Inhoud
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Organisatie Doelstellingen Programma’s Inzet personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten Speciale aspecten Jaarcyclus
5 7 10 15 18 21 25 31 32 34
De bovengenoemde hoofdstukken corresponderen met onderwerpen uit het beoordelingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Elk hoofdstuk eindigt, indien van toepassing, met controlepunten die onder andere afgeleid zijn van het rapport “Beknopte instructies voor het schrijven van een zelfevaluatierapport basiskwaliteit” van Quality Assurance Netherlands Universities (QANU, zie www.qanu.nl)
Voorwoord
In dit boekje wordt de kwaliteitszorgcyclus beschreven van de bacheloropleidingen, de masteropleidingen en de promotieopleidingen aangeboden door de Faculteit Technische Natuurwetenschappen (TNW) van de Technische Universiteit Delft en de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen (FWN) van de Universiteit Leiden (samen hierna genoemd: de faculteiten). Een identieke missie en verregaande samenwerking op onderwijsgebied hebben deze gezamenlijke publicatie mogelijk gemaakt. Gemakshalve wordt TNW in het vervolg Delft genoemd, en FWN Leiden.
||
Inleiding
Goed onderwijs levert goed opgeleide studenten op. De kwaliteit van het onderwijsproces is maatgevend voor de uiteindelijke kwaliteit van de student. Deze kwaliteit wordt gemeten als de som van alle prestaties die de student tijdens de opleiding heeft geleverd. Een belangrijke factor is daarbij de werkomgeving van de studenten. De werkomgeving van de faculteiten is een onderzoeksomgeving, conform het karakter van de Technische Universiteit Delft en de Universiteit Leiden. De studenten worden voorbereid op een loopbaan waarin natuurwetenschappelijk onderzoek, ook als middel voor probleemoplossing, ontwerp en innovatie, een belangrijke rol speelt. Deze loopbaan is niet alleen die van onderzoeker. Hantering van een onderzoeksattitude en toepassing van onderzoeksresultaten in een bedrijf, communicatie over onderzoek en onderzoeksresultaten en overdracht van, via onderzoek verworven, natuurwetenschappelijke kennis passen alle in de beoogde werkomgeving. Bovendien zijn probleemoplossend vermogen en analytische en ontwerpvaardigheden ook buiten de natuurwetenschappen gewaardeerde competenties. Belangrijke kwaliteitskenmerken van de studenten zijn dan ook begrip van onderzoek, op basis van gedegen vakkennis, een kritische onderzoeksattitude, en begrip van wat men wel en niet met onderzoek kan of moet doen.
Studeren in een onderzoeksomgeving is een onderwijsconcept dat de grondslagen van de wetenschap combineert met het zoeken naar een gerichte aanpak van vraagstukken en/of het zoeken naar innovaties. Onderwijs in een onderzoeksomgeving • • • • • • • • • • •
prikkelt de nieuwsgierigheid legt een basis van vakkennis en vaardigheden ontwikkelt een kritische attitude stimuleert herkenning en een diepgaande analyse van een probleem stimuleert de ontwikkeling van intuïtie stimuleert het creatief proces voor het vinden van oplossingen stimuleert multidisciplinair onderzoek vanuit een monodisciplinaire expertise stimuleert samenwerking in een competitieve werksituatie geeft inzicht in het wetenschappelijk bedrijf doet nadenken over de rol van wetenschap en wetenschapper in de maatschappij stimuleert kennisoverdracht aan en discussie met de maatschappij
Delft en Leiden kennen een aantal organisatorische verschillen, waarvan de belangrijkste zijn: • Delft: decaan, Leiden: faculteitsbestuur (met decaan als eindverantwoordelijke) • Delft: afdelingen met voorzitter, Leiden: instituten met wetenschappelijk directeur • Delft: geen facultaire Graduate School, Leiden: facultaire Graduate School of Science • Delft: facultaire studentenraad, Leiden: faculteitsraad met studentenfractie • Delft: bureau Onderwijs- en Studentenzaken, Leiden: Educatief Centrum
Deze verschillen zijn uitsluitend van belang voor de rolverdeling, niet voor het hierna beschreven proces van de kwaliteitszorg.
Controlepunt - De kenmerken van “Studeren in een onderzoeksomgeving” binnen de opleiding.
||
Organisatie
Algemeen De onderwijsorganisaties van Delft en Leiden hebben elk drie lagen: • faculteit • opleiding • docenten en studenten In Delft bestaat het bestuur uit decaan en afdelingsvoorzitters, Leiden heeft een vierkoppig faculteitsbestuur waarin de vice-decaan de portefeuille Onderwijs beheert. Omdat onderzoek en onderwijs in beide faculteiten geïntegreerd zijn, bestaat er geen strikte bestuurlijke scheiding voor beide taken. De decaan (Delft) en de portefeuillehouder Onderwijs (Leiden) nemen de facultaire en universitaire onderwijsstrategie voor hun rekening. Elke opleiding heeft een opleidingsdirecteur (OD). In de praktijk houdt de OD zich bezig met de opzet en het aansturen van het onderwijsproces van de bachelor- en masteropleidingen. Alle ODn vergaderen eens per zes weken onder voorzitterschap van de Leidse portefeuillehouder Onderwijs. De hoofden van Onderwijs en Studentenzaken (O&S; Delft) en de directeur van het Educatief Centrum (Leiden) houden zich bezig met de organisatie en regelgeving binnen de opleidingen en met algemene zaken, zoals cijferregistratie en internationalisering.
In Delft is de facultaire studentenraad de schakel met studenten en met de studieverenigingen en is ze betrokken bij facultaire communicatie. In Leiden worden studentzaken behartigd door het student-lid van het faculteitsbestuur en door de studentenfractie van de faculteitsraad, i.s.m. de studieverenigingen. In Leiden zijn de masteropleidingen en de promotieopleidingen alle ondergebracht in de Leiden University Graduate School of Science, die officiëel op 1 september 2006 van start is gegaan. De Graduate School heeft de volgende taken en verantwoordelijkheden: • toezicht op de vormgeving, invulling en organisatie van de master-en promotieopleidingen • coördinatie van deze opleidingen • regelgeving van deze opleidingen • bewaking van de kwaliteit van deze opleidingen • werving, instroom en selectie van studenten voor deze opleidingen • bewaking van de studievoortgang van de studenten • coördinatie van het alumnibeleid De Graduate School heeft een algemeen bestuur bestaande uit het faculteitsbestuur, de wetenschappelijk directeuren (WDn) van de instituten en de ODn. Binnen de Graduate School zijn de ODn verantwoordelijk voor de masteropleidingen en de WDn voor de promotieopleidingen.
Delft: Het bestuur vergadert onder voorzitterschap van de decaan elke twee weken met de afdelingsvoorzitters over facultaire zaken alsmede over zaken die de individuele instituten te boven gaan. Het bestuur geeft tevens leiding aan de groep Marketing en Communicatie TNW. Deze groep is de schakel tussen faculteit, instituten en aankomende studenten en stemt af met de universitaire afdeling Marketing & Communicatie. Op universitair niveau neemt de decaan deel aan de Groepsraad, het College van Decanen, tevens College voor Promoties. De faculteitssecretaris neemt deel aan het secretarissenoverleg (zowel met de overige facultaire secretarissen van de TU Delft als met de secretarissen van de afdelingen).
Op facultair niveau worden de opleidingen ondersteund door O&S. Hierin zijn de algemene onderwijsondersteuning ondergebracht, waaronder de studieadviseurs, de stagecoördinatie, facultaire internationalisering, kwaliteitszorg en onderwijsondersteuning en het onderwijssecretariaat. O&S wordt geleid door een hoofd, onder eindverantwoordelijkheid van de decaan. Elke zes weken vergadert een team bestaande uit het hoofd O&S, de ODn en de opleidingscoördinatoren over bachelor- en masteraangelegenheden. De OD is primair verantwoordelijk voor inhoud, programmering en kwaliteit van de bachelor- en masteropleidingen. De OD laat zich bestuurlijk ondersteunen, in afstemming met de afdelingsvoorzitters. Elke opleiding heeft een opleidingscommissie (OC) en een examencommissie (EC), waarvan samenstelling, taken en bevoegdheden bij de wet zijn geregeld. Elke masteropleiding heeft een toelatingscommissie. Naar bevinden laat de OD zich adviseren door additionele commissies. Een van deze commissies is de beroepenveldcommissie.
Docenten en studenten zijn vertegenwoordigd in de OC, in de facultaire studentenraad, de voorlichtingscommissie en eventuele andere commissies. De docenten zijn vertegenwoordigd in de EC en eventuele andere commissies. In de OCs en eventueel op docentenlunches wordt de onderwijskwaliteit besproken, mede naar aanleiding van de diverse evaluaties die regelmatig plaatsvinden, zoals collegeresponsiegroepen of sensorenquêtes. De studenten zijn tevens georganiseerd in studieverenigingen.
Leiden: Het faculteitsbestuur heeft vier leden: de decaan, de vice-decaan (met de portefeuille Onderwijs), de directeur bedrijfsvoering, en de student-assessor. Dit bestuur is tevens het dagelijks bestuur van de Graduate School, met de decaan als “dean”. In de regel worden bestuursvergaderingen bijgewoond door, onder andere, de directeur van het Educatief Centrum. Het bestuur vergadert onder voorzitterschap van de decaan elke twee weken met de WDn over alle zaken die verder reiken dan de individuele instituten, de Graduate School en de faculteit. Elke zes weken vergadert het bestuur (in het bijzonder de vice-decaan, de student-assessor en de directeur van het Educatief Centrum) met de ODn over bacheloren masteraangelegenheden. Het bestuur geeft tevens leiding aan het bureau Communicatie en Marketing. Dit bureau is de schakel tussen faculteit, instituten en aankomende studenten, en stemt af met de universitaire afdeling Internationalisering, Communicatie en Studenten (ICS). Op universitair niveau neemt de decaan deel aan het College van Decanen, tevens College voor Promoties. De vice-decaan neemt deel aan het zgn. Pom Pom overleg, de vergadering van de (vice-)Rector met de facultaire onderwijsportefeuillehouders.
Op facultair niveau worden de opleidingen ondersteund door het Educatief Centrum. Hierin zijn de centrale studentenadministratie ondergebracht, het Graduate School bureau, de afdeling Bèta-didactiek (de docent/coördinatoren van de afstudeertracks Education en Communication), en het Facultaire International Office. De laatste afdeling stemt af met het universitaire International Office. Het Educatief Centrum wordt geleid door een directeur, onder eindverantwoordelijkheid van de portefeuillehouder Onderwijs van het bestuur. Het Graduate School bureau is belast met de registratie van master- en PhD-instroom en met coördinatie van de betreffende toelatingsprocedures. Bovendien registreert het bureau de opleidingsprogramma’s van promovendi. Op instituutsniveau is de OD primair verantwoordelijk voor inhoud, programmering en kwaliteit van de bachelor- en masteropleidingen. De OD laat zich naar eigen inzicht bestuurlijk ondersteunen, in afstemming met de WD. De OD geeft leiding aan de onderwijsmedewerkers van het instituut (studieadviseur, onderwijscoördinator, studiesecretariaat). Elke opleiding heeft een OC en een EC, waarvan samenstelling, taken en bevoegdheden bij de wet zijn geregeld.
Elke masteropleiding heeft een toelatingscommissie. Naar bevinden laat de OD zich adviseren door additionele commissies. De beroepenveldcommissie is een facultaire adviescommissie. De WD is verantwoordelijk voor de promotieopleiding. De WD wordt ondersteund door een instituutsmanager. Bovendien wordt de WD geadviseerd door de wetenschappelijke raad (de groepsleiders en waar gebruikelijk de gehele vaste wetenschappelijke staf), en de Raad van Advies van het instituut. Docenten en studenten zijn vertegenwoordigd in de OC, en de docenten in de EC en eventuele andere commissies. In evaluatievergaderingen wordt de onderwijskwaliteit besproken, mede naar aanleiding van de studentenevaluaties. Daarbij wordt ook het oordeel van de technische onderwijsassistenten (TOA) meegenomen. TOA zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van het experimentele onderwijs. De studenten zijn tevens georganiseerd in studieverenigingen. Studieverenigingen kandideren docenten voor de jaarlijkse universitaire onderwijsprijs, studenten van OCs kandideren docenten voor de facultaire onderwijsprijzen.
Evaluatie Efficiëntie en kwaliteit van de onderwijsorganisatie zijn onderwerp van gesprek op alle niveaus, en worden met name beoordeeld door de tussenvisitatie-commissie en de Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI). Iedere opleiding past de kwaliteitszorgcyclus toe, die in dit handboek staat beschreven, en brengt jaarlijks een beknopt kwaliteitsrapport uit met resultaten, analyses en verbeterplannen.
Verantwoordelijkheid De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijsorganisatie, de wet- en regelgeving, de uitvoering van het universitaire onderwijsbeleid en het financiële beleid ligt zowel in Leiden als in Delft bij de decaan, binnen het mandaat van het College van Bestuur.
||
Doelstellingen Missie, niveau en eindtermen
Algemeen
Bacheloropleidingen
De faculteiten leiden studenten op tot academisch gevormde natuurwetenschappers door middel van onderzoeksgericht onderwijs. Zo snel als mogelijk na binnenkomst worden de studenten opgenomen in het instituut van hun opleiding, en nemen ze meer en meer deel aan het wetenschappelijk bedrijf.
De doelstelling van de bacheloropleidingen is
De bacheloropleiding is een basis-vakopleiding in de natuurwetenschappen, de masteropleiding leidt op tot onderzoeksgerichte academici, de promotieopleiding leidt op tot zelfstandig onderzoeker/ontwerper. Let wel: de promovendi zijn geen studenten maar medewerkers. Zij hebben in de regel een aanstelling bij het betreffende instituut.
• het bijbrengen van voldoende kennis, inzicht en vaardigheden om de afgestudeerde in staat te stellen om onder supervisie, op academisch niveau, een bijdrage te leveren aan het herkennen, aandragen en oplossen van vraagstukken op een deelgebied van de natuurwetenschappen alsmede om binnen de discipline en haar grensgebieden met succes een masteropleiding te kunnen volgen
Eindtermen De Bachelor of Science beschikt over
Voor de opleidingen gelden de volgende doelstellingen en eindtermen.
• kennis van en inzicht in de basisvakken, actuele concepten en werkwijzen van de gekozen discipline • voldoende theoretische en praktische vaardigheden op het gebied van de gekozen discipline om onder (strikte) supervisie onderzoek te kunnen uitvoeren • het vermogen om kritisch te denken, te abstraheren en een wetenschappelijke probleemstelling te analyseren • inzicht in de wijze waarop gangbare hypothesen via experimenten kunnen worden getoetst en hoe verworven kennis kan leiden tot theorievorming
• inzicht in de positie van verschillende deelgebieden binnen het geheel van de discipline en hun relatie tot aanpalende wetenschapsgebieden • de vaardigheid om met vakgenoten te communiceren over onderzoeksresultaten; • voldoende kennis en begrip van de maatschappelijke rol van de natuurwetenschappen om vanuit opgedane kennis en inzicht te kunnen reflecteren op wetenschappelijke en maatschappelijke problemen
• het vermogen om verschillende deelgebieden van de discipline met elkaar in verband te brengen en integreren • het vermogen tot heldere mondelinge en schriftelijke presentatie van eigen onderzoeksresultaten, de vaardigheid om met vakgenoten te communiceren en zijn/haar onderzoeksresultaten als congresbijdrage of als (onderdeel van een) wetenschappelijke publicatie te presenteren • voldoende inzicht in de maatschappelijke rol van de natuurwetenschappen om daarover te kunnen reflecteren en mede daardoor te komen tot een ethisch verantwoorde attitude en overeenkomstige beroepsuitoefening
Masteropleidingen De doelstelling van de masteropleidingen is • het bijbrengen van voldoende kennis, inzicht, en vaardigheden om de afgestudeerde in staat te stellen om zelfstandig, op academisch niveau, een originele bijdrage te leveren aan het herkennen, aandragen en oplossen van vraagstukken op een deelgebied van de natuurwetenschappen, over deze bijdrage met vakgenoten te kunnen discussiëren, niet-specialisten op heldere en ondubbelzinnige wijze te kunnen informeren over conclusies en overwegingen die aan het onderzoek ten grondslag liggen en om binnen de discipline en haar grensgebieden met succes een promotieopleiding te kunnen volgen
Met inachtneming van een kortere onderzoeksopleiding (minimaal 60 EC) gelden voor de mastertracks Science Based Business (Leiden) en Management of Technology (Delft), Communication en Education (apart in Leiden, gecombineerd in Delft) bovendien de volgende eindtermen: Science Based Business (Leiden), Management of Technology (Delft):
Eindtermen
• voldoende basale kennis van en inzicht in strategisch- en marketing management, financieel management, projectmanagement, organisatiekunde, octrooien en quality management • ervaring in het opzetten en uitvoeren van organisatorisch onderzoek binnen een bedrijf, in aansluiting op de onderzoeksspecialisatie
De Master of Science beschikt over:
Communication:
• zodanige theoretische en/of praktische vaardigheden op meer dan één specialistisch deelgebied van de discipline dat hij/zij onder globale supervisie onderzoek kan uitvoeren • het vermogen tot zelfstandige analyse van wetenschappelijke problemen, analyse van relevante vakliteratuur, formulering van toetsbare hypothesen, het opzetten en uitvoeren van onderzoek en kritische reflectie op eigen onderzoek en dat van anderen
• kennis van en inzicht in moderne informatie- en communicatietechnologie • ervaring met wetenschapscommunicatie • kennis van ethische, historische en maatschappelijke aspecten op het gebied van de natuurwetenschappen
Eindtermen De gepromoveerde beschikt over
• alle kwalificaties voor het verkrijgen van de bevoegdheid om les te geven in alle klassen van het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs • een onderwijsvisie met inachtneming van de relatie tussen school en samenleving en respect voor de in onze pluriforme samenleving aanvaarde normen en waarden
• het vermogen tot productie van eigen, originele onderzoeksbijdragen die kwaliteitstoetsing door peers kan doorstaan en op basis waarvan een goed proefschrift is geproduceerd • het vermogen tot autonoom denken en oordeelsvorming • overzicht en visie op het vakgebied • het vermogen om een omvangrijk project voor de ontwikkeling van nieuwe kennis te ontwerpen en te implementeren • het vermogen om met vakgenoten op niveau te communiceren en zijn/haar onderzoeksresultaten zelfstandig als congresbijdrage of als (onderdeel van een) wetenschappelijke publicatie presenteren • het vermogen tot een goede kennisoverdracht en begeleiding van bachelor- en masterstudenten • het vermogen om de maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het uitvoeren, toepassen en benutten van eigen onderzoek te dragen
Promotieopleidingen
Niveau van de opleidingen
De doelstelling van de promotieopleiding is
Met bovenstaande eindtermen kunnen de bachelor- en masteropleidingen worden gekenschetst als academische opleidingen. Voor een beschrijving van het verschil in niveau tussen Bachelors en Masters worden hier de zgn. Dublin-descriptoren gebruikt.
Education:
• het bijbrengen van voldoende kennis, inzicht en vaardigheden om de gepromoveerde te kunnen laten functioneren als internationaal competitief onafhankelijk onderzoeker.
Kwalificaties Bachelor
Kwalificaties Master
Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van Bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/ of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
Toepassen kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/ haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
Communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.
Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden die hem/haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Evaluatie
Controlepunten
De evaluatie van doelstellingen, eindtermen en resultaten vormt een onderdeel van de kwaliteitszorgcyclus, zoals beschreven in de hoofdstukken Interne kwaliteitszorg en Jaarcyclus.
- De vertaling van het onderwijsconcept in doelstellingen en eindtermen. - Bewijsmateriaal waarmee aangetoond wordt dat de opleiding en onderdelen ervan succesvol zijn (m.a.w. dat de eindtermen zijn gehaald). - Een (inter)nationaal referentiekader.
Verantwoordelijkheid De verantwoordelijkheid voor de bewaking van de doelstellingen en eindtermen van het facultaire onderwijs is gemandateerd aan de decaan (Delft) dan wel aan het faculteitsbestuur (Leiden), en ligt uiteindelijk bij de Colleges van Bestuur, mede gelet op het onderzoeksprofiel van beide universiteiten.
||
Programma’s Programma, toetsing en toelating
Bachelor- en masteropleidingen
Algemeen De programma’s van de bachelor- en masteropleidingen zijn gebaseerd op onderzoeksgericht wetenschappelijk onderwijs. Naast aandacht voor basiskennis en –kunde, het wetenschappelijk bedrijf en oriëntatie op vraagstukken uit bedrijfsleven en maatschappij is er aandacht voor reflectie, communicatie, en presentatie. De programma’s zijn zodanig ingericht dat de gemiddelde student aan de eindtermen van de opleiding in de daarvoor vastgestelde duur kan voldoen. Het niveau van de opeenvolgende programmaonderdelen vraagt om toenemend inzicht en verantwoordelijkheid van de student, conform de abstracte structuur van de opleiding. De regie van elke bachelor- en masteropleiding is in handen van een opleidingsdirecteur (OD). De inhoud van de programma’s van de bachelor- en masteropleidingen en de toelatingsvoorwaarden staan beschreven in de bijlage van de Opleidings- en Examenregelingen (OERen) van de faculteiten. Alle bachelor- en masteropleidingen zijn in het CROHO geregistreerd. De Leidse opleidingen zijn opgenomen in het Leids Register, de Delftse in het Delfts Register, de gezamenlijke opleidingen in beide. Toetsing van de programmaonderdelen vindt plaats zoals geregeld in de OERen en in de Regels en Richtlijnen van de Examencommissies van de betreffende opleidingen.
Toelating tot de bacheloropleiding wordt verkregen met een Nederlands VWO-diploma (of equivalent). Toelating tot de masteropleiding wordt verkregen met een BSc diploma (of equivalent). De precieze toelatingsvoorwaarden zijn beschreven in de betreffende OER.
Evaluatie De evaluatie van de onderwijsprogramma’s, de toetsing, de vergelijking met de eindtermen van de opleidingen, en controle van de studeerbaarheid en de studielast maken onderdeel uit van de kwaliteitszorgcyclus, zoals beschreven in het hoofdstuk Interne kwaliteitszorg van deze Onderwijskalender.
Verantwoordelijkheid De programma’s van alle bachelor- en masteropleidingen worden vastgesteld door de decaan (Delft) of het faculteitsbestuur (Leiden), op voorstel van de betreffende ODn en na advisering door de betreffende opleidingscommissies (adviesrecht). Over toelating tot de masteropleiding beslist de decaan (Delft) of het faculteitsbestuur (tevens bestuur van de Graduate School; Leiden), op advies van de betreffende toelatingscommissie, behalve in die gevallen waarin de Bachelor recht heeft op een plaats in een doorstroommasteropleiding.
Promotieopleiding
Algemeen Een promovendus wordt opgeleid tot onafhankelijk academisch onderzoeker. Zowel in Leiden als in Delft wordt een promovendus in de regel aangesteld als medewerker. Ook al suggereert de Engelse naam “PhD student” anders, een promovendus is geen student. De aanstelling is of direct voor vier jaar of voor het eerste jaar tijdelijk en vervolgens bij wederzijds vertrouwen voor nog eens drie jaar. Binnen het kader van de resultaat- en ontwikkelingscyclus (R&O-cyclus) wordt de voortgang van het promotietraject bewaakt.
promotor, na overleg met de promovendus en conform het reglement van de Graduate School (Leiden) en de eventueel betrokken onderzoekschool, binnen de richtlijnen van het College voor Promoties en het College van Bestuur. Opleidingsprogramma’s van promovendi worden in Leiden geregistreerd bij het bureau van de Graduate School. Programmaonderdelen kunnen zijn mastercourses van Leiden en Delft, van andere universiteiten (binnen- en buitenland), van de betreffende onderzoekschool, congresbijdragen, onderdelen van een masteropleiding, trainingsworkshops, summer schools, e.d. Voor toelating tot de PhD-opleiding is een MSc-diploma (of equivalent) vereist.
Evaluatie Het werkprogramma van een promovendus bestaat in de regel uit drie delen:
• een opleidingsprogramma (15-20% van de totale werktijd) • een bijdrage aan het bachelor- en/of masteronderwijs (10% of minder van de totale werktijd) • een onderzoeksprogramma (70% of meer van de totale werktijd) Onderzoeks- en opleidingsprogramma’s worden in goed overleg met de promovendus vastgesteld. Promovendi die niet bij de instelling zijn aangesteld en met eigen geld als gastpromovendus actief zijn hebben in principe geen onderwijstaak, tenzij zij daarop zelf prijs stellen in het belang van hun scholing. De opleidingsprogramma’s van de promovendi worden individueel ingevuld; in Leiden conform het reglement van de Leiden University Graduate School of Science en in overeenstemming met de regelgeving van de eventueel betrokken onderzoekschool; in Delft conform het faculteitsreglement en in overeenstemming met de regelgeving van de eventueel betrokken onderzoekschool. Het opleidingsprogramma van een promovendus wordt vastgesteld door de afdelingsvoorzitter of wetenschappelijk directeur (WD) en de beoogde
De kwaliteit van de promotieopleiding wordt beoordeeld in het systeem van externe kwaliteitszorg op basis van peer review (het huidige stelsel van onderzoeksvisitaties, met het Standaard Evaluatie Protocol). Beoordelingspunten zijn: • de organisatie van de opleiding (aanwezigheid procedures en elementen van interne kwaliteitszorg waaronder: geformuleerde toelatingseisen, doelstellingen en eindtermen, aanwezigheid van een opleidings- en begeleidingsplan, procedure van de voortgangsevaluatie, afbakening rechten en plichten van de promovendus en afbakening verantwoordelijkheden van de verschillende organisaties betrokken bij de promotieopleiding) • de uitvoering en resultaten van de opleiding (resultaten interne kwaliteitszorg, begeleiding, evaluatie van voortgang, wetenschappelijke productie, toegankelijkheid van faciliteiten, rendementen, hantering opleidings- en begeleidingsplannen en kwaliteit van de gepromoveerden) Promovendi worden beoordeeld in het kader van de R&Ocyclus, overeenkomstig de afspraken binnen de faculteit (Delft) en de Graduate School (Leiden).
Verantwoordelijkheid De promotieopleiding valt onder de verantwoordelijkheid van de afdelingsvoorzitter (Delft) of de WD van het betreffende instituut (Leiden). De promotor oefent het Ius Promovendus uit binnen de richtlijnen van het College van Promoties en het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft (Delft) of de richtlijnen van de Leiden University Graduate School of Science (Leiden). Voor toelating tot een PhD-opleiding adviseren de betreffende stafleden, promotoren en sollicitatiecommissies, waarna de WD van het betreffende instituut (in Leiden daartoe gemandateerd door het bestuur van de Graduate School) of de afdelingsvoorzitter (Delft) een besluit neemt.
Controlepunten - Betrokkenheid van elke docent bij het onderwijsconcept Studeren in een onderzoeksomgeving. - Leerdoelen voor elk cluster van studieonderdelen. - Een logische en samenhangende opbouw van het programma. - VWO-WO aansluitingsbeleid. - Intercollegiale afstemming van toetsing.
||
Inzet personeel Competenties, beleid en beoordeling
Algemeen
Omdat onderzoek en onderwijs bij de faculteiten geïntegreerd zijn, is (vrijwel) al het wetenschappelijk personeel betrokken bij het onderwijs. De opleidingen zijn ondergebracht bij de afdelingen van Delft en bij de onderzoeksinstituten van Leiden. Het afdelings/instituutspersoneel is tevens het onderwijspersoneel. Op initiatief van de opleidingsdirecteur (OD) bepalen OD en afdelingsvoorzitters/wetenschappelijk directeuren (WDn) welke docenten ingezet worden voor een optimale uitvoering van het onderwijsprogramma. In samenspraak met de afdelingsvoorzitters/WDn worden de onderwijstaken van de staf en overige medewerkers vervolgens verdeeld. Daarbij wordt geen onderscheid in functies gemaakt. Stafleden/docenten van de faculteiten zijn in de regel allen gepromoveerd en actief in het onderzoek. Een enkele uitzondering kan worden gemaakt voor docenten die vanwege hun specifieke kwaliteiten zijn aangetrokken. De stafleden zijn onderzoekers met een internationale reputatie. De basis van het personeelsbeleid van de faculteiten is het Tenure-Track-Systeem. Dit systeem kent drie staffuncties, assistant professor (junior UD), associate professor (UD/ UHD), en full professor (HL). Nuanceverschillen accentueren de implementatie van het Tenure-Track-Systeem in Delft en Leiden.
In Delft worden bij de aanstelling van beoogd vast wetenschappelijk personeel sinds enige jaren specifieke afspraken gemaakt over de te verwachten loopbaanontwikkeling van de kandidaat. Afhankelijk van ervaring met en/of zicht op de “past performance” van betrokkene wordt bij het arbeidsvoorwaardengesprek een periode van 3 tot 5 jaar overeengekomen. Aan het eind van deze periode wordt vastgesteld of er sprake is van voldoende doorgroei in de functie en of een voortzetting van de wetenschappelijke loopbaan binnen deze of andere universiteiten wenselijk is. Kandidaten worden daarbij niet alleen getoetst op het voldoen aan de UD-eisen, maar worden ook beoordeeld op de mogelijkheid tot doorgroei naar UHD en eventueel later naar hoogleraar. Indien wordt vastgesteld dat betrokkene beter elders zijn/haar loopbaan kan voortzetten wordt maximaal een extra jaar tijdelijke aanstelling geboden om betrokkene te ondersteunen bij zijn/haar oriëntatie op de externe markt. Ook in Leiden worden bij de aanstelling van beoogd vast wetenschappelijk personeel specifieke afspraken gemaakt. In de regel wordt met de kandidaat een tijdelijke aanstelling van 6 jaar overeengekomen. Na een periode van maximaal 5 jaar wordt vastgesteld of de assistant professor al of niet professorabel is. Zo ja, dan wordt hij/zij aangesteld voor onbepaalde tijd, zo nee, dan stroomt hij/zij uit.
Voor de drie staffuncties worden competentieprofielen gebruikt, die bepalend zijn voor aanstelling, beoordeling en loopbaanbeslissingen. Competenties zijn persoonlijke kwaliteiten in termen van kennis en kunde en gedragsvaardigheden die bepalend zijn voor goed functioneren. Goede gedragsvaardigheden zijn vooral nodig om met een gevarieerde populatie studenten een maximaal aantal goed opgeleide studenten af te leveren, die zoveel als mogelijk in de juiste werkomgeving terechtkomen. Hetzelfde onderwijsproces levert nu eenmaal studenten op van verschillende kwaliteit en belangstelling. In een competentieprofiel wordt aangegeven welke bijdragen en resultaten voor de functie belangrijk zijn en welke competenties hiervoor noodzakelijk zijn. Uitgebreide competentieprofielen van assistant professor, associate professor en full
professor zijn weergegeven in de competentieset van TU Delft. Een minder uitgebreide beschrijving kan worden gevonden in de Leidse competentie-notitie. Voor elk van deze functies zijn de volgende competenties van belang: • • • • • • • • •
ambitie, initiatief, zelfstandigheid, zelfvertrouwen integriteit, oordeelsvorming inventiviteit, nieuwsgierigheid, probleemanalyse ontwikkelen van anderen presenteren, mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid betrokkenheid, enthousiasme aandacht, luisteren, respect, interpersoonlijke sensitiviteit samenwerken oog voor maatschappelijke ontwikkelingen
Evaluatie De competenties van docenten komen jaarlijks aan de orde in het resultaat- en ontwikkelings (R&O)-gesprek met de leidinggevende (afdelingsvoorzitter, WD, OD en/of verantwoordelijke hoogleraar). De TU Delft kent een uitgebreid Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) systeem. Voor het vaststellen van de onderwijskwaliteit van een docent worden de volgende prestatie-indicatoren gebruikt:
• zelfstandigheid en zelfredzaamheid bij organisatie en verzorging van onderwijs • inzet en supervisie van niet-wetenschappelijk personeel, postdocs en promovendi • oordeel studenten over onderwijskwaliteit • oordeel stagestudenten over begeleiding • oordeel OD en collega’s over onderwijskwaliteit en begeleiding • inzetbaarheid voor onderwijs • bijdragen aan onderwijsvernieuwing • belangstelling voor door de docent aangeboden keuzeonderwijs De leidinggevende (afdelingsvoorzitter, WD, OD of HL) verzekert zich voorafgaand aan het gesprek van de relevante gegevens van studenten, collega’s (bijvoorbeeld via de opleidingscommissie) en onderwijsmedewerkers van de opleiding. De bovengenoemde prestatieindicatoren kunnen elk worden bepaald op een schaal van A (onvoldoende) tot en met D (excellent), waarbij B “acceptabel” is. In Leiden is dit systeem (nog) niet ingevoerd. Vast onderdeel van het R&Ogesprek betreft de mening van de docent over zijn/haar eigen functioneren. Desgewenst kan de docent vooraf gebruik maken van de zelfevaluatietest DOCES van het ICLON (Universiteit Leiden). Tijdens het R&O-gesprek worden eventuele zwakke punten genoteerd en vervolgens worden stappen vastgelegd ter verbetering. Betreffen de zwakke punten een of meer competenties van de docent, dan zal passende bijscholing worden geregeld. De afdeling Hoger Onderwijs van het ICLON (Leiden) biedt jaarlijks een groot
aantal didactische cursussen aan, waarbij zoveel als mogelijk wordt uitgegaan van de eigen onderwijssituatie van de docent. De competenties van de docent spelen in het Tenure-Track-Systeem een belangrijke rol bij zijn/ haar carrièremogelijk-heden. Daarbij hebben “excellent onderzoek en goed onderwijs” dezelfde waarde als “excellent onderwijs en goed onderzoek”. Jaarlijks bespreekt de decaan met de afdelingsvoorzitters/ WDn de loopbaan ontwikkelingen binnen de afdeling/het instituut. Basis voor deze gesprekken vormen onder andere de opgemaakte beoordelingen, de gemaakte afspraken, een overzicht van gerealiseerde publicaties en de resultaten van onderwijsenquêtes. Ook houdt de decaan jaarlijks R&Ogesprekken met alle hoogleraren.
Verantwoordelijkheid De afdelingsvoorzitter/WDn en ODn zijn samen verantwoordelijk voor de inzet van personeel in het onderwijs. Komen ze er samen niet uit, dan beslist de decaan (Delft)/het faculteitsbestuur (Leiden). De afdelingsvoorzitter/WDn en ODn zijn bovendien samen verantwoordelijk voor de (beoordeling van de) kwaliteit van een docent, waarbij de afdelingsvoorzitter/WD het laatste woord heeft binnen het mandaat van de faculteit. Bij aanstelling in vaste dienst (“tenure”) worden het oordeel van peers, van de opleidingscommissie en van de facultaire wetenschapscommissie betrokken.
Controlepunten - Doelstellingen en aantoonbare resultaten van het personeels- en scholingsbeleid. - Afstemming van didactische kwaliteiten van docenten met het onderwijsconcept.
||
Voorzieningen Infrastructuur en informatie
Algemeen De infrastructuur van de opleidingen is in de eerste plaats de infrastructuur van de afdelingen/instituten (laboratoria, colloquiumzalen, cursuszalen). Jaarlijks wordt eind augustus de facultaire begroting voor het daaropvolgende jaar vastgesteld, en daarmee de middelen die elke afdeling/instituut voor onderzoek en onderwijs kan besteden. Interne verrekening is gebaseerd op het principe dat de onderwijsgever de overeenkomstige onderwijsinkomsten krijgt. Voor uitvoering van een promotieproject wordt door de afdelingsvoorzitter/ wetenschappelijk directeur (WD) pas toestemming gegeven wanneer de financiering van het totale project is gegarandeerd.
worden ingeroosterd. Een deel van het onderwijs, met name in de propedeuse, wordt vanuit een andere faculteit gegeven (bijv. wiskunde). Elke sectie heeft een (deel van het) laboratorium beschikbaar voor practicumonderwijs. Studenten kunnen gebruik maken van drie bibliotheken: de bibliotheek in het Gebouw voor Scheikunde, de bibliotheek in het Kluyverlaboratorium en de Centrale Universiteitsbibliotheek (UB). De bibliotheken zijn eveneens 24 uur per dag ‘online’ beschikbaar, waarbij de student te allen tijde met zijn bibliotheekpas een boek kan opzoeken en reserveren om het later op te halen. Afgezien van boeken kan de student bij de verschillende bibliotheken ook terecht voor recente uitgaven van de verscheidene wetenschappelijke tijdschriften.
Faciliteiten
Leiden:
Onderwijsruimten
Naast de instituutsvoorzieningen beschikt Leiden binnen haar gebouwen over 25 collegezalen voor algemeen gebruik. Een daarvan biedt ruimte aan 700 toehoorders, een zestal is geschikt voor grote groepen (van 100 tot 250 toehoorders). De overige 18 zalen worden gebruikt voor colleges en werkcolleges aan kleinere groepen (circa 30 personen). Al deze zalen vallen onder het facultaire beheer, en zijn in onderwijsluwe perioden ook beschikbaar voor andere activiteiten van de instituten (te regelen via de receptie). Een aantal instituten hebben additionele zalen ingericht, die in de eerste plaats essentiëel zijn voor het functioneren van de
Delft: Delft beschikt over collegezalen in de gebouwen van Scheikunde (Delft Chem Tech), Biotechnologie, Technische Natuurkunde en de Aula. Daarnaast zijn er eveneens kleinere lokalen voor onderwijs in de gebouwen voor Scheikunde en Natuurkunde. Samen zijn deze voorzieningen toereikend voor het aantal hoor- en instructie/werkcolleges die in het jaar worden gegeven; alle hoor- en instructie/werkcolleges
onderzoeksgroepen, maar daarnaast benut kunnen worden voor curriculair onderwijs. Er zijn ook specifieke studiezalen ingericht, het Huygens Laboratorium telt er twee, waarvan één een speciale stille studieruimte is. Voor het beheer van deze zalen zijn de instituten verantwoordelijk. Alle gebouwen bevatten practicumfaciliteiten. Studenten kunnen gebruik maken van verschillende bibliotheken: de bibliotheek in het Gorlaeus complex, de bibliotheken van het IBL en NHN, de bibliotheek van het MI, de Walaeus bibliotheek (LUMC) en de Centrale Universiteitsbibliotheek (UB). Vanaf september 2006 krijgen alle studenten een gecombineerde collegekaart/lenerspas waarmee de bibliotheekfaciliteiten ‘online’ beschikbaar zijn via het U-LIP systeem, inclusief data-mining. Ook nu al kunnen de studenten via U-LIP thuis alle universitaire tijdschriften bestuderen. Daarenboven kunnen de studenten binnen de instituten terecht voor (uitleg over) relevante literatuur. ICT ICT-voorzieningen vormen een regulier onderdeel van de infrastructuur van de faculteiten. ICT-beleid en -begroting worden per faculteit vastgesteld met de jaarplannen van de afdelingen/instituten als basis (Leiden) of centraal (Delft). ICT-coördinatie vindt plaats op facultair niveau, waarbij ook
de ICT&Onderwijs plannen van de opleidingen worden besproken. Binnen Delft is Blackboard het communicatieplatform voor het onderwijs, vooral op vakniveau. Voor de meer generieke informatie, die minder aan verandering onderhevig is, wordt gebruik gemaakt van opleidingsgebonden websites. Ook binnen Leiden is Blackboard voor de meeste opleidingen het communicatieplatform, al maken sommige opleidingen daarnaast ook of liever gebruik van eigen websites. Delft: In het eerste jaar van de studie ontvangen de studenten een gratis softwarepakket, met daarin de belangrijkste programma’s die een student nodig heeft in de eerste jaren van de studie (zoals Maple, Open Office [vergelijkbaar met MS Office], Mathtype, etc). Voor speciale software (Matlab, Aspen, etc.) is het mogelijk om gebruik te maken van een van de twee computerzalen op de faculteit. De kleinere van de twee zalen is 24 uur per dag open, zodat (eventueel) ook ’s nachts doorgewerkt kan worden. De computerzalen kunnen ook voor onderwijsdoeleinden (werkcolleges e.d.) gereserveerd worden. Studenten kunnen van een bord bij de ingang naar de twee zalen ruim van tevoren aflezen of een zaal gereserveerd is op een bepaalde datum.
Leiden:
Studiebegeleiding
De faculteit beschikt over vaste studenten-workstations, printers voor studenten en hotspots voor wireless gebruik, verspreid over de verschillende gebouwen. Het gaat daarbij om circa 340 workstations, 15 printers en 30 wireless hotspots, plus geregistreerde laptops en een cluster computer voor studentengebruik. Daarbij kunnen de studenten beschikken over de computerwerkplekken die de instituten hebben ingericht, met name voor bacheloren masterstudenten die deelnemen aan het onderzoek.
Delft en Leiden: Studiebegeleiding bestaat onder andere uit de opvang van eerstejaars bachelorstudenten in mentor/tutorgroepen, uit meer of minder intensieve vakinhoudelijke begeleiding bij onderwijselementen, uit adequate informatievoorziening en uit de diensten van de studieadviseurs. Ook de aanloop naar het (bindend) studieadvies wordt gezien als deel van de studiebegeleiding. Op eigen initiatief van de student wordt de begeleiding intensiever.
Onderwijs ondersteuning Delft: Op facultair niveau worden de opleidingen ondersteund door het bureau Onderwijs- en Studentenzaken (O&S). Hierin zijn ondergebracht het onderwijssecretariaat, een beleidsadviseur onderwijs, de studieadviseurs, een medewerker internationalisering en stagecoördinatie. De studentenadministratie is een centrale universitaire activiteit. Het bureau O&S wordt geleid door een hoofd O&S, onder verantwoordelijkheid van de decaan. Leiden: Op facultair niveau worden de opleidingen ondersteund door het Educatief Centrum. Hierin zijn de facultaire studentenadministratie ondergebracht, het Graduate School bureau, het facultaire International Office, en de afdeling bèta-didactiek. Het Educatief Centrum wordt geleid door een directeur, onder eindverantwoordelijkheid van de portefeuillehouder Onderwijs van het faculteitsbestuur.
Alle eerstejaars bachelorstudenten worden opgevangen in mentorgroepen onder begeleiding van 1 of 2 ouderejaars studenten en/of een docent. De ouderejaars helpen de eerstejaars wegwijs te maken, vooral in de eerste maanden. De studieadviseurs gebruiken de mentoren als voelhorens voor zowel het welbevinden van de eerstejaars als voor wat betreft de ervaringen van de eerstejaars met hun opleiding. Alle eerstejaars krijgen meerdere individuele gesprekken met hetzij een studieadviseur dan wel een studieloopbaanbegeleider. Bij deze gesprekken wordt gereflecteerd op de studievoortgang, worden eventuele problemen gesignaleerd en wordt gezocht naar wegen om de studievoortgang te bespoedigen. Aan het eind van het jaar krijgen de eerstejaars een bindend/dringend studieadvies. Dit advies en het toewerken naar het advies houden de eerstejaars alert op hun studievoortgang. In Delft worden eerstejaars mentorgroepen gekoppeld aan een onderzoekgroep. De studenten doen daar ook hun eerstejaars eindproject. Zo maken de studenten van het begin af aan kennis met het werken en denken in onderzoeksgroepen. Ouderejaars bachelorstudenten en masterstudenten kunnen in geval van studievertraging een beroep doen op de studieadviseur. De studieadviseur zelf houdt de voortgang van de studenten bij en roept zonodig oudejaars studenten op. Sommige opleidingen hebben een aparte studieadviseur voor masterstudenten. Begeleiding van masterstudenten
vindt hoofdzakelijk plaats binnen het instituut waar masteronderzoek wordt gedaan. Omdat masterstudenten functioneren als lid van het betreffende instituut worden ze persoonlijk begeleid. Informatievoorziening Delft en Leiden: Informatie over het facultaire onderwijs is te vinden in de studiegidsen, op de websites en de Blackboardsites van de opleidingen en de faculteiten, alsmede in universiteitsbladen en bladen van de studieverenigingen. Voor vragen en initiatieven betreffende carrièremogelijkheden en daaraan gerelateerde competenties en studiekeuzes kunnen studenten terecht bij het Student Facility Centre van de TU Delft en bij het Bureau voor Studiekeuze en Loopbaanbegeleiding, Universiteit Leiden.
Evaluatie
Verantwoordelijkheid Delft: De verantwoordelijkheid voor de infrastructuur van de opleidingen ligt bij de opleidingsdirecteuren (ODn) en bij het hoofd O&S. O&S coördineert samen met Marketing & Communicatie de productie van de studiegidsen, en heeft de eindredactie van de facultaire websites. De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijsvoorzieningen ligt bij de decaan. Leiden: De verantwoordelijkheid voor de infrastructuur van de opleidingen ligt bij WD en OD. Het Educatief Centrum coördineert de productie van de studiegidsen, en de directeur is hoofdredacteur van de facultaire websites (met de facultaire webmaster als eindredacteur). De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijsvoorzieningen ligt bij het faculteitsbestuur.
De evaluatie van de onderwijsinfrastructuur is een zaak van de betreffende instituten, met uitzondering van de facultaire ruimten (facultair beheer). Noodzakelijke aanpassingen worden vermeld in het onderwijsjaarrapport van de opleiding (november), en wanneer relevant verwerkt in de eerstvolgende afdelings-/instituutsbegroting.
Controlepunten - Belemmeringen om het onderwijsconcept en de gekozen werkvormen te gebruiken. - Doelstellingen en successen van het beleid om tot een hoger rendement te komen.
||
Interne kwaliteitszorg
De verschillen in de bestuurlijke structuur van Delft en Leiden maken het nodig dat dit hoofdstuk bestaat uit twee delen, een deel Delft en een deel Leiden. De zorgcyclus is overigens voor beide faculteiten dezelfde, alleen is de rolverdeling hier en daar een andere. In dit hoofdstuk wordt de rolverdeling behandeld, in het laatste hoofdstuk, de Jaarcyclus, wordt de zorgcyclus beschreven.
Spelers en rolverdeling Delft De belangrijkste Delftse spelers in de cyclus zijn, behalve de docenten en studenten, de volgende: • de decaan • de afdelingsvoorzitters • de opleidingsdirecteuren (OD) • de opleidingscommissies (OC) • de examencommissie (EC) • het bureau Onderwijs- en Studentenzaken • de studieverenigingen • de facultaire studentenraad • de beroepenveldcommissie • de studieadviseurs
De decaan • legt verantwoording af aan het College van Bestuur • stelt de inhoud van de kwaliteitszorgcyclus vast, zoals vastgelegd in dit boekje • bewaakt deze cyclus • stelt de visitatieactiviteiten vast • weegt de docentcompetenties binnen het Tenure-Track-Systeem • coördineert de informatie- uitwisseling tussen universiteit, faculteit en afdelingen • is verantwoordelijk voor de activiteiten van O&S • regelt de zij-instroom in de masteropleidingen • is verantwoordelijk voor de OERen
De afdelingsvoorzitters • zijn samen met de OD verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de onderwijsinzet van de afdelingen • zijn samen met de OD verantwoordelijk voor de onderwijsvoorzieningen van de afdelingen
De opleidingsdirecteur (OD)
Bureau Onderwijs en Studentenzaken (O&S)
• is verantwoordelijk voor de opleiding • bewaakt de collegeresponsiegroepen over programma, docenten en toetsing • organiseert docentenvergaderingen over doelen, resultaten en evaluaties • adviseert de decaan over docentcompetenties • is samen met de afdelingsvoorzitters verantwoordelijk voor de onderwijsvoorzieningen van de afdelingen • is verantwoordelijk voor de organisatie van de minoren en de bewaking van de kwaliteit van de minoren
• is verantwoordelijk voor de studentenadministraties van de facultaire opleidingen • draagt zorg voor cijferregistratie en tijdige publicatie van cijfers • coördineert de regelgeving (OER, Uitvoeringsregeling) • regelt de zij-instroom in de bacheloropleiding • coördineert de studentenevaluaties van het onderwijs • draagt bij aan de productie van studiegidsen (verantwoordelijkheid ligt bij Marketing & Communicatie) • coördineert de internationale uitwisseling van studenten (vakken, afstuderen, stages) • levert per jaar o.a. de volgende basisgegevens: - Instroom bacheloropleiding per 1 september - Aantal propedeuse diploma’s - Overzicht van de uitgebrachte eerstejaarsadviezen - Aantal bachelordiploma’s - Instroom masterstudenten - Doorstroomstudenten - Binnenlandse studenten (niet-Delft) - HBO studenten - Buitenlandse studenten (EU) - Buitenlandse studenten (niet-EU) - Aantal masterdiploma’s - Gemiddelde studieduur bachelor- en masteropleidingen - Slagingspercentages en doorstroomgegevens per vak - Afname en verwerking van Sensorenquêtes - Aantal uitwisselingsstudenten, herkomst c.q. bestemming
De opleidingscommissie (OC) (zie ook artikel 9.18 WHW)
• bewaakt de taken van een of meer opleidingen in de cyclus • bespreekt de studentenevaluaties uit de collegeresponsiegroepen, de sensor-enquêtes en andere enquêtes op gebied van onderwijskwaliteit • zorgt voor een jaarlijks rapport (het onderwijsjaarrapport) over: - de sterke en zwakke punten van de opleiding, - een advies hoe de zwakke punten te verbeteren - het effect van vorige verbeterafspraken
De examencommissie (zie ook artikel 7.12 WHW) • stelt de Regels en Richtlijnen van de opleiding met betrekking tot de tentamens en examens vast • beoordeelt de gelijkwaardigheid van elders verworven kennis en kunde • bewaakt het curriculum t.a.v. de realisatie van de eindtermen
De studieverenigingen • organiseren de collegeresponsiegroepen, rapporteren hierover en bespreken die met docenten en met de OD • beheren het studie-klachtenboek, nemen actie op klachten en rapporteren hierover aan de kwaliteitscommissie • hebben zitting in de OC en de voorlichtingscommissie
De facultaire studentenraad
Het faculteitsbestuur
• heeft regelmatig overleg over onderwijszaken, met name over regelgeving, met de decaan en het hoofd O&S • heeft instemmingsrecht aangaande regelgeving (OER, Uitvoeringsregeling, facultair studentenstatuut)
• bestaat uit een aantal alumni en eventueel niet-alumni die werkzaam zijn in een voor de werkomgeving relevant beroep • komt jaarlijks bijeen om met de OD en de opleidingscommissie het jaarlijks onderwijsrapport te bespreken (en wat verder ter tafel komt)
• legt verantwoording af aan het College van Bestuur • vormt het dagelijks bestuur van de Graduate School • stelt de inhoud van de kwaliteitszorgcyclus vast, zoals vastgelegd in deze brochure • bewaakt deze cyclus • stelt de visitatieactiviteiten vast • weegt de docentcompetenties binnen het Tenure-Track-Systeem • coördineert de informatieuitwisseling tussen universiteit, faculteitsbestuur, en instituten. • is verantwoordelijk voor de activiteiten van het Educatief Centrum • is verantwoordelijk voor de OERen
De studieadviseurs
De faculteitsraad
• bewaken de studievoortgang van alle studenten • zijn beschikbaar voor het geven van studieadviezen • zoeken actief contact met studenten met onvoldoende studievoortgang • adviseren gevraagd en ongevraagd de ODn en de OC over maatregelen ter verbetering van de studievoortgang.
• beoordeelt de OERen (instemmingsrecht)
De beroepenveldcommissie
Leiden De belangrijkste Leidse spelers in de cyclus zijn, behalve de docenten, technische onderwijsassistenten, studentassistenten en studenten, de volgende: • • • • • • • • • •
het faculteitsbestuur de faculteitsraad de WD de OD de opleidingscommissie de examencommissie Educatief Centrum de onderwijsmedewerkers van de opleiding de beroepenveldcommissie de studieadviseurs
De WD • is verantwoordelijk voor de promotieopleiding • is samen met de OD en de instituutsmanager verantwoordelijk voor de onderwijsvoorzieningen van het instituut • levert jaarlijks de promotiegegevens i.s.m. het Educatief Centrum
De OD • organiseert - studentenvergaderingen over programma, docenten en toetsing (twee maal per jaar) - docentenvergaderingen over doelen, resultaten en evaluatie (twee maal per jaar) • adviseert het faculteitsbestuur over docentcompetenties • is samen met de WD verantwoordelijk voor de onderwijsvoorzieningen van het instituut
De opleidingscommissie (OC) (zie ook artikel 9.18 WHW) • brengt advies uit over en beoordeelt de wijze van uitvoeren van de OER • brengt desgevraagd of uit eigen beweging advies uit aan de OD en/of het faculteitsbestuur over alle onderwijsaangelegenheden in de opleiding • bespreekt de studentenevaluaties • maakt, samen met de OD, een jaarlijks (kort en krachtig) rapport (het onderwijsjaarrapport) over: - de sterke en zwakke punten van de opleiding, - een advies hoe de zwakke punten te verbeteren - het effect van vorige verbeterafspraken
De examencommissie (zie ook artikel 7.12 WHW)
• stelt de Regels en Richtlijnen van de opleiding met betrekking tot de tentamens en examens vast • beoordeelt de gelijkwaardigheid van elders verworven kennis en kunde • bewaakt het curriculum t.a.v. de realisatie van de eindtermen
Educatief Centrum • is verantwoordelijk voor de studentenadministratie • is verantwoordelijk voor de redactie van de OERen en de facultaire website • regelt de zij-instroom in de bacheloropleiding • regelt de instroom in de masteropleiding • coördineert de studentenevaluatie van het onderwijs • coördineert de productie van studiegidsen en is verantwoordelijk voor het algemene deel hiervan • registreert de opleidingsprogramma’s van promovendi • coördineert wanneer gewenst en nodig de internationale onderwijsactiviteiten
De onderwijsmedewerkers van de opleiding • zorgen voor studiebegeleiding • zorgen voor inroostering van studenten- en docentenvergaderingen • leveren per jaar o.a. de volgende basisgegevens - Instroom bacheloropleiding - Per 1 september - Per 1 december - Per 1 februari (BSA cohort) - Aantal propedeusediploma’s - BSA getallen - Aantal bachelordiploma’s - Instroom masterstudenten - Doorstroomstudenten - Binnenlandse studenten (niet-Leiden) - HBO studenten - Buitenlandse studenten (EU) - Buitenlandse studenten (niet-EU) - Aantal masterdiploma’s - Gemiddelde studieduur bachelor- en masteropleidingen
De beroepenveldcommissie • bestaat uit een aantal alumni of andere deskundigen die werkzaam zijn in een voor de werkomgeving relevant beroep • komt jaarlijks bijeen om met de OD en de OC het jaarlijks onderwijsrapport te bespreken (en wat verder ter tafel komt)
De studieadviseurs • bewaken de studievoortgang van alle studenten • zijn beschikbaar voor het geven van studieadviezen • zoeken actief contact met studenten met onvoldoende studievoortgang • adviseren gevraagd en ongevraagd de ODn en de OC over maatregelen ter verbetering van de studievoortgang
Studenten Ook de Delftse en Leidse studenten dragen verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de onderwijskwaliteit (bijvoorbeeld door een lidmaatschap van de OC). Maar tevens zijn ze verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun eigen studieattitude. Studentcompetenties zijn • nieuwsgierigheid • presenteren, mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid • betrokkenheid, enthousiasme • aandacht, luisteren, respect • samenwerken • initiatief
Accreditatie Accreditatie van een opleiding is een voorwaarde voor bekostiging door het ministerie, voor erkenning van getuigschriften en voor studiefinanciering van ingeschreven studenten. Accreditatie betreft een zesjaarlijkse cyclus. Accreditatie van een opleiding gebeurt door de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Daarbij geldt de volgende werkwijze: • op verzoek van de universiteit organiseert een Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI) een externe beoordeling • de opleiding produceert een zelfevaluatierapport, o.a. ten behoeve van de VBI • de VBI visiteert de opleiding en spreekt uiteindelijk een samenvattend oordeel uit, dat wordt gemotiveerd in een rapport • de universiteit dient een accreditatieaanvraag in bij de NVAO, waarbij het rapport van de VBI wordt gevoegd • binnen drie maanden besluit de NVAO over accreditatie Bachelor- en masteropleidingen worden apart gevisiteerd, maar clustering is mogelijk.
De zelfstudie die nodig is voor de accreditatie wordt uitgevoerd door een facultaire commissie. Voor het format van de zelfstudie wordt verwezen naar het rapport “Beknopte instructies voor het schrijven van een zelfevaluatierapport basiskwaliteit” van Quality Assurance Netherlands Universities (QANU, zie www.qanu.nl). Het concept-rapport wordt breed verspreid en besproken in alle gremia van de opleiding. Na interne overeenstemming wordt in Delft in de regel nog advies gevraagd van een OD van een andere Delftse faculteit, van de accreditatiemedewerker van Delft en van de beroepenveldcommissie. In het zelfstudierapport wordt tenminste rekening gehouden met
• de basisgegevens van O&S (Delft)/Educatief Centrum (Leiden) en van de onderwijsmedewerkers van de opleiding • de jaarlijkse onderwijsrapporten van de opleidingscommissie • het plan van aanpak n.a.v. de vorige visitatie • de gegevens van de WO-monitor • verslagen van de beroepenveldcommissie • een verslag van het personeelsbeleid
Drie jaar na accreditatie wordt een interne tussenvisitatie gehouden om de stand van zaken op te maken. De interne tussenvisitatie (mid-term review) valt onder de verantwoordelijkheid van de betreffende OD, de portefeuillehouder Onderwijs van het faculteitsbestuur, en de OC. De decaan benoemt op voordracht van deze spelers een kleine commissie die rapporteert over de eventuele problemen die de opleiding drie jaar later bij de visitatie kan tegenkomen. De commissie kan bijvoorbeeld bestaan uit een OD van een aanpalende opleiding, een medewerker kwaliteitszorg en/of van het bestuursbureau van de universiteit, en een collega van Delft of Leiden. De tussenvisitatie duurt één dag, met de OC, de EC, docenten en studenten als belangrijke gesprekspartners. De tussenvisitatie resulteert in een beknopt rapport. De resultaten van de tussenvisitaties worden o.a. besproken met het faculteitsbestuur, de OC en met de beroepenveldcommissie. Het rapport van de tussenvisitatie dient tevens ter voorbereiding van het zelfevaluatierapport.
Controlepunt - Het rapport “Beknopte instructies voor het schrijven van een zelfevaluatierapport basiskwaliteit” van Quality Assurance Netherlands Universities (QANU, zie www.qanu.nl).
||
Resultaten Eindniveau, rendementen, studieduur
Het niveau van de bacheloropleiding wordt afgemeten aan de realisatie van eindtermen en competenties van de Bachelors, dit ter beoordeling van opleidingsdirecteur, examencommissie, opleidingscommissie, decaan/faculteitsbestuur en visitatiecommissies. Het gewenste propedeuserendement is 70% diploma’s in 1 jaar, berekend op het zogenaamde BSA-cohort (studenten die begin februari nog serieus met de studie bezig zijn). Het gewenste bachelorrendement is 63%, met een maximale studieduur van 4 jaar. Het niveau van de masteropleiding wordt afgemeten aan de realisatie van eindtermen en competenties van de Masters, dit ter beoordeling van de opleidingsdirecteur, de opleidingscommissie en visitatiecommissies. Het gewenste masterrendement is 90%, met een maximale studieduur van 2,5 jaar. Het gewenste promotierendement is tenminste 90%.
Controlepunten - Meetbare streefdoelen. - Bewijsmateriaal aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat streefdoelen al of niet zijn gerealiseerd.
||
Speciale aspecten Internationalisering, studentassistentie, aansluiting VWO/WO
Algemeen
De onderwijsomgeving van Delft en Leiden wordt gevormd door de onderzoeksomgeving waarmee het onderwijs op basis van haar probleem- en onderzoeksgerichtheid is verweven. Eigen onderzoek staat centraal in het onderwijs. Zowel oriëntatie op problemen in het bedrijfsleven, technisch natuurwetenschappelijke problemen in de maatschappij als problemen in het wetenschappelijk bedrijf zijn sturende factoren in het programma. Ligt in Delft het accent op strategisch-toegepast onderzoek, in Leiden gaat het om strategisch-fundamenteel onderzoek. Beide instellingen vullen elkaar op deze manier uitstekend aan. Dit biedt studenten unieke mogelijkheden voor een invulling van een studieprogramma dat optimaal is afgestemd op persoonlijke belangstelling en talent. Voorwaarde voor succes is topkwaliteit van het onderzoek. Het onderzoek van Delft en Leiden is van zeer goede kwaliteit (afgemeten aan aantallen publicaties, citaties, promoties, prijzen, werving in de tweede en derde geldstroom en dergelijke, zoals verwoord in recente visitatierapporten) en moet dat blijven. Een ander belangrijk kenmerk van een onderzoeksomgeving is het internationale karakter ervan. Het Facultaire International Office is primair betrokken bij de coördinatie en advisering ten behoeve van internationaal masteronderwijs (inkomende en uitgaande studenten) en incidenteel van het
bacheloronderwijs. Binnen de faculteit is de exchange coördinator verantwoordelijk voor inkomende en uitgaande uitwisselingsstudenten. Werving van buitenlandse studenten gebeurt door het universitaire International Office zowel als door de instituten/stafleden via hun eigen internationale netwerk. Leiden en Delft stimuleren de betrokkenheid van bacheloren masterstudenten bij het facultaire bedrijf (onderwijs, communicatie, congressen, enzovoort) door middel van studentassistentschappen. Na een sollicitatie volgt selectie voor een aanstelling, waarbij o.a. wordt bewaakt dat de meerwaarde van een assistentschap niet leidt tot aanzienlijke studievertraging. Zowel Leiden als Delft nemen actief deel in de aansluitingsprogramma’s VWO-WO van de betreffende instelling: gastlessen, open dagen, proefstuderen, ontvangen van VWO-klassen, Lapp-Top, Pre-University College, e.d. Talentvolle studenten kunnen deelnemen aan Honours Classes en Honours Tracks/Programmes.
Evaluatie De onderzoekskwaliteit van Delft en Leiden wordt voortdurend gemeten aan de hand van de relevante parameters en uiteindelijk beoordeeld door visitatiecommissies. De kwaliteit van docenten wordt beoordeeld aan de hand van evaluaties en R&O-gesprekken. De kwaliteit
van bijzondere aspecten van het onderwijsprogramma wordt binnen de kwaliteitszorgcyclus beoordeeld.
Verantwoordelijkheid De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderzoek ligt bij de afdelingsvoorzitters/WDn en de decaan/het faculteitsbestuur. De verantwoordelijkheid voor het onderwijs ligt primair bij de decaan/faculteitsbestuur, die/dat zich daaromtrent laat adviseren door de opleidingsdirecteuren en de opleidingscommissies. Daarbij zijn de opleidingscommissies vooral verantwoordelijk voor het onderwijsbeleid en de
kwaliteitsbewaking, in samenwerking met de examencommissies, en is de opleidingsdirecteur met name verantwoordelijk voor uitvoering van het beleid.
Controlepunten - De actieve bijdragen van studenten aan het onderzoek en onderwijs. - Relatie tussen internationaliseringsbeleid en de doelstellingen van de opleiding. - Succes en effect van aansluitingsactiviteiten.
| |
Jaarcyclus
September: • • • • •
vaststelling bachelorinstroom per begin september vaststelling BSA resultaten voorgaande studiejaar (Leiden) vaststelling propedeuserendement afgelopen seizoen start tutoraat/mentoraat intake gesprekken met nieuwe studenten
Onderwijsjaarrapport: een kort rapport van opleidingscommissie (OC) en opleidingsdirecteur (OD) met daarin de sterke en zwakke punten van de opleiding, een advies hoe de zwakke punten te verbeteren en het effect van vorige verbeterafspraken (actie: OC en OD)
December:
Mentoraat: begeleiding en opvang van groepjes eerstejaars bachelorstudenten door docenten en studentmentoren (actie: studieadviseur) Tutoraat: extra begeleiding voor achterblijvende eerstejaars bachelorstudenten door studentassistenten (actie: studieadviseur)
• vaststelling bachelorinstroom per 1 december
Januari: • presentatie en behandeling onderwijsjaarrapport in opleidingscommissie
Februari: October/November • vaststelling totaal aantal propedeusediploma’s afgelopen collegejaar • vaststelling totaal aantal uitgereikte bachelordiploma’s afgelopen collegejaar • vaststelling totaal aantal uitgereikte masterdiploma’s afgelopen collegejaar • vaststelling master(zij)instroom afgelopen collegejaar - Doorstroomstudenten - Binnenlandse studenten (niet-Leiden) - HBO studenten - Buitenlandse studenten (EU) - Buitenlandse studenten (niet-EU) • schrijven onderwijsjaarrapport
• vaststelling BSA cohort • eerste voortgangsadvies BSA
Maart/ April: • voorbereiding nieuwe roosters • actualisering voorlichtings- en wervingsmateriaal
Mei: • roostering van studenten- en docentenvergaderingen en collegeresponsgroepen in het concept-rooster van het volgende seizoen • samenstelling studiegidsen • vaststelling OERen voor het komende seizoen
Docentenvergadering: plenaire evaluatie en beleidsvoorbereiding door docenten (indien gewenst in aanwezigheid van relevante studenten) (actie: onderwijscoördinator) Studentenvergadering: plenaire evaluatie en beleidsvoorbereiding door studenten (indien gewenst in aanwezigheid van relevante docenten) (actie: onderwijscoördinator/ studievereniging)
Juni: • vergadering beroepenveldcommissie (o.a. bespreken onderwijsjaarrapport) • rapportage door externe begeleiders
R&O-gesprek: evaluatie werk en prestatieafspraken met promovendi en docenten (actie: leidinggevende/ afdeling P&O) Sensorenquête: beoordeling onderwijsonderdelen Delft (actie: onderwijsadministratie) Stageenquête: feedback van studenten over hun stage (actie: onderwijsadministratie) Studentenenquête: beoordeling onderwijsonderdelen Leiden (actie: onderwijsadministratie) Promotieevaluatie: individuele terugblik van gepromoveerde en begeleider op het promotietraject (actie: loket Graduate School)
Incidenteel: rapportage door externe begeleiders: evaluatie van werk en niveau van de studenten bij externe onderwijsactiviteiten (actie: OC)
• docentendagen • gesprek met externe onderwijsdeskundingen • aansluitingsactiviteiten VWO-WO
Juli/Augustus:
docentendag: bijeenkomst voor interactie, aansluitingsactiviteiten en nascholing voor vwo en wo-docenten (actie: bureau Marketing en Communicatie, en voor additionele bijeenkomsten: de opleiding) gesprek externe onderwijsdeskundigen: incidentele bijeenkomst voor onderwijsvernieuwing en bèta-didactiek (actie: decaan/ faculteitsbestuur)
• eventuele aanpassing Regels en Richtlijnen • eventuele aanpassing van de Onderwijskalender • eventuele aanpassing van het reglement van de Graduate School • aanwijzing examinatoren door de examencommissies
Continu: • • • • • • • •
R&O-gesprekken met docenten (1x per jaar) R&O-gesprekken met promovendi (1x per jaar) exitevaluaties met bachelor- en masterstudenten sensorenquêtes (Delft) en studentenenquêtes (Leiden) (na elk daartoe geëigend onderwijsonderdeel) stageenquêtes (na elke stage) alumnienquêtes promotieevaluaties studievoorlichting
Alumnienquête: evaluatie opleiding in relatie tot de arbeidsmarkt en inventarisatie van de mogelijke bijdragen van alumni aan onderwijs, kwaliteitszorg en voorlichting (actie: alumnivereniging/ Graduate School/universiteit) Exit evaluatie: terugblik en evaluatie door afgestudeerde bachelor- en masterstudenten (actie: onderwijsadministratie)
Drie jaar na visitatie: • benoeming tussenvisitatiecommissie • interne (mid-term) visitatie • opstellen tussenrapport
Elke zes jaar: • • • •
visitatie keuze VBI opstellen zelfevaluatierapport aanvraag accreditatie
Controlepunten - Timing van evaluatieactiviteiten t.o.v. effectuering in het daaropvolgende seizoen. - Jaarlijks accuraat verzamelen van kwantitatieve basisgegevens.