zaken (misstanden, doelen) waaraan door of namens de maatschappij iets gedaan moet worden. Wat is er nodig voor publieke meningsvorming en deliberatie? Parallel aan de drieslag netwerken, normen en sociaal vertrouwen in de civil society gaat het dan om infrastructuur (pleinen, fora en kanalen), vrijheden (rechten, open en machtsvrije dialoog; debatcultuur) en politiek-institutioneel engagement en vertrouwen. Het bovenstaande, ter adstructie van de these dat mensen die vrijwilligerswerk doen verschillen van andere burgers waar het gaat om het bezit van sociaal kapitaal en de bijdrage aan de publieke meningsvorming; en, weer daarachterliggend, dat deze mensen ook verschillen qua persoonsen gedragskenmerken, qua waardenoriëntatie, overtuigingen, basic beliefs, spiritualiteit etc. Vrijwilligheid, systemen en de overheid 11
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
De productie en reproductie van vrijwillig engagement wordt bedreigd door de grote maatschappelijke systemen in de zorg, het onderwijs, het (straf-)recht enz; omdat die systemen mensen motieven en kansen ontnemen om zich vrijwillig in te zetten, vrijwilligheid en zorg te leren en te oefenen, te leren zorgen, het karakter dwz de persoonlijkheid te vormen, meer mens te worden, het beste in zichzelf boven te halen. Door deze effecten van onteigening, demotivatie, decapacitatie en moral hazard hebben deze systemen meer en meer een sociocidaal karakter. Idem door de commerciële en liberale vervorming van het autonome individu. De keten die gaat van staat naar burgers (van planning, sturing en overheidsinstellingen en –voorzieningen; regelen van en zorgen voor / onteigenen van, de systemen en de systeemwereld die mensen tot objecten, cliënten etc maken) moet op zijn plaats worden gehouden door een omgekeerde keten, één die gaat van personen naar het collectief, via communale en societale verbanden van allerlei soort en schaal (betrokkenheid, menselijke schaal, public happiness). En de keten die gaat van staat naar burgers moet een keten zijn, niet alleen van sturing en onteigening, maar primair van faciliteren, laten ontstaan en laten gebeuren, verantwoordelijkheid oproepen en ruimte en motieven laten. In het bijzonder waar het gaat om het zorgbeleid (met name gezondheid, ouderen, moeder en kind, verslaafden), dient de overheid zich in haar handelen bewust te zijn van het volgende dilemma. Aan de ene kant is het de taak van de overheid om maatschappelijke voorzieningen te treffen, en daarbij speciaal de positie van de zwakkeren in aanmerking te nemen. Aan de andere kant kan het daarbij niet haar bedoeling zijn dat ze alle problemen voor iedereen oplost. Integendeel zelfs, de overheid dient juist te bevorderen dat: 1. individuen zelfverantwoordelijk 12
Vrijwilligheid in christelijk-maatschappelijke organisaties
zijn, en dat doet ze door burgers daarop aan te spreken en ze ook motieven te laten of te verschaffen om die zelfverantwoordelijkheid te beleven en te ontwikkelen. Mensen moeten zichzelf blijven ontwikkelen, het betere/beste in zichzelf boven halen. Tevens dient de overheid, in het verlengde hiervan, te bevorderen dat 2. mensen verantwoordelijkheid nemen (beleven en ontwikkelen) voor hun medemensen, in kringen van familie, buurt, wijkgemeenschap of verder weg. Hier gaat het dan onder andere om vrijwilligerswerk op basis van beleefde solidariteit, de inzet voor de naaste – nabij of verder weg, in daartoe georganiseerd verband of (ook) in het dagelijks leven, op het werk etc. En tenslotte dient de overheid te bevorderen dat 3. mensen verantwoordelijkheid willen nemen voor publieke doelen, de inzet voor publieke doelen, voor de maatschappelijke organisatie, de gemeenschap of de samenleving als zodanig. Hier gaat het dan om vrijwilligerswerk op basis van burgerzin, filantropie of civic engagement. Zo zal bijvoorbeeld het Ouderenbeleid erop gericht zijn om faciliteiten te scheppen en ouderen te leren om zo goed mogelijk voor zichzelf te blijven zorgen; maar ook om ouderen in te schakelen bij de zorg voor andere ouderen en anderen, en om ze te stimuleren zich in te zetten voor en met anderen en voor andere doelen in hun omgeving en in de wijdere samenleving; en tenslotte (pas) zal het beleid gericht zijn op het treffen van voorzieningen ten behoeve van ouderen.
13