Vrij, onverveerd
Vrij, onverveerd Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Advocatuur aan de Universiteit van Amsterdam op woensdag september door
B. Böhler
Dit is oratie , verschenen in de oratiereeks van de Universiteit van Amsterdam.
Opmaak: JAPES, Amsterdam Foto auteur: Jeroen Oerlemans © Universiteit van Amsterdam, Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel B Auteurswet j° het Besluit van juni , St.b. , zoals gewijzigd bij het Besluit van augustus , St.b. en artikel Auteurswet , dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus , AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel Auteurswet ) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Mevrouw de Rector Magnificus, Mijnheer de Decaan, Leden van het curatorium van deze bijzondere leerstoel, Leden van het bestuur van de Stichting Leerstoel Advocatuur, Dames en Heren,
Inleiding Op een plank in de boekenkast van de advocaat staat de foto van een meisje, ze is een jaar of vijf oud. Aan de lijst van de foto hangt een zwarte rouwband. De foto is een droevige herinnering aan één van de zaken die de advocaat heeft gedaan: een langslepende en niet succesvolle voogdij-procedure voor de moeder van het kind, een procedure tegen de ex-man die na de echtscheiding de voogdij had gekregen. Zelfs nadat bleek dat de vader het kind verwaarloosde en mishandelde, bleef hij de voogdij houden. De moeder mocht haar kind slechts één keer per week zien, een bezoek van twee uur. De mishandelingen van het meisje duurden voort, jarenlang, en terwijl de voogdijzaak nog liep, overleed het kind, inmiddels negen jaar oud. Mede door toedoen van de advocaat werden de vader en de stiefbroer van het meisje veroordeeld tot een gevangenisstraf, werden de voogdijbepalingen aangepast en kam er een wet tot stand tegen het misbruik van kinderen. Maar de regering nam de advocaat haar werkzaamheden niet in dank af. Als gevolg van deze en andere zaken werd zij gearresteerd en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden. En zij werd van het tableau geschrapt. De naam van de advocaat is Shirin Ebadi, in kreeg zij de Nobelprijs voor de Vrede. Het voorbeeld van Shirin Ebadi raakt een cruciaal aspect van de advocatuur: de onafhankelijkheid. Onafhankelijkheid is één van de advocatuurlijke kernwaarden en een conditio sine qua non voor een goed functionerende rechtsstaat. Deze onafhankelijkheid heeft twee aspecten. Ten eerste is onafhankelijkheid een randvoorwaarde ter bescherming van de advocaat. De advocaat dient zijn beroep in vrijheid te kunnen uitoefenen, zon
der vrees voor bedreiging of strafvervolging. En het is aan de staat de vrije, ongehinderde beroepsuitoefening van de advocaat mogelijk te maken en te waarborgen. Het tweede aspect van onafhankelijkheid betreft het gedrag van de advocaat zelf. Dit aspect van onafhankelijkheid is in Nederland onder meer vastgelegd in de advocatuurlijke Gedragsregels. ‘De advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zou kunnen komen’, zo lezen wij in Regel lid . Beide aspecten van onafhankelijkheid zijn even belangrijk en ik zal dan ook beide vandaag bespreken. Het eerste deel, over onafhankelijkheid als bescherming tegen de staat, is per definitie ook politiek van aard, het tweede deel, de bespiegelingen over onafhankelijkheid als leidraad voor het handelen van de advocaat, heeft een meer wetenschappelijk-onderzoekend karakter. Deze tweedeling past ook bij de invulling die ik wil geven aan de functie van hoogleraar Advocatuur. Want deze functie dient enerzijds recht te doen aan haar maatschappelijke inbedding en zij dient anderzijds deel uit te maken van het universitair onderwijs en onderzoek.
. Onafhankelijkheid als beschermend beginsel Om te beginnen de onafhankelijkheid van de advocaat als bescherming tegen ingrijpen door de staat. De problemen die Ebadi heeft ondervonden staan niet op zichzelf. Organisaties als Advocaten voor Advocaten, de Europese advocatenfederatie AEUD en andere non-gouvermentele organisaties die begaan zijn met het lot van advocaten, rapporteren op hun websites en in hun jaarverslagen over tal van landen waar het werk van de advocaat onder druk staat. In Cambodja bijvoorbeeld, of in Zimbabwe en Soedan, in Colombia en Pakistan, in Syrië en Mexico. Om slechts een paar voorbeelden te noemen. Maar ook dichter bij huis worden advocaten bedreigd of gearresteerd, bijvoorbeeld in Turkije. In januari vond in veel Europese steden, waaronder in Den Haag, de Dag van de bedreigde advocaat plaats. Dit jaar met bijzondere aandacht voor het lot van Koerdische advocaten die eind in verband met hun werkzaamheden werden gearresteerd. Afgelopen juli begon het proces tegen deze advocaten die ervan verdacht worden banden te hebben met verboden Koerdische organisaties. In de Charter of the Core Principles of the European Legal Profession and Code of Conduct for the Legal Profession van de CCBE – de Council of Bars and Law Societies of Europe – staat onafhankelijkheid niet voor niets bovenVRIJ, ONVERVEERD
aan de lijst van kernwaarden. En er is nog meer internationale wet- en regelgeving hieromtrent, bijvoorbeeld – UN Basic Principles on the Role of Lawyers van september – Aanbeveling van de Raad van Ministers van de Europese Unie van oktober – en een Resolutie van het Europese Parlement van maart . In de genoemde regelgeving wordt vastgelegd dat de nationale overheid de voorwaarden dient te scheppen voor een onafhankelijke en vrije beroepsuitoefening van de advocaat en deze dient te beschermen en te waarborgen. In de thans geldende Nederlandse Advocatenwet vinden we daar overigens niets over. Maar er is een herziene wet op komst, het wetsvoorstel ligt op dit moment ter behandeling bij de Tweede Kamer. In deze nieuwe Advocatenwet zal onafhankelijkheid als een van de vijf advocatuurlijke kernwaarden wettelijk worden verankerd - naast partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Deze kernwaarden zijn niet nieuw maar het is wel voor het eerst dat deze in Nederland uitdrukkelijk in materiële wetgeving worden vastgelegd. Ik heb er al op gewezen: in veel landen ter wereld kunnen advocaten er alleen van dromen hun werk in vrijheid en zonder vrees voor repercussies te doen, met name als zij tegen de staat procederen, politiek gevoelige of maatschappelijk controversiële zaken behandelen. Met als gevolg dat de rechtsstatelijkheid van deze landen in twijfel mag worden getrokken. Zonder onafhankelijke advocatuur is er geen rechtsstaat. ‘The first thing we do, let’s kill all the lawyers,’ zegt de slager Dick tegen Jack Cade, de aanvoerder van de rebellen in het toneelstuk Henry VI. Maar, anders dan veel mensen denken, wilde Shakespeare hiermee geen negatief oordeel vellen over nut en noodzaak van juristen. Integendeel. Shakespeare bedoelde dat zonder advocaten de weg vrij is voor wetteloosheid en chaos. Slimme man, die Shakespeare. In een rechtsstaat heeft de advocaat een onmisbare functie. In een rechtsstaat geldt immers het primaat van het recht, het recht is het fundament van onze samenleving. De staat is evenzeer gebonden aan het recht als de burgers. Maar rechten hebben en recht krijgen zijn twee verschillende dingen. Samen met de twee andere togadragers – de zittende en de staande magistratuur – staat de advocaat garant voor de effectuering van het recht, met als essentiële kenmerken rechtsbescherming en toegang tot het recht. In de Memorie van Toelichting op de eerder genoemde nieuwe Advocatenwet onderschrijft de regering het belang dat moet worden toegekend aan de rol van de advocaat: ‘Deze rol is essentieel voor het goede functioneren van de
B. BÖHLER
rechtsstaat en vloeit rechtstreeks voort uit het belang van een goede rechtsbedeling.’ Maar jammer genoeg wordt in de toelichting niet gerept over de plicht van de staat de positie van de advocaat te beschermen. Dit zou men positief kunnen interpreteren want je zou kunnen stellen dat de onafhankelijke beroepsuitoefening in Nederland zo vanzelfsprekend is dat daarover niet gesproken hoeft te worden. Maar naar mijn oordeel is deze lacune vooral te betreuren omdat de regering hierdoor de kans laat liggen zichzelf en het publiek rekenschap te geven van haar verplichting de onafhankelijke positie van de advocaat te waarborgen. Zeker, in Nederland wordt de vrije beroepsuitoefening van advocaten niet fundamenteel bedreigd door de staat, advocaten worden hier niet vanwege hun werk vervolgd of gearresteerd. Niettemin moet geconstateerd worden dat het in het publieke debat meer dan eens ontbreekt aan begrip voor het werk van de advocaat, vooral als de advocaat in een zaak optreedt die maatschappelijke onrust veroorzaakt. Denkt u bijvoorbeeld aan de recente discussie in de strafzaak tegen Robert M. – de grote Amsterdamse zedenzaak over het grootschalige misbruik van kinderen in een kinderdagverblijf. De advocaten van de verdachte voerden onder meer een formeel verweer wegens onrechtmatig verkregen bewijs en dit stuitte bij grote delen van het publiek op onbegrip en woede. De advocaten werden overstelpt met dreigende mails en er werd gesteld dat de advocaat wel een heel slecht mens moet zijn om in zo’n zaak überhaupt een formeel verweer te durven voeren. Ook in andere zaken zijn advocaten het mikpunt van soortgelijke kritiek geweest, en soms ook van dreigementen. Het zal u niet verbazen als ik hieraan toevoeg dat ik mede uit eigen ervaring spreek. Het zou de regering, met name de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dan ook niet misstaan het zo nu en dan publiekelijk op te nemen voor de advocatuur en hierbij de belangrijke rol en de onmisbaarheid van advocaten voor het functioneren van de rechtsstaat te benadrukken. Te vaak wordt de advocaat ook door de politiek afgeschilderd als iemand die de goede rechtsbedeling in de weg staat, als iemand die beroepsmatig zand strooit in de machine van de rechtspleging. Hierbij wordt miskend dat de advocaat in elk geding een bepaalde – namelijk een partijdige – rol heeft te vervullen en dat deze rol juist garant staat voor een evenwichtige rechtspleging. Het gebrek aan begrip voor de betekenis en de functie van de advocaat, ook bij politieke gezagsdragers, baart zorgen. En er zijn meer ontwikkelingen die zorgelijk stemmen. Deze ontwikkelingen betreffen het toezicht op de advocatuur. VRIJ, ONVERVEERD
Dit is een belangrijk onderwerp en ik wil hier dan ook wat uitvoeriger op ingaan. Tot nu toe reguleert de advocatuur, via de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), dit toezicht zelf. Het College van Afgevaardigden stelt bindende regels voor de beroepsgroep vast en de plaatselijke Dekens houden toezicht op de werkzaamheden van de advocaten in hun arrondissement. Voorts zijn er de vijf Raden en het Hof van Discipline – samengesteld uit advocaten en beroepsrechters - die tuchtrechtelijke klachten tegen advocaten beoordelen. Maar daar moet volgens het kabinet verandering in komen. Ter aanvulling op de nieuwe Advocatenwet heeft de regering een nota van wijziging ingediend waardoor het toezicht op de advocatuur ingrijpend wordt gewijzigd. Dit wijzigingsvoorstel kent een lange voorgeschiedenis waarmee ik u vandaag niet wil vermoeien. Het is al een tijd in de maak en het heeft veel weerstand opgeroepen. Op deze bezwaren zal ik straks nader ingaan maar ik wil eerst de hoofdlijnen van de nieuwe toezicht schetsen. Er komt een nieuwe College van toezicht dat eindverantwoordelijk is voor een integrale toezicht op de advocatuur. Hiertoe behoort zowel het toezicht op de naleving van gedragsregels als ook het toezicht op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme (Wwft). Het College bestaat uit drie leden, die géén advocaten mogen zijn en die door (althans op voordracht van) de Minister van Justitie worden benoemd. Het College moet landelijk toezicht houden op de advocatuur waarbij het accent volgens de regering vooral op het preventief toezicht moet komen te liggen. Met andere woorden, het College kan en zal reeds in actie komen vóórdat er sprake is van een overtreding van het gedragsrecht. Daarnaast wordt door het wetsvoorstel de rol van de deken geminimaliseerd. Tot nu toe moeten klachten tegen advocaten bij de plaatselijke deken worden ingediend; de deken onderzoekt de klacht en kan deze vervolgens aanhangig maken bij de tuchtrechter. De poortwachterfunctie van de deken is van belang, ook om de tuchtrechters niet met kennelijk ongegronde klachten te belasten. Maar in de nieuwe wet kunnen klagers rechtstreeks naar de tuchtrechter stappen. Ter uitoefening van haar functie krijgt het College vergaande bevoegdheden, vergelijkbaar met de bevoegdheden van toezichthouders in het bestuursrecht (art. . AwB), waaronder het betreden van plaatsen (privéwoningen niet inbegrepen), het vorderen van inlichtingen, alsmede het inzien, kopiëren, en meenemen van gegevens en bescheiden. Voorts kan het College niet alleen zelf tuchtklachten indienen maar ook bestuurlijke boetes opleggen. Ik wil hier niet nader ingaan op de vraag of het huidige stelsel van toezicht op de advocatuur aangepast dient te worden. Daar kunnen goede redenen
B. BÖHLER
voor zijn en een eventuele aanpassing is dan ook niet waar ik me zorgen over maak. Sterker nog, op basis van diverse onderzoeksrapporten heeft de NOvA al maatregelen genomen om het toezicht te moderniseren en te stroomlijnen. Maar dat terzijde. Waar het mij om gaat is de vraag of de thans door de regering voorgestelde herziening van het toezichtstelsel deugdelijk is. En het antwoord is wat mij betreft duidelijk: het door de regering voorgestelde nieuwe stelsel deugt niet. De NOvA heeft reeds in de consultatieronde kennis kunnen nemen van het wetsvoorstel en daarover advies uitgebracht. En de NOvA heeft haar negatief oordeel over het voorstel niet onder stoelen of banken gestoken. De NOvA baseert dit oordeel – geheel terecht - vooral op twee bezwaren: het wetsvoorstel beperkt de onafhankelijkheid van de advocatuur én het maakt inbreuk op de vertrouwelijkheid en de hieruit afgeleide geheimhoudingsplicht. De NOvA weet zich in haar afwijzing van het wetsvoorstel gesteund door de internationale koepelorganisatie in Europa. Ook de CCBE heeft al in in een brief aan de minister haar zorgen uitgesproken over het wetsvoorstel. ‘The CCBE believes that the proposal will put at risk the independance of the profession,’ aldus de CCBE. En als u nu misschien denkt dat alleen de advocaten en hun belangenorganisaties tegen het wetsvoorstel zijn heeft u het mis. De kritiek van de NOvA en de CCBE wordt door velen gedeeld. Zo is er bijvoorbeeld een negatief advies van de Raad van State. De Raad, ‘is niet overtuigd van de noodzaak en wenselijkheid van de instelling van een college van toezicht, noch van de wenselijkheid een dergelijk college te positioneren als orgaan van de NOvA. Voorts adviseert zij af te zien van het voorstel om een klager rechtstreeks bij de tuchtrechter een klacht te laten indienen en de bestaande situatie te handhaven waarin een klager zich in eerste instantie richt tot de lokale deken.’ Ook de Hoge Raad, heeft kenbaar gemaakt bezwaren te hebben tegen de voorgenomen wet. In een brief aan de minister stelt de Hoge Raad onder meer het volgende: ‘(…) naarmate er meer, intensiever en op ruimere schaal toezicht plaatsvindt, zal er meer spanning ontstaan met het hoog in te schatten belang van de onafhankelijkheid van de advocaat en de mede daaraan verbonden geheimhoudingsplicht.’ En ten slotte hebben zowel het College van procureurs generaal als de Raad voor de rechtspraak zich kritisch uitgelaten over het wetsvoorstel. Bezwaren alom, dus. Dit mocht evenwel niet baten: op de valreep voor de verkiezingen gaf de ministerraad goedkeuring aan het omstreden wetsvoorstel en stuurde het door naar de Tweede Kamer.
VRIJ, ONVERVEERD
Om te verduidelijken waarom er zoveel kritiek is gekomen op het wetsvoorstel moeten we weer even terug naar de beginselen van een onafhankelijke advocatuur. Tot nu toe hebben we vooral gesproken over de onafhankelijkheid van de individuele advocaat die in zijn beroepsuitoefening niet door de staat mag worden belemmerd. Maar onafhankelijkheid gaat verder dan dat. Naast iedere advocaat dient ook de advocatuur als beroepsgroep onafhankelijk te zijn. En dat houdt in dat de advocatuur het recht heeft zelf beroeps- en gedragsregels op te stellen en toezicht te houden op de naleving van deze regels. Zelfregulering dus. Zelfregulering van de advocatuur is een belangrijk element van de advocatuurlijke onafhankelijkheid. Op Europees niveau is dit zelfs uitdrukkelijk vastgelegd, in de Core Principles van de CCBE. De CCBE licht het belang van zelfregulering als volgt toe: ‘Self-regulation of the profession is seen as vital in buttressing the independence of the individual lawyer. It is notable that in unfree societies lawyers are prevented from pursuing their clients’ cases, and may suffer imprisonment or death for attempting to do so.’ Het recht op zelfregulering staat al onder druk door de eerder genoemde nieuwe Advocatenwet waarin werd bepaald dat verordeningen van de NOvA van tevoren ter goedkering moeten worden voorgelegd aan de minister van Justitie. Ook hierover heeft de Raad van State overigens een negatief advies uitgebracht. Eveneens tevergeefs. Door het nieuwe toezichtstelsel wordt de zelfregulering nog verder uitgehold en komt de advocatuur steeds meer onder de controlerende toezicht van de staat, direct wat de goedkeuring vooraf van verordeningen van de NOvA betreft en indirect via het nieuwe College van toezicht. Maar waarom is de invloed van de staat op de regulering van het gedragsrecht en de toezicht op de naleving ervan juist bij advocaten zo problematisch? Het eerste argument heb ik al eerder gegeven: zelfregulering van de advocatuur is een belangrijke waarborg ter bescherming van de advocatuurlijke onafhankelijkheid. Een onafhankelijke balie is het fundament voor een onafhankelijke advocatuur. Ten tweede is zelfregulering van belang omdat de beoordeling van het professionele handelen van advocaten vereist dat de toezichthouder over expertise beschikt met betrekking tot de professionele codes van de advocatuur. Dat wil zeggen, de toezichthouder dient niet alleen juridisch geschoold te zijn maar moet ook over specifieke praktijkkennis van het advocatuurlijke beroepsrecht beschikken. Zonder deze kennis is een effectieve controle op het handelen van de advocaat niet mogelijk.
B. BÖHLER
Maar, zo men kunnen betogen: er zijn meer vrije beroepen - artsen, architecten, accountants - waar de staat ook invloed heeft op het toezicht, dus waarom niet ook bij de advocatuur? De reden hiervoor is gelegen in één belangrijk verschil tussen advocaten en andere vrije beroepen. De advocaat treedt namelijk in veel zaken op tegen de staat. En dat gebeurt veel vaker dan u wellicht denkt. Ten onrechte wordt bij een zaak met de staat als ‘tegenpartij’ vooral gedacht aan strafzaken. Hierbij wordt over het hoofd gezien dat de overheid veel vaker bij rechtszaken is betrokken. Bij alle bestuursrechtelijke geschillen bijvoorbeeld, of het nu gaat om een bouwvergunning, om het rookverbod in kleine cafés, of om procedures op basis van de wet openbaarheid bestuur of om verkeersovertredingen. Denkt u voorts aan alle asiel- en vreemdelingenzaken. En aan alle belastingzaken. Aan zaken met betrekking tot sociaal verzekeringsrecht. Aan zaken over de verhoging van het collegegeld en de boete voor langstudeerders. Tevens zijn er tal van civiele geschillen waarbij burger en staat tegenover elkaar staan, bijvoorbeeld omdat de burger een schadevergoeding vraagt na nalatig handelen van de overheid of in een arbeidsrechtelijk geschil met de staat als werkgever verwikkeld is. In meer dan de helft van alle zaken (en dat waren er in bijna miljoen) die een rechter dient te beoordelen, heeft de burger een orgaan van de staat tegenover zich. En daar komen de zaken die niet tot een procedure bij de rechter leiden nog bij. Hier ligt dus de crux. Elke burger die tegen de staat procedeert, elke verdachte die voor de rechter staat en elke asielzoeker moet ervan uit kunnen gaan dat de advocaat die hem bijstaat enkel en alleen zijn belang voor ogen heeft. Door het nieuwe, door de staat gecontroleerde College van toezicht wordt deze vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt bedreigd. De vrees dat de advocaat wellicht niet helemaal vrij en onafhankelijk van de tegenpartij, de staat, kan opereren, omdat diezelfde staat indirect toezicht houdt op het werk van de advocaat, zal het vertrouwen in een goede rechtsbedeling geen goed doen. Voor de goede orde: ik wil niet beweren dat de regering van plan is via het nieuwe College van toezicht daadwerkelijk invloed uit te oefenen op individuele zaken. Maar reeds de schijn van beïnvloeding moet worden vermeden. Evenals als de schijn van partijdigheid bij rechters. Het beperken van de onafhankelijkheid is niet het enige bezwaar tegen het wetsvoorstel. Ook een andere kernwaarde van de advocatuur komt hierdoor onder druk: de vertrouwelijkheid. VRIJ, ONVERVEERD
In het nieuwe artikel a van de herziene Advocatenwet wordt de geheimhoudingsplicht weliswaar wettelijk verankerd. Dat is winst zou je kunnen denken. Maar tegelijkertijd wordt de geheimhoudingsplicht doorbroken met betrekking tot het nieuwe College van toezicht. Artikel b van de nieuwe toezichtwet legt namelijk uitdrukkelijk vast dat advocaten zich niet op de geheimhouding mogen beroepen als het College onderzoek doet. Dat is een slechte zaak. Het feit dat de leden van het College een ‘afgeleide’ geheimhoudingsplicht hebben doet hieraan niet af. Want de cliënt om wiens vertrouwelijke informatie het gaat, heeft de leden van het College niet als vertrouwenspersoon gekozen. De cliënt die tegen de staat procedeert heeft wellicht al twijfels of zijn advocaat wel geheel onafhankelijk van diezelfde staat zal optreden, en als er vervolgens nog bijkomt dat de vertrouwelijke informatie die de advocaat heeft misschien niet vertrouwelijk zal blijven, dan is de burger als rechtszoekende terecht bevreesd. Dit klemt overigens te meer omdat de staat voor veel rechtszoekende burgers door de regulering van de rechtsbijstand toch al een grote invloed heeft op de mogelijkheid een procedure te voeren. Het feit dat de advocatuurlijke onafhankelijkheid en de vertrouwelijkheid door de voorgenomen wetswijzigingen worden beperkt staat buiten kijf. Niettemin zullen sommigen zich wellicht afvragen of dat allemaal zo ernstig is. Want dit is toch niet te vergelijken met de bedreiging van advocaten in landen als Soedan of de arrestatie van Shirin Ebadi? Dat is zondermeer waar, maar dat betekent niet dat de beperkingen die in Nederland op komst zijn, op de koop toe moeten worden genomen. Ter illustratie waarom de Nederlandse wetswijziging meer er is dan een storm in een glas water kan misschien het volgende verhaal dienen. Een aantal maanden geleden vond in Den Haag de jaarlijkse IBA conferentie plaats, dit jaar met als thema: Government Interference in Bar Associations. Vertegenwoordigers van advocatenordes en balies uit alle delen van de wereld discussieerden met elkaar over de bedreiging van de advocatuurlijke onafhankelijkheid. Hierbij kwam onder meer de voorgenomen Nederlandse toezichtwetgeving aan bod. En natuurlijk werd daarbij ook de vraag gesteld of de ophef over deze wetswijziging niet overdreven is, vooral in het licht van de bedreigingen die advocaten in andere landen moeten ondergaan. De meningen hierover waren in eerste instantie verdeeld. Toen stond een vertegenwoordiger van de balie in Oekraïne op en zei, enigszins verontwaardigd: ‘Wij strijden al jaren voor een onafhankelijke balie en wij wijzen dan altijd op Europese landen als voorbeeld. Hoe moet ik nou het gevecht voor onze onafhankelijkheid voeren als men in Nederland zonder meer bereid is een deel van de onafhankelijke balie op te geven?’
B. BÖHLER
En gelijk heeft hij. De advocatuurlijke onafhankelijkheid wordt niet pas bedreigd als advocaten achter de tralies verdwijnen of gemarteld worden. Het is van belang dat er niet wordt gemorreld aan verworvenheden die in ander landen nog verre toekomstmuziek zijn. Het verzet tegen de Nederlandse wetswijziging is dus zowel een kwestie van ‘Wehret den Anfängen,’ maar is tevens een belangrijk signaal voor landen die wat de onafhankelijke advocatuur betreft nog een lange strijd te gaan hebben. De toeval wil dat er vandaag verkiezingen worden gehouden. Er komt dus een nieuw parlement en een nieuwe regering en dat betekent dat het op dit moment nog onduidelijk is wat er met het wetsvoorstel zal gebeuren. Het is te hopen dat het nieuwe kabinet over voldoende rechtstatelijke wijsheid beschikt en beseft dat een beperking van de onafhankelijke advocatuur niet past bij een rechtsstaat. Tot zover het eerste deel over de onafhankelijkheid als bescherming tegen de staat. In het tweede deel wil ik nu nader ingaan op de onafhankelijkheid als gedragsnorm voor advocaten.
. Onafhankelijkheid als gedragsregel Even ter herinnering de relevante gedragsregel: ‘De advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zou kunnen komen.’ Zoals gezegd, heeft ook de CCBE in zijn Code of Conduct de onafhankelijkheid als een van de basisregels van de advocatuurlijke gedragsplichten vastgelegd. En wij vinden vergelijkbare regels in het gedragsrecht van bijvoorbeeld de International Bar Association (IBA) en de American Bar Association. Onafhankelijkheid is dus een alom erkende beroepsethische norm. Maar wat betekent dat nou precies? Rechtenstudenten (en ook jonge advocaten) die voor het eerst geconfronteerd worden met gedragsrechtelijke vraagstukken denken vaak dat beroepsethische oordelen slechts intuïtief genomen gevoelsbeslissingen zijn. Dat is natuurlijk ook begrijpelijk. Want in het dagelijks leven is er slechts zelden de noodzaak onze beslissingen over ‘goed’ en ‘fout’ te beredeneren of met argumenten te onderbouwen. Maar een advocaat moet dit bij zijn beroepsethische beslissingen wél kunnen doen en niet alleen dan als hij zich voor de tuchtrechter moet verantwoorden. Het is dus van belang dat advocaten het normatieve beroepsethische kader helder voor ogen hebben.
VRIJ, ONVERVEERD
Het normatieve raamwerk voor het handelen van de advocaat wordt gevormd door de regels van de rechtsstaat en de regels van de professionele beroepsethiek. De rechtsstaat vormt de regelcontext waarbinnen de advocaat opereert. Op elk rechtsgebied zijn er wetboeken met betrekking tot materieel recht en procesrecht, en er zijn internationale Verdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of het Vluchtenverdrag. En natuurlijk zijn er uitspraken van de rechter die uitleg geven aan deze wetten en verdragen. In het kader van dit betoog is met name het tweede element van belang, de professionele beroepsethiek. Op het eerste gezicht lijkt de invulling van de advocatuurlijke beroepsethiek onproblematisch want ook hier is er wet- en regelgeving: de Advocatenwet en de Gedragsregels (). Men zou kunnen denken: als de advocaat deze regels kent, is hij in staat beroepsethisch correct te handelen. Maar de advocatuurlijke beroepsethiek is gecompliceerder dan het lijkt. We hebben al gezien dat de gedragsregel over de onafhankelijkheid heel algemeen is geformuleerd en dus niet direct concrete houvast biedt. En wat de onafhankelijkheid betreft zijn er ook maar weinig uitspraken van de tuchtrechter. Hier komt nog bij dat in de Gedragsregels uitdrukkelijk wordt vastgelegd dat deze geen bindend normkader zijn voor het beroepsethische handelen. ‘Deze regels brengen normen onder woorden, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden inachtgenomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat. Zij vormen niet de vastlegging van het voor de advocaten geldende tuchtrecht,’ zo lezen we in de inleiding op de Gedragsregels. En verder: ‘De inhoud van dat tuchtrecht wordt vastgesteld door de tuchtrechter op basis van de advocateneed, de verordeningen en de drie regels genoemd in artikel van de Advocatenwet, kort weer te geven als: – zorg voor de behartiging der toevertrouwde belangen; – naleving van de verordeningen der Nederlandse Orde; – handelen overeenkomstig hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.’ Met andere woorden, de Gedragsregels zijn niet bindend en slechts bedoeld als richtlijn voor het handelen van de advocaat. Dat geldt evenzeer voor de tuchtrechter: ook hij is bij de beoordeling van een klacht niet gebonden aan de Gedragsregels. Om misverstanden te voorkomen:
B. BÖHLER
Het vrijwel geheel ontbreken van geconcretiseerde geboden en verboden met betrekking tot de advocatuurlijke onafhankelijkheid betekent niet dat deze in het dagelijkse werk van de advocaat geen rol speelt. Advocaten nemen in elke zaak tal van beslissingen die betrekking hebben op de onafhankelijke beroepsuitoefening. De beslissing over het al dan niet voeren van een bepaald verweer dat de cliënt graag gevoerd wil hebben bijvoorbeeld. Of de beslissing of de advocaat een uitnodiging tot het verjaardagsfeest van de cliënt zal aanvaarden. Onafhankelijkheid speelt dus wel degelijk een belangrijke rol in het dagelijkse advocatenwerk en dat vereist een nader onderzoek naar deze kernwaarde. Allereerst rijst de in dit verband de vraag tegenover wie de advocaat zijn onafhankelijkheid moet bewaken. Het spreekt vanzelf dat de advocaat zich onafhankelijk moet opstellen tegenover iedereen die direct in een rechtszaak betrokken zijn, allen vooraan natuurlijk de tegenpartij, in strafzaken dus het openbaar ministerie, alsmede de rechters. Maar de eis van onafhankelijkheid geldt evenzeer tegenover derden, bijvoorbeeld de politiek, in de huidige tijd steeds belangrijker, de media. Ten slotte dient de advocaat, en dat kan niet vaak genoeg benadrukt worden, zijn onafhankelijkheid ook te bewaken tegenover de eigen cliënt. En dat ondanks een andere kernwaarde, de partijdigheid. Want partijdigheid betekent geenszins dat de advocaat klakkeloos de wensen van de cliënt mag volgen. De advocaat moet de cliënt van zorgvuldig juridisch advies en bijstand voorzien en dat kan hij alleen dan doen indien hij zich óók ten opzichte van de eigen cliënt onafhankelijk opstelt. Dat houdt mede in dat de advocaat zich niet mag vereenzelvigen met de cliënt en diens belangen. Juist omdat de advocaat enkel het belang van de cliënt voor ogen mag hebben, moet de advocaat dus enige afstand bewaren van de cliënt. Dat brengt ons tot de tweede vraag en die is heel wat moeilijker te beantwoorden: hoe dient de advocaat in een individuele zaak en bij een concrete beslissing invulling te geven aan de algemene regel dat hij zijn vrijheid en onafhankelijkheid niet in gevaar mag brengen? Deze vraag raakt de kern van het beroepsethische handelen van de advocaat en is niet alleen van belang voor de gedragsnorm onafhankelijkheid. Want de advocaat moet ook bij andere gedragsrechtelijke kwesties veelal genoegen nemen met algemene regels (en natuurlijk de uitspraken van de tuchtrechter). Sterker nog, de centrale regels zowel in de Advocatenwet als ook in de richtlijnen van de Gedragsregels zijn vrijwel allemaal heel algemeen gehouden.
VRIJ, ONVERVEERD
Om slechts enkele voorbeelden te noemen: de advocaat dient te handelen ‘zoals het een advocaat betaamt’ (de basisregel uit de Advocatenwet), hij ‘dient zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad’, de advocaat moet ‘zorgvuldig’ en ‘integer’ zijn. Dit stelt ons dus ook met betrekking tot andere kernwaarden en codes voor de opgave een zinvolle invulling te geven aan deze algemene normen. Een invulling die de advocaat in staat stelt in een concrete zaak een ethisch verantwoorde beslissing te nemen, een beslissing die ook voor de tuchtrechter stand houdt. Hierbij is het van belang te beseffen dat advocaat-zijn niet alleen een baan is maar dat de advocaat, evenals de andere twee togagdragers, tevens een functie bekleedt. De advocaat is als het ware een functionaris van de rechtspleging. Dat brengt ten eerste met zich dat de beroepsethiek van de advocaat niet alleen strekt tot handelen in het kader van zijn werkzaamheden. Beginnende advocaten zijn vaak verbaasd en soms, afhankelijk van hun vrije tijdsgedrag, ook geschokt, dat hun privégedrag relevant kan zijn voor de gedragsrechtelijke beoordeling. Maar dit is wel degelijk het geval. Mat andere woorden, je werkt als advocaat zo’n uur per week, maar je bent advocaat uur per dag, zeven dagen per week. Daarnaast is het zo dat sommige gedragsplichten ook dan blijven gelden als de advocaat zijn functie niet langer uitoefent. Geheimhouding bijvoorbeeld, deze plicht eindigt ook dan niet indien een advocaat met pensioen gaat of een ander beroep kiest. Wat de plicht tot geheimhouding betreft is advocaat-zijn dus een functie voor het leven. Ten derde is van belang dat beroepsethische regels kunnen, ja soms zelfs moeten afwijken van de ethische regels voor niet-advocaten. Met andere woorden, advocaten moeten bij de uitoefening van hun functie dingen doen die de gewone burger abject kunnen voorkomen. Zoals een formeel verweer voeren in de eerder genoemde zaak tegen Robert M. De rol van de advocaat binnen de rechtspleging vereist dat de advocaat de belangen van de cliënt behartigt, anders is er geen sprake van equality of arms en dus ook niet van een eerlijk proces. Ten slotte moet een wijdverbreid misverstand uit de weg worden geruimd. Ten onrechte wordt namelijk vaak gedacht dat beroepsethiek vooral relevant is voor zogeheten duivelse dilemma’s. Moet een advocaat zijn cliënt bij de politie melden om een dreigend misdrijf te voorkomen? Maar duivelse dilemma’s spelen in het beroepsleven van de gemiddelde advocaat géén of hooguit een enkele keer een rol. Waar de professionele beroepsethiek om draait zijn de alledaagse beslissingen die een advocaat in het kader van zijn beroepsuitoefe
B. BÖHLER
ning dient te nemen. Beslissingen over het al dan niet voeren van een bepaald verweer, over het horen van getuigen of over het bijwonen van een verjaardagsfeest van de cliënt. We hebben dus nu vier belangrijke aspecten van de professionele beroepsethiek besproken maar nog steeds is de vraag naar de invulling van algemene beroepsplichten onbeantwoord. Eén mogelijkheid zou wellicht zijn bindende beroepsregels te maken die geen verdere invulling behoeven. Dat wil zeggen de Gedragsregels zo te formuleren dat zij alléén bestaan uit concreet toepasbare, absolute en bindende gedragsvoorschriften. De advocaat mag geen verjaardagsfeestjes van zijn cliënt bezoeken, bijvoorbeeld. Het moge duidelijk zijn dat het onmogelijk is voor elke mogelijke situatie een concrete gedragsregel ter maken. En het is ook niet wenselijk. Wij zijn naar mijn oordeel toch al veel te zeer gefixeerd geraakt op regels, en dat geldt zeker voor juristen. Misschien omdat wij in ons vak continu regels moeten toepassen. We proberen problemen op te lossen door meer regels te maken en zuchten tegelijkertijd over de toenemende regeldruk. Ik denk dat we een andere weg moeten kiezen om invulling te geven aan de algemene gedragsregels en de kernwaarden van de advocaat. De professionele beroepsethiek draait namelijk niet alleen om de vraag wat een advocaat hoort te doen, maar dient vooral een reflectie te zijn op wat de advocaat hoort te zijn. De juiste dispositie van de advocaat is dus een belangrijke voorwaarde voor beroepsethisch correct handelen. Dat betekent dat er meer nadruk moet komen te liggen op de deugdethische component van de beroepsethiek. De advocatuur is niet meer een beroep van en voor nobele heren van wie verwacht wordt dat zij dankzij hun afkomst ‘automatisch’ de juiste ethische bagage meebrengen. Nog los van de vraag of deze veronderstelling ooit terecht was, de tijden van de nobele heren zijn hoe dan ook voorbij, en dan is alleen maar goed. Dat brengt echter wél met zich dat wij op een andere manier aandacht moeten besteden aan character building. Want we beoordelen advocaten – terecht – niet alleen op basis van hun juridische deskundigheid en expertise. Een goede advocaat is meer dan een goede jurist. Een goede advocaat, een advocaat die ‘deugt’, dat zegt vooral iets over de morele eigenschappen van de betreffende beroepsbeoefenaar. Een deugdethisch georiënteerde beroepsethiek sluit hierbij aan en gaat uit van de eigenschappen van de ideale advocaat, van een standard of excellence die navolging verdient. Uitmuntende advocaten die andere advocaten tot voorbeeld kunnen dienen, spelen hierbij een belangrijke rol. Advocaten zoals Shirin Ebadi.
VRIJ, ONVERVEERD
Zich onafhankelijk opstellen, een weloverwogen beslissing nemen, en zaak door zetten of juist niet, daar is soms moed voor nodig. Moed, ook, om zich niets aantrekken van de mogelijke gevolgen voor de eigen persoon, of het nou gaat om negatieve pers of om erger. Begrijpt u mij niet verkeerd: ik pleit er niet voor dat advocaten nonchalant of roekeloos dienen te zijn. Want daarmee is de rechtspleging niet gediend. Maar aan een bange advocaat heeft niemand iets, de cliënt niet en ook de rechtsstaat niet.
. Conclusie Wat betekent dit allemaal voor de werkzaamheden van de nieuwe hoogleraar Advocatuur? Ik wil het laatste deel van mijn betoog benutten u kort mijn werkzaamheden en mijn plannen te schetsen. Ik heb in het begin al gesproken over de maatschappelijke inbedding van deze functie. Dit brengt met zich dat de hoogleraar Advocatuur deel dient te nemen aan het politiek-maatschappelijke debat, voor zover het de advocatuur raakt, uiteraard. Ik zal in dit debat dan ook na vandaag mijn stem laten horen. Hierbij zie ik het als mijn opdracht het begrip voor en de acceptatie van de advocatuurlijke kernwaarden bij het publiek en daarmee de public acceptance van de advocaat te vergroten; met name wanneer de advocaat voor belangen dient te strijden die niet iedereen als beschermenswaardig beschouwt. Ten tweede het onderzoek. In mijn onderzoek wil ik mij vanuit een beroepsethisch perspectief richten op de kernwaarden van de advocatuur en de functie van de advocaat in de rechtspleging en de samenleving. Dit onderzoek heeft vanzelfsprekend niet alleen betrekking op de kernwaarde onafhankelijkheid, ik had daar al op gewezen. Omdat de leerstoel hoogleraar Advocatuur (ook) een praktijkgerichte functie dient te zijn, zou dit onderzoek idealiter moeten leiden tot concrete aanbevelingen, met betrekking tot het gedragsrecht bijvoorbeeld maar ook met betrekking tot het universitaire curriculum en de opleiding van jonge advocaten door de NOvA. Het is in dit verband een mooi gegeven dat de opleiding voor advocaat-stagiaires thans nieuw vorm wordt gegeven. En het spreekt vanzelf dat ik een voorstander ben van een versterking van de beroepsethische vakken in de opleiding. Dat brengt mij tot het laatste onderwerp: het onderwijs. In de twee bachelor-vakken Juridische togaberoepen I en II van de Togaminor worden de kernwaarden van de advocatuur over het voetlicht gebracht.
B. BÖHLER
Deze vakken geven studenten een solide basis maar het zou mooi zijn als er ook een mastervak kan worden ontwikkeld waarin de praktijkgerichte beroepsethiek van advocaten centraal staat. Er is dus genoeg te doen te komende jaren en ik heb er veel zin in.
Dames en heren, tot slot. De functie van advocaat kent een lange traditie met een lange rij illustere namen. Van Cicero tot Mandela, van Abraham Lincoln tot Ghandi en van Cornelia Sorabji, de eerste vrouwelijke advocaat, tot Shirin Ebadi. Zij allen hebben het beroep van advocaat uitgeoefend en sommigen van hen kunnen ons ook vandaag te dag nog als voorbeeld dienen. Twee essentiële kenmerken van de ideale advocaat zijn uit mij betoog hopelijk duidelijk geworden: deze is vrij, onverveerd. Vrij, zoals het hoort in een rechtsstaat. En onverveerd, zoals het een advocaat betaamt.
Dankwoord Zoals gebruikelijk wil ik graag aan het einde van mijn betoog een aantal mensen bedanken. Het is een beetje als bij de Oscars, je kunt alleen maar hopen dat je niemand vergeet. Ik wil in dit dankwoord even afwijken van de gebruikelijke volgorde en allereerst mijn ouders bedanken die er helaas vandaag niet kunnen zijn. En dank aan u, geacht publiek, dat u vandaag naar mij hebt geluisterd. Ik dank het College van bestuur van de universiteit voor het in mij gestelde vertrouwen en de Stichting Leerstoel Advocatuur die deze leerstoel bijna twintig jaar geleden in het leven heeft geroepen. Mijn voorganger Floris Bannier verdient lof en dank voor de manier waarop hij deze functie gedurende de afgelopen jaren heeft vervuld. Voorts gaat mijn dank gaat uit naar de NOvA. Ik wil hier in het bijzonder twee mensen noemen: Jan Loorbach, de landelijke deken en tevens een van de weinige mensen tegen wie ik echt op moet kijken en de algemeen secretaris. Raffi, dat ene telefoontje heeft heel veel teweeg gebracht. Dank je! Daarnaast ben ik dank verschuldigd aan de faculteit der rechtsgeleerdheid en in het bijzonder aan de decaan en aan de voorzitter van mijn afdeling. Edgar (du Perron) en Arthur (Salomons): dank voor het warme welkom hier VRIJ, ONVERVEERD
aan de UvA. En niet te vergeten dank aan Karla, Lidwien, Marije, Tiny en Eva. Zonder jullie zou ik waarschijnlijk nog steeds niet weten hoe het hier werkt. Mijn vakgroep collega’s Mies, Rob en Eddy wil ik graag bedanken voor het feit dat ik mij bij hen thuis mag voelen. En dank ook aan mijn medewerker: Iris, ik ben blij dat we elkaar hebben gevonden. Graag wil ik in dit dankwoord drie mensen noemen die bepalend zijn geweest voor mijn advocatuurlijke carrière. Ebel Magnin en Leo Spigt, die mij hebben geholpen in Nederland mijn weg als advocaat te vinden. En Ties Prakken die mij als uitmuntende advocaat (en hoogleraar) altijd een voorbeeld is geweest. Voorts hartelijk dank aan mijn kantoorgenoten aan de Keizersgracht en aan mijn medematen. We hebben veel samen meegemaakt en ik ben trots op jullie. En in het bijzonder dank aan Karin en Willy, die al sinds jaren mijn zakelijk leven op orde houden. Zonder vrienden geen deugdelijk leven uiteraard. En ja, zelfs advocaten hebben vrienden. Anita en Barbara, Beate, Gerhard, Henk en Jos, Kate, Liesbeth en Michiel. Jullie vriendschap is mij veel waard. Rianne, ik dank je voor je geduld en luisterend oor en dank aan Rodney, mijn partner in crime. En een speciale groet naar Beate in Keulen: gelukkig weet je mij altijd (enigszins) op het rechte pad te houden. En voor het geval je dacht dat ik jou zou kunnen vergeten, Victor. Echt niet. Want zonder jou stond ik hier vandaag niet. Ik heb gezegd.
B. BÖHLER
Literatuur Bannier, F.A.W., Zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Apeldoorn/Antwerpen, Bannier, F.A.W en Fanoy, N.A.M.E.C., Beroep: Advocaat – In de ban van de balie. Deventer, Goldman, A.H., ‘Professional Ethics’. In: L.C. Becker en C.B. Becker (red.), Encyclopedia of Ethics. New York/Londen, Goldman, A.H., The Moral Foundations of Professional Ethics. Totowa, Kronman, A.T., The Lost Lawyer – Faling Ideals of the Legal profession. Cambridge, Mass/Londen, Kruse, K.R., ‘Lawyers in character and lawyers in role’. In: Nevada Law Journal, Las Vegas, , p. - Levit, N. en Linder, D.O., The Happy Lawyer: Making a Good Life in the Law. Oxford, Luban, D., Legal Ethics and Human Dignity. Cambridge, Mass., Luban, D. (ed), The Ethics of Lawyers. Dartmouth, Markovits, D., A Modern Legal Ethics: Adversary Advocacy in a Democratic Age. Princeton, Tamanaha, B., On the Rule of Law: History, Politics, Theory, Cambridge, Theeuwes, B., De onafhankelijkheid van de advocaat. Over het gekwaak van de ganzen van het Capitool. Apeldoorn-Antwerpen,
VRIJ, ONVERVEERD
Verwijzingen . . .
. . . . .
. .
. . . . . . . . . .
interview met Shirin Ebadi in: Baltimore Sun, januari . zo onder meer Theeuwes, , p. . De gedragsregels worden opgesteld door de Nederlandse Orde van Advocaten en zijn, anders dan verordeningen, niet bindend. De Gedragsregels en andere wet- en regelgeving voor de advocatuur zijn te vinden in de Vademecum Advocatuur. De maatschappelijke inbedding van de hoogleraar Advocatuur betekent uiteraard niet dat hierdoor de onafhankelijkheid van de functie wordt aangetast. zie: www.advocatenvooradvocaten.nl en www.aeud.org De CCBE werd in opgericht als internationale vereniging die fungeert als schakel tussen de EU en Europa's nationale balies over alle aangelegenheden van wederzijds belang betreffende de uitoefening van het beroep van advocaat. “The core principles are, in particular: (a) the independence of the lawyer, and the freedom of the lawyer to pursue the client’s case.” aangenomen door het Eighth United Nations Congress on the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders in Havana. Vervolgens werden de Basic Principles op december door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties opgenomen in haar ‘Human rights in the administration of justice’-resolutie, zie www.unrol.org/doc.aspx?d=. Voorts spelen de Basic Principles vaak een rol in uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zie bijvoorbeeld: EHRM november , nr. / (Salduz t. Turkije), EHRM maart , nr. / (Nikula t. Finland), EHRC , , EHRM december , nr. / (Kyprianou t. Cyprus), RvdW , . Recommendation R () of the Committee of Ministers to the member States on the freedom of exercise on the profession of lawyer. Resolution on the legal profession and the general interest in the functioning of legal systems, /(RSP). Vermeld dient in dit verband te worden dat resoluties voor de lidstaten niet bindend zijn en particulieren hieraan geen rechten kunnen ontlenen. Tweede Kamer, -, , nr. . zie voor een uiteenzetting van de kernwaarden bijvoorbeeld Bannier en Fanoy, , p. -. Tweede Kamer, -, , nr. , p. . artikel Advocatenwet. artikel Advocatenwet. artikel a Advocatenwet. Tweede Kamer, vergaderjaar -, , nr. (Tweede nota van wijziging). voor achtergronden zie bijvoorbeeld het Rapport ‘Een maatschappelijke Orde’, Commissie Advocatuur, april . artikel en artikel a nieuwe Advocatenwet, zie Tweede Kamer, vergaderjaar -, , nr. , p. en p. . www.ccbe.eu/fileadmin/user_upload/NTCdocument/___CCBE_lett_.pdf
B. BÖHLER
. Tweede Kamer, -, , nr. en Advies van de Raad van State van februari , W../II. . advies van mei , Tweede Kamer, -, , bijlage bij nr. . . brief Procureurs-generaal van juni , Tweede Kamer, -, , bijlage bij nr. . . advies van mei , Tweede Kamer, -, , bijlage bij nr. . . toelichting op de Charter of the Core Principles of the European Legal Profession and Code of Conduct for the Legal Profession, p. . . Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar. . regel lid Gedragsregel . . regel ... . regel , IBA International Principles on Conduct for the Legal Profession. . regel . ABA Model Rule of Professional Conduct. . Bannier, , p. . . Inleiding Gedragsregels , onder . (Karakter van de gedragsregels). . voor een uitvoerige uiteenzetting van de inhoud en de reikwijdte van de advocatuurlijke plicht tot onafhankelijkheid zie Bannier, , p. - en Bannier en Fanoy, , p. -. . Bannier, , p. -. . regel Gedragsregels ; zie ook Bannier, , p. . . artikel Advocatenwet. . regel Gedragsregels . . bijvoorbeeld regel en regel lid Gedragsregels . . CCBE Code of Conduct regel .. . hiermee wordt niet bedoeld ‘officier of the court’ zoals in het Angelsaksische recht. ‘Functionaris van het recht’ betekent dat de advocaat een substantiële rol speelt bij de rechtspleging en dat deze rol fundamenteel is voor de goede rechtsbedeling. . de deugdethische is bijvoorbeeld te vinden in Goldman, , Goldman, , Luban, en Kruse, . . Kronman bespreekt in dit verband het voorbeeld van de lawyer-statesman, zie Kronman, , p. -; zie ook Kruse, , p. . . hierbij is met name van belang welke functie de advocaat in de rechtsstaat en voor de goede rechtsbedeling dient te vervullen. Instructief is in dit ervband de uiteenzetting van de rule of law in Tamanaha, , p. -. . Kronman, , p. . . hier kann wellicht aansluiting worden gezocht bij het onderzoek van Kruse en Markovits alsmede bij Levit en Linder, zie Kruse, ; Markovits, ; Levit en Linder, .
VRIJ, ONVERVEERD