Voorzitter omgeving hebben moeten leven. Het probleem is echter dat Winnersway nog steeds open is. Dat vindt mijn fractie onacceptabel. Daarom willen wij graag een spoeddebat daarover voeren. Mevrouw Leijten (SP): Dat voorstel steunt de SP. Het gaat feitelijk ook om de tweede termijn, want wij hebben nooit antwoord gekregen van de verantwoordelijke bewindspersoon, omdat wij wachten op de resultaten van de genoemde onderzoeken. Het is dus erg logisch dat wij dit debat vervolgen. Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik constateer dat er al voldoende steun is voor een spoeddebat. Wel staat dit punt voor de procedurevergadering van de vaste Kamercommissie voor VWS geagendeerd, die morgen zal plaatsvinden. Dat is een nog betere plaats om de vraag te bespreken op welke wijze wij dit onderwerp verder kunnen behandelen. Dit is een suggestie. Mevrouw Van Miltenburg (VVD): Ik kan tellen, dus het heeft verder geen zin om hierover iets te zeggen. De voorzitter: Dat is niet waar, want wij hebben afgesproken dat wij elkaar ook af en toe proberen te overtuigen om iets in een algemeen overleg af te handelen. Als u dat dus beter vindt, dan kunt u dat zeggen. Mevrouw Van Miltenburg (VVD): Het lijkt mij verstandig om morgen tijdens de procedurevergadering af te spreken op welke manier wij dit gaan behandelen. Dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren, ben ik natuurlijk met mevrouw Agema eens. Mevrouw Joldersma (CDA): Ik sluit mij daarbij aan. Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik sluit mij ook bij de vorige sprekers aan. De voorzitter: Mevrouw Agema, u hebt voldoende steun voor een spoeddebat, maar wellicht laat u zich in een procedurevergadering nog overtuigen om het onderwerp op een andere manier te behandelen. Anders ga ik het spoeddebat plannen. Mevrouw Agema (PVV): Ik zou het debat maar plannen. De voorzitter: De spreektijd is drie minuten. Het woord is aan de heer Van Gerven. De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Vandaag is een vernietigend rapport verschenen van het Medisch Spectrum Twente over de neuroloog die daar heeft gewerkt. De resultaten van het onderzoek zijn vernietigend. Er is sprake van falend toezicht en de patiëntenveiligheid is direct in het geding. Vandaar dat ik verzoek om een spoeddebat hierover te voeren met de minister van VWS.
discussie worden, maar een veel fundamentelere discussie. Mevrouw Uitslag (CDA): De CDA-fractie steunt de woorden van mevrouw Wiegman. De heer Zijlstra (VVD): Het is een zwaar rapport en wij willen daar graag fundamenteel over spreken in een plenair debat. Wij vinden de drie minuten spreektijd in een spoeddebat echter veel te kort, gezien de grote problematiek. Wij willen dus graag een groot plenair debat op korte termijn, laten we zeggen deze maand. Mevrouw Timmer (PvdA): Wij sluiten ons aan bij de fracties van CDA en ChristenUnie. Wij willen een fundamenteel debat, maar ook een reactie van de minister voordat wij dat debat gaan voeren. De heer Van Gerven (SP): Ik begrijp dat er geen meerderheid is voor een spoeddebat. De voorzitter: Geen 30 leden. De heer Van Gerven (SP): Geen 30 leden, dus niet voldoende draagvlak. Ik wil wel de suggestie overnemen van de VVD dat er een plenair debat komt ... De voorzitter: Mijnheer Van Gerven, we hebben zojuist besloten dat we geen spoeddebat hebben. Als u nieuwe ideeën hebt, komt u daar in een volgende regeling mee. Zo doen we dat hier. De heer Van Gerven (SP): Ik denk dat we dat hier meteen kunnen ... De voorzitter: Ik dacht al dat u dat dacht, maar ik denk zo niet. Dank u wel. Aldus besloten. We zullen het stenogram doorgeleiden naar het kabinet. We zijn gekomen aan het eind van de regeling van werkzaamheden en kunnen nu onze nieuwe collega’s feliciteren. Ik zie u daarna voor de feestelijke foto bij de fontein op het Binnenhof. De vergadering wordt van 15.15 uur tot 19.00 uur geschorst. Aan de orde is de behandeling van: - het wetsvoorstel Wijziging van de Mijnbouwwet in verband met het stimuleren van een actief gebruik van vergunningen voor opsporing, winning en opslag (31479). De voorzitter: Ik heet de minister hartelijk welkom voor haar eerste optreden in de Kamer na het reces. De algemene beraadslaging wordt geopend. ©
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik wil graag een reactie van de minister op deze onderzoeken. Vervolgens wil ik in een procedurevergadering bekijken hoe we dit onderwerp het best kunnen behandelen. Dit moet namelijk geen incidenten-
Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. In dit eerste debat na het reces hebben wij het over de Mijnbouwwet. Bij mijnen denk ik altijd meteen aan Limburg, hetgeen de minister zal aanspreken, maar tegenwoordig gaat het over veel meer zaken. De bedoeling van dit wetsvoorstel is dat vergunningen beter en actiever zullen worden
Tweede Kamer
1 september 2009 TK 104
Mijnbouwwet
104-8361
Neppérus gebruikt. Voor het opsporen kan ik mij dat heel goed voorstellen. Als een vergunning weinig wordt gebruikt of als er niets mee gebeurt, vinden wij dat het eens naar een ander moet kunnen gaan. Dat deel van het wetsvoorstel begrijp ik dus prima. Ik vraag me, net als in de schriftelijke voorbereiding, wel af of deze regeling voldoende is om actie te krijgen als iets moeilijk te exploiteren is en er ergens weinig gebeurt. Wij blijven daar toch een beetje mee worstelen. Er is een nadere nota van wijziging gekomen waarin toch een aantal punten is meegenomen. Wat dat betreft is er na allerlei overleg gelukkig toch wat uitgekomen. Ik heb ooit belastingrecht gestudeerd en vind dat allerlei fiscale zaken gewoon via de belastingen moeten lopen. Ik kan me voorstellen dat de minister het met een winstdeel en een investeringsaftrek via regelingen van Economische Zaken wil doen. Ik wil echter toch nog eens vragen om te overwegen dit via Financiën te doen. Daar zit op dat terrein veel meer ervaring. Het wetsvoorstel gaat ook over CO2-opvang en -opslag. Ik weet dat het kabinet dat wil stimuleren. Als iets niet gebruikt wordt, moet je bekijken of het anders kan. Wij weten dat het er is, maar bij CO2-opvang en -opslag krijgen wij nog steeds geen warme gevoelens; helemaal niet als je denkt aan kolencentrales. Wij weten natuurlijk ook dat het met enorm veel emotie gepaard gaat. Mensen kunnen het betoog dat er iets moet gebeuren rationeel misschien wel volgen, maar in verband met de veiligheid wil niemand het in zijn achtertuin hebben. Ik heb in dit geval toch echt het gevoel dat mensen juist zeer oprecht zijn en grote zorgen hebben over de veiligheid. Wij zullen nog wel vaker over dit onderwerp spreken, maar zeker ook in dit verband, want het is een wezenlijk onderdeel van dit wetsvoorstel. Wat gaat de minister doen om de zorgen weg te nemen die bij heel veel mensen leven en waarover je bijna dagelijks in de krant leest? De voorzitter: Dan geef ik nu het woord aan de heer Jansen. Eigenlijk staat de heer Graus als tweede op de sprekerslijst, maar hij is er nog niet. Hopelijk hoort hij dit nu. © De heer Jansen (SP): Voorzitter. Fijn dat wij het parlementaire jaar mogen starten met zo’n mooi onderwerp als de Mijnbouwwet. Ik heb daar warme gevoelens bij als Limburger. Wat de SP-fractie betreft, is het laatste grote discussiepunt van het wetsvoorstel de invoering van een investeringsaftrek voor de kleine gasvelden. Daar wil ik het grootste deel van mijn spreektijd aan spenderen. Gezien de historie van de Nederlandse gaswinning is er alle reden om daar kritisch naar te kijken. De shells en esso’s van deze wereld verdienen nog steeds handenvol geld aan de Nederlandse bodemschatten en in het bijzonder aan het Slochterenveld. Die afspraken zijn helaas voor een belangrijk deel in beton gegoten. De SP-fractie heeft vorig jaar echter een voorstel gedaan om in ieder geval de buitensporige winsten van dergelijke olie- en gasbedrijven langs de fiscale weg aan te pakken. Die mogelijkheid hebben wij nog steeds. Wellicht kan de minister daar kort op reageren, al is het een beetje aan de rand van dit debat.
Tweede Kamer
Mijnbouwwet
Het is waar dat het duurder is om kleine velden te ontginnen dan grote. Ook is het onder zee duurder dan onder land. Bovendien onderschrijft de SP-fractie de wenselijkheid dat gasvoorraden, ook de kleine velden, vroeg of laat daadwerkelijk worden benut. De minister rekende op verzoek van de Kamer voor dat de investeringsaftrek per saldo leidt tot hoge inkomsten voor de Nederlandse Staat. Het is goed nieuws als dat zo is; wie kan daartegen zijn? Deze rekensom staat of valt echter met de juistheid van haar veronderstelling dat deze velden zonder een stimuleringsbeleid niet meer zullen worden leeggehaald. Als immers later blijkt dat deze zonder stimuleringsbeleid alsnog in exploratie worden genomen, kloppen de redenering en de bijbehorende rekensom van de minister niet meer. De SP-fractie is toch nog niet geheel overtuigd van haar verhaal, met name op twee punten: technische innovatie en stijging van de gasprijs. Zowel door technische ontwikkelingen als door stijging van de gasprijs zou de exploitatie van kleine velden na 2020 toch interessant kunnen worden, ook al liggen er geen oude gasleidingen of productieplatforms meer in de buurt. Ik verwijs naar de onlangs hervatte oliewinning in Zuid-Drenthe, terwijl 30 jaar geleden iedereen zei: dit is over en uit. Een ander voorbeeld is het onderzoek dat op dit moment al plaatsvindt naar de mogelijkheid om het gas van kleine velden op zee ter plekke in elektriciteit om te zetten, waarna de elektriciteit kan meeliften met de kabels van de windmolens die daar straks staan en zelfs een nuttige rol kan spelen bij het balanceren van de elektriciteitsproductie als het niet waait. Als deze twee factoren zwaar gaan aantikken, is het nu uitdelen van investeringsaftrek smijten met geld. Ik nodig de minister daarom uit om op dit punt haar argumentatie uit de nota naar aanleiding van het verslag aan te vullen. Deze was namelijk nog mager. Hoe gaat de minister voorkomen dat rendabele kleine velden meeliften met de regeling? Hoe wordt met andere woorden het kaf van het koren gescheiden? Heeft zij overwogen om de investeringsaftrek te koppelen aan een maximaal redelijk rendement waarboven de Staat de meerinkomsten kan afromen? Daardoor ontstaat de zekerheid dat de Nederlandse Staat, als hij nu ruimschoots met de geldbuidel zwaait, ook profiteert als de winst meevalt of groter is. De SP-fractie informeerde bij de eerste schriftelijke inbreng waarom niet alle actiepunten uit de evaluatie van de Mijnbouwwet in het wetsvoorstel terecht zijn gekomen. De minister schreef in februari 2009 in de nota naar aanleiding van het verslag dat zij omwille van de snelheid met name het stimuleringsbeleid naar voren had gehaald, maar dat een vervolgwetsvoorstel nog in 2009 wordt ingediend. Daarin zou onder meer de CCS, de opslag van CO2, worden geregeld. Ik ben benieuwd hoe die planning er uit ziet. Mijns inziens heeft een aantal elementen uit die evaluatie wel degelijk haast. Een argument om de ontginning van de kleine velden op de Noordzee naar voren te halen, is dat de balanceringsfunctie van het Slochterenveld langer intact kan worden gehouden door daar jaarlijks minder uit te halen. In artikel 55 van de Gaswet is vastgelegd dat per jaar maximaal 42,5 miljard kubieke meter gas uit Slochteren mag worden gehaald. Moeten wij daarom niet de maximale jaarproductie voor het Slochterenveld verlagen om te voorkomen dat een opvolger van deze minister – deze minister doet dat uiteraard niet – én de velden op
1 september 2009 TK 104
104-8362
Jansen de Noordzee én het Slochterenveld gaat uitputten? Dat lijkt mij namelijk niet de bedoeling. Wellicht moet de wet op dit punt alsnog worden aangepast. De voorzitter: De heer Graus is inmiddels gearriveerd. Hij had namelijk een andere bespreking in dit huis. © De heer Graus (PVV): Voorzitter, dat klopt. Ik was aanwezig bij een bijeenkomst van de parlementaire onderzoekscommissie in het kader van het financiële stelsel. Deze is iets uitgelopen. Voorzitter. De PVV-fractie zou zich kunnen vinden in de voorgenomen wetswijziging als het zou gaan om stimulatie van opsporing, winning en opslag van delfstoffen ten behoeve van onze energievoorziening in de zin van versnelde vergunningprocedures en dergelijke. Daarover hebben wij het vorig jaar gehad. Ook heb ik hierover een motie ingediend. Nu gaat het duidelijk weer om de SDE. Ik kan er heel kort over zijn: de PVV is tegen iedere vorm van stimulering met geld en financiering van energie. Wij zullen daarom sowieso tegen deze wijziging van de Mijnbouwwet stemmen. Ik wil toch wel even iets zeggen over de bedrijven die zich bezighouden met opsporing en winning en vooral over de bedrijven die zich bezighouden met opslag. Wij zijn een voorstander van OPAC, waar wij in Nederland te weinig mee doen, maar wij zijn tegen een gesubsidieerde opslag van CO2 onder druk van milieuactivisten. Ik begrijp best dat de minister heel veel aardgasbaten nodig heeft om een negatieve begroting te voorkomen, maar wij zijn ertegen dat dit gebeurt met belastinggeld en dat is uiteindelijk wel de bedoeling. Daarom zullen wij dan ook tegen dit voorstel stemmen. De heer Jansen (SP): De heer Graus zegt dat de PVV tegen iedere vorm van subsidie op de exploratie van energiebronnen is. In Nederland bestaat bijvoorbeeld de energie-investeringsaftrek. De PVV is daar volgens mij ook voor geweest. Dat is toch een vorm van het stimuleren van investeringen in een versnelde verduurzaming. Heeft de PVV daar achteraf gezien dan spijt van? De heer Graus (PVV): Nee, ik blijf bij wat wij altijd al hebben gezegd. In de stukken komt duidelijk naar voren dat belastinggeld, geld van onze burgers, is gemoeid met het opsporen en winnen. Ik begrijp dat de Staat een groot deel van deze inkomsten nodig heeft, vooral in deze tijd van financiële crisis. Wij vinden dat bedrijven die zich daarmee bezighouden, dat op eigen houtje en op eigen kosten moeten doen. Er gaat genoeg geld om in de energiewereld. Dat weet de heer Jansen ook. In alle energiedebatten die wij hebben gevoerd, heeft de PVV altijd zij aan zij gestaan met de SP, ook toen het ging over de hoge energienota’s die mensen moeten betalen. Dat hangt allemaal met elkaar samen. Dat is één lichaam en dit zijn daar allemaal moleculen van. Het verhaal is dat wij ertegen zijn dat belastinggeld wordt geïnvesteerd in dat wat in het stuk wordt voorgesteld. Het staat letterlijk in de stukken; dat verzin ik niet zelf. Winning en opsporing is leuk en aardig, maar niet met belastinggeld. En zeker niet ten tijde van deze economische crisis. Ik ben heel blij met die gasvelden. Die zijn heel leuk, maar hoe komt het dat net onze burgers zo’n hoge energierekening moeten betalen terwijl wij juist
Tweede Kamer
Mijnbouwwet
goedkoop gas hebben? Dat gas zouden wij eigenlijk veel meer voor onze eigen burgers moeten bewaren. De heer Jansen (SP): In mijn termijn heb ik aangegeven dat ik twijfels heb over het antwoord op de vraag of die stimulering nodig is. Die heb ik ook onderbouwd. De minister zegt dat de investeringsaftrek wel een paar euro’s kost, maar drie keer zoveel oplevert. Per saldo is het dus gunstig voor de schatkist. Ik zie graag dat de heer Graus daar eens even op ingaat. Hoe kijkt hij daartegen aan? De heer Graus (PVV): Dat is net wat ik zeg. Ik begrijp heel goed dat die inkomsten heel handig zijn. Dat stond ook letterlijk in de stukken. Het is ook heel leuk dat daar eerlijk over wordt gesproken, maar dit moet niet gebeuren met belastinggeld. Er gaat dusdanig veel geld om bij allerlei energiebedrijven, winningsbedrijven en opslagbedrijven dat dit niet met belastinggeld moet worden gedaan. Ik pleit voor versnelde en vereenvoudigde vergunningsprocedures. Daarmee help ik de bedrijven die zich hiermee bezighouden. Daarvoor heb ik al een motie ingediend. Daarmee helpen wij de bedrijven, maar voor de rest: zonder belastinggeld. Duidelijker kan ik het niet maken, mevrouw de voorzitter. De heer Atsma (CDA): De overheid zegt dat via een fiscaal instrument een dubbeltje wordt geïnvesteerd en dat daar een euro voor terugkomt. Overigens doet zij haar voorstel met steun van het Nederlandse bedrijfsleven en op aandringen van deze Kamer. Ik heb de PVV hier toch wel eens anders over gehoord; dan vindt zij dat prachtig. De heer Graus zit zelf in de onderzoekscommissie. Hij weet hoe groot de problemen van dit land zijn. Ik zou zeggen: mijnheer Graus, tel uw zegeningen, denk mee en bedenk dat dit instrument juist voor de BV Nederland geweldig goed kan uitpakken. Het Nederlandse bedrijfsleven, waarvoor de PVV een pleitbezorger zegt te zijn, vraagt hier met klem om. De heer Graus (PVV): Ik ga eerst in op de onderzoekscommissie. Ik zei zojuist tegen de voorzitter waar ik net was. Uiteraard staat de onderzoekscommissie – men zal begrijpen dat ik daarover niks ventileer – helemaal los van mijn woordvoerderschap in de commissie voor Economische Zaken. Mogelijk zal ik in de toekomst heel veel aan de wijze lessen hebben, maar nu gaat het erom dat wij niet willen dat mensen in deze tijden omkomen in hoge energierekeningen terwijl Nederland zelf gasvelden heeft. Eigenlijk zou de energie binnen Europa in Nederland het goedkoopst moeten zijn. De energienota’s zijn bijzonder hoog. Wij willen niet dat in deze tijd belastinggeld, geld van onze burgers, wordt geïnvesteerd in dit soort projecten. Dat moeten de bedrijven zelf regelen en weten. Ze verdienen er genoeg aan. Dat weet u; dat hoef ik u helemaal niet uit te leggen. Duidelijker kan ik het niet maken. Zo is het gewoon. Wij zullen gewoon tegen deze wijziging van de Mijnbouwwet stemmen. De heer Atsma (CDA): Nog één keer. De minister geeft aan dat het wellicht tot 1 mld. kan bijdragen aan de staatskas. De heer Graus (PVV): Kán.
1 september 2009 TK 104
104-8363
Graus De heer Atsma (CDA): Kunt u, als volksvertegenwoordiger, met droge ogen volhouden dat we hier ″nee″ tegen zeggen als dit 700 mln., 800 mln., 900 mln. of zelfs 1 mld. extra in het laatje brengt van de BV Nederland? Ik spreek u aan op uw verantwoordelijkheid als volksvertegenwoordiger, ook kijkend naar de huidige financiële perikelen. De heer Graus (PVV): Mijn collega gebruikte terecht de woorden ″kan″ en ″misschien″. Daar heb ik thuis hele kasten van vol staan. Op dit moment gaat er geen geld van onze burgers, van onze belastingbetalers, naar dit soort projecten, waarmee al jarenlang miljarden worden verdiend over de rug van onze mensen. Er gaat gewoon geen cent naartoe. Misschien kan de heer Atsma even luisteren als ik tegen hem spreek; dat zou wel zo netjes zijn. Hij zegt ″kan″ en ″misschien″, maar daar kopen we nu niets voor, vooral in deze tijd. © De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Allereerst mijn complimenten voor het fantastische licht in deze zaal. Dat wil ik even gezegd hebben, want ik ben er blij mee. Als dit het gevolg is van het niet meer toestaan van een deel van de productie van gloeilampen, zeg ik: houden zo, ga verder op deze weg. Er zijn mensen die een hekel hebben aan wat minder licht; daar ben ik er één van. Uit het interruptiedebat met collega Graus mag duidelijk zijn dat de CDA-fractie erg positief is over de voorstellen van de minister. Het initiatief sluit aan bij de eerdere wens om vooral het Groningenveld zo veel mogelijk te sparen. Tegelijkertijd – dat zeg ik ook in de richting van collega Graus – willen we graag dat Nederland de gasrotonde van de wereld, in elk geval van Europa, wordt. Daar levert dit soort initiatieven een prima bijdrage aan. Wat dat betreft, is het ook in bredere zin goed voor de economie, even los van de bijdrage aan de staatskas, die hiervan het gevolg zou kunnen zijn. Ook daar heeft de minister in haar brief het nodige over opgemerkt. De financiële maatregel om de winning van gas in marginale velden te stimuleren, is trouwens meerdere malen zowel door mijzelf in eerdere debatten over de Mijnbouwwet als door collega Ten Hoopen tijdens de begrotingsbehandeling bepleit. Het feit dat de minister nu met dit voorstel komt, zie ik dan ook als het resultaat van aanhoudend aandringen vanuit de Kamer op die initiatieven. Ik complimenteer de minister voor het feit dat dit haar is gelukt, ondanks wellicht eerdere weerstand binnen het kabinet. Wij zijn er, zoals gezegd, blij mee. Onze fractie heeft wel een enkele vraag. Het is ons niet helemaal duidelijk wanneer van mijnbouwondernemingen een extra inspanning wordt verwacht. Kan de minister aangeven onder welke voorwaarden de ondernemingen tot welke opsporing en winning mogen overgaan en waartoe zij dan ook verplicht zijn? Het is helder dat er een koppeling is gemaakt. Die hebben wij eerder ook bepleit, maar het is ons niet duidelijk met welke criteria nu precies wordt gewerkt. Wij hebben ook al eerder aangeven dat de winningsverplichting geen enkel probleem hoeft te zijn. Wij hebben daarbij echter één kanttekening geplaatst. Dat betreft de bedrijven die in het zuiden des lands een concessie hebben met betrekking tot steenkool. Wij
Tweede Kamer
Mijnbouwwet
hebben dit punt eerder bij de minister aangekaart. Iedereen kan zich op dit moment voorstellen dat er bij olie en gas een winningsverplichting is, maar er zijn ook bedrijven, bijvoorbeeld DSM, die – voor zover wij weten – een concessie hebben in het zuiden des lands. Het zou een beetje raar zijn om die bedrijven op dit moment ertoe te verplichten om binnen een bepaalde periode over te gaan tot het winnen van steenkool in een nader omschreven gebied. Misschien kan de minister op dit punt ingaan, wetende dat zij bekend is in die regio. Wellicht is voor dit aspect een uitzondering gemaakt. Wij hebben daar eerder vragen over gesteld. Wij hebben ook in een eerdere discussie aangegeven dat wat ons betreft de niet meer gebruikte boorplatforms op de Noordzee een andere bestemming zouden kunnen krijgen. Wij hebben concreet gesuggereerd om de platforms te benutten voor het opwekken van andere duurzame energievormen. Denk aan zonne- en/of aan windenergie, waarbij je natuurlijk gemakkelijk gebruik kunt maken van de bestaande infrastructuur van en naar de platforms. De minister geeft in haar brief aan dat zij daarnaar heeft gekeken. Wij zijn er niet van overtuigd dat het niet kan, zeker niet omdat het omslagpunt, waarna het renderend is, steeds sneller dichterbij komt door de toch structureel oplopende energieprijzen. Wij brengen dit aspect nadrukkelijk onder de aandacht van de minister. Wij denken uiteraard ook aan de mogelijkheid van CO2-opslag in lege gasvelden buitengaats, dus op de Noordzee. Ook daar zouden deze velden zich prima voor lenen. Daar gaat de minister, voor zover wij het uit de stukken kunnen opmaken, wel positief op in. Wellicht is een combinatie soms ook mogelijk. Wij vragen de minister dus om in ogenschouw te nemen hoe wij de niet meer gebruikte platforms en de aanwezige infrastructuur optimaal kunnen benutten. De heer Jansen (SP): Ik denk dat de heer Atsma niet bedoelt dat de overheid zelf gaat bedenken wat er met die platforms zou kunnen gebeuren. Wij zouden het moeten overlaten aan marktpartijen om daar slimme plannen voor te bedenken. De wet zou moeten regelen dat dit soort initiatieven niets in de weg wordt gelegd. Is dat het uitgangspunt van de heer Atsma? Zo ja, welke beletselen ziet hij dan? Ik zie ze niet op dit moment. Als er een briljant plan zou komen, is dat binnen het kader van het huidige wetsvoorstel altijd mogelijk. De heer Atsma (CDA): Het gaat dan natuurlijk om de vraag of datgene wat nu aanwezig is op en rond de platforms voor dat andere doel gebruikt zou mogen worden. Daarnaast is er ook een ontmantelingsverplichting. Voor zover ik mij herinner, staat die zelfs in de wet. Als het veld nagenoeg leeg is, kun je het restje gas dat nog aanwezig is prima boven de grond halen door CO2 in te brengen. In combinatie met uw suggestie zou dat zelfs nog een directe bijdrage aan elektriciteitsopwekking kunnen bieden. In de wet staat alleen dat alles moet worden afgebroken en verwijderd. Wij weten dat de levensduur van de infrastructuur langer is dan de periode waarin er gewonnen wordt. Die is zelfs aanzienlijk langer. De leidingen kunnen soms nog vele tientallen jaren mee. Dan denk ik dat het op z’n minst een overweging waard is om te kijken of je die infrastructuur kunt benutten, is het niet voor CO2-transport dan wel voor de transport van elektriciteit.
1 september 2009 TK 104
104-8364
© De heer Boelhouwer (PvdA): Voorzitter. Ik neem de behandeling van de Mijnbouwwet waar voor mijn collega Diederik Samsom. Ik doe dat met groot plezier. Ik heb mij erin verdiept. Het is een prachtige wet en er zijn drie goede redenen om de wet aan te passen. Ten eerste vindt mijn fractie het belangrijk dat deze wijziging de minister meer mogelijkheden geeft om onze gas- en olievoorraden maximaal te benutten. Het is goed dat een vergunning kan worden afgepakt van een exploitant als hij langdurig laat blijken helemaal niets met die vergunning te doen. Ik was dan ook zeer verrast door de stemverklaring van de heer Graus, die zich kennelijk niets gelegen laat liggen aan de inhoud van de wet en die gewoon plompverloren zegt: ik ben tegen, want ik ben tegen. Natuurlijk is het doel het creëren van een echt duurzame energievoorziening. Zolang het nog niet zover is, zullen wij voort moeten met de olie- en gasvoorraden. De heer Graus (PVV): Ik voel me aangesproken. Ik heb duidelijk gezegd waarom wij tegen de wijziging van de wet zijn. Dan hebt u niet geluisterd. U kunt mogelijk de notulen erop nakijken. Ik heb gezegd waarom wij tegen de wet zijn en ik heb ook gezegd waarom wij tegen CO2-opslag zijn. Er ontstaat nu een discussie over het geld in de staatskas. Dat beschouw ik als belastinggeld. U zegt misschien dat het subsidiëring is, maar het maakt niet uit hoe je het uitlegt. Het is geld van de belastingbetaler en daarmee is de kous af. Daar zijn wij tegen.
behandeling van de Waterwet in de Kamer aan de orde kwam. Toen is geconstateerd dat er toezicht moet zijn op het aanboren en gebruikmaken van waterlichamen. Als een bedrijf in de bodem boort, water ophaalt voor koeling en vervolgens het warmere water weer terugbrengt, ook al doet het dat in een gesloten systeem, en daarvoor twee waterlichamen gebruikt, het ene voor de koeling en het andere voor de warmteopslag voor de winter, moet worden voorkomen dat het aanliggende bedrijf de buizen precies tegengesteld laat lopen en beide bedrijven elkaar tegenwerken. Als het ene bedrijf het water gebruikt voor de koeling terwijl het andere dit gebruikt voor de warmteopslag, schiet het niet op. Kortom, dit moet gecoördineerd worden. Op termijn kan dit alleen maar met een vergunningbeleid, want de aardwarmte biedt veel toepassingsmogelijkheden. Op dit moment zijn er ongeveer 50 aanvragen ingediend voor geothermie. Ik heb begrepen dat het ministerie van Economische Zaken, de provincies en de gemeenten tot nu toe goed samenwerken om deze aanvragen zo veel mogelijk te benutten. Dat is prima, maar mijn fractie verwacht dat die geothermie in de toekomst wel eens een ″booming″ onderwerp kan zijn. Er zit gratis warmte, gratis energie, onder de grond. Die kun je eruit halen en als dat op een gegeven ogenblik op grotere schaal wordt gedaan, zou het overzicht wel eens uit beeld kunnen verdwijnen. Wat doe je met twee bedrijven die precies aan beide kanten van de gemeentegrens zijn gevestigd? Wie zal dat coördineren? Houdt de provincie dat bij? Kortom, er moet toezicht komen, ook om te verzekeren dat de zaak niet wordt verprutst voordat de warmte de grond uit is. Als de geothermie vanuit grote diepte tot op grote hoogte wordt opgestuwd en zijn echte potentie waarmaakt, dreigen er op termijn problemen. Het is overigens ook nog lang niet overal duidelijk hoe de ondergrond er op honderden meters diepte uitziet. Het winnen van aardwarmte kan bovendien botsen met andere toepassingen in de ondergrond, zoals de winning van gas of de opslag van CO2.
De heer Boelhouwer (PvdA): Ik hoef de Handelingen er niet op na te lezen om te weten wat de heer Graus heeft gezegd. Punt is wel dat hij met zijn zo duidelijke stellingname ook afstand neemt van de mooie dingen die dit wetsvoorstel zeker bevat en waarmee mijn fractie het van harte eens is. De vijftien velden die er volgens de minister extra bijkomen, zijn mooi meegenomen. Kan zij aangeven hoeveel gas er bij benadering extra kan worden gewonnen door deze wetswijziging? Het is interessant om dat te weten, want dit gas zou anders waarschijnlijk niet worden gewonnen en dus ook niet ten goede komen aan de Staat der Nederlanden. De aanpassing van de wet biedt in de tweede plaats meer mogelijkheden voor het opslaan van gas. Dit kan in de toekomst meer en meer noodzakelijk worden en ook daarom stemt mijn fractie in met deze wijziging. De zoektocht naar een evenwicht is noodzakelijk. Daarmee kunnen pieken in het verbruik worden afgevangen. Dit zijn grote voordelen die dankzij deze wetswijziging veel beter in beeld komen. Het is goed dat de minister naast deze wetswijziging met de sector in gesprek blijft en afspraken maakt over een optimale benutting van de overgebleven velden. Mijn fractie is van mening dat CO2-opslag een noodzakelijke tussenstap is op de weg naar een echte duurzame energievoorziening. Om die opslag mogelijk te maken, worden in deze wet alvast randvoorwaarden geschapen opdat de richtlijn voor CO2-opslag, die momenteel in de maak is in Europa, straks goed kan worden geïmplementeerd. Over het precieze kabinetsbeleid op dit gebied spreken wij graag later deze week nog verder met de minister. Naast deze drie onderwerpen speelt er nog iets anders. Ik zie daarin een parallel met hetgeen er bij de
De heer Boelhouwer (PvdA): Ik ben het eens met de heer Atsma dat we daar niet een te groot apparaat voor moeten optuigen. Wij moeten er echter wel voor zorgen dat we het goed organiseren in dit land. Dat is het punt. Ik ben ook niet van mening dat er een nieuw toezichtapparaat moet komen. Dat hebben we in de Waterwet voor het water ook op een heel goede manier geregeld, zodat het geen probleem is en het geen extra rondes en moeilijkheden introduceert. Het kan echter wel. Nu is er met vijftig aanvragen nog niets aan de hand, maar als het grotere vormen aanneemt, is het wel goed om erover te hebben nagedacht. Ik zou graag uit de mond van de minister horen of ze dat heeft gedaan. We begrijpen dat de minister aan het kijken is naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van het winnen van aardwarmte op lange termijn. Daar wordt vanuit het ministerie en door de minister veel aandacht aan
Tweede Kamer
1 september 2009 TK 104
Mijnbouwwet
De heer Atsma (CDA): Om te voorkomen dat we iets nieuws optuigen, het volgende. Ik kan mij voorstellen dat dit een reguliere taak is van het Staatstoezicht op de Mijnen. Als dat niet het geval is, dan neem ik aan dat die er alsnog aan toegevoegd kan worden, als dat al nodig is. Dat kan ik absoluut niet overzien. Ik denk niet dat we te snel een nieuw apparaat moeten optuigen voor toezicht, zoals de heer Boelhouwer bepleit.
104-8365
Boelhouwer besteed, omdat het zo’n goede toekomst heeft. Kan de minister toezeggen dat ze daarbij ook oog heeft voor de toepassingsmogelijkheden in de praktijk op lange termijn? Mijn fractie wil namelijk voorkomen dat die duurzame energie ten onder gaat in procedures en juridische gevechten over het eigendom van de grond en van de lagen daaronder. Dat kunnen we niet hebben. Tot slot, mevrouw de voorzitter, zou ik graag vernemen hoe het staat met het onderzoek naar mogelijkheden om aanvragen van geothermie in goede banen te leiden. Op welke termijn denkt de minister daarover met concrete voorstellen naar de Kamer te komen?
Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Ik houd eerst een korte, algemene inleiding. Dan ga ik in op het actief gebruik van vergunningen en een aantal zaken dat daarmee samenhangt. Ik heb een aantal vragen gehoord rondom de financiële aspecten en dan zijn er nog wat losse vragen, als ik dat zo mag noemen. Laat ik beginnen met mijn algemene inleiding. Het doel van het wetsvoorstel is de optimale benutting van de Nederlandse ondergrond voor opsporing en winning van aardolie en aardgas en opslag van stoffen zoals aardgas en CO2. Al die dingen dragen bij aan de voorzienings- en leveringszekerheid en – zoals de heer Atsma terecht zei – ook aan de ontwikkeling van de Nederlandse gasrotonde. De CO2-opslag draagt bij aan het realiseren van de klimaatdoelstelling. Er zijn twee hoofdbestanddelen: het actief en doelmatig gebruik van vergunningen voor opsporing, winning en opslag, en verder de financiële maatregel ter stimulering van de tijdige opsporing en winning van aardgas in de marginale velden. Mijn inzet is het om in ieder geval het wetsvoorstel, het bijbehorende convenant en de financiële maatregel op 1 januari 2010 in werking te laten treden. Dat is de reden dat dit wetsvoorstel nu voorligt. Ik zeg de heer Jansen nu al – ik kom er dadelijk op terug – dat het hiermee niet af is. Inderdaad is er een aantal andere zaken dat ook geregeld moet worden. Wil ik de financiële maatregel in werking laten treden op 1 januari 2010, dan moet het nu gebeuren. Mevrouw Neppérus vroeg wat ik ga doen om de zorg over de veiligheid van de CO2-opslag weg te nemen. Wij hebben aanstaande donderdag hierover een overleg met de Kamer; ik dacht dat de heer Boelhouwer daar ook naar verwees. Dat overleg gaat in het bijzonder over de beleidsbrief CCS. Wij gaan daarover dan nader van gedachten wisselen. Voor mij staat in ieder geval voorop dat ik alleen vergunning zal verlenen voor de opslag van CO2, en dat geldt ook voor gas, als uit de zorgvuldige procedures blijkt dat de veiligheid is gewaarborgd. Dat is het punt waarom het gaat. Gisteren ben ik in Bergen geweest. Als veiligheid voor mij niet bovenaan zou staan, dan deed ik dit soort dingen niet. Ik snap ook de zorgen van mensen. Ik noem Bergen, maar ik had ook iets anders kunnen noemen. Die zorgen van mensen zijn er. Je moet er in ieder geval voor staan dat de veiligheid in orde is. Dat betekent: als er gevraagd wordt naar een second opinion of nader onderzoek, dan doe ik dat. Dat heb ik in het verleden zo gedaan en ik heb het ook in Bergen toegezegd.
Het tweede onderwerp waarover ik iets zou willen zeggen betreft het actief gebruik van de vergunningen. Die wijziging van de wet is nodig omdat in het huidige stelsel een mijnbouwonderneming haar hele vergunning en haar exclusieve rechten, ook voor de gasvelden, behoudt in haar vergunningsgebied waar zij niet zal exploreren en exploiteren. Het kan ook zijn dat de productie al lang is geëindigd en dat de mijnbouwonderneming er geen verdere plannen voor heeft. Met dit wetsvoorstel kunnen wij het gebied waarvoor een vergunning geldt, verkleinen, zodat het niet benutte deel door een ander in gebruik kan worden genomen voor die wenselijk geachte mijnbouwactiviteiten. Dat draagt bij aan een actieve en doelmatige benutting van vergunningen voor opsporing, productie van aardgas en – zoals ik al zei – voor aardgas- en CO2-opslag. Ik kan dit niet zomaar doen, omdat een vergunninghouder goede redenen kan hebben om een gebied tijdelijk niet te gebruiken. Daarom wordt er voorzien in een zorgvuldige voorbereidings- en besluitvormingsprocedure. Uiteraard krijgt de vergunninghouder eerst zelf de gelegenheid om iets met zijn vergunning te doen, zoals zelf benutten of overdragen. De heer Atsma vroeg hoe ik stond tegenover het idee om platforms in de toekomst te gebruiken voor windenergie, zonne-energie of CO2- en gasopslag. De initiatieven rond het inzetten van die oude platforms voor andere vormen van energieopwekking of voor CO2en gasopslag vind ik uiteraard interessant. Op dit moment laat ik door EBN en Gasunie onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het hergebruik van de offshore-infrastructuur voor bijvoorbeeld CO2-opslag. Daarbij wordt naar juridische en technische aspecten gekeken, maar ook naar de financiële consequenties. Op basis van dat onderzoek bezie ik op welke wijze dit kan worden meegenomen in een herziening van de Mijnbouwwet in de eerste helft van 2010. Wij komen daar dus op terug. De mogelijkheden voor zonnecollectoren en windmolens lijken mij eerlijk gezegd beperkt, want platforms moeten wel bereikbaar zijn met helikopters. Als dat niet zo is omdat er een windmolen op staat, wordt het lastig. Het antwoord op de vraag of de steenkoolconcessies in Limburg buiten de winningsplicht vallen is: neen. Op dit moment is dat niet het geval. Je kunt concessies ook niet zomaar intrekken. Wel kun je goedkeuring onthouden aan het winningsplan. Ik zeg toe dat ik het punt van de kolenconcessies nader zal bekijken. Ik zal bezien of ik er in het kader van de Mijnbouwwet iets aan moet doen. In Limburg, waar die kolen zitten, is overigens de interessante combinatie mogelijk om koolbedmethaan eruit te halen en CO2 te injecteren. Daar mag je echter geen kolenconcessie voor gebruiken. Dit moet inderdaad nader worden bezien en ik kom daar graag op terug. De heer Jansen vroeg of het winningsplafond van Slochteren eigenlijk niet lager moet worden, nu er nog zo veel gas uit de kleine velden wordt gehaald. De heer Boelhouwer vroeg hoeveel extra gas er kan worden gewonnen. Welnu, wij verwachten dat wij er 21 miljard kubieke meter extra gas uit kunnen halen. Als je de opbrengsten afzet tegen de kosten binnen de fiscale maatregel, dan denk ik bij mijzelf: binnenhalen, die handel! Zo simpel is dat, zeg ik tegen de heer Graus. Wij geven wel subsidies waarvoor wij veel en veel minder terugkrijgen. Gewoon doen, dus. Ik kom nu terug op de vraag van de heer Jansen. Ik ben bezig met een evaluatie
Tweede Kamer
1 september 2009 TK 104
De vergadering wordt van 19.35 uur tot 19.45 uur geschorst. ©
Mijnbouwwet
104-8366
Van der Hoeven van het Groningenplafond, om tot een invulling daarvan te komen voor de volgende periode. Ik kan daarop nu niet vooruitlopen, want ik heb de evaluatie nog niet af. In het najaar, dus in elk geval nog dit jaar, kom ik daarop bij de Kamer terug. Het gaat er dan om, het nieuwe plafond vast te stallen. Dat is hetgeen waar de heer Jansen terecht naar vroeg. Ook dit is een punt dat zeer zeker mijn aandacht heeft en waar ik bij de Kamer op terugkom. Dit brengt mij bij alles wat met de financiën te maken heeft. Ik kan het niet mooier maken dan het is, maar de Kamer heeft mij zelf gevraagd om dit te doen, en wel meer dan één keer. De laatste keer is mij dit gevraagd in de motie van de heer Ten Hoopen van 28 oktober 2008. Ik heb daaraan graag gehoor gegeven en gezegd dat ik met het onderwerp bezig was. Ik vind het een interessant onderwerp. De voorgestelde maatregel biedt mijnbouwbedrijven voor het winstaandeel dat zij moeten betalen een investeringsaftrek van 25%. Die maatregel is inderdaad specifiek bedoeld voor de marginale gasvelden, die zonder die maatregel niet tot productie zouden worden gebracht. Daarom moet een marginaal veld inderdaad aan een aantal criteria voldoen. Ik heb al aangegeven dat het gaat om extra gasproductie van ongeveer 21 miljard kubieke meter. Dat betekent extra staatsbaten van bijna 700 mln. bij een olieprijs van 50 dollar per vat, tot circa 2,5 mld. bij een olieprijs van 100 dollar. U weet hoe de olieprijzen kunnen fluctueren, maar ook hoe de olieprijzen zich op dit moment ontwikkelen. U weet ook dat de gasprijs aan de olieprijs gekoppeld is. Daarom formuleer ik het op deze manier. In de motie van de heer Ten Hoopen stond dat wij er profijt van moesten hebben. Welnu, ik denk dat wij hiervan redelijk profijt hebben. Een gevolg van de bewuste maatregel is weliswaar een kleiner aandeel van de extra gasopbrengst, maar zonder die maatregel zouden wij de extra productie niet hebben. Er zou dan ook geen extra opbrengst zijn. Het is de bedoeling dat de maatregel zo snel mogelijk in werking treedt. Wij hebben nog het oordeel nodig van de Europese Commissie over de vraag of er sprake is van staatssteun en zo ja, of deze geoorloofd is. Daarover wordt op dit moment overlegd in Brussel. Het is daarbij van belang dat de Europese Commissie in haar eigen Second Strategic Energy Review bepleit dat alle lidstaten zelf maatregelen treffen om de eigen gasproductie te stimuleren in het belang van de Europese voorzienings- en leveringszekerheid. Wij hebben hier te maken met twee directoraten-generaal: energie en handel. Dat is positief, maar uiteindelijk moet het directoraat-generaal voor mededingingsvraagstukken beslissen over de staatssteunaspecten. Ik verwacht nog voor het einde van het jaar hierover een beslissing. De heer Atsma (CDA): Het instrument van de versnelde afschrijving of de specifieke afschrijving door een fiscaal instrument voor de kleine velden is er bij mijn weten in 2003 door de Kamer afgehaald, op initiatief van het kabinet uiteraard. Het is niet iets totaal nieuws. Ik kan me voorstellen dat daar even naar gekeken wordt. Dan is die discussie ook over en uit. Minister Van der Hoeven: Het is niet nieuw, daar hebt u gelijk in. Op dit moment lopen die gesprekken en ik heb er alle vertrouwen in dat het goed komt. Ik kom nog even terug op dat Groningenplafond, mijnheer Jansen, want ik heb dat niet goed tegen u
Tweede Kamer
Mijnbouwwet
gezegd. Wij evalueren dat op een zodanige manier dat ik daar in 2010 pas op terugkom. Dus niet dit najaar. Anders blijft dat hangen en dat klopt niet met wat ik daarnet heb gezegd. Ik denk dat ik uw vraag en de vraag van de heer Atsma nu beter beantwoord heb dan ik daarnet heb gedaan. Toen heb ik 2009 genoemd en dat is natuurlijk niet de bedoeling. Verder is er een convenant dat wij met de mijnbouwindustrie afspreken. Dat loopt goed en ik denk dat wij op deze manier tot een goede maatregel kunnen komen. De heer Jansen vroeg hoe wij kunnen voorkomen dat de rendabele kleine velden meeliften. Dat moeten wij inderdaad niet hebben. Je moet vooraf het kaf van het koren scheiden. In overleg met NOGEPA zijn er drie parameters gekozen: de afstand tot de bestaande infrastructuur, de volumen van het veld en de mate waarin het gas stroomt. Hierbij is het twee-uit-drieprincipe overgenomen. Dat betekent dat een voorkomen, een veld, pas als marginaal wordt bestempeld als tenminste twee van de drie genoemde parameters een vooraf gedefinieerde drempelwaarde niet halen. Wij zijn in overleg met NOGEPA over de exacte definitie van de parameters en de hoogte van de drempelwaarde. Dat wordt binnenkort afgerond, want u hebt natuurlijk volkomen gelijk: een veld dat rendabel is, behoort hier niet onder te vallen en hiervan geen gebruik te kunnen maken. De heer Jansen (SP): Dat is mooi. Dat betekent dat er in ieder geval vooraf een vorm van zekerheid wordt ingebouwd. Ik had nog een tweede suggestie om een vorm van zekerheid achteraf in te bouwen. We kunnen natuurlijk proberen om de voorwaarden zo te formuleren dat we geen geld laten liggen. Stel dat achteraf blijkt dat zo’n klein veld bijvoorbeeld een rendement heeft van 30% in plaats van 15% – dat wordt ook in de SDE een redelijk rendement gevonden – en dat er dus een veel hogere winst wordt gemaakt. Hebt u dan overwogen of bent u bereid om te overwegen om aan de investeringsaftrek de conditie te koppelen dat dan de staat op zijn minst meedeelt in die extra winst? Minister Van der Hoeven: Ik vind dat een beetje flauw en ik zal ook zeggen waarom. Wat wij willen met die investeringsaftrek is dat de velden die zonder die maatregel niet in productie zouden worden genomen toch in productie worden genomen. Laten wij eerlijk zijn: dat zijn niet de velden waar je echt rendement van verwacht zonder die maatregel. Als er winsten worden behaald, worden daar in elk geval Vpb en mijnbouwafdrachten over betaald. Wat u nu voorstelt, is nog een extra afroming daar bovenop. Daar zie ik toch echt geen aanleiding voor. De heer Jansen (SP): Ik trek een parallel met de SDE. Daarin wordt ook uitgegaan van een normatief rendement, dat overigens afhankelijk is van de aard van de activiteiten en de vraag hoe risicovol die zijn. Stel dat daar bijvoorbeeld 15% een redelijk rendement is en laten wij zeggen dat de kleine velden nog extra riskant zijn en dat het daar 20% moet zijn. Het houdt echter een keer op. Als je daar ver bovenuit komt, moeten wij achteraf constateren dat wij heel veel geld hebben laten liggen. Dan geef ik opeens de heer Graus gelijk, want daar heb ik ook geen zin in.
1 september 2009 TK 104
104-8367
Van der Hoeven Minister Van der Hoeven: Wat moet ik daar nu op zeggen? U zou gelijk hebben als er niets werd gedaan met de behaalde winsten. Van die behaalde winsten gaan echter Vpb en mijnbouwafdrachten af. U stelt nu voor om er daar bovenop nog iets vanaf te halen. Dan kan ik beter op het dak gaan zitten met mijn fiscale mogelijkheid, want dan werkt die niet. Zo simpel is het. Ik voel daar dus eerlijk gezegd niets voor. Ik zie ook niet in waarom ik die mijnbouwondernemingen extra moet gaan belasten zonder dat dit verder gunstige effecten heeft, want die zie ik er niet in. De heer Jansen (SP): Ik dring erop aan, omdat er op dit moment overleg is over de veiligheid aan de voorkant met een belangenpartij, een vertegenwoordiger van de exploratie- dan wel mijnbouwbedrijven. Kortom, die hebben daar een positie in. Als het straks meevalt vanuit de shells en de esso’s, zie ik niet in dat de Nederlandse staat dat laat zitten. Poetin heeft indertijd over de deal met Shell in Verweggistan gezegd: dat gaat mooi niet door, al stonden de handtekeningen op papier, omdat ik vind dat de Russische staat daar onvoldoende aan overhoudt.
velden rendabel wordt. Daar staat echter tegenover dat dan andere marginale velden die verder onder de streep zaten, in beeld komen voor mogelijke exploratie en exploitatie binnen die mogelijkheden. Het is dus eigenlijk een schuivend paneel in de verzameling van prospects en marginale velden. Dat is inderdaad waar. Goedkopere technieken kunnen bijdragen aan de winbaarheid van een gasveld en zijn vaak nog in ontwikkeling. Er is eigenlijk nog geen zicht op wanneer die op de markt beschikbaar komen. Men weet net zo goed als ik dat offshore echt anders is dan onshore. Als de bestaande platforms en infrastructuur worden opgeruimd, wat echt moet, zo merk ik op aan het adres van de heer Atsma, omdat er te weinig aanbod is van gewonnen gas uit kleine velden, is het te laat. Als je daarna voor die velden aparte platforms en infrastructuur moet gaan bouwen, is het echt niet meer rendabel te krijgen. Heel andere vragen, ook op het gebied van de financiën, zijn door mevrouw Neppérus gesteld. Een van haar vragen was of de maatregel wel ver genoeg gaat in deze tijd. Dat is juist het tegenovergestelde. Wij willen natuurlijk bereiken dat zo veel mogelijk van de economische prospects op tijd worden aangeboord en tot productie gebracht worden. Ik herhaal dat daarvoor een bepaald niveau van booractiviteit vereist is. In het economisch rekenmodel is het verwachte niveau van die activiteit gerelateerd aan de bijzondere situatie op het Nederlands continentaal plat. Wij hebben in een model om te besluiten om al dan niet te investeren, gerekend met een olieprijs van 50 dollar per vat. Dat is vrij conservatief. De verwachting is dat die prijs in de toekomst eerder zal stijgen dan dalen. Gezien de combinatie van de olieprijs en de voorgestelde maatregel verwacht ik dat het gewenste aantal boringen per jaar wordt bereikt. Daar doen wij het ook om. Toen vroeg mevrouw Neppérus waarom we niet kiezen voor een algemeen aantrekkelijk fiscaal beleid, in plaats van voor die specifieke maatregel. We willen natuurlijk niet de freeridereffecten. Doordat je het instrument specifiek houdt, namelijk in de sfeer van het winstaandeel, sluit je de freeridereffecten zo veel mogelijk uit. Door het stellen van criteria aan de prospects en de velden die in aanmerking komen, spits je de maatregel toe op de specifieke, marginale velden. Een aantal kleinere gasvelden heeft de maatregel helemaal niet nodig om op een economisch rendabele wijze tot productie te kunnen worden gebracht. De voorgestelde investeringsaftrek voor het winstaandeel is inderdaad doeltreffend om de rentabiliteit en economische winbaarheid van specifieke marginale gasvelden te verbeteren. Ik maak dit graag even af, mevrouw de voorzitter, misschien beantwoord ik dan meteen de vraag die mevrouw Neppérus wil stellen. Zou ik dit generiek doen, dan zou het aan zijn doelstelling voorbijschieten en zou het leiden tot onnodig veel free riders. Overigens heb ik dit natuurlijk niet alleen bedacht, maar gaat dit in gezamenlijkheid met de minister van Financiën en wordt de uitvoering van de maatregel gedaan door de Belastingdienst, niet door het ministerie van Economische Zaken.
Minister Van der Hoeven: Laten wij wel wezen, nu heeft u het over een heel ander veld, onder heel andere omstandigheden met veel grotere marges. Als ik echter doe wat u voorstelt, ga ik achteraf nog eens geld weghalen. Denkt u werkelijk dat bedrijven er dan nog zin in hebben om de exploitatie zo efficiënt mogelijk te doen? Ik vind dat wij dan het paard achter de wagen spannen. Ik ben het dus niet van plan, ondanks het feit dat u het nu misschien eens bent met de heer Graus. Mevrouw de voorzitter. De heer Jansen stelde nog een aantal vragen. Een daarvan is of ik kan onderbouwen dat de financiële maatregelen de verwachte baten opleveren en of zonder de maatregel de marginale velden niet gewonnen zouden worden. Innovatie en stijgende gasprijzen maken het volgens hem vanzelf wel rendabel om die velden te benutten. Ik heb mij voor de effecten van de maatregelen gebaseerd op een door Energie Beheer Nederland BV ontwikkeld rekenmodel. Dat model simuleert de Nederlandse offshore exploratie en exploitatie van de prospects en stranded fields. Dat zijn de verwachte en door boring aan te tonen gasreserves en de al aangetoonde velden die nog in productie moeten komen. In dat model zijn ook alle relevante factoren verwerkt die de aantrekkelijkheid van bepaalde velden beïnvloeden. Daar horen ook bij de verschillende olie- en gasprijzen. De uitkomsten van dat model geven aan dat hierbij echt kan worden gesproken over extra baten en niet alleen maar over een verschuiving van baten naar voren in de tijd, omdat dat later toch wel zou gebeuren door toekomstige innovatie of stijgende gasprijzen. Verder is te zien dat de mijnbouwbedrijven die in Nederland actief zijn en die wereldwijd opereren, een wereldwijde ranking maken van al hun prospects. De kleine marginale velden van Nederland staan echt niet hoog op die rankings. En de stijgende olieprijzen zullen de ranking van die prospects in Nederland echt niet verbeteren, omdat de olieprijsstijging zich wereldwijd manifesteert. Het is wel waar – en dat ben ik met de heer Jansen eens – dat bij hoge olieprijzen een aantal marginale
Mevrouw Neppérus (VVD): Ik pleitte niet voor een generieke maatregel. Dan zouden de gevolgen niet te overzien zijn. Laten we het daarover eens zijn. Mij ging het hierom: je doet dit voor een heel specifieke groep, ze
Tweede Kamer
1 september 2009 TK 104
Mijnbouwwet
104-8368
Van der Hoeven moeten ook nog investeringen doen. Daarover zijn we het volgens mij allemaal wel eens. Maar waarom komt de minister met een aparte regeling via Economische Zaken en doet zij dit niet via de belastingen? Als ik de minister goed begrijp, zegt ze dat de Belastingdienst het uitvoert. Dan is een deel van mijn zorgen op dat gebied weggenomen. Daar ging het mij om. Minister Van der Hoeven: Dit brengt mij bij een aantal vragen van de heer Jansen over de andere actiepunten uit de evaluatie van de Mijnbouwwet. De heer Jansen heeft hier terecht naar gevraagd. Ik noem graag vijf onderdelen. Recent heeft de ministerraad ingestemd met een voorstel voor de Crisis- en herstelwet. Daarin zijn ook verbeteringen in de rijkscoördinatieregeling opgenomen. Een aantal ook in de Mijnbouwwet. Dat komt dus nog. Er wordt gewerkt aan de implementatie van de EU-richtlijn over de opvang en opslag van CO2, de CCS-richtlijn. Dit wordt één op één geïmplementeerd. Eind dit jaar wordt dit aanhangig gemaakt bij de Raad van State. In voorbereiding is een wetsvoorstel met nationale regels, die nodig zijn voor de opslag van CO2. Dit voorstel wordt in de eerste helft van 2010 aan de Raad van State voorgelegd. Er komt een apart wetsvoorstel over aardwarmte. Hier kom ik dadelijk nog even op terug. Want het is inderdaad waar wat de heer Boelhouwer zei: uit de evaluatie van de Mijnbouwwet is gebleken dat de huidige regels van de Mijnbouwwet onvoldoende rekening houden met de bijzonderheden van deze nieuwe techniek. Ook dit wetsvoorstel hoop ik begin 2010 bij de Raad van State in te dienen. Een wetsvoorstel over andere verbeteringen van de Mijnbouwwet naar aanleiding van de evaluatie van de wet komt daarna. Dan neem ik ook de zaken mee die ter sprake komen bij de behandeling van de eerder genoemde wetsvoorstellen, bijvoorbeeld het onderwerp dat vandaag naar voren is gekomen. Er zijn nog twee vragen over. De eerste vraag is van de heer Jansen. Hij vroeg waarom ik gas niet ter plekke ″verstroom″, door gebruikmaking van de elektriciteit van windmolens, als ik het goed begrepen heb. Ik vind dat mooi. Met name wanneer wind- en mijnbouwpartijen daarover overeenstemming bereiken, vind ik dat prima. Ik vind ook dat dit door marktpartijen moet worden opgepakt. Een aantal is daarmee bezig. De functiecombinatie van offshore wind en mijnbouw is best een optie, als een windpark in de directe nabijheid van zo’n mijnbouwplatform is gesitueerd. Ik spreek dit dus niet tegen. We hebben nog maar een heel beperkt aantal windparken. De afstand tussen de windparken en de meeste mijnbouwplatforms is ruim, als ik dat zo mag zeggen. Daardoor is deze functiecombinatie voor de meeste mijnbouwplatforms nog niet aan de orde. Verder is het zo dat als je kiest voor zo’n functiecombinatie, de drijvende krachten toch echt wel moeten zijn: innovatieve toepassing en een commercieel voordeel voor de betrokken marktpartijen. Ik ga hiervoor dus geen algemene financiële stimuleringsmaatregel ontwerpen.
ren die nu nog niet rendabel zijn. De minister zei dat zij op basis van drie criteria uit het overleg met NOGEPA aan de voordeur gaat uitmaken of het al dan niet een lastig te exploiteren veld is. Een van die criteria is afstand tot de bestaande infrastructuur. Uit dit voorbeeld blijkt echter dat afstand tot bestaande gasinfrastructuur totaal irrelevant is. Je gaat namelijk verstromen en afvoeren via een kabel die er toch al ligt, van een windpark. Daarom zeg ik: kijk uit. Het kan achteraf veel profijtelijker blijken dan nu op grond van de criteria lijkt. Dan zou er straks zomaar 30% rendement worden behaald. Dat vind ik echt te veel van het goede.
De heer Jansen (SP): Ik gaf het voorbeeld als een tweede illustratie van het feit dat het door innovatie misschien rendabeler kan worden om zaken te exploite-
Minister Van der Hoeven: Het punt is dat ik het nu niet kan doen. De heer Jansen weet hoeveel windparken we op dit moment hebben. Ik hoop dat er uiteindelijk meer zullen komen. Dat is ook de bedoeling. Er zijn afspraken over gemaakt en de procedures lopen. Misschien dat we hier aanstaande donderdag in het AO even op terug kunnen komen, dan gaat het tenslotte ook over wind en windparken. Ik sluit mijn ogen niet voor de mogelijkheid, daar wil ik geen misverstand over laten bestaan. Ik kijk echter wel naar de tijd die ertussen ligt. Het is niet in 2010 opgelost. Dat is de reden dat ik voorzichtig ben. Ik schuif het echter niet weg. Met name de heer Boelhouwer heeft gevraagd naar de ruimtelijke ordening met betrekking tot de geothermie. Ik heb al gezegd dat wat mij betreft hij gelijk heeft dat de Mijnbouwwet hiermee onvoldoende rekening houdt. Ik kom daar nog op terug. De Mijnbouwwet uit 2003 is wel van toepassing op vergunningsaanvragen voor aardwarmte, maar de voor olie en gas ontwikkelde procedures zijn niet adequaat voor geothermie. Dat zit niet in de opsporingsfase maar in de procedures die voorafgaan aan de toestemming om echt te mogen winnen. Die procedures moeten we dus herzien zodat zij beter op elkaar afgestemd worden en ook beter afgestemd worden op de aardwarmtepraktijk, met als doel vereenvoudiging en versnelling van de procedures. Dit neem ik mee bij het wetsvoorstel dat begin 2010 aanhangig zal zijn bij de Raad van State. Dan kijk ik ook naar het punt van de ruimtelijke ordening voor aardwarmte en de vraag of dit ook in relatie tot andere toepassingen zinvol is. Je zit namelijk inderdaad soms met tegenstrijdigheden, met gemeentegrenzen en meer van dat soort zaken. TNO heeft hier een studie naar gedaan, in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. Deze studie is beschikbaar. Op dit moment kijken we samen met TNO op welke manier bijvoorbeeld de ontwikkeling van een protocol voor ruimtelijke ordening kan worden vormgegeven. Er moet in het wetsvoorstel ruimte worden gecreëerd om de ruimtelijke ordening in de toekomst een plaats te geven. Daar pleit de heer Boelhouwer ook voor. Ik ben het op dat punt met hem eens. Ik kom hierop terug bij de herziening van de Mijnbouwwet. Begin 2010 ligt het wetsvoorstel bij de Raad van State. Er zijn op dit moment inderdaad zo’n 50 aanvragen voor opsporingsvergunningen voor aardwarmte. Een deel ervan is al verleend, een deel kan dit jaar nog worden verleend. Er zit ook een aantal concurrerende aanvragen bij. We willen graag dat partijen in gesprek met elkaar worden gebracht. Dat gebeurt door het ministerie van EZ en de Mijnraad. Dit verloopt redelijk. Er is een aantal convenanten en samenwerkingsovereenkomsten gesloten. Dit betekent dat in de betreffende
Tweede Kamer
1 september 2009 TK 104
De heer Jansen (SP): Dat was ook niet mijn bedoeling. Minister Van der Hoeven: Ah, gelukkig.
Mijnbouwwet
104-8369
Van der Hoeven gebieden een goede uitgangspositie is gecreëerd voor een eerste stap naar de ruimtelijke ordening waar de heer Boelhouwer voor pleitte. Kortom, er is een brede en constructieve dialoog gaande tussen overheden, belangenorganisaties zoals die voor geothermie en tuinbouw, consultants en private partijen over aardwarmte. We zullen echter ook in het kader van de totale Mijnbouwwet nog een en ander moeten aanpassen. Voorzitter, ik denk dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.
kritisch tegenover staan om daar publiek geld naartoe te brengen. De SP ziet CCS ook niet als een prioritaire activiteit in het klimaatbeleid, maar zij wil die aan de andere kant ook niet onmogelijk maken. CCS moet dus wel worden gefaciliteerd in wetgeving. Die gaat de SP uiteraard kritisch bezien. Ik onderschrijf overigens wat de heer Boelhouwer in eerste termijn heeft gezegd over geothermie. Een en ander moet zo snel mogelijk goed worden verankerd in de wet, zodat wij op dat punt maximaal aan de slag kunnen.
©
©
Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Voor de VVD-fractie blijft de essentie van het wetsvoorstel dat er in het kader van stroomzekerheid in de toekomst gekeken wordt of er nog iets uit de kleinere gasvelden gehaald kan worden. Je moet wel kijken of het reële plannen en investeringen betreft. Op dat punt heeft de minister mij met de rol van de Belastingdienst gerustgesteld. Gegeven het systeem betekent het ook dat je wel inkomsten uit het verleden moet hebben wil je er echt daadwerkelijk iets aan hebben. Ook dat is, denk ik, verstandig. Tot slot kom ik op het punt van die CO2-opslag. Daar wordt over een paar dagen over gesproken. De minister heeft gelukkig gezegd dat de veiligheid voor haar wezenlijk is. Hoe dat verder moet, zullen wij toch kritisch blijven volgen. Dat debat zal echter verder gaan.
De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Bij de laatste woorden van collega Jansen kunnen wij ons aansluiten, overigens niet bij zijn voorlaatste opmerking over de ondergrondse CO2-opslag. Daardoor ontstaan namelijk nieuwe kansen en mogelijkheden, wellicht op de Noordzee en bij de niet meer gebruikte velden, of de velden waar nog niet meer te winnen gas aanwezig is dat je door de input van CO2 winbaar maakt. Als je dat combineert met de compressoren waar de heer Jansen het over had, dan heb je een fantastisch product voor weinig centen. Daarom moet de heer Jansen toch even nadenken over de vraag of het wel zo verstandig is om per definitie ″nee″ te zeggen, voordat hij precies alle opties kent. Er kan wel een verschil zijn tussen het realiseren van dit soort initiatieven op zee en op de vaste wal. Dat is echter een heel andere discussie, maar je moet niet per definitie ″nee″ zeggen. Dat lijkt mij namelijk onverstandig, zeker als ik goed heb geluisterd naar wat de heer Jansen daarvoor heeft gezegd over functiecombinaties. Dat deel ik namelijk volledig. Er zijn immers meerdere functiecombinaties mogelijk.
© De heer Jansen (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik had er in eerste termijn niets over gezegd, maar ook de SP-fractie is positief over het onderdeel van het wetsvoorstel over het activeren van het gebruik van slapende vergunningen. Dat is zonder meer nuttig. Dan kom ik op de echte mijnen in Limburg, waar de heer Atsma het over heeft gehad. Als de minister dit onderwerp toch nog wat verder gaat bestuderen, dan kan ik mij voorstellen dat zij ook de mogelijke route van het ondergronds vergassen van kolen bekijkt. Dat zou namelijk wel het meest lucratieve gebruik kunnen zijn van de kolen die er nog zitten. Het lijkt mij in ieder geval de moeite waard om dat erbij te betrekken. De hamvraag is de volgende. Is enerzijds verzekerd dat de olie- en gasbedrijven beginnen aan de exploitatie van de kleine gasvelden door een redelijk rendementsvooruitzicht? Zwaaien wij anderzijds niet te veel met de buidel, waardoor wij nodeloos veel geld laten zitten waar dat niet nodig is? De minister heeft wat aanvullende argumenten daarvoor genoemd, waarvoor dank, maar ik ben nog niet helemaal overtuigd. Het volgende kan ons gevoel dat het wel goed gaat, wel versterken. De minister zegt dat zij met NOGEPA praat over de criteria. Ik ga ervan uit dat de Kamer vooraf nog inzicht krijgt in hoe die regeling er uit gaat zien als die criteria straks in een AMvB of een ministeriële regeling worden vastgelegd. Dan kan de Kamer zien of er voldoende veiligheidskleppen zijn ingebouwd. Er komen heel wat wetsvoorstellen aan. Er is dus een hoop werk aan de winkel. De positie van de SP over CCS is duidelijk. Ik kan mij ertoe beperken dat wij er heel
Tweede Kamer
Mijnbouwwet
De heer Jansen (SP): Ik wil even een misverstand wegnemen. Wij vinden het prima als CO2 kan worden gebruikt om extra gas uit velden te halen. Het gaat ons om de vraag of in dit stadium belastinggeld, subsidie, moet worden gestoken in CO2-opslag. Dat gebeurt. Op dit moment is daar al 110 mln. voor bestemd. Dat vinden wij geen verstandige besteding in relatie met andere mogelijkheden, zoals het hergebruik van warmte. De heer Atsma (CDA): Ik voer donderdag die discussie dan wel niet, maar ik plaats ook hier weer een kanttekening. Ook CO2-opslag kan immers een bijdrage leveren aan het tegengaan van bodemdaling of de consequenties daarvan verminderen. U moet eens zien hoeveel maatschappelijke schade daardoor kan worden voorkomen. Ook in dit geval zeg ik dus: zet alle plussen en minnen nog eens wat scherper op een rij. Maar daar gaat u gelukkig zelf over. Wat betreft de zorg over het veld in Slochteren: elke onderneming die op enigerlei wijze betrokken is bij het ″vermarkten″ van gas uit Slochteren heeft maar één belang, namelijk het zo lang mogelijk vol te houden. Niemand is erbij gebaat dat het Groninger veld snel uitgeput raakt. Ik zeg dat omdat Groningen nodig is voor de lange termijn, om simpelweg onze kachels en onze fornuizen te laten branden. Het gaat om de kwaliteit van het gas en daarom moet je het Groninger gas bewaren om het te kunnen mengen met wat je elders vindt. Ook hierbij moeten wij niet te veel koudwatervrees hebben,
1 september 2009 TK 104
104-8370
Atsma want bedrijven zullen er zelf als laatste op uit zijn om zo snel mogelijk al het Groninger gas te benutten. Mijn laatste opmerking betreft de kolen in ZuidLimburg. Ik heb DSM genoemd. Dat heb ik bewust gedaan omdat ik er op enig moment een signaal over kreeg. Ik ben blij dat de minister zegt dat ze de situatie ook ziet. Ik zit even met een praktisch punt. Is het wellicht verstandig om, voor de finale stemming over dit wetsvoorstel, op het ministerie even te bekijken of het wellicht verstandig zou zijn om met een nota van wijziging te komen of een bevoegdheid voor de minister in de wet aan te brengen? Daarmee voorkom je dat, wanneer het wetsvoorstel de status van wet heeft, een gelukszoeker ineens een claim legt op hetgeen we zojuist hebben besproken, namelijk de winning van kolen in Zuid-Limburg. Je weet namelijk maar nooit. Het is een onbedoeld neveneffect en ik denk dat je dat met een eenvoudig amendement of met een nota van wijziging kunt ondervangen. Ik leg dit graag aan de minister voor, want als de wet eenmaal door de Eerste Kamer is en is gepubliceerd, wordt het een juridisch steekspel en dat zou ik niet graag willen.
van een efficiencyverbetering van 1% per jaar. Als men nog innovatiever is, wordt de winst fiftyfifty verdeeld over de exploitanten en het waterschap. Zou zo’n regeling wel acceptabel zijn voor de heer Boelhouwer? De heer Boelhouwer (PvdA): Ik sluit me aan bij de woorden die de minister daarover sprak. Er zit al voldoende heffing op. Ik heb geen grote illusies dat dit ineens tot gigarendementen gaat leiden. Vooralsnog zie ik daar geen aanleiding toe. ©
De heer Jansen (SP): Ik heb een voorbeeld uit de eigen praktijk van de heer Boelhouwer. In Delft is een waterzuiveringsinstallatie gebouwd waarbij is uitgegaan
Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Laat ik eerst een aantal opmerkingen maken over CO2. Ik ben blij met de opmerking van de heren Atsma en Boelhouwer dat CO2-opslag een bredere functie heeft. Je kunt er inderdaad het laatste stuk gas beter mee winnen, maar het heeft ook een duidelijke relatie met de gevolgen van de CO2-emissies in verband met het klimaat. CO2-afvang en -opslag is een transitietechnologie die nodig is in de periode waarin wij voor een heel groot deel afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. Laten wij ons niets wijsmaken: natuurlijk willen wij allemaal toe naar schonere brandstoffen, efficiënter gebruik daarvan en groene energie. Als je echter kijkt naar hoeveel tijd daarvoor nodig is, kun je het je niet permitteren om in de tussentijd niets te doen. Dat betekent dat CO2-afvang en -opslag er in het kader van die transitie moet komen. ″Linksom of rechtsom″, om de woorden van collega Cramer maar eens te gebruiken. Wij komen daar ook op een ander moment nog over te spreken. Mevrouw Neppérus heeft inderdaad gelijk dat het veilig moet zijn. De veiligheid van mensen staat voorop. Wij moeten echter wel over feiten praten. Daarom laat ik ook een aantal aanvullende zaken onderzoeken. Dan kom ik op de opmerkingen van de heer Jansen. De techniek van ondergrondse kolenvergassing is bekend, maar hij kent ook de risico’s. Het is verdraaid moeilijk om controle te houden over een ondergronds verbrandingsproces. Ook als je die kolen verbrandt, verdwijnt er iets. Er kan bodemdaling ontstaan. Ik kom daar vandaan en ik kan me uit de periode dat de mijnen in werking waren heel goed herinneren wat mijnschade was. Die ontstond doordat er verzakkingen plaatsvonden als gevolg van het weghalen van kolenlagen. Dit proces vergt nog heel wat onderzoek naar de beheersing van de risico’s. Ik vind het op dit moment geen optie, maar ik houd wel de ontwikkelingen in de gaten. Het kan natuurlijk zijn dat de situatie geheel verandert als wij de risico’s kunnen terugbrengen en het proces kunnen beheersen. Dan ontstaat er een nieuwe mogelijkheid om er iets mee te doen. De heer Jansen vroeg verder naar de criteria voor NOGEPA. Deze criteria worden vastgesteld en de gesprekken worden afgerond. Het betreft het niveau van een ministeriële regeling. De Kamer krijgt deze niet vooraf te zien. Het is een uitwerking op detailniveau van de in het wetsvoorstel op hoofdlijnen aangegeven criteria. Het is een aan de minister van Economische Zaken gedelegeerde bevoegdheid. Ik heb die criteria aangegeven. Ook heb ik aangegeven dat ik deze niet op eigen houtje vaststel; ik zou dat helemaal niet kunnen. Dit gebeurt in overleg met NOGEPA, EBN en TNO. In de rekenmodellen is rekening gehouden met de criteria. Het gaat in de ministeriële regeling vooral om de exacte
Tweede Kamer
1 september 2009 TK 104
© De heer Boelhouwer (PvdA): Voorzitter. Als de minister in de zaal zit, is niet denken aan Limburg onmogelijk! Dat is een compliment. Ik ben het ook eens met de opmerking van de heer Atsma dat we ervoor moeten zorgen dat er geen vacuüm ontstaat ten aanzien van de kolen en de eventuele productie in de vorm van gas of anderszins in Limburg, op het moment dat de wet wordt aangenomen. Ik vind dat een uitstekend punt, waaraan ik graag adhesie betuig. Ik dank de minister voor de toezeggingen op het gebied van ruimtelijke ordening ten aanzien van het wetsvoorstel dat in 2010 naar de Raad van State gaat. Over de CO2-opslag zei de heer Atsma terecht dat die gebruikt kan worden voor verschillende nuttige maatschappelijke doelen, zoals het tegengaan van bodemdaling of het winnen van extra gas. Laten we er echter vooral duidelijk over zijn dat de CO2-opslag ook een bredere functie heeft. Als we namelijk op dit moment ten aanzien van onze ecologische ontwikkelingen en klimaatontwikkelingen ergens mee te maken hebben, is dat met een teveel aan CO2-uitstoot. Het is een van de basale redenen waarom het met het klimaat uit de hand loopt. De nuttige functies zijn dus prima, maar zij vormen niet de enige reden waarom de PvdA vindt dat er CO2-opslag moet bestaan. Er zijn ook grotere zaken bij aan de orde. Ik was een beetje verrast door de interruptie in eerste termijn van de heer Jansen over de rendementen. In zijn eigen tweede termijn is hij daar niet op teruggekomen, maar ik wil erop wijzen dat een strafheffing op een hoger rendement automatisch een rem op innovatie is. Het zou namelijk heel goed kunnen gebeuren dat er eens iemand komt die in staat is om de citroen echt helemaal leeg te persen en er meer uit te halen dan tot nu toe mogelijk was. Ik vind het geen goed idee om dat af te romen door middel van een heffing op het extra rendement dat wordt behaald.
Mijnbouwwet
104-8371
Van der Hoeven formulering daarvan. Het antwoord op de vraag of de Kamer de criteria vooraf krijgt, is dus ″nee″. Als de Kamer achteraf iets wil hebben, is dat helemaal geen punt, maar niet vooraf. Dit leidt er immers toe dat wij daar een debat over gaan hebben. Ik kom nog even terug op de kolen in Zuid-Limburg. Ik bekijk of wij in de Mijnbouwwet de winningsplicht voor steenkolen, die met gebiedsverkleining samenhangt, dan alsnog kunnen uitzonderen. Dat is mogelijk via een kleine aanpassing in de tekst, dus wij kunnen dat snel realiseren. Als de Kamer de stemming even aanhoudt, kunnen wij haar deze week of begin volgende week de aanpassing doen toekomen. Daarna moeten wij nagaan wat er aan verdergaande maatregelen nodig is. Op dit moment zijn die nog niet aan de orde. Ik kom er zo snel mogelijk op terug. Ik ben het met de heer Boelhouwer eens dat een strafheffing op rendement een rem op innovatie is. Dan gebeurt er niets. Wij hoeven dit dan ook niet te doen. De algemene beraadslaging wordt gesloten. De voorzitter: De minister heeft aangekondigd dat zij met een nota van wijziging komt. Minister Van der Hoeven: Een kleintje. De voorzitter: Het is er toch een. Wij moeten dan toch even met elkaar bezien wat het beste moment is om het wetsvoorstel in stemming te brengen. Dat wordt goed gevolgd. De heer Atsma (CDA): Aan de reacties van collega’s proef ik dat, als de nota van wijziging de intentie heeft zoals ik deze heb verwoord, er geen heropening meer hoeft plaats te vinden voordat het wetsvoorstel in stemming wordt gebracht. De voorzitter: Ik had het ook niet over een heropening, maar over stemmingen. Sluiting 20.33 uur © Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen: © De volgende brieven Negen brieven van de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, met de mededeling dat de Eerste Kamer in haar vergadering van dinsdag 7 juli 2009 de door de Tweede Kamer toegezonden voorstellen van (rijks)wet gedrukt onder de nummers 31436, 31458, 31569, 31815, 31816, 31817, 31818, 31819, 31826, 31829, 31978, 31856, 30895, 31990, 31966, 31736, 31145, en 31874 heeft aangenomen Drie brieven de Directeur van het Kabinet der Koningin, met de mededeling, dat hare Majesteit de haar door de Staten-Generaal toegezonden voorstellen van (rijks)wet gedrukt onder de nummers 30599, 31713, 30536, 31589, 31425, 31430, 30902, 31792-IIA, 31792-IIB, 31792-IV,
Tweede Kamer
Ingekomen stukken
31792-VII, 31700-IIA, 31700-IIB, 31700-IV, 31444-V, 314474-V, 31721 en 31792-V heeft goedgekeurd De Voorzitter stelt voor, deze brieven voor kennisgeving aan te nemen © De volgende koninklijke boodschappen Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone - 32002 minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Verburg G. - 3 juli 2009 Koninklijke boodschap, met de erbij behorende stukken, is al rondgezonden en gepubliceerd Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek houdende regels voor de vereniging of stichting tot instandhouding van een maatschappelijke onderneming 32003 minister van Justitie, Hirsch Ballin E.M.H. - 3 juli 2009 Koninklijke boodschap, met de erbij behorende stukken, is al rondgezonden en gepubliceerd Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 - 32014 minister van Financiën, Bos W.J. - 18 juli 2009 Koninklijke boodschap, met de erbij behorende stukken, is al rondgezonden en gepubliceerd Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming 32015 minister van Justitie, Hirsch Ballin E.M.H. - 18 juli 2009 Koninklijke boodschap, met de erbij behorende stukken, is al rondgezonden en gepubliceerd Wijziging van de Wet op de architectentitel (beroepservaring, bij- en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten, wijzigingen in verband met de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, alsmede enige andere wijzigingen) - 32016 minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Cramer J.M. - 18 juli 2009 Koninklijke boodschap, met de erbij behorende stukken, is al rondgezonden en gepubliceerd Regeling van taken en bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie) - 32017 (R1884) minister van Justitie, Hirsch Ballin E.M.H. - 18 juli 2009 Koninklijke boodschap, met de erbij behorende stukken, is al rondgezonden en gepubliceerd Regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Saba en Sint Eustatius en de
1 september 2009 TK 104
104-8372