Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Master Sociaal Werk Academiejaar 2007-2008
Vrijwilligerswerk binnen slachtofferhulp
Promotor Nicole Vettenburg
Soenen Griet en Souffriau Anneleen Masterproef, ingediend tot verkrijgen van de titel „master in sociaal werk‟
Ondergetekende Soenen Griet en Souffriau Anneleen geven toelating tot het raadplegen van de masterproef door derden
II
Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Master Sociaal Werk Academiejaar 2007-2008
Vrijwilligerswerk binnen slachtofferhulp
Promotor Nicole Vettenburg
Soenen Griet en Souffriau Anneleen Masterproef, ingediend tot verkrijgen van de titel „master in sociaal werk‟
I
Dankwoordje Na het schrijven van deze thesis willen wij toch graag enkele mensen bedanken. Eerst en vooral willen we onze promoter, Prof. Vettenburg, bedanken voor de vele tips, informatie en hulp die we van haar kregen. Daarnaast willen we iedereen bedanken die meegewerkt heeft
aan
ons
onderzoek:
de
verschillende
diensten
slachtofferhulp,
de
vrijwilligerscoördinatoren en de vrijwilligers zelf. Zonder hun hulp zouden we niet de nodige resultaten verkregen hebben. We willen ons in dit dankwoordje ook richten tot iedereen die onze thesis nagelezen heeft, de familie en vrienden die ons steunden, Koen Devroey die ons de aanzet gaf voor ons thema, Lies Vermeulen van Steunpunt Algemeen Welzijnswerk en Marijke Verstraete die ons informatie aanreikten. Tenslotte willen we elkaar bedanken voor de goede samenwerking, de leuke momenten, de aanmoedigingen en het mooie resultaat dat we samen verkregen hebben.
II
Inhoudsopgave
DANKWOORDJE .................................................................................... 2 INHOUDSOPGAVE ................................................................................. 3 PROBLEEMSTELLING ............................................................................ 5 DEEL I: THEORETISCHE KIJK OP HET VRIJWILLIGERSWERK BINNEN SLACHTOFFERHULP .............................................................................. 8 1 SLACHTOFFERSCHAP BINNEN SLACHTOFFERHULP ................................................ 8 1.1
Het slachtoffer: een maatschappelijke constructie? .......................................... 8
1.1.1 1.1.2
1.2 1.3
Enkele definities .............................................................................................. 8 Meervoudig gebruik van het begrip „slachtoffer‟ .................................................... 9
Het slachtoffer en de slachtofferhulp in een historisch – maatschappelijk perspectief ................................................................................................ 11 Huidig beeld van het slachtoffer: noden, rechten en verwachtingen .................. 14
1.3.1 1.3.2 1.3.3
Noden van het slachtoffer ................................................................................ 15 Rechten van het slachtoffer.............................................................................. 16 Verwachtingen van het slachtoffer..................................................................... 17
1.4.1 1.4.2
Korte situering van de dienst slachtofferhulp ....................................................... 18 Hulpverlening aan slachtoffers .......................................................................... 19
1.4
Slachtofferschap binnen slachtofferhulp ........................................................ 18
2 VRIJWILLIGERSWERK .............................................................................. 20 2.1
Definitie .................................................................................................... 20
2.1.1 2.1.2
Wat is vrijwilligerswerk? .................................................................................. 20 Soorten vrijwilligerswerk ................................................................................. 22
2.3.1 2.3.2 2.3.3
Profiel van de vrijwilliger ................................................................................. 26 Professionalisering van de vrijwilliger ................................................................. 28 Relatie tussen professionele hulpverlening en vrijwillige hulpverlening ..................... 28
2.4.1 2.4.2 2.4.3
Profiel van de vrijwilliger ................................................................................. 30 Taakomschrijving ........................................................................................... 31 Relatie tussen professionelen en vrijwilligers ....................................................... 31
2.2 2.3
2.4
De historiek van vrijwilligerswerk binnen de hulpverlening .............................. 23 Huidige situatie binnen vrijwilligerswerk........................................................ 26
De vrijwilliger binnen slachtofferhulp ............................................................ 30
DEEL II: RELEVANTE THEORETISCHE CONCEPTEN OVER HET SPECIFIEKE VAN VRIJWILLIGERS BINNEN SLACHTOFFERHULP VLAANDEREN..........33 1 INLEIDING .......................................................................................... 33 2 THEORETISCHE CONCEPTEN OVER DE SPECIFIEKE WAARDE VAN DE VRIJWILLIGER......... 34 2.1 2.2 2.3 2.4
Normaliserend en drempelverlagend werken ................................................. 35 Herstel van vertrouwen in de samenleving/medemens. .................................. 36 Sensibilisering ........................................................................................... 39 Actieve en snelle contactname en meer slachtoffers bereiken .......................... 40
III
2.5 2.6
Economisch voordeel .................................................................................. 41 Dynamische rol .......................................................................................... 42
DEEL III: ONDERZOEK .........................................................................44 1 INLEIDING .......................................................................................... 44 2 ONDERZOEKSUITWERKING ....................................................................... 44 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Keuze en methode van het onderzoek .......................................................... 44 Opstellen van de vragenlijst ........................................................................ 45 Afbakening onderzoeksgroep ....................................................................... 46 Validiteit en betrouwbaarheid ...................................................................... 46 Afname..................................................................................................... 47
3 RESULTATEN ....................................................................................... 48 3.1 3.2 3.3
Inleiding ................................................................................................... 48 Algemeen beeld van onze respondenten ....................................................... 48 Normaliserend en drempelverlagend ............................................................ 50
3.3.1 3.3.2 3.3.3
Er zijn voor mensen ........................................................................................ 50 Uitgangsprincipe van slachtofferhulp.................................................................. 50 Drempelverlagend .......................................................................................... 51
3.4.1 3.4.2
Solidariteit met het slachtoffer.......................................................................... 51 Vertrouwen in de maatschappij......................................................................... 52
3.5.1 3.5.2
Gevoelig maken voor ...................................................................................... 53 Signaleren .................................................................................................... 54
3.7.1 3.7.2 3.7.3
Plaats van de vrijwilliger .................................................................................. 55 Vergoeding ................................................................................................... 56 Opleiding en training....................................................................................... 56
3.4 3.5 3.6 3.7
3.8 3.9
Herstel van vertrouwen in de maatschappij. .................................................. 51 Sensibilisering .......................................................................................... 53
Actieve en snelle contactname en een groter bereik van slachtoffers ................ 54 Economisch voordeel .................................................................................. 55
Dynamische rol .......................................................................................... 57 Hoe vrijwilligers zelf hun waarde zien ........................................................... 58
DEEL IV: BESPREKING VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN MET EEN TERUGKOPPELING NAAR HET THEORETISCHE KADER ...........................59 1 ENKELE CONCLUSIES OP BASIS VAN DE ZES THEORETISCHE UITGANGSPUNTEN ............ 59 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Normaliserend en drempelverlagend ............................................................ 59 Herstel van vertrouwen in de samenleving/ medemens ................................... 59 Sensibilisering ........................................................................................... 61 Actieve en snelle contactname, meer slachtoffers bereiken ............................. 61 Economische rol......................................................................................... 62 Dynamische rol .......................................................................................... 63
2 ALGEMENE CONCLUSIE EN ENKELE AANBEVELINGEN ........................................... 64 BRONNENLIJST ...................................................................................67 BIJLAGEN............................................................................................74
IV
Probleemstelling De groeiende aandacht voor het slachtoffer Vanaf de jaren '60-'70 zien we de interesse voor slachtoffers toenemen. Het slachtoffer wordt zo interessant ervaren dat er een kleine groep van criminologen zich gaat specialiseren in het onderzoeken van deze doelgroep. Er ontstaat een nieuwe wetenschap, de victimologie, die zich los van de criminologie verder gaat ontwikkelen (Scheider, 2001). Langzaamaan wordt de onderzoeksmatige kijk naar slachtoffers geruild voor een meer therapeutische benadering (Soetenhorst-de Savornin Lohman, 1989; Sebba, 2001; Spalek, 2006). Het slachtoffer wordt een nieuw agendapunt op de beleidskalender
en
in
de
jaren
'80
en
'90
zien
we
een
explosie
van
hulpverleningsdiensten ten aanzien van het slachtoffer. “Slachtofferhulp werd een aparte hulpverleningstak binnen de algemene hulpverlening. Er
worden
vier
sectoren
binnen
deze
hulpverlening
gezien:
de
psychosociale
slachtofferhulp, de slachtoffer-therapie, de politionele slachtofferbejegening en het slachtofferonthaal.” (Aertsen, 2001) In de voorbije decennia heeft het slachtoffer zijn plaats in de samenleving opgeëist. In een periode van 30 jaar heeft de slachtofferbeweging „het slachtoffer‟ van iets marginaals tot een persoon met een legaal statuut verheven (Young, 1997). Ook in de hulpverlening wordt
het
slachtoffer
steeds
meer
benadrukt.
Diensten
als
slachtofferhulp,
slachtoffertherapie, bemiddeling tussen dader en slachtoffer… kennen hun gloriejaren.
De evolutie in de opvang van slachtoffers door vrijwilligers Het sociaal werk is in eerste instantie opgericht door een groep vrijwilligers. De gedachte hierachter was dat enkel mensen die zich belangeloos inzetten voor hun medemens „goede‟ zorg kunnen bieden. Doorheen de tijd kent de interesse voor het vrijwilligerswerk ups en downs. Met de komst van de professionelen worden vrijwilligers aan de kant geschoven, maar als eind de jaren ‟60 feministische bewegingen het „onbetaald werk in publieke sfeer‟ ofwel het „vrijwilligerswerk‟ terug op de kaart zetten, komt het professionele werk weer in een dipje (Taylor, 2005). Het vrijwilligerswerk behield zijn status als belangrijke component binnen het welzijnswerk (Geutjens, 2003; van Daal, Winsemius & Plemper, 2005). Hierdoor vinden we in alle sectoren van het welzijnswerk beide hulpverleningsvormen terug. In de hulpverlening naar slachtoffers nemen vrijwilligers een belangrijke plaats in. Het ontstaan van slachtofferhulp is te danken aan vrijwilligers (Maguire & Shapland, 1997).
5
Pas in de jaren ‟80 wordt slachtofferhulp in een professioneel kader gegoten en wordt er beroep gedaan op professionele hulpverleners, naast de vrijwilligers die vooral ingezet worden omwille van het pure, menselijke contact (van Daal, Winsemius & Plemper, 2005). In de jaren ‟90 komt er opnieuw meer interesse voor de vrijwilligers en worden ze ingeschakeld in de hulpverlening (Dekker, 1994).
Effect van de aandacht voor het slachtoffer op het vrijwilligerswerk Toen het vrijwilligerswerk terug ingevoerd werd in het werken met slachtoffers was dit omdat men vond dat deze groep een meerwaarde kon bieden in de hulpverlening (Aertsen, 2002). Lies Vermeulen (2007) omschreef die meerwaarde als volgt: „De filosofie achter deze ingebouwde vrijwilligerswerking is dat als iemand uit de samenleving je iets aandoet, het goed is te zien en te voelen dat iemand anders uit de samenleving er ook voor je is om je er weer bovenop te helpen.‟ Het is dus belangrijk om het slachtoffer terug een positieve band met de samenleving te laten maken en hoe kan dit beter gebeuren dan met mensen die hen vrijwillig willen komen helpen. Koen Raes (2003) geeft in zijn artikel een andere meerwaarde van de vrijwilligers weer. Hij stelt dat de vrijwilligers daar optreden waar de professionalisering grenzen kent. Hij haalt het voorbeeld aan van een goed gesprek. Hierbij stelt hij dat de professionele hulpverlening door tijdsgebrek vaak niet de communicatieve behoefte van hun cliënteel kan invullen en het vrijwilligerswerk kan daar een grote hulp zijn. Koen Devroey (2007) ziet de reden voor het inschakelen van vrijwilligers in het feit dat slachtofferhulp in eerste instantie er wil „zijn‟ voor de persoon, zodat deze weet dat er iets of iemand is waarop hij steeds kan terugvallen. Een gedachte die we ook in de presentietheorie terugvinden (Baart, 2003). „Er zijn voor de andere‟ wordt er gezien als centraal gegeven. Er wordt gewerkt met principes als aandacht voor mensen en voor het alledaagse - zoals luisterbereidheid – om problemen te benaderen (Baart, 2003). Het vrijwilligerswerk kan hierbij als middel gezien worden om die functie op te nemen. Door het belangeloos tijd maken voor de andere – wat in het vrijwilligerswerk centraal staat – creëert het een andere impact op de mensen dan deze van de professionele hulpverlener (Raes, 2003).
De waarde van de vrijwilliger binnen slachtofferhulp We kunnen stellen dat het vrijwilligerswerk vanaf de jaren „90 een eigen plaats heeft verworven binnen het welzijnswerk. Het gaat niet langer over „je hemel verdienen‟ door mensen te helpen (Raes, 2003). Vrijwilligers krijgen een formeel statuut, waarin hun
6
rechten en plichten worden vastgelegd. Daar tegenover staat dat er meer verwacht wordt van de hulpverlening. Training, vorming en bijscholing worden gezien als een must voor vrijwillige, kwalitatieve hulpverlening. Deze
evolutie vinden
we
ook
terug
slachtofferhulp. In het begin van de 21 slachtoffer‟,
maar
hebben
we
ste
het
in
het
vrijwilligerswerk
binnen
de dienst
eeuw spreken we niet langer meer over „het over
slachtoffers
van
partnergeweld,
verkeersslachtoffers, slachtoffers van misdrijven, enz.… Per categorie wordt er een verschillende aanpak verwacht, wat een invloed heeft op de hulpverlening die steeds meer gesegmenteerd en gespecialiseerd wordt ten aanzien van het slachtoffer (Van Camp & Lemonne, 2005). Slachtoffers krijgen rechten, worden mondiger en hebben bepaalde verwachtingen ten aanzien van de hulpverlening. Zowel het slachtofferbeleid als het slachtoffer zelf zullen meer eisen stellen aan de hulpverlening. Opleiding en begeleiding in het omgaan met slachtoffers wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde in de hulpverlening naar slachtoffers toe. De uitgangspunten die in de jaren ‟90 geleid hebben tot het introduceren van vrijwilligerswerk binnen de dienst slachtofferhulp zijn door de actuele ontwikkelingen binnen de sector niet meer scherp af te lijnen. Door de huidige tendensen zien we het verschil tussen professionele hulpverleners en vrijwilligers steeds kleiner worden. Toch wordt er vanuit slachtofferhulp geopteerd om met vrijwilligers te werken. We kunnen ons afvragen wat nu juist de waarde is die vrijwilligers binnen de dienst slachtofferhulp kunnen bieden. Waarin zit het specifieke in de hulpverlening van vrijwilligers aan slachtoffers? In Deel I gaan we dieper in op de begrippen slachtofferschap en vrijwilligerswerk. We bekijken de evoluties en de actuele tendensen. Na dit algemeen stuk, richten we ons in een tweede deel op theorieën die handelen over de waarde van vrijwilligers. Hierin vertrekken we vanuit het basisconcept Slachtofferhulp Vlaanderen, om te bekijken welke waarde er wordt toegeschreven aan het werken met vrijwilligers. In Deel III gaan we de vrijwilligers binnen slachtofferhulp bevragen. We richten ons hierbij naar vrijwilligers binnen de vijf provincies in Vlaanderen. Samen met het onderzoeksopzet beschrijven we de resultaten van onze diepte-interviews. In Deel IV volgt er een overzicht van onze bevindingen. Hierin koppelen we de resultaten die we vonden, de praktijk (zie Deel III), terug aan onze theoretische delen, Deel I en II.
7
Deel I: Theoretische kijk op het vrijwilligerswerk binnen
slachtofferhulp 1
Slachtofferschap binnen slachtofferhulp
1.1
Het slachtoffer: een maatschappelijke constructie?
1.1.1 Enkele definities Slachtofferschap is een proces dat door historische, sociale en culturele intermenselijke relaties tot stand komt. Slachtofferschap zal op bepaalde tijdstippen, bepaalde karaktereigenschappen bezitten (Spalek, 2006; Walklate, 2007). In dit werkstuk richten we ons op slachtoffers die in contact komen met de dienst Slachtofferhulp. Op de website van het „Steunpunt Algemeen Welzijnswerk‟ wordt de doelgroep van slachtofferhulp gedefinieerd als: “alle slachtoffers en na(ast)bestaanden van misdrijven, nabestaanden van dodelijke verkeersongevallen, nabestaanden van zelfdoding, slachtoffers van rampen en getuigen van deze feiten.”
(http://www.steunpunt.be)
In de wet „houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg‟ wordt het slachtoffer als volgt benoemd: “de persoon, evenals zijn verwanten, aan wie materiële, fysische en/of morele schade is toegebracht als gevolg van een handeling of een verzuim dat strafbaar is gesteld door het strafwetboek of door bijzondere strafwetten.” (Samenwerkingsakkoord 15 dec. 1998) In internationale literatuur vinden we in de „Declaration of basic principles of justice for victims of crime and abuse of power‟ onder de term slachtoffers: “Victims means persons who, individually or collectively, have suffered harm, including physical or mental injury, emotional suffering, economic loss or substantial impairment of their fundamental rights, through acts or omissions that are in violation of criminal laws operative within Member States, including those laws proscribing criminal abuse of power.”
(A/RES/40/34)
Ook in „Council Framework decision of 15 march 2001 on the standing of victims in criminal proceedings‟ krijgt het begrip „slachtoffer‟ een soortgelijke betekenis:
8
“ „victim‟ shall mean a natural person who has suffered harm, including physical or mental injury, emotional suffering or economic loss, directly caused by acts or omissions that are in violation of the criminal law of a Member State.” (2001/220/ JHA) Wanneer we kijken naar de verschillende definities, zien we dat zowel de slachtoffers zelf, de na(ast)bestaanden als de getuigen aan bod komen. Het slachtofferschap wordt hiermee opengetrokken naar de omgeving van het slachtoffer. In de verschillende definities wordt de nadruk gelegd op de schade die personen ervaren ten gevolge van de situatie en het gaat hierbij steeds om criminele feiten. Geen van deze drie definities staat stil bij de schade die door rampen veroorzaakt wordt. Toch worden slachtoffers van rampen als cliënteel van slachtofferhulp aanzien. In ons werkstuk vertrekken we vanuit de definitie zoals deze wordt omschreven in de samenwerkingsakkoorden van 15 december 1988, maar richten we ook onze aandacht op slachtoffers van rampen. Enkele andere veel voorkomende feiten zijn: diefstal, inbraak, nabestaanden van zelfmoord, verkeersongevallen, aanranding,…
1.1.2 Meervoudig gebruik van het begrip „slachtoffer‟ Slachtoffer worden doe je niet zomaar. Cuyvers (1986) geeft aan dat er een dynamiek vervat zit in het benoemen van slachtoffers. Sociale groepen die de macht hebben, gaan bepalen wat afwijkend gedrag is en wie er de slachtoffers van zijn. (Cuyvers, 1986; Lamb, 1999; Rock, 2002). Dit zal inhouden dat sommige slachtoffers erkend worden als zijnde „slachtoffer‟ en andere niet. “Elke maatschappij heeft de slachtoffers die zij herkent” (Soetenhorst-de Savornin Lohman, 1989). „Het slachtoffer‟ is dus geen objectief begrip. Het gaat om een proces waarbij het slachtoffer gezien wordt als een identiteit die iemand doorheen een bepaalde situatie verwerft (Rock, 2002). Wie slachtoffer wordt, hangt af van hoe we naar slachtoffers kijken (Sebba, 2000). De morele dimensie van het slachtoffer Hier staat de kwetsbaarheid van de persoon centraal, het slachtoffer moet iemand zijn waar we allemaal om geven (Walklate, 2007). Het besef van elkaars kwetsbaarheid vormt de basis voor een publieke moraal (Boutellier, 1993). Mensen mogen het nog over zoveel oneens zijn, bij het lijden van de medemens wordt de grens getrokken (Daems, 2007). Het slachtoffer wordt als normgevend begrip gehanteerd, waarbij een bepaald type gedrag door de maatschappij niet wordt getolereerd (Boutellier, 1993). De sociale dimensie van het slachtoffer
9
De status „slachtoffer‟ wordt verworven in een proces van interactie, dat doorheen tijd en plaats van vorm kan veranderen (Rock, 2002). Het is de publieke opinie die hierbij gaat bepalen of we al dan niet tot slachtoffer worden benoemd (Lamb, 1999). Wanneer iemand tot slachtoffer wordt verheven, kan dat die persoon bepaalde voordelen opleveren zoals sympathie, aandacht, onschuld, betekenisverlening, vrijstelling van vervolging, financiële compensatie… (Rock, 2002; Daems, 2007). Het beeld dat rond slachtoffers wordt opgezet, hangt samen met onschuldig, puur en hulpeloos zijn (Lamb, 1999; Spalek, 2006; Daems, 2007; Walklate, 2007). Wanneer het slachtoffer boos of agressief uit de hoek komt, strookt dit niet meer met het vooropgestelde beeld van het slachtoffer, waardoor hij1 de kans loopt om zijn status van slachtoffer te verliezen (Lamb, 1999; Spalek, 2006). Campbell (1998) spreekt in dit verband over goede en slechte slachtoffers. Het is de samenleving die zal bepalen hoe mensen er als slachtoffer moeten uitzien. Wanneer het slachtoffer zich niet aan de eisen - die door de samenleving worden vooropgesteld – houdt, zal dit effect hebben op de verdere hulpverlening naar het slachtoffer toe. De politieke dimensie van het slachtoffer Het slachtoffer wordt in sommige situaties gebruikt om politieke beslissingen kracht bij te zetten. Ze spreken van de politieke functie van het slachtoffer in het teken van het verantwoorden van de repressieve koers van de overheid. De noden en behoeften van het slachtoffer worden in deze opvatting weinig tot niet in rekening gebracht bij het introduceren van een nieuwe wetgeving ten aanzien van het slachtoffer (Elias, 1993; Daems, 2007). De interesse die de politiek in dit geval toont voor het slachtoffer, kan gezien worden binnen de law-and-order beweging. Strenge maatregelen voor daders en een nultolerantie worden in zo‟n beleid als methoden naar voor geschoven (Elias, 1993, Williams, 1999b, Walklate, 2007). Straffen worden vandaag opgesteld aan de hand van de impact die het feit op het slachtoffer heeft, in tegenstelling tot vroeger (Elias, 1993). Andere bronnen zijn positiever over de aandacht voor het slachtoffer. De erkenning van het slachtoffer heeft geleid tot een regelgeving die niet meer exclusief aandacht heeft voor de dader, maar die ook de na(ast)bestaanden en de slachtoffers in beeld brengt (Aertsen, 2001; Schneider,2001). Zo wordt bijvoorbeeld, onder invloed van de aandacht voor het slachtoffer, „mediation‟ in de jaren ‟90 als nieuwe methodiek in het strafrecht in België geïntroduceerd (Van Camp & Lemonne, 2005). Belangrijk om te onthouden is dat de aandacht voor slachtoffers, steeds ingebed zit in een politiek discours en dat de kijk naar slachtoffers samengaat met het politieke denken binnen de samenleving (Elias, 1993). 1
In het verdere verloop van dit werkstuk zullen we enkel de mannelijke vorm gebruiken. Dit doen we omdat het gemakkelijker leest.
10
De economische dimensie van het slachtoffer De aandacht voor het slachtoffer heeft een volledig netwerk gecreëerd van hulp- en dienstverleningsmogelijkheden. In een korte periode is de hulpverlening naar slachtoffers toe geëxplodeerd. De differentiatie die er ontstaat in het slachtofferlandschap kunnen we onderbrengen binnen de economische dimensie van slachtofferschap. De aandacht voor het slachtoffer heeft dan ook een hele meute van nieuwe professionals met zich meegebracht,
zoals
therapeuten,
advocaten
gespecialiseerd
in
schadeclaims,
adviesverleners … (Daems, 2007). Slachtoffers creëren dus ook werkgelegenheid.
1.2
Het slachtoffer en de slachtofferhulp in een historisch – maatschappelijk perspectief
Op het einde van de middeleeuwen duikt het slachtoffer voor het eerst op in termen van „benadeelde partij‟. Een delict is niet langer een persoonsgebonden aangelegenheid, maar wordt gezien in relatie tot de maatschappij (Cuyvers, 1988). In de 19de eeuw wordt de wettelijke positie van het slachtoffer binnen de maatschappij vastgelegd, maar verder blijkt er geen interesse voor het slachtoffer te zijn. Alle aandacht gaat naar het straffen van de daders om zo de ordehandhaving binnen de maatschappij te garanderen (Cuyvers, 1988; Schneider, 2001). Rond 1880 ontstaat een nieuwe richting in de wetenschap: de criminologie. Alle mogelijke aspecten van de misdaad worden er bestudeerd, door te kijken naar de positie en kenmerken van de dader (De Beer & Fiselier, 1989). Het is pas na WOII dat het slachtoffer aandacht vergaart (Cuyvers, 1986; Cuyvers, 1988; Young, 1997; Rock, 2002). Mede door de ontwikkeling tot een verzorgingsstaat en de stijgende belangstelling voor het individu, komt er meer oog voor de positie van het slachtoffer en ontstaan er mogelijkheden tot schadevergoeding (De Beer & Fiselier, 1989). In de loop van de jaren ‟60 kennen de eerste slachtofferonderzoeken hun ontstaan. Vooral in de VS en in Engeland, maar ook op het Europese vasteland zien we een stijgende interesse in het onderzoek naar kenmerken van slachtoffers. Deze belangstelling is er echter altijd in functie van de dader (Cuyvers, 1986; Daems, 2004). Vanaf de jaren „70 komt het onderzoek naar slachtoffers van misdaden - victimization surveys en crime surveys - ten volle op gang (Scheider, 2001). De interesse voor het slachtoffer vertaalt zich in een wetenschap die zich specifiek gaat bezig houden met deze doelgroep. De victimologie ontwikkelt zich als aparte tak binnen de criminologie (Cuyvers,
1986;
Spalek,
2006)
en
ontpopt
zich
tot
een
strikt
theoretisch
onderzoeksdomein (Fattah, 2000). Het slachtofferonderzoek wordt op lokaal, nationaal
11
en later ook op internationaal vlak2 verricht (Davies, Francis, & Jupp, 2003; Schneider, 2001; Van Dijk, 1992). De enorme hoeveelheid aan gedetailleerde informatie die deze onderzoeken opleveren, kan door de komst van de computer op een zinvolle manier worden verwerkt (Daems, 2004). Deze positivistische manier om het slachtoffer te benaderen, gaat midden de jaren „70 zijn dominante positie verliezen onder invloed van sociale bewegingen zoals het feminisme. Er wordt overgegaan naar een minder defensieve en meer gevoelsmatige manier van benaderen (Davies, Francis, & Jupp, 2003; Rock, 2002; Soetenhorst-de Savornin Lohman, 1989). Overal duiken er belangengroepen op die hun onderzoek gaan oriënteren naar de noden van het slachtoffer (Williams, 1999a;1999b; Aertsen, 2001). Hiermee krijgen de surveys ook een preventieve functie. Door de aandacht voor het gevoelsmatige in het slachtofferonderzoek krijgt de overheid een beter beeld van de noden en behoeften van slachtoffers. De gedachte leeft dat de integratie van deze noden en de behoeften in het beleid zullen bijdragen tot een betere en veiligere samenleving (Sebba, 2001). Uit onderzoek van die tijd blijkt dat er te weinig aandacht en ondersteuning wordt geboden aan slachtoffers (Young, 1997). Om secundaire victimisatie –
een
tweede
maal
slachtoffer
worden
door
de
slechte
behandeling
door
dienstverleningscentra of door de omgeving (Cuyvers, 1986; Rock, 2002) – te vermijden, wordt de hulpverlening ten aanzien van slachtoffers grondig uitgebouwd. Op het einde van de jaren „70 ontstaan in Nederland de eerste projecten 3 die hulp bieden aan bepaalde categorieën van slachtoffers (De Beer & Fiselier, 1989; Boutellier, 1993). Ook in het strafrecht komt er aandacht voor de positie van het slachtoffer. In de VS en Canada ontstaat er in het kielzog van deze gedachte een nieuwe aanpak binnen het rechtssysteem, namelijk: „dader – slachtoffer verzoeningsprojecten‟. Deze kunnen gezien worden als de voorloper van het herstelrecht (Schneider, 2001; Rock, 2002). Ook in Engeland zien we in het begin van de jaren „80 dat slachtoffers een grotere rol gaan spelen bij de bestraffing van daders (Williams, 1999a; 1999b). In België zal het echter tot in de jaren „90 duren voor deze alternatieve wijze van bestraffing geïntroduceerd wordt. In de jaren „80 brengt de groei van de hulp- en dienstverleningsmogelijkheden ook een uitbreiding van de rechten van het slachtoffer met zich mee. Zowel in de VS als in Europa is dit een algemene tendens (Rock, 2002; Sebba, 2000). Twee documenten spelen hierbij een grote rol: “The declaration by the general assembly of the United Nations concerning the basic principles of justice for victims of crime and abuse of power” (Maguire & 2
International crime victims survey (ICVS) werd vanaf 1987 opgestart en zorgden in de jaren negentig voor het grootste landenvergelijkend onderzoek op het terrein van de criminologie (Bruinsma & Nieuwbeerta, 2001; Walklate, 2007). 3 Deze eerste projecten van slachtofferhulp werden volledig door vrijwilligers opgezet en gecoördineerd (Maguire & Shapland, 1997).
12
Shapland, 1997; Ashworth, 2002) en “The recommendations by the committee of ministers of the council of Europe concerning the improvement of the legal position of the victim in the framework of criminal law and procedure”, beide goedgekeurd in 1985 (Schneider, 2001; Fattah, 2000; Van Dijk, 2006). Ook al zijn deze niet bindend, toch kunnen ze beschouwd worden als een succesvolle internationale beweging ten overstaan van het slachtoffer (Van Dijk, 2006). In deze documenten wordt het slachtoffer, naast het gerecht en de dader, als legale derde partij erkend en krijgt hij expliciete rechten toegekend in de strafrechtelijke procedure (Schneider, 2001). Slachtoffers
worden
een
specifieke doelgroep die aandacht
verwerft
binnen
de
beleidsvorming. In de jaren „80 zien er in België vele nieuwe hulpverleningsvormen het levenslicht. Allen zijn ze opgericht met als doel secundaire victimisatie te voorkomen. Het landschap betreffende de slachtofferzorg spiegelt zich hierbij aan de twee pionierslanden: Engeland en Nederland (Aertsen, 2001). Algemene hulpverlening ten aanzien van het slachtoffer wordt steeds meer vervangen door gedifferentieerde (Spalek, 2006) en gespecialiseerde hulpverlening (Young, 1997; Van Camp & Lemonne, 2005). Deze tendens vinden we ook terug in het wetenschappelijk onderzoek dat naar slachtoffers wordt gevoerd. Er verschijnt alsmaar meer lectuur (Fattah, 2000) die steeds meer neigt naar het klinische (Sebba, 2000). Om tegemoet te komen aan de psychosociale noden van het slachtoffer, worden diensten „slachtofferhulp‟ opgericht (Van Camp & Lemonne, 2005).
Deze 4
welzijnswerk
diensten
worden
in
Vlaanderen
ondergebracht
in
het
forensische
(Regelbrugge, 2001) en in Wallonië onder het juridische welzijnswerk
(Aertsen, 2001; Van Camp & Lemonne, 2005). In de jaren ‟90 krijgt de hulpverlening ten aanzien van slachtoffers nieuwe impulsen. In Vlaanderen komt de dienst slachtofferhulp - onder invloed van de reorganisatie van het algemene welzijnswerk – als aparte hulpverleningstak onder het Autonoom Centrum voor Algemeen Welzijn terecht (Regelbrugge, 2001; Aertsen, 2001; Van Camp & Lemonne, 2005). Hulpverlening ten aanzien van slachtoffers wordt verder ontwikkeld, los van de hulpverlening naar daders (Regelbrugge, 2001). Naast de aandacht voor de directe problemen van het slachtoffer, wordt er ook gefocust op de indirecte problemen van victimisatie. Hierbij gaat het over problemen die na(ast)bestaanden van het slachtoffer ervaren na een misdrijf (Schneider, 2001). In 1990 wordt het Europees forum voor slachtofferhulp opgericht om de verschillende diensten
binnen
Europa
samen
te
brengen
(Van
Camp
&
Lemonne,
2005;
http://www.steunpunt.be). Engeland schrijft in hetzelfde jaar een eerste Victim Charter –
4
De regelgeving betreffende de diensten voor forensische welzijnszorg kent een viervoudige opdracht, met name: vroeghulp, detentiebegeleiding, reclasseringshulp en slachtofferhulp (http://www.slachtofferrechten.just. fgov. be).
13
A statement of the rights of victims of crime - uit, en in 1996 volgt een tweede (Spalek, 2006; Williams, 1999a). Op 22 februari 1993 wordt de verklaring van de rechten van het slachtoffer ondertekend, waardoor
alle landen
aangesloten
bij het
Forum
voor
Slachtofferhulp, zich ertoe verplichten deze rechten te respecteren (European Forum for Victim Services, 1996). Nog in 1993 wordt in België de notie goedgekeurd voor de oprichting van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, wat een jaar later als adviesen informatieorgaan zijn uitvoering krijgt (Nationaal forum voor slachtofferbeleid, 2004; Lemonne et al., 2007). Deze rechten gaan de positie van het slachtoffer in het strafrechtelijke systeem beïnvloeden. Van bij de aanmelding tot na het verloop van het proces wordt er aandacht gegeven aan het slachtoffer (Van Camp & Lemonne, 2005; Rock, 2002). Deze slachtoffergeoriënteerde hervormingen in de Westerse landen gaan hand in hand met de komst van bemiddeling en informele manieren om een ruzie op te lossen (Sebba, 2000; 2001; Van Camp & Lemonne, 2005). Mediation wordt in België vanaf 1998 onthaald als een nieuwe vorm om delicten op te lossen (Aertsen, 2001; Davies, Francis, & Jupp, 2003). De verantwoording voor het gebruik van mediation is de grotere betrokkenheid van het slachtoffer (Daems, 2006; Pemberton, Winkel & Groenhuijsen, 2006) en het opnemen van de verantwoordelijkheid van de dader ten opzichte van de staat en het slachtoffer (Ashworth, 2002; Wemmers & Cyr, 2003; Van Camp & Lemonne, 2005). Deze alternatieve wijze van handelen binnen het strafrecht laat zien dat er steeds meer rekening wordt gehouden met het slachtoffer binnen het strafrechtelijke systeem. In 2001 legt de Europese conventie standaardnormen op in de behandeling naar slachtoffers van delicten: “standing of victims in criminal proceedings”. Deze moeten door alle landen van de Europese Unie gevolgd worden (Spalek, 2006). Anno 2008 kunnen we stellen dat het slachtoffer aanspraak maakt op een heel arsenaal van hulp- en dienstverleningsmogelijkheden en beschikt over internationaal vastgelegde rechten.
1.3
Huidig beeld van het slachtoffer: noden, rechten en verwachtingen
Uit wat voorafgaat blijkt dat er vandaag heel wat aandacht gaat naar het slachtoffer. Zowel de rechten als de noden ervan worden in rekening gebracht. We kunnen hier spreken van een dichotomie in het slachtoffer-zijn. Noden veronderstellen iets passief, rechten veronderstellen in tegenstelling een autonoom, denkend, actief slachtoffer (Sebba, 2000). Slachtoffers worden dan ook op twee verschillende manieren benaderd. Ten aanzien van de noden wordt het slachtoffer als een consument benaderd, de hulpverlening gebeurt op maat van het slachtoffer. Op gebied van rechten wordt het slachtoffer op een actieve manier aangesproken (Spalek, 2006). Naast de noden en de rechten van het slachtoffer kunnen we ook enkele verwachtingen waarnemen die het
14
slachtoffer ten opzichte van de hulpverlening stelt. De verwachtingen zijn erg subjectief en verschillen naargelang het slachtoffer. Toch is het belangrijk om die in rekening te brengen als we het huidig beeld van het slachtoffer willen vervolledigen.
1.3.1 Noden van het slachtoffer Slachtoffers reageren steeds anders en soms erg verrassend op een misdrijf (Williams, 1999b; Spalek, 2006). Hoe mensen reageren, hangt af van verschillende factoren die verbonden zijn door een complex netwerk (Campbell, 1998). Zo stelt Svensson (2007) dat de noden van het slachtoffer samengaan met zijn
emotionele, sociale en
economische toestand. Toch vinden we in de literatuur enkele veel voorkomende klachten en gevolgen terug die slachtoffers na een misdrijf ervaren. Emoties die na een misdrijf vaak voorkomen zijn: schok, verwarring, hulpeloosheid, angst, depressie en boosheid (Spalek, 2006). Slachtoffers voelen zich kwetsbaar en hulpeloos en hebben een negatief beeld van zichzelf en van de omgeving (Spalek, 2006; Pemberton, Winkel & Groenhuijsen, 2006; Walklate, 2007). De mens gaat uit van een soort basisvertrouwen waardoor de wereld waarin hij leeft, een veilige en vertrouwde plaats is. Het misdrijf kan niet gezien worden als logisch gevolg van iets (Williams, 1999b; Winkel, 2002) wat het basisvertrouwen aantast. Het slachtoffer komt in een onverwachte situatie terecht wat gevolgen heeft op zijn functioneren. Slachtoffers zullen in vele gevallen het vertrouwen in hun medemens verliezen, of ze verliezen de greep op de situatie (Winkel, 2002; Spalek, 2006). Andere gevolgen van een misdrijf kunnen zijn dat mensen zichzelf de schuld geven of op zoek gaan naar de betekenis ervan (Lamb, 1999; Spalek, 2006). Op langere termijn zien we dat slachtoffers zich afsluiten van de wereld of dat ze plaatsen waar ze zich niet veilig voelen zoveel mogelijk trachten te vermijden (Williams, 1999b; Spalek, 2006; Walklate, 2007). Ook depressie en posttraumatische stress worden genoemd als klachten op lange termijn (Williams, 1999b; Winkel, 2002). Deze gevolgen – zowel op korte als op lange termijn – zien we ook terug bij de na(ast)bestaanden van het slachtoffer. Ze worden geplaatst onder de indirecte gevolgen van slachtofferschap (Schneider, 2001; Walklate, 2007). Een veel voorkomend gevoel van na(ast)bestaanden is „zich machteloos voelen‟ (Williams, 1999; Spalek, 2006). Vanaf de jaren „70 komt er aandacht voor de gevolgen van slachtofferschap (Young, 1997). Dit studiedomein heeft vanaf dan steeds aan interesse gewonnen. Vandaag zien we een uitgebreid gamma aan opvangmogelijkheden voor slachtoffers, om de impact van een misdrijf – zoals hierboven weergegeven – op een adequate manier aan te pakken. Aertsen (2001) stelt dat er meer gekeken wordt naar de administratieve, juridische,
15
sociale, relationele en psychologische gevolgen, en in veel mindere mate naar de maatschappelijke betekenis van het delict. De hulpverlening naar slachtoffers vertrekt hierbij vanuit een individuele benadering (Aertsen, 2001; Svensson, 2007). Slachtoffers zoeken na het misdrijf een soort vergoeding voor hun financiële, materiële en emotionele schade. Doordat het veiligheidsgevoel en het vertrouwen in de maatschappij door het misdrijf zijn aangetast, zal het slachtoffer nood hebben aan bescherming en psychosociale steun (Van Camp & Lemonne, 2005; Lemonne et al., 2007). Het slachtoffer moet zijn verhaal kwijt kunnen en verlangt informatie over specifieke opvangmogelijkheden (Lemonne et al., 2007). Naar juridische hulpverlening toe heeft het slachtoffer nood aan informatie over het proces, maar ook over de juridische procedures in het algemeen. Ten slotte is de behoefte aanwezig om erkend en gerespecteerd te worden als slachtoffer (Van Camp & Lemonne, 2005; ; Lemonne et al., 2007). Samengevat kunnen we stellen dat de noden die een slachtoffer ervaart na een misdrijf de volgende zijn: emotionele ondersteuning, informatie, praktische hulp en eventueel doorverwijzing (http://www.steunpunt.be). Hulpverlening wordt door Van Camp en Lemonne (2005) gezien als één van de noden die het slachtoffer van een misdrijf ervaart. Om aan de noden van het slachtoffer te voldoen zien we een massa aan opvangmogelijkheden ontstaan. Vanaf het moment dat slachtoffers zich aanmelden bij de politie worden er tal van mogelijkheden geboden om tegemoet te komen aan de noden van het slachtoffer, gaande van het verstrekken van informatie tot het verlenen van gespecialiseerde therapeutische hulpverlening.
1.3.2 Rechten van het slachtoffer Zoals we in de historische reconstructie al zagen, hebben slachtoffers hun rechten vanaf de jaren ‟80 met grote sprongen zien vooruitgaan. Het slachtoffer heeft in twintig jaar tijd een volwaardig, legaal statuut gekregen (Young, 1997). Het rechtssysteem is van een zuiver dadergericht naar een meer slachtoffergeoriënteerd beleid overgestapt (Sebba, 2000; Svensson, 2007). De basis voor de rechten van het slachtoffer zijn gelegd in „The basic principles of justice for victims of crime and abuse of power‟ (Ashworth, 2002) en „The recommendation on the position of the victim in the framework of criminal law and procedure‟, twee niet–bindende documenten over de rechten van het slachtoffer. De jaren ‟90 hebben gezorgd voor een aangedikte versie van de rechten van het slachtoffer. Zo zien we dat in 1993 op internationaal vlak de rechten van het slachtoffer worden goedgekeurd (Svensson, 2007; http://www.steunpunt.be). Vanaf dan worden de landen die lid zijn van het Slachtofferforum ertoe verplicht zich te houden aan deze rechten.
16
De rechten van het slachtoffer zoals ze zijn vastgelegd in 1993 door het Forum: 1. Recht op respect en erkenning 2. Recht op het krijgen van informatie
3. Recht op het geven van informatie 4. Recht op juridische bijstand 5. Recht op bescherming 6. Recht op herstel (European Forum for Victim Services, 1996) In 1998 werd er door het Nationaal Forum van Slachtofferbeleid in België een zevende recht aan toegevoegd, wat we onder artikel 4 van het Samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse gemeenschap inzake slachtofferzorg kunnen terugvinden . 7. Recht op hulp: “De Vlaamse gemeenschap is bevoegd voor bijstand aan personen, onder meer voor hulp- en dienstverlening aan slachtoffers. In dat kader erkent en subsidieert zij voorzieningen om vanuit een welzijnsgerichte benadering een degelijk en kwaliteitsvolle hulp- en dienstverlening aan slachtoffers aan te bieden.” (Samenwerkingsakkoord 15 dec. 1998) Williams (1999b) meent dat de nadruk op rechten van het slachtoffer belangrijk is omdat deze uiting geven van gelijkheid tussen burgers. Door de rechten gaan we behoren tot een politieke gemeenschap waarin mensen niet enkel als consument, maar ook als actief burger worden benaderd (Elias, 1993; Williams, 1999b, Sebba, 2000). Dit actief burgerschap hangt samen met het liberale mensbeeld (Svensson, 2007). Zo zien we dat het introduceren van het herstelrecht als alternatieve methode binnen het strafrecht, voortvloeit uit de idee van verantwoord burgerschap (Arhworth, 2002). De nadruk ligt op meer participatie en een grotere verantwoordelijkheid voor de slachtoffers binnen de strafrechtelijke procedure (Young, 1997). Wemmers en Cyr (2003) toonden in hun onderzoek aan dat slachtoffers niet aan mediation beginnen omdat het hen een soort beslissingsrecht geeft, maar wel omdat het hen toestaat hun verhaal te vertellen en omdat er op die manier naar hen geluisterd wordt. Het mee betrokken worden in de strafbepaling
geeft
het
slachtoffer
opnieuw
controle
over
het
dagelijkse
leven
(Pemberton, Winkel & Groenhuijsen, 2006).
1.3.3 Verwachtingen van het slachtoffer De verwachtingen van het slachtoffer zijn uiterst individueel te bepalen. In vele gevallen hebben slachtoffers geen hulp van anderen nodig. Door de veerkracht van de persoon en de steun van zijn omgeving kan het slachtoffer, zonder gespecialiseerde hulp, de situatie
17
te boven komen (Vrij & Winkel, 1998; Walklate, 2007; Boom en Kuijpers, 2007). Zoals we later zullen zien is deze herstellende kracht van mensen het uitgangspunt van slachtofferhulp. Svensson (2007) geeft aan dat slachtoffers, wanneer ze toch hulp zoeken, verwachten dat er effectief iets gebeurt. Het doel van de hulpverlening is het voorkomen van secundaire victimisatie (Cuyvers, 1986; Fattah, 2000; Schneider, 2001; Winkel, 2002; Rock, 2002; Lemonne et al., 2007). Slachtoffers worden steeds mondiger en komen steeds actiever op voor hun belangen en rechten
(http://www.steunpunt.be). Ze
worden
aangespoord
om
als
actieve
en
verantwoordelijke burgers te participeren. Door de toenemende aandacht en literatuur over de traumatische impact die een misdrijf kan hebben, wordt er meer gespecialiseerde zorg
verwacht.
We
spreken
niet
meer
over
het
slachtoffer,
maar
over
verkeersslachtoffers, slachtoffers van een misdrijf, slachtoffers van huiselijk geweld (Young, 1997). Verder krijgen ze, door hun toenemende rechten, een legale basis om hun mening te uiten (European forum for victim service, 1998). Deze tendensen – het mondiger worden, gespecialiseerde hulpverlening en rechten ten aanzien van het slachtoffer – gaan de verwachtingen van slachtoffers ten aanzien van de hulpverlening de hoogte injagen.
1.4
Slachtofferschap binnen slachtofferhulp
1.4.1 Korte situering van de dienst slachtofferhulp De slachtofferzorg in België laat zich opdelen in politionele slachtofferbejegening, slachtofferonthaal op de parketten en rechtbanken, psychosociale hulpverlening en categoriale therapeutische hulpverlening (Aertsen, 2001; Van Camp & Rubbens, 2005). Slachtofferhulp valt onder de psychosociale hulpverlening en kan gezien worden als schakel tussen de politionele en justitiële hulpverlening enerzijds en de therapeutische hulpverlening anderzijds (Sectorprotocol 2004; Nationaal forum voor slachtofferbeleid, 2004). Het ontstaan van slachtofferhulp kent in Vlaanderen een andere ontwikkeling dan in Wallonië. Slachtofferhulp Vlaanderen is een vrij recent gegeven. Pas in 1986 worden de „Centra voor Hulp aan Slachtoffers van misdrijven‟ erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Overheid (http://www.steunpunt.be). In 1997 wordt het Decreet betreffende het Algemeen Welzijnwerk afgekondigd: “de sociale dienst- en hulpverlening die ter beschikking staat van alle personen van wie de welzijnskansen bedreigd of verminderd worden ten gevolge van persoonlijke, relationele, gezins- of maatschappelijke factoren.” (B.S 17 II 1998). Naast de algemene opdrachten krijgen sommige centra voor algemeen welzijnswerk een bijkomende opdracht betreffende een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld
18
slachtoffers (B.S 17 II 1998). Hiermee wordt de dienst slachtofferhulp niet langer onder het forensisch welzijnswerk gesitueerd, maar komt het terecht onder het Autonoom Centrum voor Algemeen Welzijn (Regelbrugge, 2001; Aertsen, 2001; Van Camp & Lemonne, 2005). De verdere vormgeving van slachtoffervoorzieningen komt tot stand door
allerhande
wetten,
decreten
en
omzendbrieven,
richtlijnen
en
samenwerkingsakkoorden (Van Camp & Rubbens, 2005). Zo worden in het sectorprotocol van 2004 de doelstellingen, taken en opdrachten van slachtofferhulp bepaald. In Wallonië wordt er anders gewerkt. Enkele belangrijke verschillen vinden we terug in het feit dat zij ook sociale hulp bieden aan verdachten, veroordeelden die in vrijheid gesteld zijn en ex-gedetineerden. Daarnaast gaat men ook professionele hulpverleners verkiezen boven vrijwilligers (Van Camp & Rubbens, 2005). We hebben het in het vervolg van ons werkstuk enkel over de situatie in Vlaanderen.
1.4.2 Hulpverlening aan slachtoffers Slachtofferhulp biedt, na de doorverwijzing van de politie, hulp aan slachtoffers. Zoals al gesteld, situeert slachtofferhulp zich hierdoor tussen eerste- en tweedelijns hulpverlening (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 2004). Het slachtoffer kan bij slachtofferhulp terecht voor emotionele ondersteuning en begeleiding (Sectorprotocol 2004). Slachtofferhulp wil het verlies aan vertrouwen in de medemens en de samenleving als geheel herstellen door psychosociale of emotionele hulp te bieden (Van Camp & Lemonne, 2005). Hierbij trachten ze maximaal gebruik te maken van de herstellende krachten van de persoon en zijn omgeving (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 1996). De duur en intensiteit van de hulpverlening is afhankelijk van de nood die het slachtoffer heeft (Sectorprotocol 2004). Naast de emotionele steun is slachtofferhulp bevoegd voor het verlenen van informatie aan slachtoffers. Het gaat vooral over informatie over de rechten, de procedures, de hulpverlening, de schadevergoeding en natuurlijk over de dader. Verder biedt slachtofferhulp ook praktische hulp: hierbij gaat het over diverse zaken, zoals administratieve hulpverlening, begeleiding naar de rechtbank en dergelijke. Wanneer de geboden hulpverlening niet op de noden van het slachtoffer kan inspelen zal slachtofferhulp doorverwijzen naar een meer gespecialiseerde dienst (Sectorprotocol 2004; http://www.slachtofferrechten.just. fgov.be). We kunnen dus besluiten dat de hulpverlening die slachtofferhulp voorziet, zich zowel op informatief, praktisch als emotioneel vlak bevindt (European Forum for Victim Services, 1998; Sectorprotocol 2004; Lemonne et al., 2007). Hiermee speelt slachtofferhulp in op de noden – zoals gezien in 1.3.1 - die slachtoffers na het misdrijf ervaren.
19
2
Vrijwilligerswerk
2.1
Definitie
2.1.1 Wat is vrijwilligerswerk? Om een antwoord op de vraag „wat is vrijwilligerswerk‟ te kunnen geven, kijken we eerst even naar enkele definities die aan „vrijwilligerswerk‟ worden gegeven. Het CEV (European
Volunteer
Centre)
gaat
vrijwilligerswerk
op
Europees
vlak
als
volgt
beschrijven: “Vrijwillige inzet vindt plaats: - Uit vrije wil, keuze en motivatie - Zonder financieel oogmerk (onbetaald) - In een georganiseerde omgeving (binnen NGO‟s, vrijwilligersorganisaties, min of meer georganiseerde groeperingen enz.) - Ten behoeve van anderen en/of de kwaliteit van de samenleving in haar geheel (terwijl erkend wordt dat vrijwillige inzet eveneens ten goede komt aan de vrijwilliger zelf).”
(CEV, 2006)
In België gaat de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers, het werk omschrijven als: “Vrijwilligerswerk is elke activiteit die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht, ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel; die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht; en die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling.”
(B.S.29.VIII.2005)
Daarnaast geven we ook nog twee definities van individuele onderzoekers die zich op het vrijwilligerswerk toegespitst hebben. Verstraete (1996) geeft volgende omschrijving: “Wanneer we spreken
over vrijwilligerswerk
bedoelen
we
werk
dat
vrijwillig,
belangeloos, met enige regelmaat, in min of meer georganiseerd verband wordt verricht voor anderen of voor de samenleving.” Ook in de definitie van Dekker en Halman (2003) is er sprake van vier hoofdkenmerken ten aanzien van vrijwilligers:
20
“Als we kijken naar definities van vrijwilligers of vrijwilligerswerk rondom de wereld dan vinden we drie of vier hoofdelementen: het is niet verplicht; het wordt uitgevoerd in het voordeel van anderen: de maatschappij als een volledige of specifieke organisatie; het is onbetaald; en, iets wat niet altijd voorkomt, het gebeurt in een georganiseerde context.” De vraag die we in de titel stellen kunnen we dus op veel verschillende manieren beantwoorden, maar een „juist‟ antwoord kunnen we wellicht niet vinden. Niet alleen onder de vrijwilligers zelf bestaat er onenigheid over het omschrijven van deze werkvorm, maar ook tussen verschillende organisaties en zelfs tussen verschillende landen is er discussie over een eenduidige omschrijving van de term vrijwilligerswerk. Een reden hiervoor is wellicht dat vrijwilligers zich in allerlei organisaties inzetten en verschillende rollen vervullen (Bussel & Forbes, 2001). Meijs (1997) gaat in zijn rapport „Een verkenning van de definitie van vrijwilligerswerk‟ op zoek naar gemeenschappelijke elementen binnen verschillende definities. De vijf componenten die hij terugvindt, zijn: mate
van
beloning,
mate
van
keuzevrijheid,
wie
ervan
profiteert,
mate
van
gestructureerdheid en werk. Deze componenten komen in iedere definitie in meerdere of mindere mate voor (Verstraete, 1996; Meijs, 1997; Dekker & Halman, 2003; Loose et al., 2007; Verlaenen, 2007). Het eerste kenmerk is „vrijwillig‟. Er is dus geen verplichting om aan deze activiteit deel te nemen. Hier zou je kunnen denken dat dit een duidelijke omschrijving is, maar toch merken Hustinx, Meijs en Ten Hoorn (2007) op dat er zoiets bestaat als „geleid vrijwilligerswerk‟. Enkele voorbeelden hiervan zijn alternatieve straffen, vrijwilligerswerk opleggen aan studenten om meer punten te kunnen krijgen, … De mate van keuzevrijheid, zoals Meijs (1997) dit omschreef, kan dus op verschillende manieren worden ingevuld. Dit „geleid vrijwilligerswerk‟ zullen we verder buiten beschouwing laten en we zullen ons richten op het vrijwilligerswerk dat vrijwillig werd gekozen. Een tweede kenmerk van vrijwilligerswerk is „voor anderen of voor de gemeenschap‟. Hierbij kunnen we ons de vraag stellen of vrijwilligers het werk altijd uit puur altruïstische motieven doen. Uit een onderzoek van Rehberg (2005) bleek dat naast het motief „iets goed doen voor anderen‟ ook de motieven „iets nieuws ontdekken‟ en „iets doen voor mezelf‟ naar voor kwamen. Naast de altruïstische motieven merken we dus ook egoïstische motieven om aan vrijwilligerswerk te doen. Toch blijft het „werken voor anderen‟ centraal staan (Wilson & Musick,1997a; Clary & Sneyder, 1999). Dit zien we goed in de definitie van het CEV.5
5
Zie pag. 20.
21
Als derde kenmerk moet het vrijwilligerswerk „binnen een georganiseerd kader‟ plaatsvinden.
Toch
merken
we
vaak
dat
ook
niet-georganiseerde
vormen
van
vrijwilligerswerk erkend worden. Ook het vierde kenmerk „onbezoldigd‟ roept enkele vragen op. Een vrijwilliger krijgt in de meeste gevallen een onkostenvergoeding. In principe kunnen we dan nog steeds spreken van „onbezoldigd‟, aangezien het gaat over kosten die de vrijwilliger moet maken om zijn werk te kunnen uitvoeren. Sommige vrijwilligers krijgen echter een grotere vergoeding dan die kosten alleen. Hier spreekt Wilson (2000) over „quasi-vrijwilligers‟. De vraag of vrijwilligers een kleine vergoeding kunnen of mogen krijgen, staat steeds meer ter discussie. Het laatste kenmerk: werk of activiteit, is ook op verschillende manieren in te vullen. Zo kunnen we mantelzorg ook als vrijwilligerswerk zien omdat mensen op vrijwillige basis hulp verlenen aan hun omgeving. Toch zullen we in dit werk een onderscheid maken tussen deze termen. Hiervoor gebruiken we de omschrijving die van de Ven-Meulendijks (2006) als volgt opstelde: “Bij mantelzorg is er een hulpgever uit de directe omgeving van
de
hulpvrager.
Vrijwilligerswerk
wordt
in
georganiseerd
verband
verleend.
Vrijwilligers zijn hulpgevers voor bepaalde vastgestelde taken, taken waar ze zelf voor hebben gekozen, voor bepaalde (door de vrijwilliger gestelde) tijd.” We gaan dus kijken naar de vrijwilligers die zich inzetten voor mensen die ze op voorhand nog niet kennen. Uit voorgaande blijkt dus dat de formulering van het vrijwilligerswerk op veel verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden (Dekker & Halman, 2003). Een duidelijke formulering van wat we met vrijwilligerswerk bedoelen, zal cruciaal zijn voor het verdere verloop van dit werk. Wij zullen de definitie van „Slachtofferhulp Vlaanderen‟ over vrijwilligerswerk volgen. Dit is de definitie die in de wet van 3 juli 2005 wordt weergegeven.
2.1.2 Soorten vrijwilligerswerk We situeren vrijwilligerswerk op de lijn die gemaakt kan worden van informeel naar formeel werk (Wilson & Musick,1997a; Mutchler, Burr & Caro, 2003). Op deze lijn worden alle vormen van werk weergegeven. Starten doen we bij zelfzorg om via mantelzorg, zelfhulpgroepen en vrijwilligerswerk tot bij professionele hulpverlening te komen. De twee uitersten zijn dan: niet-gestructureerd onderlinge steun en gestructureerde professionele dienstverlening (Van Daal, Winsemius & Plemper, 2005). Vrijwilligerswerk vinden we dicht bij de professionele hulpverlening terug waardoor we ervan kunnen uitgaan dat het een bijna formele manier van werken is die georganiseerd en
22
gestructureerd
is
tot
op
een
zekere
hoogte.
De
activiteiten
die
we
binnen
vrijwilligerswerk terugvinden, kunnen we echter niet in één woord omschrijven. In België alleen al vinden we vrijwilligers terug in heel wat verschillende sectoren: de sociaal-culturele, de recreatieve, de welzijns-, de gezondheids- en de civiele sector (Verstraete, 1996). Volgens Loose et al. (2007) vinden we het meest vrijwilligers terug in de tak: „cultuur, sport en vrije tijd‟; daarna volgen „diverse activiteiten‟ en „sociale actie‟. Ook de taken die van vrijwilligers verwacht worden zijn heel divers. Enkele voorbeelden die we in het onderzoek van Loose et al. (2007) terug vinden: deelname aan de raad van bestuur, animatie, administratie, onderzoek, opleiding en vorming, zorg aan personen,… Overal bevinden zich vrijwilligers. Eén van de redenen hiervoor kan zijn dat mensen verschillende waarden en normen nastreven en daardoor ook aangetrokken worden tot verschillende soorten van vrijwilligerswerk (Dekker & Halman, 2003; Bussel & Forbes, 2001).
2.2
De historiek van vrijwilligerswerk binnen de hulpverlening
Onbetaalde hulp aan medeburgers met wie we ons verbonden voelen, is een verschijnsel van alle tijden. Toch merken we grote verschillen in motieven en definities doorheen de tijd (de Hart in Dekker, 1999; Bussel & Forbes, 2001). De term „vrijwilligerswerk‟ werd niet altijd gebruikt en het werk zelf was ook lange tijd onzichtbaar. Als we vrijwilligerswerk zien als onbetaald werk in de publieke sector, dan komt dit pas tijdens de industrialisatie - eind 19de eeuw - naar boven, omdat mensen vanaf dan buitenshuis gaan werken en hiervoor een loon krijgen. Het betaalde werk komt op en termen als werkloosheid en vrijwilligers worden ingevoerd. Door de introductie van betaalde krachten worden de onbetaalde krachten ook zichtbaar. Betaald werk is - in die tijd niets voor vrouwen (behalve in de prostitutie). Onbetaald werk voor het goede doel, en zeker voor armen, is een wenselijke job en geeft aanzien aan vrouwen van de middenklasse (Taylor, 2005). Door de verzuiling, die half 19de eeuw start, komt er een enorme bloei in het verenigingsleven (de Hart in Dekker, 1999). In die zuilen ontstaat er een vorm van wederzijdse hulp, die meestal ook vrijwillig is. Tot aan de Tweede Wereldoorlog kunnen we het nu zichtbare vrijwilligerswerk omschrijven als „hulp als gunst‟.
Vrijwilligerswerkingen
zijn
vooral
liefdadigheidswerken
van
de
burgerij
(Verstraete, 1996). Wereldoorlog II zorgt voor grote veranderingen in de maatschappij en specifiek in het vrijwilligerswerk. De verschillende levensbeschouwelijke zuilen hebben elk een netwerk van organisaties uitgebouwd en bieden hulp op vele domeinen. Via grote subsidies maakt
23
de overheid het ook mogelijk om de verzorgingsstaat verder uit te bouwen. Hierdoor ontstaat er een heel groot aanbod aan verschillende organisaties. Toch merken we dat er nieuwe problemen ontstaan waar de bestaande organisaties en hulpverleners geen oplossing voor kunnen bieden. Hier moet de professionalisering een antwoord op geven. Er worden kwaliteitseisen gesteld aan de hulpverlening en om aan deze eisen te voldoen ontstaan er scholen voor maatschappelijk assistenten (Sabbe & Van Peer, 1990). Veel organisaties die ooit begonnen zijn als vrijwilligersorganisaties, krijgen te maken met de toenemende professionalisering en de invloed van de overheid. In de loop van de tijd naarmate de organisaties meer activiteiten gaan ontplooien, een groter bereik krijgen en er meer eisen door leden, klanten en financiers worden gesteld - komen er een aantal beroepskrachten in dienst (Van Daal, Winsemius & Plemper, 2005). Deze kunnen, met hun professionele opleiding, een beter antwoord bieden op de problemen die zichtbaar worden. Het vrijwilligerswerk komt in de schaduw terecht en wordt aanvullend op de professionele hulpverlening die hoogtij viert. Dit professionaliseren en publiek maken van privé-instellingen, duurt tot de jaren ‟60. Dan is het geld van de overheid op, moet er bespaard worden en komt er kritiek vanuit feministische en emancipatorische hoek op het verdrijven van het vrijwilligerswerk. Het welzijnswerk, dat opgebouwd werd na de Tweede Wereldoorlog, is onoverzichtelijk geworden en er is sprake van een kloof tussen de professionelen en hun hulpvragers. Ook komt er kritiek op de overprofessionalisering van de hulpverlening. Om een antwoord te bieden op al deze problemen wordt er op zoek gegaan naar nieuwe manieren van werken en gaan vrijwilligers en professionelen samenwerken. Daarnaast treedt de ontzuiling in. Mensen gaan niet meer voor één zuil kiezen maar het beste uit alle zuilen halen. Zo verdwijnen de verzuilde organisaties en ontstaan er nieuwe organisaties voor vrijwilligers (de Hart in Dekker, 1999). Om toe te treden tot deze organisaties hebben mensen andere motieven dan „tot de zuil behoren‟. Vrijwilligers zijn ook niet meer alleen afkomstig uit de hoge sociale klasse. Iedereen kan vrijwilliger worden. Deze nieuwe vrijwilligers gaan zich - naast de hulpverlening - ook meer inzetten voor de samenleving in het algemeen. Ze komen op voor allerlei rechten en plichten, zetten zich in voor het milieu,… (Sabbe & Van Peer, 1990) De crisis van de jaren ‟70 gaat dit nog eens bekrachtigen. De overheid ziet het positieve in van vrijwilligers - namelijk weinig kosten - en gaat de vraag naar vrijwilligers opdrijven. Er wordt een omschakeling gemaakt van professionelen naar vrijwilligers. Dit kan worden omschreven als „vervangend vrijwilligerswerk‟. Deze nieuwe manier van werken door de overheid zorgt ervoor dat de vrijwilligers hun verloren terrein kunnen terugwinnen. Toch blijft de samenwerking met de professionals bestaan. Zij staan vooral in voor de coördinatie van de vrijwilligers die het uitvoerende werk op zich nemen. Ook
24
de maatschappelijke veranderingen in die tijd zorgen voor verschuivingen in het publiek dat aan vrijwilligerswerk doet. In de jaren ‟80 worden er veel mensen werkloos. Deze mensen beschikken over heel wat vrije tijd en zorgen voor een toestroom in het vrijwilligerswerk. Daarnaast gaan vrouwen zich op de arbeidsmarkt begeven wat zorgt voor een daling van het aantal vrouwelijke vrijwilligers. Joep de Hart (in Dekker, 1999) omschrijft deze veranderingen als volgt: “Binnen het krachtenspel van de verschuivingen in de naoorlogse periode kennen bepaalde sectoren van het vrijwilligerswerk sinds de jaren zestig een neergang, anderen daarentegen een opbloei, en er ontwikkelen zich daarnaast nieuwe terreinen van vrijwilligerswerk.” Vanaf de jaren ‟80 wordt in toenemende mate het specifieke belang van vrijwilligers voor de organisatie en voor het aanbod ontdekt. Ze kunnen iets verwezenlijken wat professionelen niet kunnen: het „puur menselijke contact‟ zonder de afstandelijkheid van de beroepskrachten (van Daal, Winsemius & Plemper, 2005). Door de voortdurende economische crisis worden er steeds meer professionelen vervangen door vrijwilligers. Dit leidt tot een oneigenlijk gebruik van vrijwilligers: vooral het goedkope aspect wordt in rekening gebracht. De laatste twintig jaar kunnen we nog enkele veranderingen opmerken. Zo zien we dat de traditionele vrijwilliger vervangen wordt door een nieuw soort vrijwilliger: de calculerende vrijwilliger die zich niet meer levenslang inzet voor één organisatie, maar die aan korte, leuke projecten wil werken (Hustinx & Lammertyn, 2000; Bekkers, 2002). We merken dan ook - door de ontzuiling en de vele veranderingen - geen afname van vrijwilligers, maar een verandering van motieven, ook egoïstische motieven worden belangrijk. Daarnaast merken we dat vrijwilligersorganisaties steeds meer zorgen voor de rechten en plichten van de vrijwilligers. Zo wordt 2001 het „Internationaal Jaar van de Vrijwilliger‟. Hiermee wil men meer kenbaarheid geven aan het werk van de vrijwilliger, niet alleen bij de mensen maar ook bij de overheid. “Naar aanleiding hiervan zijn, op Belgisch
federaal
niveau,
wettelijke
initiatieven
genomen
om,
gedurende
dit
internationaal jaar, de sociale en juridische situatie van de vrijwilligers, effectief te verbeteren.” (http://socialsecurity.fgov.be) Om dit te kunnen verwezenlijken wordt in België de Hoge raad voor Vrijwilligers opgericht. Deze raad is een permanent overleg- en adviesorgaan waar het vrijwilligersveld en de overheid met elkaar in contact kunnen komen. Op die manier wordt de voortdurende aandacht voor de specifieke problemen van de vrijwilligers gewaarborgd en dit op tal van domeinen: aansprakelijkheidsrecht, sociale zekerheid, fiscaliteit, arbeidsrecht, … (http://socialsecurity.fgov.be), wat in 2005 tot een Wet betreffende de Rechten van de Vrijwilligers leidt (B.S.29.VIII.2005). Deze wet
bevat
bepalingen
rond
informatieplicht,
aansprakelijkheid,
verzekeringen,
vergoedingen,…
25
We merken dat vrijwilligers sterk veranderd zijn. Er is sprake van nieuwe vrijwilligers die nieuwe regelgevingen moeten naleven, maar het werk zelf staat niet zo ver af van wat ze vroeger deden, namelijk de medemens helpen.
2.3
Huidige situatie binnen vrijwilligerswerk
2.3.1 Profiel van de vrijwilliger Op de vraag: „wie kan vrijwilliger zijn?‟, kan een simpel antwoord gegeven worden: iedereen kan vrijwilliger zijn. Toch kunnen we enkele kenmerken ontdekken waar de meeste vrijwilligers aan voldoen. Aan vrijwilligerswerk doet hangt vooral af van de personaliteit: sommige mensen zijn van nature uit gedienstig, actief en vrijgevig, anderen zijn dit niet. Ook de context speelt een rol in de keuze om aan vrijwilligerswerk deel te nemen (Wilson & Munsick, 1997a). Beide verklaringen worden door elkaar gebruikt (Dekker & Halman, 2003). De meeste studies die vrijwilligerswerk bestuderen, vinden maar een zwakke correlatie tussen sociodemografische karakteristieken zoals leeftijd, inkomen, educatie en sociale klasse; de reden om vrijwilligerswerk te doen moet dus ergens anders worden gezocht. Dekker & Halman (2003) spreken over „waarden‟ als reden tot vrijwilligerswerk. In het vrijwilligersprofiel
hebben
zich
al
veel
veranderingen
voorgedaan.
De
grootste
verandering die we in vele bronnen terugvinden, is de verandering van de traditionele burgerlijke en kerkelijke caritashulp naar een nieuwe alternatieve en mentaliteitsgerichte vrijwilliger. Niet zozeer de omvang van het vrijwilligerswerk verandert, maar wel de basis waarop het vrijwilligerswerk steunt. We vertrekken niet meer vanuit een verzuilde maatschappij, maar zetten eigen doelen voorop om vrijwilliger te worden (Bekkers & de Graaf, 2002). Deze nieuwe vrijwilligers willen vooral een kortdurend engagement aangaan, bijvoorbeeld in de vorm van projecten (Bekkers, 2002). We gaan nieuwe en andere waarden nastreven waardoor het vrijwilligerswerk gaat veranderen. Deze waarden kunnen naast altruïsme ook solidariteit, reciprociteit, liefdadigheid of religieuze waarden zijn. Deze waarden zijn niet de enige reden om menselijke inzet te verklaren, maar ze dragen er wel toe bij (Dekker & Halman, 2003). Verstraete (1996) omschrijft de invloedrijke veranderingen als volgt: - Economische veranderingen: Geleidelijk aan vermindert de arbeidsduur (langer studeren en vroeger op pensioen) en we willen de vrijgekomen vrije tijd aan vrijwilligerswerk besteden. Daarnaast is er meer concurrentie tussen organisaties en worden er hogere kwaliteitseisen gesteld waardoor de professionalisering zal
26
toenemen. Een derde economische verandering is de inschakeling van vrouwen in de arbeidsmarkt. Vroeger kon het profiel van de vrijwilligers worden samengevat als: de hooggeschoolde vrouw van middelbare leeftijd met een zeker inkomen die veel naar de kerk gaat en altruïstisch is. Nu is dit veranderd doordat de vrouw gaat werken en er minder naar de kerk wordt gegaan (Wardell, Lishman & Whalley, 2000). - Demografische en culturele verschuivingen: Er is een toenemende vergrijzing en een groeiend aantal vreemdelingen, maar ook mobiliteit, informatie en communicatie en de media spelen een belangrijke rol in de maatschappij en zullen er dus voor zorgen dat vrijwilligerswerk verandert. - Een derde verandering is de toegenomen individualisering. Dit wil niet zeggen dat we egoïstisch worden. We gaan echter wel meer nadenken over waarden en normen en gaan van daaruit besluiten om ons in te zetten voor anderen (Clary & Sneyder, 1999). We worden lid op eigen initiatief, terwijl we vroeger via sociale contacten vrijwilliger werden (Bekkers & de Graaf, 2002). Deze maatschappelijke veranderingen zullen ervoor zorgen dat de gemiddelde vrijwilliger er anders gaat uitzien. De nieuwe vrijwilligers hebben een toegenomen scholingsgraad waardoor ze mondiger, kritischer en veeleisender gaan worden. Ze willen kwaliteit leveren en vragen daarom een passende opleiding en meer informatie. Daarnaast gaan ze ook meer rekenen. Ze maken een kosten-batenanalyse om te kijken of ze de juiste persoon op de juiste plaats zijn. Ten slotte vragen ze ook meer flexibiliteit. Ze willen niet meer jarenlang gebonden zijn aan één organisatie maar willen meewerken aan verschillende korte projecten (Verstraete, 1996; Bekkers, 2002). Om een duidelijk beeld te krijgen wie de 1 tot 1,4 miljoen vrijwilligers in België zijn (Loose et al., 2007), geven we hieronder een schets van hun profiel. In 2007 werd er door Hambach en Vanleene (2007) een onderzoek gedaan naar de identiteitskaart van vrijwilligers in België omdat er hierover weinig onderzoek bestond. Het onderzoek is niet representatief - te weinig respondenten - maar kan wel een beeld schetsen van de huidige vrijwilliger: - Leeftijd: We merken op dat de uiterste leeftijdscategorieën het minst aanwezig zijn (<14 jaar: 0,3% en >75: 2,9%). De middengroepen komen wel veel aan bod. Als we categorieën per 20 levensjaren nemen, dan bekomen we volgende cijfers: de 15- tot 34-jarigen zijn meest aanwezig in vrijwilligerswerk nl. 39,3%, daarna volgen de 55tot 74-jarigen met 30,3% en de 35- tot 54-jarigen met 17,2%. - Geslacht: Uit het onderzoek van Hambach en Vanleene (2007) zien we dat er gemiddeld meer vrouwen (57,7%) dan mannen (42,3%) aan vrijwilligerswerk doen. Toch kunnen we - zoals ook Wilson en Musick (1997a) stellen - niet spreken van een significante oververtegenwoordiging van één van beide seksen. In het VRIND-rapport bijvoorbeeld zijn er iets meer mannen dan vrouwen aanwezig. We mogen besluiten
27
dat de verdeling ongeveer gelijk is. Wel merken we op dat vrouwen en mannen een ander participatiepatroon kennen, afhankelijk van de sector (Loose et al., 2007). - Opleidingsniveau: De cijfers bevestigen wat in andere onderzoeken al verschillende keren werd vastgesteld: het vrijwilligerswerk lijkt vooral hoger opgeleide mensen aan te trekken (Wilson & Musick, 1997b; Freeman, 1997; Mutchler, Burr & Caro, 2003; Hambach & Vanleene, 2007; Loose et al., 2007). - Beroepsactief: Bij dit criterium merken we dat vooral niet beroepsactieve mensen aan vrijwilligerswerk doen. Dit zijn dan gepensioneerden, werklozen en leefloners, maar ook studenten (Hambach & Vanleene, 2007).
2.3.2 Professionalisering van de vrijwilliger Doorheen de jaren zien we dat er naast de professionalisering van het maatschappelijk werk, er ook een professionalisering van de vrijwilliger wordt geëist. De vraag naar gekwalificeerde
vrijwilligers
stijgt
en
komt
uit
alle
hoeken.
De
overheid
gaat
kwaliteitseisen opstellen waaraan de organisaties, die werken met vrijwilligers, moeten voldoen. Deze officiële richtlijnen brengen vaak heel wat administratie met zich mee. We mogen de schuld niet alleen op de overheid steken, ook de burgers worden veeleisender en nemen geen genoegen meer met alleen goede bedoelingen. We accepteren niet meer dat ongediplomeerde, onopgeleide en onervaren vrijwilligers verantwoordelijk zijn voor bepaalde aspecten van ons leven. Vorming is dus de boodschap (Bekkers, 2002; Hambach & Vanleene, 2007; Verstraete, 1996). Selectiecriteria, vorming, ondersteuning en begeleiding zijn dan ook termen die men als vrijwilliger steeds meer te horen krijgt. Maar ook de vrijwilliger wordt mondiger en gaat vorming eisen. Zeker na het Jaar van de Vrijwilliger in 2001 is het vrijwilligerswerk bij de overheid een belangrijk punt op de agenda geworden en wordt er meer geïnvesteerd in opleiding, scholing en begeleiding van vrijwilligers. We zien hier dat zowel de burger, de vrijwilliger als de overheid bijdragen tot de professionalisering van de vrijwilligers (http://socialsecurity.fgov.be).
2.3.3 Relatie tussen professionele hulpverlening en vrijwillige hulpverlening In veel organisaties merken we dat vrijwilligers samenwerken met professionelen. Het is belangrijk om deze samenwerking en de hiermee gepaarde spanningsvelden eens van dichterbij te bekijken, maar daarnaast is het ook belangrijk om te kijken naar de verschillen die er tussen vrijwilligers, professionelen en hun hulpverlening bestaan. We moeten in het achterhoofd houden dat het meeste welzijnswerk ontstaan is uit vrijwilligerswerk. Pas daarna kwam de professionalisering op gang. Vandaag de dag kunnen professionelen en vrijwilligers echter niet meer zonder elkaar in de hulpverlening.
28
In de meeste organisaties worden ze dan ook samen ingezet om de situatie van de cliënt te verbeteren. Samenwerking kan op veel verschillende manieren gebeuren. Toch neemt vaak één van de twee de belangrijkste plaats in. Als de vrijwilliger centraal staat, kunnen we spreken van een complementaire positie ten opzichte van de professional - ze vullen elkaar aan maar ze voeren vaak hetzelfde werk uit. Vaak gaat de professional een coördinerende rol op zich nemen. Als de professional echter de belangrijkste schakel in de organisatie is, dan is de vrijwilliger eerder supplementair. Hij is bijkomstig en wordt ingezet wanneer de professional niet meer aan de groeiende vraag kan voldoen. De vrijwilliger helpt deze groei aan te pakken en biedt ook iets extra ten opzichte van de professional (Sabbe & Van Peer, 1990; van Daal, Winsemius & Plemper, 2005; Handy, Mook & Quarter, 2008). Het is dan ook belangrijk om niet te kijken naar formeel of informeel, professional of vrijwilliger, maar om te vertrekken vanuit de hulpvraag en te kijken wie het beste antwoord op de vraag kan bieden. Overleg en een duidelijke taakafbakening zijn onontbeerlijk om de samenwerking vlot te laten verlopen. Toch ontstaan er spanningen in die coöperatie. Sabbe en Van Peer (1990) hebben het over belangen-, waarden- en waarderingsconflicten. Belangenconflicten spelen zich zowel op materieel als immaterieel vlak af. Omdat beiden vaak dezelfde taak uitvoeren maar er verschillende zaken voor terug krijgen, kan dit leiden tot conflicten. Waardenconflicten gaan eerder over het uitvoeren van dezelfde taak, maar dan vanuit een verschillend perspectief.
Spontaniteit,
betrokkenheid,
enthousiasme,
egaliteit
en
het
vertegenwoordigen van de samenleving behoren tot de identiteit van de vrijwilliger, terwijl deskundigheid, efficiëntie en perfectionisme, maar ook zich houden aan werktijden, deel uitmaken van de identiteit van beroepskrachten (van Daal, Winsemius & Plemper, 2005). Elk heeft dus zijn eigenheid, wat kan leiden tot spanningen tussen beiden. Zo vinden beroepskrachten vrijwilligers vaak betuttelend en niet voldoende geschoold, terwijl vrijwilligers de beroepskrachten eerder koel en afstandelijk vinden (Sabbe & Van Peer, 1990). Een derde groep conflicten zijn de waarderingsconflicten. Nog steeds worden de geschoolde professionelen boven de vrijwilligers verkozen, maar met de professionalisering van de vrijwilligers zou dit verschil wel weggewerkt kunnen worden. Vaak heeft een vrijwilliger met ervaring en cursussen meer te bieden dan een professional die weinig ervaring heeft (van Daal, Winsemius & Plemper, 2005). Het is de grootste vrees van professionelen dat hun job zal ingenomen worden door vrijwilligers. De hulporganisatie speelt een belangrijke rol binnen deze spanningen: hoe zij vrijwilligers en beroepskrachten benadert en inpast in hun organisatie heeft een belangrijke weerslag op de ideeën van beide groepen over elkaar. Het is duidelijk dat we moeten loskomen van de concurrentie die er bestaat tussen de professionele en niet-professionele hulpverlening. De wisselwerking tussen beide, de
29
onderlinge aanvulling en ondersteuning zullen de kwaliteit van de geboden hulp verhogen (Sabbe & Van Peer, 1990).
2.4
De vrijwilliger binnen slachtofferhulp
Slachtofferhulp Vlaanderen werkt zowel met beroepskrachten als met vrijwillige medewerkers. Deze manier van werken is gestart in 1995. In Vlaanderen zagen ze dat de manier van werken in Groot-Brittannië en Nederland grote successen kende. Daarom nam men hen als voorbeeld nemen (Aertsen, 2002). In Vlaanderen zijn beide groepen complementair aan elkaar en voeren ze ongeveer dezelfde taken uit. In dit werkstuk zullen we ons vooral richten op de vrijwilligers: het is dus ook belangrijk om hun profiel en hun taken te analyseren.
2.4.1 Profiel van de vrijwilliger Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk stelde een profiel op waaraan hun vrijwilligers binnen slachtofferhulp moeten voldoen. Dit hebben ze gedaan aan de hand van de noden van de slachtoffers en de taakverdeling tussen vrijwilligers en beroepskrachten (Vermeulen, 2007). Vermeulen en Rubbens (2004) vatten in hun visietekst het profiel in vier thema‟s samen: - Persoonskenmerken die de vrijwilliger moet hebben, o.a.: engagement, open en eerlijk, dynamisch, flexibel, motivatie, levenservaring, … - Kennis en vaardigheden die verwacht worden: luisterende houding, sociale en communicatieve vaardigheden, kunnen samenwerken, bereid tot leren, … - Middelen
en
mogelijkheden
die
de vrijwilliger
moet
bezitten: telefoon,
tijd,
verplaatsingsmogelijkheden, meerderjarig zijn, kunnen deelnemen aan vorming, … - Sommige kandidaten worden geweigerd omwille van hun beroepsachtergrond, o.a. actieve journalisten, politie, advocaten, … of omwille van een actieve politieke loopbaan. We kunnen stellen dat slachtofferhulp hoge verwachtingen heeft ten aanzien van haar vrijwilligers. Dit hangt samen met het principe van slachtofferhulp om kwaliteitsvolle hulp aan slachtoffers te willen bieden. Vermeulen (2007) stelt zich wel de vraag of er met het gevraagde profiel niet te veel kandidaat-vrijwilligers worden uitgesloten. In 2005 werd er door Wille een onderzoek gedaan naar het profiel van de vrijwilliger binnen slachtofferhulp. Er werden 168 vrijwilligers geteld waarvan er 113 meededen aan het onderzoek. Hieronder volgt er een korte samenvatting van deze resultaten, relevant
30
voor ons onderzoek. Deze getallen zijn dan ook gebaseerd op de 113 vrijwilligers die deelnamen aan het onderzoek: - De meerderheid van de vrijwilligers is vrouw (74,3%) en 24,8% is man. - De leeftijd van de vrijwilligers ligt hoofdzakelijk tussen de 20 en de 60 en is als volgt opgedeeld: 22,1% is tussen de 20 en 40 jaar oud, 46.8% is tussen de 40 en 60 jaar en 22,1% is ouder dan 60. - Jaren dienst bij slachtofferhulp: 54% is 0 tot 2 jaar actief binnen slachtofferhulp, 31,9% is tussen de 3 en 6 jaar actief en 11,6% is langer dan 6 jaar bezig. - De meeste vrijwilligers doen aan slachtofferhulp om anderen te helpen of om zelf tot ontplooiing te komen. Daarnaast zijn zinsvolle tijdsbesteding en sociale contacten ook nog motieven die aangegeven worden. - Van vrijwilligers wordt er 4 tot 7 uur inzet per week verwacht maar 70% van de ondervraagden presteert minder of net het gevraagde aantal uren. - 65,5% van de vrijwilligers heeft een hogere opleiding genoten. - 20,4% werkt voltijds, 16,8% werkt deeltijds en 27,5% is op (brug)pensioen. (Wille, 2005)
2.4.2 Taakomschrijving In Slachtofferhulp Vlaanderen zien we dat de vrijwilligers zowel slachtoffers als na(ast)bestaanden begeleiden en dit doen aan de hand van dezelfde vier peilers als de beroepskrachten (http://www.steunpunt.be): 1) Emotionele ondersteuning 2) Informatie 3) Praktische hulp 4) Doorverwijzing Vrijwilligers kunnen dus in alle situaties ingezet worden. Toch wordt er aan een zekere matching gedaan binnen de dienst. Er wordt afgewogen welke vrijwilliger best past binnen welke situatie. In het toewijzen van slachtoffers aan vrijwilligers spelen niet alleen de aard van de situatie maar ook de regio, de beschikbare tijd, het geslacht en de leeftijd een rol. Bovendien is dialoog tussen vrijwilligers en beroepskrachten tijdens deze taaktoewijzing ook heel belangrijk (Vermeulen en Rubbens, 2004).
2.4.3 Relatie tussen professionelen en vrijwilligers Zoals al eerder vermeld is de samenwerking tussen professionelen en vrijwilligers een belangrijk element in Slachtofferhulp Vlaanderen. Deze dienst bestaat uit 69 voltijdse
31
betaalde werknemers en 17 voltijdse vrijwilligers.6 Daarmee omvatten zij 19% van het hulpverleningsaanbod. Om een duidelijker beeld te geven: in 2005 werden 18% van de slachtoffers onthaald en 25% begeleid door vrijwilligers (http://www.steunpunt.be). Het komt er dus op neer dat de 170 vrijwilligers instaan voor ongeveer één vijfde van alle dossiers en dat de 69 betaalde medewerkers de andere vier vijfden voor hun rekening nemen. Naast de individuele hulpverlening organiseren de betaalde krachten ook nog groepsopvang van slachtoffers, verzorgen ze de structurele taken en ondersteunen ze de vrijwilligers (Vermeulen, 2007; http://www.steunpunt.be). Het onderscheid tussen vrijwilligers en beroepskrachten is zeer moeilijk te maken en ligt vaak erg gevoelig. Er is een verschil, maar niet op het vlak van minder goed of beter. De taken zijn vergelijkbaar, maar er wordt vertrokken vanuit een andere positie. Vrijwilligers hebben niet dezelfde vooropleiding met als gevolg dat zij een andere relatie met het slachtoffer opzetten. Daarnaast moeten beroepskrachten over meer vaardigheden beschikken omdat zij ook meer taken moeten uitvoeren. De vrijwilliger vertrekt dus niet vanuit zijn opleiding maar vanuit een eigen motivatie zoals zinvolle vrijetijdsbesteding, gestalte geven aan een solidaire maatschappij, erkenning van eigen vaardigheden,… Er zijn wel een aantal objectieve verschillen: - “de beroepskracht heeft meer taken - de beroepskracht ondersteunt de vrijwilliger - de vrijwilliger werkt onbezoldigd - de vrijwilliger werkt maar een aantal uur per week voor slachtofferhulp - de vrijwilliger kan zelf bepalen welke dossiers hij op neemt op welk tijdstip.” (Vermeulen & Rubbens, 2004) Ook zien we dat vrijwilligerswerk drempelverlagend werkt. Ze wonen verspreid en kunnen op andere tijdstippen dan professionelen huisbezoeken afleggen. Vrijwilligers gaan ook meer dan professionelen kiezen voor een huisbezoek, wat voor de slachtoffers gemakkelijker en toegankelijker is. 81% van hun eerste contact met de slachtoffers verloopt
via
een
huisbezoek
terwijl
dit
bij
de
professionelen
maar
31%
is
(http://www.steunpunt.be).
6
Het aantal voltijdse vrijwilligers wordt bekomen door alle uren vrijwilligerswerk om te zetten naar voltijdse equivalenten. In het totaal zijn er ongeveer 170 vrijwilligers (http://www.steunpunt.be).
32
Deel II: Relevante theoretische concepten over het specifieke van vrijwilligers binnen Slachtofferhulp Vlaanderen 1
Inleiding
De vraag naar wat specifiek is aan vrijwilligers in de hulpverlening aan slachtoffers is – zoals we in Deel I zagen - niet zomaar uit de lucht is gegrepen. De aandacht voor de functie van vrijwilligers binnen de dienst slachtofferhulp is een erg actueel thema. In oktober 2007 schreef de Vlaamse overheid – Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin – een onderzoek uit rond vrijwilligerswerk binnen slachtofferhulp.7 Dit onderzoek kwam er naar aanleiding van de vaststelling dat er te weinig actuele informatie beschikbaar is die handelt over vrijwilligers binnen de dienst slachtofferhulp. De introductie van vrijwilligerswerk binnen slachtofferhulp werd van in den beginne reeds aan hoge kwaliteitseisen onderworpen (Vermeulen en Rubbens, 2004). De recente evoluties zorgen ervoor dat de plaats en de waarde van de vrijwilliger vertroebelt. In België wordt er vanuit gegaan dat vrijwilligers een meerwaarde kunnen creëren in de hulpverlening aan slachtoffers. Ons onderzoek heeft niet de bedoeling dit uitgangspunt te minimaliseren. Liever
zouden
we de specifieke waarde van
vrijwilligers
binnen
slachtofferhulp opnieuw scherp willen krijgen. Wij hebben bewust gekozen om ons toe te spitsen op het vrijwilligerswerk binnen de dienst slachtofferhulp. Ten eerste kunnen we stellen dat de positie die de vrijwilliger binnen de organisatie heeft, de positie van de beroepskracht mee zal bepalen. De professionalisering van het vrijwilligerswerk zal de twee werkvormen dichter bijeenbrengen en roept vragen op over de noodzaak om vrijwilligers en beroepskrachten in twee aparte hulpverleningsvormen in te delen. Met dit onderzoek willen we kijken naar wat de vrijwilliger anders te bieden heeft aan de dienst dan de beroepskracht. Een tweede reden voor onze keuze is dat vrijwilligerswerk bij iedereen bekend is, maar er is zo weinig geweten wat de specifieke functie is die vrijwilligers, in samenwerking met beroepskrachten, kunnen bieden. Kan deze specifieke functie bijdragen tot een betere werking van de dienst, en van de professionele hulpverleners? Enkele duidelijke principes 7
Vlaamse Overheid, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Evaluatieonderzoek vrijwilligerswerking bij de hulp- en dienstverlening aan slachtoffers door de centra voor algemeen welzijnswerk.
33
die aangeven wat vrijwilligers kunnen bieden, kunnen zowel voor de vrijwilliger, de cliënt, de professionele hulpverlener als voor de organisatie nuttig zijn. Een laatste reden dient gezocht te worden in de omvang van dit werkstuk. Wegens de beperkte tijdsduur kunnen we ons alleen richten op één aspect van de werking, gezien we een degelijk en duidelijk werkstuk naar voor willen brengen. We hebben er dan ook voor gekozen om ons alleen te richten op de vrijwilliger. De professionele hulpverlener blijft buiten beeld. Ook de focus op de beleving van het slachtoffer wordt daardoor buiten beschouwing gelaten. Een tweede restrictie die we maken: we beperken ons tot Vlaanderen8. We richten ons in ons onderzoek op de werking binnen Slachtofferhulp Vlaanderen. Een veralgemening naar België is dus niet mogelijk daar we Wallonië buiten beschouwing laten.
2
Theoretische concepten over de specifieke waarde van de vrijwilliger
In 2004 werd de „Visietekst vrijwilligerswerking slachtofferhulp‟ (Vermeulen & Rubbens, 2004) opgesteld waarin de waarde van de vrijwilligers een centrale plaats kreeg om zo hun plaats binnen slachtofferhulp te duiden. In onze theoretische analyse zullen we vanuit deze visietekst en het werkstuk „Analyse basisconcept vrijwilligerswerking slachtofferhulp‟
(Vermeulen,
2007)
vertrekken,
om
te
ontdekken
hoe
de
vrijwilligerswerking binnen slachtofferhulp wordt gezien. Deze twee werkstukken stellen dat het basisconcept van vrijwilligerswerk op vier elementen steunt: - Normaliserend en drempelverlagend - Herstel van vertrouwen in de samenleving/ medemens - Sensibilisering - Actieve en snelle contactname en meer slachtoffers bereiken Om het specifieke van vrijwilligerswerk te ontdekken vertrekken we vanuit deze vier elementen, omdat deze worden genoemd als motivering voor het vrijwilligerswerk binnen slachtofferhulp. In de analyse kijken we aan wie - het slachtoffer, de samenleving of slachtofferhulp – deze zaken ten goede komen. Naast de vier elementen hebben we oog voor twee bijkomende aspecten. Het gaat ten eerste over het economische aspect wat, niet in het basisconcept opgenomen, toch een positief element ter
verantwoording van
vrijwilligerswerk is
(Vermeulen, 2007).
8
De diensten voor slachtofferhulp in Vlaanderen en in Wallonië kennen een andere ontwikkelingsgeschiedenis. Slachtofferhulp Vlaanderen is in de jaren negentig ondergebracht bij de Autonome Centra voor Algemeen Welzijnswerk, en kenmerkt zich door haar vrijwilligerswerking. Slachtofferhulp Wallonië verkoos enkel te werken met professionele hulpverleners. Een decreet van 2001 biedt wel de mogelijkheid om beroep te doen op vrijwilligers mits deze een diploma of professionele ervaring aangaande sociale hulpverlening bezitten en ondersteund worden door de professionals. De samenwerking tussen Vlaanderen en Wallonië is vastgelegd in samenwerkingakkoorden (Van Camp& Rubbens, 2005).
34
Daarnaast bekijken we ook de dynamische rol die door het
steunpunt wordt
toegeschreven aan vrijwilligerswerk binnen slachtofferhulp.
2.1
Normaliserend en drempelverlagend werken
“Het vrijwilligersmodel strookt met de gedachte dat Slachtofferhulp pathologiesering, medicalisering en stigmatisering wil vermijden.” (Vermeulen & Rubbens, 2004) Slachtofferhulp gaat ervan uit dat de reactie van slachtoffers een normale reactie is op de abnormale situatie (Vermeulen, 2007). Hierbij zien we dat vrijwilligers binnen de dienst worden ingezet om de normalisering van het slachtoffer-zijn op zich te nemen. De vrijwilliger wordt in de eerste plaats ingezet als „luisterend oor‟. Doordat hij niet vanuit een professionele achtergrond vertrekt, is de vrijwilliger goed geplaatst om deze functie te
vervullen.
In
bevraging
van
diensten
slachtofferhulp
in
2002
bleek
de
laagdrempeligheid één van de redenen om met vrijwilligers te werken. Zoals reeds aan bod kwam in Deel I, hebben weinig slachtoffers nood aan professionele hulpverlening. 9 Vrijwilligers zijn hierbij dan ook het best geplaatst als ideale verbinding tussen slachtofferbejegening en slachtofferhulp (Nationaal forum voor slachtofferbeleid, 1996). Het voorkomen van de problematisering van het slachtoffer-zijn en het drempelverlagend werken van vrijwilligers kunnen we plaatsen binnen de presentietheorie. In deze theorie wordt er gestart vanuit het feit dat sommige mensen zich sociaal overbodig voelen. Dit uit zich in gevoelens van isolatie, eenzaamheid en verscheurdheid. Vaak worden ze materieel wel goed verzorgd, maar ze weten met hun emoties, gevoelens en verhaal geen blijf. Deze eenzaamheid treft vaak mensen met problemen waar er weinig te verhelpen valt: chronisch zieken, mensen die iemand dierbaar verloren hebben,… Ook slachtoffers kunnen deze eenzaamheid voelen opkomen. Ze hebben het gevoel dat niemand echt naar hen luistert en daar wil de presentietheorie op inspelen. Het belangrijkste kenmerk van deze theorie is „er zijn voor de andere‟. Dit kan vele verschillende vormen aannemen: samen eten, iedere dinsdag samen een wandeling maken,… (Baart, 2003). Vooral de verbondenheid met de cliënt is belangrijk en daar schieten professionals vaak tekort. Zij kunnen het vanuit hun beroepsopdracht niet opbrengen om een volledige namiddag aan één cliënt te besteden terwijl vrijwilligers hier wel voor kunnen zorgen. Een tweede aspect van de presentietheorie waar vrijwilligers beter in slagen dan professionals is het denken „aan‟ de ander in plaats van „over‟ de ander. Het is in deze theorie niet de bedoeling om het probleem op te lossen, maar eerder om samen aan het probleem te werken (Baart, 2003). Om deze methodiek juist te kunnen toepassen moet de beoefenaar volgens enkele criteria te werk gaan: 9
Zie 1.3.3 Verwachtingen van het slachtoffer, pag.17.
35
- Beweging, tijd en plaats: er wordt niet vanuit een bureau gewerkt. De hulpverlener gaat naar de ander toe. Deze gaat zich ook aanpassen aan het ritme van de hulpvrager: soms vlug, soms traag, soms buiten de kantooruren. - Ruimte en begrenzing: er wordt niet aan één probleem gewerkt. De presentiebeoefenaar is er onvoorwaardelijk. Zo kan hij inspelen op verschillende problemen en zo kan de cliënt ook aanspraak maken op de hulp van andere presentiebeoefenaars. - Aansluiting: er wordt gedeeld in het leven van de betrokkenen, het is vooral belangrijk om er te zijn. - Afstemming en openheid: er wordt gewerkt met een open agenda, de hulpvrager mag zelf beslissen wat er in die agenda moet komen. (Baart, 2003) Deze kenmerken sluiten volgens Baart (2003) niet echt aan bij het interventionistische werk van een professional, die zich vaak moet houden aan de regels van de organisatie waar hij tewerkgesteld is. Schilder (2003) gaat hier echter tegen in. Zij stelt dat “de presentiebenadering geen nieuwe uitvinding is maar reeds bestaat in het veld, onder begenadigde en vaak rijpere werkers, onder beroepskrachten die zich niet van de wijs hebben laten brengen door hun methodiekboeken en marktgerichte eisen van hun instellingen, en die in bepaalde opzichten lak hebben aan de dikdoenerij die te vaak professionalisering heet.” (Schilder, 2003) De presentietheorie wordt dus niet alleen door vrijwilligers gebruikt. Professionele hulpverleners maken ook gebruik van de methoden die worden beschreven in deze theorie. Wel is het zo dat vrijwilligers minder weerstand ondervinden in het gebruik van de presentietheorie. Waar de professionele hulpverlening vaak op weerstand stoot vanuit de organisatie, wordt het voor vrijwilligers als normaal beschouwd. Door te vertrekken vanuit de idee „er zijn voor de andere‟ verzekert dat vrijwilligerswerk de laagdrempeligheid. Ook mensen die gewoon even hun verhaal kwijt willen zonder therapeutische begeleiding, zullen bij slachtofferhulp terecht kunnen. Uit de bevraging van diensten slachtofferhulp in 2002 bleek dat vrijwilligers meer tijd en energie hebben om iets uit te zoeken. Het contact voorloopt gemoedelijker dan dat met de professionele hulpverlener.
2.2
Herstel van vertrouwen in de samenleving/medemens.
“Door de vrijwillige inzet van een medeburger wordt een bijdrage geleverd aan het herstel van het beschadigd vertrouwen in de samenleving.” (Vermeulen & Rubbens, 2004)
36
Zowel voor het slachtoffer als voor de maatschappij kan deze vrijwilligerswerking als iets positief gezien worden. Het slachtoffer gaat bij een misdrijf beseffen dat het feit door een medeburger veroorzaakt werd. Dit wordt als onrechtvaardig aangevoeld want het contrasteert met het eigen normbesef en de eigen houding ten opzichte van andere mensen. Een misdrijfervaring kan dan ook omschreven worden als een verlies van vertrouwen in de sociale orde (Aertsen et al., 2002). Vrijwilligers kunnen hier een belangrijke rol
in
spelen. Lies
Vermeulen (2007) stelt
dat
de filosofie achter
vrijwilligerswerk is, dat slachtoffers die iets worden aangedaan door iemand uit de maatschappij, ervaren dat er binnen diezelfde maatschappij ook mensen zijn die hen willen helpen. Vrijwilligerswerk toont aan dat mensen solidair zijn met elkaar en dat ze de andere erkennen in het leed dat hen wordt aangedaan (Wilson & Munsick, 1997b). Dit kwam reeds ter sprake in de morele dimensie van „slachtoffer-zijn‟10, waarbij de kwetsbaarheid van de andere solidariteit voortbrengt binnen de samenleving (Boutellier, 1993). Als er geen gevoel van solidariteit tussen mensen zou zijn, zouden velen het nut van vrijwilligerswerk niet inzien. Soms lijkt uit krantenberichten en politieke agenda‟s dat de solidariteit afneemt. Toch is het moeilijk om dit statistisch te bewijzen. Solidariteit krijgt op veel verschillende vlakken vorm en in de loop der jaren gaat de ene vorm meer afnemen terwijl de andere vorm toeneemt. Enkele van deze vormen zijn: kerk, familie en buurt; informele hulp; vrijwilligerswerk; liefdadigheid;… (Komter, 2003). Vrijwilligerswerk draagt dus bij tot een solidaire samenleving, deze solidariteit kan via vier dimensies omschreven worden, namelijk: erkenning van de ander, sociale afstand, motieven voor solidariteit en als laatste wederkerigheid. Bij vrijwilligerswerk komen vooral de eerste en laatste dimensie aan bod. Deze worden hieronder dan ook kort toegelicht: - Erkenning van de ander: zonder de ander als deel van de samenleving of van je eigen leven te erkennen, kunnen we niet spreken van een sociale maatschappij. Komter (2003) meent dat die erkenning vooral ontstaan is uit de onderlinge afhankelijkheid van mensen. We hebben elkaar nodig om ergens te geraken. Vanuit deze dimensie kunnen we afleiden dat vrijwilligerswerk deels berust op het feit dat we andere mensen nodig hebben en als we iets doen voor anderen, dan zij dat vroeg of laat terug voor ons doen. - Wederkerigheid: eigenbelang is een belangrijk aspect in een mensenleven maar er is meer in het leven dan dat. Ook wederkerigheid neemt een belangrijke plaats in. Volgens Komter (2003) kunnen we vaststellen dat mensen zich moreel verplicht voelen iets aan de medemens te bieden omdat ze iets van waarde van hen kregen.
10
Zie 1.1.2 Meervoudig gebruik van het begrip „slachtoffer‟, pag. 9.
37
Een situatie van wederkerigheid en delen is dan ook de beste garantie voor een veilig samenzijn (Komter, 2003). Het erkennen van de ander en wederkerigheid komen in het vrijwilligerswerk duidelijk naar voor. Dit kan dan ook een basis zijn om aan vrijwilligerswerk te doen. De Beer (2005) gaat solidariteit nog meer opsplitsen. Hij kijkt niet naar solidariteit als geheel maar naar de soorten solidariteit. Hij omschrijft in zijn tekst vier soorten solidariteit: lokaal éénzijdige, lokaal tweezijdige, nationaal éénzijdige en nationaal tweezijdige solidariteit. In tegenstelling tot Komter (2003), die schreef dat iemand die solidair is telkens iets terug verwacht, gaat de Beer éénzijdige solidariteit definiëren als iemand die iets doet voor een ander maar er niets voor terug verwacht. Vrijwilligerswerk valt dan ook onder deze éénzijdige solidariteit. We kunnen hierbij concluderen dat de vrijwilliger niets terugverwacht van degene voor wie hij iets doet, maar misschien verwacht hij wel in de toekomst iets terug van de samenleving of van andere burgers. Het gevoel van samenhorigheid en het belang van vertrouwen in de maatschappij vinden we ook terug in de theorie van „civil society‟. De term wordt internationaal gebruikt en omvat alle organisaties die zich tussen de burger en de staat bevinden. Dat wordt ook wel als „het maatschappelijk middenveld‟ vernoemd (Dekker, 1994). Het gaat over relaties tussen markt, gemeenschap en staat (Dekker & van den Broek, 1998; Dekker, 2004). In de literatuur wordt „civil society‟ op verschillende manieren gedefinieerd. Enkele doelstellingen binnen de civil society zijn: gemeenschapsvorming, individuele autonomie, bescherming van de privésfeer, publiek debat, meer spontaneïteit, meer redelijkheid,
meer
collectief
verantwoordelijkheidsbesef,
een
vrijer
spel
van
maatschappelijke krachten, beperking en vermaatschappelijking van de staat, beperking van de betekenis van de politiek en een uitbreiding van een sterke democratie tot alle levenssferen. De ideale situatie zou zijn om deze begrippen allemaal te verwezenlijken via vrijwilligheid (Dekker, 1994). Dekker (2004) spreekt over vrijwilligheid, inzet, debat, motivatie en associatie als kenmerken van „civil society‟. Uit deze kenmerken blijkt dat de theorie van „civil society‟ aansluit bij deze van het „social capital‟. Daarbij wordt het vertrouwen in de maatschappij en de socialiserende effecten op burgers gezien als belangrijkste waarden. Door vrijwillige betrokkenheid worden mensen ondergedompeld in de waarden die binnen de samenleving centraal gesteld worden, wat zal leiden tot een meer democratische samenleving (Stolle, 1998). Dekker en van den Broek (1998) stellen dat er binnen de Westerse landen reeds lang veel te doen is om de „civil society‟. De aandacht die het begrip krijgt, heeft te maken met de bezorgdheid binnen deze landen over het sociaal en politiek engagement. Na de val van de Sovjet-Unie werd in het Westen geopteerd voor participatieve politiek. Mensen moeten betrokken worden bij de politiek. Wanneer mensen het gevoel hebben dat ze vrij zijn om te participeren in voorzieningen, mee te doen aan publieke discussies, geeft dit
38
een zeker vertrouwen in de maatschappij en in de medemens, het creëert democratie. Vrijwillige betrokkenheid draagt bij tot kritisch burgerschap, zo tonen vrijwilligers meer interesse in het politiek beleid (Wilson & Musick, 1999; Dekker, 2004). Vrijwilligheid zet aan tot een grotere betrokkenheid bij de maatschappij. Mensen zullen meer geneigd zijn zich actief in te zetten op verschillende domeinen binnen de maatschappij (Mutchler, Burr & Caro, 2003). Vrijwillige inzet leidt tot een grotere responsabiliteit ten opzichte van de maatschappij. Mensen voelen zich verantwoordelijk voor wat er binnen de samenleving gaande is (Jones, 2006). De vrijwilligerswerking binnen de slachtofferhulp zal de verdere afbrokkeling van de sociale cohesie tegengaan (Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, 1996). Er is binnen het vrijwilligerswerk een ethisch aspect aanwezig. Mensen ervaren het als belangrijk om anderen te helpen. Ze geven hun tijd gratis ten voordele van anderen. Deze altruïstische gedachte is voor een maatschappij erg belangrijk. Door vrijwilligerswerk wordt antisociaal gedrag tegengegaan. Onderzoek toonde aan dat jongeren die vrijwilligerswerk doen, minder geneigd zijn strafbare feiten te plegen. “Volunteering is believed to foster interpersonal trust, toleration and empathy for others, and respect for the common good.” (Wilson & Musick, 1999) Aan de hand van vrijwilligerswerk kunnen we zien hoe sociaal de maatschappij is. Het scherpt de band tussen individu en maatschappij aan en zorgt voor een sterke integratie van de persoon in de maatschappij. Door deze verbondenheid zullen mensen minder geneigd zijn om delicten te plegen (Wilson & Musick, 1999; Jones, 2006). In deze theorie wordt vrijwilligerswerk om zijn preventieve waarde geprezen. We kunnen stellen dat vrijwilligers de band met de maatschappij aanscherpen. Door hun vrijwillige bijdrage worden slachtoffers geconfronteerd met de positieve aspecten die binnen de maatschappij aanwezig zijn. De mens is in wezen een sociaal persoon, iets dat in het vrijwilligerswerk tot uiting komt. Wanneer het slachtoffer geholpen wordt door een vrijwilliger, ervaart hij dat zijn medemens er is voor hem. Hierdoor kunnen we stellen dat het vrijwilligerswerk het herstel van het vertrouwen in de maatschappij ten goede zal komen.
2.3
Sensibilisering
“Door het vormen van vrijwilligers vergroot men het maatschappelijk draagvlak en draagt men bij tot sensibilisering en verandering in de kijk op slachtofferschap. Indirect kan dit een preventieve invloed hebben op het vastlopen van een verwerkingsproces. De
39
maatschappelijke kijk en houding naar slachtoffers verandert.” (Vermeulen & Rubbens, 2004) Zoals we in Deel I zagen, is het welzijnswerk in grote mate opgericht door vrijwilligers (van Daal, Winsemius & Plemper, 2005).11 Zo ook heeft slachtofferhulp zijn ontstaan te danken aan vrijwilligers die in de beginjaren hun schouders onder de slachtofferprojecten hebben gezet. Ook al is er in de loop der jaren heel wat veranderd, toch kunnen we stellen dat vrijwilligers in het signaleren van probleemgevallen en -gebieden een voorname functie kunnen spelen. Naast andere actoren van een organisatie
–
professionelen, beleid, cliënten – kunnen zij ook een sensibiliserende rol op zich nemen. Hiermee bedoelen we vooral het hard maken van structurele problemen en de bekendmaking ervan aan de publieke opinie (Verlaenen, 2007). De bijdrage van vrijwilligers beperkt zich dus niet enkel tot het „gevoelig worden voor‟, zij kunnen ook effectief actie ondernemen. Zoals uit het verleden blijkt, is de actie die vrijwilligers gaan ondernemen erop gericht tegemoet te komen aan de problemen die in het professionele aanbod geen antwoord krijgen, of waar er helemaal geen aanbod voor is. Vrijwilligers gaan dus vaak zelf een organisatie oprichten om zo te signaleren aan de overheid wat er verkeerd loopt. Pas daarna gaan professionelen ook het werk overnemen en zullen beroepskrachten samen met vrijwilligers het werk verder zetten (Breda & Goyvaerts, 1996). Daarnaast kan het sensibiliseren zich ook op het vlak van secundaire victimisering bevinden.
Door
hun
persoonlijk
contact
met
slachtoffers
zijn
vrijwilligers
van
slachtofferhulp bevoorrechte getuigen van de individuele slachtofferervaring. Zij kunnen dan ook signalen opvangen over de behandeling en de positie van het slachtoffer binnen de samenleving en de strafrechtsbedeling. Als er hier iets fout loopt, staan zij op de eerste rij om dit op te merken. Op die manier kunnen ze een rol spelen in het voorkomen of verminderen van de secundaire victimisering (Aertsen et al., 2002).
2.4
Actieve en snelle contactname en meer slachtoffers bereiken
“Slachtofferhulp wil werken aan een actieve en snelle contactname van slachtoffers aangezien deze geen actieve hulpvragers zijn. Door inschakeling van vrijwilligers zijn er meer mensen inzetbaar om deze contactname te kunnen realiseren. Door met vrijwilligers te werken wil slachtofferhulp zoveel mogelijk slachtoffers bereiken.” (Vermeulen, 2007)
11
Zie 2.2 De historiek van vrijwilligerswerk binnen de hulpverlening, pag. 23.
40
Het staat vast dat zonder de kosteloze inzet van vrijwilligers er heel veel werk niet zou verricht worden (Breda & Goyvaerts, 1996; Freeman, 1997). Koen Raes (2003) ziet de waarde van de vrijwilliger in het feit dat hij tijd heeft voor een goed gesprek. Professionele hulpverleners kampen vaak met een tijdsgebrek, iets wat door het inzetten van vrijwilligers kan worden opgelost. Lies Vermeulen (2007) stelt dat vrijwilligers een aanzienlijk deel van de slachtoffers onthalen en begeleiden. Welzijnswerk kent zijn ontstaan door een vrijwilligerswerking, wat tot op vandaag zichtbaar is in de personeelsbezetting. Zo werken non-profit organisaties vaak met een combinatie van vrijwilligers en beroepskrachten (Freeman, 1997; Handy & Brudney, 2007; Handy, Mook & Quarter; 2008). Het is ook in deze sector dat het grootste deel vrijwilligers actief zijn. We zagen reeds dat ze in heel veel verschillende organisaties worden ingezet en aangezien ze vaak dezelfde taken uitvoeren als professionelen kan dit voor de organisaties veel voordeliger uitkomen.
2.5
Economisch voordeel
“Er kunnen meer slachtoffers begeleid worden met verhoudingsgewijs een beperkte stijging van de personeelskosten. In de keuze voor het vrijwilligersmodel is voor Slachtofferhulp het economisch aspect geen argument, maar het is duidelijk wel een consequentie.” (Vermeulen & Rubbens, 2004) Handy, Mook en Quarter (2008) stellen in hun onderzoek dat in een vierde van de onderzochte non-profit organisaties, werk dat vroeger door professionelen werd uitgevoerd, vandaag door vrijwilligers gebeurt. Vaak heeft deze omschakeling te maken met financiële aspecten. Vrijwilligers zorgen voor een grotere productiviteit binnen de organisatie en dit tegen een voordelig tarief. De lage kost die gepaard gaat met het inzetten van vrijwilligers weegt voor organisaties als reden erg zwaar door (Handy & Brudney, 2007). Door de steeds toenemende professionalisering zien we vrijwilligers met dezelfde vaardigheden als professionelen, wat niet enkel als voordelig kan gezien worden voor de organisaties, maar ook voor het slachtoffer zelf. Door toedoen van vrijwilligers kunnen organisaties meer mensen op een kwalitatieve manier hulp bieden. Daarnaast merken Breda en Goyvaerts (1996) dat het inzetten van vrijwilligers ook de betaalbaarheid van de hulpverlening voor de cliënten garandeert. Binnen slachtofferhulp alleen al zagen we dat de vrijwilligers ongeveer een vijfde van de hulpverlening
op
zich
nemen
(http://www.steunpunt.be).
Als
er
hiervoor
ook
professionals zouden moeten ingezet worden, kunnen we ons de vraag stellen of het nog
41
betaalbaar zou zijn voor de dienst zelf, maar ook of de hulpverlening nog gratis zou kunnen aangeboden worden. Bij het kostenbesparende element moeten we wel een opmerking maken. Werken met vrijwilligers vraagt ook veel inspanningen en energie. De vrijwilliger moet, om zijn taak naar behoren te kunnen uitvoeren, vorming en opleiding krijgen. We zagen in Deel I dat tendensen binnen de maatschappij de scholing van vrijwilligers steeds meer gaan benadrukken. Dit gaat gepaard met kosten. Geheel gratis kunnen we vrijwilligerswerk niet noemen, toch blijft de vrijwilliger in vergelijking met de professionele hulpverlener een goedkope werkkracht. Dit alles zou niet voordelig zijn voor de organisatie als de samenwerking tussen de vrijwilligers en de professionelen niet optimaal verloopt. Er moeten goede afspraken gemaakt worden en de sfeer tussen beiden moet goed zijn om efficiënt te werk te kunnen gaan en zo kosten te sparen door de inzet van anderen.
2.6
Dynamische rol
“Een netwerk van vrijwillige medewerkers creëert, door de aanwezige verscheidenheid in vaardigheden en persoonlijkheden, de mogelijkheid zeer gericht en gepast hulp te bieden. Zij brengen een heel eigen dynamiek binnen in de werking van Slachtofferhulp en betekenen een verrijking.” (Vermeulen & Rubbens, 2004) Vrijwilligers zijn vaak samen met professionelen aanwezig in een organisatie. Een reden hiervoor kan zijn dat zij iets extra bieden, iets meer kunnen bieden dan professionelen. Uit de bevraging in 2002 werd vrijwilligerswerk als een verrijking voor professionelen gezien. Het leert hen omgaan met diversiteit en brengt verfrissende elementen en andere visies met zich mee. Breda en Goyvaerts (1996) beschrijven het specifieke van vrijwilligers als volgt: “De vrijwilligers-specifieke inbreng zou met name berusten op de vrijheidsrelatie tussen de vrijwilliger en de omgeving waarbinnen deze zich inzet, de persoonlijke en directe benadering, de flexibiliteit van zijn inzet, en het minder gebonden zijn aan allerlei structuren en regels.” Vrijwilligers worden gedreven door passie. Door hun vrijwillig engagement zijn ze niet afhankelijk van een loon waardoor ze in hun dienstverlening meer ongebonden te werk kunnen gaan (Handy & Brudney, 2007). In de aanvullende functie wordt er dus vooral gekeken naar wat de vrijwilliger anders kan bieden dan de professional en als dit een meerwaarde voor de organisatie betekent, zullen er vrijwilligers
worden
ingeschakeld.
Toch
mogen
we
in
het
aanvullende,
het
42
complementaire niet alleen kijken naar de verschillen die er zijn tussen beide hulpverlenende groepen. Het is ook belangrijk om te kijken naar de samenwerking en de meerwaarde die deze samenwerking kan bieden. Zoals we in Deel I reeds zagen loopt deze samenwerking niet altijd van een leien dakje, maar als deze wel goed verloopt, kan het veel voordelen opleveren. Overleg en een duidelijke taakafbakening zijn onontbeerlijk om de samenwerking vlot te laten verlopen. Alleen zo kunnen beide groepen het meest leren van elkaar (Sabbe & Van Peer, 1990). We kunnen opmerken dat het vrijwillig engagement ook een voorwaardelijkheid inhoudt. Vrijwilligers kunnen gelijk wanneer hun werkzaamheden stopzetten. Lies Vermeulen (2007) laat in haar analyse zien dat de vrijwilligers zich vooral op korte termijn engageren. Deze trend werd reeds aangehaald onder het profiel van de vrijwilliger.12 We kunnen ons dan ook afvragen of deze tendens de dynamiek binnen slachtofferhulp niet zal ondermijnen.
12
Zie punt 2.3.1 Profiel van de vrijwilliger, pag. 26.
43
Deel III: Onderzoek 1
Inleiding
In Deel I hebben we ons vooral gericht op de achtergrond van het slachtofferschap en de vrijwilligers. In Deel II zijn we op zoek gegaan naar de theorieën die zich achter de kijk op vrijwilligers binnen slachtofferhulp bevinden. Dit waren twee theoretische en beschrijvende delen. De geschreven bronnen spitsen zich vaak enkel toe op hoe de samenleving en de bevoegde instanties de waarde van vrijwilligers definiëren. Wanneer we stoppen bij het bestuderen van de bestaande theorieën rond vrijwilligers, beperken we ons tot een verouderde en eenduidige kijk op de werkelijkheid. Om dit te vermijden, gaan we in Deel III de praktijk bevragen. Aan de hand van semi-gestructureerde diepte-interviews willen we te weten komen hoe vrijwilligers zelf hun positie binnen de hulpverlening zien. Met deze bevragingen kunnen we de hedendaagse praktijken betrekken in ons werkstuk. Door ons onderzoek open te trekken naar de praktijk, willen we een zo ruim mogelijk beeld schetsen. De diepteinterviews geven ons de mogelijkheid om een gedetailleerd beeld te vormen van hoe de vrijwilligers er zelf over denken. De doelstelling van een kwalitatief interview is namelijk “… een beeld te krijgen van waarden, motivaties, attitudes van respondenten in particuliere sociale contexten, kortom van hun leefwereld.” (Schuyten, 2006-2007)
2
Onderzoeksuitwerking
2.1
Keuze en methode van het onderzoek
In dit deel van ons onderzoek zullen we werken met kwalitatieve interviews. De doelstelling hiervan is een beter beeld krijgen van de leefwereld van de geïnterviewde. Het interview kan zowel individueel - diepte-interview - als collectief - focus groep worden afgenomen (Schuyten, 2006-2007). Deze methode is erg geschikt voor het naar boven brengen van onderliggende motivaties en attitudes, wat door De Pelsmacker en Van Kenhove (2002) als „moeilijke‟ informatie wordt bestempeld. Omdat we in ons onderzoek de visie van de vrijwilliger willen vatten, kiezen we voor de individuele methode van bevragen. Binnen het diepte-interview zijn er nog drie manieren om vragen te stellen. Bij de eerste manier wordt de persoon bevraagd aan de hand van een lijst aandachtspunten. Deze
44
methode wordt gezien als losse vraagstelling omdat er niet vertrokken wordt van vooropgestelde vragen. Daarnaast is er sprake van een gestructureerd interview. Bij deze manier wordt er gewerkt met een lijst van vooropgestelde vragen. In het gestructureerd interview mag noch van de volgorde, noch van de formulering van de vragen worden afgeweken. Wij kiezen echter voor een derde methode die tussenin ligt, namelijk het semi-gestructureerd interview. Hiervoor gaan wij een lijst van onderwerpen en vragen opstellen die aan bod kunnen komen in het interview, maar niet in een vastgelegde volgorde moeten gesteld worden (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2002; Schuyten, 2006-2007). Op die manier is er de nodige structuur die ons de kans biedt om de resultaten achteraf te analyseren, maar is er anderzijds ook ruimte voor de eigen inbreng van de respondenten.
2.2
Opstellen van de vragenlijst
Voor het opstellen van onze vragenlijst baseren we ons op de twee vorige delen. Per aspect – toegeschreven aan vrijwilligers binnen slachtofferhulp – worden er enkele vragen vooropgesteld. Bij de terugkoppeling van de antwoorden naar de theorie gaan we ons toespitsen op overeenkomsten en verschillen. Een eerste deel van onze vragenlijst bestaat uit algemene feiten zoals jaren dienst, geslacht, opleiding,… met als doel een profiel van de geïnterviewde te creëren. Na dit algemene stuk richten we ons op de beleving van de vrijwilliger. Uit de literatuurstudie halen we volgende aspecten als doorslaggevend voor de motivering van vrijwilligers binnen slachtofferhulp: Normaliserend en drempelverlagend. 1. Er zijn voor mensen 2. Uitgangsprincipe van de hulpverlening 3. Drempelverlagend Herstel van vertrouwen in de samenleving/medemens. 1. Solidariteit met slachtoffers - Motivatie - Reactie op vrijwilligerswerk 2. Vertrouwen in de maatschappij Sensibiliserende functie. 1. gevoelig maken voor 2. signaleren Actieve en snelle contactname en een groter bereik van slachtoffers. Economisch voordeel
45
1. plaats van de vrijwilliger 2. vergoedingen 3. opleiding en training Dynamische rol Onze uiteindelijke vragenlijst bestaat dus uit acht aspecten die zullen bevraagd worden: de algemene informatie, de zes aspecten van een vrijwilliger binnen slachtofferhulp en enkele vragen ter afronding13. De structuur van de vragenlijst komt overeen met die van ons theoretisch gedeelte. Het semi-gestructureerde interview laat ons toe om tijdens de interviews af te wijken van deze structuur.
2.3
Afbakening onderzoeksgroep
Voor de samenstelling van onze steekproef richten we ons tot de verschillende diensten slachtofferhulp binnen Vlaanderen. De diensten slachtofferhulp zijn verbonden aan het gerechtelijk arrondissement en vallen onder het takenpakket van het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (Nationaal Forum Slachtofferbeleid, 2004). Omdat de Centra voor Algemeen welzijnswerk niet per gerechtelijk arrondissement worden ingedeeld, krijgen we binnen de diensten slachtofferhulp te maken met zustervoorzieningen. In totaal zijn er twaalf diensten slachtofferhulp, waarbij het totaal aantal voltijdse equivalenten door de Vlaamse overheid worden gesubsidieerd. Deze zijn verdeeld onder de regio‟s Antwerpen, Brugge, Brussel-Halle-Vilvoorde, Dendermonde, Oudenaarde, Gent, Hasselt/Tongeren, Ieper/Veurne, Kortrijk, Leuven, Mechelen en Turnhout. De respondenten die we bevragen zijn allen als vrijwilliger werkzaam binnen één van deze twaalf diensten slachtofferhulp. We hebben geopteerd om vrijwilligers van elke provincie14 te bevragen om ons beeld zo breed mogelijk te houden. Ons opzet was om per provincie vier vrijwilligers te bevragen. In totaal interviewen we zo twintig vrijwilligers.
2.4
Validiteit en betrouwbaarheid
De externe validiteit van ons onderzoek wordt gegarandeerd door alle provincies te bevragen. Door het onderzoek te richten op de vijf Vlaamse provincies wordt er rekening gehouden met de verschillen in werking tussen de diensten. Het beeld dat we krijgen door de verschillende provincies te betrekken, zal een goede indicatie zijn voor de 13
Voor de volledige vragenlijst zie bijlage 1 In totaal gaat het over vijf provincies die we hebben bevraagd. In ons onderzoek hebben we Brussel samengenomen met de provincie Vlaams-Brabant. Aangezien Brussel instaat voor de hulpverlening in een groot deel van Vlaams-Brabant vonden we het opportuun om Brussel op te nemen bij deze provincie. 14
46
beschrijving van Slachtofferhulp Vlaanderen. We bevragen in totaal 20 vrijwilligers van de 17015 die actief zijn binnen slachtofferhulp wat neerkomt op ongeveer 1 bevraagde persoon op de 8 (11,76%). De externe betrouwbaarheid is beperkt doordat de resultaten van één dienst maximaal vier keer getoetst worden (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2002). De interne betrouwbaarheid van ons onderzoek wordt verhoogd door(De Pelsmacker & Van Kenhove, 2002): - De vragenlijst op te stellen vanuit de theoretische concepten die rond vrijwilligers binnen slachtofferhulp bestaan. Hierdoor kunnen we de vragenlijst linken aan de theorie, wat een terugkoppeling mogelijk maakt. - Aan elke geïnterviewde dezelfde vragenlijst voor te leggen.
2.5
Afname
Onze respondenten voor dit onderzoek zijn deels door een aselecte steekproef samengebracht. Zo schreven we telkens de eerste dienst16 per provincie aan.17 Een week later werd er telefonisch contact opgenomen met de geselecteerde diensten. Bij deze contactname gaven we verdere uitleg over de doelstellingen die we met dit onderzoek wilden bereiken. In de begeleidende brief werd er reeds gewezen op het belang van variatie. Hierbij worden de criteria oud/jong, reeds lange tijd/recent vrijwilliger bij slachtofferhulp en man/vrouw in rekening gebracht. Het selecteren van de vrijwilligers gebeurde met behulp van de vrijwilligerscoördinatoren van de verschillende diensten. Deze gaven de informatie door naar de grote groep vrijwilligers. Vrijwilligers konden zich via deze weg kandidaat stellen om mee te werken aan het onderzoek. Er werd aan de coördinatoren gevraagd om rekening te houden met de variatiecriteria. In sommige provincies was het door omstandigheden niet mogelijk om vier vrijwilligers te vinden die konden meewerken aan ons onderzoek. Zo blijken er op het ogenblik maar drie vrijwilligers werkzaam te zijn in Limburg en twee in Vlaams-Brabant (Leuven). Om dit lage aantal te compenseren hebben we in de overige provincies meerdere diensten aangeschreven op basis hun aantal vrijwilligers. In Leuven, waar er 2 vrijwilligers actief zijn, werkte men liever niet mee aan het onderzoek waardoor we ons verder hebben gericht op Brussel. De contactname met de vrijwilligerscoördinatoren verliep in de aangesproken
diensten
erg vlot. Enkel
in Limburg kregen
we te maken
met
communicatieproblemen binnen de dienst. Zo hebben we drie weken gewacht op een antwoord 15 16 17
van
de
vrijwilligerscoördinator.
Door
de
hoge
werkdruk
en
de
Dit cijfer is afkomstig van site http://www.steunpunt.be. Volgorde zoals terug te vinden op de folder Slachtofferhulp Vlaanderen. Brief ter contactname van de diensten slachtofferhulp, zie bijlage 2
47
herstructureringen kon er niet worden meegewerkt aan het onderzoek. Men was er reeds gevraagd om mee te werken aan het onderzoek van de Vlaamse overheid rond vrijwilligers18 waardoor er niet kon worden ingegaan op onze vraag. Hierdoor is onze oorspronkelijke opzet gewijzigd.
3
Resultaten
3.1
Inleiding
Het opzet van ons onderzoek is om de verschillende antwoorden van onze respondenten te vergelijken met elkaar en met de theorie. Om dit op een duidelijke en eenvoudige manier in beeld te brengen hebben we gebruik gemaakt van het programma QSR NUD*IST
(Non
numerical Unstructured Data Indexing Searching and Theorizing
software). Dit is een softwareprogramma waarmee we resultaten van een kwalitatief onderzoek kunnen structureren. Aan de hand van een boomstructuur – die we uit de theoretische concepten haalden – kunnen we per gegeven aspect alle antwoorden onder elkaar zetten (Schuyten, 2006-2007). Zo krijgen we een algemeen beeld van wat er gezegd werd bij welk onderwerp en kunnen we dit beeld vergelijken met de theorie. Onze resultaten zullen we dus ook per aspect dat in de theorie gegeven wordt, bespreken. In het laatste puntje wordt er gepeild naar wat vrijwilligers zelf als waarde van het vrijwilligerswerk zien. Hierin kunnen zaken die niet in de theorie beschreven worden, aan bod komen.
3.2
Algemeen beeld van onze respondenten
In het totaal werden er 20 respondenten geïnterviewd.19 Deze respondenten zijn afkomstig uit verschillende diensten verspreid over Vlaanderen. In Vlaams-Brabant en Brussel interviewden we 4 vrijwilligers van Brussel (CAW Archipel). In de provincie Antwerpen hebben we 2 vrijwilligers van Antwerpen (CAW De Mare) en 3 vrijwilligers van Mechelen
(CAW het Welzijnshuis)
bevraagd. In West-Vlaanderen hebben
we 2
vrijwilligers van Brugge (CAW De Viersprong) en 3 vrijwilligers van Ieper/Veurne (CAW De Papaver) geïnterviewd. In Oost-Vlaanderen spraken we met 1 vrijwilliger van Dendermonde (CAW „t Dak-teledienst) en 5 vrijwilligers van Gent (CAW Visserij). Zo 18
Zie pag. 33. In het algemeen beeld van de respondenten werken we af en toe met percentages om onze gegevens aan deze van Wille (2005) te kunnen koppelen. In het verder verloop van de resultaten zullen we geen percentages meer gebruiken omdat we te maken hebben met een kleine groep respondenten. 19
48
hebben we in iedere provincie ongeveer vijf geïnterviewden, behalve in Limburg, dat niet participeerde aan ons onderzoek. Ons baserend op het profiel van de vrijwilliger binnen slachtofferhulp zoals dit door Wille (2005) werd vastgesteld, kunnen we enkele opmerkingen bij onze steekproef plaatsen. Zo hebben wij de verhouding van 13 vrouwen ten opzichte van 7 mannen, wat neerkomt op 65% vrouwen / 35% mannen, binnen onze bevraging terwijl er in het onderzoek van Wille wordt uitgegaan van 73,2% vrouwen ten opzichte van 24,8% mannen. In onze steekproef bevat de jongste groep - tussen 20 en 40 jaar jong - 4 respondenten (20%). In de middengroep - tussen 40 en 60 jaar - en de oudste groep - tussen 60 en 80 jaar - zaten telkens 8 personen (40%). In Oost-Vlaanderen vinden we gemiddeld de jongste groep vrijwilligers en in Antwerpen de oudste groep vrijwilligers. Bij Wille (2005) bedraagt de groep mensen ouder dan 60, 22,1%. De groep 20-40 jaar komt in onze steekproef (20%) ongeveer overeen met de gegevens van Wille (22,1%). De vrijwilligers tussen de 40 – 60 jaar bedragen in onze steekproef 40% terwijl het in het onderzoek van Wille de grootste groep is (46,8%). Ook het aantal jaren dienst kan belangrijk zijn voor de verwerking. De groep die het minst lang bezig is met slachtofferhulp bevat 7 personen (35%). Zij zijn tussen de 0 en 2 jaar actief. De middengroep, tussen de 3 en 6 jaar dienst, bevat 10 mensen en is hiermee de grootste groep (50%). En de groep met het meest ervaring, langer dan 6 jaar ervaring, omvat 3 mensen (15%). Waar bij Wille (2005) de grootste groep (54%) vrijwilligers zich tussen de 0 en 2 jaar situeert, blijkt de grootste groep vrijwilligers (50%) in onze steekproef tussen de 3 en de 6 jaar actief te zijn. Meer dan 6 jaar vrijwilliger is ongeveer gelijklopend, met 15% in onze steekproef en 11,6% in het onderzoek. Al is het moeilijk om te stellen dat de oudste mensen meest ervaring hebben, toch zijn de 3 meest ervaren personen in onze steekproef tussen de 60 en de 80 jaar. 5 mensen tussen de 60 en 80 jaar hebben minder dan 6 jaar ervaring als vrijwilliger binnen slachtofferhulp. We mogen stellen dat leeftijd en aantal jaren dienst niet echt gerelateerd zijn. Op basis van de gegevens van Wille (2005) zouden we kunnen stellen dat onze steekproef niet volledig representatief is. Hierbij kunnen we wel opmerken dat de gegevens van dat onderzoek reeds 3 jaar oud zijn, waardoor de actualiteitswaarde achterhaald is. Wanneer er specifieke zaken gelden voor een bepaald geslacht, een leeftijdscategorie of gerelateerd zijn met de duur van het vrijwilligersengagement, zullen we erg voorzichtig moeten zijn met het veralgemenen.
49
3.3
Normaliserend en drempelverlagend
3.3.1 Er zijn voor mensen Bij dit onderdeel waren alle respondenten het over één ding eens, namelijk: “luisteren is het belangrijkste in onze job, het is de basis, wij moeten een klankbord zijn voor de mensen”. De oorzaak hiervoor ligt volgens vijf respondenten in het feit dat er in onze maatschappij niet genoeg wordt geluisterd, maar dat mensen direct oplossingen willen geven. Vrijwilligers luisteren naar de mensen zonder voorgekauwde oplossingen te geven en dit hebben de slachtoffers nodig. “Slachtoffers kunnen niet altijd beroep blijven doen op de vrijwilligers maar moeten zelf een oplossing vinden, hun zelfredzaamheid moet gestimuleerd worden.” De meeste respondenten (13) geven dan ook aan dat empathisch luisteren belangrijk is en dat het al kan helpen als je er „gewoon maar bent‟ voor de slachtoffers. Naast „luistervaardigheid‟ moet de vrijwilliger ook nog over enkele andere vaardigheden beschikken. Een bijkomende taak die de meeste vrijwilligers (13) moeten uitvoeren, is juridische informatie geven, want slachtoffers zijn bijna nooit op de hoogte van het reilen en zeilen in de juridische wereld en kennen hun rechten niet. Daarnaast moeten vrijwilligers ook helpen oplossingen zoeken voor angsten, gerichte vragen kunnen stellen, een tussenpersoon zijn tussen het parket of de politie en het slachtoffer en administratieve taken uitvoeren. Op de vraag of vrijwilligers op dit vlak hetzelfde kunnen doen als professionelen (therapeuten, psychologen) zijn de meningen eerder verdeeld. De helft van de vrijwilligers geeft aan dat een vrijwilliger die luistert, vaak al genoeg kan zijn, maar als dit niet volstaat, dan moeten ze doorverwijzen naar professionele hulpverlening. Vijf respondenten vinden echter dat een vrijwilliger beter kan luisteren dan een professional omdat ze laagdrempeliger zijn, op niveau van het slachtoffer zitten en uit eigen wil in hun vrije tijd mensen willen helpen, terwijl een professional volgens hen te veel op zijn klok kijkt en een stap hoger staat voor de slachtoffers. Aangezien iedereen luisteren vooropstelt, kunnen we stellen dat dit onafhankelijk is van het geslacht, de leeftijd of het aantal jaren ervaring van de vrijwilliger.
3.3.2 Uitgangsprincipe van slachtofferhulp Alle vrijwilligers zijn het eens met de stelling dat slachtoffers normaal reageren op een abnormale situatie. Dertien respondenten geven aan dat deze stelling in een gesprek uitleggen, kan bijdragen tot de verwerking van het slachtoffer. Hij wordt op die manier gerustgesteld dat hij niet gek wordt, maar dat zijn gedragingen het gevolg zijn van die
50
abnormale situatie. Vijf respondenten brengen ook aan dat het „normaal reageren‟ voor ieder slachtoffer anders kan zijn. Het is niet zo dat iedereen op dezelfde manier reageert, maar iedereen gaat wel op een bepaalde manier reageren op wat er gebeurd is. Twee vrijwilligers wisten ook te zeggen dat zij een folder bij het slachtoffer achterlaten waarin de soorten reacties staan, zo kunnen de slachtoffers bij angst deze folder ter hand nemen en zien dat hun angstgevoel heel normaal is. De reacties op deze stelling verschillen niet als mensen ouder worden, langer bij slachtofferhulp werken of een ander geslacht hebben.
3.3.3 Drempelverlagend Zeventien van de twintig vrijwilligers zijn akkoord met de stelling dat vrijwilligers laagdrempelig tewerk gaan. De andere drie vinden dat deze stelling niet veralgemeend kan
worden.
Professionelen
kunnen
ook laagdrempelig zijn en vrijwilligers
ook
hoogdrempelig. Wat de vrijwilligers verstaan onder het laagdrempelig zijn, verschilt van persoon tot persoon. De meeste vrijwilligers (8) vinden dat laagdrempelig werken gewoon een luisterend oor en een goed gesprek bieden is. Vier vrijwilligers zien „het gratis zijn van slachtofferhulp‟ als reden voor het laagdrempelig werken. Een viertal andere vrijwilligers geven aan dat het is omdat vrijwilligers op hetzelfde niveau zitten als het slachtoffer: ze hebben geen titel en zijn gewoon mensen uit de maatschappij. Ook hier kunnen we niet zeggen dat het één bepaalde groep (man/vrouw, leeftijd of aantal jaren ervaring) vrijwilligers zijn die één bepaald antwoord vooropplaatsen.
3.4
Herstel van vertrouwen in de maatschappij.
3.4.1 Solidariteit met het slachtoffer Motivatie De reden waarom mensen aan vrijwilligerswerk doen is voor het grootste deel van de respondenten dezelfde. Veertien respondenten zochten iets om hun vrije tijd nuttig te besteden. Hiervan zijn er acht die op pensioen gingen en iets ter compensatie voor hun job zochten. Bij deze reden kunnen we dus wel een verschil in leeftijd opmerken: alleen mensen die op pensioen waren, gaven aan dat dit ter vervanging van hun job was. Twee andere redenen zijn „de sociale contacten die je door slachtofferhulp hebt‟ en „iets doen
51
voor de maatschappij‟. Telkens drie respondenten doen aan vrijwilligerswerk om deze laatste twee redenen. Waarom men juist voor slachtofferhulp kiest, is moeilijker te zeggen. Zes vrijwilligers doen dit omdat ze dan mensen kunnen begeleiden, „iets kunnen bijdragen in het leven van het slachtoffer‟. Drie van de respondenten wisten uit eigen ervaring wat slachtofferhulp doet en wilden hieraan meewerken. De meeste mensen kwamen in contact met slachtofferhulp via een advertentie in de krant of een folder (8) of via mond-aan-mond reclame (6). De combinatie van vrijwilligerswerk en privéleven verloopt bij de meesten goed. Negen respondenten houden deze twee werelden (bijna) strikt gescheiden. Slechts drie mensen geven aan dat dit soms moeilijk te combineren is door te veel werk of minder tijd om door te brengen met vrienden. Reacties op het vrijwilligerswerk Bij de grote helft (12) van de respondenten wordt er vanuit de omgeving positief gereageerd. Veel mensen vinden het leuk dat ze vrijwilligerswerk doen, maar zouden het zelf niet kunnen. Bij drie vrouwen wordt neutraal gereageerd vanuit de omgeving en bij twee mannen weet de omgeving niet dat ze vrijwilliger zijn bij slachtofferhulp. Bij één persoon kwam er ooit een reactie als volgt: “Ge zijt zot, je de miserie van anderen aantrekken.” Slechts twee bevraagden zeggen niet tegen een slachtoffer dat zij dit werk vrijwillig doen. De rest vindt het wel belangrijk om dit te doen, ten eerste omdat het vanuit de dienst aangeraden wordt en ten tweede omdat slachtoffers dit mogen/moeten weten: “eerlijk duurt het langst”. De reacties van de slachtoffers die weten dat hun hulpverlener vrijwilliger is, zijn meestal dankbaar, respectvol, tonen verwondering, kortom reageren positief. Vijf vrijwilligers geven aan dat slachtoffers dit in eerste instantie niet horen. “Ze zijn bezig met hun situatie en vragen zich niet af of je vrijwilliger bent of niet. Na vijf gesprekken merken ze het wel op en is hun reactie ook dankbaar.” Slechts één vrijwilligster heeft zelf al meegemaakt dat het slachtoffer een professional wou. Een tweede ervaart soms dat slachtoffers (vooral mannen) twijfelen aan de capaciteiten van een vrijwilliger, maar er achteraf tevreden over zijn. Daarnaast zijn er ook drie die uit zichzelf zeggen dat ze opgeleid vrijwilliger zijn en dat er professionals achter hen staan, om te vermijden dat de slachtoffers denken dat vrijwilligers niet goed genoeg zijn.
3.4.2 Vertrouwen in de maatschappij Bij de stelling dat onbezoldigd werken een herstellend effect kan hebben op de maatschappij zijn de meningen verdeeld. De grootste groep (7 mensen) denkt dat dit
52
herstellend effect relatief is. Soms kan het wel helpen, maar het zal zeker niet doorslaggevend zijn. Vijf vrijwilligers geven aan dat het feit dat je iets gratis doet en je vrije tijd gebruikt om mensen te helpen zeker kan bijdragen tot het vertrouwen in de maatschappij. Het toont volgens hen aan dat er toch nog goede mensen zijn in de maatschappij. Drie van de vrijwilligers zeggen dat slachtoffers er niet bij stil staan. En ook nog vier vrijwilligers melden dat dit geen effect heeft: een professional kan volgens hen op dit vlak hetzelfde bereiken, of soms is het vertrouwen helemaal niet te herstellen, ook niet door vrijwilligers. Daarnaast zijn alle vrijwilligers het erover eens dat een vertrouwensband tussen de vrijwilliger en het slachtoffer heel belangrijk is. Het moet klikken tussen de hulpverlener en het slachtoffer want zonder vertrouwen is er geen hulpverlening mogelijk. Er zijn zeven respondenten die aangeven dat het belangrijk is, maar dat de anonimiteit van de vrijwilliger bewaard moet worden, ze geven geen telefoonnummers en adressen door. Vier van de vrijwilligers geven ook aan dat naast die anonimiteit van de vrijwilligers het belangrijk is om de privacy van het slachtoffer te respecteren en te werken met beroepsgeheim. Drie bevraagden geven echter aan dat het feit dat je vrijwilliger bent, geen invloed heeft op die vertrouwensband. “Met een professional is die vertrouwensband wellicht net dezelfde.” Zes anderen stellen echter dat dit wel invloed heeft, maar dan om verschillende redenen: “Je maakt meer tijd vrij voor de mensen waardoor ze je gaan vertrouwen, je gaat op huisbezoek, je bent van de streek en spreekt hun dialect, je bent ook maar iemand als zij, van hetzelfde niveau”. Deze redenen kunnen volgens hen ertoe bijdragen dat er meer vertrouwen is.
3.5
Sensibilisering
3.5.1 Gevoelig maken voor Elf vrijwilligers geven aan dat ze de kijk van de maatschappij op slachtoffers niet kunnen veranderen. Bij de andere negen zijn de meningen verdeeld. Drie ervan geven aan dat zij slachtofferhulp bekender willen maken in hun omgeving of in die van het slachtoffer. Één persoon vindt dat dit de taak van de beroepskracht is en één vrijwilliger hoopt dat zij de kijk op slachtoffers kan veranderen „want in de maatschappij loopt niet alles van een leien dakje‟. De meeste vrijwilligers (18 van de 20) helpen niet bij het rekruteren van andere vrijwilligers, dat is een taak voor de professionelen. De twee anderen zouden het wel promoten bij mensen waarvan ze denken dat deze geschikt zouden zijn voor het werk. Daarnaast geeft de helft van de vrijwilligers aan dat ze zelf of iemand van hun dienst, al
53
eens uitleg gaf over de dienst slachtofferhulp. De andere helft heeft dit nog nooit moeten doen.
3.5.2 Signaleren Bij problemen worden er drie momenten aangegeven waarop vrijwilligers die problemen kunnen aankaarten op de dienst: twaalf kunnen op eigen vraag bij de dienst terecht, elf spreken van een functioneringsgesprek en acht respondenten geven aan dat dit op supervisie kan. Bij sommigen is het ook een combinatie van deze drie momenten. Uit alle interviews bleek echter dat ze voor alle problemen steeds op de dienst terecht kunnen. Alle geïnterviewden geven ook aan dat er met hun opmerkingen iets gedaan wordt of dat de dienst er tenminste iets probeert aan te doen. Deze opmerkingen of problemen kunnen gaan over de vorming, de werking van de dienst, andere vrijwilligers, de vrijwilligerscoördinator,… In de mate van het mogelijke zal de dienst dan een oplossing zoeken voor het probleem. De reden waarom de dienst al dan niet ingaat op een opmerking zal ook steeds gemotiveerd worden. De ene helft van de respondenten heeft geen zicht op de andere diensten van slachtofferhulp in Vlaanderen of Wallonië. De andere helft kent minstens één dienst via een andere vrijwilliger (4), kent het verschil tussen Vlaanderen en Wallonië (2) of weet dat er een verschil is (3). Dit „kennen‟ van andere diensten is echter beperkt. De „Hoge Raad voor Vrijwilligers‟ is een onbekend orgaan bij driekwart van de vrijwilligers. Slechts vier geven aan dat ze nog van de hoge raad gehoord hebben, maar dit was dan in het kader van hun werk of een andere opleiding. Ook bij het signaleren kunnen we geen verschil merken tussen geslachten, leeftijden en aantal jaren ervaring.
3.6
Actieve en snelle contactname en een groter bereik van slachtoffers
In de verschillende diensten slachtofferhulp blijkt het aantal vrijwilligers steeds groter te zijn dan het aantal professionele hulpverleners. Alleen in Brugge zijn er momenteel meer profs dan vrijwilligers actief. Er wordt niet gewerkt met een permanentie. Alle ondervraagde personen geven aan dat de tijd die naar slachtofferhulp gaat, afhankelijk is van het aantal dossiers dat zij opnemen. De taaktoewijzing verloopt in de verschillende diensten steeds op dezelfde manier. De dienst slachtofferhulp is afhankelijk van de politie, die de situaties moet doorverwijzen naar slachtofferhulp. Wanneer slachtofferhulp een situatie doorkrijgt, wordt er met de professionele hulpverleners overleg gepleegd over wie de situatie best opneemt, vrijwilliger of professionele hulpverlener. Vervolgens
54
wordt de vrijwilliger gecontacteerd en wordt er gevraagd of hij de situatie wil en kan opnemen. Alle bevraagde vrijwilligers stellen dat slachtofferhulp zonder de inzet van vrijwilligers nooit dezelfde prestaties kan behalen. De motivering is voor de verschillende vrijwilligers anders. We kunnen geen onderscheid maken naar leeftijd, jaren dienst of geslacht. Elf ondervraagden geven aan dat er zonder vrijwilligers minder slachtoffers kunnen worden geholpen. Zes personen van deze groep zien de vrijwilligers als verlichting voor de professionele hulpverleners. Door de inzet van vrijwilligers komt er tijd vrij die professionele hulpverleners kunnen besteden aan zware dossiers. Zes van de vrijwilligers verwachten dat, zonder de inzet van vrijwilligers, er wachtlijsten zullen ontstaan. Van deze groep geven er twee aan dat het voordeel van de vrijwilligers ligt in hun flexibiliteit. Op drukke momenten wordt er beroep gedaan op vrijwilligers. In de rustige periodes kunnen ze gemakkelijk enkele weken geen enkele situaties opnemen. Zeven geïnterviewden geven aan dat zonder vrijwilligers de hulpverlening veel te duur uitkomt. Ook gaan zeven personen ervan uit dat vrijwilligers anders werken. “Mensen zeggen soms meer tegen een vrijwilliger, wat ze niet durven te vertellen aan de professionelen.”
3.7
Economisch voordeel
3.7.1 Plaats van de vrijwilliger Alle vrijwilligers stellen dat er een goed contact is tussen de vrijwilligers en de professionele hulpverleners. Elke vrijwilliger heeft een soort mentor waar hij kan op terugvallen wanneer er problemen zijn of wanneer hij vragen heeft. Iedereen geeft ook aan dat het contact met de vrijwilligerscoördinator veel groter is dan met de andere personeelsleden. Alle respondenten mogen kiezen over het al dan niet opnemen van dossiers. Ze kunnen situaties weigeren en mogen hun voorkeur opgeven. Eén persoon geeft aan te mogen kiezen over de hoeveelheid, maar niet over de inhoud van het dossier. Binnen de verschillende diensten wordt er een onderscheid gemaakt tussen profs en vrijwilligers. Uit de bevraging blijkt dat enkel in Mechelen en in Dendermonde alles wordt doorgegeven aan de vrijwilligers. In de andere CAW‟s worden sommige situaties uitsluitend door professionele hulpverleners behandeld. Op de vraag of vrijwilligers hetzelfde werk kunnen uitvoeren als de professionele hulpverleners zijn de meningen verdeeld. Zeven personen vinden dat ze wel hetzelfde werk kunnen uitvoeren, de dertien anderen zien toch een onderscheid. Van de zeven personen die vinden dat vrijwilligers dezelfde taak hebben, zijn er vijf die deze stelling motiveren door ervaring. Drie
55
vrijwilligers, ouder dan 60 en vijf jaar of langer actief, stellen dat ze door hun ervaring in staat zijn dezelfde hulpverlening aan te bieden, twee vrijwilligers, tussen de 0 en 2 jaar in dienst, geloven dat het kan, mits ervaring. Twee vrijwilligers motiveren het door de aard van slachtofferhulp. “Slachtofferhulp werkt op de eerste lijn: wanneer mensen therapeutische hulp nodig hebben, moeten ook de profs doorverwijzen.” Van de dertien die niet geloven in eenzelfde uitoefening, zijn er elf die stellen dat professionelen meer opleiding en vorming hebben gekregen om ernstige situaties op te volgen. De twee anderen menen dat dit te maken heeft met het feit dat professionelen dagelijks met slachtofferhulp bezig zijn terwijl vrijwilligers er maar enkele uren per week aan spenderen.
3.7.2 Vergoeding Iedereen krijgt een onkostenvergoeding die de kilometers en de telefoonrekening dekt. Verder wordt er geen vergoeding gegeven. Eén persoon gaf aan dat je meer dan alleen de onkosten terugkrijgt. Het etentje met Nieuwjaar en een dag naar de Zoo op „de dag van de vrijwilliger‟ kunnen volgens deze persoon gezien worden als vergoeding voor het vrijwilligerswerk. De meeste vrijwilligers zagen het onbezoldigd aspect van het vrijwilligerswerk als iets dat erbij hoort. Eén vrijwilliger stelde dat het niet als onbezoldigd kan worden gezien omdat je er zoveel voor terugkrijgt.
3.7.3 Opleiding en training De procedure tot vrijwilliger bij slachtofferhulp liep bij iedereen gelijkvormig. Er werd contact opgenomen met de dienst. Bij bijna alle ondervraagden werd het contact met slachtofferhulp door de vrijwilligers zelf opgenomen. Eén persoon gaf aan door slachtofferhulp gevraagd te zijn voor het vrijwilligerswerk. Vervolgens was er een kennismakingsgesprek of infoavond. Hierna werden de vrijwilligers opgeroepen voor de cursus. Deze basisopleiding is voor iedereen verplicht. En na afloop van deze cursus werd er nog een evaluatiemoment gehouden om te kijken of de motivatie bij de vrijwilligers nog aanwezig was en of de persoon als vrijwilliger voor slachtofferhulp kon dienen. Verder zijn er bijscholingen die gemiddeld vier keer per jaar plaatsvinden. Alle ondervraagde personen hechten veel belang aan de bijscholingen en vinden ze noodzakelijk. De opleiding wordt door alle vrijwilligers als noodzakelijk gezien. De cursus wordt omschreven als goed, boeiend, volledig en interessant. Dertien vrijwilligers merken op
56
dat het vrijwilligerswerk serieus wordt genomen. “Er is geen plaats voor amateurisme.” Eén persoon die enkele maanden geleden de cursus heeft afgerond, bemerkt dat er geen sociale kaart aan bod kwam, wat gezien werd als een leemte. Eén persoon stelt dat de opleiding, zonder een sociale achtergrond, te beperkt is. Dertien van de twintig ondervraagde vrijwilligers geven aan dat ze tussen de 30 en 40 uur opleiding hebben gekregen. De twee vrijwilligers uit Brugge stellen dat er tussen de 20 en 30 uur werd uitgetrokken voor de opleiding. Eén persoon denkt dat de cursus een 9-tal uur in beslag nam en een andere vrijwilliger gaf aan tussen de 70 en 80 uur te hebben besteed aan de cursus. Drie respondenten kunnen het zich niet meer herinneren. Zij zijn reeds 5 jaar of langer actief binnen slachtofferhulp.
3.8
Dynamische rol
Alle vrijwilligers geven aan dat er binnen de dienst ruimte is om over meningsverschillen te praten. Hieronder worden verschillende manieren om naar de begeleiding van slachtoffers te kijken, verstaan. Wanneer er behoefte is, wordt er tijd vrijgemaakt om de situatie te
bespreken.
Zeven
vrijwilligers
geven
aan
dat
het
de
professionele
hulpverleners zijn die in dit geval de knoop doorhakken. Twee van die vrijwilligers zijn minder dan 2 jaar vrijwilliger, de overige vijf zijn langer dan 4 jaar actief. De steun en inbreng van professionele hulpverleners wordt door de verschillende ondervraagden als positief gezien. Hun professionele achtergrond wordt ervaren als zijnde raadgevend, verruimend en positief. Binnen de verschillende diensten worden er, naast de vormingsdagen en cursussen ook supervisies en intervisies georganiseerd. Bij de intervisies wordt samengekomen met verschillende vrijwilligers om casussen te bespreken. Het verloop van deze intervisies wordt door negentien van de twintig vrijwilligers als erg leerrijk omschreven. Eén persoon heeft het er echter moeilijk mee om delicate zaken te delen met andere vrijwilligers. Op de vraag of er sprake is van een dynamische werking binnen slachtofferhulp dankzij de vrijwilligers, wordt er door alle vrijwilligers positief geantwoord. Ze geven aan dat de verschillende vrijwilligers elk op een andere manier gaan kijken naar de situatie, wat voor hen erg leerrijk kan zijn. Zes vrijwilligers menen dat de achtergrond van de vrijwilligers de kijk op de situatie gaat bepalen. Van deze mensen zijn er drie (allemaal vrouwen) die aangeven mensen uit het onderwijs te herkennen door hun manier om situaties te benaderen. Eén persoon ziet de sociale scholing van de vrijwilligers als verschil in benaderen. Twee mensen - die recent als vrijwilliger bij slachtofferhulp zijn aangemeld - omschrijven de dynamiek door het enthousiasme dat vrijwilligers inbrengen. Vier anderen - allen
57
ouder dan 60 - stellen dat het dynamische ligt in de levenservaring die vrijwilligers met zich meedragen. Eén persoon ziet de intervisies als leerrijk, maar anderzijds is het soms verwarrend door de verschillende meningen over de situaties.
3.9
Hoe vrijwilligers zelf hun waarde zien
Om af te ronden stelden we drie vragen die peilen naar hoe vrijwilligers zelf hun waarde binnen slachtofferhulp zien. De antwoorden zijn erg uiteenlopend. Toch kunnen we enkele algemeenheden constateren. De meeste vrijwilligers halen meerdere zaken aan die de waarde weergeven. De helft vindt dat slachtoffers meer tegen vrijwilligers vertellen. De reden die zij hiervoor geven, is dat vrijwilligers op hetzelfde niveau staan als het slachtoffer. De stap naar vrijwilligers is minder groot dan de stap naar therapeutische opvang. Van deze tien personen zijn er drie tussen de 0 en de 2 jaar, drie tussen 2 en 5 jaar en vier minstens 6 jaar tewerkgesteld als vrijwilliger. Twee vrouwelijke vrijwilligers geven aan dat, door het inzetten van vrijwilligers, het vertrouwen in de maatschappij wordt hersteld, omdat mensen vrijwillig naar je toekomen. Vier vrijwilligers merken op dat de waarde van vrijwilligers zit in het „ongedwongen‟ werken. “Slachtoffers kunnen bij professionele hulpverleners nog zeggen dat ze er zijn omdat ze ertoe verplicht zijn. Bij ons staat er niets tegenover, we doen het omdat we het graag doen.” Drie respondenten spreken van een vriendelijk contact in het omgaan met slachtoffers. Elf respondenten zien het voordeel in de manier waarop vrijwilligers werken. Twee mensen halen de flexibele werkuren van de vrijwilliger aan. Het gaat hierbij om huisbezoek, avond- en weekendwerk dat allemaal door het werken met vrijwilligers kan worden gegarandeerd. Vier personen geven aan dat vrijwilligers zorgen voor een sneller en gemakkelijker contact met mensen. Vijf personen halen beide zaken aan. Vijftien mensen vinden dat, door het inzetten van vrijwilligers, slachtofferhulp meer ruimte heeft om mensen op te vangen. Drie personen spreken over een hogere kwaliteitsverlening. Door de inzet van vrijwilligers kunnen slachtoffers van lichte misdrijven op een kwalitatieve manier worden geholpen. Vier vrijwilligers stellen dat professionele hulpverleners daardoor meer tijd krijgen voor de ernstigere gevallen. Twee halen beide zaken aan. Vijf respondenten zien ook een dynamische rol bij het inzetten van vrijwilligers. Doordat vrijwilligers minder dicht betrokken zijn bij de organisatie, merken zij (andere) zaken op, die niet door professionele hulpverleners worden gezien. Eén vrouwelijke vrijwilliger, ouder dan 60 jaar, sprak over de ervaring die ze kon bijdragen.
58
Deel IV: Bespreking van de onderzoeksresultaten met een terugkoppeling naar het theoretische kader 1
Enkele conclusies op basis van de zes theoretische uitgangspunten
1.1
Normaliserend en drempelverlagend
Alle respondenten zijn het vrij eens over dit onderwerp. Luisteren wordt als belangrijkste taak van de vrijwilliger aangegeven: ze verwoorden het als „er zijn‟ voor het slachtoffer en luisteren naar het verhaal. Verdere taken zien ze in het geven van juridische of andere informatie. Over het algemeen kunnen deze taken door de vrijwilligers worden opgenomen en als ze niet genoeg kunnen helpen, moeten ze doorverwijzen. Daarnaast is iedereen het ook eens met de stelling dat slachtoffers normaal reageren op een abnormale situatie. Dit normaal reageren kan wel verschillen van slachtoffer tot slachtoffer. Laagdrempelig werken wordt toegeschreven aan de vrijwilligerswerking maar over de betekenis van laagdrempeligheid is men het echter niet eens. De theorie en praktijk sluiten hier goed aan bij elkaar. Vrijwilligers worden in slachtofferhulp ingezet om normaliserend te werken, wat ze doen door een „luisterend oor‟ te bieden. Het normaliserende wordt aan vrijwilligers toegeschreven omdat ze laagdrempelig te werk gaan. Ze staan op hetzelfde niveau als het slachtoffer waardoor de stap naar de hulpverlening minder groot is. Deze redenering, die we uit de bevraging halen, vinden we ook terug in de presentietheorie. Luisteren en gewoon “er zijn”, zijn in deze theorie de belangrijkste aspecten. De kritische noot die Schilder (2003) maakt – ook professionele hulpverleners luisteren naar mensen en kunnen laagdrempelig werken - vinden we maar bij drie vrijwilligers terug. We zijn hierdoor geneigd de mening van Baart (2003) te volgen en aan te nemen dat vrijwilligers er beter toe in staat zijn om naar mensen te luisteren omdat ze op hetzelfde niveau als het slachtoffer staan.
1.2
Herstel van vertrouwen in de samenleving/ medemens
De meeste vrijwilligers kozen voor vrijwilligerswerk bij slachtofferhulp omdat ze iets zochten om hun vrije tijd nuttig te besteden. Bij slachtofferhulp kunnen ze mensen begeleiden en iets bijdragen aan de maatschappij. De meesten ontdekten slachtofferhulp
59
door een advertentie of door mond-aan-mond-reclame. Ze houden hun vrijwilligerswerk en hun privéleven strikt gescheiden. De meeste reacties op het vrijwilligerswerk zijn positief, zowel door de omgeving van de vrijwilligers als door de slachtoffers. De meesten vinden het dan ook goed om tegen slachtoffers te zeggen dat ze dit werk vrijwillig doen. Of dit een herstellend effect heeft op het vertrouwen van de slachtoffers in de maatschappij is maar zeer de vraag. De meesten denken dat dit herstel relatief is. Een kleinere groep denkt echter dat dit wel een positief effect kan hebben op het vertrouwen. En vier mensen denken dat dit helemaal geen effect heeft. Niet alleen het vertrouwen in de maatschappij is belangrijk, maar iedereen vindt het ook belangrijk dat er een vertrouwensband is tussen het slachtoffer en de vrijwilliger. Alleen zo kan er goede hulpverlening worden geven. Een grote groep stelt ook dat de anonimiteit van de vrijwilliger en de privacy van het slachtoffer moet worden gegarandeerd. Één van de reacties die slachtoffers na een misdrijf ervaren is het verlies van vertrouwen in de maatschappij. De opvatting van Lies Vermeulen (2007) over vrijwilligers en hun functie binnen het herstellen van het vertrouwen in de maatschappij, kan niet zonder meer worden aangenomen. Zoals Aertsen (2001) en Svensson (2007) aangeven, vertrekt de hulpverlening naar slachtoffers vanuit een individuele benadering. Ook vrijwilligers zelf geven aan dat het herstel van het vertrouwen in de maatschappij erg relatief
is.
Op
individueel
vlak
kan
het
vertrouwen
hersteld
worden,
maar
maatschappelijk verandert er hierdoor niet veel. We zien in de motivatie dat vrijwilligers zeker aan twee van de vier kenmerken die door vele definities (Verstraete, 1996; Meijs, 1997; Dekker & Halman, 2003; Loose et al., 2007; Verlaenen, 2007) worden vooropgesteld - om te voldoen aan vrijwilligerswerk tegemoet komen, namelijk de keuzevrijheid en de inzet voor anderen. Vrijwilligers kiezen er
zelf
voor
om
bij
slachtofferhulp
te
gaan
werken. We kunnen
binnen
het
vrijwilligerswerk spreken van een zeker altruïsme. Je inzetten voor de andere komt op de eerste plaats, wat niet wegneemt dat sommige vrijwilligers ook egoïstische motieven, zoals zelf iets bijleren, in hun motivatie aangeven. Uit onze bevraging kunnen we vrijwilligerswerk zien als een vorm van éénzijdige solidariteit (de Beer, 2005). Een derde kenmerk, onbezoldigd, kunnen we in zekere zin ook hier terug vinden. Ze weten dat het vrijwillig is en verwachten niets in de plaats. Slachtofferhulp gaat enkel de onkosten telefoon en vervoer – terugbetalen, een verloning wordt er niet gegeven. Uit onze gegevens blijkt dat de meeste vrijwilligers één of andere sociale achtergrond hebben. Ze zijn nog op andere plaatsen vrijwilliger of hebben een sociale scholing achter de rug. We zouden dus kunnen stellen dat vrijwilligerswerk de band met de maatschappij aanscherpt. Ook de reacties op het vrijwilligerswerk – zowel van het slachtoffer als van
60
de omgeving van de vrijwilliger – dragen bij tot een sociale maatschappij. Of het echter het herstel van het vertrouwen in de maatschappij kan garanderen, is moeilijk meetbaar.
1.3
Sensibilisering
De kijk op slachtofferschap veranderen, is niet de doelstelling van de vrijwilliger. Geen van hen ziet het als de taak van de vrijwilliger om probleemgebieden binnen de zorg naar slachtoffers te signaleren. De Hoge Raad voor Vrijwilligers is dan ook bij het merendeel van de vrijwilligers onbekend. Wel kunnen ze steeds op de dienst terecht met hun problemen, maar dit zijn dan problemen rond een casus of eventueel de vraag naar meer vorming. Vrijwilligers hebben een aandeel in het bekender maken van slachtofferhulp bij het grote publiek: zo geeft de helft van de vrijwilligers aan, weet te hebben van getuigenissen van vrijwilligers op bijeenkomsten. De werking van andere diensten van slachtofferhulp is onbekend bij de meeste vrijwilligers. In de theorie zagen we dat vrijwilligers wel een grote rol spelen in het veranderen van de kijk op slachtoffers en het signaleren van probleemgebieden. Zo zouden ze op de eerste rij staan om secundaire victimisering op te merken (Aertsen et al., 2002). Ook de kennis van de Hoge Raad voor Vrijwilligers die opgericht is om tussen de vrijwilligers en de overheid te staan, blijkt geen functie te hebben. Rekening
houdend
met
de
praktijkgegevens
kunnen
we
concluderen
dat
de
sensibiliserende rol van vrijwilligers miniem is. Vrijwilligers gaan dan wel een rol spelen in het bekender maken van slachtofferhulp bij het grote publiek, maar er is geen reden om aan te nemen dat dit vooral een functie is die voor vrijwilligers is weggelegd.
1.4
Actieve en snelle contactname, meer slachtoffers bereiken
De doorverwijzing naar slachtofferhulp gebeurt steeds door de politie. Slachtofferhulp gaat op haar beurt, de situatie doorverwijzen naar de vrijwilligers of eventueel naar een professional. Op die manier wordt er niet gewerkt met permanentie en kunnen de vrijwilligers zelf kiezen welke situatie en hoeveel situaties ze opnemen. Vrijwilligers zien slachtofferhulp niet op dezelfde manier functioneren zonder de vrijwilligerswerking. De helft stelt dat door hun inzet, slachtofferhulp meer mensen gaat bereiken. Daarnaast wordt de manier van werken door de vrijwilligers zelf gezien als meerwaarde van het vrijwilligerswerk. Ze zijn erg flexibel in het omgaan met mensen: zo kunnen ze ‟s avonds en/of in het weekend tijd vrijmaken om naar mensen toe te gaan. Zes respondenten
61
gaven ook aan dat vrijwilligers zorgen dat er niet gewerkt hoeft te worden met wachtlijsten. Wie een slachtoffer is, wordt bepaald door de plaats en tijd waarin we ons bevinden (Rock, 2002). Ook bij slachtofferhulp kunnen we deze stelling toepassen. Het is de politie die aan slachtoffers - van misdrijven waar de politie aan te pas komt - slachtofferhulp aanbiedt. Strikt genomen wordt het als verplichting gezien om aan slachtoffers slachtofferhulp aan te bieden (Aertsen, 2002). Als we echter kijken naar de praktijk, mogen we concluderen dat het de politie is die in grote mate bepaalt hoe laagdrempelig slachtofferhulp is en wie als slachtoffer wordt gezien. De goodwill van de politie zal bepalend zijn voor het bereik en de actieve en snelle contactname van slachtoffers. Slachtofferhulp kan zonder zijn vrijwilligerswerking nooit dezelfde resultaten neerzetten. We kunnen vrijwilligers zien als supplementair aan de professionelen (Sabbe & Van Peer, 1990; van Daal, Winsemius & Plemper, 2005; Handy, Mook & Quarter, 2008). Door hun toedoen worden meer slachtoffers bereikt. Daarnaast brengen vrijwilligers iets extra met zich mee: ze zorgen voor het introduceren van huisbezoeken en flexibele werkuren. We
mogen
concluderen
dat
vrijwilligers
het
opzet
van
slachtofferhulp
als
eerstelijnshulpverlening haalbaar maakt. Doordat ze niet met permanentie werken, ontstaat er speling. Op drukke momenten kunnen de vrijwilligers worden aangesproken, in de rustige perioden worden de vrijwilligers niet opgebeld met de vraag of ze er nog een dossier kunnen bijnemen. We mogen besluiten dat door het werken met vrijwilligers, wachtlijsten vermeden worden.
1.5
Economische rol
Uit de praktijk blijkt dat er in alle diensten een goed contact is tussen de vrijwilligers en de professionele hulpverleners, vooral met de vrijwilligerscoördinator. Toch merken we dat de vrijwilligers een verschil zien tussen beiden, maar dit niet als een probleem ervaren. Professionelen hebben nu eenmaal meer opleiding en vorming gekregen om ernstige problemen aan te pakken. Het inzetten van vrijwilligers binnen slachtofferhulp blijft noodzakelijk, zo zeggen de vrijwilligers zelf. Door hen kunnen er veel meer dossiers worden opgenomen. De factor „kostenplaatje‟ speelt hierbij een voorname rol. Het feit dat het onbezoldigd is, is voor de dienst een voordeel en voor de vrijwilligers geen probleem: het hoort er bij en ze hebben ervoor gekozen. Bij dit voordeel moeten we echter ook een opmerking plaatsen. De opleiding en de vorming van vrijwilligers vergt namelijk wel wat tijd van de professionelen en is dus ook een kost. Uit de bevraging bleek dat vrijwilligers met al hun vragen, gelijk wanneer terecht kunnen bij de professionele hulpverleners en dat deze ook de bijscholing,
62
supervisies en een jaarlijks evaluatiemoment verzorgen. Naast de begeleiding van de vrijwilligers hebben ze ook een rol in het vinden van nieuwe vrijwilligers en de taken die hieraan verbonden zijn zoals: het kennismakingsgesprek voeren, de cursus helpen geven en een evaluatiemoment houden. Deze zogenaamde „vrijwilligerscoördinatoren‟ worden ingezet om een vlotte en goede vrijwilligerswerking te kunnen garaderen. We kunnen dus zeker concluderen dat er veel tijd en energie besteed wordt aan het opleiden en begeleiden van de vrijwilligers. Aangezien we enkel vrijwilligers bevraagden die hoogstens tien jaar bij slachtofferhulp actief zijn, kunnen we geen evolutie zien in de scholing. Wel bemerken we dat de vraag naar scholing vanuit de vrijwilligers zelf sterk naar voor komt. Zo wordt er door iedereen aangegeven dat de basisopleiding en bijscholingen erg belangrijk zijn voor het werken met slachtoffers. In de theorie vinden we ook terug dat de samenwerking tussen professionelen en vrijwilligers vlot moet verlopen om een goede werking van de dienst te kunnen garanderen. In de meeste diensten van slachtofferhulp is er een supplementaire relatie tussen beiden: de professionelen beslissen wat de vrijwilligers kunnen en mogen opnemen. Toch hoeft dit niet negatief te zijn want de taakomschrijving is heel duidelijk en de professionelen houden ook rekening met de „wensen‟ van de vrijwilligers. Handy en Brudney (2007) geven aan dat de organisaties vaak voor vrijwilligers kiezen om financiële redenen. Daarnaast merken Breda en Goyvaerts (1996) ook op dat het inzetten van vrijwilligers ook de betaalbaarheid van de hulpverlening voor de cliënten garandeert. Door de steeds grotere nadruk op slachtoffers worden er steeds meer gespecialiseerde mensen ingezet (Daems, 2007). Door vrijwilligers in te zetten in de hulpverlening blijft deze ontwikkeling mogelijk. Toch zien we dat de opmerking die in de theorie wordt gemaakt, ook in werkelijkheid een feit is. Zowel de maatschappij, de slachtoffers als de vrijwilligers zelf stellen eisen naar opleiding toe. En dit kan wel een kost worden voor de dienst die aan deze eisen moet tegemoet komen. Het is echter geen onnodige moeite want alle vrijwilligers ervaren de cursus en de bijscholingsmomenten als noodzakelijk. We kunnen dus stellen dat de theorie klopt, namelijk: „Vorming is de boodschap‟ (Bekkers, 2002; Hambach & Vanleene, 2007; Verstraete, 1996).
1.6
Dynamische rol
De samenwerking tussen professionele hulpverleners en vrijwilligers verloopt erg vlot. Zowel het overbrengen van professionele kennis naar vrijwilligers als tussen de vrijwilligers onderling, wordt als erg leerrijk omschreven. Vrijwilligers zien in de samenwerking een dynamische werking ontstaan. Deze dynamiek wordt door de
63
vrijwilligers in verschillende zaken gevonden: zowel in ongedwongen werken, in „niet voltijds‟ betrokken zijn bij de dienst en ook in de persoonlijkheid – achtergrond en ervaring - van de vrijwilligers. Al die aspecten worden als reden hiervoor aangegeven. Vrijwilligers zien meningsverschillen niet als problematisch. Er wordt open mee omgegaan en er wordt steeds tijd gemaakt om er over te praten. De zeven mensen die aangaven dat de professionelen bij onenigheid de knoop doorhakken, hebben het daar niet moeilijk mee. De samenwerking binnen slachtofferhulp kan zeker als een meerwaarde worden gezien. Alle aspecten die Breda en Goyvaerts (1996) beschrijven als specifiek aan vrijwilligers komen in de bevraging aan bod. We kunnen hieruit opmaken dat praktijk en theorie overeenstemmen. Zoals Verlaenen (2007) aangaf, kan een vrijwilliger met veel ervaring soms beter zijn dan een beginnende professional. Slachtofferhulp is in 1995 opnieuw beginnen werken met vrijwilligers (Aertsen et al., 2002). Wanneer we kijken naar de vrijwilligers die het langst in dienst zijn, stellen we vast dat beiden ongeveer 10 jaar actief zijn. Beiden gaven ook aan dat ze de eerste vrijwilligers waren. De ervaring die deze mensen meedragen in hun werking kwam de dienst zeker ten goede. Uit onze bevraging bleek dat er geen problemen werden ervaren in de samenwerking. Bij meningsverschillen wordt de vrijwilliger op een respectvolle manier benaderd. We concluderen dat de nadruk bij slachtofferhulp op de meerwaarde van de samenwerking ligt en niet zozeer op de verschillen tussen professionele hulpverleners en vrijwilligers. De opmerking die geplaatst werd bij de dynamische functie kunnen we van de baan schuiven. In de theorie wordt er aangegeven dat vrijwilligers zich voor kortere periodes zullen engageren (Verstraete, 1996; Bekkers, 2002; Vermeulen, 2007). In onze bevraging bleek echter dat dertien mensen 3 jaar of langer als vrijwilliger tewerkgesteld zijn. Vrijwilligerswerk bij slachtofferhulp mogen we beschouwen als iets waarvoor een langdurig engagement gevraagd wordt. De dienst zelf gaat dit in de hand werken door flexibel om te gaan met zijn vrijwilligers. Onze vrijwilligers gaven aan gemiddeld 4 uur per week met vrijwilligerswerk bezig te zijn. Ze mogen zelf kiezen hoeveel tijd ze besteden aan de hulpverlening. Deze tijd wordt, naast hun dagelijkse bezigheden, vrijgemaakt voor slachtofferhulp. Het engagement dat deze mensen aangaan en de extra tijd die ze eraan spenderen, zal de dynamiek binnen de dienst ten goede komen.
2
Algemene conclusie en enkele aanbevelingen
We kunnen concluderen dat de theorie en de praktijk voor een groot deel gelijk lopen. De „Visietekst vrijwilligerswerking slachtofferhulp‟ (Vermeulen & Rubbens, 2004) en de
64
„Analyse basisconcept vrijwilligerswerking slachtofferhulp‟ (Vermeulen, 2007) stelden dat vrijwilligerswerk op vier elementen steunt. Wij voegden daar nog twee bijkomende aspecten aan toe, om zo het specifieke van de vrijwilliger - via een vergelijking van de theorie en de praktijk - te kunnen bepalen. De vrijwilligers en de theoretische concepten zijn het eens over het normaliserende en het drempelverlagende aspect; verder ook over de actieve en snelle contactname waardoor meer slachtoffers bereikt worden, de economische en tenslotte ook over de dynamische rol. Over de andere twee aspecten was er een gedeeltelijke onenigheid. Of vrijwilligers het vertrouwen in de maatschappij en de medemens kunnen herstellen is zeer twijfelachtig. Wel is het zo dat vrijwilligers zelf de band met de maatschappij aanscherpen. De omgeving van de vrijwilligers en van de slachtoffers reageren positief op de vrijwillige inzet en ervaren hierdoor dat niet alles in de maatschappij „slecht‟ is. Het
sensibiliserende
en
signalerende
aspect
komt
amper
aan
bod
bij
de
vrijwilligerswerking. Vrijwilligers zien het niet als hun taak om zich hiermee bezig te houden, terwijl de theorie dit wel als hun taak ziet. We kunnen aannemen dat de theorie net iets meer taken aan de vrijwilliger toeschrijft dan er in de praktijk worden uitgeoefend. Toch is het niet zo dat de vrijwilligers geen extra waarde kunnen toevoegen aan de dienst slachtofferhulp. Ze werken op een ander niveau dan de professionelen en zitten daarmee gemakkelijker op dezelfde lijn als de slachtoffers. Dit bevordert het normaliserende en het drempelverlagende aspect. Daarnaast bieden ze ook een economisch voordeel voor de dienst en zorgen ervoor dat er veel meer dossiers aan bod kunnen komen in een kortere termijn. Door hun aanwezigheid ontstaat er een dynamiek tussen de professionele hulpverleners en de vrijwilligers. De uiteenlopende visies – eigen aan de verschillende individuen – zorgen voor een interessante en leerrijke omgeving. Samengevat kunnen we stellen dat vrijwilligers een grote waarde binnen slachtofferhulp meebrengen. Hun inzet kan gezien worden als essentieel voor de werking van de dienst. Ook al geeft ons onderzoek een beeld weer van hoe de waarde van vrijwilligers kan worden gezien, toch kunnen we door de kleine steekproef, onze resultaten niet veralgemenen naar de situatie voor Slachtofferhulp Vlaanderen. Daarnaast zijn de gegevens over het profiel van de vrijwilliger niet meer aangepast aan de situatie van vandaag. Als suggestie voor verder onderzoek zouden wij aanraden om een onderzoek te richten op alle vrijwilligers van slachtofferhulp om het profiel up te daten en een overzicht te krijgen van de situatie op Vlaams niveau. Wij hebben ons in dit onderzoek beperkt tot het bevragen van vrijwilligers. Om de waarde die vrijwilligers bieden, vast te leggen, ware het misschien interessant om ook
65
professionele hulpverleners te bevragen om zo de verschilpunten beter in beeld te brengen. Daarnaast zou het ook wel nuttig kunnen zijn om ook de slachtoffers te bevragen: „Hoe ervaren zij de hulpverlening, geboden door vrijwilligers?‟ Dit is echter geen simpele opdracht: zo is er o.a. het beroepsgeheim waarmee er rekening moet worden gehouden. Verder kunnen we ons afvragen in welke mate slachtoffers bereid zullen zijn mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Doorheen dit werkstuk hebben we een poging gedaan om een antwoord te bieden op de vraag die we ons in het begin stelden: „waarin zit het specifieke in de hulpverlening van vrijwilligers naar slachtoffers?‟. Door de vele beperkingen is het onmogelijk om een volledig antwoord te geven op onze vraag. Doch mogen we stellen dat, door de koppeling van de theoretische aspecten aan de bevraging bij de vrijwilligers zelf, we een goed beeld hebben van wat we van de vrijwilliger binnen slachtofferhulp kunnen verwachten. We mogen dit werkstuk dan ook beschouwen als de aanzet voor verder onderzoek binnen dit studiegebied.
66
Bronnenlijst Aertsen, I. (2001). De ontwikkeling van een slachtoffergerichte aanpak in het forensische welzijnswerk. In Bouverne-De Bie, M., Kloeck, K., Meyvis, W., Roose, R. & Vanacker, J. Handboek Forensisch Welzijnswerk. (pp. 483-504) Gent: Academia Press. Aertsen, I., Christiaensens, S., Hougardy, L. & Martin, D. (2002). Vademecum Politiële slachtofferbejegening. Gent: Academia Press. Ashworth, A. (2002). Responsibilities, rights and restorative justice. British Journal of Criminology, 42(3), 578 -595. Baart, A. (2003). Inleiding: een beknopte schets van de presentietheorie. Sociale interventie, 2, 5-8. Bekkers, R. (2002). Secularisering en veranderende motieven voor vrijwilligerswerk. In: Buijs, G.J en Van der Ploeg, T.J. (eds.) Pro deo: geïnspireerd blijven in vrijwilligerswerk. Zoetermeer: Boekencentrum. Bekkers, R. & De Graaf, N. D. (2002). Verschuivende achtergronden van verenigingsparticipatie in Nederland. Mens en Maatschappij, 77(4),338-360. Boutellier (1993). Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur. Nijmegen: SUN. Boom, A. & Kuipers, K.F. (2007). Wat wil het slachtoffer. Justitiële verkenningen, 33(3), 39-49. Breda, J. & Goyvaerts, K. (1996). Vrijwilligerswerk vandaag. Een eerste verkenning. Onderzoek door Universiteit Antwerpen, Onderzoeksgroep Sociologie van de Welzijnszorg: Koning Boudewijnstichting. Bruinsma, G. & Nieuwbeerta, P. (2001). Twaalf jaar internationaal vergelijkend onderzoek naar slachtofferschap van Criminaliteit. Tijdschrift voor Criminologie, 43 (2), 98-111. Bussel, H. & Forbes, D. (2001). Understanding the volunteer market: the what, where, who and why of volunteering. International journal of Nonprofit and Voluntary Sector Marketing, 7 (3), 244-257. Campbell, R. (1998). The community response to rape: Victims‟ experiences with the legal, medical and mental health systems. American Journal of Community Psychology, 26 (3), 355-379. CEV. (2006). Manifest voor vrijwillige inzet in Europa. Brussel: European Volunteer Centre. 12p. Clary, G. en Snyder, M. (1999) The motivations to volunteer: theoretical and practical considerations. American Psychological society, 8(5), 156-159. Council framework decision of 15 march 2001 on the standing of victims in criminal proceedings. The Council of the European Union. (2001/220/ JHA). Geraadpleegd op 25 maart 2008. http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2001: 082:0001:0004:EN:PDF
LXVII
Cuyvers, G. (1986). De maatschappelijke marginalisering van het slachtoffer van misdrijven. Een inhoudsanalyse van de berichtgeving over slachtoffers van levensdelicten .Antwerpen: Kluwer. Cuyvers, G. (1988). Slachtoffers van misdrijven. Leuven:Acco. Daems, T. (2004). De problematisering van meervoudig slachtofferschap. Tijdschrift voor criminologie, 3(46), 249-264. Daems, T. (2006). Nieuwsbrief: Heling als doel van slachtoffer-daderbemiddeling. Suggnomè, 7 (4), 3-8. Daems, T. (2007). Een sociologische verkenning van victimisering. Panopticon, 28(1), 30-45. Davies, P., Francis, P. & Jupp, V. (2003). Victimisation. Theory, Research and policy. In Davies, P., Francis, P. & Jupp, V.(Eds.) Victimisation. Theory, Research and policy.(pp1-27). New York: Palgrave Macmillan. De Beer, P. (2005). Individualisering en solidariteit. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. De Beer, P.W.G. &. Fiselier, J.P.S. (1989). Voorrang aan slachtoffers van criminaliteit. Arnhem: Gouda Quint. Declaration of basic principles of justice for victims of crime and abuse of power. General Assembly. 29 November 1985. (A/RES/40/34). Geraadpleegd op 23 maart 2008. http://www.un.org/documents/ga/res/40/a40r034.htm Decreet van 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk. (B.S 17 II 1998). Geraadpleegd op 23 maart 2008. http://www.wvg.vlaanderen.be/juriwel/welzijnswerk/aww/org/decr191297.htm Decreet van 15 december 1998 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg. (Samenwerkingsakkoord 15 dec. 1998). Geraadpleegd op 23 maart 2008.http://www.wvg.vlaanderen.be/welzijnenjustitie/slachtofferhulp/samenwerkings akkoord.htm De
Hart, J. in Dekker, P. (1999). Vrijwilligerswerk vergeleken: Nederland in internationaal en historisch perspectief. Den Haag: Sociaal en cultureel planbureau. 33-68 & 143-175.
Dekker, P. (1994). Civil society. Verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P. (2004). The sphere of voluntary associations and the ideals of civil society: A West-European perspective. Korea Observer,35 (3), 391-415. Dekker, P. & Halman, L. (2003). Volunteering and Values: An Introduction. In Dekker P. & Halman, L. (ed.), The values of volunteering (pp.1 -16). New York: Kluwer Academic/Plenum Publishers. Dekker, P. & van den Broek, A. (1998). Civil society in comparative perspective: Involvement in voluntary associations in North America and Western Europe. Voluntas: International Journal of Voluntary and Nonprofit Organisations, 9 (1), 1138.
LXVIII
De
Pelsmacker, P. & Van Kenhove, P. toepassingen. Antwerpen: Garant.
(2002).
Marktonderzoek. Methoden
en
Elias, R. (1993). Victims still. The political manipulation of crime victims. Newbury Park: Sage publications. European Forum for Victim Services (1996). Statement of victims‟ rights in the process of criminal justice. London: European Forum for Victim Services. Geraadpleegd op 23 maart 2008. http://www.euvictimservices.org. European Forum for Victim Services (1998). Statement of victims‟ rights to standards of service. London: European Forum for Victim Services. Geraadpleegd op 23 maart 2008. http://www.euvictimservices.org Fattah, E.A. (2000). Victimology Past, Present And Future. Criminologie, 33 (1), 17-46. Freeman, R. (1997). Working for nothing: The supply of volunteer labor. Journal of Labor Economics, 15 (1), S140-S166. Geutjens, D. (2003). Inspraak van vrijwilligers in onze organisatie. Van vrijwilligersorganisatie naar organisatie met vrijwilligers. In Niet zomaar. Over vrijwilligers(werk) in Vlaanderen. Anno 2003.(pp.250-253) Brussel:Koning Boudewijnstichting. Hambach, E. & Vanleene, E. (2007). Ondersteuning in het vrijwilligerswerk(veld). Een kwalitatief en verkennend onderzoek. Vlaams steunpunt vrijwilligerswerk vzw. Handy, F. & Brudney, J. (2007). When to use volunteer labor rescources? An organizational analysis for nonprofit management. Vrijwillige inzet onderzocht, 4, 91100. Handy, F., Mook, L. & Quarter, J. (2008). The interchangeability ofpaid staff and volunteers in nonprofit organizations. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 37(1), pp. 76-92. Hustinx, L. & Lammertyn, F. (2000). Solidarity and volunteering under a reflexivemodern sign: towards a new conceptual framework. Paper presented at the ISTR's Fourth International Conference. Hustinx, L., Meijs, L. & Ten Hoorn, E. (2007). Geleid vrijwilligerswerk. Over het vrijwilligerspotentieel van de Nederlandse samenleving in 2015 (en nieuwe strategieën om het te bevorderen). Onderzoeksverslag CeSO. K.U. Leuven. Jones, K. (2006). Giving and volunteering as distinct forms of civic engagement: the role of community integration and personal resources in formal helping. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, 35(2), 249-266. Komter, A. (2003). Solidariteit en het offer. Utrecht. 27 p. Lamb, S. (1999). Constructing the Victim. Popular Images and Lasting Labels. In S. Lamb (Ed.), New Versions of Victims. Feminists Struggle with the concept. (pp. 108138). New York en London: New York University Press. Lemonne, A., Van Camp, T., Vanneste, C. & Vanfraechem, I. (Promotor) (2007). Onderzoek met betrekking tot de evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van inbreuken. Eindrapport. Nationaal instituut voor criminalistiek en criminologie (NICC).
LXIX
Loose, M., et al. (2007). De meting van het vrijwilligerswerk in België. Kritische analyse van de statistische bronnen met betrekking tot het vrijwilligerswerk in België. Hiva en KU Leuven: Koning Boudewijninstituut. Maguire, M. & Shapland, J. (1997). Provision for Victims in an International Context. In Davis, R. C., Lurigio, J. & Skogan, W.G. Victims of crime. Second Edition. (pp 211-228). Delhi: Sage publications. Meijs, L. (1997). Een verkenning van de definitie van vrijwilligerswerk. Management Report nr. 20 (13), Rotterdam: Erasmus universiteit. 20p. Mutchler, J.E., Burr, J.A. & Caro, F.G. (2003). From paid work to volunteer: leaving the paid workforce and volunteering in later life. Social Forces, 81 (4), 1267-1293. Nationaal forum voor slachtofferbeleid (1996). Strategisch plan van een nationaal slachtofferbeleid. Fundamenten voor een Belgische handvest van het slachtoffer van een strafrechtelijk misdrijf. Ministerie van Justitie. Geraadpleegd op 25 maart 2008. http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf. Nationaal forum voor slachtofferbeleid. (2004). Aanbevelingen van het nationaal forum voor slachtofferbeleid. Stand van zaken. Geraadpleegd op 18 april 2008. http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be. Pemberton, A., Winkel, F.W. & Groenhuijsen, M.S. (2006). Op weg naar slachtoffergerichte theorievorming in het herstelrecht. Tijdschrift voor herstelrecht, 6 (1), 48-64. Raes, K. (2003). Vrijwilligerswerk en de ethiek van het goed gesprek. In Niet zomaar. Over vrijwilligers(werk) in Vlaanderen. Anno 2003. (pp.96-100) Brussel:Koning Boudewijnstichting. Regelbrugge, M. (2001). Forensische hulp- en dienstverlening als sociale praktijk. In Bouverne-De Bie, M., Kloeck, K., Meyvis, W., Roose, R. & Vanacker, J. Handboek Forensisch Welzijnswerk. (pp. 457-479) Gent: Academia Press. Rehberg, W. (2005). Altruistic Individualists: Motivations for international volunteering among young adults in Switzerland. Voluntas: International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations, 16 (2), 109-122. Rock, P. (2002). On becoming a victim. In C. e. Y. Hoyle, R. (Ed.), New visions of crime victims. (pp. 1-22). Oxford en Portland: Hart publishing. Sabbe, H. & Van Peer, C. (1990). De informele zorg en het vrijwilligerswerk. Leuven: KUL Sociologisch onderzoeksinstituut. Schilder, L. (2003). Presentie in het maatschappelijk werk: wenkend perspectief of terug naar af? Sociale interventie, 2, 40-48. Schneider, H. J. (2001). Victimological developments in the world during the past three decades: a study of comparative victimology - Part 2. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 45(5), 539-555. Schuyten,G. (2006-2007). Modellen van empirisch onderzoek 1. Niet gepubliceerde cursus, Universiteit Gent. Sebba, L. (2000). Victims‟ rights and legal strategies: Israel as a study. Criminal Law Forum, 11, 47-100.
LXX
Sebba, L. (2001). On the relationship between criminological reseach and policy. The case of crime victims. Criminal Justice, 1(1), 27-58. Sectorprotocol voor de autonome centra voor algemeen welzijnswerk. Sectorprotocol met betrekking tot de bijkomende taak “hulp- en dienstverlening aan slachtoffers van misdrijven”. (Sectorprotocol 2004). Geraadpleegd op 23 maart 2008. http://www.wvg.vlaanderen.be/juriwel/welzijnswerk/aww/pr/mb180204-1.htm. Spalek, B. (2006). Crime Victims. Theory, policy and practice. New York: Palgrave Macmillan. Stolle, D. (1998). Bowling together, bowling alone: the development of generalized trust in voluntary associations. Political Psychology, 19(3), 497-525. Soetenhorst-de Savornin Lohman, J. (1989). Slachtoffers van misdrijven. Ontwikkelingen in hulpverlening, recht en beleid. Arnhem: Gouda Quint. Svensson, K. (2007). Victim support in a changing welfare state. Social Work & Society, 5 (2), 123-134. Taylor, R.F. (2005). Rethinking voluntary work. The Editorial Board of the Sociological Review. 119-135. Van Camp, T. & Rubbens, A. (2005). 10 jaar slachtofferbeleid in België: stand van zaken en reflectie. Geraadpleegd op 19 november 2007. http://nicc.fgov.be.Download. aspx?ID=1187 Van Camp, T. en Lemonne, A. (2005). Critical reflection on the development of restorative justice and victim policy in Belgium. Workshop 2: Enhancing criminal justice reform including restorative justice. The International Centre for Criminal Law Reform and Criminal Justice Policy. 14p. Van Daal, H.J., Winsemius, A., en Plemper, E. (2005). Vrijwilligers en beroepskrachten. Verslag van een verkennend onderzoek naar hun relatie. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. 137 p. Van de Ven-Meulendijks, M. (2006). Mantelzorg, de kunst van het evenwicht. Een kwalitatief onderzoek naar mantelzorg, overbelasting en vrije tijd. Universiteit van Tilburg. Van Dijk, J. (1992). On the uses of local, national and international crime surveys. Ministry of Justice. University of Leyden the Netherlands. Van Dijk, J. (2006). Victims‟ rights in international criminal law. Rome: International Conference on actions for crime victims. Vermeulen, L. (2007). Vrijwilligerswerk: Diversiteit in drievoud. Alert, 33 (1), 83-93. Vermeulen, L. & Rubbens, A.(2004). Visietekst vrijwilligerswerking slachtofferhulp. Versie maart 2004. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Geraadpleegd op 25 maart 2008. http://www.steunpunt.be/_steunpunt/Documents/www.steunpunt/Teksten/visietekst %20VW%20SH.pdf Verlaenen, A. (2007). De inschakeling van vrijwilligers in slachtofferhulp: Analyse van een fenomeen. KU Leuven.
LXXI
Verstraete, C. (1996). Vrijwilligerswerk met een toekomst. Welzijnsgids-welzijnszorg, 21, 39-57. Vrij, A. en Winkel, F.W. (1998). Who is in need of victim support?: The issue of accountable, empirically validated selection and victim referral. Expert Evidence, 6, 23-41. Walklate, S. (2007). Imagining the victim of crime. London: Open University Press. Wardell, F., Lishman,J., & Whalley, J.L. (2000). Who volunteers? British Journal of Social Work, 30, 227-248. Wemmers, J.A. & Cyr, K. (2003). Victims‟ prerspectives on restorative justice: How much involvement are victims looking for? Université de Montréal: International Centre for Comparative Criminology. Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers. Welzijn, volksgezondheid en gezin Vlaanderen. (B.S.29.VIII.2005). Geraadpleegd op 23 maart 2008. http://www.wvg.vlaanderen.be/juriwel/vrijwilligerswerk/rg/fed/wet030705.htm Wille, B. (2005). Dossier: Profiel van de vrijwilliger 2005. Verwerking van de resultaten van alle diensten Slachtofferhulp. Berchem: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk – Agis. Williams, B. (1999a). The victim‟s charter: citizens as consumers of criminal justice services. The Howard Journal, 38 (4), 384-396. Wilson, J. & Musick, M. (1997a). Who cares? Toward an integrated theory of volunteers work. American Sociological Review, 62(5), 694-713. Wilson, J. & Musick, M. (1997b). Work and volunteering: the long arm of the job. Social Forces, 76(1), 251-272. Wilson, J. & Musick, M. (1999). The effects of volunteering on the volunteers. Law and Contemporary Problems, 62(4), 141-168. Williams, B. (1999b). Working with victims of crime. Policies, Polities and practice. London en Philadelphia: Jessica Kingsley Publishers. Wilson, J. (2000). Volunteering. Annual Review of Sociology, 26, 215-240. Winkel, F. W. (2002). Slachtofferhulp bij hardnekkige klachten: Over visie, witte beren, stroop en tegenpolen. Amsterdam. 44 p. Young, M.A (1997). Victim Rights and services. A Modern Saga. In Davis, R. C., Lurigio, J. & Skogan, W.G. Victims of crime. Second Edition. (pp 194-210). Delhi: Sage publications.
Websites http://www.wvg.vlaanderen.be http://www.steunpunt.be
LXXII
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be http://nicc.fgov.be http://www.euvictimservices.org http://www.just.fgov.be http://eurlex.europa.eu http://www.un.org http://socialsecurity.fgov.be
LXXIII
Bijlagen Bijlage 1: Volledige Vragenlijst A. Algemene informatie
Geslacht
Leeftijd
Opleiding
Beroep
Hoeveel jaar bent u al tewerkgesteld als vrijwilliger?
Hoeveel jaar werkt u als vrijwilliger binnen slachtofferhulp?
Hoeveel uur per week doet u aan vrijwilligerswerk?
Hoe wordt de vrijwilligerswerking geregeld binnen slachtofferhulp? Wordt er gewerkt met permanentie?
B. Normaliserend en drempelverlagend 1. Er zijn voor mensen
Hoe belangrijk acht u het luisteren naar mensen?
Is luisteren naar mensen voldoende of is er nood aan bijkomende vaardigheden? Beschikt de vrijwilliger dan over deze vaardigheden?
Wat is het belang van „er zijn voor‟ mensen binnen slachtofferhulp?
Is het slachtoffer meer gebaat met een goede buur of met een psycholoog?
Bent u er als vrijwilliger beter toe in staat om deze aspecten van de hulpverlening te verlenen aan mensen? Waarom juist?
2. Uitgangsprincipe van de hulpverlening.
Binnen slachtofferhulp gaat men uit van het principe dat een slachtoffer normaal reageert op een abnormale situatie. Wat vindt u deze stelling?
3. Drempelverlagend
In de theorie over de waarde van vrijwilligers wordt aangegeven dat vrijwilligerswerk laagdrempeligheid inhoudt. Vrijwilligers zouden in het contact met slachtoffers niet onmiddellijk overgaan tot therapeutische hulpverlening. Komt u ook tot deze conclusies in u werk?
Waarom denkt wordt deze eigenschap toegeschreven aan de vrijwilliger?
LXXIV
C. Herstel van vertrouwen in de samenleving/ medemens 1. Solidariteit met slachtoffers Motivatie
o
Waarom heeft u ervoor gekozen vrijwilliger te worden?
o
Waarom heeft u geopteerd voor vrijwilliger binnen de dienst slachtofferhulp?
o
Wie of wat heeft u de aangezet tot vrijwilligerswerk?
o
Hoe verloopt de combinatie vrijwilligerswerk – Privé (beroeps)-leven? Reactie op vrijwilligerswerk
o
Hoe staat u omgeving tegenover het feit dat u vrijwilliger binnen slachtofferhulp bent?
o
Weet mensen dat je vrijwilliger bent? Hoe belangrijk is het dat slachtoffers weten dat u vrijwilliger bent?
o
Hoe wordt er door slachtoffers gereageerd wanneer ze vernemen dat u vrijwilliger bent?
2. Vertrouwen in de maatschappij
Hoe denkt u over de stelling dat het onbezoldigd werken een herstellend effect heeft op het beschadigd vertrouwen van het slachtoffer?
Hoe belangrijk acht u de vertrouwensrelatie tussen hulpverlener en slachtoffer?
Welk effect heeft het feit dat u vrijwilliger bent op de vertrouwensrelatie?
D. Sensibilisering 1. Gevoelig maken voor
Hoe bent u als vrijwilliger in staat de kijk op slachtofferschap binnen onze maatschappij te veranderen?
Hoe sterk bent u betrokken bij het rekruteren van nieuwe vrijwilligers?
Wordt u soms gevraagd om uitleg te geven over u werk als vrijwilliger op bijeenkomsten of scholen?
2. Signaleren
Is er een evaluatiemoment waarop u mogelijke problemen kunt aankaarten? Hoe verloopt zo‟n evaluatie?
Wordt er rekening gehouden met de opmerken die u aanhaalt?
Heeft u zicht op het verschil in werking tussen de verschillenden diensten slachtofferhulp in Vlaanderen? Zo ja, In welke zin?
Is de Hoge raad voor vrijwilligers bij u bekend?
LXXV
E. Actieve en snelle contactname en meer slachtoffers bereiken
Wat is het percentage vrijwilligers/professionelen binnen de setting?
Hoe verloopt de taaktoewijzing?
Ziet u slachtofferhulp zonder het vrijwilligerswerk dezelfde prestaties neerzetten? In welke zin?
F. Economisch voordeel 1. Plaats vrijwilliger
Hoe verloopt de samenwerking met professionele hulpverleners?
Hoe is de sfeer tussen beiden?
Gaat de dienst anders om met vrijwilligers dan met professionele hulpverleners? Zo ja op welke manier?
2. Vergoedingen
Welke verloning geeft de dienst aan de vrijwilliger?
Hoe denkt u over het onbezoldigd werken?
3. Opleiding en training
Hoe verliep uw procedure tot vrijwilliger?
Wat wordt er geëist van vrijwilligers qua vorming? Ziet u een verandering naar opleiding in de periode die u tewerkgesteld bent?
Vindt u dat profs en vrijwilligers hetzelfde werk kunnen uitvoeren? Waarom wel/niet?
Hoeveel uren werden er besteed aan opleiding?
Wat vindt u van de opleiding? Is het noodzakelijk?
G. Dynamische rol
Hoe wordt er omgegaan met meningsverschillen over de hulpverlening?
Hoe ervaart u de kennis die professionele hulpverleners gebruiken om hun handeling te motiveren?
De visietekst die werkt opgesteld rond vrijwilligerswerking slachtofferhulp in 2004 spreekt
over
een
dynamiek
die vrijwilligers
inbrengen
in
de
werking. Hoe
interpreteert u deze dynamische werking? Afronding
Waarin ziet u de waarde van vrijwilligers binnen slachtofferhulp?
Waarom vindt u, zijn vrijwilligers nodig binnen slachtofferhulp?
Welke zaken, komen door het inzetten van vrijwilligers, aan bod die niet door professionele hulpverlener worden gezien?
LXXVI
Bijlage 2: Brief contactname diensten slachtofferhulp Vlaanderen
Datum Beste, Wij zijn twee laatstejaarsstudenten Master Sociaal Werk aan de Universiteit van Gent. Voor onze mastproef werken we samen aan een scriptie rond vrijwilligerswerk binnen slachtofferhulp onder begeleiding van Prof. Vettenburg. In onze scriptie hebben we het over de evoluties rond de thema‟s slachtofferschap en vrijwilligerswerk die de laatste decennia zijn opgetreden. We bekijken de betekenis van deze evolutie voor de specifieke functie die vrijwilligers binnen de dienst slachtofferhulp innemen. In het theoretisch deel beschrijven we de evoluties en de theorieën die er bestaan
rond
de
waarde
die
vrijwilligers
in
een
organisatie
bieden.
In
het
onderzoeksgedeelte willen wij de vrijwilligers zelf gaan bevragen. In verband met dit onderzoeksgedeelte spreken wij u aan. Wij zijn namelijk op zoek naar vrijwilligers binnen de dienst slachtofferhulp, die willen meewerken aan ons onderzoek. In de vijf provincies van Vlaanderen en Brussel zijn we op zoek naar een dienst slachtofferhulp die mee wil helpen en een viertal vrijwilligers kan aanbrengen om een interview van ongeveer een uurtje te ondergaan. Om ons onderzoek representatief te kunnen houden zouden we vragen of het mogelijk is om vrijwilligers met bepaalde kenmerken te selecteren: Oud-jong, reeds lange tijd – recent vrijwilliger bij slachtofferhulp, man-vrouw,… Het zou goed zijn moesten we een gevarieerd publiek hebben. In de loop van volgende week zouden wij telefonisch contact opnemen met u dienst om meer informatie te geven en eventueel een afspraak te maken.
Dank bij voorbaat Griet Soenen en Anneleen Souffriau
[email protected] [email protected]
LXXVII
Bijlage 3: Voorbeeld van interview vrijwilligers. In het interview hebben we enkel de relevante zaken opgenomen. Namen en gegevens die tijdens het interview werden gebruikt zijn weggelaten om de anonimiteit te bewaren.
A. Algemene informatie
Geslacht: Vrouw
Leeftijd: 60-70
Opleiding: Regentaat huishoudkunde
Beroep: gepensioneerd.
Hoeveel jaar bent u al tewerkgesteld als vrijwilliger?
Ik heb eerst een jaar of twee als vrijwilliger voor „Pandora‟ gewerkt. De organisatie richtte zich naar vrouwen die in contact kwamen met agressie. Met deze doelstelling is de organisatie opgericht, langzaamaan is er overgegaan naar meer algemene hulpverlening. De hulporganisatie is in onze gemeente opgericht omdat men ondervond dat er nood aan was. Er werd gewerkt met vrijwilligers via telefoonpermanentie. Na twee jaar bestaan heeft men het project moeten stopzetten omdat men geen vrijwilligers vond die wilden meewerken. De permanentie sprak niet aan.
Hoeveel jaar werkt u als vrijwilliger binnen slachtofferhulp?
Ik werk nu twee jaar voor slachtofferhulp.
Hoeveel uur per week doet u aan vrijwilligerswerk?
Ik heb geen tijd vooropgesteld om te werken voor slachtofferhulp. Het hangt af van het aantal situaties die slachtofferhulp mij doorstuurt. Soms is het voldoende om een gesprek te voeren aan de telefoon. In andere situaties kan het zijn dat er veel tijd gaat naar gesprekken bij de mensen thuis waarbij de begeleiding over maanden loopt.
Hoe wordt de vrijwilligerswerking geregeld binnen slachtofferhulp? Wordt er gewerkt met permanentie?
Neen, er komt een situatie binnen en dan mogen we zelf beslissen of we ze aannemen of niet.
LXXVIII
B. Normaliserend en drempelverlagend 4. Er zijn voor mensen
Hoe belangrijk acht u het luisteren naar mensen?
Luisteren is erg belangrijk om mensen te helpen. Je kan mensen echt helpen door gewoon naar hen te luisteren. Als vrijwilliger ben je een klankbord, je luistert zonder altijd goede raad te geven aan mensen.
Is
luisteren naar
mensen
voldoende of
is
er
nood aan
bijkomende
vaardigheden? Beschikt de vrijwilliger dan over deze vaardigheden? Ik geloof dat je als vrijwilliger in de eerste plaats moet luisteren naar de persoon. Het is erg belangrijk om je eigen mening voor jezelf te houden en te luisteren naar het verhaal van de persoon. Naast het luisteren is er een groot administratief gedeelte. Je steekt veel tijd in de papieren, in termen en afkortingen leren kennen. Soms vind ik het spijtig dat er zoveel tijd naar het papierwerk gaat. Die tijd kun je beter gebruiken om mensen te helpen. Wanneer je per week één uur vrijmaakt voor slachtofferhulp moet je rekenen op een half uur papierwerk en verplaatsingstijd. Dat vind ik wel spijtig. We moeten ook alles nauwkeurig
bijhouden,
wie,
waar, hoe
en
hoelang
we het
slachtoffer
hebben
gecontacteerd en geholpen.
Wat is het belang van ‘er zijn voor’ mensen binnen slachtofferhulp?
Als je een gesprek aan de telefoon voert, voel je onmiddellijk of de persoon nood heeft aan een bezoek. Je ziet dat mensen het erg belangrijk vinden dat je er voor hen bent. De aanwezigheid is belangrijk. Mensen staan ook erg positief tegenover het feit dat je bij hen langsgaat om naar hen te luisteren.
Is het slachtoffer meer gebaat met een goede buur of met een psycholoog?
Dit hangt af van of het klikt of niet. Ik ga weinig doorverwijzen naar een therapeut. Luisteren is vaak genoeg voor mensen. Iemand die er is om hun verhaal aan te vertellen. Wanneer er toch moet worden doorverwezen, is het omdat het slachtoffer nood heeft aan professionele hulpverlening die wij als vrijwilliger niet kunnen bieden.
Bent u er als vrijwilliger beter toe in staat om deze aspecten van de hulpverlening te verlenen aan mensen? Waarom juist?
De taak van de vrijwilliger is juist om te luisteren naar mensen. We kijken niet op onze klok als we naar mensen gaan. Voor ons komt luisteren op de eerste plaats. We gaan mensen niet therapeutisch benaderen.
LXXIX
5. Uitgangsprincipe van de hulpverlening. Binnen slachtofferhulp gaat men uit van het principe dat een slachtoffer
normaal reageert op een abnormale situatie. Wat vindt u deze stelling? De reactie van mensen is uiteenlopend. Iedereen is anders en zal ook verschillend op de situatie reageren. Het is wel belangrijk om als vrijwilliger tegen de persoon te zeggen dat hun reactie normaal is op wat er gebeurd is. Bij zelfdoding kan het zijn dat de ene reageert door woedend te zijn op de maatschappij en de andere door zelfberusting, door zich bij de situatie neer te leggen. Het is belangrijk om niet beide personen tegelijk te begeleiden en aan te geven dat de reactie normaal is voor wat er is gebeurd. 6. Drempelverlagend In de theorie over de waarde van vrijwilligers wordt aangegeven dat
vrijwilligerswerk laagdrempeligheid inhoudt. Vrijwilligers zouden in het contact met slachtoffers niet onmiddellijk overgaan tot therapeutische hulpverlening. Komt u ook tot deze conclusies in u werk? Waarom denkt u, wordt deze eigenschap toegeschreven aan de vrijwilliger?
De vrijwilliger werkt zeker laagdrempelig. Het gaat over het luisteren naar mensen. We gaan naar de persoon en we luisteren naar zijn verhaal. Het is pas daarna dat we gaan overleggen wat we kunnen doen met de situatie. Dit wordt overlegd met de vrijwilligerscoördinator. Het is de taak van de vrijwilliger om te luisteren naar de mensen. De begeleiding gebeurt in overleg met de vrijwilligerscoördinator.
C. Herstel van vertrouwen in de samenleving/ medemens 1. Solidariteit met slachtoffers Motivatie
o
Waarom heeft u ervoor gekozen vrijwilliger te worden?
Toen ik op pensioen ben gegaan had ik behoefte om nog iets te doen. Op een beurs hier in ons dorp stond er een standje van Pandora. Ze zochten vrijwilligers en dat sprak me wel aan.
o
Waarom
heeft
u
geopteerd
voor
vrijwilliger
binnen
de
dienst
slachtofferhulp? Toen Pandora werd stopgezet ben ik gaan uitkijken naar iets anders. In een blaadje van de gemeente zag ik een advertentie van slachtofferhulp. Ze vroegen vrijwilligers en zo ben ik bij slachtofferhulp terechtgekomen.
LXXX
Bij de telefoon heb je alleen een stem en een verhaal. Je kan moeilijker inschatten of het nu echt is of dat hetgeen je hoort fictie is. Ik dacht dat ik veel had gezien in het onderwijs, maar bij Pandora heb ik echt verschrikkelijke verhalen gehoord. Ik vond het moeilijk om te achterhalen of het verhaal waar was of niet. Bij slachtofferhulp ga je naar de mensen thuis. Je kan een gezicht op het verhaal plakken, wat ik een pluspunt vind. Er zijn situaties die ik meegemaakt heb bij de telefoon die mij nog steeds aangrijpen, waar ik nog steeds een wrang gevoel bij heb. Er was niemand waaraan ik mijn verhaal kon doen, bij slachtofferhulp is dit er wel.
o
Wie of wat heeft u de aangezet tot vrijwilligerswerk?
Mijn ingesteldheid heeft me aangezet tot vrijwilligerswerk. Ik stond er voor open, het blaadje van de gemeente en het standje van Pandora hebben met ertoe gebracht om juist dit vrijwilligerswerk te gaan doen.
o
Hoe verloopt de combinatie vrijwilligerswerk – Privé (beroeps)-leven?
Bij slachtofferhulp en bij de telefoon hebben ze benadrukt om niet te praten over het werk. We mogen wel iets zeggen over de situatie maar het moet steeds anoniem blijven. We mogen geen namen gebruiken. Met sommige situaties zit ik nog steeds in mijn hoofd. Bij de profs kan ik er wel over praten. Als er een situatie met agressie is moet je wel tegen iemand zeggen waar je naartoe ben en hoelang het ongeveer zal duren, dat is voor je veiligheid. Reactie op vrijwilligerswerk
o
Hoe staat u omgeving tegenover het feit dat u vrijwilliger binnen slachtofferhulp bent?
Ik spreek er eigenlijk weinig over. Mijn kinderen zeiden: “Dat is echt iets voor ons moeder”. Verder wordt er niet op ingegaan. Mijn partner zegt soms wel dat ik er niet te ver mag in gaan. Ik ben een emotioneel type en hij wil me beschermen. Ik merk wel dat ik anders ga reageren door mijn vrijwilligerswerk. Wanneer het toch ter sprake komt dat ik vrijwilliger ben dan reageren mensen van „amai ik zou da nie kunnen‟. Ze zien wel dat het nodig is, maar zien het zichzelf niet doen.
o
Weten
mensen
dat
u
vrijwilliger
bent?
Hoe
belangrijk
is
het
dat
slachtoffers weten dat u vrijwilliger bent? Ik zeg altijd dat ik vrijwilliger ben. Het is belangrijk voor het vertrouwen van mensen. Je moet eerlijk zijn. Het is ons ook aangeleerd vanuit slachtofferhulp.
LXXXI
o
Hoe wordt er door slachtoffers gereageerd wanneer ze vernemen dat u vrijwilliger bent?
De meeste mensen zijn blij dat er iemand is die tijd maakt voor hen. Wanneer je als vrijwilliger naar de mensen toegaat merk je wel dat mensen opener zijn. Je komt zonder titels naar de persoon. Je bent er om naar hen te luisteren. Het woord vrijwilliger zet wel aan tot een vlot gesprek denk ik. Ik heb ook wel al meegemaakt dat ze verbaasd zijn dat ik vrijwilliger ben. Sommige, vooral mannen, twijfelen in het begin aan mijn capaciteiten. Ik heb het wel al meegemaakt dat ze vragen of ik geen psychologie heb gestudeerd. Wanneer ik dan zeg dat ik gewoon kom luisteren vinden ze het raar dat je niet geleerd moet hebben om medewerker te zijn bij slachtofferhulp. Wanneer ik een paar gesprekken heb gedaan, krijg ik de reactie dat ze verwonderd zijn dat ik als vrijwilliger hen toch goed kan helpen. 2.
Vertrouwen in de maatschappij Hoe denkt u over de stelling dat het onbezoldigd werken een herstellend effect heeft op het beschadigd vertrouwen van het slachtoffer?
Mensen denken er niet bij na. Zeker in het begin gaan ze niet anders reageren omdat ik vrijwilliger ben. Op lange termijn kan het wel zijn dat ze erover nadenken. Mensen hebben veel respect omdat je zoveel tijd in hen gestoken hebt. Het is nog maar één keer gebeurd dat iemand vroeg „wat is mijn schud‟. De meeste vinden het normaal dat je komt. Ze vinden het wel tof dat je zoveel tijd vrijmaakt om naar hun problemen te luisteren.
Hoe
belangrijk acht u
de
vertrouwensrelatie
tussen
hulpverlener
en
slachtoffer?
Welk effect heeft het feit dat u vrijwilliger bent op de vertrouwensrelatie?
Zonder vertrouwen kan er geen begeleiding zijn. Ik heb iemand gehad die dacht dat hij slachtofferhulp moest laten komen omdat het deel uitmaakte van de procedure. Zo kan je mensen niet helpen. Er moet een zeker vertrouwen zijn.
D. Sensibilisering 1. Gevoelig maken voor
Hoe bent u als vrijwilliger in staat de kijk op slachtofferschap binnen onze maatschappij te veranderen?
LXXXII
De maatschappij veranderen kunnen we niet. Wel is het zo dat je binnen de groep vrijwilligers steeds beter overeenkomt. Je voelt je echt deel van een groep.
Hoe sterk bent u betrokken bij het rekruteren van nieuwe vrijwilligers?
Helemaal niet
Wordt u soms gevraagd om uitleg te geven over u werk als vrijwilliger op bijeenkomsten of scholen?
Nee 2. Signaleren
Is er een evaluatiemoment waarop u mogelijke problemen kunt aankaarten? Hoe verloopt zo’n evaluatie?
Wordt er rekening gehouden met de opmerkingen die u aanhaalt?
Er is een evaluatiemoment. Je wordt dan “op het matje geroepen”. Ik geloof dat het één keer per jaar is. Wanneer er spanningen aanwezig zijn wordt je ook wel gevraagd om eens te komen praten. Tijdens het gesprek kun je dingen aangeven. Zowel je eigen functioneren als dat van de dienst wordt geëvalueerd. Er wordt gezegd wat er uit de groep is gekomen en wat ze er aan gaan doen. Er wordt steeds rekening mee gehouden.
Heeft u zicht op het verschil in werking tussen de verschillende diensten slachtofferhulp in Vlaanderen? Zo ja, In welke zin?
Nee ik heb er geen zicht op, het is al moeilijk genoeg om onze eigen werking te kennen.
Is de Hoge raad voor vrijwilligers bij u bekend?
Nee ik ken het niet.
E. Actieve en snelle contactname en een groter bereik van slachtoffers
Wat is het percentage vrijwilligers/professionelen binnen de setting?
In de streek ben ik de enige. Hoeveel vrijwilligers er juist zijn weet ik niet. Ik geloof dat er binnen het CAW ongeveer acht vrijwilligers zijn. Deze zijn actief in andere regio‟s. Professionele hulpverleners weet ik ook niet vanbuiten, ik geloof dat er in het CAW vijf à zes zijn. Ik heb vooral contact met de vrijwilligerscoördinator.
Hoe verloopt de taaktoewijzing?
LXXXIII
Wanneer er een situatie binnenkomt wordt deze besproken onder de profs. Ze kijken of het iets is voor de professionele hulpverleners of voor de vrijwilligers. Ze kijken ook naar de voorkeur van mensen. Ik moet zeggen dat ik nooit met het juridische in aanraking kom. Ik heb dat in het begin gevraagd. Ik zei dat ik daar niet sterk in was en ze hebben daar rekening mee gehouden. Enkel algemene zaken zoals „registratie benadeelde partij‟ komen aan bod. Na het overleg word je gecontacteerd en kan je beslissen of je de situatie opneemt of niet.
Ziet u slachtofferhulp zonder het vrijwilligerswerk dezelfde prestaties neerzetten? In welke zin?
Nee.
Vrijwilligers
steken
gewoon
meer uren
in
de hulpverlening.
Professionele
hulpverleners gaan maar een aantal uren besteden aan slachtofferhulp. Ze krijgen dan nog eens op een bepaalde leeftijd vermindering van werkuren. Hierdoor is het onmogelijk om slachtofferhulp enkel door professionele hulpverleners te laten draaien. Professionele hulpverleners gaan ook andere taken hebben die ze tijdens de werkuren moeten uitvoeren. Vrijwilligers kunnen die tijd dan voor hun rekening nemen om mensen te helpen.
F. Economisch voordeel 1. Plaats vrijwilliger
Hoe verloopt de samenwerking met professionele hulpverleners?
Bij slachtofferhulp kun je als vrijwilliger steeds beroep doen op de professionele hulpverleners. Wanneer het echt niet klikt of de situatie te zwaar is, kan je zeggen dat je de situatie niet verder wil opvolgen. Dan wordt de situatie overgelaten aan een professionele hulpverlener.
Hoe is de sfeer tussen beiden?
Gaat
de
dienst
anders
om
met
vrijwilligers
dan
met
professionele
hulpverleners? Zo ja op welke manier? Iedere maand komen we samen. De vrijwilligers en professionele hulpverleners. Dit is steeds een leuk gebeuren met koekjes en koffie. Spontaan wordt er door iedere vrijwilliger wat gezegd. De vrijwilligerscoördinator gaat in het begin wel eerst de regelingen meegeven, en zeggen wat er moet gebeuren. Daarna doet iedereen zijn zegje. De vrijwilligerscoördinator gaat daarop dan reageren. Ik vind de samenkomsten echt belangrijk omdat je er veel kan uit leren. Je kan ze zien als een aanhangsel van de vorming.
LXXXIV
Eén keer in het jaar is er ook de dag van de vrijwilliger waarop alle vrijwilligers aanwezig zijn. Vorig jaar zijn we een dag naar de zoo geweest met alle vrijwilligers. Alles was erop en eraan. Door deze zaken zie je wel dat de professionele hulpverleners je appreciëren. 2. Vergoedingen
Welke verloning geeft de dienst aan de vrijwilliger?
De vervoers- en de telefoonkosten worden terugbetaald.
Hoe denkt u over het onbezoldigd werken?
„t Is vrijwillig hé, je kiest er zelf voor. 3. Opleiding en training
Hoe verliep uw procedure tot vrijwilliger?
Ik had eerst een eerste gesprek. Na de selectie werd er dan vorming gegeven. Dit ging over verschillende zaken zoals juridische, professionele, rouwverwerking… De vorming werd door de verschillende professionele hulpverleners gegeven van de verschillende afdelingen van slachtofferhulp en werd centraal georganiseerd.
Wat wordt er geëist van vrijwilligers qua vorming? Ziet u een verandering naar opleiding in de periode die u tewerkgesteld bent?
Ongeveer elke 2 maand is er een vorming. Het kan gaan over een gesprek met de politie of bijscholing over het invullen van papieren, of uitleg over hulpverlening door Moslima‟s.
Vindt u dat profs en vrijwilligers hetzelfde werk kunnen uitvoeren? Waarom wel/niet?
Wij kunnen niet hetzelfde werk doen. In de dienst wordt groepsbegeleiding niet aan vrijwilligers gegeven. Wij kunnen wel meegaan wanneer er nood is aan groepsopvang en zien wie extra begeleiding nodig heeft, maar de professionele hulpverleners kunnen een groep mensen toch beter begeleiden.
Hoeveel uren werden er besteed aan opleiding?
Alles opgeteld, geloof ik tien volle dagen, maar deze werden wel verspreid over enkele maanden.
Wat vindt u van de opleiding? Is het noodzakelijk?
Voor mij was het genoeg. Ik dacht „nu weet ik hoe het gaat, nu wil ik het wel eens gaan uitproberen in praktijk‟. Dit lag wel aan mijn ervaring en mijn „zijn‟.
LXXXV
G. Dynamische rol
Hoe wordt er omgegaan met meningsverschillen over de hulpverlening?
Wanneer er discussie is zal de vrijwilligerscoördinator de knoop doorhakken. We kunnen er wel altijd over praten. De profs hebben een vorming gehad, wij niet. Hierdoor hebben zij toch meer ervaring in deze situaties.
Hoe ervaart u de kennis die professionele hulpverleners gebruiken om hun handeling te motiveren?
Heel zinvol. Je kan steeds terecht bij iemand van de professionele hulpverleners en die zullen je ook helpen.
De visietekst die werkt opgesteld rond vrijwilligerswerking slachtofferhulp in 2004 spreekt over een dynamiek die vrijwilligers inbrengen in de werking. Hoe interpreteert u deze dynamische werking?
Ik weet niet of het door de verschillende achtergronden komt. Toch is het zo dat je merkt op de supervisies dat iedereen de situatie anders oplost. Daar leer je wel veel uit. Er zit bij de vrijwilligers nog iemand van het onderwijs. Ik zag onmiddellijk door wat ze zei dat ze uit dat milieu kwam.
H. Afronding
Waarin ziet u de waarde van vrijwilligers binnen slachtofferhulp?
We maken tijd voor de slachtoffers. We kijken niet op onze klok, we staan niet op uur. Professionele hulpverleners hebben niet genoeg tijd voor alle mensen. Slachtoffers kunnen opmerkingen maken naar de professionele hulpverlener dat ze hier toch maar zijn omdat ze dat moeten. Wanneer er een vrijwilliger bij hen langskomt, kunnen ze dat niet zeggen. Vrijwilligers komen echt uit eigen beweging langs om naar de mensen te luisteren, ze moeten daar niet zijn. Hierdoor zal het slachtoffer vlugger aannemen dat je daar bent om naar hen te luisteren.
Waarom vindt u, zijn vrijwilligers nodig binnen slachtofferhulp?
Het systeem werkt zo dat professionelen één uur uittrekken voor het slachtoffer. Vrijwilligers komen en luisteren naar mensen, hoelang ze daar zitten is bijzaak. Mensen gaan minder op de rem staan. Ze weten dat je naar hen luistert en zullen geneigd zijn meer te vertellen. Emotionele zaken zullen vlugger naar boven komen. In ons luisteren gaan we ook niet afbakenen. Mensen moeten niets vertellen, ze mogen vertellen.
LXXXVI
Wanneer professionelen een situatie opnemen maar merken dat het een „licht‟ probleem is, gaan ze het doorsturen naar de vrijwilligers. Als ze merken dat de situatie door een paar goede gesprekken kan worden opgelost wordt het aan de vrijwilliger doorgegeven zodat zij tijd hebben voor de ernstigere gevallen.
Welke zaken, komen door het inzetten van vrijwilligers, aan bod die niet door professionele hulpverlener worden gezien?
Ik geloof dat je door naar mensen te gaan, in hun vertrouwde omgeving en zonder titels, ze meer gaan vertellen. Ze gaan vlugger emotionele zaken vertellen. Het emotionele is ook het belangrijkste, mensen moeten op de eerste plaats hun hart eens kunnen luchten, daarna komt het juridische. Je hoort ook van mensen dat hun omgeving het heeft aangeraden om slachtofferhulp te laten komen.
LXXXVII