Vrijwilligerswerk in Drimmelen Een onderzoek naar de inzet en het verschil tussen jong en oud binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen.
Sanne Appelhof Wetenschappelijk begeleider: Drs. Erik van Ingen
Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg
November 2007 Universiteit van Tilburg Wetenschapswinkel Postbus 90153 5000 LE Tilburg Tel. 013-4662645 E-mail:
[email protected] Internet: www.uvt.nl/wetenschapswinkel ISBN: 978-90-8838-012-9
Voorwoord De gemeente Drimmelen heeft de Wetenschapswinkel benaderd met een onderzoeksvraag naar de inzet en het verschil tussen jong en oud binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen van de gemeente om een nieuw vrijwilligersbeleid op te stellen dat onderdeel zal uitmaken van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De gemeente onderkent het belang van vrijwilligerswerk voor de gemeente en verenigingen en organisaties binnen de gemeente. Met de ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling van gemeentes met een toename van het aantal oudere bewoners, verandert ook het aanbod van vrijwilligers. Vooral de inzet van jongeren in de leeftijd van ongeveer 15 to 25 jaar zal steeds belangrijker worden. Sanne Appelhof heeft in het kader van haar studie Vrijetijdswetenschappen aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg een onderzoek naar de inzet van ouderen en jongeren binnen het vrijwilligerswerk voor de gemeente uitgevoerd. Centrale vraagstelling in het onderzoek is: 'Hoe actief zijn de inwoners van de gemeente Drimmelen binnen het vrijwilligerswerk? Bestaan er verschillen tussen jong en oud en hun inzet en behoeften binnen het vrijwilligerswerk? Zij beschrijft de ontwikkelingen en veranderingen binnen vrijwilligerswerk en de nieuwe generatie vrijwilligers die steeds vaker het beeld binnen het vrijwilligerswerk bepalen door afname en vergrijzing van oudere vrijwilligers en factoren die deelname aan vrijwilligerswerk beperken. Naast sociaaldemografische kenmerken als leeftijd, opleidingsniveau en inkomen spelen ook andere factoren als motieven, tijdsbesteding en opvoeding een rol bij de keuze om wel of geen vrijwilligerswerk te verrichten, het soort vrijwilligerswerk dat men verricht en de mate waarin men dit doet. Uit het onderzoek komt naar voren dat bij de inwoners van Drimmelen behoefte bestaat aan ondersteuning vanuit de gemeente op het gebied van vrijwilligerswerk. Zo vindt men het belangrijk dat men wordt gewaardeerd voor het vrijwilligerswerk. Daarnaast is het bieden van informatie over het vrijwilligerswerk in de gemeente gewenst. De onderzoeker wijst tevens op de mogelijkheden binnen het vrijwilligerswerk voor maatschappelijke stages voor jongeren. Met een maatschappelijke stage kunnen meer jongeren met vrijwilligerswerk in contact komen. Het onderzoek heeft geleid tot het ontwikkelen van een vrijwilligersbeleid. Iris Sliedrecht Coördinator Wetenschapswinkel
Inhoudsopgave Voorwoord
iii
Inhoudsopgave
v
Samenvatting
1
1
Inleiding 1.1 Inleiding 1.2 Aanleiding tot het onderzoek 1.3 Doel van het onderzoek 1.4 Probleemstelling en onderzoeksvragen 1.5 Relevantie van het onderzoek 1.5.1 Maatschappelijke relevantie 1.5.2 Wetenschappelijke relevantie 1.6 Opbouw van het rapport
5 5 5 7 7 8 8 9 10
2
Theorie vrijwilligerswerk 11 2.1 Wat is vrijwilligerswerk 11 2.2 Ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk 13 2.3 Belang van vrijwilligerswerk voor de Nederlandse samenleving 15 2.3.1 Belang van jonge vrijwilligers voor de Nederlandse samenleving 18 2.4 Feiten en cijfers over het vrijwilligerswerk 22 2.4.1 De invloed van leeftijd op vrijwilligerswerk 25 2.4.2 Levensfasebenadering 25 2.4.3 Socialisatiehypothese 26 2.4.4 De invloed van sekse op vrijwilligerswerk 28 2.4.5 De invloed van opleidingsniveau en inkomen op vrijwilligerswerk 28 2.5 De invloed van leef- en arbeidssituatie op vrijwilligerswerk 31 2.6 De invloed van geloofsovertuiging en kerkgang op vrijwilligerswerk 32 2.7 De invloed van sociale druk op vrijwilligerswerk 32 2.8 Sectoren en taken binnen het vrijwilligerswerk 33 2.9 Motieven voor deelname aan vrijwilligerswerk 40 2.10 Factoren die de deelname aan vrijwilligerswerk beperken 45 2.11 Slot 48
3
Methoden van onderzoek 3.1 Uiteenzetting van de onderzoeksvragen 3.2 Onderzoekspopulatie 3.3 Steekproef en uitvoering van het onderzoek 3.4 Onderzoeksmethode 3.5 Operationalisatie van de begrippen 3.5.1 Persoonsgebonden kenmerken
51 51 52 52 54 55 55
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
vi
3.5.2 Beperkende factoren vrijwilligerswerk 3.5.3 Sociale ‘druk’ 3.5.4 Behoefte aan ondersteuning/ stimulering 3.6 Analyse van de schriftelijke vragenlijst
58 58 60 61
4
Resultaten vragenlijsten 63 4.1 Achtergrondkenmerken 63 4.2 Geloofskenmerken 68 4.3 Persoonlijkheidskenmerken 70 4.4 Motieven van vrijwilligers 72 4.5 ‘Mini-dagboek’, tijd besteed aan verplichtingen & hoeveelheid vrije tijd 74 4.6 Sectoren binnen het vrijwilligerswerk 77 4.7 Taken binnen het vrijwilligerswerk 79 4.8 Redenen om te stoppen met vrijwilligerswerk 81 4.9 Punten waar het vrijwilligerswerk aan moet voldoen 82 4.10 Hoe men met het vrijwilligerswerk in contact is gekomen 84 4.11 De relatie die mensen hebben met vrijwilligers 86 4.12 Overige resultaten 87 4.13 Hoe de gemeente Drimmelen zich voor het vrijwilligerswerk in kan zetten 90
5
Conclusies en aanbevelingen 5.1 Inleiding 5.2 Conclusies 5.2.1 Onderzoeksvraag 1 5.2.2 Onderzoeksvraag 2 5.2.3 Onderzoeksvraag 3 5.2.4 Onderzoeksvraag 4 5.2.5 Onderzoeksvraag 5 5.2.6 Aanbevelingen omtrent het werven van vrijwilligers 5.2.7 Aanbevelingen omtrent het behouden van vrijwilligers 5.3 Vervolgonderzoek 5.4 Tot slot
93 93 94 94 96 96 98 100 100 103 104 105
Literatuurlijst
107
Bijlagen Bijlage 1 Overzicht van tabellen Bijlage 2 Begeleidende brief Bijlage 3 Vragenlijst
111 111 123 125
Samenvatting In de Nederlandse samenleving speelt het vrijwilligerswerk een grote rol. Zonder de inzet van miljoenen vrijwilligers zou een groot aantal verenigingen en organisaties in financiële problemen kunnen komen of zelfs niet kunnen blijven voortbestaan (De Hart, 2005). De gemeente Drimmelen erkent het belang van de inzet van vrijwilligers voor haar verenigingen en organisaties, maar ook voor de gemeente zelf zijn vrijwilligers belangrijk. Vooral jonge vrijwilligers zijn voor de gemeente Drimmelen belangrijk, aangezien deze groep steeds belangrijker wordt in de toekomst om een vergrijzend vrijwilligersbestand op te vangen. Dit rapport vormt het verslag van een onderzoek waarin het vrijwilligerswerk binnen de gemeente Drimmelen wordt belicht. Het doel van dit onderzoek betreft ‘helderheid verschaffen binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen, met name op het gebied van de vrijwillige inzet door jong en oud’. De probleemstelling die hiermee samenhangt, is de volgende: “Hoe actief zijn de inwoners van de gemeente Drimmelen binnen het vrijwilligerswerk? Bestaan er verschillen tussen jong en oud en hun inzet en behoeften binnen het vrijwilligerswerk?” Aan de hand van de doelstelling en de probleemstelling zijn de volgende vijf onderzoeksvragen geformuleerd: 1. 2. 3. 4. 5.
In hoeverre verschilt de bevolking van de gemeente Drimmelen met haar inzet binnen het vrijwilligerswerk van de Nederlandse bevolking? Hoe groot is het aandeel van de leeftijdsgroepen jong en oud binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen? Wat zijn de verschillen in deelname aan vrijwilligerswerk tussen de jongere en oudere bevolking binnen de gemeente Drimmelen? Op welke manier(en) kan men (potentiële) vrijwilligers benaderen om vrijwilligerswerk te (blijven) verrichten? Op welke manier(en) wil men door de gemeente Drimmelen op het gebied van vrijwilligerswerk ondersteund/ gestimuleerd worden?
Met behulp van schriftelijke vragenlijsten is inzicht verkregen in het vrijwilligerswerk binnen de gemeente Drimmelen. De opzet van het onderzoek was om door middel van de vragenlijsten zowel personen te bereiken die vrijwilligerswerk doen, als personen die niet als vrijwilliger actief zijn. Hiervoor is gekozen omdat het uiteindelijke doel was om de groepen vrijwilligers en nietvrijwilligers met elkaar te kunnen vergelijken.
2
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
De respondenten zijn op diverse manieren benaderd. Het grootste aantal vragenlijsten is afkomstig van leden van verenigingen en organisaties die in de gemeente Drimmelen gevestigd zijn. Binnen deze verenigingen en organisaties waren het vooral de vrijwilligers die de vragenlijsten hadden ingevuld. Om een betere verdeling te krijgen, zijn er nog een aantal pogingen ondernomen waarna uiteindelijk in totaal 202 bruikbare vragenlijsten overbleven. De respons is in dit onderzoek erg laag. De respons op vragenlijsten is echter over het algemeen lager dan bij andere onderzoeksmethoden (Baarda e.a., 2000). Door de manier waarop de data is verzameld, zijn de gegevens niet representatief voor de Drimmelse bevolking. Hierdoor moeten de resultaten in dit onderzoek met enige voorzichtigheid worden benaderd. Er is getracht door op basis van de theorie en de verkregen resultaten uit de vragenlijsten de onderzoeksvragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Het effect van leeftijd op vrijwilligerswerk, de belangrijkste variabele in dit onderzoek, is aanwezig binnen dit onderzoek. Het is echter zo dat de werkelijke invloed van leeftijd op het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen niet te meten is omdat de steekproef te klein en niet-representatief is. De jongeren in dit onderzoek verrichten minder vrijwilligerswerk dan de ouderen en zij besteden ook minder tijd aan het vrijwilligerswerk. Daarnaast zijn ze in andere sectoren actief (sport en recreatie) dan de ouderen (zorg en hulpverlening). Ook de taken die zij verrichten en de motieven die men voor het vrijwilligerswerk heeft, verschillen van die van ouderen. Binnen de verschillen van vrijwilligerswerk tussen jong en oud is een scheiding waar te nemen tussen de traditionele en de moderne vrijwilliger (Hustinx & Lammertyn, 2003). De traditionele vrijwilliger, de ouderen in dit onderzoek, zijn nog erg actief binnen het vrijwilligerswerk. Zij zijn vrijwilliger omdat ze hier anderen mee helpen en omdat dit van de samenleving wordt verwacht. De moderne vrijwilliger daarentegen, de jongeren, zetten zich minder voor het vrijwilligerswerk in. Wanneer zij wel als vrijwilliger actief zijn, heeft dit vaak als reden dat men er zelf iets aan over houdt. Wanneer het vrijwilligerswerk buiten beschouwing wordt gelaten, is in dit onderzoek te zien dat de gemeente Drimmelen met bepaalde achtergrondkenmerken verschilt van de Nederlandse bevolking. Dit verschil komt voornamelijk voort uit het gegeven dat de gemeente Drimmelen nog echt een plattelandsgemeente is, waar de gemeenschapszin nog belangrijk is. Het verschil tussen de Drimmelse bevolking en de Nederlandse bevolking is het grootst op het gebied van geloof en kerkgang. De inwoners van de gemeente Drimmelen gaan vaker naar de kerk en een groter percentage is gelovig. Daarnaast zijn er andere verschillen aanwezig op het gebied van de achtergrondkenmerken. De gemeente Drimmelen is een overwegend witte ge-
SAMENVATTING
3
meente waar het aantal traditionele kostwinnersgezinnen overheerst. In de Nederlandse samenleving is echter een beeld te zien van een toenemend aantal alleenstaanden, een afname van de traditionele kostwinnersgezinnen en de verkleuring van de samenleving. De allochtone bevolking in Nederland neemt sterk toe. Deze verschillen tussen de gemeente Drimmelen en de Nederlandse bevolking worden vooral veroorzaakt door de oudere leeftijdsgroepen. De jongeren in dit onderzoek passen niet in dit traditionele patroon. Zij volgen meer de landelijke cijfers. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er een behoefte bestaat vanuit de Drimmelse bevolking naar ondersteuning vanuit de gemeente op het gebied van vrijwilligerswerk. De gemeente Drimmelen kan dit volgens de respondenten op verschillende manieren doen. Zo vindt men het belangrijk dat men wordt gewaardeerd voor het vrijwilligerswerk. Daarnaast is het bieden van informatie over het vrijwilligerswerk in de gemeente gewenst. Op basis van het gehouden onderzoek en de ‘verbeteringspunten’ die de respondenten hebben aangegeven, zijn er aanbevelingen gedaan op het gebied van vrijwilligerswerk. Deze aanbevelingen zijn opgesplitst in aanbevelingen omtrent het werven van vrijwilligers en aanbevelingen omtrent het behouden van vrijwilligers. Deze zijn zowel voor de gemeente als de organisaties van belang. De belangrijkste aanbevelingen van dit onderzoek zijn het opstellen van een beleidsplan omtrent het vrijwilligerswerk. Een beleidsplan is het startpunt van een goed vrijwilligersbeleid. Daarnaast is de snelle invoer van de maatschappelijke stage belangrijk. Er is een klein aantal jongeren in deze gemeente als vrijwilliger actief en een maatschappelijke stage zorgt ervoor dat meer jongeren met vrijwilligerswerk in contact komen. Subsidiering is ook belangrijk. Verenigingen en organisaties kampen vaak met financiële tekorten waardoor het moeilijker wordt om vrijwilligers te werven. De werving van vrijwilligers kost namelijk tijd en geld, twee zaken die de meeste organisaties niet hebben. Dit terwijl de werving van vrijwilligers steeds belangrijker wordt om de tekorten aan vrijwilligers op te kunnen vangen. De resultaten en verkregen inzichten van dit onderzoek zullen input zijn voor een nieuw op te stellen vrijwilligersbeleid, dat onderdeel gaat uitmaken van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) per 2007. Dit omdat vrijwilligersbeleid één van de WMO-prestatievelden is waarop de gemeente beleid zal ontwikkelen.
1
Inleiding
1.1
Inleiding
In de Nederlandse samenleving speelt het vrijwilligerswerk een grote rol. Zonder de inzet van miljoenen vrijwilligers zou een groot aantal verenigingen en organisaties in financiële problemen kunnen komen of zelfs niet kunnen blijven voortbestaan (de Hart, 2005). De gemeente Drimmelen erkent het belang van de inzet van vrijwilligers voor haar verenigingen en organisaties, maar ook voor de gemeente zelf zijn vrijwilligers belangrijk. Vooral jongeren die zich als vrijwilliger inzetten, zijn belangrijk voor de gemeente Drimmelen, aangezien deze groep een steeds grotere rol in de toekomst gaat spelen om de vergrijzing binnen het vrijwilligerswerk op te vangen. De gemeente Drimmelen heeft met deze reden dan ook subsidie aangevraagd bij de provincie Noord-Brabant. Met behulp van deze subsidie zal worden gekeken hoe het met de jongeren gesteld is op het gebied van vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Dit onderzoek zal uitvoerig ingaan op de inzet van jongeren binnen het vrijwilligerswerk, maar ook algemene cijfers van de bevolking in de gemeente Drimmelen zullen aan bod komen. Uiteindelijk zal het onderzoek de basis vormen van een rapport voor de gemeente Drimmelen. In dit verslag wordt het ‘vrijwilligerswerkleven’ binnen de gemeente Drimmelen belicht. In dit onderzoek zullen onder andere de motieven en achtergrondkenmerken van wel- en niet-vrijwilligers worden bekeken. Daarnaast zullen de verschillen tussen jong en oud op het gebied van vrijwilligerswerk onder de loep worden genomen en zal er tevens worden gekeken op welke manier men de deelname aan vrijwilligerswerk kan verhogen. De resultaten van dit onderzoek zullen in combinatie met andere gegevens een input vormen voor een nieuw op te stellen vrijwilligersbeleid binnen de gemeente Drimmelen. Allereerst zal in paragraaf 1.2 de aanleiding tot het onderzoek worden toegelicht en zal tevens worden beschreven wie de opdrachtgever is. In paragraaf 1.3 wordt het doel van het onderzoek beschreven, en in paragraaf 1.4 zal worden aangegeven waarom dit onderzoek relevant is; zowel vanuit maatschappelijk als vanuit wetenschappelijk oogpunt. De probleemstelling en de onderzoeksvragen komen aan de orde in paragraaf 1.5. Tot slot wordt in paragraaf 1.6 de structuur van het rapport uiteengezet. 1.2
Aanleiding tot het onderzoek
Dit onderzoek heeft betrekking op het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. In dit onderzoek zal worden gekeken naar wat mensen ertoe be-
6
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
weegt om juist wel of niet vrijwilligerswerk te verrichten, en op welke manier hier eventueel het beleid op aangepast kan worden. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de afdeling Maatschappelijke Aangelegenheden van de gemeente Drimmelen waarbinnen de volgende sectoren vallen: welzijn, sportzaken, onderwijs, ouderenwerk, volksgezondheid, cultuur, jeugd en sociale zaken. De gemeente Drimmelen, gelegen in de provincie Noord-Brabant, bestaat uit zes kernen: Made, Terheijden, Hooge Zwaluwe, Lage Zwaluwe, Wagenberg en Drimmelen en heeft een totaal van 26.650 inwoners. In dit onderzoek fungeert de Wetenschapswinkel van de Universiteit te Tilburg als tussenpersoon. De gemeente Drimmelen is vooral geïnteresseerd in de inzet van jonge vrijwilligers in de leeftijd van ongeveer 15 tot 25 jaar. Reden hiervoor is dat jongeren de toekomst zijn en men in het vrijwilligerswerk steeds meer afhankelijk zal zijn van deze groep, mede door de vergrijzing; een tendens die in het hele land zichtbaar is (SCP, 2005). Daarnaast wil de gemeente Drimmelen meer helderheid verkrijgen over hoe het met het totale vrijwilligerswerk gesteld is binnen haar gemeente. Omdat er nog niet veel duidelijkheid bestaat op het gebied van vrijwilligerswerk binnen de gemeente, heeft de gemeente ook nog geen nota vrijwilligersbeleid. Wel vindt er door de gemeente subsidiëring plaats aan diverse vrijwilligersorganisaties. Voor deze organisaties bestaan er wel beleidsregels in de subsidiesfeer. De gemeente Drimmelen heeft de afgelopen jaren op het gebied van vrijwilligerswerk een aantal dingen ondernomen. In 2001 was het het Internationaal Jaar van de Vrijwilliger, en in het kader van dat jaar is er in de gemeente een vrijwilligersdag georganiseerd, die in 2005 herhaald is. Daarnaast is er door de gemeente op grond van de Tijdelijke Stimuleringsregeling Vrijwilligersbeleid (TSV) subsidie aangevraagd bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Door middel van een meerjarige (2001-2005) subsidie werd aan gemeenten de kans geboden om een vrijwilligersbeleid op poten te zetten, dan wel uit te breiden. Om de continuïteit van het beleid na afloop van de subsidieperiode te bevorderen, werd van de gemeenten verwacht dat zij tenminste 50% van de kosten voor eigen rekening namen. Met behulp van deze subsidie is onder andere een vrijwilligersplatform (het VPD) opgericht. In samenwerking met de gemeente heeft het vrijwilligersplatform een project uitgevoerd, waarbij men voor vrijwilligers diverse activiteiten heeft georganiseerd. Hier ging het om activiteiten zoals het uitbrengen van een nieuwsbrief voor vrijwilligers, het organiseren van workshops en het opzetten van een website met een vacaturebank om vraag en aanbod van vrijwilligerswerk op elkaar af te stemmen. Het vrijwilligersplatform werd echter aan het eind van 2005 opgeheven, omdat deze is opgericht met behulp van subsidie uit het TSV, die ook zijn afloop vond in 2005.
INLEIDING
7
De resultaten en verkregen inzichten van dit project en daarnaast de resultaten van dit onderzoek, zullen input zijn voor een nieuw op te stellen vrijwilligersbeleid, dat onderdeel gaat uitmaken van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Dit omdat vrijwilligersbeleid één van de WMO-prestatievelden is waarop de gemeente Drimmelen beleid zal ontwikkelen. 1.3
Doel van het onderzoek
Dit onderzoek is uitgevoerd met als doel inzicht te verschaffen in het vrijwilligerswerk binnen de gemeente Drimmelen. Het is voor de gemeente nog niet duidelijk hoe groot het aandeel is dat binnen haar inwoners vrijwilligerswerk verricht. Dit geldt met name voor de groep jongeren in de leeftijd van 15 tot 25 jaar. Er zal dus allereerst worden gekeken naar hoe groot het aandeel vrijwilligers is binnen de verschillende sectoren van het vrijwilligerswerk. Met name zal hier de aandacht uitgaan naar het verschil tussen de jongere en oudere leeftijdsgroepen. Daarnaast wil men weten wat mensen motiveert om vrijwilligerswerk te verrichten. Men doet niet zomaar aan vrijwilligerswerk, er ligt altijd een reden verscholen achter het participeren in vrijwilligerswerk. Wanneer er meer duidelijkheid bestaat in wat mensen beweegt om zich vrijwillig in te zetten, kan er ook gekeken worden naar hoe degenen die zich niet vrijwillig inzetten, gemotiveerd kunnen worden om dit wel te doen. Verder zal er duidelijkheid worden verschaft of jongeren daadwerkelijk van ouderen verschillen in hun participatie in het vrijwilligerswerk. Bestaan er bijvoorbeeld verschillen in de sectoren waarbinnen zij actief zijn, en de tijd die zij aan het vrijwilligerswerk besteden. En de vraag is waaraan deze verschillen (indien ze er zijn) dan precies zijn toe te schrijven. Hierbij is ook de vraag waardoor de verschillen tussen jong en oud het beste verklaard worden. Het doel is om te kijken of de verschillen voornamelijk toe te schrijven zijn aan persoonsgebonden kenmerken of door de sociale omstandigheden waarin men zich bevindt of waaronder men is opgegroeid. Het komt er kortom op neer dat de doelstelling van het onderzoek is, ‘helderheid verschaffen binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen, met name op het gebied van de vrijwillige inzet door jong en oud.’ Wanneer er meer over het vrijwilligerswerk in de gemeente bekend is, is het makkelijker om nieuw vrijwilligersbeleid op te stellen. Ook is duidelijkheid gewenst omdat er een algemene toenemende behoefte bestaat aan extra vrijwilligers vanuit verenigingen en organisaties (de Hart, 2005). Kan een vereniging met haar vraag naar extra vrijwillige inzet terecht bij de groep jongeren, of is hier niet veel potentieel te behalen? 1.4
Probleemstelling en onderzoeksvragen
Naar aanleiding van de doelstelling ‘helderheid verschaffen binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen, met name op het gebied van de
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
8
vrijwillige inzet door jong en oud’, kan de volgende probleemstelling geformuleerd worden: “Hoe actief zijn de inwoners van de gemeente Drimmelen binnen het vrijwilligerswerk? Bestaan er verschillen tussen jong en oud en hun inzet en behoeften binnen het vrijwilligerswerk?” Aan de hand van deze probleemstelling en de doelstelling die de gemeente Drimmelen heeft gesteld, kunnen de volgende onderzoeksvragen worden geformuleerd:
1.5
1.
In hoeverre verschilt de bevolking van de gemeente Drimmelen met haar inzet binnen het vrijwilligerswerk van de Nederlandse bevolking?
2.
Hoe groot is het aandeel van de leeftijdsgroepen jong en oud binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen?
3.
Wat zijn de verschillen in deelname aan vrijwilligerswerk tussen de jongere en oudere bevolking binnen de gemeente Drimmelen?
4.
Op welke manier(en) kan men (potentiële) vrijwilligers benaderen om vrijwilligerswerk te (blijven) verrichten?
5.
Op welke manier(en) wil men door de gemeente Drimmelen op het gebied van vrijwilligerswerk ondersteund/ gestimuleerd worden? Relevantie van het onderzoek
Het uitvoeren van dit onderzoek dient niet alleen als input voor een eventueel op te stellen vrijwilligersbeleid in de gemeente Drimmelen of ten behoeve van subsidiering door de provincie Noord-Brabant, maar heeft ook een maatschappelijk en wetenschappelijk belang. Hieronder zullen deze maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie worden besproken. 1.5.1 Maatschappelijke relevantie Zo rond de 30% tot 40% van de Nederlandse bevolking is op de één of andere manier actief als vrijwilliger in één van de talloze verenigingen of organisaties. Deze vrijwilligers zijn dan ook van groot belang voor deze organisaties. Want zonder de steun van vrijwilligers zouden vele van deze organisaties en verenigingen in grote problemen komen, omdat ze niet over de nodige middelen beschikken om de vrijwilligers indien noodzakelijk of wenselijk te kunnen vervangen door betaalde professionele krachten ( De Hart, 2005; Scoop, 2005). Daarnaast is er ook een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op het vrijwilligerswerk, waarvan de vergrijzing een grote rol
INLEIDING
9
speelt. Er dreigt een situatie te ontstaan waarbij deelname aan vrijwilligerswerk beperkt blijft tot specifieke groepen in de samenleving (o.a. Dekker, De Hart & Faulk, 2007). Vooral jongeren voelen zich vaak minder aangetrokken tot vrijwilligerswerk en voor de continuïteit van de verenigingen is het noodzakelijk dat ook jongeren zich inzetten als vrijwilliger voor een organisatie of vereniging. Onder de groep jongeren is nog een groot potentieel te vinden voor het vrijwilligerswerk, die voornamelijk in bepaalde gebieden als bijvoorbeeld de hulpverlening of bestuursfuncties hard nodig zijn (De Hart, 2005). Dit onderzoek is dus maatschappelijk relevant omdat het van belang is voor de verenigingen en organisaties om te weten of de beperkte deelname van jongeren aan het vrijwilligerswerk iets van blijvende duur is, of dat deze groep zich in de toekomst wel bereid zal vinden zich onbetaald in te zetten binnen de Nederlandse samenleving. Verder is het voor de maatschappij belangrijk om te weten waar de jongeren die vrijwilligerswerk verrichten actief zijn en wat de redenen zijn om wel of geen vrijwilligerswerk te verrichten. Ook is het van belang te kijken of men behoefte heeft aan een soort van ondersteuning/stimulering op het gebied van vrijwilligerswerk en op welke manier men dit tot uitvoer kan brengen. Wil men de deelname aan vrijwilligerswerk verhogen, is het van belang om te weten hoe men op (potentiële) vrijwilligers in kan/moet spelen. Want zonder de inzet van vrijwilligers zou het grootste deel van het sociale, culturele, sportieve en maatschappelijke leven, zoniet onmogelijk dan toch onbetaalbaar worden. 1.5.2 Wetenschappelijke relevantie Ondanks dat er al veel onderzoek is gedaan op het gebied van vrijwilligerswerk en er zeker nog vele onderzoeken zullen volgen, zijn er nog steeds bepaalde onderwerpen binnen het vrijwilligerswerk waar beperkte informatie over beschikbaar is. Het wetenschappelijk doel van dit onderzoek is om meer inzicht te verkrijgen in het vrijwilligerswerk in het algemeen, maar meer ook over het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Dit is belangrijk omdat uit verschillende onderzoeksgegevens (o.a. in: CIVIQ, 2004; Knulst & van Eijck, 2002; NOV/SVM, 2002) is gebleken dat ondanks het nog steeds vrij stabiele deelnamepercentage binnen het vrijwilligerswerk, mensen in mindere mate of op een andere manier zich voor het vrijwilligerswerk zijn gaan inzetten. En deze tendens is vooral aanwezig onder de groep jongeren. Ondanks dat het duidelijk is dat jongeren minder actief zijn in het vrijwilligersleven, zijn de redenen waarom dit zo is, nog onderbelicht. Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant omdat er op het gebied van vrijwilligerswerk nog voldoende te ontdekken valt, en dit geldt met name voor onderzoek naar de verschillen tussen jong en oud en hoe het vrijwilligerswerk zich in de toekomst zal ontwikkelen.
10
1.6
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Opbouw van het rapport
In hoofdstuk 2 zal het vrijwilligerswerk en alles wat daarmee samenhangt besproken worden. Het hoofdstuk behandelt allereerst de definitie en de ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk. Daarnaast zullen op basis van verschillende theoretische inzichten andere zaken besproken worden die een rol spelen binnen het vrijwilligerswerk, zoals de motieven die iemand kan hebben om wel of geen vrijwilligerswerk te verrichten en welke factoren de deelname aan vrijwilligerswerk kunnen beïnvloeden. Tevens zal nog een aantal cijfers over het vrijwilligerswerk besproken worden en zal het belang van (jonge) vrijwilligers voor de Nederlandse samenleving aan bod komen. Dit alles zal aan het einde van hoofdstuk 2 worden samengevat in een conceptueel onderzoeksmodel, waar op basis van de theoretische inzichten, de veronderstelde relaties tussen de verschillende factoren worden aangegeven. In hoofdstuk 3 zullen de methoden van onderzoek worden besproken. Hierin zal worden vermeld met welke populatie er gewerkt zal worden en op welke manier hieruit een steekproef is getrokken. Daarnaast zal de manier waarop onderzoek is verricht, worden besproken. Ook zal worden vermeld op welke manier de factoren die behandeld zijn in het theoretisch gedeelte, omgezet zijn naar specifieke vragen voor de schriftelijke vragenlijst. Hoofdstuk 4 zal de resultaten uit de schriftelijke vragenlijsten bespreken. In dit hoofdstuk komen de gegevens aan bod die door middel van statistische analyses naar voren zijn gekomen. Deze gegevens zullen, waar mogelijk, worden vergeleken met algemeen beschikbare gegevens over de Nederlandse bevolking. Daarnaast zal worden gekeken of er specifieke relaties zijn gevonden tussen de factoren die in de vragenlijst zijn opgenomen. Daarna zullen in hoofdstuk 5 de conclusies van dit onderzoek worden besproken. Aan de hand van de probleemstelling en de onderzoeksvragen zullen op basis van de resultaten de conclusies worden getrokken. Daarnaast zullen ook nog een aantal aanbevelingen voor eventueel op te stellen vrijwilligersbeleid volgen. Dit rapport zal worden afgesloten met een reflectie op het onderzoek. Een overzicht van de gebruikte theorie, de uit de analyses afkomstige tabellenlijst en een exemplaar van de gebruikte vragenlijst en de daarbij behorende begeleidende brief, zullen in de bijlagen te zien zijn.
2
Theorie vrijwilligerswerk
Het belang van vrijwilligerswerk voor de maatschappij is heel groot. De kwaliteit van de Nederlandse samenleving is dan ook voor een belangrijk deel afhankelijk van de inzet van vrijwilligers. In dit hoofdstuk zal onder andere over het belang van vrijwilligerswerk voor de Nederlandse samenleving worden geschreven, maar ook andere zaken als de invloed van achtergrondkenmerken op de inzet binnen het vrijwilligerswerk en de feiten en cijfers over het vrijwilligerswerk komen aan bod. 2.1
Wat is vrijwilligerswerk
Wanneer er in de verscheidene onderzoeken over vrijwilligerswerk wordt gesproken, wordt vrijwilligerswerk op verschillende manieren gedefinieerd, wat voor grote verschillen in percentages binnen het vrijwilligerswerk kan zorgen. Een duidelijk omschreven definitie van het begrip vrijwilligerswerk is belangrijk om de verschillende cijfers die over vrijwilligerswerk beschikbaar zijn meer op elkaar af te stemmen. De onderstaande definitie van vrijwilligerswerk is vastgesteld door de Verenigde Naties bij het door hen uitroepen van het jaar 2001 tot het ‘Internationale jaar van vrijwilligers’, en deze definitie zal ook worden gebruikt in dit onderzoek. “Vrijwilligerswerk is werk dat onbetaald en onverplicht in enige vorm van georganiseerd verband wordt verricht ten behoeve van anderen en/ of de samenleving”. Een vrijwilliger is een persoon die niet bij wijze van beroep werkzaamheden verricht ten behoeve van anderen en/ of de samenleving. Deze algemene omschrijving bakent het vrijwilligerswerk af van andere vormen van tijdbesteding. Bij deze definitie moet nog een aantal dingen nader verklaard worden. Het georganiseerde verband betekent een bepaald herhalend karakter en een zekere duurzaamheid van het werk. Daarnaast geeft het aan dat er sprake moet zijn van een zekere organisatie en structurering van werkzaamheden. Om vrijwilligerswerk te onderscheiden van mantelzorg en spontane activiteiten is in de definitie van vrijwilligerswerk het criterium ‘georganiseerd verband’ toegevoegd. Niet iedere activiteit die vrijwillig plaatsvindt, is direct vrijwilligerswerk (Meijs, 1997). Het onverplichte aspect van het vrijwilligerswerk verwijst naar de vrije en bewuste keuze die men heeft om wel of niet vrijwilligerswerk te verrichten. Dit betekent niet dat het werk geheel vrijblijvend is, er is een zekere mate van ‘dwang’ aanwezig, wat vooral geldt wanneer er sprake is van een bepaalde vergoeding die men kan ontvangen voor het vrijwilligerswerk dat men heeft verricht.
12
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Ondanks dat er in de definitie gesproken wordt over onbetaald, betekent het niet dat het werk ook altijd onbeloond hoeft te zijn. Zo kent het vrijwilligerswerk bepaalde vormen van beloning, zoals het opdoen van sociale contacten of werkervaring of als plezierige tijdbesteding. Ook kan er sprake zijn van een bepaalde onkostenvergoeding. Volgens Daal (1992; in Scoop, 2005) hebben vrijwilligersorganisaties hierin drie opties, namelijk helemaal geen vergoeding geven voor de gemaakte kosten, een vergoeding geven voor de kosten die werkelijk gemaakt zijn of waarvan men kan aantonen dat ze gemaakt zijn, of een vaste onkostenvergoeding ongeacht de werkelijke kosten. Men krijgt dus geen echt salaris voor het vrijwilligerswerk dat men verricht. “Wel zijn er in het algemene taalgebruik beroepsgroepen, die worden aangeduid als zijnde vrijwilligers terwijl er wel voor betaald wordt. Het gaat dan bijvoorbeeld om ontwikkelingssamenwerking of noodhulp. Deze groepen worden traditioneel vrijwilligers genoemd omdat ze veelal genoegen nemen met een lagere beloning en omdat het werk bijdraagt aan de samenleving” (Scoop, 2005: 15). Vrijwilligerswerk gebeurt ten behoeve van anderen of de samenleving. Dit aspect heeft betrekking op de vereiste dat anderen of de samenleving baat dienen te hebben bij het vrijwilligerswerk dat wordt verricht. Dit geeft de gerichtheid van het vrijwilligerswerk aan, en bakent het hiermee af van andere vormen van tijdsbesteding die iemand voor zichzelf verricht. Vrijwilligerswerk is dus niet gericht op het eigen huishouden of de directe familiekring, maar op iets of iemand daarbuiten (Meijs, 1997). Dat wil niet zeggen dat vrijwilligerswerk niet van betekenis kan zijn voor de vrijwilliger zelf. Daarnaast is er nog een aantal beperkingen te noemen. Hierbij gaat het om ‘activiteiten’ die niet tot het vrijwilligerswerk gerekend worden. Informele hulp Wanneer er geen sprake is van enige vorm van organisatie wordt gesproken van informele hulp, dat wil zeggen min of meer regelmatig, niet-wederkerig, onbetaald werk voor mensen buiten het eigen huishouden (Lindeman, 1996). Deze vorm van vrijwillige hulp wordt niet tot het vrijwilligerswerk gerekend. Mantelzorg Mantelzorgers vallen niet onder de definitie van vrijwilligerswerk, omdat het hier geen vrije keus betreft. Je bent namelijk mantelzorger op grond van de relatie met bijvoorbeeld je partner, kind of ouder. Gemeentelijk beleid t.a.v. mantelzorgers is onderdeel van andere beleidsvelden. Organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van de mantelzorg en hierbij gebruik maken van de inzet van vrijwilligers, vallen wel weer onder de strekking van het vrijwilligerswerk.
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
13
Hoewel de definitie van vrijwilligerswerk al een groot aantal jaar bestaat, CRM (1980) hanteerde ongeveer dezelfde definitie als de Verenigde Naties in 2001, blijkt uit onderzoek (CIVIQ, 2004) dat veel mensen die vrijwilligerswerk verrichten, zichzelf niet zien als iemand die vrijwilligerswerk verricht. “Deze vrijwilligers herkennen zich wel in de definitie van vrijwilligerswerk en noemen hun inzet wel vrijwillig maar niet ‘werk’. Het woord ‘werk’ duidt op (vrijwillige) inzet die een zekere regelmaat en continuïteit bevat. Het kan een belemmering zijn voor deelname of een reden om vrijwillige inzet niet als vrijwilligerswerk te benoemen” (Scoop, 2005: 16). Daarnaast zijn er ook mensen die zichzelf wel beschouwen als iemand die vrijwilligerswerk verricht, maar die onder de strikte afbakening van de definitie van vrijwilligerswerk niet als vrijwilliger worden meegeteld in de diverse onderzoeken. “Voorbeelden hiervan zijn ouders in de ouderraad van de kinderopvang, werknemers die tijdens hun personeelsuitje iets nuttigs moeten doen of ondernemers die actief zijn voor hun beroepsorganisaties” (Scoop, 2005:16). Ondanks dat de definitie van vrijwilligerswerk niet altijd eenduidig in onderzoeken gebruikt wordt en mensen niet altijd het werk wat ze doen als vrijwilligerswerk herkennen, is het duidelijk dat middels de definitie van vrijwilligerswerk die in dit onderzoek gehanteerd wordt, er een groot aantal mensen in dit land officieel als vrijwilliger wordt beschouwd. In de rest van dit hoofdstuk zal verder op deze vrijwilligers worden in gegaan. 2.2
Ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk
Onbetaalde hulp aan mensen binnen de Nederlandse samenleving is iets wat al sinds jaar en dag bestaat. Er doen zich echter grote historische verschillen voor in de motieven waardoor men wordt bewogen, de doelstellingen die men zich stelt, de personen of bevolkingsgroep waarop de hulp is gericht en ook de organisatiegraad en organisatievorm waardoor de hulp gekenmerkt wordt (Dekker, 1999). De eerste vormen van vrijwilligerswerk in de vrijetijdssfeer dateren uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Deze vormen van vrijwilligerswerk zijn voortgevloeid uit de oprichting van talloze maatschappijen, verenigingen en (culturele) genootschappen een eeuw eerder, waarin de rationele cultuur en wetenschapsbeoefening centraal stonden. “(Deze culturele genootschappen) zochten elkaar op om bepaalde (vrijetijd)activiteiten mogelijk te maken. In de tweede helft van de negentiende eeuw zien we zo bijvoorbeeld sportverenigingen opgericht worden” (Van der Poel, 1999: 300). Na de oprichting van de sportverenigingen volgden aan het eind van de negentiende eeuw vele culturele initiatieven. Er werden door middel van overheidssubsidies vele musea, muziekgezelschappen, orkesten en toneelverenigingen opgericht (Van der Poel, 1999). Deze culturele initiatieven lijken veel meer op het huidige vrijwilligerswerk dan de andere vorm(en) van vrijwillige inzet die hierboven zijn beschreven. Het vrijwilligerswerk in de huidige vorm kennen we sinds de tweede helft van de twintigste eeuw. In de tijd
14
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
daarvoor was vrijwilligerswerk voornamelijk een zaak van 'gemeenschapsplicht' en 'erefuncties', uitgevoerd door een beperkt aantal mensen met een hoge maatschappelijke positie. Deze vorm van vrijwilligerswerk bestond voornamelijk uit activiteiten op het gebied van welzijnswerk, sociale zorg en ziekenzorg. Met ingang van de tweede helft van de negentiende eeuw werd dit werk niet meer gedaan door deze kleine elite groepjes, maar werd het steeds meer overgenomen door kerkelijke, levensbeschouwelijke en politieke organisaties (Lindeman, 1996). De periode na de tweede wereldoorlog kan verdeeld worden in drie fasen als het om het vrijwilligerswerk gaat. Hierbij is het wel zo dat de scheidingslijnen tussen deze fasen niet echt duidelijk zijn en kunnen verschillen per soort vrijwilligerswerk. De eerste fase die gekenmerkt wordt door de opbouw van de verzorgingsstaat loopt van circa 1945 tot 1965. In deze fase werd de bestaande hulpverlening gedeeltelijk geprofessionaliseerd en vond er een sterke groei en differentiatie van de hulpverlening plaats. Hierdoor veranderden de activiteiten van de vrijwilligers in de hulpverlening en werden deze activiteiten zelfs voor een deel teruggedrongen. De aanvullende taken en bestuursfuncties worden in deze periode voornamelijk door vrijwilligers verricht en zij worden ondersteund door beroepskrachten. In de tweede fase, eind jaren zestig en de jaren zeventig, ontstonden er nieuwe vormen van hulpverlening, dit als reactie op de professionalisering. Dit gebeurde in grote mate op initiatief van de vrijwilligers zelf, zodat zij op deze manier beter bij de behoeften van de hulpvragers konden aansluiten. Voorbeelden van deze initiatieven van de vrijwilligers zijn de zelfhulpgroepen, belangengroepen en actiegroepen (Lindeman, 1996 in: Wahlen, 1998). De laatste fase, vanaf eind jaren zeventig, werd gekenmerkt door een hoge werkloosheid en recessie. Omdat men een bezigheid zocht ter vervanging van een baan, ontstond er een nieuwe groep vrijwilligers. De belangstelling voor vrijwilligerswerk door de overheid nam in deze periode toe, omdat zij dit als mogelijk alternatief zagen voor het (te) duur worden van het professionele welzijnswerk en de gezondheidszorg (Lindeman, 1996). In de jaren tachtig ontstaat er grote kritiek op de verzorgingsstaat, want deze zou namelijk zorgen voor een voortgroeiende professionalisering wat een terugdringing van het vrijwilligerswerk als gevolg heeft. In deze periode zouden vrijwilligers vooral voor onbelangrijke taken ingezet worden, waarvoor voornamelijk vrouwelijke vrijwilligers zich aanmelden. In die periode bestond de angst dat vrijwilligerswerk verder zou verdwijnen wanneer er niets ondernomen werd. De nadruk lag toen vooral op het nuttige werk dat beroepskrachten verrichtten (Adriaansens & Zijderveld, 1981; in: Wahlen, 1998). Aan het eind van de jaren tachtig is er vanwege financieringsproblemen steeds meer sprake van een terugtredende overheid. Het welzijnswerk wordt enerzijds door bezuinigingen gekort, anderzijds ontstaan er als gevolg van
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
15
projecten in het kader van sociale vernieuwing, de komst van grote aantallen asielzoekers en een aantrekkende economie, nieuwe opdrachten. Voor grote delen van de uitvoering van het werk in verscheidene sectoren wordt er opnieuw een beroep gedaan op vrijwilligers. In de jaren negentig zien we dat de burger een centrale plaats in het overheidsbeleid krijgt toebedeeld. De taak van de overheid bestaat vooral uit het creëren van randvoorwaarden die bijdragen tot de kwaliteit van het bestaan voor ieder individu in de samenleving, waarop zoveel mogelijk mensen op actieve wijze voor zichzelf zorg dragen (Lindeman, 1996). Anno 2007 is dit nog steeds het geval. De overheid is van mening dat het niet voor alles alleen zorg kan dragen. Het kabinet Balkenende III spreekt over de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Burgers moeten voor een groot gedeelte zelf verantwoordelijkheid nemen voor wat er in de samenleving gebeurd, waarbij de overheid als middel dient om grenzen te stellen en voorwaarden te scheppen. Deze ontwikkelingen zijn zeker merkbaar binnen het vrijwilligerswerk. Omdat verenigingen en organisaties ook steeds minder op de steun van de overheid hoeven te rekenen, lijkt de vraag vanuit verenigingen en organisaties naar vrijwilligers steeds groter te worden. Ondanks de toename in de vraag naar vrijwilligers, neemt het aantal mensen dat vrijwilligerswerk verricht af, als gevolg van veranderende leefpatronen, demografische veranderingen en verschuivingen op de arbeidsmarkt. De vanzelfsprekende bijdrage van (nieuwe) vrijwilligers wordt daarnaast ook steeds kleiner. De (nieuwe) vrijwilliger stelt eisen aan de uitvoering en begeleiding binnen het vrijwilligerswerk en wil ruimte voor de inbreng van hun eigen ideeën en wensen. Hierdoor zullen verenigingen, organisaties, gemeentes en overheid er alles aan moeten doen om ook in de toekomst verzekerd te blijven van de inzet van vrijwilligers (Scholten, 1998; in: van der Pennen, 2003). Het ontwikkelen en uitvoeren van een vrijwilligersbeleid verdient daarom ook steeds meer aandacht. 2.3
Belang van vrijwilligerswerk voor de Nederlandse samenleving
Onze samenleving rolt niet alleen voort dankzij “de brandstof van de economie en het stuurwiel van de politiek. De georganiseerde, onbetaalde en vrijwillige inspanning (is namelijk de smeerolie van deze maatschappij) (NOV/ SVM, 2002: 14). Het ‘sociaal kapitaal’ zoals het vrijwilligerswerk ook wel wordt genoemd, is onmisbaar geworden in de Nederlandse samenleving, “want zonder dit kapitaal zouden we in een duidelijk minder welvarende, minder open en rechtvaardige maatschappij leven” (NOV/SVM, 2002: 14). De samenleving is ondenkbaar geworden zonder alle grote en kleine instellingen en organisaties die van vrijwillige inzet gebruik maken. Nederland telt niet minder dan 225.000 verenigingen en organisaties, en dit betreft alleen nog maar de geregistreerde ‘gebruikers’ van het vrijwilligerswerk. Daarnaast zijn er nog vele duizenden informele groepen actief, waarvan niemand het ware getal kent (NOV/SVM, 2002). De economische waar-
16
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
de van de door vrijwilligers ondernomen activiteiten, loopt volgens schattingen in de miljarden, dit bedrag kan volgens beschikbare bronnen zelfs oplopen tot 15 miljard euro, wat gelijk is aan 400.000 voltijdbanen tegen minimumloon (Dekker, De Hart & Faulk, 2007), maar over het algemeen wordt de maatschappelijke waarde van deze inzet door miljoenen vrijwilligers als nog groter en zeker als belangrijker gewaardeerd. Het vrijwilligerswerk is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. Ook de overheid ziet een steeds grotere rol weggelegd voor het vrijwilligerswerk, om onze maatschappij op de rails te houden (CIVIQ, 2004). Binnen de beleidsdocumenten die de laatste jaren door de verschillende kabinetten Balkenende zijn opgesteld en de voornemens van het kabinet rond de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), is er een centrale tendens waar te nemen van decentralisatie en de stimulering van de eigen verantwoordelijkheden en zelfredzaamheid van de Nederlandse burgers. Volgens het kabinet zijn er momenteel teveel taken en verantwoordelijkheden toebedeeld aan de (rijks)overheid en wordt er te weinig gebruik gemaakt van initiatieven die door burgers en hun organisaties worden ontplooid binnen de Nederlandse samenleving (SCP, 2005). Het vrijwilligerswerk wordt door de overheid gezien als middel bij uitstek om de bevolking te stimuleren verantwoordelijkheden te nemen, zodat men niet voor alles afhankelijk is van iemand anders of van de overheid. De waarde die het vrijwilligerswerk met zich meedraagt en daarnaast de verschillende ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk zijn deels verantwoordelijk voor de toegenomen vraag naar vrijwilligers binnen de talloze verenigingen en organisaties. Anno 2007 wordt er in geen ministerie, gemeentehuis of vereniging nog getwijfeld aan de onmisbaarheid van vrijwillige inzet. Niemand kan zich voorstellen hoe ons land eruit zou zien zonder de inzet van de ongeveer vier miljoen vrijwilligers die Nederland telt. Ondanks dat uit onderzoek blijkt dat Nederland binnen Europa, maar ook in de rest van de wereld bovengemiddeld hoog scoort met het aantal vrijwilligers (Dekker, 1999; Dekker e.a., 2007; De Hart, 2005), bestaat er toch binnen een groot aantal organisaties en verenigingen een (groeiend) tekort aan vrijwilligers (De Hart, 2005). Dit tekort kan worden toegeschreven aan verschillende oorzaken. Allereerst is het zo dat de participatie van vrijwilligers binnen verenigingen en organisaties is veranderd. Zij binden zich steeds minder (frequent) aan een organisatie, waardoor de vrijwillige inzet van deze personen steeds vaker eenmalig blijkt te zijn (CIVIQ, 2004; Knulst & van Eijck, 2002; De Hart, 2005). Daarnaast is het zo dat er interne verschuivingen plaatsvinden binnen het vrijwilligerswerk. Er is steeds minder interesse voor het ‘zware’ vrijwilligerswerk zoals zorg en bestuur. Binnen deze zware sectoren van vrijwilligerswerk zijn ook de meeste tekorten aan vrijwilligers te vinden. Steeds meer
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
17
mensen kiezen voor de ‘leuke’ vormen van vrijwilligerswerk zoals het helpen bij (culturele) activiteiten. Ook is het zo omdat verenigingen minder vaak of in beperkte mate subsidies krijgen, dat men steeds meer afhankelijk wordt van de inzet van vrijwilligers. Men kan het niet (meer) bekostigen om betaalde beroepskrachten in dienst te nemen of te behouden en wordt men (steeds meer) afhankelijk van vrijwillige hulp (De Hart, 2005). Over het algemeen weet men als organisatie wel wanneer men extra vrijwilligers nodig heeft, maar men weet dit niet altijd meteen in te vullen. Dit komt meestal door een gebrek aan ervaring of deskundigheid op dit gebied, of omdat een organisatie die van vrijwilligers gebruik maakt, te vaak in haar oude ideeën blijft steken. Potentiële vrijwilligers staan vaak niet negatief tegenover het verrichten van vrijwilligerswerk voor een organisatie, maar geven wel aan dat zij graag op een andere manier benaderd willen worden en taken willen uitvoeren die passen binnen het verwachtingspatroon dat zij van vrijwilligerswerk hebben. Dit betekent steeds vaker dat het vrijwilligerswerk afwisselend en flexibel moet zijn en dat men voor niet al te lange tijd als vrijwilliger aan de organisatie gebonden wil zijn (CIVIQ, 2004; NOV/SVM, 2002). Lindeman (1996) heeft het in haar boek over de verschillende maatschappelijke functies die binnen het vrijwilligerswerk te onderscheiden zijn: •
•
•
Aanvullende functie: hier functioneert het vrijwilligerswerk als een aanvulling op het professionele werk. Deze functie is veel voorkomend in de hulpverlening en de gezondheidszorg. Signaalfunctie: het gaat hier om vrijwilligers die op eigen initiatief nieuwe voorzieningen opzetten. Een voorbeeld hiervan is het bureau voor slachtofferhulp. Opvang- of reservoirfunctie: het vrijwilligerswerk vormt hier een bepaalde opvangvoorziening voor mensen die (nog) geen reguliere plaats hebben in het arbeidsbestel.
Wahlen (1998) bespreekt het Sociaal en Cultureel rapport Noord-Brabant waarin nog twee andere functies van het vrijwilligerswerk worden onderscheiden . Vrijwilligerswerk kan ook een ‘belangenbehartigingsfunctie’ hebben. Het gaat hierbij om vrijwilligerswerk bij organisaties die zich actief inzetten binnen de sfeer van maatschappelijke of groepsbelangen. Hier gaat het bijvoorbeeld om organisaties op het gebied van vrede en veiligheid en natuur en milieu, zoals Greenpeace of Unicef. Daarnaast kan het vrijwilligerswerk ook nog een ‘instandhoudingsfunctie’ hebben. Het gaat hier om vrijwilligers die zelfstandig voorzieningen en activiteiten organiseren. Deze ‘functie’ heeft voor een deel overeenkomsten met de ‘signaalfunctie’ die door Lindeman (1996) wordt besproken. Deze functie van vrijwilligerswerk is onder andere te vinden in de vrijetijdssfeer bij bijvoorbeeld sport- en hobbyclubs (Ester e.a., 1993; in: Wahlen, 1998).
18
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Door vrijwilligers wordt veel nuttig en onmisbaar werk verzet. Voor verschillende organisaties zijn vrijwilligers de belangrijkste werkkracht, maar ook bij verenigingen of organisaties waar vrijwilligers ‘aanvullend’ werk doen, kunnen ze niet gemist worden. Veel organisaties zouden zelfs niet kunnen bestaan wanneer er niet voldoende mensen zouden zijn die zich vrijwillig inzetten. Behalve dat veel activiteiten niet zouden kunnen plaatsvinden, zorgt het werken met vrijwilligers meestal voor een extra dimensie (Heinsius, 1998). Vrijwilligers maken vaak het verschil omdat er dankzij hun aanwezigheid meestal net iets meer gedaan kan worden. En dat wordt door de organisaties en verenigingen in een tijd waar alles snel moet gaan als erg prettig ervaren (De Hart, 2005). 2.3.1 Belang van jonge vrijwilligers voor de Nederlandse samenleving Onderzoek van het SCP (2005), Dekker e.a., (2007) en het CBS (in: Dekker e.a., 2007) heeft laten zien dat er ondanks de redelijk stabiele en nog steeds vrij hoge deelname aan vrijwilligerswerk er toch reden tot zorg is voor de toekomst. Het vrijwilligerswerk is namelijk in hoog tempo aan het vergrijzen. Dit geldt vooral in bepaalde sectoren, zoals de sectoren zorg/ hulpverlening en godsdienst/ levensbeschouwing. Terwijl het aantal vrijwilligers vrij constant is gebleven door de jaren heen, zijn er steeds minder jongeren actief in het vrijwilligerswerk en het aantal ouderen neemt door de drukte van het werk en de vergrijzing ook steeds meer af. “Over de hele breedte blijkt het moeilijk om jongeren te interesseren, terwijl de veteranen hun beschikbare tijd terugbrengen en tegelijkertijd meer afwisseling wensen” (NOV/SVM, 2002: 16). Daarom is het van groot belang dat er binnen het vrijwilligerswerk verjonging plaatsvindt, om op deze manier het vrijwilligerswerk binnen de diverse sectoren gezond te houden (Boutellier e.a., 2004). De cijfers over de deelname van jongeren aan vrijwilligerswerk lopen uiteen van 18% tot 31%, afhankelijk van op welke manier vrijwilligerswerk binnen de verschillende onderzoeken is gedefinieerd. Dit is een stuk lager dan de percentages (30% tot 40%) binnen het vrijwilligerswerk in de oudere leeftijdscategorieën. Het meeste vrijwilligerswerk door jongeren vindt plaats binnen sportverenigingen, maar ook op school en binnen kerkelijke organisaties wordt door jongeren die al regelmatig naar de kerk gaan in verhouding veel vrijwilligerswerk verricht (Boutellier e.a., 2004). Jongeren hebben in verhouding bij de activiteiten die zij ondernemen binnen een vereniging, organisatie of school de inzet van veel vrijwilligers nodig om deze activiteiten mogelijk te maken. Denk hier bijvoorbeeld aan vervoer naar wedstrijden, buitenschoolse opvang of training geven. Ondanks dat zij zoveel gebruik maken van de inzet van vrijwilligers bij hun activiteiten, verrichten zij zelf maar in beperkte mate vrijwilligerswerk (Boutellier e.a., 2004; CIVIQ, 2004).
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
19
Er moet geprobeerd worden om jongeren zover te krijgen zich net als de jonge vrijwilligers van voorheen (zie de cijfers van deelname binnen het vrijwilligerswerk naar leeftijdsgroep van 1975-2005, in de tabellen 2.1 en 2.2) in te zetten binnen de Nederlandse samenleving. Tabel 2.1Vrijwilligersª naar leeftijdsgroep, 1975-2005 (in procenten van de leeftijdsgroepen)
Bron: SCP (TBO) (in: Dekker e.a., 2007) Tabel 2.2 Tijdbesteding aan vrijwilligerswerkª naar leeftijdsgroep, 1975-2005 (in uren per week per vrijwilliger)
Bron: SCP (TBO -75-’05; dagboekjes) (in: Dekker e.a., 2007)
20
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Veel organisaties geven aan dat zij het moeilijk vinden jongeren te bereiken, omdat zij niet goed weten hoe jongeren benaderd willen/moeten worden (CIVIQ, 2004; De Hart, 2005). Onderzoek door van Houten (2000, in: Boutellier e.a., 2004) naar de opvattingen van jongeren over vrijwilligerswerk laat zien dat jongeren vrijwilligerswerk niet zien als ‘onbetaald werk’. Jongeren die vrijwilligerswerk verrichten, zien het vrijwilligerswerk eerder als een uitvloeisel van hun hobby of vrijetijdsbesteding dan als echt vrijwilligerswerk. Een van de belangrijkste redenen om vrijwilligerswerk te doen voor jongeren is dan ook omdat ze het leuk vinden om te doen. Vrijwilligerswerk moet volgens de jongeren aan een aantal voorwaarden voldoen. Allereerst mag het zowel in materiële als in immateriële zin niet teveel kosten voor de jongeren. Het mag dus bijvoorbeeld geen geld kosten, niet teveel tijd in beslag nemen en niet zwaar zijn, zowel geestelijk als lichamelijk. Het vrijwilligerswerk moet daarnaast ook iets opleveren voor de jongeren (Hustinx, 1998). Hierbij speelt vooral het sociale aspect voor hen een grote rol. Het vrijwilligerswerk moet leuk en gezellig zijn en in samenwerking gedaan kunnen worden met leeftijdsgenoten. Ook moet het vrijwilligerswerk flexibel zijn, jongeren willen namelijk vaak een beperkte periode vrijwilligerswerk verrichten, en zijn niet uit op het langdurig vervullen van functies binnen organisaties. Bepaalde activiteiten binnen het vrijwilligerswerk zijn voor jongeren ook veel populairder en interessanter dan andere activiteiten. Zo is het bijvoorbeeld gemakkelijker om jongeren bereid te vinden zich vrijwillig in te zetten voor ‘stoerdere’ terreinen van vrijwilligerswerk, zoals werken voor Amnesty International of het helpen bij een cultureel festival. Jongeren zijn eerder bereid om in dit soort activiteiten hun tijd te steken dan wanneer het gaat om vrijwilligerswerk binnen de zorg. Of jongeren zich als vrijwilliger in willen zetten hangt ook af van wat zij verder nog in hun dagelijks leven te doen hebben. Ondanks dat er natuurlijk grote verschillen zijn tussen jongeren onderling, kan er gezegd worden dat de meeste jongeren veel tijd besteden aan school, hobby’s zoals tv kijken, geld verdienen met een bijbaantje en uitgaan. Naast al deze bezigheden is er ook nog het vrijwilligerswerk waar jongeren zich voor in kunnen zetten. Het vrijwilligerswerk moet hier als het ware concurreren met andere bezigheden om de gunst van de jongeren, en legt het hierbij dan ook vaak af (Bekkers, 1999; Boutellier e.a., 2004). CIVIQ (2004) ziet het als een belangrijke opgave jongeren te betrekken bij het vrijwilligerswerk. Volgens deze organisatie is het zo dat betrokkenheid van jongeren bij de directe leefomgeving, hun verantwoordelijkheidsgevoel en binding met de samenleving zal vergroten en bijdragen aan het voorkomen van maatschappelijke uitval of ongewenst gedrag. Vrijwilligerswerk heeft jongeren veel te bieden. Het dient als een ideale maatschappelijke oefenplek waarin de jongere zijn of haar eigen horizon kan verbreden, verantwoordelijkheden aan kan gaan, kennismaakt met nieuwe
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
21
organisaties en men ook nog eens ervaringen op kan doen die goed staan op het cv. Naast de voordelen die het vrijwilligerswerk te bieden heeft aan jongeren, hebben jongeren ook voordelen te bieden aan het vrijwilligerwerk. Zoals hierboven al is vermeld, is er in veel vrijwilligersorganisaties een (groot) tekort aan jonge vrijwilligers en is dan ook de inzet van juist deze groep hard nodig. Zonder de hulp van jongeren, komt het werk neer op een steeds kleiner wordende groep oudere vrijwilligers. Het blijkt dat wanneer jongeren vrijwilligerswerk verrichten in organisaties, dit het aanbod van de organisatie en het vrijwilligerswerk herkenbaarder en toegankelijker maakt voor andere jongeren. Het is zo dat de meeste mensen met vrijwilligerswerk in contact komen via vrienden die al vrijwilligerswerk verrichten, of door al lid te zijn van de organisatie (Knulst & Van Eijck, 2002). De inzet van jonge vrijwilligers is van belang voor het vrijwilligerswerk op de lange termijn. “Als mensen in hun jeugd actief hebben geparticipeerd in clubs, verenigingen en dergelijke, dan is de kans groter dat ze als volwassenen ook vrijwilligerswerk gaan doen. Immers jong geleerd, is oud gedaan” (Boutellier e.a., 2004: 51). Wanneer men als organisatie jongeren wil benaderen om zich als vrijwilliger in te zetten, moet men weten hoe de jeugd van tegenwoordig over het vrijwilligerswerk denkt. Om vrijwilligerswerk voor jongeren aantrekkelijk te maken moet het vrijwilligerswerk aan een aantal criteria voldoen. Deze criteria die het Engelse Instituut for Volunteering Research heeft geïdentificeerd (Boutellier e.a., 2004; CIVIQ, 2004) worden behandeld onder de noemer FACETVOL, namelijk; Flexibel, Aansprekend, Concurrerend, Ervaringen, Toegankelijk, Variatie, Organisatie en Lachen. Daarnaast zijn er ook de maatschappelijke stages die het kabinet Balkenende III in het nieuwe regeerakkoord verplicht heeft gesteld, waar organisaties, scholen, en gemeenten vaak positief tegenover staan. Jongeren dienen drie maanden gedurende hun schooltijd een maatschappelijke stage te volgen om kennis te maken met de samenleving. Volgens de overheid bevorderen deze maatschappelijke stages het actief burgerschap en dragen ze positief bij aan de maatschappelijke betrokkenheid van leerlingen en aan hun besef van normen en waarden. Deze stages hebben natuurlijk niet alleen een positieve invloed op de jongeren, er worden ook voordelen voor vrijwilligersorganisaties verondersteld. Voor organisaties biedt het de kans hun vrijwilligersbestand te verjongen en hun vrijwilligerspotentieel te vergroten, ze kunnen op korte termijn praktische hulp krijgen en kunnen bovendien hun imago oppoetsen. “Positieve effecten blijven dus niet beperkt tot de leerlingen, maar strekken zich uit tot de vraagkant van het vrijwilligerswerk en openen mogelijkheden tot het opheffen van tekorten aan vrijwilligers” (Dekker e.a., 2007: 84). Jongeren zijn, en dat worden ze nog meer in de toekomst, erg belangrijk voor het vrijwilligerswerk in de Nederlandse samenleving. Jongeren van nu zijn immers de vrijwilligers van de toekomst. Zonder jongeren komt de conti-
22
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
nuïteit van veel vrijwilligerswerk in gevaar, en tegelijkertijd ontbreekt ook de typische inbreng die jongeren kunnen leveren. Een jongere generatie kijkt vaak anders tegen de dingen aan en levert frisse ideeën. Vaak staan jongeren niet eens zo heel negatief tegenover vrijwilligerswerk en zijn zij best bereid (af en toe) vrijwilligerswerk te verrichten (Hustinx, 1998). Wel moet er gekeken worden op welke manier de jongeren zich nog in willen zetten en hoe men als organisatie, gemeente of overheid de jongeren het beste kan benaderen voor de vrijwillige inzet. Daarnaast is het voor de organisaties van belang om te kijken op welke manier men vrijwilligers kan behouden. 2.4
Feiten en cijfers over het vrijwilligerswerk
“De afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar de aard en de omvang van het vrijwilligerswerk. Niet alleen door wetenschappers, maar ook door overheden en de vele organisaties die het vrijwilligerswerk ondersteunen. De behoefte aan meer kennis werd versterkt door het besef dat de maatschappij snel verandert. De werkgelegenheid en de welvaart hebben fases van toe- en afname ondergaan en de vrije tijd is krapper geworden. Over het geheel genomen zijn mensen kritischer en veeleisender bij het besteden van hun tijd. Het kan niet anders of zulke veranderingen hebben hun weerslag op het vrijwilligerswerk” (NOV/SVM, 2002: 15). De uitkomsten van de onderzoeken naar vrijwilligerswerk die de afgelopen jaren in Nederland zijn uitgevoerd, zijn niet zomaar met elkaar te vergelijken vanwege de verschillen in de manier waarop de gegevens over het vrijwilligerswerk worden verzameld. Er wordt namelijk op twee manieren de deelname aan vrijwilligerswerk gemeten. In de eerste onderzoeksmethode wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst waarin men wordt gevraagd of men wel eens vrijwilligerswerk verricht. Bij de tweede onderzoeksmethode wordt er gebruik gemaakt van de dagboekmethode, waarin respondenten gedurende een doorsnee week in het jaar gevraagd wordt om eventueel verricht vrijwilligerswerk te noteren. De eerste vorm van onderzoek, de vragenlijstmethode, resulteert altijd in een veel hogere deelname aan vrijwilligerswerk dan de dagboekmethode. Om een indicatie van de verschillen tussen de onderzoeken te geven: volgens cijfers van het recente rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Dekker e.a., 2007) verricht 33% van de mensen van 15 jaar en ouder vrijwilligerswerk, terwijl de meest recente cijfers uit het Permanent Onderzoek Leefsituatie (cijfer CBS, 2004 op www.cbs.nl) uitkomen op een percentage van 43% van de bevolking van 18 jaar en ouder. Het cijfer ligt hier waarschijnlijk tussen in, maar in dit onderzoek gaan we uit van de gegevens van het SCP omdat deze de definitie van vrijwilligerswerk zoals die gebruikt wordt in dit onderzoek beter benaderd. Een overzicht van de ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk volgens het SCP (SCP, 2005: 191) is te zien in figuur 2.1.
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
23
Figuur 2.1 Deelname aan vrijwilligerswerk, informele hulp en collectieve acties, 1993-2004*, bevolking van 18 jaar en ouder (in procenten)
*De meest recente cijfers van het SCP (TBO, 2006) (in: Dekker e.a., 2007) zijn niet in de bovenstaande figuur weergegeven, maar hier ligt het vrijwilligerswerk rond de 33% Volgens gegevens uit de PON-rapportage voor de provincie Noord-Brabant (2004) blijkt dat er een lichte teruggang op het gebied van deelname aan vrijwilligerswerk plaatsvindt. De deelname aan vrijwilligerswerk in 2004 is in vergelijking met de cijfers van 1999 afgenomen van 39% naar 36%. Dat betekent dat in absolute zin het aantal vrijwilligers in Brabant is afgenomen met 5% van ongeveer 710.000 in 1999 tot ongeveer 675.000 in 2004. De provincie Noord-Brabant scoort met het aantal vrijwilligers ongeveer op het landelijk gemiddelde. Er zijn ongeveer zo’n 3 miljoen vrijwilligers actief in de Nederlandse samenleving die per week gemiddeld hieraan zo’n 2,5 uur van hun tijd besteden (Dekker e.a., 2007). “Dat betekent dat –de allerjongsten even buiten beschouwing latend- voor elke vier landgenoten iemand klaar staat om, zonder daarvoor betaald te worden, ontspanning, educatie of ondersteuning te bieden. Niet alleen binnen verenigingen, maar ook in talloze andere initiatieven” (NOV/SVM, 2002: 12). Het aantal personen dat zich als vrijwilliger inzet voor één van de talloze organisaties of verenigingen is door de jaren heen vrij stabiel gebleven (zie figuur 2.4); maar ondanks dat blijkt uit verschillende onderzoeken (o.a. CIVIQ, 2004; Dekker, 1999; Knulst & Van Eijck, 2002) dat er een groeiend tekort aan vrijwilligers bestaat. Er wordt in de recente literatuur (Scoop, 2005; Dekker e.a., 2007) gesproken over een grondige verandering binnen de vrijwillige activiteiten die dit tekort aan vrijwilligers veroorzaakt. De kwantitatieve hoeveelheid binnen het vrijwilligerswerk is niet veel
24
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
veranderd, er is nog steeds een groot aantal personen actief als vrijwilliger; maar de kwalitatieve natuur van het vrijwilligerswerk verandert. Verenigingen en organisaties zijn wegens het verlagen of stopzetten van subsidies in steeds grotere mate afhankelijk van vrijwilligers. Daarnaast neemt het aantal, dat van vrijwilligers(werk) gebruik wil maken toe o.a. door de vergrijzing. Vandaag de dag zetten mensen zich op een geheel andere manier in voor het vrijwilligerswerk dan jaren geleden. De nieuwe generatie vrijwilligers bepaalt steeds vaker het beeld binnen het vrijwilligerswerk door de afname en vergrijzing van oudere vrijwilligers. Deze nieuwe generatie laat een beeld zien dat men niet meer zo loyaal is op het gebied van vrijwilligerswerk als dat de vorige generaties waren (Hustinx, 1998; Hustinx & Lammertyn, 2000). Er wordt ook wel gesproken van ‘de verdwijning van de klassieke vrijwilliger’: het actieve lid binnen de gemeenschap die ‘eeuwige trouw’ zweert aan zijn of haar vereniging of organisatie. Vergeleken met klassieke stijlen van het vrijwilligerswerk, heeft het hedendaagse vrijwilligerswerk steeds meer een tijdelijk karakter. Vrijwilligers binden zich niet graag meer voor langere tijd en op verplichte basis aan vrijwilligerswerk. Zij prefereren flexibele en concrete projecten en verwachten iets terug voor het vrijwilligerswerk dat zij verrichten. Deze ‘nieuwe’ vrijwilligers kiezen ook eerder voor ‘hippe’ activiteiten, zoals het organiseren van een concert of het verrichten van vrijwilligerswerk in het buitenland (Dekker, 1999; Hustinx, 1998; Hustinx & Lammertyn, 2003; Scoop, 2005). Tegenwoordig hangt de bereidheid van mensen om zich vrijwillig in te zetten steeds minder af van sociale behoeftes vanuit de samenleving of een organisatie, maar zijn persoonlijke interesses en ervaringen belangrijker (Devilee, 2005; De Hart, 2005; Hustinx & Lammertyn, 2000, Hustinx & Lammertyn, 2003). Organisaties en verenigingen die veel gebruik maken van vrijwilligers, zien deze verschuiving binnen het vrijwilligerswerk als een negatieve verandering. Zij zijn wel nog juist op zoek naar personen die zich voor langere tijd aan een organisatie willen binden. Maar deze organisaties ervaren grote moeilijkheden bij het betrokken houden van hun vrijwilligers en het omgaan met de nieuwe manier waarop vrijwilligers zich steeds vaker willen inzetten. Sommige organisaties vrezen zelfs dat deze veranderingen een serieuze bedreiging kunnen vormen voor hun voortbestaan omdat sommigen voor het grootste deel leunen op de vrijwillige inzet van deze personen. Van der Pennen (2003: 9) heeft deze ontwikkelingen goed samengevat; “Veranderingen in de samenleving dragen ertoe bij dat, terwijl de bereidheid om vrijwilligerswerk te verrichten niet zozeer afneemt, er zich een mismatch voordoet tussen vraag en aanbod. Organisaties doen een toenemend beroep op vrijwilligers om hun uitvoerende taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Het vrijwilligerswerk professionaliseert. Tegelijkertijd verdwijnt een aantal groepen dat traditioneel goed in het vrijwilligerswerk vertegenwoor-
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
25
digd was van het toneel, door de veranderende leefpatronen van mensen, door demografische veranderingen en door verschuivingen op de arbeidsmarkt”. Op het gebied van participatie in het vrijwilligerswerk bestaan er verschillen tussen diverse bevolkingsgroepen. Uit diverse onderzoeken (o.a. Lindeman, 1996; Knulst & Van Eijck, 2002; SCP, 2005) is gebleken dat er een samenhang bestaat tussen de participatie in het vrijwilligerswerk en diverse sociaaldemografische factoren zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, inkomen en arbeidspositie. Deze verschillende relaties tussen deze sociaaldemografische factoren en het verrichten van vrijwilligerswerk zullen in de volgende subparagrafen besproken worden. 2.4.1 De invloed van leeftijd op vrijwilligerswerk De variabele leeftijd is niet voor niets één van de belangrijkste variabelen in dit onderzoek. Leeftijd speelt namelijk een grote rol bij de participatiecijfers binnen het vrijwilligerswerk. Bij onderzoek naar de invloed van leeftijd op participatie in het vrijwilligerswerk wordt er over het algemeen van twee benaderingen uitgegaan. 2.4.2 Levensfasebenadering Allereerst zal de levensfasebenadering (De Haan & Knulst, 2000; Knulst & Van Eijck, 2002) worden besproken. Binnen deze benadering zijn gedragsveranderingen binnen leeftijdsgroepen toe te schrijven aan speciaal voor die levensfasen veranderende levensomstandigheden. Hierbij zijn vooral veranderingen in tijdsdruk en de ervaring van tijdsdruk relevant. Jongeren en personen van middelbare leeftijd hebben het over het algemeen drukker gekregen met diverse werkzaamheden, terwijl bij de oudste leeftijdsgroep(en) te zien is dat zij het minder druk hebben gekregen. Over het algemeen is in de levensfase onder de 40 jaar de omvang van de vrije tijd afgenomen (zie tabel 2.3), wat betekent dat men een grote hoeveelheid aan activiteiten, waaronder vrijwilligerswerk, moet uitvoeren in minder tijd. Tabel 2.3 Hoeveelheid vrije tijd (in uren per week) naar leeftijd, 1975-2005 Leeftijdsgroep 1975 1980 1985 1990 1995 12-19 44,2 42,6 39,6 39,6 40,9 20-34 44,8 45,1 43,1 43,1 42,5 35-49 46,9 46,3 44,3 44,3 44,2 50-64 50,5 54,5 55,3 55,3 53,9 65+ 57,0 61,6 59,2 59,2 60,7 Bron: SCP (TBO 1975-2005) (op: www.tijdsbesteding.nl)
2000 36,8 39,4 41,0 49,6 58,7
2005 41,8 40,0 38,1 49,3 58,5
26
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Veranderingen in tijdsdruk worden voor een belangrijk deel bepaald door verschuivingen in het aantal taken dat men te verrichten heeft. Met name door de hoge arbeidsparticipatie van vrouwen is het percentage taakcombineerders onder personen jonger dan 40 jaar de laatste decennia sterk toegenomen (cijfers SCP, in: Dekker e.a., 2007). Daarnaast zijn jongeren ook steeds vaker en op jongere leeftijd gaan werken om bepaalde zaken te bekostigen. Het gaat hier voornamelijk om studenten die hard werken om hun studie en bezigheden in de vrije tijd te bekostigen. De toename in het aantal uren dat gemoeid is met verplichtingen gaat ten koste van de hoeveelheid vrijwilligerswerk dat men kan verrichten (Knulst & Van Eijck, 2002). Dat blijkt ook uit de cijfers van diverse onderzoeken (Bosch & van Daal, 2004; Knulst & Van Eijck, 2002; SCP, 2005), Mensen in de leeftijdscategorie van 50 tot 74 jaar participeren het meest in het vrijwilligerswerk. In Brabant doet tussen de 40% en 45% van de mensen in deze leeftijdscategorie aan vrijwilligerswerk (Bosch & van Daal, 2004). Het SCP (2005) geeft aan dat de groep van 34 tot 65 jaar het meest actief is binnen het vrijwilligerswerk en dan gaat het voornamelijk om de wat hogere leeftijden. Bij alle onderzoeken is de groep van 18 tot 34 jaar ondervertegenwoordigd op het vrijwilligersterrein. Toch doet nog ongeveer tussen de 25% en 30% van deze groep ‘jongeren’ vrijwilligerswerk, alleen neemt dit aantal in verschillende onderzoeken door de jaren heen wel af (zie tabel 2.1). Een ander leefstijlkenmerk dat van invloed is op de participatie in vrijwilligerswerk, is de netto hoeveelheid vrije tijd waarover men in een week kan beschikken; naarmate men minder vrije tijd heeft, heeft men ook minder tijd voor vrijwilligerswerk. Hieraan kan ook de concurrentiehypothese gelinkt worden (De Haan & Knulst,2000). De diversiteit in het individueel vrijetijdsgedrag is door de jaren heen toegenomen. Dit betekent dus ook dat het gedrang in vrije uren is toegenomen. Men heeft de beschikking over een groter aanbod aan keuzemogelijkheden waaruit men in evenveel of juist nog minder vrije uren een keuze moet maken. Het vrijwilligerswerk concurreert dus in principe met andere vorm van vrijetijdsbestedingen. Omdat de jongere leeftijdsgroepen over het algemeen over minder vrije tijd beschikken, is de concurrentie van andere activiteiten met vrijwilligerswerk groter dan voor de oudere leeftijdsgroepen. 2.4.3 Socialisatiehypothese De socialisatiehypothese (o.a. behandelt in: De Haan & Knulst, 2000) is een andere benadering bij onderzoek naar de invloed van leeftijd op vrijwilligerswerk. Deze gaat ervan uit dat verschillen in het huidig gedrag tussen ouderen en jongeren toe te schrijven zijn aan “veranderingen in opvoedingsklimaat en opvoedingsidealen, waarvan de effecten via nieuw aantredende geboortecohorten werkzaam zijn” (De Haan & Knulst, 2000: 200).
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
27
Iedere periode waarin men opgroeit, kent bijzondere sociale en economische omstandigheden en typerende historische gebeurtenissen. Tijdens de periode van hun jeugd en jonge volwassenheid is men extra gevoelig voor deze omstandigheden. Deze socialisatievoorwaarden zullen in de rest van het leven van invloed blijven op de keuzes die men maakt. Er is hier sprake van de invloed van generatie-effecten op de deelname aan vrijwilligerswerk. Doordat het ene geboortecohort te maken heeft (gehad) met andere basiscondities tijdens de vormende jaren van jeugd en jongvolwassenheid dan andere cohorten, betekent het dat de jongere leeftijdsgroepen over het algemeen een andere levensstijl en levenshouding hebben t.o.v. het vrijwilligerswerk dan de wat oudere generaties (CIVIQ, 2004). Jongeren van nu zijn met andere waarden en normen opgegroeid dan de jongeren van een aantal decennia geleden en dat kan ook van invloed zijn op de houding die men heeft richting het vrijwilligerswerk. Hierover spreekt bijvoorbeeld ook de socioloog Putnam (1996). Een belangrijke reden dat men minder tijd besteed aan ‘civic engagement’ volgens Putnam is dat het te maken heeft met verschillen tussen generaties. “Americans who came of age during the Depression and World War II have been far more deeply engaged in the life of their communities than the generations that have followed them” (p.34). Ook is het zo dat de materiële condities waaronder men opgroeit in grote mate de waardenoriëntaties beïnvloeden tijdens een latere fase in het leven van een persoon. Putnam zegt dat jongeren materialistischer zijn dan hun ouders. Zij hechten meer waarde aan materiële zaken en stellen hun eigen behoeften boven die van anderen in een hogere mate dan dat oudere generaties dat doen. De term ‘individualisering’ kan hierbij ook genoemd worden. Met deze term wordt bedoeld dat men de belangen van het eigen individu steeds meer boven die van een ander stelt. Jongeren zijn over het algemeen meer individualistisch ingesteld dan de oudere leeftijdsgroepen, die meer waarde hechten aan de normen en waarden van een groep (Hustinx & Lammertyn, 2003). Dit heeft ook zijn invloed op de motieven die men heeft om vrijwilligerswerk te verrichten. Naast de ‘altruïstische’ redenen om deel te nemen aan vrijwilligerswerk zoals ‘anderen helpen’, spelen ook steeds meer ‘egoïstische’ redenen zoals ‘het staat goed op mijn CV’, een rol. Jongere generaties verrichten steeds vaker vrijwilligerswerk omdat zij er voordelen aan behalen, maar toch spelen de meer altruïstische redenen ook nog steeds een rol, al moet gezegd worden dat deze wel een steeds kleinere rol krijgen toebedeeld. Hoewel de Nederlanders hoog scoren op individualisme betekent dit niet gelijk dat men zich weinig voor vrijwilligerswerk inzet. Uit onderzoek (Dekker, 1999) blijkt namelijk dat in de landen die het hoogst scoren op individualisme, zoals Nederland, Canada of de VS, nog steeds het meeste vrijwilligerswerk wordt verricht.
28
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
2.4.4 De invloed van sekse op vrijwilligerswerk Terwijl het ene onderzoek praat over grote verschillen tussen mannen en vrouwen op het gebied van vrijwilligerswerk; mannen verrichten meer vrijwilligerswerk dan vrouwen en besteden hier gemiddeld ook meer tijd aan (Knulst & Van Eijck, 2002), spreekt het andere onderzoek over zeer kleine tot geen verschillen in sekse (Dekker, 1999). Als er al verschillen bestaan tussen man en vrouw en de deelname aan vrijwilligerswerk, dan zijn deze in de loop der jaren wel kleiner geworden, omdat beiden steeds meer taken zijn gaan combineren en dit van invloed is op de tijd die men kan besteden aan vrijwilligerswerk. Waar men het wel over eens is binnen de verschillende onderzoeken, is dat er verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen en de keuze in welke sector zij vrijwilligerswerk verrichten en welke taken zij uitvoeren. In tabel 2.4 is een verdeling te zien van de meest voorkomende sectoren binnen het vrijwilligerswerk en het verschil in deelname tussen mannen en vrouwen in deze sectoren. Mannen kiezen eerder voor vrijwilligerswerk in de sectoren ‘sport en hobby’ of ‘politiek en arbeid’, terwijl vrouwen de voorkeur geven aan vrijwilligerswerk in ‘de verzorging’ of ‘onderwijs’. Ook zijn vrouwen veel meer actief op het gebied van de mantelzorg; de informele hulp aan directe familieleden. En wat taken betreft, mannen zijn eerder bereid/ geschikt voor een taak als bestuurder of secretaris, terwijl vrouwen eerder de zorgtaken op zich nemen (Scoop, 2005). De invloed die sekse heeft op vrijwilligerswerk is in ieder geval niet meer zo groot als een aantal decennia geleden toen sekseverschillen in het algemeen nog een grotere rol speelden. 2.4.5 De invloed van opleidingsniveau en inkomen op vrijwilligerswerk Vele onderzoeken hebben de relatie aangetoond tussen ‘human capital’ die gedemonstreerd wordt door opleiding en inkomen, en de mate van participatie in vrijwilligerswerk (o.a. Lindeman,1996; Penner, 2004; Wilson & Musick, 1998). Mensen met een hoger inkomen, een hoger opleidingsniveau en werkzaam in hogere arbeidsposities zijn over het algemeen actiever in het vrijwilligerswerk dan andere groepen. Bosch & Van Daal (2004) laten in hun rapportage zien dat het percentage mensen in de provincie Noord-Brabant met geen of een lage opleiding dat vrijwilligerswerk verricht, bijna is gehalveerd. Van deze laagopgeleiden zijn het vooral jongeren die minder vrijwilligerswerk zijn gaan doen. “De eventuele ambities van deze mensen om vrijwilligerswerk te doen, sluiten blijkbaar niet altijd meer aan op de wensen van vrijwilligersorganisaties. Het vrijwilligerswerk moet steeds vaker beantwoorden aan maatschappelijkenoden waaraan men binnen de professionele sector niet toekomt... Op deze wijze wordt vrijwilligerswerk steeds meer toegesneden op mensen met specifieke kwaliteiten, waardoor het zijn vrijblijvendheid lijkt te verliezen” (Bosh & van Daal, 2004; 16).
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
29
Tabel 2.4 Deelname aan sectoren binnen het vrijwilligerswerk naar sekse (in procenten), 1998-2004 Sectoren vrijwilligerswerk
M 4 5
V 4 3
M 4 5
V 4 5
M 4 6
V 4 4
M 4 4
V 4 3
M 4 3
V 4 1
M 4 3
V 4 1
200 4 M V 4 4 3 2
4
4
4
4
5
3
5
4
5
4
5
4
4
4
Onderwijs
5
4
1 9
1 7
1 8
1 1 1 1 1 0
4
1 8
1 1 1 1 8
5
1 0
1 3 1 2 1 0
5
1 8
1 3 1 0 1 0
5
2
1 4 1 1 1 0
6
Verzorging/ verpleging Sportvereniging
1 3 8
1 2 1 1 9
Hobbyvereniging
7
4
6
4
6
4
5
4
5
3
6
4
6
3
Culturele vereniging
6
4
5
5
6
4
5
4
5
5
5
5
5
5
Levensbeschouwelijke organisatie Arbeidsorganisatie
7
1 0
8
8
8
1 0
9
9
8
9
7
8
7
9
5
2
6
2
5
2
4
1
4
2
4
1
3
2
Politieke organisatie
2
1
2
1
2
1
2
0
2
1
2
1
1
1
Andere organisatie(s)
7
8
7
7
8
6
7
6
8
6
7
7
7
6
Georganiseerd vrijwilligerswerk Jeugdwerk
1998
1999
4
2000
4
2001
4
2002
5 1 7
2003
3
4 1 7
Bron: CBS (Statline: Maatschappelijke participatie); eigen bewerking In figuur 2.2 is een verdeling van deelname aan vrijwilligerswerk naar opleidingsniveau in de provincie Noord-Brabant te zien, hierin is duidelijk te zien dat een groter aantal hoger opgeleiden vrijwilligerswerk verricht dan bijvoorbeeld degenen die geen opleiding/ lager onderwijs hebben gevolgd. Dit beeld is ook te zien in de rest van het land (Dekker e.a.,2007).
30
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Wilson (2000) zegt het volgende over het opleidingsniveau; “education boosts volunteering because it heightens awareness of problems, increases empathy, and builds self-confidence” (p.219). Naast dat het percentage vrijwilligers onder hoogopgeleiden/ hoge inkomens groter is, besteden personen met een hoger opleidingsniveau en/of inkomen gemiddeld ook meer tijd aan deze vorm van onbetaalde arbeid (Lindeman, 1996; Knulst & van Eijck, 2002). Figuur 2.2 Deelname aan vrijwilligerswerk naar opleidingsniveau, 1999 en 2004 in procenten
Bron: Bosch & Van Daal, 2004: 17 De ‘social resources theory’ (besproken in Dekker & Halman, 2003) ontwikkeld door Wilson & Musick (1998) heeft het over zowel ‘human’ als ‘social capital’. Zij definiëren dit als het aantal netwerken waar mensen zich in bevinden en de instituties waarmee zij geassocieerd worden. Deze theorie voorspelt dat individuen die bepaalde karakteristieken bezitten in hogere mate vrijwilligerswerk zullen verrichten. Deze karakteristieken zijn o.a. lid zijn van religieuze organisaties, vrijwillige organisaties, en/of organisaties, zoals vakbonden of professionele associaties. Daarnaast hebben vrijwilligers gemiddeld hechtere sociale netwerken en zijn ze politiek betrokken (Lindeman, 1996; Knulst & Van Eijck, 2002). De opvoeding die men van thuis uit meekrijgt is ook een belangrijke vorm van ‘social en human capital’. Wanneer de ouders een hoger opleidingsniveau hebben, (vaker) naar de kerk gaan en zelf vrijwilligerswerk verrichten/ hebben verricht, is de kans groter dat de kinderen ook vrijwilligerswerk zullen gaan doen. De normen en waarden worden van ouder op kind overgedragen (Bekkers e.a., 2005). De deelname aan vrijwilligerswerk is ongelijk verdeeld over de bevolkingscategorieën met verschillende statusposities. Zij hebben hierdoor te maken
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
31
met verschillende toegang tot de diverse maatschappelijke hulpbronnen (Bekkers, Hooghe & Stolle, 2005). Het komt er op neer dat degenen die over meer hulpbronnen beschikken vaker en intensiever betrokken zijn bij het verrichten van vrijwilligerswerk. Het gaat dan niet alleen om hulpbronnen in de vorm van financieel en menselijk kapitaal, maar ook over sociaal kapitaal. 2.5
De invloed van leef- en arbeidssituatie op vrijwilligerswerk
Personen die geen baan hebben of maar een beperkt aantal uur werkzaam zijn, besteden over het algemeen meer tijd aan het verrichten van vrijwilligerswerk dan personen die wel een betaalde baan hebben. Degenen die geen werk hebben, arbeidsongeschikt of gepensioneerd zijn, besteden gemiddeld meer tijd aan vrijwilligerswerk dan scholieren, studenten en vrouwen die 38 uur of meer betaalde arbeid verrichten (Dekker, in: Van der Poel, 1999). Dit beeld wordt nogmaals bevestigd door middel van recente cijfers van het SCP (Dekkers e.a., 2007). Het blijkt dat personen uit een traditioneel kostwinnersgezin; waar de man de alleenverdiener is en de vrouw de huisvrouw, actiever zijn op het gebied van vrijwilligerswerk dan personen uit huishoudens waar beiden werkzaam zijn op de arbeidsmarkt of werkende alleenstaanden. De reden hiervoor is dat er een grotere capaciteit voor de arbeidsmarkt wordt ingezet, wat minder tijd overlaat voor andere zaken zoals het verrichten van vrijwilligerswerk (Knulst & Van Eijck, 2002). De groepen die overdag actief zijn op de arbeidsmarkt zijn vooral binnen het vrijwilligerswerk te vinden dat in de avonden of de weekenden wordt verricht. Door degenen die het ‘minder’ druk hebben, zullen ook eerder activiteiten worden verricht in de ochtenden en middagen door heel de week heen. Er zijn nog een aantal zaken die van invloed kunnen zijn op het vrijwilligerswerk, zoals de positie in het huishouden. Knulst & van Eijck (in: Breur, 2004) geven aan dat ouders met thuiswonende kinderen meer vrijwilligerswerk verrichten dan degenen in andere huishoudensposities. Ondanks dat deze groep een groter deelnamepercentage aan vrijwilligerswerk heeft, besteden zij relatief weinig tijd aan het vrijwilligerswerk. De reden hiervoor kan zijn dat men ook veel tijd kwijt is aan de verzorging en begeleiding van de kinderen en het huishouden. In hoeverre de leef- en arbeidssituatie voor jongeren van invloed is op het wel of niet doen van vrijwilligerswerk, is niet duidelijk. Veel jongeren kiezen steeds vaker voor een bijbaantje naast hun opleiding en andere bezigheden om bepaalde zaken te bekostigen, wat van invloed is op de tijd die men kan besteden aan andere bezigheden waaronder ook het vrijwilligerswerk valt. Of jongeren die nog thuiswonen en die nog niet helemaal voor zichzelf hoeven te zorgen meer mogelijkheden hebben om zich vrijwillig in te zetten dan bijvoorbeeld uitwonende jongeren is niet bekend. Wel zijn er cijfers bekend (Dekker e.a., 2007; SCP,2005) dat studenten tot de groepen behoren met de laagste participatiecijfers binnen het vrijwilligerswerk.
32
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
“De relatie tussen het verrichten van vrijwilligerswerk en de positie in het huishouden is voor iedereen weer anders, wat tegenstrijdige argumenten met zich mee brengt ten aanzien van het verrichten van vrijwilligerswerk. Er dient (ook) rekening gehouden te worden met de individuele motivering van mensen om al dan niet deel te nemen aan het vrijwilligerswerk” (Breur, 2004: 23). 2.6
De invloed van geloofsovertuiging en kerkgang op vrijwilligerswerk
Hoewel er wordt gesproken over de ‘ontkerkelijking’ van de samenleving, speelt geloof nog steeds een rol bij de deelname aan vrijwilligerswerk, zij het in mindere mate dan een aantal decennia geleden (Dekker, 1999; Knulst & Van Eijck, 2002). Het is namelijk nog steeds het geval dat er binnen de kerk een soort van ‘kerkelijke norm’ heerst die zegt dat je je moet inzetten voor de gemeenschap. Er worden dan ook diverse gelegenheden geboden waarvoor men zich in kan zetten, wat ervoor zorgt dat de (individuele) participatie aan vrijwilligerswerk toeneemt (Bekkers, 2000). Knulst & Van Eijck (2002) laten in hun onderzoek zien dat kerkse protestanten en in mindere mate ook ‘praktiserende’ katholieken meer aan vrijwilligerswerk doen dan niet-(praktiserende) gelovigen. Dit wordt nogmaals ondersteund door het meest recente tijdbestedingsonderzoek die gegevens laat zien uit 2005 (Becker & de Hart, 2006). De hogere deelname van gelovigen binnen het vrijwilligerswerk is voornamelijk te zien binnen de eigen sectoren als ‘godsdienst en levensbeschouwing’, maar is ook in mindere mate merkbaar bij anderen typen van vrijwilligerswerk (De Hart, 1999). Van degenen die minstens één keer per maand naar de kerk gaan, is twee derde actief als vrijwilliger binnen de kerk, en meer dan de helft van de regelmatige kerkgangers verricht ook nog eens vrijwilligerswerk voor een niet-kerkelijke organisatie. Als kerkganger besteedt men over het algemeen ook meer tijd aan vrijwilligerswerk. Bijna 40% van de actieve kerkgangers is minstens 1 uur per week met vrijwilligerswerk (hierbij is werk voor de kerk zelf niet meegerekend), terwijl dat onder degenen die nooit naar de kerk gaan nog geen 20% is (Dekker & De Hart, 2001). Deze invloed van de kerk speelt nog voornamelijk een rol bij de oudere leeftijdscategorieën. Jongeren gaan namelijk steeds minder vaak naar de kerk of zijn geen aanhanger van een bepaald geloof. Ondanks dat de invloed van geloof en kerkgang de afgelopen jaren is afgenomen, spelen zij nog steeds een rol in de deelname aan vrijwilligerswerk. Deze rol is groter in hechte gemeenschappen zoals in kleine dorpen of op het platteland (De Hart, 1999; in: Dekker, 1999). 2.7
De invloed van sociale druk op vrijwilligerswerk
‘Social pressure’ speelt een rol bij de keuze om wel of geen vrijwilligerswerk te doen en de keuze om wel of niet met het vrijwilligerswerk door te blijven
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
33
gaan (CIVIQ, 2004; NOV & SVM, 2003; Penner, 2004). Penner (2004) zegt over ‘social pressure’ het volgende: “There is a good reason to believe that some people who decide to volunteer are subjected to some direct or indirect form of social pressure to engage in this action” (p.650). Het blijkt uit verschillende onderzoeken (o.a. CIVIQ, 2004; De Hart, 2005) dat de meeste mensen besluiten zich als vrijwilliger in te zetten omdat men hiervoor gevraagd is door oftewel familieleden of vrienden of door de organisatie waarvoor men het vrijwilligerswerk doet. Mensen die goed geïntegreerd zijn binnen de gemeenschap en die zich daarnaast ook nog eens in een hecht netwerk bevinden, hebben meer kans om gevraagd te worden om vrijwilligerswerk te verrichten. Organisaties richten zich namelijk op degenen die gemakkelijker geneigd zijn tot participatie binnen de organisatie en dat zijn meestal de personen die over een grotere toegang tot de diverse hulpbronnen beschikken (Bekkers, 2004). Vaak wordt vrijwilligerswerk in grotere mate beoefend door kerkgangers en inwoners van kleinere (plattelands)gemeentes, omdat hier nog steeds, al is het in geringere mate dan vroeger, een hogere mate van sociale verbondenheid bestaat (Dekker, 1999). Deze sociale verbondenheid of beter gezegd sociale druk speelt een belangrijke rol in de keuze om wel of niet door te gaan met het vrijwilligerswerk. Men blijft vaak als vrijwilliger actief omdat vele anderen hier baat bij hebben en de mogelijkheid bestaat dat men met scheve ogen wordt aangekeken wanneer men met het vrijwilligerswerk wil stoppen, dit geldt met name in een kleine, hechte gemeenschap (Dekker, 1999; CIVIQ, 2004). Over het algemeen blijft men voor een geruime tijd actief als vrijwilliger voor een organisatie en dit geldt met name voor de vrijwilligers die direct gevraagd zijn. Wel is het zo dat de hedendaagse vrijwilliger minder sterk te binden is aan één organisatie of activiteit dan de ‘oudere’ vrijwilliger. Vooral jongeren zijn geneigd om te ‘zappen’ van de ene activiteit naar de andere, wat betekent dat deze groep op een andere manier moet worden benaderd (Hustinx, 1998; Wilbrink, 2000). 2.8
Sectoren en taken binnen het vrijwilligerswerk
Uit landelijke cijfers blijkt dat het vrijwilligerswerk in Nederland plaatsvindt bij veel verschillende verenigingen en organisaties. Nederland telt zeker 250.000 verenigingen, stichtingen en organisaties waarin vrijwilligers actief zijn (Devilee, 2005). Doordat er zoveel verschillende organisaties en verenigingen bestaan waarvoor vrijwilligerswerk wordt verricht, wordt dit vrijwilligerswerk door verschillende onderzoeken dan ook op verschillende manieren ingedeeld. Dekker (2002) maakt bijvoorbeeld een onderscheid binnen het vrijwilligerswerk naar: 1.
Actief lidmaatschap: Het traditionele vrijwilligerswerk voor en door leden in clubs met een eigen verenigingsleven.
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
34
2. 3.
Actieve burgerarbeid: Het vrijwillig zitting nemen in besturen en commissies van maatschappelijke organisaties. Onbetaalde arbeid: Vrijwilligerswerk in de vorm van individueel uitgevoerde concrete taken met duidelijke afspraken over de vrijetijdsbesteding.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) maakt met behulp van de indeling van Dekker (2002) onderscheid naar verschillende sectoren waarbinnen vrijwilligerswerk wordt verricht. Deze indeling die het SCP hanteert, is te zien in tabel 2.5, waar de cijfers van 2005 aan de hand van een recente publicatie (Dekker e.a., 2007) zijn toegevoegd. Hierbij moet wel vermeld worden dat in dit onderzoek een iets andere verdeling is gehanteerd, waardoor bepaalde cijfers ontbreken. In de tabel staan per ‘onderdeel’ de percentages van deelname door de Nederlandse bevolking vermeld. Ook het totale percentage dat vrijwilligerswerk verricht valt in de tabel af te lezen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maakt ook een onderscheid naar sectoren waarbinnen vrijwilligerswerk wordt verricht, maar zij hanteren weer een iets andere indeling dan het SCP. De indeling die het CBS hanteert, is te zien in tabel 2.6. Wanneer beide tabellen met elkaar worden vergeleken is naast het verschil in de gehanteerde indeling naar sectoren, te zien dat de deelnamepercentages binnen de twee organisaties sterk van elkaar verschillen. Dit verschil is te ‘wijten’ aan de verschillende definities die zij van vrijwilligerswerk gebruiken, waar ook al over is gesproken in paragraaf 2.4. In de schriftelijke vragenlijst zal een andere indeling van sectoren gebruikt worden dan de twee die hierboven zijn afgebeeld, maar lijkt het meest op de indeling van het CBS (tabel 2.6). In tabel 2.5 is ook nog een duidelijk verschil zichtbaar. De percentages van het totale vrijwilligerswerk laten voor de jaren 1995 en 2000 een grote breuk zien. Deze breuk wordt niet veroorzaakt doordat er in één keer een groot aantal mensen met vrijwilligerswerk is gestopt, maar komt voort uit het op een andere manier hanteren van de vraagstelling. Daarom is deze breuk ook niet zichtbaar in de cijfers van het CBS.
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
35
Tabel 2.5 Indeling vrijwilligerswerk 1985-2000 (in procenten) aangevuld met gegevens 2005 (in procenten)
‘Onbetaalde arbeid’ Kinderopvang, crèche, peuterspeelzaal Jeugd- en clubhuiswerk Hulp op school, oudercommissie, schoolbestuur Georganiseerde hulpverlening Totaal onbetaalde arbeid ‘Actief lidmaatschap’ Sport Cultuur en hobby’s Godsdienst en levensbeschouwing Vrouwenorganisaties Totaal actief lidmaatschap ‘Actief burgerschap’ Politieke en ideële doeleinden Beroeps-, vak-, standorganisatie Totaal actief burgerschap Vrijwilligerswerk Totaal Buren-, bejaarden-, gehandicaptenhulp
1985
1990
1995
2000
2005
3
3
4
2
5 11
5 10
5 11
3 6
4 18
4 17
3 20
3 12
4 -
10 16 9
10 14 9
13 18 10
8 8 6
16 7
3 30
3 27
2 31
1 21
1 -
5 4
5 3
6 4
4 2
4 2
8
8
9
5
-
42 13
38 13
44 13
31 7
32
13
8
Bron: SCP (1985-2000) (in: Civiq, 2004: 15) aangevuld met SCP (TBO 2005) (in: Dekker e.a., 2007)
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
36
Tabel 2.6 Indeling vrijwilligerswerk 1998-2003 (in procenten) aangevuld met gegevens 2004 (in procenten) 199 8
199 9
200 0
200 1
200 2
200 3
200 4
Georganiseerd vrijwilligerswerk Waarvan:
44
45
45
43
42
42
43
Jeugdwerk
4
4
4
5
5
4
4
School
9
9
9
9
8
8
9
Verzorging, verpleging Sportvereniging
6
7
7
8
8
7
-
14
14
14
13
12
14
13
Hobbyvereniging
6
5
5
5
4
5
4
Culturele vereniging
5
5
5
5
5
5
5
Levensbeschouwelijke organisatie Arbeidsorganisatie
9
8
9
9
9
8
8
3
4
4
3
3
2
-
Politieke organisatie
1
2
1
1
1
1
1
Andere organisaties
8
7
7
6
7
7
7
Bron: CBS 1997-2003 (in Civiq, 2004: 16) aangevuld met gegevens 2004 (in: Dekker e.a., 2007). In Knulst en Van Eijck (2002) worden 16 verschillende terreinen van vrijwilligerswerk genoemd, waarvan vrijwilligerswerk voor sportverenigingen; burenbejaarden- en gehandicaptenhulp; werk voor kerk en levensbeschouwing; hulp op school en tenslotte werk voor hobby-verenigingen als de vijf grootste terreinen worden aangegeven. Dit betekent dat op deze terreinen de meeste personen als vrijwilliger actief zijn. Omdat het vermelden van zoveel verschillende terreinen in onderzoek tijdrovend kan zijn en het makkelijker is om mensen in bredere categorieën in te delen, zijn deze terreinen na verschillende analyses (door: Knulst & Van Eijck, 2002) uiteindelijk teruggebracht tot zes typen van vrijwilligerswerk: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Jeugd, hobby, cultuur en sport Kind en school Levensbeschouwing, zang en muziek Vrouwenvereniging en vrouwenactie Politiek en belangenbehartiging Hulpverlening en algemeen maatschappelijke doelen.
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
37
Wanneer deze indeling nader wordt bestudeerd, kan deze indeling weer verder opgedeeld worden in vier brede terreinen waar al het vrijwilligerswerk onder valt. Het georganiseerde vrijwilligerswerk kan opgedeeld worden in vier groepen, namelijk activiteiten op het gebied van de hulpverlening, maatschappelijke inbreng, sociaal-culturele vorming en (re)creatief werk (Breur, 2004). Vrijwilligerswerk in de hulpverlening kan worden onderscheiden van andere vormen van vrijwilligerswerk omdat het zich met name richt op het welzijn van anderen. Bij deze vorm is vaak sprake van individuele hulpverlening, in plaats van te handelen in een groep. Binnen dit type vrijwilligerswerk domineert, zoals al eerder gezegd, het beeld van de vergrijzing. Het deel van de bevolking onder de 45 jaar telt een klein aantal vertegenwoordigers (5%) binnen dit terrein van vrijwilligerswerk (CBS statline), dit wordt nog eens onderstreept door het kleine aantal ouders met kinderen, dat actief is en het grote aantal 2-persoonshuishoudens (Knulst & Van Eijck, 2002). Vrijwilligers in deze sector beschikken over het algemeen over een lager opleidingsniveau en zijn nauwelijks gebonden op werkdagen aan andere werkzaamheden (Knulst & van Eijck, 2002). In de ‘Sociale staat van Nederland’ (2005) staat vermeld dat in totaal 38% van alle organisaties die van vrijwilligers gebruik maken, te kampen hebben met een tekort aan vrijwilligers. Het blijkt dat dit tekort het grootst is binnen het terrein van de ‘zorg en hulpverlening’. Over het algemeen heeft men een flink aantal vrijwilligers uit de oudere leeftijdscategorieën (10% volgens CBS statline) en ontstaat het tekort voornamelijk door het gebrek aan vrijwillige deelname door jongeren. Jongeren zijn moeilijker bereid te vinden zich voor deze vorm van vrijwilligerswerk in te zetten, omdat het in deze sector aan een bepaalde mate van ‘aantrekkelijkheid’ ontbreekt. Ondanks het tekort aan vrijwilligers binnen dit terrein, is nog steeds een groot deel van de vrijwilligers (8% op CBS statline) in Nederland actief binnen deze sector. In Brabant is het percentage dat actief is in de zorg en hulpverlening 17% van alle vrijwilligers, dit percentage ligt een stuk hoger dan het landelijke percentage. De sector zorg en hulpverlening is scoort een tweede plaats met het aantal vrijwilligers dat in deze sector actief is. Bij het vrijwilligerswerk onder de term ‘maatschappelijke inbreng’ proberen vrijwilligers door middel van het verrichten van onbetaalde arbeid, richting te geven aan ontwikkelingen binnen de samenleving. Hierbij werkt men bewust aan het bereiken van een collectief doel, vaak met het oog op maatschappelijke verandering, waarbij zowel de vrijwilliger als degene die van het vrijwilligerswerk gebruik maakt, profijt kunnen hebben. Binnen de levensbeschouwelijke organisaties die binnen dit terrein vallen, zijn over het algemeen weinig jongeren (6%) en ouderen boven de 75 jaar (5% volgens CBS statline) betrokken. Wanneer jongeren in deze vorm van vrijwilligerswerk actief zijn, is dit vooral omdat de ouders al sterke kerkelijke banden hebben.
38
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Jongeren zullen niet snel op eigen gelegenheid zich als vrijwilliger inzetten binnen deze sector. Er is wel één uitzondering te noemen binnen deze sector waar jongeren wel actief zijn. Het gaat hier om de ‘goede doelen’ organisaties, zoals Greenpeace of Amnesty die hun oorsprong vinden in de godsdienst. Het opleidingsniveau ligt in deze sector boven het gemiddelde, eveneens als het aantal vrijetijdsactiviteiten waaraan men deelneemt. Ook is duidelijk te zien dat vooral gelovigen en aanhangers van christelijke partijen sterk vertegenwoordigd zijn. Ondanks dat er gesproken kan worden van ‘ontkerkelijking’, is er nog steeds een groot aantal personen actief op dit gebied van vrijwilligerswerk (Bekkers, 2000). Op het gebied van de politiek en belangenbehartiging zijn over het algemeen meer mannen dan vrouwen actief. Ook jongeren zijn binnen dit terrein sterk ondervertegenwoordigd. Wel zijn hier relatief veel mensen uit een gezin met thuiswonende kinderen actief (Knulst & Van Eijck, 2002). Vrouwenorganisaties die ook binnen deze sector vallen, tellen nauwelijks nog vrijwilligers. Binnen deze soort organisaties is ook een duidelijke mate van vergrijzing zichtbaar. Vrijwilligers die nog bereid zijn zich aan te sluiten zijn voornamelijk (voormalig) fulltime huisvrouwen, en vrouwen uit kleine huishoudens, zoals leden van tweepersoonshuishoudens en alleenwonenden (weduwen). Over het algemeen zijn alle leeftijdsgroepen, met uitzondering van de groep van 61- tot 75- jarigen, ondervertegenwoordigd (Bekkers, 2002; Knulst & Van Eijck, 2002). Het derde terrein van vrijwilligerswerk is het sociaal-cultureel werk. Door middel van het verrichten van sociaal-cultureel werk wordt hulp aan anderen verleend, werkt men aan maatschappelijke veranderingen en biedt men vermaak aan anderen, maar ook degene die dit werk doet, kan hier baat bij hebben. Voorbeelden van sociaal-cultureel werk zijn onderwijs en vorming (9% van het totale aantal vrijwilligers) en jeugdwerk (4%, volgens SCP, 2005). Binnen dit terrein van vrijwilligerswerk zijn over het algemeen meer vrouwen dan mannen actief en een groot aantal personen in de leeftijd van 31 tot 45 jaar. Dit betekent dat er bij dit type vrijwilligerswerk erg veel ouders met thuiswonende kinderen te vinden zijn. Daarnaast zijn op dit terrein vooral personen uit een traditioneel kostwinnersgezin actief, maar er zijn ook veel vrijwilligers aangewezen op een uitkering. Naast het terrein van vrijwilligerswerk op (re)creatief gebied is binnen dit terrein van vrijwilligerswerk een redelijk aantal jongeren te vinden die zich als vrijwilliger inzet. De wat oudere leeftijdscategorieën zijn daarentegen wat minder vertegenwoordigd binnen deze sector (Knulst & van Eijck, 2002). Het laatste terrein van vrijwilligerswerk is te vinden op (re)creatief gebied. Deze vorm van vrijwilligerswerk omvat activiteiten in de sectoren sport (13% van het totale aantal vrijwilligerswerk), cultuur (5%) en hobby (4%, volgens SCP,2005). In deze sectoren wordt vrijwillige inzet beschouwd als een vorm
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
39
van vrijetijdsbesteding die gelegenheid biedt tot actieve stimulatie en er kunnen hiermee ook sociale contacten worden opgedaan en onderhouden. Ook binnen deze vorm van vrijwilligerswerk bevinden zich over het algemeen minder vrouwen dan mannen. Verder is er niet echt sprake van een oververtegenwoordiging van een bepaalde groep mensen. Binnen dit terrein zijn de meeste jongeren actief, de reden hiervoor is dat men vaak al lid is van een vereniging of organisatie om bijvoorbeeld te sporten, en de kans is dan groter dat men zich ook als vrijwilliger in zal zetten of gevraagd wordt. Vooral sportverenigingen hebben dan ook een kleiner tekort aan jonge vrijwilligers dan andere terreinen van vrijwilligerswerk (Devilee, 2005). Volgens Bosch & van Daal (2004) is de sportsector de sector waar de meeste vrijwilligers actief zijn, namelijk 28% van alle vrijwilligers, ook voor de rest van het land geldt dit als de grootste sector. Verder kan er gezegd worden dat vrijwilligers in deze sector minder dan gemiddeld een bezoek brengen aan kunst en cultuur (De Haan & Knulst, 2000) en zich niet profileren door een bepaald geloof of politieke voorkeur. Daarnaast is het zo dat de vrijwilligers op dit terrein over het algemeen een betaalde baan hebben die doordeweeks en overdag wordt uitgeoefend, zodat men zich makkelijk(er) in de avonden en weekenden als vrijwilliger in kan zetten. Het aantal sectoren en terreinen waarvoor men vrijwilligerswerk kan verrichten is erg uitgebreid, dit geldt ook voor de taken die men als vrijwilliger kan beoefenen. Je kunt het zo gek niet bedenken, maar binnen elke vereniging of organisatie bestaat er een lijst aan taken waarvoor men vrijwilligers zoekt. Uit onderzoek blijkt (CIVIQ, 2004; Devilee, 2005; SCP, 2005) dat het voor bepaalde taken makkelijker is om mensen bereid te vinden zich als vrijwilliger in te zetten, dan voor andere taken. Voor populaire taken zoals ‘activiteitenbegeleiding’, is het benodigd aantal vrijwilligers snel gevonden, maar bij een functie als ‘bestuur’ of ‘penningmeester’ is dit een heel ander geval. Het blijkt dat bestuursfuncties moeilijk zijn in te vullen, vooral binnen organisaties die niet veel te bieden hebben. Zo is het in sectoren als de ‘zorg’ of ‘onderwijs en vorming’ moeilijker bestuurders te vinden dan in sectoren als ‘sport’, ‘recreatie’ en ‘cultuur’. Het werk verschilt namelijk aanzienlijk per sector. Bestuursleden in zorg- of onderwijsorganisaties gaan vaak om met aanzienlijke budgetten en hebben hierdoor grote verantwoordelijkheden. Men wordt voor dit werk gevraagd vanwege een bepaalde betrokkenheid met de organisatie of omdat men over de juiste vaardigheden beschikt en het werk brengt dan ook een bepaalde status met zich mee. De drempel om bestuurswerk te gaan doen ligt hierdoor een stuk hoger dan bij de andere sectoren. Ook het moment waarop organisaties over vrijwilligers kunnen beschikken kan problemen met zich meebrengen (SCP, 2005). Zo is het binnen de zorg moeilijk om mensen bereid te vinden vrijwilligerswerk te doen tijdens de weekenden en in mindere mate tijdens de doordeweekse avonden. Voor de
40
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
sector ‘0nderwijs’ is het moeilijk om vrijwilligers te vinden, omdat men vooral vrijwilligers nodig heeft overdag tijdens de schooldagen. Ondanks dat men het over het algemeen steeds drukker heeft gekregen met andere bezigheden, en de tijd die overblijft voor vrijwilligerswerk krapper is geworden, is nog steeds een groot aantal personen binnen de Nederlandse samenleving actief als vrijwilliger in één van de vele sectoren/ gebieden van vrijwilligerswerk. Hoewel een groot deel van de vrijwilligers een druk bestaan heeft, zijn zij vaak ik meerdere sectoren als vrijwilliger actief en bestaat het werk dat zij doen uit meerdere taken/ activiteiten. Binnen de sectoren en taken van vrijwilligerswerk bestaan grote verschillen in de mate van vrijwillige inzet, door wie het vrijwilligerswerk wordt uitgevoerd en welke kenmerken zij bezitten. Het is belangrijk voor organisaties dat zij zich niet beperken tot de groep vrijwilligers die sterk vertegenwoordigd is binnen haar organisatie, maar men ook verder kijken naar andere groepen om het tekort aan vrijwilligers niet te vergroten. 2.9
Motieven voor deelname aan vrijwilligerswerk
“Met de bijdrage van het vrijwilligerswerk worden maatschappelijke diensten en voorzieningen toegankelijker. Vrijwilligerswerk is echter ook van nut voor degenen die het verrichten. Met het uitvoeren van maatschappelijk zinvolle activiteiten worden erkenning en waardering verkregen, sociale contacten opgedaan en wordt er een zekere structurering aan het dagelijkse leven geboden. Vaak liggen er verscheidene motieven ten grondslag aan het doen van vrijwilligerswerk” (van der Pennen, 2003: 8). Ten aanzien van de motieven van mensen die zich vrijwillig inzetten, worden verschillende indelingen gehanteerd. Een aantal van deze motieven zal in deze paragraaf worden besproken. De vraag naar de redenen van mensen om zich sociaal en politiek in te zetten is niet iets van de laatste tijd. Zo noemde John Stuart Mill (1873, in: Dekker,1999) al twee motieven om politiek actief te zijn, namelijk het beïnvloeden van overheidsbeleid, om op deze manier de eigen belangen te behartigen; en een andere reden waarom men actief was binnen de politiek was als middel tot ontplooiing. Op deze motieven van Mill zijn ook andere variaties te vinden zoals de motieven behandeld door Menshik & Weisbrod (1987, in: van Dijk & Boin, 1993). Zij onderscheiden twee motieven voor het verrichten van vrijwilligerswerk, en dat zijn het investeringsmotief en het consumptiemotief. Volgens het investeringsmotief besluit iemand zich als vrijwilliger in te zetten omdat dit een investering is in zijn/haar ‘human capital’. Doordat men vrijwilligerswerk verricht, doet men namelijk ervaring op en kan men op deze manier ook nuttige contacten leggen. Wel is het zo dat dit een afname van de hoeveelheid vrije tijd betekent. Men hoopt doordat men zich nu vrijwillig inzet, men in de toekomst daarvoor iets terug zal ontvangen.
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
41
Hierbij kan gedacht worden aan mensen die geen werk hebben, zich als vrijwilliger in gaan zetten om op deze manier hun kans op een betaalde baan te vergroten. Wellicht kunnen mensen die al wel een baan hebben, promotie maken. Ook kunnen immateriële zaken een rol spelen, zoals invloed uitoefenen en status in bepaalde kringen. Het tweede motief is het consumptiemotief. Bij het consumptiemotief wordt vrijwilligerswerk als een aangename en prettige besteding van de vrije tijd beschouwd. Zo kunnen bijvoorbeeld arbeidsongeschikten ter compensatie van betaalde arbeid, vrijwilligerswerk verrichten. Pary (1987, in Dekker, 1999) voegt aan deze twee motieven nog een derde toe, namelijk een communitaristisch motief, volgens dit motief neemt men deel aan vrijwilligerswerk omwille van de gemeenschap. Uit verschillende onderzoeken die zich speciaal richten op de motieven voor het doen van vrijwilligerswerk (van Daal, 1990; Van Luijk & De Bruijn, 1984, in: Lindeman, 1996), komen de verschillende motieven die hierboven reeds besproken zijn, al dan niet met een andere benaming, weer naar voren. Hier gaat het bijvoorbeeld om het verkrijgen van sociale contacten en relaties, anderen helpen, maatschappelijke betrokkenheid, zelfontplooiing, recreatieve motieven (waar vrijwilligerswerk gezien wordt als een leuke vrijetijdsbesteding) en ervaring opdoen. Van Nieuwburg (1982, in: Lindeman, 1996) heeft deze verschillende motieven verdeeld over vijf verschillende categorieën: 1. 2. 3. 4. 5.
Het contactmotief; hier gaat het om sociale contacten te verkrijgen Het identiteitsmotief; men doet aan vrijwilligerswerk om een positief zelfbeeld te verkrijgen en de status te verhogen Het doelmotief; hierbij probeert men het doel van de organisatie na te streven Het zelfontplooiingsmotief; men probeert de eigen vaardigheden op creatief, affectief en/of cognitief gebied verder te ontwikkelen Het recreatiemotief; het verrichten van vrijwilligerswerk omdat het een leuke vrijetijdsbesteding is en ontspannend.
Fischer & Banister Schaffer (1993, in: Wahlen, 1998) onderscheiden zelfs acht categorieën van motivaties om vrijwilligerswerk te doen, namelijk: •
Altruïstische motivaties; Redenen als ‘andere mensen helpen’, ‘mezelf nuttig maken’ en ‘iets goed willen doen’ vallen onder altruïstische motivaties. Er is nog wel eens een discussie gaande of altruïsme eigenlijk wel bestaat. “Horton Smith stelt zelfs dat puur altruïsme niet bestaat, aangezien er intrinsieke psychische beloningen vastzitten aan het helpen van anderen. Door anderen te helpen krijgt men een goed gevoel. Altruïstische motieven worden ook gezien als sociaal wenselijk” (Wahlen, 1998: 19).
42
•
•
•
•
•
•
•
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Ideologische motivaties; Mensen kiezen vaak voor vrijwilligerswerk voor een bepaalde organisatie waarmee men zich betrokken voelt. Vaak heeft men een bepaalde band met een organisatie wat de kans groter maakt dat zij voor deze organisatie vrijwilligerswerk zullen verrichten (CIVIQ,2004). Ook kan het zijn dat een organisatie mensen selecteert op bepaalde kenmerken zoals politieke voorkeur of religie, maar dit gebeurt steeds minder aangezien men niet meer zo kieskeurig kan zijn als het gaat om vrijwilligers. Egoïstische motivaties: Mensen doen vrijwilligerswerk om hiermee hun eigen behoeften te kunnen bevredigen. Ook willen zij hiermee bijvoorbeeld erkenning verkrijgen van anderen of hun gevoelens van schuld kwijt raken. Een egoïstische motivatie wordt als tegenhanger van de altruïstische motivatie gezien, die hierboven is besproken. Motivaties op basis van materiële beloning; Door het deelnemen aan vrijwilligerswerk houdt men er zelf ook bepaalde voordelen aan over. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan iemand die bij een buurtvereniging vrijwilligerswerk verricht. Diegene zorgt ervoor dat een groot aantal mensen in een betere en leukere buurt wonen, maar diegene heeft zelf ook profijt van deze betere buurt. Vaak is dit voor mensen niet de enige reden waarom zij vrijwilligerswerk verrichten en zullen zij dit meestal aangeven in combinatie met andere motieven. Motivaties op basis van een beloning in de zin van status; Mensen zetten zich als vrijwilliger in omdat men hiermee indirecte beloningen kan krijgen. Hier kan gedacht worden aan een hoge(re) status in de gemeenschap, publiciteit en een plaats binnen een (breed) netwerk van belangrijke personen. Motivaties met betrekking tot sociale relaties Uit verschillende onderzoeken (CIVIQ, 2004; Dekker, 1999; NOV/SVM, 2002) blijkt dat veel mensen vrijwilligerswerk doen ‘om mensen te ontmoeten’, ‘om vrienden te maken’ of ‘om contact te maken met anderen’. Voor veel mensen zijn deze sociale contacten dan ook een belangrijke reden om vrijwilligerswerk te blijven doen. Motivaties met betrekking tot de vrije tijd; De vrije tijd waarover mensen beschikking hebben, kan op verschillende manieren worden besteed. Mensen verrichten vaak vrijwilligerswerk met de motivatie dat het als een nuttige vrijetijdsbesteding door kan gaan. Over het algemeen is het zo dat degenen die over meer vrije tijd beschikken, ook meer tijd aan vrijwilligerswerk besteden (Knulst & Van Eijck, 2002). Motivatie die gebaseerd is op persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing; Hierbij hoopt men door vrijwilligerswerk te doen iets te leren, wat men later kan gebruiken bij eventueel een baan of opleiding.
Het is duidelijk dat het gebied van motivaties erg uitgebreid is en een complex geheel vormt. Vaak zijn er ook bepaalde overeenkomsten en verbindingen tussen de verschillende motivaties. Mensen geven meestal ook meerdere redenen aan waarom men zich als vrijwilliger inzet.
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
43
Lindeman (1996) maakt gebruik van een algemene handelingstheorie (de ‘rational choice theory’) om de keuze van mensen voor vrijwilligerswerk te verklaren. Deze theorie beschrijft dat het persoonlijk handelen van een individu doelgericht is in een omgeving van begrensde mogelijkheden. Door het bereiken van bepaalde doelen die door een individu zijn gesteld, verhoogt men het persoonlijk welzijn. Dit zijn voornamelijk algemeen menselijke doelen die voor ieder individu gelden, zoals ‘fysiek welbevinden’ of ‘sociaal gewaardeerd worden’. Om deze doelen te bereiken stellen mensen naar gelang de omstandigheden waarin ze zich bevinden tussendoelen, die gebruikt worden om de algemene doelen te realiseren. Verschillen in omstandigheden bepalen welke doelen mensen nastreven. Of mensen hun doelen daadwerkelijk realiseren en in welke mate zij dat doen, hangt enerzijds af van de beperkingen die de omgeving hen oplegt en anderzijds van de hulpbronnen waarover zij beschikken. De beperkingen die door de omgeving zijn opgelegd dwingen tot het maken van keuzes hoe men de doelen het beste kan bereiken. Volgens deze theorie zal men dan kiezen voor het doel met de meest gunstige kostenbaten verhouding. Lindeman spreekt in haar boek ‘Participatie in vrijwilligerswerk’ (1996) over het feit dat door middel van participatie in vrijwilligerswerk de volgende instrumentele doelen behaald kunnen worden die veel overeenkomsten vertonen met de motieven die hierboven besproken zijn. Het gaat hier om de volgende doelen: – – – –
Het vergroten van het eigen menselijk kapitaal (Investeringsdoel) Het bereiken van actieve stimulatie (Stimuleringsdoel) Het verkrijgen van sociale contacten (Sociaal-relatie doel) Bijdragen aan het welzijn van anderen of van de maatschappij als geheel (Zorgdoel).
Naast dat iemands omstandigheden van invloed zijn op diens participatie in het vrijwilligerswerk, blijkt uit psychologisch onderzoek dat vrijwilligers zich qua persoonlijkheid van anderen onderscheiden; “vrijwilligers zijn onder andere meer extravert, sociabel, affiliatief, meevoelend, opofferingsgezind, vertrouwensvol, optimistisch en assertief dan niet-vrijwilligers” (Lindeman, 1996: 53). De verwachting is dan ook dat er verschillen in participatie in vrijwilligerswerk optreden als gevolg van persoonlijkheidsverschillen. “Het gaat hier om voorkeuren voor ‘actieve stimulatie’ (vgl. ‘stimuleringsdoel’), ‘veel sociale contacten’ (vgl. ‘sociaal-relatie doel’) en voor ‘iets goeds doen voor anderen’ (vgl. ‘zorgdoel’). Er wordt echter verondersteld dat het eerder genoemde ‘investeringsdoel’ niet door persoonlijkheidsverschillen wordt beïnvloed. Persoonlijkheidskenmerken die verondersteld worden de bovengenoemde voorkeuren te beïnvloeden, zijn respectievelijk ‘extraversie’, ‘sociabiliteit’ en ‘altruïsme’” (Lindeman, 1996, p.53).
44
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Wanneer men op één of meerdere van de drie bovenstaande persoonlijkheidskenmerken hoog scoort, betekent dit dat dit de kans vergroot dat men vrijwilligerswerk verricht en dat men hieraan ook meer tijd besteed dan iemand die laag scoort op deze kenmerken. Erkenning, inspraak en een zekere mate van vrijheid zijn belangrijk om de motivatie om vrijwilligerswerk te doen, op peil te houden. Dit blijkt ook uit de theorie van Herzberg (1974). Bepaalde factoren in een situatie worden opgevat als bron van behoeftebevrediging en schenken voldoening. Als motiverende factoren voor vrijwilligerswerk fungeren bijvoorbeeld het kunnen leveren van prestaties, het hebben van verantwoordelijkheden en persoonlijke ontwikkeling. Andere factoren worden opgevat als mogelijke struikelblokken voor behoeftebevrediging en wekken irritatie op. Als demotiverende factoren voor het participeren in vrijwilligerswerk fungeren bijvoorbeeld gebrek aan (zichtbare) waardering, een slechte sfeer en gebrek aan ondersteuning. Uit onderzoek blijkt ook dat de diverse leeftijdsgroepen verschillende redenen kunnen hebben om wel of geen vrijwilligerswerk te verrichten. Zoals al eerder besproken, bepaalt de ‘nieuwe vrijwilliger’ steeds vaker het beeld binnen het vrijwilligerswerk. De nieuwe vrijwilliger is iemand die vooral vrijwilligerswerk verricht met het doel er zelf ook wat aan over te houden. Deze nieuwe vrijwilliger is meer te vinden binnen de jongere generaties dan bij de oudere generaties, omdat zij over het algemeen toch meer een bepaald ‘plichtsgevoel’ hebben (Hustinx, 1998; Hustinx & Lammertyn, 2003). Volgens onderzoek door de Nationale Jeugdraad (2005) onder 300 jongeren zijn de belangrijkste punten waaraan vrijwilligerswerk moet voldoen, allereerst dat het leuk en gezellig moet zijn, gevolgd door het krijgen van waardering, nuttig werk verrichten, het levert iets op (in de vorm van studiepunten, goed voor je c.v., sociale contacten) en je kunt er iets van leren. Hieruit blijkt dat dit toch voornamelijk ‘egoïstische’ motieven zijn. Ouderen vinden het daarentegen ook nog steeds erg belangrijk om anderen te helpen, of doen vrijwilligerswerk omdat dit van hen verwacht wordt. Naast dat de motieven tussen jong en oud verschillend kunnen zijn, kunnen de redenen waarom men vrijwilligerswerk verricht in de loop van tijd veranderen. Men kan namelijk begonnen zijn met vrijwilligerswerk omdat anderen dat gevraagd hebben, maar de reden waarom men jaren later nog steeds als vrijwilliger actief is, kan heel anders zijn, namelijk omdat men het bijvoorbeeld een zinvolle bezigheid vindt. Het is dus goed voor organisaties die van de inzet van vrijwilligers gebruik maken, om te kijken wat mensen bezighoudt om vrijwilligerswerk te doen en om op veranderingen binnen deze redenen en motieven in te spelen. Zoals blijkt uit de stukken hierboven geven mensen zowel altruïstische redenen (de medemens willen helpen) alsook egoïstische redenen (verkrijgen
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
45
van sociale contacten) aan voor het deelnemen aan vrijwilligerswerk en vaak is er sprake van een combinatie van beiden. Daarnaast zijn de omstandigheden waaronder men zich bevindt en de vaardigheden waarover men beschikt ook van belang bij de deelname aan vrijwilligerswerk. Wanneer men zich bevindt onder gunstige omstandigheden en beschikt over goede vaardigheden, is de kans groot dat men eerder vrijwilligerswerk zal verrichten. Daarnaast wordt de mate van vrijwilligerswerk ook nog eens bepaald door persoonlijkheidskenmerken als extraversie, sociabiliteit en altruïsme. Mensen die hoger scoren op extraversie, sociabiliteit en/of altruïsme, zullen eerder geneigd zijn vrijwilligerswerk te verrichten dan diegenen die hier minder op scoren (volgens Lindeman, 1996). De deelname aan vrijwilligerswerk is afhankelijk van de manier waarop behoeften van individuen worden vervuld en bepaalde voorkeuren die zij hebben. Het is belangrijk om te weten hoe mensen tegenover het vrijwilligerswerk staan, wanneer men mensen voor (meer) vrijwilligerswerk wil benaderen. 2.10
Factoren die de deelname aan vrijwilligerswerk beperken
Er zijn bepaalde factoren die de deelname aan het vrijwilligerswerk kunnen beperken. Hieronder zullen een aantal van deze beperkende factoren worden toegelicht, die mede bepalen in welke mate personen participeren in het vrijwilligerswerk. Een aantal van deze variabelen is al eerder in dit hoofdstuk aan bod gekomen, maar zijn daar niet zo zeer als een beperkende factor aan bod gekomen. Knulst en Van Eijck (2002) noemen als oorzaken van de afname binnen het vrijwilligerswerk: •
•
Het toenemend tijdgebrek; dit speelt voornamelijk onder de werkende bevolking. Omdat de Nederlandse bevolking over het algemeen steeds meer is gaan werken -deze ontwikkeling is voor een groot deel ontstaan door het flink toegenomen aantal vrouwen dat is gaan werken- is er een toename van het aantal taakcombineerders. Dit heeft een afname in de hoeveelheid vrije tijd die men tot beschikking heeft als gevolg. In vele onderzoeken (o.a. Dekker e.a., 2007; SCP, 2005) is opgemerkt dat de teruggang van het vrijwilligerswerk te maken heeft met een steeds groter gebrek aan vrije tijd bij de (potentiële) vrijwilliger. Een algemene opschorting van vrijwilligersactiviteiten tot in de derde levensfase; dit hangt eigenlijk samen met het eerste; 0mdat men wanneer men jonger is, nog op zoveel gebieden actief is, gebeurt het steeds vaker dat men zich pas als vrijwilliger in gaat zetten wanneer een gezin en carrière niet meer in de weg staan. Wel is uit de theorie gebleken dat wanneer men al jong met vrijwilligerswerk in aanraking
46
•
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
komt, de kans groot is dat men dit doorzet wanneer men wat ouder is (Boutellier e.a., 2004). Wanneer er dus pas met vrijwilligerswerk wordt gestart in een periode die niet zo bol staat van andere activiteiten, is de kans groot dat dit de deelname aan het vrijwilligerswerk op latere leeftijd niet ten goede komt. Verschil in mentaliteit tussen oudere en nieuwere generaties; wordt als laatste genoemd. Deze verschillen, voortvloeiend uit verschillen in vorming en opvoeding, zijn bepalend voor de participatie in vrijwilligerswerk.
Door socialisatieverschillen in deze groepen, bestaat er een verschil in mentaliteit en opvattingen over het vrijwilligerswerk (De Haan & Knulst, 2000). De oudere generaties zijn veelal opgegroeid met een bepaald ‘plichtsgevoel’ dat de jongere generaties steeds vaker missen. Hierdoor is het voor de oudere generaties een normalere zaak om zich onbetaald in te zetten voor anderen, dan de inzet binnen het vrijwilligerswerk door jongeren. Er zal gekeken moeten worden of deze verschillen binnen het vrijwilligerswerk tussen jong en oud, alleen afhankelijk zijn van de omstandigheden waaronder men is opgegroeid (levensfasebenadering, in: De Haan & Knulst, 2000), of dat er ook andere factoren een rol spelen (socialisatiehypothese, in: De Haan & Knulst, 2000; Knulst & Van Eijck, 2002). Door hier naar te kijken, kan duidelijk worden wat dit voor consequenties zal hebben voor de cijfers in het vrijwilligerswerk van nu en in de toekomst. Naast de oorzaken die de deelname aan vrijwilligerswerk kunnen beperken die Knulst en van Eijck (2002) noemen, zijn er nog andere zaken die een beperkende rol kunnen hebben. Zo wordt in ‘Vrijwilligersorganisaties onderzocht’ (Devilee, 2005) aan de drie oorzaken die hierboven zijn besproken, nog een vierde toegevoegd, namelijk de ‘ontkerkelijking’. Uit onderzoek (Dekker, 1999; Knulst & van Eijck, 2002) is gebleken dat degenen die regelmatig naar de kerk gaan, vaker als vrijwilliger actief zijn dan niet-kerkgangers. Omdat het aantal (regelmatige) kerkgangers afneemt, kan dit een invloed hebben op de participatiecijfers in het vrijwilligerswerk. Er zijn nog een aantal factoren die beperkend kunnen zijn in de deelname aan vrijwilligerswerk. Deze zullen hieronder kort worden besproken. Allereerst is vergrijzing natuurlijk erg belangrijk om hier te noemen. Het aantal jongeren in de Nederlandse samenleving neemt af, terwijl steeds meer personen een leeftijd van 65+ bereiken. Het vrijwilligerswerk wordt vooral verricht door de oudere leeftijdsgroepen, dus wanneer er steeds meer ouderen bijkomen, zal dit de komende decennia voor een mogelijke stijging van het aantal vrijwilligers zorgen. Maar het vrijwilligerswerk is steeds minder aantrekkelijk voor jongeren, waardoor uiteindelijk een groot tekort aan vrijwil-
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
47
ligers zal ontstaan, terwijl de vraag naar vrijwilligers vanuit de organisaties steeds groter wordt (Dekker e.a., 2007). Het gebrek aan informatie over het vrijwilligerswerk kan ook een beperkende rol hebben. Hierbij kan gedacht worden aan gebrek aan informatie over de diverse soorten en sectoren binnen het vrijwilligerswerk, of gebrek aan informatie over de opbrengsten die het vrijwilligerswerk een vrijwilliger kan leveren en de mogelijkheden die er zijn tot het verrichten van vrijwilligerswerk (CIVIQ, 2004; Lindeman, 1996). Niet iedereen beschikt over dezelfde hoeveelheid informatie wanneer het om vrijwilligerswerk gaat. Dit komt doordat informatie via verschillende bronnen verkregen kan worden, zoals eigen ervaringen, de media en via vrijwilligercentrales. Er moet wel gezegd worden dat vrijwilligerswerk steeds meer haar weg vindt in de nieuwe media zoals internet. Dit betekent dat hiermee wel weer een ander (potentieel) publiek bereikt kan worden (Dekker e.a., 2007). Een andere belangrijke bron van informatie is het sociale netwerk, zoals familie, vrienden en kennissen. Wanneer men in één of meerdere vormen van informatie beperkt is, kan dit ook de deelname aan vrijwilligerswerk beperken. Niet iedereen is in dezelfde mate in staat om vrijwilligerswerk te verrichten. Vrijwilligerswerk vereist een bepaalde mate van inspanning die kan niet iedereen leveren. Zo kan een slechte fysieke conditie een restrictie vormen voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Ouderen beschikken bijvoorbeeld over het algemeen over minder fysieke capaciteiten dan jongeren, met het gevolg dat zij bijvoorbeeld minder actief zijn in sectoren als sport en recreatie, omdat het vrijwilligerswerk hier vaak bestaat uit lichamelijke activiteiten (Lindeman, 1996). Een tekort aan andere vaardigheden, zoals gebrek aan ‘menselijk’ kapitaal, bepaalt ook in welke mate personen in staat zijn vrijwilligerswerk te verrichten. Wanneer men over meer vaardigheden beschikt, bijvoorbeeld omdat men een hogere opleiding heeft gevolgd, is de kans groot dat men eerder vrijwilligerswerk zal verrichten dan iemand met een lage opleiding. Reden hiervoor is omdat men op het gebied van vrijwilligerswerk uit meerdere mogelijkheden kan kiezen en misschien ook eerder gevraagd zal worden voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Dit is ook één van de redenen waarom de allochtone bevolking weinig vrijwilligerswerk verricht. Zij zijn over het algemeen wat lager opgeleid en hun sociaal netwerk bestaat voor het grootste deel uit personen van eigen komaf. Het is belangrijk om de allochtone bevolking meer te betrekken bij het vrijwilligerswerk, mede omdat zij een steeds groter deel van de Nederlandse samenleving uit gaan maken (Dekker e.a., 2007). Al deze beperkende factoren kunnen worden samengevat in een indeling die Crawford, Jackson en Godbey (in: Wahlen, 1998) hanteren. Zij hebben een geïntegreerd model ontwikkeld waarin drie categorieën van barrières, met betrekking tot deelname aan vrijetijdsactiviteiten, de basis vormen.
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
48
Allereerst de ‘structurele barrières’. Hier gaat het om het feit dat het leven van een individu door bepaalde zaken wordt beperkt. Het gaat hier bijvoorbeeld om werktijden of financiële middelen waarover mensen beschikken. De tweede barrière is de ‘intrapersoonlijke barrière’. Bij deze barrière gaat het om individuele psychologische behoeften en fysieke toestanden die de mogelijkheden tot participatie in vrijetijdsactiviteiten beïnvloeden. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld stress, arbeidsongeschiktheid of religie. De laatste categorie bestaat uit de ‘interpersoonlijke barrières’. Deze barrières ontstaan doordat er juist wel of geen interactie tussen personen plaatsvindt. Een voorbeeld is dat wanneer men als persoon met een bepaalde groep omgaat die niet direct met vrijwilligerswerk in contact staat, omdat zij geen van allen vrijwilligerswerk verrichten, de kans klein(er) is dat men zelf wel vrijwilligerwerk zal gaan doen (CIVIQ, 2004). Deze paragraaf heeft laten zien dat er een groot aantal zaken is die de deelname aan het vrijwilligerswerk kunnen beperken. Vooral in een tijd waarin de deelname aan vrijwilligerswerk afneemt, is het belangrijk om ook de beperkingen in het oog te houden. Men moet als organisatie, vereniging of gemeente goed weten in te spelen op deze ‘beperkingen’, wil men de groeiende afname binnen het vrijwilligerswerk beperken. 2.11
Slot
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de deelname aan vrijwilligerswerk door verschillende factoren in meer of mindere mate wordt beïnvloed. Zo spelen naast sociaaldemografische kenmerken als leeftijd, opleidingsniveau en inkomen ook andere factoren als motieven, tijdsbesteding en opvoeding een rol bij de keuze om wel of geen vrijwilligerswerk te verrichten, het soort vrijwilligerswerk dat men verricht en de mate waarin men dit doet. Het is belangrijk voor een gemeente, maar ook voor een organisatie, dat men weet hoe het precies met het vrijwilligerswerk gesteld is. Op deze manier kan men namelijk beter inspelen op bepaalde ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk en is men eerder op de hoogte wanneer er bepaalde zaken zouden veranderen. Vrijwilligerswerk speelt een grote rol binnen de Nederlandse samenleving. De vraag naar vrijwilligers lijkt ook alsmaar groter te worden, terwijl het aanbod hetzelfde blijft of zelfs lijkt af te nemen. Het is dus van groot belang dat het duidelijk wordt wat men binnen het vrijwilligerswerk kan doen en wat men nodig heeft aan ondersteuning/ stimulering, om zo te proberen de deelname aan het vrijwilligerswerk (vooral door jongeren) toe te laten nemen, maar zeker niet te laten dalen. Op de volgende pagina staat het conceptueel onderzoeksmodel afgebeeld. In dit model is op basis van de behandelde theoretische inzichten, de veronderstelde relaties tussen de verschillende factoren en het vrijwilligerswerk weergegeven. Dit model kan als samenvatting gezien worden van dit theoretisch hoofdstuk.
THEORIE VRIJWILLIGERSWERK
49
3
Methoden van onderzoek
In dit hoofdstuk zullen de onderzoekspopulatie en –steekproef, de onderzoeksmethode, de wijze van dataverzameling, de manier waarop de factoren afkomstig uit de theorie zijn omgezet naar duidelijke vragen in de vragenlijst en de analyse van het onderzoek worden besproken. Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen die gesteld zijn, is gekozen om kwantitatief onderzoek te verrichten. Op deze manier kunnen namelijk gegevens van een groot aantal personen achterhaald worden. Binnen deze kwantitatieve onderzoeksmethode is gekozen voor het gebruik van het afnemen van schriftelijke vragenlijsten die zoveel mogelijk gesloten vragen bevatten. Dit betekent dat de antwoordcategorieën van tevoren zijn vastgesteld en dat men als respondent een keuze kan maken uit die antwoorden. De gegevens van de ingevulde vragenlijsten zijn ingevoerd in een statistisch verwerkingsprogramma en geanalyseerd. In de volgende paragrafen zal uitgebreider worden ingegaan op de verschillende methoden van onderzoek. 3.1
Uiteenzetting van de onderzoeksvragen
De onderzoeksvragen die beantwoord dienen te worden, zullen voor alle duidelijkheid nogmaals vermeld worden. Alle onderzoeksvragen zullen worden beantwoord aan de hand van de theorie en daarnaast de verkregen gegevens uit het kwantitatieve onderzoek, namelijk de schriftelijke vragenlijst. 1.
In hoeverre verschilt de bevolking van de gemeente Drimmelen met haar inzet binnen het vrijwilligerswerk van de Nederlandse bevolking?
2.
Hoe groot is het aandeel dat de leeftijdsgroepen jong en oud binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen?
3.
Wat zijn de verschillen in deelname aan vrijwilligerswerk tussen de jongere en oudere bevolking binnen de gemeente Drimmelen?
4.
Op welke manier(en) kan men (potentiële) vrijwilligers benaderen om vrijwilligerswerk te (blijven) verrichten?
5.
Op welke manier(en) wil men door de gemeente Drimmelen op het gebied van vrijwilligerswerk ondersteund/ gestimuleerd worden?
52
3.2
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie bestaat uit alle inwoners van de gemeente Drimmelen in de leeftijd van 15 jaar en ouder. Volgens een uitdraai uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van de gemeente Drimmelen, blijkt dat binnen de zes kernen van de gemeente in 2005 een totaal van 26.650 inwoners woonachtig zijn. Binnen deze populatie zullen personen benaderd worden die over bepaalde ‘kernwaarden’ beschikken. Zo wordt er namelijk een onderscheid gemaakt tussen de respondenten van 15 tot 35 jaar die tot de leeftijdsgroep jong behoren en de ouderen die de leeftijd van 36 jaar of hoger hebben bereikt. In eerste instantie ging de aandacht van de gemeente Drimmelen vooral uit naar jongeren in de leeftijd van 15 tot 25 jaar, maar uit onderzoektechnische overwegingen is gekozen om deze leeftijdsgroep iets te vergroten. Er is uiteindelijk gekozen om alle respondenten tot 35 jaar onder de noemer ‘jong’ te plaatsen. Door onderscheid te maken tussen deze groepen, kan er gekeken worden of er verschillen bestaan op het gebied van participatie in het vrijwilligerswerk. Ook kan er op deze manier gekeken worden naar hoe vrijwilligers ondersteund/ gemotiveerd willen worden bij het werk dat men voor de verenigingen en organisaties verricht. Voor de personen die nog niet als vrijwilliger actief zijn, kan gekeken worden of/ en op welke manier zij te stimuleren/ motiveren zijn om wel vrijwilligerswerk te gaan doen. 3.3
Steekproef en uitvoering van het onderzoek
De respondenten die de schriftelijke vragenlijsten hebben ingevuld zijn op verschillende manieren benaderd. Het grootste gedeelte van de respondenten is benaderd via verschillende verenigingen, organisaties en de middelbare school in de gemeente Drimmelen. Door middel van de gemeentegids zijn alle bruikbaar geachte verenigingen en organisaties die over een emailadres beschikken, gemaild met de vraag of zij mee wilden werken met een onderzoek naar vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Daarna zijn degenen die op deze e-mail positief hebben gereageerd, opnieuw benaderd met meer informatie over het onderzoek en met de vraag hoeveel vragenlijsten de organisatie/ vereniging wilde ontvangen. In totaal zijn er 550 vragenlijsten verstuurd, die verdeeld zijn over ongeveer 30 verenigingen en organisaties. Hiervan zijn er 180 vragenlijsten ingevuld teruggestuurd. Dit betekent een respons van 32,7%. Het bleek dat wanneer de vragenlijsten ingevoerd waren in het verwerkingsprogramma SPSS, dat van de 180 vragenlijsten er slechts 59 vragenlijsten afkomstig waren van personen die geen vrijwilligerswerk verrichten. Dit waren voor een groot deel ook nog eens de leerlingen van 4 vmbo van het Dongemond College in de gemeente Drimmelen, die uiteindelijk uit het onderzoek zijn geschrapt omdat dit in het gehele onderzoek voor een vertekend beeld zou zorgen.
METHODEN VAN ONDERZOEK
53
Op deze manier kan er geen goede vergelijking gemaakt worden tussen degenen die vrijwilligerswerk verrichten en degenen die het niet doen. Om te kunnen zeggen of men van elkaar verschilt in achtergrondkenmerken en motieven, waren er nog meer gegevens nodig, voornamelijk van mensen die zich niet als vrijwilliger inzetten, maar ook waren er nog gegevens nodig van jongeren in het algemeen om deze groep goed te kunnen vergelijken met de ouderen. Deze personen zijn benaderd door willekeurig mensen te bellen woonachtig in de gemeente Drimmelen en te vragen of zij vrijwilligerswerk verrichten. Wanneer zij geen vrijwilligers verrichtten werd er gevraagd of zij een vragenlijst wilden ontvangen, en deze weer ingevuld terug wilden sturen naar het gemeentehuis te Made. Als extra ‘stimulans’ om de niet-vrijwilliger bereid te vinden om een vragenlijst in te vullen, werd er verteld dat onder de respondenten die ook hun adresgegevens mee zouden sturen, twee cadeaubonnen werden verloot. Wat opviel is dat eigenlijk niemand dit heeft gedaan, waarschijnlijk omdat men graag anoniem wilde blijven. Om het aantal respondenten nog eens te verhogen, zijn er tevens mensen benaderd via een aantal internetsites van organisaties en verenigingen binnen de gemeente Drimmelen. Hier werd gevraagd of er mensen bereid waren om een vragenlijst in te vullen en deze via de mail terug te sturen. Dit heeft ook nog tot een aantal respondenten geleid. Uiteindelijk zijn er 239 vragenlijsten ontvangen van mensen die wel of geen vrijwilligerswerk verrichten binnen de gemeente Drimmelen, waar na aftrek van de vragenlijsten van de Dongemondse scholieren er 202 bruikbare vragenlijsten zijn overgebleven. Over de uitvoering van het onderzoek valt te zeggen dat de respons niet goed valt te berekenen binnen dit onderzoek, omdat de respondenten op verschillende manieren zijn benaderd en dat de respons bijvoorbeeld van een verzoek tot deelname op een internetsite niet is na te gaan. Wel kan gezegd worden dat de respons niet erg hoog is en dat het veel moeite heeft gekost om een redelijk aantal respondenten bereid te hebben gevonden mee te werken aan dit onderzoek, maar dit komt vaker voor bij het afnemen van schriftelijke vragenlijsten (Baarda e.a., 2000). Het gevolg van een beperkt aantal respondenten (een kleine steekproefomvang) is dat er enige moeite bestaat om significante resultaten aan te tonen. Dit komt omdat er in dit onderzoek sprake is van een relatief laag onderscheidingsvermogen (oftewel ‘power’). Het komt er kort op neer dat hoe hoger de steekproefomvang is, hoe hoger de power is. Een hogere power betekent dat de nulhypothese (dat groepen niet van elkaar verschillen) makkelijker kan worden verworpen (Hinkle, Wiersma & Jurs, 1998). Dit betekent dus dat in dit onderzoek wanneer men verschillen verwacht tussen bijvoorbeeld vrijwilligers en niet- vrijwilligers of jongeren en ouderen, dit niet significant kan worden aangetoond ondanks dat deze verschillen er waarschijnlijk wel zijn.
54
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Daarnaast kan er binnen dit onderzoek ook niet worden gesproken van een representatieve steekproef. De reden hiervan is omdat bepaalde groepen nog eens extra zijn benaderd om de onderzoeksgroepen goed met elkaar te kunnen vergelijken. In eerste instantie bleek namelijk dat bepaalde groepen onvoldoende waren vertegenwoordigd binnen de originele steekproef. Uiteindelijk is het gelukt om de groepen nu beter vergelijkbaar met elkaar te maken. Toch zijn niet alle groepen even sterk vertegenwoordigd. Zo zijn er namelijk binnen de gehele steekproef meer ouderen dan jongeren die de vragenlijst in hebben gevuld en dit geldt ook voor de groep van vrijwilligers, die uit meer respondenten bestaat. Wanneer je de groepen echter apart van elkaar bekijkt, valt wel te spreken van een normale verdeling. In de volgende paragrafen zal worden vermeld waarom er gekozen is voor het afnemen van schriftelijke vragenlijsten en hoe de verschillende begrippen en factoren uit het theoretisch hoofdstuk zijn omgezet in toetsbare vragen en begrippen binnen de vragenlijst. 3.4
Onderzoeksmethode
Voor het verzamelen en analyseren van relevante onderzoeksgegevens, en om de hypotheses en verwachtingen te toetsen en te rechtvaardigen (Pelsmacker & Van Kenhove, 1999), zal er in dit onderzoek gebruik gemaakt worden van een kwantitatieve onderzoeksmethode. De reden waarom hiervoor is gekozen in dit onderzoek, is omdat kwantitatief onderzoek gekenmerkt wordt door een groot aantal onderzoekseenheden en variabelen, en gebaseerd is op een grotere steekproef van respondenten die uitgekozen is om representatief te zijn voor een bepaalde populatie. De respondenten in dit onderzoek zijn niet geheel representatief voor de gehele populatie in de gemeente Drimmelen, maar er is wel getracht representativiteit binnen de verschillende onderzoeksgroepen na te streven. Bovendien is er voor kwantitatief onderzoek gekozen, omdat deze vorm van onderzoek vergeleken met kwalitatief onderzoek, een objectievere manier is om gegevens te verwerken door middel van statistische analyses. Het gaat hier namelijk om de uitkomsten van de totale groep en niet zo zeer om die van een individu (Baarda e.a., 2000). Binnen dit onderzoek is gekozen voor het opstellen van een schriftelijke vragenlijst. De reden waarom hiervoor is gekozen, is dat het voordeel van een schriftelijke vragenlijst is dat op een relatief goedkope en snelle manier de onderzoeksgroep benaderd kan worden. Een schriftelijke enquête is ook vrij eenvoudig te organiseren en niet zo gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden, wat bijvoorbeeld wel vaker het geval is bij een mondelinge vragenlijst/ interview. Binnen de vragenlijst is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gesloten antwoordcategorieën, omdat het gebruik ervan het makkelijker maakt de vragenlijsten te verwerken. Hierbij is wel de voorwaarde dat al duidelijk moet zijn, wat men van de respondent wil weten (Baarda e.a., 2000). De vragen in
METHODEN VAN ONDERZOEK
55
de vragenlijst zijn geformuleerd op twee manieren. Allereerst is er gebruik gemaakt van bestaande vragenlijsten uit ander onderzoeken omdat deze goed aansloten bij de onderzoeksvragen van dit onderzoek. Toch ontbrak er nog een aantal zaken en zijn daarom op basis van de theorie zelf nog een aantal vragen geformuleerd. Dit heeft uiteindelijk tot een vragenlijst geleid. Om niet voor problemen te komen staan, is er eerst een ‘pilot’ afgenomen bij een aantal personen uit de eigen omgeving, zodat op deze manier eventuele onduidelijkheden over de vragenlijst naar voren konden komen. Deze zaken zijn aangepast voordat de vragenlijst daadwerkelijk werd afgenomen binnen de Drimmelse bevolking. In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op de manier waarop de verschillende begrippen en factoren afkomstig uit de theorie, geoperationaliseerd zijn naar vragen voor de schriftelijke vragenlijst. Daarna zal in paragraaf 3.6 nog wat vermeld worden over op welke manier de gegevens afkomstig uit de vragenlijsten, zijn verwerkt en geanalyseerd. 3.5
Operationalisatie van de begrippen
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de manier waarop de theoretische begrippen en factoren die zijn besproken in hoofdstuk 2, omgezet zijn voor het onderzoek in de praktijk. In deze paragraaf zullen uitsluitend de factoren/ begrippen worden behandeld waar nadere uitleg nodig is. Hier gaat het om de verdelingen binnen de factoren/ begrippen die niet zijn besproken in het theoretisch hoofdstuk. Allereerst zal de manier worden besproken waarop de verschillende factoren die onder de ‘persoongebonden kenmerken’ vallen, zijn omgezet in concrete items voor de vragenlijst. Daarnaast zal worden ingegaan op de factoren die de deelname aan vrijwilligerswerk kunnen beperken en hoe de directe en indirecte ‘sociale druk’ is gemeten. Aan het einde van deze paragraaf zal ook nog even worden ingegaan op hoe de behoefte van (niet-) vrijwilligers aan ondersteuning/ stimulering door de gemeente Drimmelen is gemeten. 3.5.1 Persoonsgebonden kenmerken Zoals in paragraaf 2.6 is aangegeven, kan men als persoon een groot scala aan motieven hebben om wel of geen vrijwilligerswerk te doen. Er is in de vragenlijst niet gebruik gemaakt van een bestaande motievenindeling, maar er zijn motieven uit de verscheidene theorieën met elkaar gecombineerd, zodat er een nieuwe lijst is ontstaan. Er werd aan degenen die vrijwilligerswerk verrichten, gevraagd wat de belangrijkste reden(en) is/ zijn, waarom men vrijwilligerswerk verricht. Hier werd geen onderscheid gemaakt naar wat de meest en minst belangrijkste reden is om vrijwilligerswerk te doen, maar kon men gewoon meerdere antwoordmogelijkheden aankruisen. Men kon uit de volgende motieven kiezen: – Verbondenheid met de organisatie
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
56
– – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Leren van specifieke vaardigheden, kennis Leuk, interessant werk Andere mensen helpen Zinvolle tijdsbesteding Iets voor de maatschappij doen Opdoen van werkervaring Sociale contacten Het staat goed op CV Vanwege morele, religieuze en/ of politieke principes Het zien van resultaten Het verbreedt de levenservaring Gaat om mensen zoals ik Verwant voelen met anderen Om actief en gezond te blijven Dingen doen waar ik goed in ben Het is spannend en uitdagend Geeft sociale erkenning/ bepaalde positie Omdat ik gevraagd ben Anders, namelijk......
In de analyse zijn deze factoren met behulp van een factoranalyse omgezet naar vijf samenvattende factoren, die besproken zullen worden in het hoofdstuk met resultaten. Daarnaast is gevraagd aan degenen die vrijwilligerswerk doen en die het gedaan hebben, waar vrijwilligerswerk aan moet voldoen. Men kon hier ook weer meerdere antwoordmogelijkheden aankruisen en kon men kiezen uit de volgende opties: – Afwisselende taken – Geen verplichtingen voor langere tijd – Eenmalig – Goede begeleiding/ ondersteuning – Verantwoordelijkheden hebben – Beloning/ erkenning – De mogelijkheid om te leren – Flexibel – Moet aansluiten bij andere bezigheden – Goede taakverdeling – Duidelijke afspraken – Vast contract – Onkostenvergoeding – Anders, namelijk...... Ook aan personen die geen vrijwilligerswerk doen of die het ooit hebben gedaan, maar dit niet meer doen, wordt gevraagd wat de reden(en) zijn om geen vrijwilligerswerk te verrichten of waarom men hiermee gestopt is.
METHODEN VAN ONDERZOEK
57
Daarnaast wordt aan degenen die geen vrijwilligerswerk doen, gevraagd wat er eventueel zou moeten veranderen, wil men wel bereid zijn zich vrijwillig in te zetten. Ook hier kan men weer meerdere antwoordmogelijkheden aankruisen, en kan men zowel een keuze maken uit persoonlijke redenen; bijvoorbeeld te weinig tijd of een slechte gezondheid, als uit omstandigheden die buiten de persoon staan, zoals slechte werkomstandigheden of er wordt teveel van de persoon verwacht. Om te kijken of persoonlijkheidskenmerken een invloed hebben op de deelname aan vrijwilligerswerk is gebruik gemaakt van een bestaande lijst met vragen (Lindeman, 1996). De persoonlijkheidskenmerken waarvan verwacht wordt dat zij een invloed hebben, zijn ‘extraversie’, ‘sociabiliteit’ en ‘altruïsme’. Zij zijn door middel van een aantal stellingen, waarbij de respondenten op een 5 puntsschaal kon antwoorden, gemeten. Dit houdt in dat de respondenten op een schaal van 1 tot 5 kunnen aangeven in hoeverre ze het met bepaalde stellingen eens zijn. Er wordt er van uit gegaan dat wanneer men hoog scoort op één of meerdere persoonlijkheidskenmerken, men eerder vrijwilligerswerk zal verrichten en hier ook meer tijd aan zal besteden. De stellingen die in de vragenlijst zijn gebruikt, zijn op de volgende pagina te zien. Sociabiliteitsschaal: – Ik praat niet gemakkelijk over mijn eigen problemen (-) – Een gesprek aanknopen met een ander kost me maar weinig moeite (+) – Ik ben tamelijk verlegen (-) – Ik vind dat ik een spraakzaam iemand ben (+) – Het gaat mij niet zo gemakkelijk af om nieuwe personen te leren kennen (-) – Ik werk liever met anderen samen dan alleen (+) Extraversieschaal: – Ik denk dat anderen mij een druk en levendig iemand vinden (+) – Ik heb vaak het gevoel dat ik te weinig initiatief neem (-) – Ik heb de neiging drukte en spanning te ontlopen (-) – Ik heb de neiging snel op de meeste situaties te reageren (+) – Ik vind het prettig drukte om mij heen te hebben (+) Altruïsmeschaal: – Ik werk liever voor mijn eigen welzijn dan dat voor anderen (-) – Ik heb er weinig voor over om anderen te helpen (-) – Ik doe niet graag aan liefdadigheid (-) – Ik vind het belangrijk mij in te spannen voor anderen (+) – Ik streef ernaar te werken voor het welzijn van de maatschappij (+)
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
58
– – –
Ik vind het belangrijk mijn bezittingen met anderen te delen (+) Ik vind het belangrijk hulp te geven aan de armen en anderen die hulp nodig hebben (+)
De plussen en minnen geven aan dat wanneer men het met de bovenstaande stelling(en) (sterk) eens is, dit een positieve (+) of negatieve (-) relatie heeft met het persoonlijkheidskenmerk. Deze stellingen zullen aan iedereen worden voorgelegd. Wanneer deze stellingen worden ingevoerd in het werkingsprogramma, worden de negatieve antwoorden eerst gespiegeld zodat er een gemiddelde persoonlijkheidsscore kan worden berekend. 3.5.2 Beperkende factoren vrijwilligerswerk Er zijn verschillende factoren die de deelname aan het vrijwilligerswerk kunnen beperken. In paragraaf 3.5.1 is al besproken dat degenen die voorheen vrijwilligerswerk hebben verricht, aan hebben kunnen geven wat de redenen zijn waarom men met het vrijwilligerswerk gestopt is. Dit kan al als een beperkende factor(en) worden gezien. Daarnaast is er aan degenen die nog nooit vrijwilligerswerk hebben gedaan, gevraagd wat de redenen hiervoor zijn. Aan degenen die wel actief zijn als vrijwilliger is gevraagd welke nadelen het vrijwilligerswerk voor hen heeft. Een nadeel van het doen van vrijwilligerswerk kan bijvoorbeeld zijn dat het (te)veel tijd kost, maar ook kan het teveel verantwoordelijkheden met zich meebrengen. De manier waarop iemand zijn dag indeelt kan ook beperkend zijn voor het vrijwilligerswerk. Daarom is er gevraagd om aan te geven hoeveel tijd men in de week kwijt is aan de volgende activiteiten; school, werk, persoonlijke verzorging, vrije tijd, huishouden en slapen. Daarnaast is er aan degenen die vrijwilligerswerk doen, gevraagd hoeveel tijd zij aan deze activiteit spenderen. Op deze manier kan er gekeken worden of iemand die het erg druk heeft met bovenstaande activiteiten minder tijd besteed aan vrijwilligerswerk, dan iemand die het wat rustiger heeft. Tenslotte kunnen bepaalde sociaaldemografische factoren ook een beperkende rol spelen binnen het vrijwilligerswerk. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan opleidingsniveau; is men lager opgeleid dan is de kans kleiner dat men voor vrijwilligerswerk gevraagd zal worden, of de invloed van leeftijd; wanneer men wat ouder is zal men niet altijd even makkelijk alle vormen van vrijwilligerswerk kunnen beoefenen. Het eerste aantal vragen in de vragenlijst zal over deze sociaaldemografische factoren gaan. 3.5.3 Sociale ‘druk’ Bij het (doen van) vrijwilligerswerk wordt men vaak in meer of minder mate beïnvloed door anderen. Door middel van een aantal vragen zal blijken in
METHODEN VAN ONDERZOEK
59
welke mate en op welke manier men in de keuze om vrijwilligerswerk te doen, wordt beïnvloedt. Vragen die aan bod komen zijn onder andere: •
•
Op welke manier bent u met het vrijwilligerswerk in contact gekomen: (hier konden meerdere antwoordmogelijkheden worden aangekruist van de onderstaande opties:) – Familie/ vrienden – Via andere vrijwilligers – Lid van organisatie – Media (reclame, artikelen, programma’s) – Via betaald werk/ beroep – Vrijwilligerscentrale, vacaturebank, manifestatie – Overig (artsen, bibliotheek, folders) – Anders, namelijk...... In welke mate wordt u door de onderstaande personen/ organisatie ondersteund bij het vrijwilligerswerk dat u verricht. Hierbij konden degenen die vrijwilligerswerk verrichten, aangeven of de ondersteuning bij het vrijwilligerswerk door familie/ vrienden, bekenden/ omgeving, de organisatie waar vrijwilligerswerk wordt verricht en de gemeente Drimmelen, slecht, matig, goed, zeer goed of uitstekend is. Iemand die aangeeft goed ondersteund/ gemotiveerd te worden, vooral door mensen die dicht bij diegene staan, zal waarschijnlijk (onbewust) eerder vrijwilligerswerk verrichten en dit in grotere mate doen dan iemand die slecht ondersteund wordt.
Andere vragen die de ‘sociale druk/ invloed’ bepalen, zijn: • •
•
•
-Doen uw ouders aan vrijwilligerswerk? -Kent u mensen in uw omgeving die vrijwilligerswerk doen en zo ja, welke relatie hebben zij tot u? (Deze vraag bestaat uit de antwoordmogelijkheden: partner, familie, vrienden, collega werk/ school, andere vrijwilligers, bekenden. Men kon meerdere antwoorden aankruisen). -Hieronder staan een aantal groepen mensen die mogelijk een bepaald kenmerk met u delen, in welke mate voelt u zich daar over het algemeen mee verbonden? (De antwoordmogelijkheden waren hier zeer sterk, sterk, neutraal, niet zo sterk, helemaal niet sterk of niet van toepassing. Hiermee kan gekeken worden in welke mate men eventueel met bepaalde zaken in aanraking kan komen, waaronder vrijwilligerswerk). -Ten slotte: Wanneer u een belangrijke beslissing moet nemen, wie vraagt u dan als eerste om advies? (Hier zijn de antwoordmogelijkheden: ouders/familie, vrienden, bekenden/ omgeving, collega’s of ik vraag niemand om advies).
Door een antwoord te krijgen op al deze vragen, kan er gekeken worden in welke mate men beïnvloed wordt in de keuze om vrijwilligerswerk te doen.
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
60
Ook kan er op deze manier naar verschillen worden gezocht die de verschillende sociaaldemografische kenmerken kunnen veroorzaken. De verwachting is dat bepaalde groepen makkelijker beïnvloedbaar zijn in hun keuze om vrijwilligerswerk te doen dan andere groepen. Bepaalde groepen zullen ook eerder gevraagd worden voor vrijwilligerswerk omdat zij over bepaalde ‘vaardigheden’ beschikken die het vrijwilligerswerk ten goede komen. 3.5.4 Behoefte aan ondersteuning/ stimulering Tot slot zal nog kort worden vermeld hoe de behoefte aan ondersteuning en stimulering door wel- en niet-vrijwilligers is omgezet naar vragen in de schriftelijke vragenlijst. Allereerst kan hier de vraag weer bijgehaald worden die behandelt waar het vrijwilligerswerk aan moet voldoen. Hier kan uit afgeleid worden wat mensen van vrijwilligerswerk verwachten en kan men hier uit afleiden hoe men hier op in moet/ kan spelen. Daarnaast is er nog een aantal specifieke vragen die over de gemeente Drimmelen gaan. De eerste vraag is; -‘In welke mate wordt u bij uw vrijwilligerswerk ondersteund door de gemeente Drimmelen?’ Wanneer er in veel gevallen de antwoordcategorieën ‘slecht’ of ‘matig’ worden aangekruist, zegt dit iets over de ondersteuning van de gemeente Drimmelen op dit moment. Er zijn nog twee vragen die naar de ondersteuning van de gemeente vragen. Zo wordt er eerst de vraag gesteld; -‘Bent u van mening dat de gemeente Drimmelen zich meer moet inzetten voor het vrijwilligerswerk en de vrijwilligers in haar gemeente?’ Wanneer men op deze vraag met ja heeft geantwoord, wordt de vraag gesteld; -‘Op welke manier(en) kan de gemeente Drimmelen zich extra inzetten voor het vrijwilligerswerk en de vrijwilligers zelf?’ Men kan hier weer meerdere antwoorden aankruisen, en een keuze maken uit de volgende antwoordmogelijkheden: – – – – – – – – – – –
Organiseren activiteiten voor vrijwilligers Bieden van meer informatie Beleid beter aanpassen op vrijwilligerswerk Meer betrokkenheid bieden Bieden van mogelijkheden tot scholing/ volgen cursussen Bepaalde beloning bieden Betere begeleiding Waardering voor vrijwilligers uiten Meer publiciteit Inspraak in beleid Anders, namelijk......
METHODEN VAN ONDERZOEK
61
Door naar de antwoorden van de respondenten op deze vragen te kijken, kan de gemeente Drimmelen zien of er behoefte aan ondersteuning is op het gebied van vrijwilligerswerk door haar inwoners en op welke manier men deze ondersteuning tot uiting kan brengen. Op de vorige pagina staat in het kort beschreven hoe de verschillende begrippen, waarover eventuele onduidelijkheden konden bestaan, omgezet zijn naar duidelijke vragen voor de vragenlijst. Eveneens is vermeld wat er verwacht wordt te ‘vinden’ met deze vragen in de vragenlijst. Bij de uiteindelijke invoer en analyse van de vragenlijsten is in een aantal gevallen gekozen om bepaalde categorieën aan te passen, zodat zij beter te analyseren waren. Hoe deze antwoordcategorieën zijn omgezet naar beter interpreteerbare categorieën is te zien in tabel 3.1 op de volgende pagina. 3.6
Analyse van de schriftelijke vragenlijst
Na de totstandkoming van de definitieve vragenlijst is een codeboek opgesteld voor het op gestructureerde wijze invoeren van de gegevens van de schriftelijke vragenlijst. Nadat de schriftelijke vragenlijsten door de respondenten waren teruggezonden, is gestart met het invoeren en verwerken van de gegevens via het statistische computerprogramma SPSS 13.0 voor Windows. De in dit onderzoek verkregen percentages zijn berekend via het uitvoeren van kruistabellen en t-toetsen. Daarna zijn zij getest op significantie, respectievelijk door middel van χ² toetsen en de t-toets. In hoofdstuk 4 zullen de uit de analyses verkregen gegevens verder worden toegelicht.
62
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Tabel 3.1 Uitleg van de nieuwe verdeling van de verschillende variabelen Variabelen Leeftijd Inkomen
Opleidingsniveau
Nieuwe verdeling Jong Oud Laag Middel Hoog Laag
Hoog
Leefsituatie
Gehuwd/samenwonend Alleenstaand
Arbeidssituatie
Niet werkend/ niet staat om te werken
Doen vrijwilligerswerk
Vrijwilliger Niet-vrijwilliger
Jonge vrijwilliger Oude vrijwilliger Gelovig
Ja Nee
Kerkgang
Ja
Nee
in
Oude categorieën Leeftijd 15 tot 35 jaar Leeftijd 36 jaar of ouder Inkomen tot 1500 euro Inkomen 1500 tot 2500 euro Inkomen 2500 euro of hoger Variabelen: -Geen opleiding -Lager (basis) onderwijs -Lager beroepsonderwijs -MULO/ MAVO/ VMBO -Middelbaar beroepsonderwijs Variabelen: -HAVO/ VWO -Hoger beroepsonderwijs -Wetenschappelijk onderwijs Gehuwd/samenwonend met & zonder kinderen Alleenstaand met & zonder kinderen Niet werkend/ Werkzoekend Arbeidsongeschikt Iedereen die op dit moment vrijwilligerswerk verricht Iedereen die op dit moment geen vrijwilligerswerk verricht (ook degenen die dit vroeger wel deden) Score op variabele jong + variabele vrijwilliger Score op variabele oud + variabele vrijwilliger Alle verschillende geloofsovertuigingen Aangegeven niet gelovig te zijn Categorieën: -Meer dan 1x per maand -1x per 2-3 maanden -1x per half jaar -1x per 7-12 maanden -minder dan 1x per jaar Ik ga nooit naar de kerk
4
Resultaten vragenlijsten
In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd die afkomstig zijn uit de gegevens van de schriftelijke vragenlijsten. Met behulp van deze vragenlijst is getracht inzicht te krijgen in het ‘vrijwilligerswerkleven’ binnen de gemeente Drimmelen. Bij het bespreken van de resultaten is vooral uit gegaan van de verdeling vrijwilligers/ niet-vrijwilligers en het verschil in gemiddelden tussen jong(e vrijwilligers) en oud(e vrijwilligers). In sommige gevallen kan van deze verdelingen worden afgeweken (indien zij een significante rol spelen binnen dit onderzoek). Door middel van kruistabellen en t-toetsen is er een aantal zaken naar voren gekomen, die in de volgende paragrafen worden besproken. Belangrijke aspecten die aan bod zullen komen zijn de achtergrond- en geloofskenmerken van de respondenten, de motieven om vrijwilligerswerk te doen, de persoonlijkheidskenmerken van de respondenten, de hoeveelheid vrije tijd en de tijd besteed aan verplichtingen en als laatste zullen er ‘vrijwilligerswerk’specifieke resultaten worden besproken. 4.1
Achtergrondkenmerken
In deze paragraaf zullen de achtergrondkenmerken van de respondenten worden besproken. Zaken die hier aan bod komen, zijn onder andere sekse, opleidingsniveau en inkomen. Bij de verschillende achtergrondkenmerken zal allereerst de verdeling worden gemaakt van vrijwilliger/ niet-vrijwilliger. Daarnaast wordt er binnen degenen die vrijwilligerswerk verrichten de verdeling gemaakt tussen jonge en oude vrijwilligers. In tabel 4.1, zijn de achtergrondkenmerken van de respondenten weergegeven. Vanwege een slechte verdeling/ vulling van de cellen in de tabel is in een aantal gevallen gekozen om van de oorspronkelijke verdeling, zoals deze gesteld is in de vragenlijst, af te wijken. Op deze manier is geprobeerd een betere celvulling te creëren en daarbij de tabel overzichtelijker te ma1 ken . Alle aantallen en percentages van de achtergrondkenmerken in deze tabel zijn verkregen door middel van kruistabellen en daarna door middel van de chikwadraattoets getoetst op significantie. In tabel 4.1 is de verdeling te zien van het aantal (niet-)vrijwilligers op de verschillende achtergrondkenmerken. Daarnaast is er een verdeling in achtergrondkenmerken te zien van de jonge en oude vrijwilligers. De algemene verdeling tussen vrijwilligers en niet-vrijwilligers is hier echter niet te zien. Deze verdeling zal hier kort worden toegelicht. Er zijn in dit on1
De tabel met de oorspronkelijke verdeling van de achtergrondkenmerken is te vinden in de bijlagen (bijlage 1, tabel 1.1).
64
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
derzoek meer personen als vrijwilliger actief (69,8%) dan personen die geen vrijwilligerswerk verrichten (30,2%). Dit komt mede doordat in dit onderzoek de grootste aandacht is uitgegaan naar vrijwilligers. Wanneer de bevolking in de gemeente Drimmelen willekeurig zou zijn benaderd, zouden de cijfers waarschijnlijk meer overeenkomen met landelijke cijfers en zouden degenen die geen vrijwilligerswerk verrichten in de meerderheid zijn. In de tabel met achtergrondkenmerken valt af te lezen dat er ondanks het ‘kleine’ aantal respondenten toch nog voor een redelijk groot aantal variabelen de groepen significant verschillend van elkaar zijn. De variabele ‘leeftijd’, wat één van de belangrijkste variabelen is in dit onderzoek, blijkt voor significante verschillen te zorgen voor de groepen vrijwilligers en niet-vrijwilligers. Dit significante verschil wordt vooral bepaald door het verschil tussen jonge en oude vrijwilligers. Ouderen zetten zich significant meer in voor het vrijwilligerswerk dan jongeren. De verdeling van jong en oud onder de niet-vrijwilligers is nagenoeg gelijk. Uit de tabel 4.1 komt naar voren dat mannen en vrouwen in de steekproef ongeveer evenredig vertegenwoordigd zijn. De inzet van mannen en vrouwen binnen het vrijwilligerswerk is wel significant verschillend van elkaar. Uit de bovenstaande tabel valt namelijk af te lezen dat een groter percentage mannen vrijwilligerswerk verricht dan vrouwen. Deze bevinding komt overeen met de besproken literatuur (Knulst & Van Eijck, 2002), maar hierbij moet in gedachten worden gehouden dat er ook onderzoeken zijn (Dekker, 1999) waar over geen tot zeer kleine verschillen wordt gesproken. Naast de verdeling van de groepen vrijwilligers en niet-vrijwilligers, is er in deze tabel ook nog onderscheid gemaakt naar jonge en oude vrijwilligers. Hier zijn voor de variabele sekse wel verschillen gevonden; jonge en oude vrijwilligers zijn overwegend van het mannelijk geslacht. Deze verschillen zijn in dit onderzoek echter niet significant bevonden.
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
65
Tabel 4.1 Achtergrondkenmerken opgedeeld naar de verdeling vrijwilliger/niet-vrijwilliger & jong/oud (in procenten) Variabelen
Verdeling variabele
Vrijwilliger
Nietvrijwilliger
Leeftijd
Jong
34,8*
Oud Sekse
Inkomen
Opleidingsniveau Leefsituatie
Arbeidssituatie
52,5*
Jong & vrijwilliger -
Oud & vrijwilliger -
65,2*
47,5*
-
-
Man
56,7*
39,3*
53,1
58,7
Vrouw
43,3*
60,7*
46,9
41,3
Laag
16,7
11,6
23,1
14,1
Middel
37,8
46,5
42,3
35,9
Hoog
45,6
41,9
34,6
50,0
Laag
54,6*
37,9*
40,0
62,4
Hoog
45,5*
62,1*
60,0
37,6
Gehuwd/ samenwonend Alleenstaand Thuiswonend Niet werkend/ niet in staat Pensioen/vut Bijbaan
71,9
58,3
35,4*
91,2*
9,4
15,0
12,5*
7,7*
18,7
26,7
52,1*
1,1*
6,4
4,9
6,1
6,5
20 (14,2) 5,7*
6 (9,8) 21,3*
16,3*
20 (21,7)* -
Parttime werkend Fulltime werkend Werkzaam huishouding Studerend/ schoolgaand
17,7
14,8
12,2
20,7
39,7
34,4
40,8
39,1
17,0*
31,1*
2,0*
25,0*
17,0
24,6
46,9*
1,1*
*= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .05
66
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Dat praten over het inkomen nog steeds gevoelig ligt, blijkt uit het grote percentage mensen (32,1%) dat aan heeft gegeven op deze vraag geen antwoord te willen of kunnen geven. Een hoge non-respons op vragen over inkomen is echter gebruikelijk in onderzoeken. Het hoge aantal missing values op deze variabele is mogelijk één van de redenen waarom er op deze variabelen geen significante resultaten zijn aan te tonen. Wat wel gezegd kan worden op basis van de gegevens over inkomen, is dat er een vrij groot aantal respondenten heeft aangegeven tot de hoge inkomenscategorieën te behoren, ondanks het grote aantal lager opgeleiden. Met het grote aantal laagopgeleiden is de verwachting dat er in verhouding ook een groot aantal lagere inkomens in dit onderzoek zouden voorkomen, wat hier echter niet het geval is. Dit kan het gevolg zijn van de manier waarop de vraag is gesteld. Er is namelijk gevraagd naar het totaalinkomen van het huishouden, waardoor het inkomen al snel hoger uitvalt. Ook zijn mensen eerder geneigd een hoger inkomen op te geven dan dat in werkelijkheid het geval is. Bij de resultaten over inkomen is al kort voorbij gekomen dat er een redelijk groot aantal respondenten tot het lagere opleidingssegment behoren. In dit onderzoek is de verdeling laag en hoog opgeleiden ongeveer gelijk. Wanneer de landelijke gegevens worden bekeken (CBS, 2005) is de verdeling echter niet zo evenredig. Over het algemeen zijn er onder de Nederlandse bevolking meer lager en middelbaar opgeleiden dan hoger opgeleiden. Een reden waarom deze verdeling hier niet echt te zien is, is omdat er gekozen is voor het onderscheid tussen laag en hoog opgeleiden. Wanneer de oorspronkelijke verdeling van laag, middel en hoog zou zijn gehanteerd (waar niet voor gekozen is vanwege de beperkte celvulling), zou deze verdeling wel wat duidelijker te zien zijn. Wat verder uit de tabel valt af te lezen, is dat respondenten met een lager opleidingsniveau significant meer vrijwilligerswerk verrichten dan hoger opgeleiden. Bij de niet-vrijwilligers is het omgekeerde te zien. Onder degenen die geen vrijwilligerswerk doen, zijn vooral de hoger opgeleiden significant meer aanwezig. Het onderscheid tussen jonge en oude vrijwilligers toont aan dat jonge vrijwilligers aangeven hoger opgeleid te zijn, terwijl de oudere groep aangeeft lager opgeleid te zijn. Dit verschil is echter niet significant bevonden. Aangezien het hebben van kinderen voor samenwonenden/ gehuwden en alleenstaanden in dit onderzoek geen significante resultaten laat zien, is ervoor gekozen om degenen met en zonder kinderen tot één groep te laten behoren. Hoewel er vooral onder de groepen gehuwden/ samenwonenden (veel vrijwilligers), alleenstaanden (veel niet-vrijwilligers) en thuiswonenden (veel niet-vrijwilligers) grote verschillen bestaan tussen vrijwilligers en nietvrijwilligers, zijn alle drie de groepen niet significant verschillend van elkaar in hun inzet binnen het vrijwilligerswerk.
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
67
Significante verschillen zijn wel te ontdekken wanneer de jonge met de oude vrijwilligers worden vergeleken. Het verschil is het duidelijkst bij de groep gehuwden/ samenwonenden. De groep van gehuwden en samenwonenden bestaat vooral uit oude vrijwilligers. De groep alleenstaanden is zowel bij de jonge als oude vrijwilligers niet sterk vertegenwoordigd, maar het verschil is wel significant; er zijn meer jonge vrijwilligers onder de alleenstaanden dan oude vrijwilligers. Bij de groep die nog thuis woont, is het verschil tussen de twee groepen wel weer duidelijk aanwezig. Aangezien er slechts één persoon afkomstig uit de groep ouderen behoort tot de thuiswonenden, is het logisch dat de groepen thuiswonenden vooral uit jonge vrijwilligers bestaat. Dit verschil is dan ook significant gebleken. De variabele ‘arbeidssituatie’ zal als laatste worden besproken. Uit de tabel is naar voren gekomen dat alleen de variabelen die specifiek aan leeftijd zijn gebonden, significante verschillen vertonen. Zo zijn de variabelen ‘bijbaan’ en ‘studerend/ schoolgaand’ kenmerkend voor de jonge respondenten. De variabelen ‘werkzaam huishouding’ en ‘pensioen/ vut’ zijn daarentegen sterk vertegenwoordigd door de oudere respondenten. Bovenstaande variabelen zijn allemaal significant verschillend voor de groepen jonge en oude vrijwilligers. De variabele ‘werkzaam in de huishouding’ is ook significant verschillend voor de groepen vrijwilligers en niet-vrijwilligers. Degenen die een bijbaan hebben zijn over het algemeen minder actief als vrijwilliger, met de mogelijke reden dat zij naast een bijbaan en naar school gaan, geen tijd hebben om zich ook nog met vrijwilligerswerk bezig te houden. Dit komt overeen met landelijke gegevens (SCP, 2005). De respondenten die hebben aangegeven werkzaam te zijn in de eigen huishouding behoren wanneer je naar de percentages gaat kijken ook meer tot de groep niet-vrijwilligers. Onder de respondenten die aangeven werkzaam te zijn in het huishouden, zijn vooral veel niet-vrijwilligers aanwezig. Volgens landelijke cijfers (SCP,2005; Dekker e.a.,2007) verrichten thuisblijvers meer vrijwilligerswerk dan degenen die parttime of fulltime werken. Een mogelijke reden waarom dit hier niet is aangetoond, is dat deze vorm van ‘arbeid’ vaak gecombineerd wordt met een baan en dan gaat het in de meeste gevallen om een parttime baan. Men kan volgens de constructie van de vragenlijst tot één of meerdere categorieën behoren, wat voor een vertekend beeld van de werkelijke situatie zorgt. De categorieën parttime en fulltime werken, zijn voor de groepen vrijwilligers/ niet-vrijwilligers en jonge/oude vrijwilligers niet significant bevonden. De reden hiervoor is dat in alle groepen de aantallen en percentages nagenoeg gelijk zijn. Het maakt in dit onderzoek geen verschil of je parttime of fulltime werkt voor de inzet binnen het vrijwilligerswerk. Kort samengevat kan er gezegd worden dat er wel een aantal significante resultaten rondom de achtergrondkenmerken is gevonden. Zo verrichten meer ouderen dan jongeren vrijwilligerswerk in dit onderzoek.
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
68
Daarnaast zijn er meer mannen dan vrouwen actief binnen het vrijwilligerswerk. Wat niet overeenkomt met het verwachte patroon is dat in dit onderzoek de groep lager opgeleiden sterker is vertegenwoordigd binnen het vrijwilligerswerk dan de hoger opgeleiden. Wat verder niet overeenkomt met de verwachtingen is dat er geen verschillen zijn gevonden in de leefsituatie. Daarnaast speelt de arbeidssituatie ook slechts een beperkte rol. Ook hier is een tegenstrijdig patroon gevonden, namelijk dat degenen die werkzaam zijn in de huishouding minder vrijwilligerswerk verrichten dan degenen die werken. In de Nederlandse samenleving is het omgekeerde beeld zichtbaar. Tenslotte kan vermeld worden dat het hebben van een bijbaan (dit zijn de jongeren) een significant negatieve invloed heeft op het verrichten van vrijwilligerswerk. Degenen die een bijbaan hebben verrichten minder vrijwilligerswerk. 4.2
Geloofskenmerken
In deze paragraaf zullen de geloofskenmerken worden besproken. Uit cijfers over de Nederlandse bevolking blijkt dat tussen de 60 en 70 procent onkerkelijk is (Dekker, 2001). Dat wil zeggen dat zij niet naar de kerk gaan. Het percentage dat zegt niet in een god te geloven ligt lager, namelijk op 42%. De gemeente Drimmelen wijkt in geloofsovertuiging en kerkgang sterk af van de landelijke cijfers. Dit zal uit de onderstaande tabellen blijken. Tabel 4.2 Geloofskenmerken opgedeeld naar de verdeling vrijwilliger / niet-vrijwilliger & jonge /oude vrijwilliger (in procenten) Variabelen
Verdeling Vrijwilliger Nietvariabevrijwilliger len Gelovig Nee 20,7 31,1 Ja 79,3 68,9 Kerkgang Nee 23,6 32,8 Ja 76,4 67,2 *= groepen zijn significant verschillend van elkaar met een significantieniveau van .05
Jong & vrijwilliger
Oud & vrijwilliger
36,7* 12,1* 63,3* 87,9* 28,6 20,9 71,4 79,1 bevonden d.m.v. χ² toets
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
69
Tabel 4.3 Geloofskenmerken opgedeeld naar de verdeling jong/oud (in procenten) Variabelen
Verdeling Jong Oud variabelen Gelovig Nee 38,3** 14,2** Ja 61,7** 85,8** Kerkgang Nee 33,3 21,7 Ja 66,7 78,3 **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01 Uit de bovenstaande tabellen valt af te leiden dat een grote aantal respondenten aangeeft tot een bepaald geloof te behoren. Van het aantal respondenten dat antwoord heeft gegeven op de vraag tot welke geloofsovertuiging men zichzelf rekent, geeft namelijk 75,7% aan tot een bepaald geloof te behoren. De oudere leeftijdsgroep geeft vaker aan gelovig te zijn dan de jongere leeftijdsgroep. Dit verschil tussen jong en oud is ook significant bevonden. Dit komt overeen met landelijke cijfers (Dekker, 2001) die aangeven dat jongeren (steeds) minder in het geloof en naar de kerk gaan zijn geïnteresseerd dan de oudere leeftijdsgroepen. Dit komt mede doordat men niet meer is opgegroeid met de grote rol die de kerk speelt in de samenleving. Naar de kerk gaan en geloven is niet meer iets wat verplicht is, maar is een vrije keuze geworden. Het percentage jongeren in de gemeente dat aangeeft in een god te geloven ligt nog wel wat hoger dan het landelijk gemiddelde van 49% van de jongeren (SCP,2005). Het verschil tussen de oudere bevolking in de gemeente en het landelijk gemiddelde blijk nog groter te zijn. Wanneer de aantallen van de jongeren die gelovig zijn en die naar de kerk gaan in de tabel verder worden bestudeerd, valt een opmerkelijk patroon te zien. Volgens de gegevens zijn er meer jongeren die naar de kerk gaan, dan dat er jonge gelovigen zijn. Normaal is dit omgekeerd, er zijn vaak mensen die wel ergens in geloven maar dan toch niet naar de kerk gaan. De reden voor dit gegeven is dat er in dit onderzoek een groot aantal jongeren blijkt te zijn die heel sporadisch naar de kerk gaan (zelfs minder dan 1x per jaar) en die toch tot de kerkgangers worden gerekend. Bij de ouderen is dit veel minder het geval, hier ligt de frequentie van kerkgang veel hoger dan bij de jongeren. Kerkgang is voor geen enkele groep significant verschillend. Ouderen gaan wel vaker naar de kerk dan jongeren in dit onderzoek, maar het verschil tussen jong en oud is niet significant aangetoond.
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
70
Wat nog wel over kerkgang gezegd kan worden is dat de kerkgang van de 2 ouders een significante invloed heeft op de kerkgang van hun kinderen . Wanneer ouders naar de kerk gaan/ gingen is de kans veel groter dat de respondenten ook naar de kerk gaan. Geloof en kerkgang spelen in de Nederlandse samenleving een steeds kleinere rol wanneer het gaat om hun invloed op de mate van vrijwilligerswerk. In bovenstaande tabellen is wel te zien dat kerkgang en geloof een positieve invloed hebben op de inzet binnen het vrijwilligerswerk, echter is deze invloed in dit onderzoek niet significant gebleken. Uit de gegevens over de geloofskenmerken is naar voren gekomen dat de bevolking binnen de gemeente Drimmelen ‘kerkelijker’ blijkt te zijn in de verhouding tot het landelijk gemiddelde. Waarschijnlijk is de grootte van de gemeente en de daarbij behorende ‘gemeenschapszin’ hier van belang. In woonplaatsen met een klein(er) aantal inwoners is er namelijk sprake van een hogere mate van kerkgang. Men voelt zich ook sterker met elkaar verbonden in kleine(re) gemeenschappen en de kerk neemt dan een centrale plaats bij deze verbondenheid in (Dekker & De Hart, 2001). 4.3
Persoonlijkheidskenmerken
Volgens de theorie van Lindeman (1996) die besproken is in het theoretisch hoofdstuk, zijn er drie persoonlijkheidskenmerken; sociabiliteit, extraversie en altruïsme waarvan verwacht wordt dat zij invloed hebben op de mate van vrijwilligerswerk. In de vragenlijst zijn dezelfde vragen gesteld als die Lindeman (1996) hanteerde bij haar onderzoek. Om te kijken of er in dit onderzoek gebruik is gemaakt van de juiste vragen om de persoonlijkheidskenmerken te meten, zijn de stellingen getest op betrouwbaarheid. De antwoorden op een aantal vragen zijn eerst gespiegeld, omdat een aantal vragen op een positieve manier gesteld waren en een aantal vragen op een negatieve manier. De betrouwbaarheid is getest aan de hand van Cronbachs Alpha, en heeft geleid tot de volgende waarden: Sociabiliteit Cronbachs Alpha .615
Aantal items 6
Extraversie Cronbachs Alpha .656
Aantal items 5
2
De tabel met de samenhang van de kerkgang van de respondenten en hun ouders is te vinden in de bijlagen (Bijlage 1, tabel 1.2).
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
Altruïsme Cronbachs Alpha .721
71
Aantal items 7
Uit deze testen van betrouwbaarheid is gebleken dat de vragen die gesteld zijn aan de respondenten een redelijk goede schaal hebben om de verschillende persoonlijkheidskenmerken te meten. Hierna is met behulp van een t-toets gekeken of de groepsgemiddelden voor de groepen vrijwilligers / niet-vrijwilligers en de groepen jong en oud significant van elkaar verschillen. De resultaten van de t-toets staan in de onderstaande tabel. Tabel 4.4 Persoonlijkheidskenmerken opgedeeld naar de verdeling vrijwilliger/niet-vrijwilliger & jong/oud (in groepsgemiddelden) Variabelen
Vrijwilliger 2,497*
Nietvrijwilliger 2,691*
Jonge vrijwilliger 2,587
Oude vrijwilliger 2,448
Sociabiliteit Extraversie
2,491
2,513
2,510
2,481
Altruïsme
2,240*
2,437*
2,241
2,240
*= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .05 Ondanks dat de vragen met betrekking tot de drie persoonlijkheidskenmerken een (redelijk) hoge Cronbachs Alpha hadden, zijn er maar weinig significante verschillen te ontdekken. Zo zijn er alleen significante verschillen tussen vrijwilligers en nietvrijwilligers te vinden voor de persoonlijkheidskenmerken sociabiliteit en altruïsme. Deze verschillen zijn echter het omgekeerde van wat er naar aanleiding van de theoretische bevindingen (Lindeman, 1996) te verwachten is. Volgens Lindeman (1996) zouden degenen die vrijwilligerswerk verrichten, hoger scoren op de drie bovenstaande persoonlijkheidskenmerken dan de niet-vrijwilligers. In dit onderzoek is echter een ander beeld te zien. De respondenten die aangeven geen vrijwilligerswerk te doen, hebben op alle drie de kenmerken een hogere score, waarvan er zelfs twee significant van zijn. Vooral het gegeven dat niet-vrijwilligers hoger scoren op altruïsme is opmerkelijk, aangezien in onderzoeken deze relatie vrijwel nooit wordt aangetoond. Een mogelijke reden voor deze bevindingen is helaas niet gevonden. Bij de andere groepen; jonge en oude vrijwilligers, liggen de
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
72
groepsgemiddelden van de drie persoonlijkheidskenmerken (erg) dicht bij elkaar, en hier zijn dan ook geen significante resultaten gevonden. De invloed van persoonlijkheidskenmerken op de mate van vrijwilligerswerk is in dit onderzoek maar beperkt aangetoond. Voor de onderzoeksgroep binnen de gemeente Drimmelen spelen de drie kenmerken slechts een kleine rol en zijn zij tevens niet gelijk aan de theoretische bevindingen (Lindeman, 1996). 4.4
Motieven van vrijwilligers
In deze paragraaf zullen de motieven die men kan hebben om vrijwilligerswerk te doen, worden besproken. In paragraaf 3.5.1 staat beschreven uit welke motieven men als respondent kon kiezen. Om het geheel wat overzichtelijker te maken, is ervoor gekozen om een factoranalyse (Varimax) uit te voeren op deze motieven om op deze manier tot 3 een aantal factoren te komen . Er is besloten om twee motieven uit de analyse te laten omdat deze twee motieven erg lage correlaties vertoonden met alle andere motieven. De twee motieven die eruit zijn gelaten zijn de motieven ‘gevraagd zijn’ en ‘anders dan bovenstaand’. Na het weglaten van deze twee motieven is de verklaarde variantie ook omhoog gegaan van 47,332% naar 49,396 %. Na het bestuderen van de scree-plot en de variantiescores van de verschillende componenten is voor vijf componenten / factoren gekozen. Na het bekijken van de factorscores (geroteerde componenten matrix) zijn de volgende ‘labels’ aan de vijf componenten gegeven; 1. 2. 3. 4. 5.
Motivatie ‘verbondenheid werk / mensen’ component Motivatie ‘leren’ component Motivatie ‘zinvol’ component Motivatie ‘sociaal’ component Motivatie ‘erkenning’ component
Wanneer deze vijf door factoranalyse verkregen motieven worden vergeleken met de besproken theorie in hoofdstuk 2 (Van Nieuwburg, 1982; in: Lindeman, 1996) komen deze vijf componenten inhoudelijk sterk overeen met de motieven van Van Nieuwburg (1982; in: Lindeman, 1996). Hieronder staat een tabel afgebeeld met de groepsgemiddelden van de groepen jong/ oud. Hier is alleen sprake van de verdeling jong/ oud omdat naar de motieven om vrijwilligerswerk te doen alleen gevraagd is aan degenen die vrijwilligerswerk verrichten. Hierbij staat ook aangegeven of de groepsgemiddelden significant van elkaar verschillen of niet.
3
De tabellen 1.3, 1.4 & 1.5 (totale verklaarde variantie, scree plot & geroteerde factorladingen) staan afgebeeld in bijlage 1.
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
73
Tabel 4.5 Motivatiecomponenten opgedeeld naar de groepen jonge/ oude vrijwilligers (in groepsgemiddelden) Variabelen
Jong & Vrijwilliger ,0087
Oud & Vrijwilliger -,0046
Leren
,6668**
-,3551**
Zinvol
,2783*
,7144*
Sociaal
-,2830*
,1507*
Erkenning
-,0804
,0428
Verbondenheid werk/ mensen
*= groepsgemiddelden zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .05 **= groepsgemiddelden zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .01 Jongeren houden er andere redenen op na waarom zij vrijwilligerswerk verrichten dan de oudere leeftijdsgroep. In tabel 4.5 is te zien dat jongeren vooral hoog scoren op de factor ‘leren’. Wanneer jongeren besluiten vrijwilligerswerk te doen, hebben zij niet alleen het doel voor ogen om andere mensen te helpen. Zij willen uit het vrijwilligerswerk ook voordeel halen voor zichzelf. Vooral de factor leren is voor jongeren significant belangrijk. Jongeren zien vrijwilligerswerk als iets waar ze iets kunnen leren en wat goed staat op het cv. Ouderen daarentegen vinden het vooral belangrijk dat vrijwilligerswerk zinvol is. Er moet een goede reden zijn om vrijwilligerswerk te doen volgens deze mensen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om dat vrijwilligerswerk als een zinvolle tijdbesteding gezien wordt of als een manier om actief en gezond te blijven. Ook de factor ‘sociaal’ wordt door de groep ouderen als significant belangrijker gezien dan door de jongeren. Hier gaat het bij het doen van vrijwilligerswerk om (contacten met) andere mensen gecombineerd met motieven die belangrijk zijn voor de respondenten zelf. Er zijn nog twee factoren ‘verbondenheid werk/mensen’ en ‘erkenning’, die een verschil laten zien in groepsgemiddelden tussen jong en oud. Deze verschillen zijn echter niet significant. Er kan kort vermeld worden dat jongeren
74
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
meer waarde hechten aan verbondenheid aan het werk en mensen. Ouderen vinden erkenning een belangrijke reden om vrijwilligerswerk te verrichten. Uit wat hierboven staat beschreven kan afgeleid worden dat jongeren er wat meer ‘egoïstische’ motieven op na houden dan ouderen als het om vrijwilligerswerk gaat. Dat jongeren er minder altruïstische motieven op nahouden, hangt in dit onderzoek echter niet samen met een lagere score dan ouderen op het persoonlijkheidskenmerk altruïsme. Jongeren scoren net iets hoger op altruïsme dan de oudere leeftijdsgroep. Jongeren vinden het belangrijker zelf ook nog wat aan het vrijwilligerswerk over te houden, wat overeenkomt met de landelijke cijfers (Hustinx, 1998), maar zij hebben niet perse een ‘egoïstische’ persoonlijkheid. Deze ‘individuele’ motieven komen bij jongeren wel op de eerste plaats maar worden gevolgd door motieven die met anderen te maken hebben. Het betekent niet dat ouderen er alleen ‘altruïstische’ motieven op nahouden. Ouderen vinden het belangrijk dat vrijwilligerswerk leuk en interessant is en dat het de levenservaring verbreedt, maar men hecht daarnaast ook meer waarde aan wat het doen van vrijwilligerswerk voor andere mensen betekent. 4.5
‘Mini-dagboek’, tijd besteed aan verplichtingen & hoeveelheid vrije tijd
In deze paragraaf worden de resultaten van de t-toetsen op de gemiddelde tijd besteed per week aan de verplichtingen: school, werk, huishouden, slapen en persoonlijke verzorging besproken. Daarnaast is gevraagd naar de hoeveelheid vrije tijd men heeft, waarna op deze variabele ook een t-toets is uitgevoerd. In tabel 4.6 zijn drie verdelingen te zien, namelijk de verdeling vrijwilliger/ niet-vrijwilliger, jong/ oud en jonge/ oude vrijwilliger. Volgens de besproken theorie in hoofdstuk 2 (o.a. Knulst & van Eijck, 2002), heeft de tijd die men besteed aan verplichtingen en de hoeveelheid vrije tijd een invloed op de mate van vrijwilligerswerk. Of dit ook geldt in dit onderzoek zal blijken uit de onderstaande tabel.
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
75
Tabel 4.6 Tijd besteed aan verplichtingen opgedeeld naar de groepen vrijwilliger/ niet-vrijwilliger, jong/ oud en jonge / oude vrijwilliger (in groepsgemiddelden) Variabelen
Vrijwilliger
Jong
Oud
23,44
Nietvrijwiliger 23,07
22,55
Jong & vrijwilliger 24,51
Oud & vrijwilliger 22,85
Tijd besteed aan werk Tijd besteed aan school/ studeren Tijd besteed aan persoonlijke verzorging Tijd besteed aan huishouden Tijd besteed aan slapen Hoeveelheid vrije tijd
24,41
5,29
6,77
13,10**
0,27**
13,82**
0,32**
5,43**
7,05**
6,38
5,59
5,72
5,27
10,72
9,58
4,64**
14,75**
4,07**
14,57**
52,37~
54,48~
54,29~
52,02~
54,40*
51,08*
26,09
26,65
24,17
28,04
26,03
26,13
~ = groepsgemiddelden zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .10 * = groepsgemiddelden zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .05 **= groepsgemiddelden zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .01 Er is slechts één variabele in de bovenstaande tabel die een significante invloed heeft op het doen van vrijwilligerswerk. Het gaat hier om de variabele tijd besteed aan persoonlijke verzorging. Uit de tabel blijkt dat de respondenten die geen vrijwilligerswerk verrichten significant meer tijd besteden aan persoonlijke verzorging (hieronder valt wassen/ aankleden en haren kammen/ opmaken) dan degenen die wel aan vrijwilligerswerk doen. De enige verklaring voor het feit dat niet-vrijwilligers meer tijd besteden aan persoonlijke verzorging zou kunnen zijn dat vrouwen bijna een uur meer in
76
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN 4
de week aan persoonlijke verzorging besteden dan mannen . Wanneer tabel 4.1 wordt bekeken (verdeling van de achtergrondkenmerken), is te zien dat er onder degenen die zich niet als vrijwilliger inzetten meer vrouwen dan mannen voorkomen. De rest van de verdelingen voor de tijd besteed aan persoonlijke verzorging zijn niet significant en zullen niet verder besproken worden. Een andere variabele die zal worden besproken, is de tijd besteed aan slapen. Deze variabele is net niet significant bevonden voor de groepen vrijwilligers/ niet-vrijwilligers en de groepen jong/oud, maar toch zijn de groepen verschillend genoeg om hier te vermelden. De vrijwilligers en ouderen in dit onderzoek besteden minder tijd aan slapen dan de groepen niet-vrijwilligers en jongeren. Deze bevindingen komen overeen met landelijke cijfers (o.a. Knulst & van Eijck, 2002). Het verschil in slapen tussen jonge en oude vrijwilligers is wel significant. Jongeren die vrijwilligerswerk doen slapen gemiddeld drie uur per week meer dan de oudere vrijwilligers. Dit hangt samen met het gegeven dat jongeren meer slapen dan ouderen. Er is nog een aantal variabelen dat geen significante verschillen laat zien op de verdeling vrijwilligers/ niet-vrijwilligers, maar waar wel een duidelijk significant verschil te zien is tussen jong en oud en de combinatie van leeftijd met vrijwilligerswerk. Het gaat hier om de variabelen tijd besteed aan school/ studeren en tijd besteed aan huishouden. Jongeren zijn significant meer tijd kwijt aan studeren dan ouderen, dit hangt samen met het gegeven dat er slechts één oudere is die aangeeft nog te studeren. Bij de variabele tijd besteed aan huishouden zien we het omgekeerde beeld. Ouderen besteden meer tijd aan huishouden dan jongeren. Dit hangt samen met het significant grotere percentage die meer tijd besteden aan huishouden onder de oudere vrijwilligers. Er zijn nog twee variabelen in de tabel, die op alle groepen geen significante verschillen laten zien. Wel zal er nog kort worden in gegaan op deze variabelen. Allereerst de tijd besteed aan werken. Uit de tabel blijkt dat jongeren meer tijd aan werk besteden dan ouderen. Dit gaat in tegen de verwachtingen, omdat jongeren ook nog naar school toe gaan en hierdoor minder kunnen werken dan ouderen. Maar wanneer er op de verdeling van het aantal aangegeven uren besteed aan werk dieper wordt ingegaan, is al snel duidelijk waar dit (vertekend) beeld vandaan komt. De leeftijdsgroep ‘jongeren’ omvat alle respondenten van 15 tot 35 jaar, wat betekent dat van de wat oudere jongeren al een groot deel aan het werk is. 4
Verdeling van de tijd besteed aan persoonlijke verzorging naar sekse is te zien in Bijlage 1, tabel 1.6
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
77
Daarnaast is bij deze variabele sprake van een grote standaarddeviatie, omdat het aantal uur besteed aan werk erg uiteen loopt. Als laatste reden kan genoemd worden dat van de in totaal 49 respondenten die hebben aangegeven geen tijd te besteden aan werk, het gaat om 39 ouderen. In de leeftijdsgroep ‘oud’ zit een groot aantal echt ouderen, die al gepensioneerd zijn. Dit beeld komt dus niet overeen met de verdeling die we waarschijnlijk hadden gezien als er sprake was geweest van een betere (meer representatieve) verdeling. De cijfers over de hoeveelheid vrije tijd laten zien dat het gemiddelde aantal vrije uren per week (26 uur) onder de respondenten ver onder het landelijk gemiddelde van ongeveer 40 uur in de week ligt. Dit kan enerzijds de oorzaak zijn van een grote standaarddeviatie, de antwoorden lopen namelijk erg uiteen (van 2 tot 116 uur per week). Anderzijds kan het grote aantal missing values op deze variabele een oorzaak zijn. Er is een groot aantal mensen geweest in dit onderzoek dat geen antwoord heeft gegeven op de vragen over tijdsbesteding en de hoeveelheid vrije tijd. Dit zorgt voor een vertekend beeld, waardoor er enige voorzichtigheid in acht moet worden genomen wanneer deze resultaten in de conclusies worden besproken. Tenslotte kan nog even vermeld worden dat ondanks de groepsgemiddelden veel lager liggen dan het landelijk gemiddelde, de verdeling van jong en oud en de hoeveelheid vrije tijd overeenkomt met het landelijk beeld. Jongeren beschikken over het algemeen over wat minder vrije tijd dan ouderen. De hoeveelheid vrije tijd is in dit onderzoek echter niet van belang voor het verschil tussen vrijwilligers en niet-vrijwilligers. Zoals hierboven stond beschreven, moet er met enige voorzichtigheid worden omgegaan met de resultaten, ondanks dat bepaalde resultaten significant zijn bevonden. Het is namelijk mogelijk dat wanneer er sprake zou zijn geweest van een grotere en meer representatieve steekproef binnen de Drimmelse bevolking, bepaalde ‘opzienbarende’ resultaten niet te zien zullen zijn. Daarnaast zouden de gegevens waarschijnlijk beter overeenkomen met de beschikbare gegevens over tijdbesteding en vrije tijd van de Nederlandse bevolking. 4.6
Sectoren binnen het vrijwilligerswerk
Het vrijwilligerswerk kent een groot aantal sectoren waarbinnen personen zich voor anderen inzetten. In de vragenlijst is aan degenen gevraagd die vrijwilligerswerk doen, in welke sector of sectoren men als vrijwilliger actief is. In de volgende tabel is de verdeling van de respondenten over de verschillende sectoren te zien. Uit de percentages in de tabel blijkt dat wanneer de percentages omgezet zouden worden naar aantallen dit tot een hoger aantal vrijwilligers leidt dan het totale aantal vrijwilligers in de steekproef. Er is een vrij groot aantal personen binnen meerdere sectoren als vrijwilliger actief zijn.
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
78
Tabel 4.7 laat duidelijk zien dat de deelname binnen de sector sport en recreatie veruit het grootst is. Van de 141 personen die vrijwilligerswerk doen, geven 81 personen (57,4%) aan in deze sector vrijwilligerswerk te verrichten. Deze sector wordt op grote afstand gevolgd door de sectoren sociaalcultureel werk, zorg/ hulpverlening en cultuur. Deze verdeling is ongeveer gelijk aan de landelijke cijfers (SCP, 2005) en cijfers uit de burgerenquête van de gemeente Drimmelen. Volgens deze enquête zijn de meeste vrijwilligers actief in de sportsector (43%), gevold do0r onder andere onderwijs (20%) en maatschappelijke dienstverlening (18%). De twee laatstgenoemde sectoren zijn echter maar weinig terug te vinden in de onderstaande tabel. Tabel 4.7 Verdeling tussen jong en oud binnen de sectoren van vrijwilligerswerk (in procenten) Sectoren
Oude vrijwilliger 47,8*
Totaal
Sport/ recreatie
Jonge vrijwilliger 75,5*
Sociaal-cultureel
18,4
22,8
21,3
Zorg/ hulpverlening
6,1*
21,7*
16,3
Cultureel
12,2
18,5
16,3
Godsdienst/ levensbeschouwing Politiek/ ideëel
6,1
17,4
13,5
6,1
15,2
12,1
Onderwijs/ vorming
6,1
9,8
8,5
Belangenbehartiging
4,1
9,8
7,8
Natuur en milieu
4,1
5,4
5,0
Informatie/ advies
2,0
4,3
3,5
57,4
*= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets op een significantieniveau van .05 Omdat de vraag over de sectoren alleen gesteld is aan degenen die vrijwilligerswerk verrichten, is er alleen onderscheid gemaakt naar het verschil in deelname binnen vrijwilligerswerk tussen jong en oud. Ouderen zijn op de sport- en recreatiesector na, in alle sectoren actiever dan de jongeren. Jongeren zijn eigenlijk alleen maar echt actief in de sector sport en recreatie. In de andere sectoren is de deelname van jongeren zeer beperkt. Het verschil tussen jong en oud is echter alleen significant bevonden bij twee sectoren, namelijk de sector sport/recreatie en de sector zorg/hulpverlening.
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
79
Dit hangt samen met het gegeven dat jongeren vooral voor ‘leuk’ vrijwilligerswerk kiezen, dat ze vooral kunnen vinden in de sector sport en recreatie (Hustinx & Lammertyn, 2003). Wat verder nog vermeld kan worden is dat ouderen veel vaker aangegeven in meerdere sectoren tegelijk actief te zijn. 5 Zij besteden gemiddeld ook meer tijd aan het vrijwilligerswerk dan jongeren . Verder blijkt dat mensen die gelovig zijn en vaak naar de kerk gaan, naast de andere sectoren, ook meer actief zijn binnen de sector ‘godsdienst en levensbeschouwing’. Zij geven ook aan meer tijd te besteden aan vrijwilligerswerk dan niet-gelovigen/ -kerkgangers, wat overeenkomt met de besproken cijfers in hoofdstuk 2 (o.a. Dekker, 2001). 4.7
Taken binnen het vrijwilligerswerk
Het aantal taken dat een vrijwilliger kan verrichten voor een vereniging of organisatie is eindeloos. Een vrijwilliger kan gevraagd worden om een hockeyteam te coachen, maar men kan ook gevraagd worden als voorleesmoeder op een basisschool. Net zoals wat bij de sectoren het geval is, blijkt dat vrijwilligers meestal meerdere taken binnen een vereniging of organisatie verrichten. De reden hiervoor is dat wanneer men met één taak begint de kans groot is dat men ook voor andere activiteiten gevraagd zal worden (De Hart, 2005). In tabel 4.8 is de verdeling te zien van de verschillende taken die een vrijwilliger binnen een vereniging of organisatie kan verrichten. Hierbij is het onderscheid gemaakt tussen jonge en oude vrijwilligers.
5
De tabel met de verdeling van jong en oud en het aantal uur dat zij besteden aan vrijwilligerswerk staat in Bijlage 1, tabel 1.7
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
80
Tabel 4.8 Taken binnen het vrijwilligerswerk opgedeeld naar de groepen jonge/ oude vrijwilligers (in procenten) Taken
Jonge vrijwilliger 73,5** 16,3** 22,4 16,3 14,3
Oude vrijwilliger 27,2** 47,8** 22,8 25,0 22,8
Totaal
Activiteitenbegeleiding 43,3 Bestuur 36,9 Coördinatie/ organisatie 22,7 Klussen/ technisch werk 22,0 Administratief/ juridisch/ 19,9 financieel werk Collecteren 24,5 16,3 19,1 Bar/ horeca 6,1* 18,5* 14,2 Vervoer 10,2 15,2 13,5 Training geven 20,4* 7,6* 12,1 Zorg/ hulpverlening 6,1 14,1 11,3 PR/ communicatie 10,2 10,9 10,6 Onderzoek/ advies geven 5,4 3,5 *= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets op een significantieniveau van .05 **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets op een significantieniveau van .01 Uit tabel 4.8 is af te lezen dat er twee taken sterk vertegenwoordigd zijn onder de respondenten, namelijk het begeleiden van activiteiten en bestuur. Dat er een groot aantal personen aangeeft bestuurswerk te doen, kan mogelijk verklaard worden door het feit dat er voor het verzenden van de vragenlijsten een groot aantal contactpersonen is benaderd binnen verenigingen en organisaties die vaak een functie hebben binnen het bestuur. Landelijke cijfers (De Hart, 2005) laten juist een beeld zien van een tekort aan vrijwilligers voor bestuursfuncties. Wat verder nog over bestuurswerk gezegd kan worden is dat ouderen significant actiever zijn binnen bestuurstaken dan de jongeren, wat overeenkomt met landelijke cijfers van de Nederlandse bevolking. De taak activiteitenbegeleiding is het populairst onder jongeren. Van de jongeren die vrijwilligerswerk doen, hebben er 36 jongeren (73,5%) aangegeven binnen het vrijwilligerswerk een bepaalde vorm van activiteitenbegeleiding te doen. Naast het activiteiten begeleiden zijn jongeren alleen nog bij de taken ‘training geven’ en ‘collecteren’ sterker vertegenwoordigd dan ouderen.
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
81
Dat jongeren actiever zijn in de taken activiteiten begeleiden en training geven, komt overeen met landelijke gegevens (De Hart, 2005), maar over het algemeen zijn jongeren niet zo actief bij een taak als collecteren. Het gaat bij collecteren wel om een tijdelijke taak, waardoor jongeren hier mogelijk voor kiezen (Hustinx, 1998; Hustinx & Lammertyn, 2003). De groep ouderen scoort in alle andere taken hoger dan de groep jongeren, al zijn de verschillen niet allemaal significant. Ouderen combineren daarnaast zoals bij de reeds besproken sectoren over het algemeen ook meer verschillende taken dan de jongeren. Naast de verdeling tussen jong en oud, is er bij de taken binnen het vrijwilli6 gerswerk ook gekeken naar het verschil in sekse. Deze verdeling laat zien dat er toch nog een typische taakverdeling blijkt te bestaan binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Mannen zijn sterk vertegenwoordigd in de taken: bestuur, training geven, klussen/ technisch werk, coördinatie/ organisatie en PR/ communicatie, terwijl vrouwen vaker taken verrichten op het gebied van collecteren, onderwijs en zorg/ hulpverlening. Naast de variabele ‘sekse’ zijn er geen andere achtergrondkenmerken die een significant of interessant verschil laten zien in de keuze voor de verschillende taken binnen het vrijwilligerswerk. 4.8
Redenen om te stoppen met vrijwilligerswerk
Soms kunnen mensen niet meer doorgaan met het vrijwilligerswerk waar ze zich voor inzetten. Dit kan verschillende redenen hebben, zoals het gebrek aan tijd, maar bijvoorbeeld ook omdat men in gezondheid achteruit gaat. Als organisatie die van vrijwilligers gebruik maakt, is het belangrijk om te weten wat de redenen van mensen zijn om met het vrijwilligerswerk te stoppen. Hierop kan dan mogelijk worden ingespeeld, door bepaalde zaken binnen de organisatie aan te passen. Bij de interpretatie van de uitkomsten in de onderstaande tabel moet wel enige voorzichtigheid in acht worden genomen, aangezien de groep die met het vrijwilligerswerk is gestopt erg klein is. Daarnaast zijn er slechts een klein aantal redenen voor het stoppen met vrijwilligerswerk genoemd. In de volgende tabel staan alleen de redenen die één of meerdere respondenten hebben aangegeven.
6
De tabel met de verdeling van sekse en de taken binnen het vrijwilligerswerk staat in Bijlage 1, tabel 1.8
82
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Tabel 4.9 Redenen waarom men is gestopt met vrijwilligerswerk opgedeeld naar jong en oud (in procenten) Reden stoppen Jong Oud Tijdgebrek 94,4** (17) 23,5** (4) Liever een betaalde baan 61,1* (11) 23,5* (4) Verandering interesses 50,0 (9) 17,6 (3) Gezondheid 5,6* (1) 41,2* (7) Te zwaar/ veeleisend 11,1 (2) 17,6 (3) Ontbreken onkostenvergoeding 11,1 (2) Leeftijd 11,8 (2) Teveel verantwoordelijkheden 5,6 (1) (In de tabel staan de aantallen vermeld tussen haakjes, omdat de percentages in deze categorieën een vertekend beeld kan geven) *= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .05 **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01 Zoals al eerder is besproken in het theoretisch hoofdstuk (Knulst & van Eijck, 2002), geven de meeste mensen aan te stoppen met vrijwilligerswerk wegens tijdgebrek. Ook het prefereren van een betaalde baan boven het vrijwilligerswerk en verandering van interesses, zijn redenen die meerdere respondenten hebben aangegeven als reden voor het stoppen met vrijwilligerswerk. Het valt op dat bijna alle jongeren die gestopt zijn met het vrijwilligerswerk dit hebben gedaan wegens tijdgebrek. Dit hangt samen met de landelijke cijfers dat jongeren het steeds drukker hebben gekregen, omdat ze steeds meer zaken met elkaar moeten combineren, waar het vrijwilligerswerk onder kan lijden (o.a. Dekker e.a., 2007). De rest van de gegevens uit de tabel laten niet echt een duidelijk beeld zien, aangezien er sprake is van een te klein aantal respondenten, waardoor er geen significante uitspraken gedaan kunnen worden. 4.9
Punten waar het vrijwilligerswerk aan moet voldoen
Aan alle respondenten is gevraagd waar volgens hen vrijwilligerswerk aan zou moeten voldoen. Een organisatie of gemeente kan voor zichzelf nagaan of het vrijwilligerswerk dat men aanbiedt hier aan voldoet. Indien dit niet het geval is, kan men proberen het aanbod aan te passen aan de wensen van de (toekomstige) vrijwilligers. In de volgende tabel is de verdeling te zien van vrijwilligers/ niet-vrijwilligers, jonge/ oude vrijwilligers en de groepen jong/ oud.
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
83
Tabel 4. 10 Waar moet vrijwilligerswerk aan voldoen, opgedeeld naar vrijwilligers/ niet-vrijwilligers, jonge/ oude vrijwilligers en de leeftijdsgroepen jong en oud (in procenten) Vrijwilligerswerk moet voldoen aan Afwisselende taken Duidelijke afspraken Verantwoordelijkheden hebben Goede taakverdeling Goede begeleiding/ ondersteuning Aansluiten bij andere bezigheden Mogelijkheid iets ervan te leren Flexibiliteit
Vrijwilliger
Nietvrijwilliger
Jong & vrijwilliger
Oud & vrijwilliger
Jong
Oud
40,3**
65,7**
59,6**
30,4**
43,2
45,7
27,7*
51,1*
40,3
51,4
46,8
37,0
66,2* * 29,2* * 49,2
33,0* * 52,3* * 38,5
38,8
45,7
29,8
43,5
35,4
43,1
34,5
45,7
36,2
33,7
32,3
39,4
23,7**
62,9**
25,5
22,8
40,0
26,6
28,8
40,0
36,2
25,0
38,5
26,6
16,5**
54,3**
14,9
17,4
33,8*
18,3*
Beloning/ erkenning
16,5**
48,6**
19,1
15,2
36,9* *
14,7* *
Geen verplichtingen voor langere tijd Onkostenvergoeding
25,2
14,3
14,9
30,4
15,4
27,5
18,0
11,4
19,1
17,4
13,8
18,3
Eenmalig
0,7**
11,4**
-
1,1
4,6
1,8
Vast contract
1,4
-
2,1
1,1
1,5
0,9
*= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .05 **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01
84
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Tabel 4.10 laat zien dat er meerdere punten zijn waarop hoog wordt gescoord. Punten die belangrijk zijn voor zowel vrijwilligers als niet-vrijwilligers, zijn dat het vrijwilligerswerk moet voldoen aan ‘afwisselende taken’, op de voet gevolgd door ‘duidelijke afspraken’, ‘verantwoordelijkheden hebben’, ‘goede taakverdeling’ en ‘goede begeleiding / ondersteuning’. In al deze gevallen geeft meer dan 35 procent van de respondenten aan dit belangrijk te vinden. Bij al deze categorieën gaat het om zaken waarover goede afspraken gemaakt kunnen worden met de organisatie. Uit de verdeling binnen de verschillende groepen valt af te leiden dat nietvrijwilligers in praktisch iedere categorie hoger scoren dan de groep vrijwilligers. De groepen jong en oud, liggen qua percentages dicht bij elkaar. Een aantal uitzonderingen zijn de categorieën afwisselende taken, flexibiliteit en beloning/ erkenning, waar jongeren significant meer waarde aan hechten. Ouderen hechten vooral meer waarde aan duidelijke afspraken binnen het vrijwilligerswerk. Wat opvalt in de tabel is dat er maar zo laag is gescoord op de antwoordmogelijkheid ‘eenmalig’. Uit de theorie blijkt namelijk (o.a. Hustinx, 1998) dat de ‘nieuwe vrijwilliger’ nog wel vrijwilligerswerk wil verrichten, maar dit niet meer wil doen voor een langere tijd. Dit zou dan eigenlijk een hogere score moeten opleveren in de steekproef wat niet het geval is. Men voelt zich toch nog steeds gebonden aan de organisatie, wat ook blijkt wanneer men gaat kijken naar de score op de verschillende motieven. Verbondenheid met de organisatie wordt als belangrijkste motief genoemd om vrijwilligerswerk te verrichten. 7 Uit de cijfers over hoe lang men gemiddeld al vrijwilligerswerk doet , valt af te leiden dat men niet alleen af en toe vrijwilligerswerk verricht. Dit geldt met name voor de oudere leeftijdsgroep. Het gemiddelde aantal jaren waarin men als vrijwilliger actief is, is in dit onderzoek 15 jaar. De gemiddelde leef8 tijd waarop men met het vrijwilligerswerk begint , ligt op ongeveer 26 jaar, wat zou kunnen verklaren waarom er maar een relatief klein aantal jonge vrijwilligers in de steekproef zit. Dit gegeven kan gelinkt worden aan één van de beperkingen voor vrijwilligerswerk die Knulst en Van Eijck (2002) noemen. Vrijwilligerswerk wordt steeds vaker opgeschort naar de derde levensfase, een fase waarin men het iets rustiger krijgt en tijd heeft om zich als vrijwilliger in te zetten. 4.10
Hoe men met het vrijwilligerswerk in contact is gekomen
Degenen die vrijwilligerswerk doen, zijn dit voornamelijk gaan doen omdat men vanuit het eigen netwerk is benaderd. Het percentage jongeren dat met het vrijwilligerswerk in contact is gekomen via familie en vrienden is signifi7
De verdeling tussen jong en oud en hoe lang men al vrijwilligerswerk verricht, is te zien in Bijlage 1, tabel 1.9 8 De verdeling van jong en oud en de gemiddelde leeftijd waarop men met vrijwilligerswerk begint is te vinden in Bijlage 1, tabel 1.10
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
85
cant groter dan het percentage ouderen. Ouderen zijn vrijwilligerswerk gaan doen omdat zij al lid waren van de organisatie of dat zij door andere vrijwilligers gevraagd zijn. Wat wel vermeld moet worden is dat wanneer men via familie of vrienden in contact komt met vrijwilligerswerk dit ook vaak voortvloeit uit het feit dat zij ook al vrijwilliger zijn. Men zal minder snel op eigen initiatief als vrijwilliger voor een organisatie of vereniging beginnen, wat merkbaar is door de lage scores in tabel 4.11 op bijvoorbeeld ‘media’ of ‘betaald werk/beroep’. Hier liggen de percentages voor jong en oud ook nagenoeg gelijk. Tabel 4.11 Hoe men met vrijwilligerswerk in contact is gekomen opgedeeld naar jonge & oude vrijwilligers (in procenten) In contact gekomen Jonge vrijwilliger Oude vrijwilliger met vrijwilligerswerk via Familie/ vrienden 55,1* 35,9* Als lid van de organisatie 36,7 52,2 Betaald werk/ beroep 4,3 Andere vrijwilligers 34,7 42,4 Media 4,1 3,3 Overig 2,0 2,0 *= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .05 In het land is een ontwikkeling zichtbaar van het afnemen van het aantal vrijwilligers binnen de sociale netwerken (Dekker e.a., 2007). Deze ontwikkeling is in dit onderzoek niet zichtbaar, maar is wel iets om de komende decennia in de gaten te houden omdat zoveel mensen door middel van het eigen netwerk met vrijwilligerswerk in contact komen. De jongeren in dit onderzoek kennen wel genoeg mensen die vrijwilligers9 werk verrichten . Het percentage jongeren dat aangeeft andere vrijwilligers te kennen is zelfs groter dan ouderen, maar dit uit zich niet meteen in het feit dat men zelf ook aan vrijwilligerswerk doet. Je vrijwillig inzetten voor een organisatie was vroeger meer een plicht of hoorde er gewoon bij volgens de normen en waarden, maar is tegenwoordig steeds meer een eigen keuze geworden. Er zullen dus manieren bedacht moeten worden om de bevolking en dan voornamelijk jongeren met het vrijwilligerswerk in contact te brengen. Dit wordt nu al bijvoorbeeld geprobeerd door middel van de maatschappelijke stages waar geprobeerd wordt het belang van maatschappelijke inzet te laten zien. 9
Voor de tabel met de verdeling tussen jong en oud en de vraag of men andere mensen kent die vrijwilligerswerk verrichten, verwijs ik u naar Bijlage 1, tabel 1.11
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
86
Wanneer men weet wat men met vrijwilligerswerk voor anderen kan betekenen, maar ook wat het vrijwilligerswerk voor jou kan doen, zal de stap om vrijwilligerswerk te gaan doen kleiner zijn. 4.11
De relatie die mensen hebben met vrijwilligers
Het grootste deel van de respondenten dat de vragenlijst heeft ingevuld (95,5%), heeft aangegeven één of meerdere respondenten te kennen die 10 vrijwilligerswerk verrichten . Welke relatie deze vrijwilligers hebben met de respondenten in dit onderzoek, zal te lezen zijn in tabel 4.12. Tabel 4.12 De aard van de relaties die de respondenten hebben met personen die vrijwilligerswerk verrichten, opgedeeld naar vrijwilligers/ niet-vrijwilligers en jong/ oud (in procenten) Aard van de relatie
Vrijwilliger
Vrienden
Nietvrijwilliger 40,7**
Oud & vrijwilliger 40,4
Jong
Oud
64,4**
Jong & vrijwilliger 39,1
52,6
61,1
Familie
72,2**
49,6**
54,3
47,2
61,8
52,2
Mede vrijwilligers Bekenden
5,6**
66,7**
67,4
62,9
34,2**
59,3**
61,1**
31,0**
19,6
9,0
44,7
36,3
Partner
13,0**
40,0**
56,5
71,9
26,3
36,3
Collega werk/school
63,0**
87,4**
30,4
31,5
31,6**
11,5**
**= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01 Zowel personen die vrijwilligerswerk doen als degenen die dit niet doen, hebben aangegeven mensen te kennen die zich binnen het vrijwilligerswerk inzetten. Het zijn voornamelijk de personen die zelf geen vrijwilligerswerk doen die hebben aangegeven geen mensen te kennen die actief zijn binnen het vrijwilligerswerk. Wanneer de aard van de relatie wordt bestudeerd, blijkt dat degenen die zelf vrijwilligerswerk verrichten vooral andere vrijwilligers kennen binnen de groep vrienden en collega’s op het werk of school. Logischerwijs kennen zij ook een groot aantal mede vrijwilligers van de organisatie of vereniging waar zij zelf vrijwilligerswerk voor verrichten.
10
Zie noot 10
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
87
Het is opmerkelijk dat er niet-vrijwilligers zijn die hebben aangegeven medevrijwilligers te kennen. Dit betekent dat niet iedereen de vragen eerlijk heeft ingevuld of dat de vraag niet goed werd begrepen. Degenen die geen vrijwilligerswerk doen kennen vrijwilligers voornamelijk binnen de familie. Vaak zijn het ook bekenden die vrijwilligerswerk verrichten. Bij de jonge en oude vrijwilligers en hun relaties met andere vrijwilligers zijn verschillen gevonden, deze zijn echter niet significant. Wanneer men zelf vrijwilligerswerk verricht, wordt de aard van de relatie met andere vrijwilligers niet door leeftijd bepaald. De verschillen tussen jonge en oude vrijwilligers zullen daarom ook maar kort worden besproken. De vrijwilligers die de jonge vrijwilliger kent, zijn voornamelijk familie en bekenden. Oudere vrijwilligers hebben vaker een partner die ook vrijwilligerswerk verricht. Binnen deze verdeling zijn geen verdere opvallende verschillen gevonden. In tabel 4.12 is tevens het onderscheid naar jong en oud in het algemeen. Ouderen kennen significant meer mede-vrijwilligers, wat samenhangt met het grotere percentage ouderen dat vrijwilligerswerk verricht. Daarnaast heeft een groter percentage ouderen vrienden of een partner die vrijwilligerswerk verricht(en). Dit verschil met jongeren is echter niet significant. Jongeren kennen significant meer mensen die vrijwilligerswerk via de school of een betaalde baan. Van de vrijwilligers die men kent, behoren er ook meer tot de familie of bekenden dan bij ouderen. Maar ook hier is dit verschil niet significant. 4.12
Overige resultaten
In de vragenlijst is een aantal vragen opgenomen met de veronderstelling dat hier mogelijk interessante resultaten uit zouden komen, dit is echter niet het geval geweest. Dit komt mede door de kleine aantallen respondenten die op die vragen heeft geantwoord. In deze paragraaf zullen deze resultaten dan ook maar kort worden toegelicht. Er is aan de respondenten die geen vrijwilligerswerk doen, gevraagd wat de 11 redenen zijn waarom men zich nog nooit als vrijwilliger heeft ingezet . Net als de redenen voor het stoppen van vrijwilligerswerk die zijn besproken in paragraaf 4.8, wordt tijdgebrek als de belangrijkste reden gezien waarom men nog nooit vrijwilligerswerk heeft verricht. Voor jongeren is tijdgebrek een belangrijkere reden dan voor ouderen. Andere redenen waarom men geen vrijwilligerswerk doet, hebben niet zozeer te maken met het feit dat men het niet wil doen, maar dat men er geen tijd voor heeft wegens andere verplichtingen of dat men er simpelweg nog niet aan toe gekomen is. Jongeren geven dit meer aan dan ouderen, wat samenhangt met het gegeven dat ouderen over wat meer tijd beschikken (Dekker e.a., 2007; Knulst & Van Eijck, 2002), maar ook omdat er meer ouderen al reeds vrijwilligerswerk verrichten. 11
Zie de tabel met de redenen waarom men nog nooit vrijwilligerswerk heeft verricht (opgedeeld naar jong en oud) in Bijlage 1, tabel 1.12
88
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Verder is gebleken dat men niet echt negatief tegenover het doen van vrijwilligerswerk staat. Dit is goed voor de organisatie om te weten, omdat men als organisatie wel iets kan doen aan het verhogen van de deelname aan vrijwilligerswerk. Naar aanleiding van de vraag waarom men nog nooit vrijwilligerswerk heeft verricht, is vervolgens de vraag gesteld wat er zou moeten veranderen in het vrijwilligerswerk, waardoor men in de toekomst mogelijk wel vrijwilligerswerk 12 zou verrichten . De meeste respondenten die deze vraag hebben beantwoord, hebben aangegeven dat zij mogelijk vrijwilligerswerk zouden gaan doen, wanneer men meer vrije tijd krijgt en het werk flexibel en combineerbaar is met andere bezigheden. Deze punten hangen samen met de redenen die men aangaf waarom men nog nooit vrijwilligerswerk heeft gedaan. Daarnaast blijkt dat de mensen die aangeven niet van plan zijn vrijwilligerswerk te gaan doen, dit ook degenen zijn die hebben aangegeven geen zin/ interesse te hebben in het doen van vrijwilligerswerk. Er is ook gekeken naar de nadelen die vrijwilligerswerk met zich mee kan 13 brengen . In dit onderzoek is er één nadeel wat er bovenuit steekt, namelijk het feit dat de inspanningen die men in het vrijwilligerswerk stopt niet altijd worden gewaardeerd. Daarnaast geven de respondenten ook aan dat er geen nadelen zijn aan het vrijwilligerswerk wat ze doen of dat het vrijwilligerswerk (te)veel tijd in beslag neemt. De verschillen tussen jong en oud zijn over het algemeen vrij klein. Jongeren zien als grootste nadeel dat vrijwilligerswerk veel tijd in beslag neemt, terwijl ouderen vooral vinden dat hun inspanningen niet worden gewaardeerd. Naar aanleiding van de theorie werd er verwacht dat er een zekere mate van invloed door anderen op het verrichten van vrijwilligerswerk zou bestaan. Dit is in dit onderzoek echter maar in beperkte mate aangetoond. Er zijn in de vorige paragrafen al wat punten besproken die wel significante verschillen hebben aangetoond. Er is geen verschil te vinden in de mate van ondersteuning. De mate van ondersteuning aan jonge/ oude vrijwilligers 14 wordt door de respondenten als ongeveer gelijk ervaren . Het aantal mensen dat aangeeft slecht of matig ondersteund te worden in hun activiteiten voor het vrijwilligerswerk is beperkt. Wel hebben er relatief veel respondenten aangegeven niet goed door de gemeente Drimmelen ondersteund te worden in het vrijwilligerswerk. De gemeente Drimmelen heeft op dit moment een vrij beperkte rol binnen het vrijwilligerswerk, die uitgaande van deze resultaten mogelijk zal moeten veranderen.
12
Zie de tabel met wat er moet veranderen binnen het vrijwilligerswerk opgedeeld naar jong & oud in Bijlage 1, tabel 1.13 13 Zie de tabel met de nadelen van vrijwilligerswerk in Bijlage1, tabel 1.14 14 De tabel met de mate van ondersteuning aan jonge/ oude vrijwilligers bij het verrichten van vrijwilligerswerk is te zien in Bijlage 1, tabel 1.15
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
89
In de vragenlijst zijn ook nog twee andere vragen aan bod gekomen die te maken hebben met de invloed van anderen op het doen van vrijwilligerswerk. Het ging hier om de vraag aan welke persoon men advies vraagt bij het maken van een belangrijke beslissing en de vraag in welke mate men zich verbonden voelt met een aantal personen waarmee men mogelijk een 15 overeenkomstig kenmerk deelt . Er werd verwacht dat degenen die sterkere verbondenheid vertonen met anderen en die advies vragen aan mensen die dichter bij hun staan (bijvoorbeeld familie of vrienden), makkelijker en in grotere mate beïnvloedbaar zijn in hun keuze om wel of geen vrijwilligerswerk te verrichten. Ondanks dat in bepaalde gevallen wel significante verschillen zijn te vinden tussen vrijwilligers en niet-vrijwilligers en tussen jongeren en ouderen, is het niet gelukt de invloed van deze variabelen op leeftijd en vrijwilligerswerk duidelijk aan te tonen. Uit de vorige paragrafen is gebleken dat het van belang is dat potentiële vrijwilligers actief benaderd worden door organisaties, verenigingen en de gemeente. Het komt erg vaak voor dat er mensen zijn die best wel bereid zijn vrijwilligerswerk te doen, als ze maar gevraagd worden en weten wat dit werk voor anderen in de samenleving kan betekenen. Organisaties benaderen voornamelijk personen uit hun eigen netwerk, omdat zij weten wat ze aan deze mensen hebben. Maar het zou ook een goede kans zijn als men personen probeert te benaderen die buiten de eigen doelgroep vallen. Volgens de besproken theorie (CIVIQ, 2004) zijn bepaalde groepen zoals jongeren, allochtonen of lichamelijk beperkten sterk ondervertegenwoordigd binnen het vrijwilligerswerk, terwijl zij mogelijk wel vrijwilligerswerk zouden willen en kunnen doen. In de vragenlijst is de vraag gesteld aan personen die een leidinggevende of ondersteunende functie hebben binnen een vrijwilligersorganisatie of zij een tekort ervaren aan vrijwilligers binnen de organisatie, en of dit tekort voornamelijk uit jongeren of ouderen bestaat. Van de 142 respondenten die deze vraag hebben beantwoord, geven 61 personen (66%) aan een tekort aan vrijwilligers te hebben, waarvan het in 58 gevallen om een tekort aan jongeren gaat. Wanneer er niet genoeg jongeren binnen de organisatie zelf te vinden zijn, is het dus erg belangrijk om deze van buiten af te benaderen. Dit gebeurt nu nog veel te weinig. In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op de vraag of de gemeente Drimmelen zich meer voor het vrijwilligerswerk moet inzetten, en zo ja, op welke manier men dit kan doen.
15
De tabellen die de aantallen en percentages vrijwilligers/ niet-vrijwilligers en jongeren/ ouderen laten zien bij deze vragen staan vermeld in Bijlage 1, tabel 1.16 en tabel 1.17
90
4.13
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Hoe de gemeente Drimmelen zich voor het vrijwilligerswerk in kan zetten
Aangezien een vrij groot aantal mensen heeft aangegeven matig tot slecht ondersteund te worden door de gemeente Drimmelen in het vrijwilligerswerk dat ze verrichten, is het logisch dat ook een vrij groot aantal van de respondenten (77,4%) heeft aangegeven dat de gemeente Drimmelen zich voor het vrijwilligerswerk en de vrijwilligers in moet zetten. Op welke manier de gemeente dit kan doen, staat aangegeven in tabel 4.13. Uit tabel 4.13 valt af te lezen dat er bepaalde punten van ‘verbetering’ zijn die door een groot aantal respondenten wordt genoemd. De lijst wordt aangevoerd met ‘waardering uiten’, gevolgd door ‘meer betrokkenheid’. Ook geven veel respondenten aan het belangrijk te vinden dat er activiteiten worden georganiseerd voor vrijwilligers en dat het beleid voor vrijwilligers moet worden aangepast. De andere punten worden ook regelmatig genoemd, maar wel in mindere mate dan de bovenstaande opties. Uit de gegevens valt verder af te leiden dat de respondenten op de vraag over de inzet van de gemeente Drimmelen, punten hebben aangekruist die met elkaar samenhangen. Zo heeft een groot deel van de respondenten die hebben aangegeven dat de gemeente meer waardering moet uiten ook aangegeven dat zij meer activiteiten voor vrijwilligers moet organiseren en daarnaast ook meer betrokkenheid moet tonen. Omdat vooral degenen die al vrijwilligerswerk verrichten baat hebben bij de inzet van de gemeente Drimmelen binnen het vrijwilligerswerk, is het logisch dat zij meer waarde hechten aan wat er binnen het vrijwilligerswerk verandert. Dit is dan ook voor een gedeelte terug te zien in de tabel.
RESULTATEN VRAGENLIJSTEN
91
Tabel 4.13 Manieren waarop de gemeente Drimmelen zich voor het vrijwilligerswerk in moet zetten opgedeeld naar vrijwilligers/ niet-vrijwilligers, jonge/ oude vrijwilligers en jong/ oud (in procenten) Manier van inzet:
Nietvrijwilliger 65,0
Vrijwilliger
Oude vrijwilliger 50,0
Jong
Oud
55,7
Jonge vrijwilliger 65,9
71,0**
49,5**
Meer betrokkenheid Beleid aanpassen
47,5
50,4
51,2
50,0
53,2
47,3
45,0
42,6
51,2
37,8
45,2
41,9
Organiseren activiteiten Meer publiciteit
60,0**
30,4**
41,5
24,3
56,5**
25,8**
30,0
33,0
29,3
35,1
29,0
34,4
Meer informatie
62,5**
20,9**
14,6
24,3
30,6
32,3
Bieden contact/ vragen stellen Bieden scholing/ cursussen Beloning/ erkenning Inspraak in beleid
35,0
25,2
19,5
28,4
25,8
29,0
25,0
27,0
24,4
28,4
22,6
29,0
20,0
24,3
36,6*
17,6*
33,9*
16,1*
20,0
17,4
12,2
20,3
14,5
20,4
Betere begeleiding
15,0
15,7
22,0
12,2
16,1
15,1
Waardering uiten
*= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .05 **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01
92
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Degenen die geen vrijwilligerswerk doen, geven aan meer informatie over vrijwilligerswerk te willen ontvangen. Zij zouden ook graag zien dat het mogelijk wordt gemaakt om met vragen over het vrijwilligerswerk bij de gemeente terecht te kunnen. Wanneer de gemeente betere informatie over vrijwilligerswerk verstrekt, kan dit de interesse voor vrijwilligerswerk mogelijk vergroten. Naast dat jongeren het organiseren van activiteiten, waardering uiten en beloning/ erkenning significant belangrijker vinden dan ouderen, zijn er geen grote verschillen waar te nemen. Er blijkt best wel wat onvrede over de inzet van de gemeente Drimmelen te bestaan bij de respondenten in dit onderzoek. Dit blijkt niet alleen uit de antwoorden op de vragen die in de paragrafen van dit hoofdstuk zijn besproken, maar ook uit het aantal respondenten dat nog een opmerking heeft geplaatst op de laatste pagina van de vragenlijst. De gemeente Drimmelen zal er goed aan doen wanneer zij zich op een bepaalde manier voor het vrijwilligerswerk en de vrijwilligers gaat inzetten. In de aanbevelingen in hoofdstuk 5 zal uitvoerig worden ingegaan op deze manieren van betrokkenheid.
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Inleiding
Door middel van dit onderzoek is getracht meer inzicht te verkrijgen in het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Naast het verzamelen van algemene gegevens over de inzet van de gehele bevolking, is er specifieke aandacht uitgegaan naar het verschil tussen jong en oud. Ook is er naar het verschil tussen vrijwilligers en niet-vrijwilligers gekeken waar de gegevens het toelaten. Allereerst moet gezegd worden dat ondanks de aandacht van de gemeente Drimmelen in eerste instantie voornamelijk op jongeren gericht was in de leeftijd van 15 tot 25 jaar, het aandeel jongeren in dit onderzoek beperkt is. Het was namelijk erg moeilijk om genoeg jongeren (bereid) te vinden om mee te werken aan dit onderzoek. Uiteindelijk is de verdeling tussen jong en oud wat gelijker gemaakt, door de leeftijdsgroep jongeren te verhogen naar 35 jaar. Binnen de andere achtergrondkenmerken bestaan ook onevenredige verdelingen. Omdat bepaalde groepen binnen de steekproef nog extra benaderd moesten worden, betekent het dat hier sprake is van een niet geheel representatieve steekproef. Dit onderzoek laat hierdoor niet het ware beeld zien van het gehele vrijwilligerswerk binnen de gemeente Drimmelen. Bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen moet hier wel mee rekening worden gehouden, omdat dit de antwoorden op de onderzoeksvragen kan beïnvloeden. Aan de hand van de theorie en resultaten van de schriftelijke vragenlijst, zullen de verschillende onderzoeksvragen uit hoofdstuk 1 worden beantwoord. Door het beantwoorden van de onderzoeksvragen kunnen er conclusies worden getrokken op het gebied van de inzet en het verschil tussen jong en oud binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Op basis van deze conclusies worden tevens een aantal aanbevelingen gedaan met betrekking tot het vrijwilligerswerk in de gemeente. Een aantal van deze aanbevelingen is ook voor de organisaties en verenigingen binnen de gemeente van belang. Bij deze aanbevelingen gaat het om concrete zaken die de gemeente en de organisaties kunnen aanpassen of verbeteren, waardoor de kwaliteit van het aanbod van vrijwilligerswerk verbeterd kan worden. Tot slot zal er in dit hoofdstuk een aanzet worden gegeven voor eventueel vervolgonderzoek naar vrijwilligerswerk (in de gemeente Drimmelen).
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
94
5.2
Conclusies
Op de volgende pagina’s zullen de conclusies van dit onderzoek volgen. De conclusies zullen behandeld worden aan de hand van de verschillende onderzoeksvragen die zijn opgesteld in hoofdstuk 1. 5.2.1 Onderzoeksvraag 1 ‘In hoeverre verschilt de bevolking van de gemeente Drimmelen met haar inzet binnen het vrijwilligerswerk van de Nederlandse bevolking?’ Dit onderzoek heeft er niet aan bijgedragen om de precieze deelname binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen weer te geven. Omdat er in dit onderzoek gebruik is gemaakt van een niet-representatieve steekproef, zijn er meer niet-vrijwilligers dan vrijwilligers in de steekproef vertegenwoordigd. Wanneer er echter een representatieve steekproef zou worden uitgevoerd onder de Drimmelse bevolking, zou dit vrijwel zeker tot een groter aantal niet-vrijwilligers leiden. Een eerder uitgevoerde (representatieve) burgerenquête in de gemeente Drimmelen laat namelijk een verdeling zien van het aantal vrijwilligers, die de verdeling van het land volgt. De verdeling binnen de groepen vrijwilligers en niet-vrijwilligers, volgen wel beter de verdeling die binnen het vrijwilligerswerk van de Nederlandse samenleving te zien is. Zo zijn er meer ouderen dan jongeren actief binnen het vrijwilligerswerk in deze steekproef. Dit is ook het beeld dat onder de Nederlandse bevolking te zien is. Op de bovenstaande onderzoeksvraag naar het verschil van inzet binnen het vrijwilligerswerk tussen de bevolking van de gemeente Drimmelen en de Nederlandse bevolking, is dus geen antwoord te geven vanwege een nietrepresentatieve steekproef. Toch zijn er een aantal duidelijke verschillen tussen de bevolking van de gemeente Drimmelen en de Nederlandse bevolking. Deze zullen hier worden besproken. Zo is er in de gemeente Drimmelen nog echt sprake van een sterke gemeenschapszin, wat zijn invloed heeft op de manier van inzet binnen het vrijwilligerswerk. Deze gemeenschapszin is vooral nog waar te nemen in plattelandsdorpen/ gemeenten (Dekker e.a., 2007), waar de gemeente Drimmelen ook onder valt. Er bestaat een verschil binnen deze gemeenschapszin, wanneer de verdeling tussen jong en oud wordt bekeken. Het zijn vooral de ouderen in de gemeente die zich nog op de traditionele manier binnen het vrijwilligerswerk inzetten, terwijl de jongeren meer het beeld vertonen dat ook onder de rest van de Nederlandse jongeren is te zien. De Drimmelse jongeren laten een duidelijk beeld zien van een ‘nieuwe vrijwilliger’ (o.a. Hustinx & Lammertyn, 2003), die minder en voor een kortere tijd aan het vrijwilligerswerk te binden zijn en daarnaast in mindere mate vrijwilligerswerk verrichten.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
95
De jongeren in de gemeente Drimmelen verschillen van de Nederlandse jongeren, wanneer kenmerken zoals kerkgang worden besproken. De jongeren in dit onderzoek laten op zowel de vraag of men gelovig is als de vraag of men naar de kerk gaat, een hoger percentage zien dan het Nederlandse gemiddelde van respectievelijk 58 en 76%. De ouderen in dit onderzoek laten nog een groter verschil zien met de Nederlandse cijfers over geloof en kerkgang. Kerkgang en geloof spelen in de gemeente Drimmelen nog een grote rol, terwijl in de landelijke cijfers de ontkerkelijking alleen maar toeneemt. Omdat er een dergelijk groot aantal respondenten aangeeft gelovig te zijn en naar de kerk te gaan, zijn er ook veel van de vrijwilligers in dit onderzoek binnen de sector levensbeschouwing actief. Ook dit beeld zien we minder vaak onder de Nederlandse bevolking. Wanneer de samenstelling van de Nederlandse bevolking wordt bekeken, valt te zien dat het aantal alleenstaanden groeit, het aantal traditionele ‘kostwinnersgezinnen’ afneemt en de samenleving verkleurt (o.a. Dekker e.a., 2007). De samenstelling van de respondenten in dit onderzoek laat een ander beeld zien. De gemeente Drimmelen is een overwegend witte gemeente, waar het aantal traditionele gezinnen overheerst. Dit beeld is vaker te zien in plattelandsgemeentes, waar de gemeente Drimmelen toe behoort. Bij de verdelingen tussen vrijwilligers en niet-vrijwilligers zijn minder grote verschillen te vinden tussen de gemeente Drimmelen en de Nederlandse bevolking. Naast dat de respondenten in deze steekproef meer vrijwilligerswerk verrichten in de sector levensbeschouwing, zijn er weinig grote verschillen waar te nemen. De respondenten in deze steekproef geven iets vaker aan meerdere taken binnen het vrijwilligerswerk te verrichten en men is ook iets actiever binnen meerdere sectoren dan de Nederlandse bevolking. De tijd die wordt besteed aan het vrijwilligerswerk ligt hierdoor ook iets hoger dan het Nederlands gemiddelde van 1 tot 1,5 uur (Dekker e.a., 2007). Kort samengevat, komt het er op neer dat de gemeente Drimmelen wel verschilt van het landelijke beeld. Deze verschillen zijn voornamelijk te ‘wijten’ aan het verschil tussen stad en platteland. De gemeente Drimmelen, en dan voornamelijk de ouderen binnen de gemeente, houdt zich nog sterk vast aan het plichtsgevoel en de sociale verbondenheid van mensen. De jongeren in de gemeente laten ook nog gedeeltelijk dit beeld zien, maar zij volgen steeds meer het beeld van de opkomst van een nieuwe vrijwilliger. Het beeld van een traditionele gemeenschap zorgt echter niet voor het grotere aandeel vrijwilligers, dit wordt veroorzaakt door een niet representatieve steekproef, maar uit zich vooral in de manier waarop men zich binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen inzet.
96
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
5.2.2 Onderzoeksvraag 2 ‘Hoe groot is het aandeel van de leeftijdsgroepen jong en oud binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen?’ Hoewel er in dit onderzoek de meeste aandacht is uitgegaan naar de groep jonge vrijwilligers, zijn zij in mindere mate aanwezig dan de oudere vrijwilligers in dit onderzoek. De verdeling van jonge en oude vrijwilligers ligt in dit onderzoek op 34,8% jonge vrijwilligers en 65,2% oudere vrijwilligers. Uit de gegevens over de Nederlandse bevolking blijkt, dat er binnen de samenleving ook een groter aantal ouderen actief als vrijwilliger. Daarnaast wordt er in de meeste onderzoeken een afname van het aantal jongeren binnen het vrijwilligerswerk geconstateerd (Hustinx, 1998; Dekker e.a., 2007). Er kunnen op deze onderzoeksvraag verder geen harde uitspraken gedaan worden, omdat er in dit onderzoek geen gebruik is gemaakt van een representatieve steekproef. De verwachting is wel dat wanneer de gemeente Drimmelen besluit een representatieve steekproef uit te voeren, het aantal ouderen groter zal zijn dan het aantal jongeren binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente. De verdeling tussen jong en oud, zal waarschijnlijk iets meer de verdeling van het landelijk gemiddelde gaan volgen. Volgens landelijke gegevens zet ongeveer 26% van de jongeren zich in als vrijwilliger en onder de ouderen ligt dit percentage tussen de 35 en 40% (Dekker e.a., 2007). Het aantal jongeren en ouderen dat vrijwilligerswerk verricht binnen dit onderzoek ligt een stuk hoger, aangezien in dit onderzoek vooral personen zijn benadert die vrijwilligerswerk doen. 5.2.3 Onderzoeksvraag 3 ‘Wat zijn de verschillen in deelname aan vrijwilligerswerk tussen de jongere en oudere bevolking binnen de gemeente Drimmelen?’ In dit onderzoek zijn verschillen gevonden tussen jong en oud en hun manier van inzet binnen het vrijwilligerswerk. In het theoretisch hoofdstuk is de variabele leeftijd aan de hand van twee benaderingen besproken. Allereerst de levensfasebenadering, waar verschillen tussen jong en oud toe te schrijven zijn aan veranderende levensomstandigheden. Men heeft het gevoel dat men het drukker heeft gekregen. Daarnaast is de socialisatie-hypothese behandeld. Deze koppelt de verschillen tussen jong en oud aan de geboortecohorten waartoe men behoort. Elke periode levert andere gebeurtenissen en ervaringen die van invloed kunnen zijn op het gedrag van mensen (De Haan & Knulst, 2000). Bij beide benaderingen wordt zowel naar het huidig gedrag als naar het vroegere gedrag gekeken. In dit onderzoek kan echter alleen het huidige gedrag van jong en oud met elkaar worden vergeleken omdat er geen gegevens over de voormalige inzet van deze groepen beschikbaar zijn.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
97
De groep jongeren in dit onderzoek geeft als reden voor het niet verrichten van vrijwilligerswerk aan dat men een gebrek aan tijd heeft. Dit blijkt ook uit de resultaten over tijdsbesteding in dit onderzoek. Jongeren besteden meer tijd aan werk dan ouderen en zij combineren dit vaak ook nog met studeren en naar school gaan. De ouderen in dit onderzoek geven minder vaak aan te weinig tijd te hebben om vrijwilligerswerk te doen. Dat men voldoende tijd heeft om vrijwilligerswerk te doen, blijkt uit de hoeveelheid tijd in uren die men aan vrijwilligerswerk besteed. Ouderen besteden veel meer tijd aan vrijwilligerswerk dan jongeren in dit onderzoek. Volgens landelijke gegevens (o.a. Hustinx & Lammertyn, 2003) zijn jongeren vandaag de dag in grotere mate individualistisch ingesteld. Dit betekent dat het eigen individu steeds vaker op de eerste plek komt. Wanneer men besluit vrijwilligerswerk te doen, moet hier dan ook vaak iets tegenover staan. Dit hangt samen met de resultaten over de motieven voor het verrichten van vrijwilligerswerk. De jongeren in dit onderzoek houden er in grotere mate dan ouderen egoïstische/ individualistische motieven op na. Men wil iets van het vrijwilligerswerk leren of doet vrijwilligerswerk omdat het gaat staat op het cv. De ouderen in dit onderzoek vinden dit ook wel belangrijk, maar hechten meer waarde aan wat anderen van het doen van vrijwilligerswerk vinden. Men vindt het ook belangrijk dat men door vrijwilligerswerk anderen kan helpen. De jongeren in dit onderzoek zijn ondanks dat ze individualistische motieven laten zien, niet overwegend minder altruïstisch van persoonlijkheid. De jongeren hebben, ook al is het een verschil van bijna niets, een hogere score op het persoonlijkheidskenmerk ‘altruïsme’ dan ouderen. Dat jongeren als vereiste hebben dat het vrijwilligerswerk vooral leuk, flexibel en afwisselend moet zijn, blijkt uit de sectoren waarbinnen zij vrijwilligerswerk verrichten. Jongeren zijn voornamelijk actief in de sector sport en recreatie en daarnaast in andere sectoren die actief vrijwilligerswerk bieden. De ouderen in dit onderzoek zijn daarentegen actiever in de sectoren waar men ook over bepaalde vaardigheden moet beschikken en waar de hoofdreden van het doen vrijwilligerswerk meer ligt bij het ondersteunen van de organisatie. Bij de taken die men verricht is hetzelfde beeld te zien. Jongeren zijn voornamelijk actief bij taken als activiteitenbegeleiding en daarnaast verrichten zij taken die niet zo regelmatig verricht hoeven te worden. De jongeren die vrijwilligerswerk verrichten zijn over het algemeen ook meestal maar in één of soms twee sectoren binnen het vrijwilligerswerk actief en verrichten daar ook maar een beperkt aantal taken. De oudere vrijwilligers in dit onderzoek combineren vaak meerde sectoren en taken en zoals hierboven al staat beschreven. Zij besteden over het algemeen ook meer tijd aan het vrijwilligerswerk.
98
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Uit al deze bevindingen valt te concluderen dat de jongeren in dit onderzoek verschillen van ouderen in hun inzet binnen het vrijwilligerswerk. Jongeren zijn in mindere mate actief binnen het vrijwilligerswerk dan de oudere leeftijdsgroep. De jongeren in dit onderzoek hebben aangegeven het te druk te hebben voor het vrijwilligerswerk. Het kan zijn dat wanneer men het wat rustiger krijgt, men wel vrijwilligerswerk zal doen, aangezien de gemiddelde leeftijd waarop de respondenten aangeven met vrijwilligerswerk te zijn begonnen op 26 jaar ligt. Echter moet in acht worden genomen dat men op een steeds latere leeftijd met vrijwilligerswerk begint en dat een vrij groot aantal jongeren in dit onderzoek heeft aangegeven geen zin of interesse te hebben in vrijwilligerswerk. Dit in combinatie met het feit dat jongeren in steeds mindere mate de mogelijkheid hebben om met het vrijwilligerswerk in contact te komen (Hustinx, 1998), is geen positief gegeven. Een groot aantal respondenten geeft aan een tekort aan voornamelijk jonge vrijwilligers binnen haar organisatie of vereniging te hebben. Er zullen daarom bepaalde stappen ondernomen moeten worden om het aandeel jongeren niet nog meer af te laten nemen, aangezien zij in de toekomst mede vanwege de vergrijzing hard nodig zijn binnen het vrijwilligerswerk. 5.2.4 Onderzoeksvraag 4 ‘Op welke manier(en) wil men door de gemeente Drimmelen op het gebied van vrijwilligerswerk ondersteund/ gestimuleerd worden?’ De gemeente Drimmelen zet zich op dit moment nog weinig in voor het vrijwilligerswerk binnen haar gemeente. Dit moet wel veranderen wil men dat het percentage vrijwilligers niet afneemt. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat veel mensen aangeven slecht of matig ondersteund te worden door de gemeente Drimmelen in de activiteiten die men als vrijwilliger verricht. Op dit moment is de gemeente inderdaad ook nog weinig aanwezig binnen het vrijwilligerswerk. De gemeente Drimmelen heeft ook nog geen beleidsregels voor het vrijwilligerswerk zelf. Omdat veel mensen aan hebben gegeven niet goed door de gemeente ondersteund te worden, is het niet opmerkelijk dat veel respondenten van mening zijn dat de gemeente Drimmelen zich extra voor het vrijwilligerswerk in moet zetten. Dit wordt voornamelijk door degenen die vrijwilligerswerk verrichten belangrijk gevonden. Niet-vrijwilligers zijn logischerwijs minder geïnteresseerd in wat er met het vrijwilligerswerk in de gemeente gebeurt. Uit de resultaten naar de vraag hoe de gemeente zich voor het vrijwilligerswerk kan inzetten, is gebleken dat vrijwilligers voornamelijk waardering willen voor het werk dat ze verrichten. Deze waardering uit zich niet zozeer in een beloning, maar hangt meer samen met het bieden van betrokkenheid en het organiseren van activiteiten. Uit analyses blijkt dat degenen die aan heb-
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
99
ben gegeven dat de inspanningen die men binnen het vrijwilligerswerk verricht niet gewaardeerd worden, ook degenen zijn die aan hebben gegeven waardering te willen voor het werk dat ze doen. Verder valt op dat een groot aantal mensen meerdere punten aan heeft gegeven waarop de gemeente Drimmelen zich kan richten. Het is dus belangrijk dat de gemeente zich niet op één bepaalde manier inzet, maar de inzet probeert te verdelen over de (individuele) wensen en behoeften van de verschillende groepen van vrijwilligers. Mensen verschillen van elkaar in hetgeen ze willen en nodig hebben. Jongeren geven bijvoorbeeld vaker dan ouderen aan een beloning te willen voor het vrijwilligerswerk dat ze doen. Dit hoeft niet zozeer een geldelijke beloning te zijn, maar kan ook in de vorm van studiepunten of een diploma worden geboden. Naast een beloning en erkenning, vinden jongeren het ook belangrijk dat er activiteiten v0or vrijwilligers worden georganiseerd. Aan de respondenten die vrijwilligerswerk doen of hebben gedaan, is de vraag gesteld waar het vrijwilligerswerk aan moet voldoen. Ook hier kan de gemeente Drimmelen naar kijken bij het opstellen van nieuw vrijwilligersbeleid. Het vrijwilligerswerk moet voldoen aan afwisselende taken, maar ook aan duidelijke afspraken, het hebben van verantwoordelijkheden en goede begeleiding en ondersteuning. De gemeente Drimmelen kan in samenwerking met de verschillende organisaties en verenigingen afspraken maken hoe men het aanbod van vrijwilligerswerk hierop kan aanpassen. Wat niet in de tabellen is te zien, maar wat wel vaak genoemd is bij de opmerkingen in de vragenlijst is dat er te weinig of geen subsidie is. De gemeente Drimmelen kan zich alleen maar voor het vrijwilligerswerk inzetten, in samenwerking met de organisaties die van vrijwilligers gebruik maken. Deze samenwerking is nodig om samen iets te kunnen betekenen/ veranderen binnen het vrijwilligerswerk. Om deze samenwerking te bevorderen en te stimuleren is er subsidie voor de organisaties nodig. Zonder subsidie hebben zij niet de middelen om zich extra voor het vrijwilligerswerk in te kunnen zetten. Uit de resultaten van de vragenlijst blijkt dat er nogal wat onvrede bestaat over de gemeente Drimmelen en in mindere mate over de organisaties zelf. Degenen die aangeven slecht ondersteund te worden en nadelen zien aan het vrijwilligerswerk dat zij verrichten, zijn toch nog in vrij grote mate als vrijwilliger actief. Op dit moment wordt tijdgebrek als belangrijkste reden gegeven waarom men geen vrijwilligerswerk verricht, of waarom men met vrijwilligerswerk gestopt is, wat betekent dat de gemeente Drimmelen hier weinig aan kan veranderen. Het is echter wel belangrijk om te kijken wat men als gemeente voor haar vrijwilligers kan betekenen. De gemeente kan het natuurlijk niet veroorloven in een tijd van toenemende tekorten aan vrijwilligers, dat door geen/ slechte ondersteuning vrijwilligers met het vrijwilligerswerk stoppen.
100
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
5.2.5 Onderzoeksvraag 5 ‘Op welke manier(en) kan men (potentiële) vrijwilligers benaderen om vrijwilligerswerk te (blijven) verrichten?’ Ondanks dat vrij veel personen in de gemeente Drimmelen zich voor het vrijwilligerswerk inzetten, is het belangrijk als gemeente om meer betrokkenheid in het vrijwilligerswerk te tonen. Uit het onderzoek is gebleken dat ondanks het redelijke aantal vrijwilligers, er maar weinig jongeren actief zijn binnen het vrijwilligerswerk. Daarnaast geven veel organisaties aan een tekort te hebben aan voornamelijk (jonge) vrijwilligers. Het deelnamecijfer aan vrijwilligerswerk van de Nederlandse samenleving neemt volgens een aantal onderzoeken af (o.a. Bosch & van Daal, 2004; CIVIQ, 2004) en de andere onderzoeken die over een stabiel percentage spreken, voorspellen zeker geen toename. De ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk kunnen als zorgelijk worden beschouwd, aangezien er een toenemende behoefte is aan nieuwe vrijwilligers. De vraag naar vrijwilligers overstijgt steeds vaker het aanbod en dat zal in de toekomst nog erger worden. Het is dus van belang dat de gemeente Drimmelen weet hoe zij zich binnen het vrijwilligerswerk in kan zetten. Hieronder zullen een aantal aanbevelingen gedaan worden voor de gemeente Drimmelen en de organisaties en verenigingen die in de gemeente Drimmelen gevestigd zijn. Allereerst zullen er aanbevelingen volgen op het gebied van het werven van vrijwilligers. Daarna komen er aanbevelingen aan bod op het gebied van het behouden van vrijwilligers. Er zullen ook specifieke aanbevelingen zijn voor de groep jongeren, omdat deze groep het meest gestimuleerd moet worden om vrijwilligerswerk te gaan verrichten. 5.2.6 Aanbevelingen omtrent het werven van vrijwilligers Uitvoering van het (vrijwilligers) beleidsplan Een vrijwilligersbeleid gaat aan alle aanbevelingen omtrent het werven van vrijwilligers vooraf. Het is belangrijk om een beleidsplan op te zetten op het gebied van vrijwilligerswerk. Hierin zou moeten staan hoe men het vrijwilligerswerk aan moet pakken en wat de belangrijke punten zijn op het gebied van vrijwilligerswerk. Pas wanneer dit allemaal duidelijk is kunnen de andere aanbevelingen worden uitgevoerd. Maatschappelijke stage Om de maatschappelijke inzet in de toekomst op het huidige niveau te behouden, is het noodzakelijk meer jongeren bij het vrijwilligerswerk te betrekken. In 2003 is gestart met de ontwikkeling van maatschappelijke stages. Het kabinet heeft zelfs in haar regeerakkoord van 2007 de maatschappelijke stage op een bepaald punt van de schoolcarrière verplicht gesteld. Hiermee kunnen jongeren in contact komen met het vrijwilligerswerk en zien welke voordelen het vrijwilligerswerk voor hen kan hebben, maar ook wat zij voor anderen kunnen betekenen.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
101
Jongeren zijn in beperkte mate betrokken bij het vrijwilligerswerk. Vooral onder lager opgeleiden is dit sterker het geval. Het bieden van een maatschappelijke stage is dus een goede manier om het vrijwilligerswerk onder de aandacht van jongeren te brengen. Directe benadering Het is gebleken dat mensen vooral in contact komen met vrijwilligerswerk doordat zij gevraagd zijn door familie of vrienden of door de organisatie zelf omdat men daar al lid van is. Degenen die gevraagd zijn om vrijwilligerswerk te doen, blijven over het algemeen ook langer als vrijwilliger actief binnen een organisatie. Een organisatie zou in haar zoektocht naar vrijwilligers naast het eigen ledenbestand, ook buiten haar eigen netwerk naar vrijwilligers moeten zoeken. Binnen het eigen netwerk zijn namelijk niet altijd de mensen te vinden met de juiste vaardigheden of capaciteiten die men zoekt, terwijl deze mensen buiten de organisatie wel te vinden zijn. Jongeren kan men door middel van directe benadering ook meer bij het vrijwilligerswerk betrekken. Naast de grote groep jongeren die geen interesse heeft in het vrijwilligerswerk, zijn er ook jongeren die zich hier eigenlijk wel voor in willen zetten. Vaak is het punt van niet gevraagd worden een belemmering in de deelname van deze groep binnen het vrijwilligerswerk. Persoonlijke benadering werk het beste bij de werving van vrijwilligers. Uit dit onderzoek is gebleken dat benadering via een nieuwsbrief, email of de eigen website niet werkt. Een mogelijkheid zou zijn om één of meerdere keren per jaar een dag te organiseren waarop men direct mensen benadert voor het vrijwilligerswerk, en waarop vrijwilligers en niet-vrijwilligers met elkaar in contact kunnen komen. Dit zou in samenwerking met de gemeente kunnen gebeuren. Als men weet wat een organisatie doet en te bieden heeft zal men eerder vrijwilligerswerk gaan doen voor de organisatie dan wanneer er helemaal geen binding bestaat. Andere vormen van vrijwilligerswerk bieden Het blijkt dat veel organisaties in een bepaald regime blijven zitten als het om vraag en aanbod van vrijwilligerswerk gaat. Een organisatie heeft vaak andere behoeften aan de inzet van vrijwilligers, dan vrijwilligers vandaag de dag willen bieden. Het is van belang voor organisaties om te kijken of de manier waarop men wil dat vrijwilligers zich voor de organisatie inzetten, ook de manier is waarop vrijwilligers dit willen doen. Als dit niet met elkaar overeenkomt is het belangrijk dat men de vraag aanpast op het huidige aanbod. Vrijwilligers willen flexibiliteit binnen het vrijwilligerswerk en een organisatie zou hier in haar taken in mee moeten gaan, wil men geen tekorten aan vrijwilligers veroorzaken. Contactmogelijkheden
102
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Veel mensen doen geen vrijwilligerswerk omdat men niet weet wat het inhoudt en wat men precies binnen het vrijwilligerswerk kan betekenen. Het is dus belangrijk om het vrijwilligerswerk onder de aandacht te brengen. Er zijn veel mensen die aangeven dat er te weinig informatie beschikbaar is over het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Ook krijgt het vrijwilligerswerk te weinig publiciteit. Mensen geven aan te weinig mogelijkheden hebben om contact te krijgen met de organisaties. Dit geldt in grotere mate nog meer voor de gemeente. Als organisatie zou men vaker aan de vrijwilligers kunnen doorgeven wat de ontwikkelingen zijn binnen de organisatie en kan men aangeven wat men de vrijwilliger te bieden heeft en wat men ervan verwacht. De gemeente zou regelmatig bij willekeurige vrijwilligers kunnen peilen hoe het met hun vrijwilligerswerk staat. Ook moet de gemeente Drimmelen meer contact onderhouden met de organisaties. Het is van belang dat men elkaar op de hoogte houdt van veranderingen en ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk. Ook moet de drempel lager zijn, om met problemen en behoeften bij de gemeente aan te kloppen. Een aantal personen gaf aan dat er teveel papierwerk aan subsidie aanvragen vooraf gaat. De regelingen omtrent vrijwilligerswerk zouden dus verbeterd moeten worden. Subsidiëring Zoals al eerder werd gezegd, is er subsidiëring nodig van organisaties wil men zich actiever in kunnen zetten bij het werven van vrijwilligers. Organisaties hebben vaak een tekort aan vrijwilligers en moeten het op financieel gebied regelmatig redden met beperkte middelen. Om actief nieuwe vrijwilligers te kunnen benaderen, is geld nodig. De gemeente Drimmelen zou dus meer geld vrij moeten maken voor de werving van nieuwe vrijwilligers binnen organisaties. Databestand opstellen Een mogelijkheid om nieuwe vrijwilligers te werven zou een vacaturebank zijn, waarin organisaties hun vraag naar vrijwilligers aan kunnen geven en waar personen zich aan kunnen bieden als vrijwilliger. Een databank zal echter alleen effectief zijn, wanneer het bestaan ervan goed onder de aandacht wordt gebracht, en de vraag en aanbod up to date wordt gehouden. Een databank zal effectiever zijn onder de oudere leeftijdsgroepen dan onder jongeren. Jongeren stappen namelijk minder snel uit zichzelf op iets nieuws af waardoor een vacaturebank onder deze groep minder effectief zal zijn. Naast dat het belangrijk is om nieuwe mensen te werven voor het vrijwilligerswerk, is het ook belangrijk om te kijken hoe men de vrijwilligers kan behouden. De aanbevelingen op het gebied van het behouden van vrijwilligers zullen hieronder worden besproken.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
103
5.2.7 Aanbevelingen omtrent het behouden van vrijwilligers Geven van waardering Een groot deel van de respondenten heeft aangegeven dat de gemeente Drimmelen meer waardering moet geven aan vrijwilligers. Dit kan bijvoorbeeld door middel het organiseren van dagen waarop de vrijwilligers voor het vrijwilligerswerk dat ze gedaan hebben, worden bedankt. Ook kan het zijn dat de gemeente haar waardering laat blijken door iedere maand een vrijwilliger te kiezen die iets bijzonders heeft gedaan en deze in het zonnetje te zetten. Dit zouden dan niet alleen ouderen moeten zijn. De aandacht kan ook uitgaan naar jongeren die actief zijn binnen het vrijwilligerswerk. Door waardering aan jongeren te tonen, laat het de jongeren zien dat ook zij belangrijk zijn voor het vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen. Vergroten van de betrokkenheid Het vergroten van de betrokkenheid hangt samen met het geven van waardering. De waardering die vrijwilligers wensen, uit zich bijvoorbeeld door meer betrokkenheid te tonen voor het vrijwilligerswerk. Het vergroten van de betrokkenheid zou bewerkstelligd kunnen worden door het organiseren van activiteiten voor vrijwilligers (dit is ook een aanbeveling voor het behouden van vrijwilligers), maar ook door organisaties en haar vrijwilligers te bezoeken en te kijken waar men zich mee bezig houdt en wat men voor activiteiten verricht. Verbetering communicatie gemeente en organisaties Het is belangrijk wanneer men vrijwilligers wilt behouden, dat er samengewerkt wordt op het gebied van vrijwilligerswerk. Het blijkt dat de communicatie tussen de gemeente en de verschillende organisaties niet altijd lekker loopt. Dit komt omdat de gemeente het in het verleden wel eens af heeft laten weten als men beloofd had langs te komen bij een organisatie. Dit komt de samenwerking in de toekomst niet ten goede. Het is daarom van belang om de contacten tussen de gemeente en de organisaties te verbeteren, zodat men samen aan het behoud van vrijwilligerswerk kan werken. De gemeente en de organisaties hebben elkaar hierbij nodig en kunnen veel van elkaar leren. Bieden van een beloning Vooral jongeren zijn te interesseren voor het vrijwilligerswerk wanneer er iets tegenover staat. Het zou een mogelijkheid zijn jongeren een bepaalde beloning te bieden wanneer zij besluiten om vrijwilligerswerk te gaan doen. Dit kan bijvoorbeeld een beloning zijn in de vorm van studiepunten of een diploma. Wanneer men eenmaal wat langer bezig is met het vrijwilligerswerk ziet men eerder het belang in van vrijwilligerswerk en zal een beloning een minder grote rol spelen.
104
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Vragen naar de redenen voor het stoppen met vrijwilligerswerk Het kan van belang zijn voor organisaties om te vragen aan degenen die met vrijwilligerswerk stoppen, wat de redenen daarvoor zijn. Als het gaat om omstandigheden binnen de organisatie, dan kan men hierop inspelen. Zaken als tijdgebrek of het prefereren van betaal werk als redenen om te stoppen, kunnen echter niet veranderd worden. Het is tevens belangrijk om op een nette manier van een vrijwilliger afscheid te nemen. Als een vrijwilliger aangeeft gestopt te zijn omdat men het niet meer kan combineren met andere bezigheden, kan het zijn dat wanneer men op een nette manier bij de organisatie is weg gegaan men in de toekomst, wanneer men het weer wat rustiger heeft, bij deze organisatie terugkeert. Ontwikkelingen en behoeften blijven volgen Tenslotte is het belangrijk dat de gemeente en organisaties de ontwikkelingen en behoeften binnen het vrijwilligerswerk blijven volgen. Mensen veranderen in hun inzet binnen het vrijwilligerswerk en ook kunnen de redenen waarom men met vrijwilligerswerk is begonnen en waarom men nu nog als vrijwilliger actief is, van elkaar verschillen. De gemeente doet er goed aan om regelmatig met organisaties en vrijwilligers in contact te treden en de ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk te peilen. Wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn op het gebied van vrijwilligerswerk of wanneer bepaalde behoeften aan ondersteuning zijn veranderd, kan men hier vrij snel op inspelen. De maatschappij verandert erg snel, waardoor het belangrijk is steeds op de hoogte te zijn wanneer er dingen veranderen. Het is makkelijker om regelmatig kleine punten in het beleid aan te passen, dan wanneer dit maar eens in de zoveel jaar gebeurt. Dan zijn er zoveel zaken veranderd, dat het weer veel moeite kost om een correct beeld van het vrijwilligerswerk in je gemeente te krijgen. 5.3
Vervolgonderzoek
Met behulp van de gegevens uit dit onderzoek kon slechts gedeeltelijk een antwoord worden gegeven op de vraag naar hoe jongeren zich binnen het vrijwilligerswerk inzetten. Debet hieraan was het feit dat jongeren minder bereid waren om mee te werken aan dit onderzoek. Om vooral de vraag te kunnen beantwoorden wat jongeren aan ondersteuning en stimulering willen/ nodig hebben op het gebied van vrijwilligerswerk, zullen jongeren nog eens extra benaderd moeten worden om hierover duidelijke resultaten te krijgen. Om een representatief onderzoek uit te voeren omtrent vrijwilligerswerk en de inzet van vrijwilligers, moeten de inwoners willekeurig worden benaderd. Dit zou bijvoorbeeld kunnen met behulp van de gegevens uit het bevolkingsregister. In dit onderzoek werd het gebruik van het bevolkingsregister niet goed gekeurd, waardoor het moeilijk is mensen at random te bereiken.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
105
Er zou meer onderzoek gedaan kunnen worden naar degenen die geen vrijwilligerswerk verrichten. Omdat niet-vrijwilligers in dit onderzoek niet zo sterk vertegenwoordigd waren, moeten alle bevindingen met enige voorzichtigheid benaderd worden. Het is erg interessant om te weten wat de redenen zijn waarom mensen geen vrijwilligerswerk verrichten en wat men eventueel kan veranderen, zodat zij dit eventueel wel zouden gaan doen. Tenslotte zou kunnen worden gekeken naar een zo snel mogelijke invoer van de maatschappelijke stage voor jongeren. Een maatschappelijk stage is een goede mogelijkheid om jongeren met vrijwilligerswerk in contact te laten komen. Jongeren zijn de toekomst binnen het vrijwilligerswerk dus is het zeker van belang dat men verschillende stappen onderneemt om het aantal jongeren binnen het vrijwilligerswerk in de gemeente te vergroten en zeker niet laat afnemen. 5.4
Tot slot
Opvallend was bij dit onderzoek dat het lang heeft geduurd voordat er een redelijke respons op de vragenlijst was. Vooral jongeren waren maar weinig bereid hun medewerking te verlenen aan dit onderzoek. Ondanks de lage respons zijn er toch belangrijke resultaten in dit onderzoek naar voren gekomen, die gebruikt kunnen worden als input voor vrijwilligersbeleid. Hier gaat het vooral om de wensen en behoeften van vrijwilligers en hoe de gemeente hierop kan inspelen. Ook is het nut van het invoeren van de maatschappelijke stage duidelijk naar voren gekomen. Er zijn maar weinig jongeren die vrijwilligerswerk verrichten binnen de gemeente Drimmelen. Een maatschappelijke stage is een goed middel om de jongeren in de gemeente met vrijwilligerswerk in contact te laten komen. Uit dit onderzoek blijkt dat er over bepaalde zaken nog niet voldoende bekend is en hier mogelijk extra onderzoek naar gedaan moet worden. Hier gaat het om de echte deelnamecijfers binnen het vrijwilligerswerk. Omdat dit onderzoek niet representatief is voor de bevolking in de gemeente Drimmelen kunnen er geen harde uitspraken gedaan worden over aantallen en percentages binnen het vrijwilligerswerk. Dit heeft de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek in zekere mate beperkt. Er is een groot aantal, dat van mening is dat er dingen moeten veranderen binnen het vrijwilligerswerk. Voor de gemeente en de organisaties is hier een belangrijke rol weggelegd. Om de deelname aan vrijwilligerswerk op peil te houden moeten de organisaties en de gemeente actief met het vrijwilligerswerk aan de slag gaan. De bevolking binnen de gemeente Drimmelen is op dit moment redelijk actief binnen het vrijwilligerswerk, alleen zijn bepaalde bevolkingsgroepen ondervertegenwoordigt. Het is dus vooral voor in de toekomst belangrijk dat er nu wat gedaan wordt.
106
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Dit rapport zal dienen als input voor vrijwilligersbeleid. Met dit vrijwilligersbeleid kan men uiteindelijk aan de slag om de deelname van jongeren aan het vrijwilligerswerk te vergroten.
Literatuurlijst Baarda D.B., Goede, M.P.M. de & Kalmijn, M. (2000). Basisboek enquêteren en gestructureerd interviewen. Groningen: Wolters-Noordhoff. Baker, T.L. (1999). Doing social research. Boston: McGraw-Hill. Becker, J. & Hart, J. de (2006). Godsdienstige veranderingen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Bekkers, R. (2004). ‘Nee heb je, ja kun je krijgen’. De effectiviteit van fondsenwervings- en rekruteringsstrategieën van maatschappelijke organisaties. Utrecht: Universiteit van Utrecht. Bekkers, R. (2004). Giving and volunteering in the Netherlands. Sociological and psychological perspectives. Utrecht: Universiteit van Utrecht. Bekkers, R.; Flap, H. & Völker, B. (2005). Social networks of participants in voluntary associations. Utrecht: Universiteit van Utrecht. Bekkers, R.; Hooghe, M. & Stolle, D. (2005). Lange termijneffecten van jeugdparticipatie. Persistente effecten van deelname aan jeugdverenigingen in Nederland en de Verenigde Staten. Utrecht: Universiteit van Utrecht. Bosch, A. & Daal, P. van (2004). Met elkaar. Sociale participatie in NoordBrabant. Tilburg: Gianotten. Boutellier, H.; Broenink, N. & Steketee, M. (2004). Een sociaal jaar voor jongeren in Nederland. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Breur, J. (2004). Gevraagd vrijwilligers! Een onderzoek naar de attitude ten aanzien van vrijwilligerswerk onder seniorleden van tennisvereniging Bastion Baselaar te ’s Hertogenbosch. Tilburg: Universiteit van Tilburg. CIVIQ (2004). Uitsluiten of uitnodigen? Trendrapport vrijwilligerswerk 2004/ 2005. Utrecht: CIVIQ Uitgeverij. Dekker, P. (1999). Vrijwilligerswerk vergeleken: Nederland in internationaal en historisch perspectief. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P. & Hart, J. de (2001). Kerk en kapitaal revisited: een analyse van de samenhang tussen godsdienstigheid en sociaal kapitaal in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
108
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Dekker, P.; Hart, J. de & Faulk, L. (2007). Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P. & Halman, L. (2003). The values of volunteering : cross-cultural perspectives. New York: Kluwer Academic. Dijk, J. van & Boin, R. (1993). Volunteer labour supply in the Netherlands. Economist, 141, 3, pp. 402-416. Daal, H.J. van, (1990). Vrijwilligerswerk en informele hulp in Nederland. Een inventarisatie van onbetaald werk buiten het eigen huishouden, in het bijzonder op het gebied van hulpverlening. NIMAWO: ’s-Gravenhage. Gemeente Drimmelen (2005). Burgerenquête 2005. Drimmelen: Gemeente Drimmelen. Haan, J. de & Knulst, W. (2000). Het bereik van de kunsten : een onderzoek naar veranderingen in de belangstelling voor beeldende kunst en podiumkunst sinds de jaren zeventig. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hart, J. de (2005). Landelijk verenigd. Grote ledenorganisaties over ontwikkelingen op het maatschappelijk middenveld. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Herzberg, F. (1974). Work and the nature of man. London: Crosby Lockwood Staples. Hinkle, D.E.; Wiersma, W. & Jurs, S.G. (1998). Applied statistics for the behavioural sciences. Boston: Houghton Mifflin Company. Hustinx, L. (1998). Jongeren en hun vrijwillig engagement: een nieuwe stijl van vrijwilligerswerk? Tijdschrift voor Sociologie, 19, 2, 111-148. Hustinx, L. & Lammertyn, F. (2003). Collective and reflexive styles of volunteering: a sociological modernization perspective. Voluntas: International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations, 14, 2, 167-187. Hustinx, L. & Lammertyn, F. (2000). Solidarity and volunteering under reflexive-modern sign: towards a new conceptual framework. Leuven: Leuven University. Inglehart, R. (1997). Modernization and postmodernization: cultural, economic, and political change in 43 societies. Princeton: Princeton University Press.
LITERATUURLIJST
109
Knulst, W. & Eijck, K. van (2002). Vrijwilligers in soorten en maten II. Ontwikkelingen in de periode 1985-2000. Tilburg: Faculty of Social & Behavioral Sciences, Tilburg University. Lindeman, E.M. (1996). Participatie in vrijwilligerswerk. Amsterdam: Thesis Publishers. Maslow, A.H. (1972). Psychologie van het menselijk zijn. Rotterdam: Lemniscaat. Meijs, L.C.P.M. (1997). Management van vrijwilligersorganisaties. Utrecht: NOV publicaties. Nationale Jeugdraad (2005). Onderzoeksverslag Jeugdraadpanel Vrijwilligerswerk. Utrecht: Nationale Jeugdraad. NOV & SVM (2002). Onvoltooide toekomst. Trendrapport vrijwilligerswerk 2002. Utrecht: NOV Publicatie Services. Pelsmacker, P. de & Kenhove, P. van (1999). Marktonderzoek. Methoden en toepassingen. Leuven/ Apeldoorn: P. De Pelsmacker, P. Van Kenhove en Garant Uitgevers N.V. Pennen, T. van der (2003). Ontwikkeling in het lokaal vrijwilligersbeleid. Het internationaal jaar voor de vrijwilligers; een jaar later. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Penner, L.A. (2004). Volunteerism and social problems: making things better or worse? The journal of social issues, 60 ,nr.3, 645-666. Poel, H. van der (1999). Tijd voor vrijheid. Inleiding tot de studie van de vrijetijd. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Putnam, R.D. (1996). The strange disappearance of civic America. The American Prospect, 7, 24. Schuyt, T. N.M. (1997). Geven in Nederland : onderzoek naar giften door individuen, fondsen en bedrijven, onderzoek naar vrijwilligerswerk en zorgarbeid. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Scoop (2005). Van vrijwilligerswerk naar vrijwillige inzet. Een onderzoek naar vrijwilligers en hun organisaties in Zeeland. Middelburg: Scoop. Sociaal en Cultureel Planbureau (2005). De sociale staat van Nederland 2005. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
110
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Vocht, A. de (2004). Basishandboek SPSS 12: statistiek met SPSS 12. Utrecht: Bijleveld Press. Wahlen, C. (1998). Vrijwilliger in de sport. Een onderzoek onder sportverenigingen, en hun vrijwilligers, in de gemeente Goirle. Tilburg: Wetenschapswinkel Tilburg. Wilbrink, I. (2000). De generatie @. Trendrapport jongeren en vrijwilligerswerk. Utrecht: NOV. Wilson,J. (2000). Volunteering. Annual Review of Sociology, 26, 215-240. Wilson, J. & Musick, M. (1998). The contribution of social resources to volunteering. Social Science Quarterly, 79, 4, 799-814. Geraadpleegde websites www.minvws.nl www.cbs.nl/nl-NL/menu/cijfers/statline/toegang/default.htm www.vrijwilligerswerk.nl www.socialestaat.nl www.euronet.nl/users/warnar/demostatistiek/meth/power6.htm www.tijdbesteding.nl www.scp.nl
Bijlagen Bijlage 1 Overzicht van tabellen Tabel 1.1 Oorspronkelijke verdeling achtergrondkenmerken (in aantallen en procenten) Variabelen
Aantal (n)
Percentage (%)
Geslacht Man
104
51,5
Vrouw
98
48,5
Leeftijdsklasse 15-25 jaar
60
29,7
26-35 jaar
21
10,4
36-50 jaar
61
30,2
51-65 jaar
46
22,8
>65 jaar
14
6,9
Leefsituatie Gehuwd/samenwonend met kinderen Gehuwd/samenwonend zonder kinderen Alleenstaand met kinderen Alleenstaand zonder kinderen Thuiswonend bij ouders
75
37,1
60
29,7
4
2
18
8,9
42
20,8
Opleidingsniveau Lager onderwijs
4
Lager Beroepsonderwijs
17
2,1 8,9
MULO/ MAVO/ VMBO Middelbaar Beroepsonderwijs HAVO/ VWO
24
12,6
48
25,1
30
15,7
Hoger Beroepsonderwijs
55
28,8
Wetenschappelijk onderwijs
10
5,2
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
112
Vervolg tabel 1.1 Oorspronkelijke verdeling achtergrondkenmerken (in aantallen en procenten) Arbeidssituatie Geen werk/ werkzoekend
5
2,5
Arbeidsongeschikt
7
3,5
Pensioen/ VUT
26
12,9
Bijbaan
21
10,4
Parttime werkend
34
16,8
Fulltime werkend Werkzaam in eigen huishouding Studerend/ schoolgaand
77
38,1
43
21,3
39
19,3
Totaal inkomen huishouden 350-750 euro
4
2
750-1500 euro
15
7,7
1500-2500 euro
54
27,6
2500-3500 euro
35
17,9
>3500 euro Wil/ kan niet beantwoorden
24
12,2
63
32,1
Tabel 1.2 Samenhang kerkgang ouders en kerkgang van de respondent
Kerkgang ouders
(in procenten) Kerkgang respondent Ik ga naar de kerk Ik ga niet naar de kerk
Ouders gaan/ gingen 92,4** 37,3** naar de kerk Ouders gaan/ gingen 7,6** 62,7** niet naar de kerk **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01
BIJLAGEN
113
Tabel 1.3 De totale verklaarde variantie van de factoranalyse ‘motieven vrijwilligerswerk’ Total Variance Explained
Component 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Total 2,960 1,834 1,582 1,379 1,137 1,060 1,036 ,919 ,830 ,795 ,743 ,696 ,646 ,568 ,528 ,490 ,445 ,353
Initial Eigenvalues % of Variance Cumulative % 16,442 16,442 10,189 26,631 8,787 35,418 7,663 43,081 6,315 49,396 5,891 55,287 5,753 61,040 5,105 66,145 4,610 70,755 4,416 75,171 4,130 79,301 3,866 83,168 3,589 86,757 3,156 89,913 2,931 92,844 2,724 95,568 2,470 98,037 1,963 100,000
Extraction Sums of Squared Loadings Total % of Variance Cumulative % 2,960 16,442 16,442 1,834 10,189 26,631 1,582 8,787 35,418 1,379 7,663 43,081 1,137 6,315 49,396
Rotation Sums of Squared Loadings Total % of Variance Cumulative % 2,037 11,319 11,319 2,018 11,210 22,529 1,868 10,379 32,907 1,677 9,317 42,225 1,291 7,172 49,396
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Figuur 1.4 Scree Plot factoranalyse ‘motieven vrijwilligerswerk’
Scree Plot 3,0
Eigenvalue
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 Component Number
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
114
Tabel 1.5 Geroteerde factorladingen factoranalyse ‘motieven vrijwilligerswerk’ Rotated Component Matrix
1 Motief vrijwilligerswerk verbondenheid met organisatie Motief vrijwilligerswerk leuk/interessant werk Motief vrijwilligerswerk zinvolle tijdsbesteding Motief vrijwilligerswerk opdoen van werkervaring Motief vrijwilligerswerk staat goed op mijn cv Motief vrijwilligerswerk zien van resultaten Motief vrijwilligerswerk verbreedt mijn levenservaring Motief vrijwilligerswerk verwant voelen met anderen Motief vrijwilligerswerk dingen doen waar goed in Motief vrijwilligerswerk sociale erkenning/bepaalde positie Motief vrijwilligerswerk leren vaardigheden/kennis Motief vrijwilligerswerk andere mensen helpen Motief vrijwilligerswerk iets voor maatschappij doen Motief vrijwilligerswerk sociale contacten Motief vrijwilligerswerk morele/religieuze/politi eke principes Motief vrijwilligerswerk gaat om mensen zoals ik Motief vrijwilligerswerk actief en gezond blijven Motief vrijwilligerswerk spannend en uitdagend
a
Component 3
2
4
5
,597
,028
-,207
,172
-,258
,347
,571
,009
-,041
-,209
-,103
,222
,714
-,064
-,029
,001
,750
-,035
-,025
,039
-,060
,579
-,019
,034
,021
,594
-,003
-,005
,082
,103
,024
,408
,278
,524
,098
,574
-,143
,095
,293
,152
,481
-,081
,335
-,144
-,451
,189
,092
,088
,051
,722
-,048
,644
,228
,264
,189
,142
-,009
-,053
,463
,167
,263
,047
-,059
,588
,096
,487
,102
,144
-,141
,263
-,175
,067
,057
,724
-,312
,053
-,131
,483
,239
,387
,165
-,064
,817
-,014
,019
,454
,301
,353
,138
,141
Extraction Method: Principal Component Analysis. Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization. a. Rotation converged in 8 iterations.
De rood gekleurde getallen geven de variabelen aan die hoog scoren op een bepaalde factor. Naar aanleiding van deze getallen is aan de factoren een naam gegeven.
BIJLAGEN
115
Tabel 1.6 Tijd besteed aan persoonlijke verzorging opgedeeld naar sekse (in groepsgemiddelden) Sekse
Tijd besteed aan persoonlijke verzorging
Man
5,46*
Vrouw 6,43* *= groepsgemiddelden zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .05 Tabel 1.7 Aantal uur besteed aan vrijwilligerswerk opgedeeld naar de groepen jong en oud (in groepsgemiddelden) Jong 17,12 Oud 18,95 De groepsgemiddelden zijn niet significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets Tabel 1.8 Taken binnen het vrijwilligerswerk opgedeeld naar sekse (in procenten) Taken Man Vrouw Activiteitenbegeleiding 40,0 47,5 Bestuur 48,8** 21,3** Coördinatie/ organisatie 31,3** 11,5** Klussen/ technisch werk 35,0** 4,9** Administratief/ juridisch/ 18,8 21,3 financieel werk Collecteren 10,0** 31,1** Bar/ horeca 13,8 14,8 Vervoer 12,5 14,8 Training geven 16,3 6,6 Zorg/ hulpverlening 5,0** 19,7** PR/ communicatie 12,5 8,2 Onderzoek/ advies geven 5,0 1,6 *= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01
116
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Tabel 1.9 Hoe lang verricht men al vrijwilligerswerk opgedeeld naar jong & oud (in groepsgemiddelden) Jong 5,67** Oud 20,75** **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .01 Tabel 1.10 Leeftijd waarop men met vrijwilligerswerk is begonnen opgedeeld naar jong & oud (in groepsgemiddelden) Jong 17,73** Oud 30,51** *= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. t-toets met een significantieniveau van .01 Tabel 1.11 Kent men mensen die vrijwilligerswerk verrichten opgedeeld naar vrijwilligers/ niet-vrijwilligers, jong & oud en jonge/ oude vrijwilligers (in procenten) Kent u NietVrijwilliJong Oud Jonge Oude vrijwillivrijwilliger vrijwillivrijwilligers in ger ger ger uw Omgeving Nee 11,5** 1,4** 3,7 5,0 2,0 1,1 Ja 88,5** 98,6** 96,3 95,0 98,0 98,9 **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01
BIJLAGEN
117
Tabel 1.12 Redenen om geen vrijwilligerswerk te doen opgedeeld naar jong en oud (in procenten) Redenen om geen Jong Oud vrijwilligerswerk te doen Te weinig tijd 92,9 58,3 Andere verplichtingen 57,1 41,7 (Liever) een betaalde baan 57,1 41,7 Nooit aan toe gekomen 57,1 33,3 Niet gevraagd 14,3 41,7 Geen zin/ interesse 35,7 8,3 Kost teveel energie 16,7 Groepen zijn getoetst op significantie d.m.v. χ² toets, maar zijn niet significant verschillend van elkaar Tabel 1.13 Zaken die moeten veranderen voor potentiële vrijwilligers opgedeeld naar jong & oud (in procenten) Punten die moeten veranderen Combineerbaar met andere bezigheden Meer vrije tijd Gevraagd worden Erkenning/ beloning Flexibiliteit/ afwisseling Niet van plan vrijwilligerswerk te doen Gezondheid Betalen onkosten Scholing/ cursussen
Jong
Oud 50,0
76,9
64,3
46,2
42,9
38,5
21,4
30,8
21,4
15,4
14,3
15,4
14,3
-
14,3
-
-
7,7
Groepen zijn getoetst op significantie d.m.v. χ² toets, maar zijn niet significant verschillend van elkaar
118
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Tabel 1.14 Nadelen aan het vrijwilligerswerk opgedeeld voor jong en oud (in procenten) Nadelen aan vrijwilligerswerk Inspanningen niet altijd gewaardeerd Neemt teveel tijd in beslag Geen nadelen Geen beloning/ erkenning Kost teveel geld Wordt teveel van mij verwacht Slechte begeleiding/ ondersteuning Voelt teveel als een verplichting Zaken zijn slecht georganiseerd Weinig contact medevrijwilligers Kan niet doen wat ik leuk vind Te weinig verantwoordelijkheden Slechte werkomgeving
Jong
Oud 40,8
54,9
40,8
29,7
36,7
30,8
12,2
6,6
2,0
6,6
2,0
3,3
4,1
2,2
-
4,4
2,0
2,2
4,1
-
2,0
1,1
-
1,1
2,0
-
Groepen zijn getoetst op significantie d.m.v. χ² toets, maar zijn niet significant verschillend van elkaar
BIJLAGEN
119
Tabel 1.15 Ondersteuning aan vrijwilligers bij het verrichten van vrijwilligerswerk opgedeeld naar de leeftijdsgroepen jonge & oude Mate van ondesteuning
Slecht Matig Goed Zeer goed Uitstekend Weet niet
vrijwilligers (in procenten) Familie/ Bekenden/ Organisatie vrienden omgeving waar men vww. voor verricht
Gemeente Drimmelen
Jong & vww
Oud & vww
Jong & vww
Oud & vww
Jong & vww
Oud & vww
Jong & vww
Oud & vww
2,0
1,2
2,1
1,2
-
-
28,6
20,3
6,1
16,5
16,7
17,3
10,4
5,8
28,6
29,1
46,9
54,1
52,1
56,8
39,6
55,8
18,4
20,3
24,5
15,3
14,6
17,3
33,3
23,3
-
5,1
16,3
10,6
8,3
3,7
16,7
15,1
-
-
4,1
2,4
6,3
3,7
-
-
24,5
25,3
Groepen zijn getoetst op significantie d.m.v. χ² toets, maar zijn niet significant verschillend van elkaar Tabel 1.16 Aan wie vraagt men advies bij het maken van een belangrijke beslissing opgedeeld naar niet-vrijwilligers/ vrijwilligers & jong/oud (in procenten) Men vraagt advies aan Ouders/ familie Vrienden Bekenden/ omgeving Collega’s Niemand
Nietvrijwilliger
Vrijwilliger
Jong
Oud
49,2
57,9
53,1*
56,7*
39,3
23,6
38,3*
21,7*
-
4,3
2,5*
3,3*
1,6
5,7
2,5*
5,8*
9,8
8,6
3,7*
12,5*
*= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .05
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
120
Tabel 1.17 Mate van verbondenheid met anderen waarmee men bepaalde overeenkomsten deelt opgedeeld naar jong/ oud, vrijwilliger/ niet-vrijwilliger (in procenten) Mate overeenkomsten
Zeer sterk Sterk Neutraal Niet zo sterk Helemaal niet sterk Niet van toepassing
Geloof/ Levensbeschouwing (n=189)
Politieke overtuiging (n=190)
Nietvww
Nietvww
Vww
Vww
Straat/ omgeving/ familie/ vrienden (n=198) Niet- Vww vww ** **
Stad/ streek (n=189)
Opleiding(sniveau) (n=191)
Vrijetijdsinteresses (n=194)
Nietvww
Vww
Nietvww*
Nietvww*
Vww*
Vww*
1,7
2,3
-
1,5
37,7
15,3
-
-
-
-
16,4
8,3
15,5
10,7
5,1
7,6
42,6
44,5
27,1
18,5
20,3
16,7
67,2
61,7
32,8
32,8
22,0
26,0
14,8
24,8
54,2
47,7
62,7
47,0
8,2
21,1
5,2
7,6
16,9
10,7
1,6
6,6
8,5
14,6
11,9
12,9
6,6
3,0
15,5
13,7
13,6
14,5
-
5,1
5,1
8,5
1,7
11,4
-
2,3
29,3
32,8
42,4
39,7
3,3
3,6
5,1
10,8
3,4
12,1
1,6
3,8
BIJLAGEN
121
Vervolg tabel 1.17 Mate van verbondenheid met anderen waarmee men bepaalde overeenkomsten deelt opgedeeld naar jong/ oud, vrijwilliger/ niet-vrijwilliger (in procenten) Mate overeenkomsten
Zeer sterk Sterk Neutraal Niet zo sterk Helemaal niet sterk Niet van toepassing
Geloof/ levensbeschouwing (n=189)
Politieke overtuiging (n=190)
Jong**
Jong*
Oud**
Oud*
Straat/ omgeving/ familie/ vrienden (n=198) Jong* Oud*
Stad/ streek (n=189)
Opleiding(sniveau) (n=191)
Vrijetijdsinteresses (n=194)
Jong
Jong*
Jong
Oud
Oud*
Oud
1,3
2,8
-
1,8
32,5
15,3
-
-
-
-
13,8
8,8
3,8
18,3
8,8
5,5
38,8
47,5
23,8
19,3
23,8
13,5
66,3
61,4
30,0
34,9
17,5
30,0
13,8
27,1
45,0
53,2
58,8
46,8
16,3
17,5
6,3
7,3
7,5
16,4
6,3
4,2
17,5
9,2
7,5
16,2
2,5
5,3
22,5
8,3
17,5
11,8
5,0
2,5
7,5
7,3
6,3
9,9
1,3
1,8
36,3
28,4
48,8
34,5
3,8
3,4
6,3
11,0
3,8
13,5
-
5,3
*= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .05 **= groepen zijn significant verschillend van elkaar bevonden d.m.v. χ² toets met een significantieniveau van .01
BIJLAGEN
123
Bijlage 2 Begeleidende brief
Drimmelen, 22 februari 2006 Geachte heer/ mevrouw, Hierbij vragen wij uw medewerking bij het onderzoek naar vrijwilligerswerk in onze gemeente. Voor de uitvoering van dit onderzoek heeft onze afdeling Sanne Appelhof, studente Vrijetijdwetenschappen aan de Universiteit van Tilburg, benaderd. Het onderzoek is financieel mede mogelijk gemaakt door subsidie van de Provincie Noord-Brabant. We zouden het erg op prijs stellen als u aan dit onderzoek uw medewerking zou willen verlenen. De onderzoeksresultaten zullen mede de basis vormen voor verbetering en aanpassing van het Drimmelens vrijwilligersbeleid. Daarnaast zullen de resultaten van dit onderzoek gebruikt worden door Sanne Appelhof voor haar afstudeeronderzoek. De enquête treft u bijgaand aan. Het lijkt een hele vragenlijst, maar niet alle vragen zullen op u van toepassing zijn. Het invullen van de vragen zal slechts 10 tot 15 minuten van uw tijd in beslag nemen. Staat u niet te lang stil bij de vragen, maar vult u gewoon in wat het eerste bij u opkomt. Voor zowel de gemeente Drimmelen als het onderzoek van Sanne Appelhof is het van groot belang dat we zoveel mogelijk enquêtes terug gestuurd krijgen. Uw gegevens zullen volstrekt vertrouwelijk worden behandeld. Voor het terugzenden van de enquête kunt u de bijgesloten portvrije antwoordenvelop gebruiken. U hoeft dus geen postzegel te plakken. Wilt u de vragenlijst alstublieft vóór 15 maart terugzenden? Indien u meer wilt weten over de resultaten van dit onderzoek, kunt u op de laatste pagina van de vragenlijst uw gegevens invullen. Als u nog vragen heeft over de vragenlijst zelf, kunt u terecht bij Sanne Appelhof. Alvast hartelijk dank voor uw medewerking! Met vriendelijke groet, Namens burgemeester en wethouders van Drimmelen Mevrouw R. Oomen Hoofd afdeling Maatschappelijke Aangelegenheden
BIJLAGEN
125
Bijlage 3 Vragenlijst Enquête vrijwilligerswerk in de gemeente Drimmelen *1 Wat is uw geslacht? O Man O Vrouw *2 Wat is uw leeftijd ? ………… Jaar *3 Wat is uw woonplaats? O Made O Terheijden O Drimmelen O Wagenberg
O Lage Zwaluwe O Hooge Zwaluwe O Zevenbergschen Hoek O Anders, namelijk………………
*4 Bent u in het bezit van de Nederlandse nationaliteit of (ook) een andere? O Alleen de Nederlandse nationaliteit O Alleen een niet-Nederlandse nationaliteit, namelijk………………….. O Zowel de Nederlandse als een niet-Nederlandse nationaliteit, namelijk…………. *5 Wat is uw huidige leefsituatie? O Gehuwd of samenwonend met …… kind(eren) (vul s.v.p. aantal in) O Gehuwd of samenwonend zonder kinderen, of uitwonende kinderen O Alleenstaand met …… kind(eren) (vul s.v.p. aantal in) O Alleenstaand zonder kinderen O Thuiswonend bij ouders O Anders, namelijk …………………………………………………….. *6 Wat is de hoogste opleiding die u en uw ouders hebben voltooid? (Indien u nu een opleiding volgt, geeft u deze aan als hoogste opleiding) Uzelf: Vader: Moeder: O Geen opleiding O O O Lager (basis) Onderwijs O O O Lager Beroepsonderwijs (bijv.: LBO, LTS, LEAO) O O O MULO / MAVO / VMBO O O O Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) O O O HAVO of VWO (athenaeum / gymnasium) O O O Hoger Beroepsonderwijs (HBO) O O O Wetenschappelijk Onderwijs (Universiteit) O O O Anders, namelijk ………………………………. O O
126
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
*7 Welke situatie is het meest op u van toepassing? (Meerdere antwoorden mogelijk) O Geen werk / werkzoekend O Full-time werkend O Arbeidsongeschikt O Werkzaam in eigen huishouding O Pensioen / VUT O Studerend / schoolgaand O Bijbaan O Anders, namelijk………… O Part-time werkend *8 Heeft u een eigen inkomen? O Ja ga door met vraag 9 O Nee ga door met vraag 10 *9 Wat voor soort inkomen heeft u? (Meerdere antwoorden mogelijk) O Loon uit betaalde baan O Studiefinanciering WSF 18+ O Sociale uitkering (WWB, WW, WAO) O Anders, namelijk………………… O Pensioen *10 Wat is het totale netto maandinkomen van het huishouden waartoe u behoort?(Hier wordt het inkomen meegerekend van eventuele partner of ouders) O Minder dan 350 euro O 2500 – 3500 euro O 350 – 750 euro O Meer dan 3500 euro O 750 - 1500 euro O Deze vraag wil/ kan ik niet beantwoorden O 1500 – 2500 euro *11 Tot welke geloofsovertuiging rekent u zichzelf O Geen/ben niet gelovig O Gereformeerd O Rooms-katholiek O Anders, namelijk……………………….. O Nederlands hervormd *12 Hoe vaak gaat u ongeveer naar de kerk? O Meer dan 1 x per maand O 1 x per 7-12 maanden O 1 x per 2-3 maanden O Minder dan 1 x per jaar O 1 x per half jaar O Ik ga niet naar de kerk *13 Hoe vaak gaan uw ouders naar de kerk? (hierbij gaat het om de periode toen u nog thuis woonde) O Meer dan 1 x per maand O 1 x per 7-12 maanden O 1 x per 2-3 maanden O Minder dan 1 x per jaar O 1 x per half jaar O Ouders gaan niet naar de kerk
*14 Hebben uw ouders wel eens vrijwilligerswerk verricht? O Ja, zij zijn nog steeds als vrijwilliger actief O Ja, zij hebben vrijwilligerswerk verricht, maar doen dit nu niet meer O Nee, mijn ouders hebben nooit vrijwilligerswerk verricht
BIJLAGEN
127
*15 Bent u werkzaam als vrijwilliger? Onder vrijwilligerswerk wordt in dit onderzoek verstaan: “Werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald, wordt verricht ten behoeve van andere mensen of de samenleving, zonder dat degene die het verricht daar voor zijn/haar levensonderhoud van afhankelijk is”. Je bent vrijwilliger wanneer je een keer teamgenoten met de auto naar een training brengt, maar bijvoorbeeld ook wanneer je collecteert voor het Rode Kruis. In de tabel van vraag 17 op de volgende bladzijde, kunt u eventueel nog kijken naar een aantal voorbeelden van vrijwilligerswerk. O Ja ga door met vraag 16 O Nee ga door met vraag 28 *16 Wat is de naam en plaats van de organisatie(s) waarvoor u vrijwilligerswerk verricht? …………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………. *17 Op de volgende pagina staat een tabel waarbij verschillende sectoren van vrijwilligerswerk staan aangegeven. Kunt u aankruisen in welke sector(en) u zelf werkzaam als vrijwilliger bent? (Meerdere antwoorden mogelijk)
128
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
Sector
Voorbeelden van organisaties
O Sport en recreatie
Voetbalverenigingen, volleybalverenigingen, dartclubs, computerclubs, Scouting, volkstuinverenigingen, etc.
O Zorg of hulpverlening
Nederlandse Rode Kruis, De Zonnebloem, Unie van Vrijwilligers, NOVIB, Unicef, bejaarden-/gehandicaptenzorg.
O Informatie en advies
Telefonische hulpdiensten, vluchtelingenwerk, slachtofferhulp, informatie- en adviescentra.
O Politiek en ideëel
Politieke partijen, Amnesty, Pax Christi.
O Levensbeschouwing
Jeugdpastoraat, ziekenpastoraat, ondersteuning bij rouwverwerking.
O Cultuur
Toneelverenigingen, historische genootschappen, dansgezelschappen. Lokale omroep.
O Sociaalcultureel werk
Buurthuizen, buurtverenigingen.
O Onderwijs en vorming
Overblijfouders, leeshulpen, ouderraden, Taalonderwijs aan anderstaligen.
O Belangenbehartiging
Ouderenbonden, patiëntenvereniging, gehandicapten-organisaties, cliëntenraad. IVN, milieudefensie, dierenbescherming, Greenpeace.
O Natuur en milieu Vrijwillige brandweer, reddingsbrigades. O Overige sectoren ………………………………………………………………………. O Anders, namelijk
BIJLAGEN
129
*18 Wat voor taak(en) verricht u als vrijwilliger? (meerdere antwoorden mogelijk) O Activiteitenbegeleiding O Administratief / financieel / juridisch werk O Collecteren O Coördinatie / organisatie O Bar(heer)vrouw / horeca O Lesgeven / huiswerkbegeleiding O Vervoer O PR & Communicatie O Bestuur O Onderzoek / advieswerk O Training geven O Zorg / hulpverlening O Klussen / technisch werk O Anders, namelijk........................................ *19 Heeft u een leidinggevende functie of ondersteunende functie binnen een vereniging of organisatie? ( Onder een ondersteunende functie wordt verstaan een functie binnen het bestuur, zoals secretaris, penningmeester o.i.d.) O Ja ga door naar volgende vraag O Nee ga door met vraag 21 *20 Ervaart u een tekort aan vrijwilligers binnen uw organisatie? O Ja vooral een tekort aan jonge/oude* vrijwilligers (doorstrepen wat niet van toepassing is) O Nee, onze organisatie ervaart geen tekort aan vrijwilligers *21 Op welke manier bent u in contact gekomen het vrijwilligerswerk dat u op dit moment doet? (meerdere antwoorden mogelijk) O Familie/vrienden O Via andere vrijwilligers O Lid van organisatie O Media ( reclame, artikelen, programma’s) O Via betaald werk/beroep O Overig (o.a. artsen, bibliotheek, folders) O Vrijwilligerscentrale, O Anders, namelijk………………………. vacaturebank, manifestatie *22 Hoeveel uur besteedt u ongeveer per maand aan vrijwilligerswerk? (Hier wordt gevraagd naar een schatting van het aantal uur per maand. Wanneer dit per maand kan verschillen, geeft u dan a.u.b. een gemiddelde op van het aantal uur vrijwilligerswerk per maand) ………….. uur per maand *23 Op welke leeftijd bent u ongeveer met uw eerste vrijwilligerswerk begonnen? ................................. jaar *24 Hoe lang doet u al vrijwilligerswerk? …………….. maanden/jaren* vrijwilligerswerk * Streep door wat niet van toepassing is
130
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
*25 Wat zijn uw belangrijkste motieven om vrijwilligerswerk te doen?(meerdere antwoorden mogelijk) O Verbondenheid met de organisatie O Leren van specifieke vaardigheden, kennis O Leuk, interessant werk O Andere mensen helpen O Zinvolle tijdsbesteding O Iets voor de maatschappij doen O Opdoen van werkervaring O Sociale contacten (met collega’s, vrijwilligers) O Het staat goed op mijn CV O Vanwege morele, religieuze en/of Politieke principes O Het zien van resultaten O Gaat om mensen zoals ik O Het verbreedt mijn levenservaring O Om actief en gezond te blijven O Verwant voelen met anderen O Het is spannend en uitdagend O Dingen doen waar ik goed in ben O Omdat ik gevraagd ben O Geeft sociale erkenning / O Anders, namelijk………………… bepaalde positie *26 Wat zijn de nadelen die van toepassing zijn op het vrijwilligerswerk dat u verricht? O Het vrijwilligerswerk kent geen nadelen O Kan niet de dingen doen die ik leuk vind O Inspanningen worden niet altijd O Krijg te weinig verantwoordelijkheden gewaardeerd O Neemt (te)veel tijd in beslag O Zaken zijn slecht georganiseerd O Het voelt teveel als een plicht om O Geen beloning/erkenning dit te doen O Kost teveel geld O Slechte werkomgeving O Er wordt teveel van mij verwacht O Weinig contact met collega-vrijwilligers O Geen goede begeleiding/ O Anders, namelijk…………… ondersteuning *27 In welke mate wordt u door de onderstaande personen/organisatie gemotiveerd bij uw vrijwilligerswerk? - Familie / vrienden: O slecht O matig O goed O zeer goed O uitstekend O weet niet - Bekenden / omgeving: O slecht O matig O goed O zeer goed O uitstekend O weet niet - Organisatie waar u vrijwilligerswerk verricht: O slecht O matig O goed O zeer goed O uitstekend O weet niet Gemeente Drimmelen: O slecht O matig O goed O zeer goed O uitstekend O weet niet
Na het beantwoorden van vraag 27, kunt u doorgaan met vraag 36
BIJLAGEN
131
*28 U heeft aangegeven geen vrijwilligerswerk te doen, heeft u dit in het verleden wel gedaan? O Ja ga door met vraag 29 O Nee ga door met vraag 34 *29 Wat is de reden dat u met vrijwilligerswerk bent gestopt? (meerdere antwoorden mogelijk) O Slechte sfeer binnen de organisatie O Slechte werkomstandigheden O Niet reële verwachtingen organisatie O Tijdgebrek O Geen (zichtbare) waardering O Verandering interesses O Gezondheidsredenen O Ontbreken onkostenvergoeding O Liever een betaalde baan O Sluit niet aan bij eigen verwachtingen O Slechte begeleiding O Leeftijd O Teveel verantwoordelijkheden O Te weinig verantwoordelijkheden O Werk was te zwaar/veeleisend O Te weinig stimulatie O Anders, namelijk………………… *30 Binnen welke sector(en) heeft u in het verleden vrijwilligerswerk verricht? (zie vraag 17 voor voorbeeldlijst sectoren) O Sport en recreatie O Sociaal-cultureel werk O Zorg of hulpverlening O Onderwijs en vorming O Informatie en advies O Belangenbehartiging O Politiek en ideëel O Natuur en milieu O Levensbeschouwing O Overige sectoren O Cultuur O Anders, namelijk………………… *31 Hoeveel uur besteedde u gemiddeld per maand in het verleden aan vrijwilligerswerk? (Hier wordt gevraagd naar een schatting van het aantal uur per maand. Wanneer er per maand verschil in zat, geeft u dan a.u.b. een gemiddelde op van het aantal uur vrijwilligerswerk per maand) ………………………..uur per maand *32 Op welke manier bent u toentertijd in contact gekomen met het vrijwilligerswerk dat u verrichte? (meerdere antwoorden mogelijk) O Familie/vrienden O Via andere vrijwilligers O Lid van organisatie O Media ( reclame, artikelen, programma’s) O Via betaald werk/beroep O Overig (o.a. artsen, bibliotheek, folders) O Vrijwilligerscentrale, vacaturebank, manifestatie O Anders, namelijk……………..
*33 Hoe lang heeft u vrijwilligerswerk gedaan?
132
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
…………….. maanden/jaren* vrijwilligerswerk * Streep door wat niet van toepassing is Ga na het beantwoorden van deze vraag, door met vraag 36 *34 Wat is de reden dat u nog nooit vrijwilligerswerk heeft verricht? (meerdere antwoorden mogelijk) O Gezondheid O Andere verplichtingen O Kost teveel geld O Nooit aan toe gekomen O Kost teveel energie O Geen kinderopvang O Te weinig tijd O Geen zin/ geen interesse O Betaalde baan O Niet gevraagd O Ongeschikt O Anders, namelijk..................... (missen bepaalde vaardigheden) *35 Wat zou er moeten veranderen in de toekomst zodat u eventueel wel vrijwilligerswerk zal gaan verrichten? O Niet van plan vrijwilligerswerk O Meer vrije tijd te gaan verrichten O Betere begeleiding O Moet combineerbaar zijn met mijn andere bezigheden O Gevraagd worden O Erkenning/ beloning O Gezondheid O Mogelijkheid tot bijscholing/ volgen van cursussen O Waardering organisatie O Aanpassen van vrijwilligersbeleid organisatie of gemeente O Flexibiliteit/ Afwisseling O Betalen van eventuele onkosten O Anders, namelijk………………
ga na het beantwoorden van deze vraag, door naar vraag 37 *36 Waaraan moet vrijwilligerswerk volgens u voldoen? (Meerdere antwoorden mogelijk) O Afwisselende taken O Geen verplichtingen voor langere tijd O Eenmalig O Goede begeleiding/ ondersteuning O Verantwoordelijkheden hebben O Beloning/ erkenning O De mogelijkheid om te leren O Flexibel O Moet aansluiten bij andere O Goede taakverdeling bezigheden O Duidelijke afspraken O Vast contract O Onkostenvergoeding O Anders, namelijk…………………
BIJLAGEN
133
*37 Kent u in uw omgeving mensen die vrijwilligerswerk doen? O Ja ga door met volgende vraag O Nee ga door met vraag 39 *38 Welke relatie hebben deze vrijwilligers tot u? (meerdere antwoorden mogelijk) O Partner O Collega werk / school O Familie O Mede vrijwilligers van vereniging / organisatie O Vrienden O Bekenden O Anders, namelijk………………. *39 Wat is het aantal uur dat u gemiddeld per week besteed aan de onderstaande activiteiten? -Werk …………………………..uur -Vrije tijd……………...uur -School…………………………uur - Huishouden………...uur - Persoonlijke verzorging……….uur -Slapen………………uur (Tijd besteed aan wassen/aankleden/opmaken) *40 Hieronder staan een aantal groepen mensen genoemd, die mogelijk een bepaald kenmerk met u delen. In welke mate voelt u zich daarmee in het algemeen verbonden? - Mensen met hetzelfde geloof/ levensbeschouwing: O zeer sterk O sterk O neutraal O niet zo sterk O helemaal niet sterk O n.v.t. - Mensen met dezelfde politieke overtuiging: O zeer sterk O sterk O neutraal O niet zo sterk O helemaal niet sterk O n.v.t. - Mensen uit mijn straat/ directe omgeving/ familie/ vrienden: O zeer sterk O sterk O neutraal O niet zo sterk O helemaal niet sterk O n.v.t. - Mensen uit mijn stad/ streek: O zeer sterk O sterk O neutraal O niet zo sterk O helemaal niet sterk O n.v.t. - Mensen met hetzelfde opleiding(sniveau): O zeer sterk O sterk O neutraal O niet zo sterk O helemaal niet sterk O n.v.t. - Mensen met dezelfde vrijetijdsinteresses: O zeer sterk O sterk O neutraal O niet zo sterk O helemaal niet sterk O n.v.t. *41 Wanneer u een belangrijke beslissing moet nemen, wie van de volgende personen zal u dan als eerste om advies vragen? (Slechts één antwoord aankruisen) O Ouders/ familie O Collega’s O Vrienden O Ik vraag niemand om advies O Bekenden/ omgeving *42 Bent u van mening dat de gemeente Drimmelen zich meer moet inzetten voor het vrijwilligerswerk en haar vrijwilligers in de gemeente? O Ja ga door volgende vraag O Nee ga door met vraag 44
134
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
*43 Op welke manier(en) kan de gemeente Drimmelen zich extra inzetten voor het vrijwilligerswerk en de vrijwilligers zelf? ( meerdere antwoorden mogelijk) O Organiseren activiteiten voor O Bieden van meer informatie vrijwilligers O Beleid beter aanpassen op O Meer betrokkenheid bieden vrijwilligerswerk O Bieden van mogelijkheden tot O Bepaalde beloning bieden scholing/ volgen van cursussen O Mogelijkheid bieden voor contact/ O Waardering voor vrijwilligers uiten vragen stellen O Betere begeleiding O Inspraak in beleid O Meer publiciteit O Anders, namelijk………… *44 Hieronder staan een aantal stellingen, zou u willen aankruisen in welke mate u het hiermee eens bent? - Ik spreek niet gemakkelijk over mijn persoonlijke problemen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Een gesprek aanknopen met een onbekende kost me maar weinig moeite: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Ik ben tamelijk verlegen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Ik vind dat ik een spraakzaam iemand ben: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Het gaat mij niet zo gemakkelijk af om nieuwe personen te leren kennen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Ik werk liever samen dan alleen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Ik denk dat anderen mij een druk en levendig iemand vinden: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Ik heb vaak het gevoel dat ik te weinig initiatief neem: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Ik heb de neiging drukte en spanning te ontlopen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens O sterk mee oneens - Ik heb de neiging om snel op de meeste situaties te reageren:
BIJLAGEN
135
O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens - Ik vind het prettig drukte om mij heen te hebben: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens - Ik werk liever voor mijn eigen welzijn dan dat voor anderen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens - Ik heb er weinig voor over om anderen te helpen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens - Ik doe niet graag aan liefdadigheid: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens - Ik vind het belangrijk mij in te spannen voor anderen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens - Ik streef ernaar te werken voor het welzijn van de maatschappij: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens - Ik vind het belangrijk mijn bezittingen met andere mensen te delen: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens - Ik vind het belangrijk hulp te geven aan de armen en anderen die hulp nodig hebben: O sterk mee eens O tamelijk mee eens O neutraal O tamelijk mee oneens mee oneens
O sterk
O sterk
O sterk
O sterk
O sterk
O sterk
O sterk
O sterk
O sterk
136
VRIJWILLIGERSWERK IN DRIMMELEN
*45 Zijn er nog zaken die u kwijt wilt over het vrijwilligerswerk, de gemeente Drimmelen of zaken die nog niet in deze vragenlijst aan bod zijn gekomen? O Ja, namelijk (noteer hieronder) O Nee Opmerkingen:
Dit is het einde van de vragenlijst, ik bedank u hartelijk voor het invullen van de vragenlijst! Wanneer u meer informatie wenst over de resultaten van dit onderzoek vult u dan hieronder uw adresgegevens in. Uw gegevens zullen vertrouwelijk worden behandeld.
Naam:………………………………… Tel:………………………………………… Adres:………………………………………………………………………………….. Postcode:…………………………… Woonplaats:……………………………… E-mail:………………………………………………………………………………….