Vriendenboekje Livret d amis

V.U.: Erik Verrept, Sainctelettesquare 17, 1000 Brussel Depotnummer: D/2008/7025/10 Vormgeving: www.beelzepub.com Druk: Joh. Enschedé-Van Muysewinkel

De Franse tekst is een vertaling van de oorspronkelijke Nederlandse tekst. Vertaling: Birgit Geudens

www.in-fusion.be

www.erfgoedbrussel.be

Vriendenboekje Livret d’amis

Ditt is een n vriendenboekje, v een bo oekje je vol mooie, m gekke, droevige en e n leuke l vragen. Het trekt kriskras door Brussel en wil iedereen van jong tot oud, klein tot groot of dik tot dun ontmoeten.

Ceci est un livret d’amis, un livret plein de questions intéressantes, humoristique, tristes et amusantes. Ce livret parcourt Bruxelles. Il veut rencontrer tout le monde: les jeunes et les personnes âgées, les grands et les petits, …

2

Infusion. Tranches de vie.

Infusion. Uit vele levens gegrepen.

Se croiser, c’est toujours un peu se rencontrer. Se rencontrer, c’est toujours un peu échanger. In-fusion raconte des rencontres et des situations. Des rencontres de et l’échange avec différentes personnes qui marchent dans la rue, se déplacent en train, vont chercher un pain chez le boulanger.

Elkaar tegenkomen is altijd een beetje ontmoeten. En ontmoeten is steeds verhalen uitwisselen. In-fusion vertelt over het ontmoeten van mensen en situaties. Het tegenkomen van en uitwisselen met verschillende mensen die door de straten wandelen, de trein nemen en brood halen bij de bakker.

De mois de mars 2008 jusqu’en janvier 2009, dix hôpitaux et leur environnement sont infectés par le virus de rencontres: In-fusion se niche littéralement dans le hall d’entrée et les salles d’attente pour dévoiler des histoires spéciales et sensibles sur la naissance, la douleur, les mythes liées à l’hôpital et beaucoup plus. Mouloud raconte des décisions qu’il doit vite prendre chez les urgences, Patrick donne toutes sortes d’informations sur la craniométrie et la physionomie, Luciana parle de sa profession comme coiffeuse, Naima et Joris te font découvrir les points névralgiques,...

Van maart 2008 tot januari 2009 worden tien ziekenhuizen en hun omgeving geïnfecteerd met het ontmoetingsvirus: In-fusion nestelt zich letterlijk in de inkomhal en de wachtzalen om je te laten kennismaken met bijzondere en gevoelige verhalen over geboorte, pijn, ziekenhuismythes en nog veel meer. Mouloud vertelt over de snelle beslissingen die hij moet nemen op de spoedafdeling, Patrick geeft interessante informatie over hersenschedelmeting en gelaatsuitdrukkingen mee, Luciana trakteert je op een kappersbabbel, Naima en Joris laten je kennis maken met pijnbeleving,...

Lorsque t’as écouté ces histoires, rencontré indirectement les personnes concernées, tu n’es plus la même personne à la sortie de l’exposition. Il s’est passé quelque chose. L’histoire t’as fait réfléchir et tu l’as incorporé de plusieurs manières: indigné, ému, triste, reconnaissant,... Ou elle ne te lâche peut-être pas parce que c’est une belle histoire. Tu as appris quelque chose.

Eens je deze verhalen hebt beluisterd, de personen erachter onrechtstreeks hebt ontmoet, wandel je niet meer als dezelfde persoon weer naar buiten. Er is iets met je gebeurd. Het verhaal heeft je aan het denken gezet en je draagt het op verschillende manieren mee: verontwaardigd, ontroerd, gelijkgestemd, verdrietig, herkennend,... Of misschien laat het je niet direct los omdat het gewoon een mooi verhaal is. Je hebt er iets van opgestoken.

Tu veux en savoir plus? Entre en juillet dans l’Hôpital César de Paepe ou en août l’UZ Brussel et visite l’exposition ambulante d’histoires orales d’In-fusion. Le projet In-fusion veut faire plus qu’offrir simplement des histoires. C’est ainsi qu’il rend chaque mois visite aux organisations locales pour le patrimoine et aux organisations pour les minorités ethnico-culturelles afin de développer des activités liées aux histoires dans les hôpitaux. Ceci facilite les rencontres directes entre les organisations, misant sur une collaboration à long terme. Pour ce livret d’amis, Faro asbl, le Forum van Ethnisch-culturele Minderheden (Minderhedenforum, la Cellule pour le patrimoine culturel de Bruxelles, Arthis asbl, Voem asbl, FZO-VL asbl et FAAB asbl se sont réunies pour se rencontrer par le biais de questions gaies, humoristiques, intéressantes et parfois tristes. Répondez aux questions dans ce livret d’amis, lisez les réactions des autres et découvrez les rêves de ta voisine et quel âge voudrais atteindre la femme d’en face.

In-fusion est un projet misant sur le patrimoine interculturel, développé par le Forum van Etnischculturele Minderheden (Minderhedenforum) et FARO. Interface flamand pour le patrimoine culturel à l’initiative du ministre flamand Bert Anciaux. Le projet veut réfléchir sur le patrimoine et l’interculturalité: il montre que le patrimoine et l’interculturalité se manifestent un peu partout dans notre vie quotidienne. Le patrimoine et l’interculuralité se montrent comme ils sont: toujours présents et presque invisibles lorsqu’on n’y fait pas attention. Si tu fais un effort pour réfléchir sur les rencontres quotidiens, tu te rends compte du fait que nous sommes tous un peu en ‘fusion’.

Nieuwsgierig geworden? Loop in juli eens binnen in het Ziekenhuis César De Paepe of in augustus in het Universitair Ziekenhuis Brussel en bezoek de rondreizende luistertentoonstelling van In-fusion. Omdat In-fusion meer wil doen dan alleen verhalen aanbieden, gaat het elke maand op consultatie bij lokale erfgoedorganisaties en allochtone verenigingen om samen passende activiteiten bij de ziekenhuisverhalen te ontwikkelen. Dit brengt rechtstreekse ontmoetingen tussen de organisaties teweeg die op lange termijn een blijvende samenwerking kunnen betekenen. Voor dit vriendenboekje kropen we (Faro vzw, het Minderhedenforum, de Erfgoedcel Brussel-VGC, Arthis vzw, Voem vzw, FZO-VL vzw, FAAB vzw) samen in de pen om met leuke, grappige, inspirerende en soms ook droevige vragen elkaar te leren kennen. Vul dit vriendenboekje in, lees rustig de reacties van de anderen en ontdek waar je buurvrouw over droomt en hoe oud de vrouw van achter het hoekje het liefst zou willen worden.

In-fusion is een intercultureel erfgoedproject dat gegroeid is uit initiatief van Vlaams minister Bert Anciaux en uitgewerkt door het Minderhedenforum en FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed. Het brengt een nieuwe manier van denken over erfgoed en interculturaliteit: het laat zien dat erfgoed en interculturaliteit ongemerkt in al onze gedragingen en gewoontes aanwezig zijn. Erfgoed en interculturaliteit worden getoond zoals het is: altijd aanwezig en als je er niet bij stilstaat is het bijna onzichtbaar. Als je dan toch even de moeite doet om stil te blijven staan bij het dagdagelijkse ontmoeten, dan besef je pas hoe ‘fusion’ we allemaal zijn.

3

Manuel

Handleiding

Ce livret d’amis passe de main en main et pose des questions intéressantes, humoristiques, tristes et surtout amusantes! Choisis un thème, réponds aux questions et passe le livret à quelqu’un d’autre. N’oublie surtout pas de mentionner ton nom, adresse ou numéro de téléphone et gagne un appareil photo digital! Si toutes les réponses sont notées et tu es à la fin de la chaîne, envoie un mail à info@in-fusion. be, téléphone au 02 213 10 88 ou envoie le livret à 51, rue du Poinçon, 1000 Bruxelles. Nous rembourserons les frais d’envoi.

Dit vriendenboekje reist van mens naar mens en stelt mooie, gekke, droevige en vooral leuke vragen! Kies een thema, vul het in en geef het boekje door aan iemand anders in je buurt. Vergeet vooral je naam en adres of telefoonnummer niet achter te laten en maak kans op één van de drie gratis digitale fototoestellen (een echte CANON powershot A470)! Zijn alle thema’s ingevuld en ben jij de laatste, geef een seintje op volgende adressen: [email protected], tel. 02 213 10 88 of 02 208 02 32, of stuur het boekje op naar In-fusion, Priemstraat 51, 1000 Brussel. Erfgoedcel Brussel-VGC, Sainctelettesquare 17, 1000 Brussel. We betalen je de portkosten terug.

4 Nous attendons tous les livrets pour le 25 août au plus tard! Le gagnant de l’appareil photo digital est proclamé le lundi 15 septembre, il recevra un message personnel. Consulte les sites web www.in-fusion.be et www.erfgoedcelbrussel.be pour plus d’informations. Les différents thèmes : 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Se lever Aller dormir Vieillir L’hôpital de l’avenir La naissance La mort Les remèdes

p. 6 p. 10 p. 16 p. 20 p. 25 p. 30 p. 34

8. Les médecins 9. L’apparence 10. Etre chez soi 11. Les émotions 12. Les animaux 13. Etre enfant 14. Avoir peur

p. 39 p. 44 p. 50 p. 55 p. 60 p. 64 p. 69

A qui passer ce livret ? : à ta voisine, à quelqu’un que tu rencontres dans la rue, à la personne dans la file d’attente derrière toi chez le boulanger, à ton meilleur ami, à quelqu’un de ton club des sports, à quelqu’un qui complètera et passera certainement ce livret. Ton livret d’amis t’accompagnera pendant tes vacances ? Faites en sorte que le livret revienne chez toi. Si nécessaire, traduis les questions ou enregistre toi-même les réponses. Comment répondre aux questions ? : avec beaucoup de plaisir et un bon bic. Il n’y a pas de réponses correctes ni incorrectes. Chaque réponse est intéressante. Si tu as des questions, tu peux contacter : • In-fusion, [email protected], 02 213 10 88 / 02 245 58 32 • Cellule pour le patrimoine de Bruxelles, [email protected], 02 208 02 11

Alle boekjes worden ten laatste op maandag 25 augustus terug verwacht! De winnaar van een digitaal fototoestel wordt bekend gemaakt op maandag 15 september en wordt persoonlijk verwittigd. Check de website www.in-fusion.be en www.erfgoedbrussel.be voor meer informatie. Uit welke thema’s kan je kiezen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Opstaan Slapen gaan Oud worden Het ziekenhuis van de toekomst Geboorte Dood Remedies

p.6 p. 10 p. 16 p. 20 p. 25 p. 30 p. 34

8. Dokters 9. Uiterlijk 10. Thuis voelen 11. Emoties 12. Dieren 13. Kind zijn 14. Bang zijn

p. 39 p. 44 p. 50 p. 55 p. 60 p. 64 p. 69

Aan wie kan je het boekje allemaal doorgeven: aan je buurvrouw, aan een willekeurig iemand op straat, aan de man achter je bij de bakker, aan je beste vriend, aan iemand uit je vereniging, aan iemand waarvan je zeker bent dat hij of zij het boekje goed zal invullen en weer doorgeven. Gaat je vriendenboekje mee op vakantie? Zorg er dan voor dat het boekje telkens weer bij jou terecht komt. Als het nodig is, help dan met het vertalen van de vragen of noteer de antwoorden zelf. Hoe vul je de vragen in: met veel plezier en een goede pen. Er bestaat niet zoiets als het foute of het juiste antwoord. Ieder vult de vragen in op zijn manier. Elk antwoord is interessant. Heb je nog vragen, neem dan contact op met: • In-fusion, [email protected], 02 213 10 88 / 02 245 58 32 • Erfgoedcel Brussel-VGC, [email protected], 02 208 02 32

5

Opstaan Se lever

Vul een thema in, geef het boekje door aan iemand anders en maak zo kans om een digitaal fototoestel te winnen! (zie p.4) Is het boekje vol, bezorg het dan terug aan In-fusion (zie p.4).

Réponds aux questions thématiques, passe le livret à quelqu’un d’autre et gagne un appareil photo digital! (voir p.5) Si le livret est plein, renvoie-le au projet In-fusion (voir p.5).

Handleiding: Er zijn geen goede of slechte antwoorden. We willen vooral dat je plezier hebt bij het invullen!

Manuel: Il n’y a pas de réponses correctes ni incorrectes. Nous voulons surtout que tu t’amuses en remplissant ce questionnaire!

Wanneer begint je dag? A quelle heure ta journée commence-t-elle ? ...........................................................................................................................

6

Hoe heet je (voornaam + familienaam)? Comment tu t’appelles (prénom + nom) ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wanneer ben je geboren? Quand es-tu né(e) ?

Hoe word je wakker (met muziek, door je moeder, door een alarm,...)? Comment tu te réveilles (avec de la musique, par ta maman, par une alarme,...) ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Waar woon je? Où habites-tu ?

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat is het eerste dat je doet als je opstaat? Qu’est-ce que tu fais premièrement quand tu te réveilles ?

Waar zou je het liefst willen wonen? Waarom? Où voudrais-tu habiter ? Pourquoi ? ...........................................................................................................................

Ben je lid van een vereniging? Es-tu membre d’une association ?

ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................

Heb je hobby’s? As-tu des hobbies ?

ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? ..............................................................................................

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Ontbijt je? Wat eet je dan? Prends-tu un petit-déjeuner ? Qu’est-ce que tu manges ? ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat is je favoriete plekje in Brussel? Waarom? Quel est ton lieu préféré à Bruxelles ? Pourquoi ?

Nam je als kind een ander ontbijt en waarom heb je dit veranderd? Tu prenais un autre petit-déjeuner en tant qu’enfant ? Si oui, pourquoi tu l’as changé ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Hoe kunnen we je het best contacteren (telefoon, gsm, email, postadres)? Comment pouvons-nous te contacter (téléphone, gsm, e-mail, adresse postale) ? ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

7

Wat is volgens jou een gezond ontbijt? Quel est selon toi un petit-déjeuner sain ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Kleef hier een foto/maak een tekening van iets dat, voor jou, te maken heeft met opstaan. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Colle une photo/faites un dessin de quelque chose qui, pour toi, réfère au fait de se lever. Tu peux envoyer cette photo par e-mail à [email protected], en mentionnant le thème et ton nom.

........................................................................................................................... 8

Wat kan je ’s ochtends niet missen (kop koffie, haarborstel, horloge,...)? Qu’est-ce qui ne peut pas manquer le matin (une tasse de café, une brosse, une horloge,...) ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Tot wanneer duurt je ochtend? Jusqu’à quelle heure dure ta matinée ? ...........................................................................................................................

Hoe ziet de perfecte ochtend er voor jou uit? Décris ton matin idéal ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wat is voor jou het belangrijkste moment van de dag? Quel est pour toi le moment le plus important de la journée ? ...........................................................................................................................

Ken je een spreekwoord dat te maken heeft met opstaan, ontbijten of het begin van de dag? Welk? Connais-tu un proverbe qui réfère au fait de se lever, de prendre le petitdéjeuner ou au début de la journée ? Lequel ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

9

Slapen gaan Aller dormir





Hoe laat ga je meestal slapen? A quelle heure en général vas-tu dormir ? ...........................................................................................................................

Hoe heet je (voornaam + familienaam)? Comment tu t’appelles (prénom + nom) ? 10

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wanneer ben je geboren? Quand es-tu né(e) ? ...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

Lees je in bed? Waarom? Lis-tu des livres dans ton lit ? Pourquoi?


ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Wat doe je voor je in bed kruipt (tanden poetsen, lenzen uitdoen, gezicht wassen, haar in krullers zetten, het eten voor de poes klaarzetten,...)? Qu’est-ce que tu fais avant d’aller dormir (brosser les dents, enlever les lentilles, laver la face, mettre les bigoudis, donner à manger au chat,...) ?

ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................

Wat is je favoriete plekje in Brussel? Waarom? Quel est ton lieu préféré à Bruxelles ? Pourquoi ? ...........................................................................................................................


........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Kijk je televisie in bed? Regardes-tu la télé dans ton lit ? ...........................................................................................................................

Wat is je favoriete slaapkledij? Quels sont tes vêtements préférés pour dormir ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

In welke kledij gaan/gingen je grootouders slapen? Comment tes grands-parents sont-ils vêtus pour aller dormir ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

11

12

Hoe ziet je bed eruit? Quel est le look de ton lit ?

Wat doe je bij slapeloosheid? Que fais-tu en cas d’insomnie ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Sta je ’s nachts soms op? Tu te lèves parfois la nuit ?

Hoe ziet je slaapruimte eruit? Quel est le look de ta chambre à coucher ?

ja • oui

neen • non

soms • parfois

13

Wat doe je dan? Qu’est-ce que tu fais alors ? .......................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Slaap je met het raam open of gesloten? Waarom? Dors-tu avec la fenêtre ouverte ou fermée ? Pourquoi ?

Hoe ziet/zag de slaapruimte van je grootouders eruit? Quel est le look de la chambre à coucher de tes grands-parents ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Slaap je alleen? Dors-tu seul(e) ?

...........................................................................................................................

Wat is het belangrijkste voorwerp in je slaapkamer? Quel est l’objet le plus important dans ta chambre à coucher ? ...........................................................................................................................

Wat is het leukste voorwerp in je slaapkamer? Quel est l’objet le plus fun dans ta chambre à coucher ?

...........................................................................................................................

Ken je een slaapliedje? Geef de eerste regels mee. Connais-tu une berceuse ? Cite les première règles. ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat had je als kind zeker nodig om te kunnen slapen? Qu’est-ce qu’il te fallait dans ton enfance pour t’endormir ?

Wat helpt je om goed te slapen? Comment assures-tu un bon sommeil ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat doe je als je gedroomd hebt? Qu’est-ce que tu fais lorsque t’as rêvé ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Kleef hier een foto van het voorwerp uit je slaapkamer dat voor jou het meest betekent. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld thema en naam. Colle une photo d’un objet de ta chambre à coucher qui signifie le plus pour toi. Tu peux envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant le thème et ton nom.

........................................................................................................................... 14

Hebben je dromen een betekenis? Welke? Tes rêves ont-ils une signification ? Laquelle ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Vertel je erover? Tu les racontes ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Hoe lang moet je slapen om uitgerust te zijn? Il te faut combien d’heures de sommeil pour te sentir reposé(e) ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

15

Oud worden Vieillir





Wanneer ben je oud? A quel âge selon toi est on vieux/vieille ? ...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Hoe oud zou je graag worden? Voudrais-tu devenir vieux/vieille ? ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Zou je graag onsterfelijk zijn? Waarom niet/wel? Voudrais-tu être immortel(le) ? Pourquoi/pourquoi pas ? ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Waar zou je het liefst willen wonen? Waarom? Où voudrais-tu habiter ? Pourquoi ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat moet je doen om lang te kunnen leven? Qu’est-ce qu’on doit faire, selon toi, pour garantir une longue vie ?


ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Moet je gezond leven om oud te kunnen worden? Doit-on vivre sainement pour atteindre un certain âge ? ...........................................................................................................................



Ken je iemand die zeer oud is geworden? Wie? Hoe oud? Connais-tu quelqu’un qui est devenu très vieux/vieille ? Qui ? Quel âge ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

17

18

Wie zou er van jou altijd mogen blijven leven? Waarom? De qui voudrais-tu qu’il/elle vit éternellement ? Pourquoi ?

Welke oude mensen bewonder je? Waarom? Quelles personnes âgées admires-tu ? Pourquoi ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Bezit je een voorwerp dat oud is? Welke betekenis heeft het voor jou? Is het een familiestuk? Possèdes-tu un ancien objet ? Cela a une signification spéciale pour toi ? Est-ce un souvenir de famille ?

Kleef hier een foto van iets of iemand dat oud is en dat voor jou een bijzondere betekenis heeft. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld thema en naam. Colle une photo d’un objet ou d’une vieille personne ayant une signification spéciale pour toi. Tu peux envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant le thème et ton nom.

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Waar zou je graag wonen als je oud bent? Waarom? Où aimerais-tu habiter lorsque t’es vieux/vieille ? Pourquoi ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Waar word je oud (rusthuis, familie, alleen,...)? Où est-ce que tu comptes vieillir (maison de repos, chez la famille, seul(e),...) ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Waar werden je grootouders oud? Où tes grands-parents ont-ils vieilli ? ...........................................................................................................................

Ben je bang om oud te worden? As-tu peur de vieillir ? ...........................................................................................................................

19

Het ziekenhuis van de toekomst L’hôpital de l’avenir





Wat is het eerste dat je opvalt als je een ziekenhuis binnenkomt? Qu’est-ce que tu marques surtout en entrant dans un hôpital ? ...........................................................................................................................

20


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Wat zou je er onmiddellijk willen veranderen? Qu’est-ce que tu voudrais immédiatement changer ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat mis je in een ziekenhuis? Qu’est-ce qui te manque dans un hôpital ?



ja • oui

neen • non

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


...........................................................................................................................

ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? ..............................................................................................

Heb je graag dat er muziek in een ziekenhuis wordt gespeeld? Zo ja, welke muziek? Préfères-tu la musique dans un hôpital ? Si oui, quel genre de musique ? ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................


Wat zou je het liefst te eten krijgen in een ziekenhuis? Qu’est-ce que tu préfères manger à l’hôpital ? ...........................................................................................................................

Hoe kunnen we je het best contacteren (telefoon, gsm, email, postadres)? Comment pouvons-nous te contacter (téléphone, gsm, e-mail, adresse postale) ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

21

Hoe ziet het ideale ziekenhuis eruit (kleur, gebouw, groot/klein, veel planten, ...)? Quel est pour toi le look idéal d’un hôpital (couleur, bâtiment, grand/petit, beaucoup de plantes, ...) ?

Denk je dat er in de toekomst nog ziekenhuizen nodig zijn? Crois-tu que nous avons encore besoin d’hôpitaux dans le futur ? ja • oui neen • non

...........................................................................................................................

Waarom? Pourquoi ? ..........................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Moet er plaats zijn voor religie in een ziekenhuis? Est-ce qu’on doit avoir l’occasion de pratiquer sa religion à l’hôpital ? ja • oui neen • non

Bestaan er binnen honderd jaar nog ongeneeslijke ziektes? Est-ce qu’il y aura encore des maladies incurables dans cent ans ?

22

23

Waarom? Pourquoi ? .......................................................................................... ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je al eens een ziekenhuis in het buitenland bezocht? As-tu déjà visité un hôpital ailleurs ? ja • oui

Waar zou je het liefst een pilletje voor uitvinden? Pour quelle maladie voudrais-tu inventer une pilule ?

neen • non

...........................................................................................................................

Waarom? Pourquoi ? ..........................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je nog iets bewaard van je ziekenhuisbezoek (nierstenen, je naambandje, een plaaster,...)? As-tu gardé un souvenir de ton séjour à l’hôpital (des calculs rénaux, un plâtre,...) ? ja • oui neen • non

Wat is het grootste verschil? Quelle est la plus grande différence ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Hoe ziet het ziekenhuis van de toekomst er volgens jou uit? Quel est pour toi l’hôpital de l’avenir ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Geboorte La naissance Wat? Kleef er hier een foto van. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Quoi exactement ? Prends une photo et colle celle-ci ici. Tu peux envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant le thème et ton nom.




...........................................................................................................................


Waar woon je? Où habites-tu ? ...........................................................................................................................



ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................



25



Waar zou je zelf het liefst geboren zijn en waarom? Où voudrais-tu être né(e) et pourquoi ? Wat weet je over je eigen geboortedag? Qu’est-ce que tu sais de ta propre naissance ?

...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... 26

...........................................................................................................................

Wat heb je (of hebben je ouders) bewaard van je eigen geboorte? Qu’est-ce que tu as conservé ou qu’est-ce que tes parents ont conservé de ta naissance ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Vier je je verjaardag? Fêtes-tu ton anniversaire ?

ja • oui

neen • non

Hoe? Waarom? Si oui, comment et pourquoi ? .................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Op welk manier kondig je de geboorte aan (kaartje, sms, mond-tot-mond,...)? Comment annonces-tu une naissance (carte, sms, bouche-à-oreille,...) ? 27

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Hoe vertelden ze jouw vroeger waar de kinderen vandaan kwamen (ooievaar, bloemkool, stoomboot,...)? Comment as-tu jadis appris d’où viennent les bébés (cigogne, chou-fleur, bateau à vapeur,... ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Of ken je nog andere verhalen ‘vanwaar de kindjes komen’? Connais-tu d’autres versions de ‘d’où viennent les bébés’ ?

Heb je zelf kinderen/een jong broertje of zusje/een petekindje/ een neefje of nichtje? Zo ja, wat heb je bijgehouden van hun geboorte? As-tu des enfants/un frère cadet ou une sœur cadette/un filleul ou une filleule/ un cousin ou une cousine ? Si oui, qu’est-ce que tu as conservé de leur naissance ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Hoe zoek je een naam voor je kind? Heb je hiervoor een speciale reden (familietraditie, geloof, mooie naam, speciale betekenis,...)? Comment cherches-tu un nom pour ton enfant ? As-tu une raison spéciale (tradition, religion, beau nom, signification spéciale,...) ?

...........................................................................................................................

Waar worden in jouw omgeving kinderen geboren (thuis, ziekenhuis, in familiekring,...)? Où les enfants sont-ils nés dans ton entourage (à la maison, à l’hôpital, en famille,...) ? ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Welke naam had je graag aan jezelf gegeven? Quel nom voudrais-tu donner à toi-même ? ...........................................................................................................................

Hoe vier je een geboorte? Comment fêtes-tu une naissance ?

Plak hier een foto dat voor jou het meeste betekenis heeft in verband met geboorte? Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld thema en naam. Colle une photo importante pour toi relative à la naissance ? Tu peux également envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant le thème et ton nom.

........................................................................................................................... 28

29

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wat eet je bij een geboorte? Qu’est-ce que tu manges à l’occasion d’une naissance ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Geef je een geschenk? Zo ja, welk geschenk? Présentes-tu un cadeau ? Si oui, lequel ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wat vertel je het eerst aan je pasgeboren kindje? Quels sont les premiers mots que tu dis à ton nouveau-né ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Welke kleur draagt, volgens jou, een pasgeboren jongetje? Quelle couleur porte selon toi un nouveau-né ? ...........................................................................................................................

Welke kleur draagt, volgens jou, een pasgeboren meisje? Quelle couleur porte selon toi une nouvelle-née ? ...........................................................................................................................

Dood La mort





Wat doe je als je verdrietig bent? Qu’est-ce que tu fais quand tu es triste ? ...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat doe je om iemand te troosten als er iemand overleden is? Qu’est-ce que tu fais pour consoler quelqu’un lorsque quelqu’un est décédé ?


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Hoe wil je zelf getroost worden als er iemand overleden is? Comment voudrais-tu être consolé(e) lorsque quelqu’un est décédé ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je ooit al om een overleden iemand gerouwd? Om wie? As-tu déjà été en deuil de quelqu’un ? De qui ?


ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Heb je om deze persoon gerouwd/verdriet gehad? As-tu été en deuil/as-tu eu du chagrin ?

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................



...........................................................................................................................

Hoe verloopt bij jou een afscheid van een overledene (begrafenis, crematie, ceremonie,...)? Comment se déroule un adieu d’une personne décédée (enterrement, crémation cérémonie,...) ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

31

Hoe wordt een overledene herdacht? Zijn er voorwerpen die hiernaar verwijzen (bidprentje, graf, steentje,...)? Comment commémores-tu une personne décédée ? Y a-t-il des objets y référant (mémento, tombe, pierre,...) ? ...........................................................................................................................

Heb je nog een voorwerp van een overledene dat je koestert? Zo ja, kleef er hier een foto van in. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. As-tu encore un objet d’une personne décédée que tu conserves chèrement ? Si oui, colle une photo ici. Tu peux également envoyer la photo par e-mail à [email protected] en mentionnant le thème et ton nom.

........................................................................................................................... 32

...........................................................................................................................

Hoe hou je een herinnering aan de overledene in stand? Comment gardes-tu la mémoire d’une personne décédée ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Geef je soms de naam van een overledene door aan je kind? Zo ja, hoe en waarom? Tu donnes le nom d’une personne décédée à ton enfant ? Si oui, comment et pourquoi ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Geloof je in leven na de dood? Zo ja, op welke manier? Crois-tu en une vie après la mort ? Si oui, de quelle façon ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Ben je bang voor de dood? Waarom wel/niet? As-tu peur de la mort ? Pourquoi/pourquoi pas ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

33

Remedies Les remèdes





Wat doe je als je pijn hebt? Qu’est-ce que tu fais quand tu as mal ? ...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Naar wie ga je als je pijn hebt (dokter, specialist, familie,...)? Qui est-ce que tu consultes quand tu as mal (médecin, spécialiste, famille,...) ?


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Wat is de ergste pijn die je ooit hebt gehad? Quelle est la plus grave douleur que tu as jamais eue ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat heb je van je ouders/grootouders geleerd te doen als je pijn hebt? Qu’est-ce que tu as appris de tes parents/grands-parents pour combattre le mal ?


ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

................................................................................................................................ ................................................................................................................................

Heb je eigen middeltjes tegen of wat doe je bij As-tu tes propres remèdes ou qu’est-ce que tu fais en cas

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................


koorts? de fièvre ? ....................................................................................................................

buikpijn? de maux d’estomac ? ....................................................................................................................


spierpijn? de myalgie ?

...........................................................................................................................

....................................................................................................................

35

een open wondje? d’une plaie ouverte ? ....................................................................................................................

Hoe werd je vroeger getroost als je pijn had? Comment on te consolais jadis quand tu avais mal ? ...........................................................................................................................

hoofdpijn? de maux de tête ? ........................................................................................................................... .................................................................................................................... ...........................................................................................................................

een brandwonde? d’une brûlure ? 36

...........................................................................................................................

Welke van deze middeltjes/medicijnen zou je zeker doorgeven naar de toekomst? Quels de ces remèdes/médicaments passeras-tu aux générations à venir ? ...........................................................................................................................

Hoe troost je zelf iemand met pijn? Comment consoles-tu quelqu’un qui a mal ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Gebruik je soms stilte/meditatie/gebed als medicijn? Waarom wel/niet? Est-ce que tu utilises parfois le silence/la méditation/la prière comme remède ? Pourquoi oui/non ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Welke medicijnen neem je zeker mee als je op reis gaat? Quels médicaments t’accompagnent lors d’un voyage ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je soms last van stress? Souffres-tu parfois du stress ?

Kan muziek ook een medicijn zijn? Zo ja, welke muziek? La musique peut-elle être un remède ? Si oui, quelle musique ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Is stress een ziekte? Le stress est-il une maladie ?

Moet een medicijn slecht smaken om goed te zijn? Un médicament doit-il goûter mauvais pour être efficace ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Is troost een medicijn? Waarom wel/niet? La consolation est-elle un remède ? Pourquoi oui/non ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je een eigen middeltje tegen stress? As-tu tes propres remèdes contre le stress ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

37

Dokters Les médecins Schrijf in de ruimte voorzien voor de foto de tekst van je beste troostliedje of het recept van een eigen middeltje. Ecris dans l’espace prévu pour la photo le texte de ta chanson de consolation préférée ou la recette de ton propre remède.




...........................................................................................................................





ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................



39



Wie consulteer je als je ziek bent? Qui consultes-tu lorsque tu te sens malade ?

40

Wat moet een dokter zeker kunnen (goed luisteren, veel tijd uittrekken,...)? Quelles sont les capacités nécessaires d’un médecin (écouter, prendre son temps, ...) ? ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Ga je soms naar een dokter? Tu vas parfois chez le médecin ?

Waar let je zeker op als je naar een dokter gaat? A quoi fais-tu attention si tu vas chez le médecin ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je een eigen huisdokter? As-tu un médecin de famille ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Is je dokter een belangrijk persoon voor jou? Ton généraliste est-il une personne importante pour toi ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Hoe ziet je dokter eruit (kleding, leeftijd, dik/dun, man/vrouw,...)? Quel est l’apparence de ton médecin (vêtements, âge, gros/mince, homme/ femme,...) ?

Wat is het gekste advies dat je ooit van een dokter hebt gekregen? Quel est le conseil le plus fou jamais donné par un médecin ?

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Moet een dokter een man of een vrouw zijn? Préfères-tu un médecin masculin ou féminin ? ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wat herinner je je nog van je eerste doktersbezoek? Qu’est-ce que tu te rappelles de ta première visite médicale ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wat valt je het eerst op aan een dokter? Qu’est-ce que tu marques en voyant un médecin pour la première fois ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Geef je hem/haar een hand? Tu lui donnes la main ? ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat valt je het eerst op aan een wachtkamer (klein, groot, geur, licht, veel wachtenden,...)? Qu’est-ce que tu marques dans la salle d’attente (étroite, large, l’odeur, la lumière, beaucoup de patients,...) ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

41

Waar hou je je mee bezig in een wachtkamer (lezen, andere mensen bestuderen, muziek beluisteren, je vervelen,...)? Comment passes-tu ton temps dans la salle d’attente (lire, observer les autres patients, écouter la musique, t’énerver,...) ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... 42

...........................................................................................................................

Komt je dokter soms ook aan huis? Ton généraliste vient-il parfois chez toi ? ...........................................................................................................................

Waar ontvang je de dokter als hij aan huis komt? Waarom? Où accueilles-tu le généraliste lorsqu’il vient chez toi ? Pourquoi ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Als je je dokter niet in geld mocht betalen, wat zou je hem dan geven voor een consultatie? Supposes que tu ne peux pas payer ton généraliste avec de l’argent, qu’est-ce que tu lui donnerais pour la consultation ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Kleef hier een foto van een persoon die voor jou heel belangrijk is en die je zeker mee op doktersbezoek zou willen meenemen als je je niet lekker voelt. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Colle une photo d’une personne très importante pour toi, dont tu veux qu’il/ elle t’accompagne lors d’une visite médicale quand tu te sens malade. Tu peux également envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant clairement le thème et ton nom. 43

Uiterlijk L’apparence





Hoe groot ben je? Combien tu mesures ? ...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

Welke kleur haar heb je? Quelle est la couleur de tes cheveux ? ...........................................................................................................................


Wat is de kleur van je ogen? Quelle est la couleur de tes yeux ? ...........................................................................................................................


Kleur je je nagels? Est-ce que tu colories tes ongles ? ...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


ja • oui

neen • non

Kleur je je haar? Est-ce que tu peins tes cheveux ? ...........................................................................................................................

Welke? Laquelle ? ............................................................................................... ...........................................................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................

Heb je een gaatje in je oren/neus/navel/...? As-tu un piercing dans tes oreilles/ton nez/ton nombril/... ? ...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je een tatoeage? As-tu un tatouage ?


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

45

46

Draag je sieraden? Welke? Bewaar je deze voor je kinderen? Hebben ze een betekenis? Portes-tu des bijoux ? Lesquels ? Tu les conserves pour tes enfants ? Ont-ils une signification spéciale ?

Wat is voor jou het mooiste stukje van je lichaam? Waarom? Quelle est pour toi la partie la plus belle de ton corps ? Pourquoi ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Als mensen je voor het eerst zien, hoe wil je dan overkomen (streng, slim, lief, beleefd, knap,...)? Si on te rencontre pour la première fois, quelle impression veux-tu donner (sévère, intelligent(e), mignon(ne), poli(e), beau/belle,...) ?

...........................................................................................................................

Wat is er voor jou opvallend aan je uiterlijk? Qu’est-ce qui, selon toi, marque ton apparence ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Ben jij blij met je eigen uiterlijk? Waarom? Es-tu content(e) de ton apparence ? Pourquoi ?

Wat doe je aan je uiterlijk zodat je jezelf bent (stijl van kleding, haartooi, lichaamsversiering, ...)? Comment changes-tu ton apparence pour être toi-même (style de vêtements, cheveux, décoration corporelle, ...) ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat zou je graag aan je eigen uiterlijk veranderen? Qu’est-ce que tu voudrais changer ?

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Hoe verzorg je je lichaam het best? Comment préfères-tu soigner ton corps ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Zou je graag vleugels willen hebben? Waarom? Voudrais-tu avoir des ailes ? Pourquoi ?

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat is voor jou het belangrijkste stukje van je lichaam? Waarom? Quelle est pour toi la partie la plus importante de ton corps ? Pourquoi ?

Kijk je vaak naar andere mensen? Waarom wel/niet? Tu observes souvent les autres ? Si oui/non, pourquoi ? ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

47

Wat valt je het meest op als je naar andere mensen kijkt? Qu’est-ce que tu vois surtout lorsque tu observes les autres ?

Wat vond/vind je vroeger/nu het mooiste aan je moeder? Qu’est-ce que tu trouvais le plus beau au corps de ta mère ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Waar en wanneer kijk je het meest naar andere mensen? Où et quand observes-tu surtout les autres ?

Wat vond/vind je vroeger/nu het mooiste aan je vader? Qu’est-ce que tu trouvais le plus beau au corps de ton père ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Hoe ziet een gezond iemand er uit? Quelle est l’apparence d’une personne en bonne santé ?

Kleef hier een foto van een voorwerp of van iemand die voor jou heel belangrijk is. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Colle une photo d’un objet ou d’une personne très important(e) pour toi. Tu peux également envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant clairement le thème et ton nom.

48

49

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Is uiterlijk belangrijker/even belangrijk/minder belangrijk dan je innerlijk? L’apparence est-elle plus importante/aussi importante/moins importante que l’âme ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Kan je aan het uiterlijk van iemand zien of hij vriendelijk/slim/agressief/... is? Hoe? L’apparence prouve-t-elle qu’il s’agit d’une personne gentile/intélligente/ agressive/... ? Comment ? ................................................................................................................................ ................................................................................................................................ ................................................................................................................................

Heb je ooit al eens iemand volledig fout ingeschat door het uiterlijk? As-tu déjà commis l’erreur d’estimer quelqu’un sur base de son apparence ? ...........................................................................................................................

Thuis voelen Etre chez soi





Waar voel jij je het meest thuis? Waarom? Où est-ce que tu te sens chez toi ? Pourquoi ? ...........................................................................................................................

50


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Zou je liever in een ander land wonen dan waar je nu woont? Préfères-tu habiter dans un autre pays que celui dans lequel tu habites maintenant ? ja • oui Waar? Où exactement ?

...........................................................................................................................


neen • non

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Hoe ziet jouw ideale woonplekje eruit? Peux-tu décrire ta résidence idéale ?


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................

Wat is je lievelingsplekje in huis? Quelle est ta place préférée dans ta maison ?

neen • non

...........................................................................................................................

Welke? Lesquels ? ..............................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Waaraan laat jij zien dat je huis van jou is? Comment montres-tu qu’il s’agit de ta maison ?


ja • oui

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

51

Wat zou je graag aan je huis veranderen? Qu’est-ce que tu préfères changer à ta maison ?

52

...........................................................................................................................

Als je voor lange tijd op reis zou vertrekken of naar een ander land zou verhuizen, wat zou je dan zeker meenemen? Qu’est-ce que tu porterais sur toi, si tu partais en voyage pour longtemps ou déménageais vers un autre pays ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je een favoriete plek in de stad/gemeente/wijk waar je woont? As-tu un lieu préféré dans la ville/la commune/le quartier où tu habites ? ja • oui neen • non

...........................................................................................................................

Welke en waarom? Lequel et pourquoi ? ..............................................................

Als je voor lange tijd op reis zou vertrekken of naar een ander land zou verhuizen, wie zou je dan zeker meenemen? Qui pourrais t’accompagner, si tu partais en voyage pour longtemps ou déménageais vers un autre pays ?

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wat is er opvallend aan de wijk waar je woont? Qu’est-ce qui marque le quartier dans lequel tu habites ? ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Welke plaats (op de wereld) zou je zeker willen bewaren voor de toekomst? Quel lieu (dans le monde entier) voudrais-tu certainement conserver pour les générations à venir ?

Wat zou je graag aan je wijk veranderen? Qu’est-ce que tu voudrais changer ?

...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Als je in het ziekenhuis zou liggen, welke plek zou je dan het meeste missen? Si jamais tu serais hospitalisé(e), quel lieu te manquera le plus ? ...........................................................................................................................

Als je zomaar op vakantie mocht vertrekken, naar waar zou je dan gaan? Si jamais tu pourrais partir en vacances, où irais-tu ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat speelt een belangrijke rol om je ergens thuis te voelen (taal, familie, weer,...)? Qui/quoi joue un rôle important pour te sentir quelque part chez toi (la langue, ta famille, le temps, …) ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

53

Emoties Les émotions Kleef hier een foto van het voorwerp of de persoon die je zeker mee zou nemen als je aan een lange reis begint of als je emigreert. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Colle une photo d’un objet ou d’une personne qui pourrais t’accompagner lors d’un long voyage ou en cas d’émigration. Tu peux envoyer également cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant clairement le thème et ton nom.




...........................................................................................................................





ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................



55



Is lachen gezond? Cela fait du bien de rire ? Wat is voor jou een heel belangrijke emotie? Quelle est pour toi une émotion très importante ? ...........................................................................................................................

56

Wat zijn de emoties die het meest voorkomen? Quelles sont les émotions les plus fréquentes ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

ja • oui

neen • non

soms • parfois

Waarom? Pourquoi ? .......................................................................................... ...........................................................................................................................

Wanneer heb je voor het laatst heel hard gehuild? Waarom? Quand as-tu dernièrement pleuré à chaudes larmes ? Pourquoi ? 57

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Is huilen gezond? ja • oui Cela fait du bien de pleurer ?

Wat maakt je vrolijk? Qu’est-ce qui te rend heureux(se) ?

Waarom? Pourquoi ? ..........................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

neen • non

soms • parfois

...........................................................................................................................

Wat ontroert je? Waarom? Qu’est-ce qui peut t’émouvoir ? Pourquoi ?

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wat maakt je ongelukkig? Qu’est-ce qui te rend malheureux(se) ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat vind je van volgende uitspraken: Qu’est-ce que tu penses des affirmations reprises ci-après:

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wanneer heb je voor het laatst heel hard gelachen? Waarom? Quand tu t’es dernièrement tordu(e) de rire ? Pourquoi ?

waar vrai

Vroeger lachten de mensen vaker. Jadis, les gens riaient plus.

niet waar geen idee faux je ne sais pas

Waarom wel/niet? Pourquoi (pas) ? ....................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Vrouwen huilen sneller dan mannen. Les femmes pleurent plus souvent que les hommes.

...........................................................................................................................

Waarom wel/niet? Pourquoi (pas) ? .................................................................... ...........................................................................................................................

Huil of lach je soms als je een verhaal leest/hoort/bekijkt? Tu pleures ou tu ris parfois en lisant/écoutant/regardant une histoire ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Kleef hier een foto van iets of iemand die bij jou veel emoties oproept. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Colle une photo de quelque chose ou de quelqu’un qui provoque beaucoup d’émotions chez toi. Tu peux également envoyer la photo par e-mail à [email protected] en mentionnant clairement le thème et ton nom.

Vertel een mop of grapje uit je kindertijd: Racontes une blague de ton enfance: 58

59

........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Als je een wens mocht doen, wat zou ze dan zijn? Tu peux faire un voeux … lequel ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Dieren Les animaux





Spelen dieren een belangrijke rol in je leven? ja • oui neen • non Les animaux jouent-ils un rôle important dans ta vie ? soms • parfois Hoe? Comment ? ................................................................................................

60


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


Wat is het meest nuttige dier dat je kent? Waarom? Quel est selon toi l’animal le plus utile ? Pourquoi ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Welk dier boezemt je het meeste angst in? Waarom? Quel animal te fait le plus peur ? Pourquoi ?


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Heeft een dier een ziel? Un animal a-t-il un âme ?

ja • oui neen • non weet ik niet • je ne sais pas

Wanneer wordt een dier een huisdier? Quand un animal devient-il un animal domestique ?

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................



...........................................................................................................................

Praat je tegen dieren? Tu parles aux animaux ?

ja • oui

neen • non

Waarom wel/niet? Pourquoi (pas) ? ................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

61

62

ja • oui

neen • non

Welk dier is in jouw religie belangrijk? Waarom? Quel animal est important pour ta religion ? Pourquoi ?

Is de mens een dier? L’homme est-il un animal ?

...........................................................................................................................

Waarom wel/niet? Pourquoi (pas) ? ....................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Hebben sommige dieren geneeskundige eigenschappen? Certains animaux ont-ils des capacités médicinales ? ja • oui neen • non weet ik niet • je ne sais pas

...........................................................................................................................

Zo ja, welke? Si oui, lesquelles ?......................................................................... ...........................................................................................................................

Met welk dier kan je jezelf het meest vergelijken? Tu te compares le plus à quel animal ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Ken je dieren die symbolisch heel belangrijk zijn? Connais-tu des animaux symboliquement très importants ? ja • oui neen • non weet ik niet • je ne sais pas Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Ken je mythologische dieren? Connais-tu des animaux mythologiques ?

ja • oui

neen • non

Welke? Zou je graag hebben dat ze echt bestaan? Lesquels ? Voudrais-tu qu’ils existeraient ? ........................................................................................................................... ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Welk dier lijkt het meest op de mens? Waarom? Quel animal ressemble le plus aux hommes ? Pourquoi ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Kleef hier een foto van een dier dat voor jou een bepaalde betekenis heeft. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Colle une photo d’un animal important pour toi. Tu peux également envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant clairement le thème et ton nom.

63

Kind zijn Etre enfant





Vond je het leuk om een kind te zijn? Waarom? Tu aimais être un enfant ? Pourquoi ? ...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat zou je veranderen aan je eigen kindertijd? Qu’est-ce que tu voudrais changer à ton enfance ?


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wie was/waren de belangrijkste perso(nen) in je opvoeding? Qui était la/les personne(s) le(s) plus importante(s) pour ton éducation ?


...........................................................................................................................

...........................................................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Heb je broers of zussen? As-tu des frères ou des soeurs ? ...........................................................................................................................

Wat was voor jou een heel belangrijke gebeurtenis toen je kind was? Quel était pour toi un évènement très important dans ton enfance ? ...........................................................................................................................



...........................................................................................................................

Wat was voor jou een heel leuke gebeurtenis toen je kind was? Quel était pour toi un évènement très gai dans ton enfance ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

65

Welke spelletjes speelde je vroeger het liefst? Quels étaient tes jeux préférés ?

Welke waarden wil je zeker meegeven aan je eigen kinderen? Quelles valeurs veux-tu donner à tes propres enfants ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Heb je ooit een knuffelpop/dier gehad of heb je het nog steeds? Tu as eu une poupée/un animal préféré ou tu l’as encore ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Welke eigenschappen zijn er belangrijk voor een kind? Quelles qualités sont importantes pour un enfant ?

66

67

Wanneer was je, volgens jou, geen kind meer? Quand, selon toi, s’est arrêté ton enfance ? ...........................................................................................................................

Wanneer ben je volwassen? Vier je dit? Verandert er iets als je volwassen bent? Was dit een belangrijk moment voor jou? Quand es-tu adulte ? Tu le fêtes ? Qu’est-ce qui change lorsque tu es adulte ? C’était un moment important pour toi ? ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Welke voorwerpen wil je zeker meegeven aan je eigen kinderen? Quels objets veux-tu certainement transmettre à tes propres enfants ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Welke kinderspelletjes wil je het liefst meegeven naar de toekomst toe? Quels jeux d’enfants veux-tu conserver pour les générations à venir ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Geloof je in de uitspraak dat sommige mensen nooit volwassen worden? Crois-tu l’affirmation que certaines personnes ne deviennent jamais adulte ?

Wat is in jouw omgeving de beste plaats voor kinderen? Quel est dans ton environnement la meilleure place pour les enfants ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Geloof je in de uitspraak dat meisjes sneller volwassen worden dan jongens? Crois-tu l’affirmation que les filles deviennent plus vite adulte que les garçons ? ...........................................................................................................................

Wat is er, volgens jou, belangrijk in het leven van een kind? Qu’est-ce qui, selon toi, est important dans la vie d’un enfant ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Bang zijn Avoir peur Kleef hier een foto die voor jou iets belangrijks uitdrukt van je kindertijd. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Colle une photo qui exprime quelque chose d’important de ton enfance. Tu peux également envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant clairement le thème et ton nom.




...........................................................................................................................





ja • oui

neen • non

Welke? Laquelle ? ...............................................................................................


ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? .............................................................................................. ...........................................................................................................................



69



Heb je soms nachtmerries? As-tu parfois des cauchemars ? Was je als kind vaak bang? Tu avais souvent peur en tant qu’enfant ?

ja • oui

neen • non

soms • parfois

Vertel je ze? Tu les racontes ? ja • oui neen • non soms • parfois Hebben ze een betekenis? Ont-ils une signification ?

Waar was je als kind bang voor? Tu avais peur de quoi ? 70

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Ben je er soms nog steeds bang voor? Tu en as toujours peur ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

Wat gebeurt er met je als je bang bent (bibberen, bezwete handen, hoofdpijn krijgen,...)? Qu’est-ce qui se passe lorsque tu as peur (trembler, les mains mouillées, les maux de tête,...) ? ...........................................................................................................................

Hoe kan je nachtmerries voorkomen? Comment peux-tu éviter les cauchemars ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Wat was voor jou een heel droevige/pijnlijke gebeurtenis toen je kind was? Quel était pour toi un moment très triste/douloureux dans ton enfance ?

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Hoe werd je als kind getroost als je bang was? Comment tu étais consolé(e) en tant qu’enfant ?

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

...........................................................................................................................

ja • oui

neen • non soms • parfois

...........................................................................................................................

Heb of had je soms angst voor een dokter? As-tu ou avais-tu parfois peur d’un médecin ?

Hoe troost je zelf iemand die bang is? Comment consoles-tu quelqu’un qui a peur ?

Waarom? Pourquoi ? ..........................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Bestaan er middeltjes tegen angst? Y a-t-il des remèdes contre la peur ?

ja • oui

neen • non

Welke? Lesquels ? ............................................................................................... ...........................................................................................................................

........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

Heb of had je soms angst voor een spuitje? As-tu ou avais-tu parfois peur d’une piqûre ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

71

Heb of had je soms angst voor pijn? As-tu ou avais-tu parfois peur d’avoir mal ? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................

72

Kleef hier een foto/prent van iets of iemand waar je als kind het meeste schrik van had. Je mag deze foto ook mailen naar [email protected]. Vermeld goed thema en naam. Colle une photo/image de quelque chose ou de quelqu’un qui te faisais très peur dans ton enfance. Tu peux également envoyer cette photo par e-mail à [email protected] en mentionnant clairement le thème et ton nom.

Dit rondreizende vriendenboekje is een initiatief van: Arthis - Het Belgisch-Roemeens Cultureel Huis vzw, Erfgoedcel Brussel van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, FAAB, Federation of Anglophone Africans in Belgium, Faro. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, FZO-VL, de Federatie van Zelforganisaties Vlaanderen, het Minderhedenforum en VOEM, Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims. Ce livret appartient à: Arthis, la Maison culturelle belgo-roumaine, La Cellule pour le Patrimoine de Bruxelles, FAAB, Federation of Anglophone Africans in Belgium, FARO. Interface flamand pour le patrimoine culturel asbl, FZO-VL, de Federatie van Zelforganisaties Vlaanderen, Le Forum van Etnisch-culturele Minderheden vzw (Minderhedenforum) et VOEM, Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims.

Met steun van • Avec le soutien de:

V.U.: Erik Verrept, Sainctelettesquare 17, 1000 Brussel Depotnummer: D/2008/7025/10 Vormgeving: www.beelzepub.com Druk: Joh. Enschedé-Van Muysewinkel

De Franse tekst is een vertaling van de oorspronkelijke Nederlandse tekst. Vertaling: Birgit Geudens

www.in-fusion.be

www.erfgoedbrussel.be

Vriendenboekje Livret d’amis

Vriendenboekje Livret d amis

Recommend Documents