INHOUD
Voorwoord ........................................................................................................................ 1 1. Inleiding; indeling in Rijken ........................................................................................ 2 2. Wat zijn fungi? Opbouw en voortplanting ................................................................... 3 2.1 Voortplanting bij planten ....................................................................................... 4 2.2 Voortplanting bij fungi; basidiomyceten ............................................................... 8 2.3 Ascomyceten ....................................................................................................... 12 2.4 Opmerkingen ....................................................................................................... 13 3. Het ontbreken van bladgroen ..................................................................................... 15 3.1 Parasitaire levenswijze ........................................................................................ 15 3.2 Saprotrofe levenswijze ........................................................................................ 17 3.3 Symbiontische levenswijze ................................................................................. 18 4. Betekenis voor de mens ............................................................................................. 18 4.1 Paddenstoelen als voedingsmiddel ...................................................................... 18 4.2 Medicinale werking ............................................................................................. 20 4.3 Ziekten en vergiftigingen .................................................................................... 22 4.3.1 Ziekten ....................................................................................................... 22 4.3.2 Vergiftigingen ........................................................................................... 23 4.3.2.1 Amatoxine vergiftiging ................................................................ 23 4.3.2.2 Gyromitrine vergiftiging .............................................................. 25 4.3.2.3 Orellanine vergiftiging ................................................................. 26 4.3.2.4 Muscarine vergiftiging ................................................................. 26 4.3.2.5 Muscimol en iboteenzuur vergiftiging ......................................... 26 4.3.2.6 Psilocybine vergiftiging ............................................................... 27 4.3.2.7 Ergotisme ..................................................................................... 28 4.3.2.8 Coprinol (Coprinus syndroom) .................................................... 29 4.3.2.9 Gastro-intestinale irritanten ......................................................... 29 4.3.2.10 Paxillus syndroom ........................................................................ 30 4.3.2.11 Gele ridderzwam .......................................................................... 30 5. Ten slotte .................................................................................................................... 31 Bijlagen ................................................................................................................ 33 t/m 42 Geraadpleegde literatuur ................................................................................................. 43
VOORWOORD In biologische studies maakt de wetenschap graag gebruik van de taxonomie of ordening. Hierbij wordt een uitgebreid hiërarchisch kader geschapen, op basis waarvan onderzochte organismen kunnen worden benoemd en ingedeeld. In de populaire paddenstoelenboeken voor de geïnteresseerde leek blijft de taxonomie meestal beperkt tot het benoemen van een bepaalde soort, aan de hand van meestal goed waarneembare uiterlijke kenmerken en eventueel foto’s of plaatjes, en daarmee is dan de kous af. De wetenschappelijke bestudering van paddenstoelen in het algemeen, maakt een gedegen inventarisatie noodzakelijk. Hieruit zal immers kunnen blijken, of bepaalde soorten in verschijningsfrequentie toe-, dan wel juist afnemen. En ook, welke paddenstoelen er zoal in een bepaald milieu voorkomen. Daarbij is het van groot belang, dat de gevonden soort adequaat op de juiste naam kan worden gebracht. Tijdens paddenstoelenexcursies blijft de interesse van de leek veelal beperkt tot de vraag naar de naam van de betreffende paddenstoel en daarna vooral, of de soort giftig, dan wel eetbaar is. Vaak ook kan men waarnemen, dat dit voor sommige deelnemers ontaardt in een wat dwangneurotisch willen noteren van alle, ook door anderen gevonden soorten, waarbij zich de vraag aandient, wat men met het hebben en houden van dergelijke lijstjes nu precies voorheeft. Veel interessanter is immers de vraag, of men met het gevonden exemplaar van doen heeft met een zeer algemene soort of juist met een heel speciale en wat mogelijk daar dan juist zo bijzonder aan is. In de navolgende tekst is er bewust voor gekozen, om vooral aandacht te schenken aan al die aspecten, die paddenstoelen zo afwijkend van planten en verder nog zo bijzonder maken, zoals het voorkomen in een speciale omgeving, medicinale toepassingen, de toepassing als voedsel, of bij de bereiding daarvan, paddenstoelvergiftigingen, etc. De tekst zal worden afgesloten met een kleine serie foto’s uit eigen archief, waarbij, voor zover van toepassing, nog enkele aanvullende bijzonderheden zullen worden vermeld. Van de getoonde foto’s van paddenstoelen komen de meesten uit eigen fotoarchief. Zij zijn vrijwel allemaal in Overijssel (Twente) waargenomen en gefotografeerd. Soms zijn afbeeldingen uit de geraadpleegde literatuur overgenomen of vanaf het internet gekopieerd; in die gevallen is dat zichtbaar aan een in haakjes geplaatste verwijzing naar de literatuurlijst. Almelo, najaar 2010, Wim van Es
-1-
1. Inleiding; de indeling in Rijken. In de tijd van Linnaeus, zo omstreeks 1735, was het allemaal erg eenvoudig: alles wat leefde kon worden ingedeeld in twee categorieën, namelijk het Plantenrijk (Vegetabilia), of het Dierenrijk (Animalia). Verder geloofde men nog heilig in, wat toen heette, de spontane generatie (Generatio spontanea, Abiogenesis), waarbij men veronderstelde, dat bijvoorbeeld bladluizen spontaan uit dauwdruppels zouden ontstaan. Het zou nog tot 1862 duren, vooraleer Louis Pasteur een afdoend bewijs tegen de Generatio spontanea zou formuleren. Inmiddels is er, door de voortschrijdende kennis van de biowetenschappen, een totaal ander beeld ontstaan, waartoe met name de ontdekking van het DNA heeft bijgedragen. Algemeen wordt nu aangenomen, dat DNA – wat een afkorting is van deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur) – in alle levende wezens de drager van erfelijke eigenschappen is. Levende wezens kenmerken zich door het feit, dat zij zich kunnen voortplanten, waarbij zij hun erfelijke eigenschappen door middel van DNA aan hun nakomelingen kunnen doorgeven. Bepaalde lagere levensvormen, zoals bacteriën en cyanobacteriën, zijn ééncellig. Bij deze groep van levende wezens zweeft het DNA als het ware geheel los binnen deze cel. Men duidt deze groep van levensvormen aan met de term Prokaryota. Bij meer complexe levensvormen, maar ook nog wel bij andere eencellige dieren, is het DNA binnen in de cel opgesloten in een celkern. Deze groep van levensvormen duidt men aan met de term Eukaryota. Op basis hiervan komt Whittaker (1969) tot de volgende indeling, met twee zogenaamde domeinen, waarbij hij de Eukaryota in vier Rijken indeelt:
Domein
Rijk
Prokaryota
Monera
Protista
Schimmels (Fungi) Eukaryota
Planten (Plantae)
Dieren (Animalia)
Figuur 1. Indeling in domeinen en rijken.
-2-
Cyanobacteriën (blauwalgen) Bacteriën Eencellige dieren Eencellige wieren Meercellige wieren Slijmzwammen Gisten Schimmels Zwammen Mossen Varens en paardenstaarten Naaktzadigen Bedektzadigen Platwormen Rondwormen Sponzen Ringwormen Holtedieren Weekdieren Stekelhuidigen Geleedpotigen Gewervelden
(Inmiddels hanteert men vaak een indeling in zes Rijken, volgens Woese e.a. (1977), maar binnen de context van dit verhaal is dat verder weinig interessant.) Een enkel woord nog over virussen en viroïden. Virussen bestaan uit een DNA-achtige structuur, omgeven door een eiwit. Virussen injecteren hun DNA in een andere levende cel, die daarop wordt aangespoord, om op basis van dat DNA nieuwe virussen te gaan produceren. Viroïden werken op een vergelijkbare wijze. Zij missen echter de eiwitmantel om hun DNA. (Sommige virussen hebben RNA (ribonucleic acid) in plaats van DNA). Zoals blijkt uit figuur 1, heeft men gisten, schimmels en zwammen ondergebracht in een apart rijk, Schimmels, of Fungi. Blijkbaar wijken de Fungi in voldoende mate van de Planten af, om hun indeling in een apart rijk te rechtvaardigen. In grote lijnen onderscheiden fungi zich op tenminste twee belangrijke onderdelen van (groene) planten: in eerste plaats vindt hun voortplanting op geheel andere wijze plaats en in de tweede plaats missen fungi het bladgroen of chlorofyl. In de volgende hoofdstukken zullen we op deze aspecten uitgebreid ingaan.
2. Wat zijn fungi? Opbouw en voortplanting. Het eigenlijke organisme, wat we in hier willen bespreken, wordt zwam, of fungus (meervoud: fungi), genoemd en bestaat uit een, veelal in het substraat verborgen, netwerk van zeer fijne draden. De draden van dit netwerk worden de hyfen genoemd; het gehele netwerk tezamen noemt men de zwamvlok, of het mycelium. Onder bepaalde voorwaarden kan het mycelium zich verdichten en ontstaat er een vruchtlichaam, wat we als paddenstoel kennen, zie figuur 2:
Figuur 2. Schimmel of fungus (16)
In het algemeen spreken we liever in beperktere zin van schimmel, om daarmee bijvoorbeeld schimmel op etenswaren etc. mee aan te duiden. Dit soort schimmels, en ook gisten, vormen geen zichtbare vruchtlichamen; wij zullen ze in hier niet bespreken. Daarnaast kennen we nog de symbiontische levensvorm van schimmels en algen, de Korstmossen (Lichenen) en de Slijmzwammen of Myxomyceten. Ook zij vallen buiten het bestek van deze tekst.
-3-
2.1 Voortplanting bij planten Om de voortplanting van fungi goed te kunnen begrijpen, beschouwen we eerst de celopbouw en de voortplanting van planten. Planten zijn opgebouwd uit cellen. Binnen de cel bevindt zich de celkern, of nucleus. In deze kern bevindt zich het DNA van de cel. Tijdens de groeifase van de plant kunnen de cellen zich vermeerderen door een zogenaamde celdeling, waarbij de cel zichzelf in tweeën deelt, zodat er twee nieuwe cellen ontstaan, die dan vervolgens, door de opname van water, in afmeting en volume kunnen toenemen tot hun standaard grootte. Op deze wijze kan een plant of een organisme groeien. Celdeling is een ingewikkeld proces, waarbij ervoor gezorgd moet worden, dat al het erfelijk materiaal op de juiste wijze weer in de nieuw gevormde cellen terecht zal komen. Dat is belangrijk, omdat in het DNA de exacte werking van die betreffende cel, als het ware vóórgeprogrammeerd, vastligt. Men zou dat kunnen vergelijken met b.v. de firmware, zoals die in elektronische apparatuur wordt toegepast. Tijdens de celdeling verdicht zich het DNA tot een aantal chromosomen. Het blijkt nu, dat in plantencellen – maar datzelfde geldt eveneens voor de lichaamscellen van de meeste dieren en ook voor mensen – de chromosomen in paren voorkomen, de zogenaamde homologe paren, oorspronkelijk afkomstig van de respectieve ouders. Elke plant, elke soort, elk ras heeft een specifiek aantal chromosomen, gewoonlijk aangeduid met N. Vanwege het voorkomen van chromosomen in paren zegt men, dat in lichaamscellen het aantal chromosomen 2N bedraagt. Men noemt dit diploid. Naast lichaamscellen (in bladeren, stengel, bast, bloembladeren, enz.) zijn er ook de voortplantingscellen of gameten. Bij een plant zijn dit de stuifmeelkorrels (mannelijke zaadcellen) en de eicellen (vrouwelijke zaadcellen) in de stampers. In tegenstelling tot de lichaamscellen, bevatten de gameten slechts één paar chromosomen, dus N. Men noemt dit haploid. Vindt bevruchting tussen twee individuen plaats, dan versmelten een stuifmeelkorrel en de eicel (beiden haploid) met elkaar tot één geheel nieuwe, diploide cel (het nieuwe individu of zygote) met weer 2N chromosomen. Op die manieren worden dan tevens (een selectie van) de erfelijke eigenschappen van de beide ouders aan de nieuwe zygote overgedragen. Lichaamscellen delen zich veelvuldig, om te groeien, om nieuwe organismen te vormen (bladknoppen, bloemen, nieuwe takken) of om een bepaalde opgelopen schade te herstellen. Gameten, echter, zullen zich als zaadcel nooit meer delen. Nadat bij een plant een versmelting tussen twee gameten van verschillend geslacht heeft plaats gevonden, is dus een nieuwe diploide cel ontstaan, dus een nieuw individu, met nieuwe genetische eigenschappen en met 2N chromosomen. De plant gaat nu over tot het vormen van een vrucht. Hierbij wordt de nieuw ontstane zygote – na voldoende celdelingen omgevormd tot een kiempje of embryo – omgeven door voldoende reserve voedsel, verpakt als vrucht, door de plant afgestoten, om elders een eigen leven te gaan beginnen. Bij vrijwel alle dieren en ook bij mensen voltrekt de voortplanting zich volgens een vergelijkbaar proces. Naar aanleiding van het voorafgaande onderscheidt men twee methoden van celdeling te weten de mitose (celdeling) en de meiose (reductiedeling). Bij mitose delen de cellen zich met volledig behoud van het oorspronkelijke aantal chromosomen (2N → 2N, of N→N). Meiose treedt op in de geslachtsorganen, waarbij uit lichaamscellen (2N) de gameten (N) worden gevormd (2N→N). We zullen beide methoden van deling hieronder bespreken: Het DNA in de celkern is aanvankelijk een langgerekt molecuul en is onder een lichtmicroscoop niet zichtbaar. Het DNA molecuul bestaat uit twee langgerekte ketens, die als twee puzzelstukjes, precies in elkaar passen en tot een z.g. dubbele helix in elkaar gedraaid zijn. Hoewel het DNA een zuur is, bestaat het ook voor een belangrijk deel uit vier verschillende
-4-
basen, die op een heel specifieke manier aan elkaar zijn gekoppeld. Een stukje DNA streng bestaat aldus uit een combinatie van basenparen. De basenparen vormen tezamen de dubbele helixstructuur. Voordat de celdeling zal gaan beginnen, gaat het DNA over in chromatine. Chromatine is DNA, dat om bepaalde eiwitten (histonen) is gedraaid. Het chromatine verdicht zich spiraalsgewijs en dupliceert zich overlangs, waardoor er twee identieke chromatiden ontstaan, die samen het inmiddels met de lichtmicroscoop waarneembare chromosoom vormen. De fase van de celdeling, waarbij dit gebeurt, noemt gewoonlijk de S-fase. De vier uiteinden van het chromosoom heten de telomeren; zij zijn in het midden met elkaar verbonden door middel van de centromeer. Het geheel heeft de bekende, typische vorm van een langgerekte X. In figuur 3 staat één en ander schematisch weergegeven:
Figuur 3. Chromosoomvorming (8)
Pas als al het DNA zich in de celkern tot een aantal chromosomen heeft samengetrokken en verdicht (condensatie), is de cel gereed, om tot deling over te gaan. Zoals gezegd, komen chromosomen altijd in een zeer specifiek aantal en in paren in de celkern voor, waarbij het ene paar afkomstig is van de mannelijke voorouder (in figuur 4 blauw) en het andere paar van de vrouwelijke voorouder (rood). Zo heeft de mens 23 paar chromosomen en bijvoorbeeld het fruitvliegje (Drosophila) er slechts 4 (vandaar, dat veel erfelijkheidsonderzoek aan Drosophila is verricht).
-5-
Bij de bevruchting treedt kernversmelting op, waardoor het chromosomen aantal weer diploid wordt. Hierbij kan in een enkel geval een fout optreden, waardoor het aantal chromosomen gaat afwijken. De aldus ontstane vrucht is meestal niet levensvatbaar. Wèl levensvatbare nakomelingen vertonen allerlei afwijkingen. De chromosoomafwijking bij de mens, waarbij een nakomeling één extra chromosoom heeft (trisomie), staat bekend als Syndroom van Down. Aan de hand van figuur 4 zullen we achtereenvolgens bespreken de normale (somatische of gewone) lichaamsceldeling of mitose (van diploid naar diploid; ook van haploid naar haploid) en de reductiedeling of meiose, waarbij de geslachtscellen of gameten ontstaan (van diploid naar haploid). Gemakshalve gaan we in beide gevallen uit van een cel met slechts twee chromosoomparen, in figuur 4 aangeven als fase I, de interfase: Cel, met 2 paar chromosomen (2N) Chromosoom 1, Oorspronkelijk mannelijk deel Chromosoom 1, Oorspronkelijk vrouwelijk deel Chromosoom 2, Oorspronkelijk mannelijk deel Chromosoom 2, Oorspronkelijk vrouwelijk deel
I
Mitose:
III
II
IV
V
Meiose:
III
II
IV
Meiose 1
V
VI
Meiose 2
Figuur 4. Celdeling
De mitose geschiedt achtereenvolgens in een aantal fasen, zoals in figuur 4 is samengevat en sterk vereenvoudigd staat weergegeven; in werkelijkheid verloopt het allemaal veel ingewikkelder.
-6-
In de getekende fase II, de profase en metafase, is het DNA verdicht en gedupliceerd tot twee chromatiden. De blauw getekende chromosomen worden daarbij verondersteld van de mannelijke voorouder afkomstig te zijn en de rood getekende van de vrouwelijke voorouder. De blauwe en de rode chromosomen worden ook wel aangeduid als de homologe paren (paren van dezelfde oorsprong). De kernwand is bezig te verdwijnen en er ontstaan vanuit de polen van de cel zogenaamde spoeldraden. In fase III en IV, de anafase, is de kernwand geheel verdwenen. Doordat de centromeer is verbroken, zijn de afzonderlijke chromatiden naar het uiteinde van de cel getrokken. In fase V, de telofase, ontstaat er weer een kernwand en beginnen de chromosomen zich weer tot DNA strengen te verdichten. Tenslotte deelt de cel zich tussen de beide kernen in, middendoor door de vorming van een tussenwand en zijn er aldus twee, eveneens weer diploide cellen ontstaan. De meiose, ook wel reductiedeling genoemd, vindt plaats in de geslachtsorganen en gaat in twee slagen. Uiteindelijk ontstaan hierbij uit één diploide cel in de regel vier haploide geslachtscellen of gameten, welke uitsluitend bedoeld zijn voor de voortplanting. Opmerkelijk is hier fase II: de homologe paren liggen op de evenaar van de cel anders gerangschikt. Onderwijl heeft er een uitwisseling van erfelijk materiaal tussen de homologe paren onderling plaats gevonden, de zogenaamde crossing-over. Dit is zeer belangrijk: de homologe paren wisselen hierbij onderling deeltjes DNA uit. Hierbij is mogelijk erfelijk materiaal van bijvoorbeeld de oorspronkelijke mannelijke voorouder, uitgewisseld met de overeenkomstige homologe chromosoom van de vrouwelijke voorouder. Fase III: anders dan bij mitose wordt de centromeer van de chromosomen nu niet verbroken en via de spoeldraden wordt een set homologe chromosomen naar de celpolen getrokken. In fase IV ontstaat er weer een wand om de celkern en deelt de cel zich door de vorming van een tussenwand. In fase V is de kernwand opnieuw verdwenen en hebben de chromosomen zich weer langs de evenaar van de cel gerangschikt. Doordat de centromeer nu wèl wordt verbroken, worden de chromatiden uit elkaar en naar de polen van de cel getrokken. In fase VI, tenslotte, verschijnt er weer een wand om de kern. De cellen delen zich opnieuw, door de vorming van een tussenwand. Na fase VI zijn er dus vier haploide cellen ontstaan. Als resultaat van de crossing-over bevatten deze vier gameten verschillende combinaties van erfelijk materiaal; bij een bevruchting, waarbij de versmelting van twee haploide kernen een nieuwe diploide cel (zygote) zal opleveren, zal dus een individu ontstaan, met mogelijk een andere, nieuwe combinatie van erfelijke eigenschappen. Bij een (groene) plant zijn dus alle lichaamscellen diploid. De geslachtsorganen in de bloem zijn de stamper (vrouwelijk deel) en de meeldraden (mannelijk deel). Door meiose ontstaat in het vrouwelijke deel van de bloem slechts één cel, de eicel in het vruchtbeginsel, gelegen onder de stamper. Aan de mannelijke meeldraden zijn door meiose de zaadcellen in de vorm van stuifmeelkorrels of pollen ontstaan. Bevruchting vindt plaats door bezoekende dieren (insecten, vleermuizen, kolibries) of door de wind (bij o.a. granen en grassen). Na de bevruchting vindt er in het vruchtbeginsel een versmelting plaats van de kern van de haploide stuifmeelcel met de kern van de haploide eicel. De aldus bevruchte, nu diploide eicel of zygote, gaat nu spoedig over tot deling (mitose), waardoor er een vrucht zal ontstaan. Een dergelijke vrucht, bijvoorbeeld een eikel, bestaat uit een embryo (het kiempje) en een relatief grote hoeveelheid reserve voedsel. Onder gunstige omstandigheden zal de eikel ontkiemen, waarbij de beginnende plant zich allereerst met het reserve voedsel zal voeden, om zodoende een wortelstelsel en twee bladeren te kunnen ontwikkelen, om daarmee verder op eigen kracht een start te kunnen maken. Het overblijfsel van het reservevoedsel valt in twee delen uiteen en wordt tot de twee eerste blaadjes van de jonge plant omgevormd (tweezaadlobbig of dicotyl).
-7-
2.2 Voortplanting bij fungi; basidiomyceten. Fungi wijken met betrekking tot hun celopbouw en hun voortplantingsgedrag geheel af van planten. Om te beginnen ontstaan fungi niet uit zaden, maar uit sporen. Wij komen daar zo dadelijk nog uitgebreid op terug. Anders dan bij meeste de planten en dieren, waarbij er van een mannelijk of vrouwelijk individu sprake kan zijn, is er bij fungi sprake van veel meer “geslachten” (bij de basidiomyceten – zie hierna – tot wel 20.000!) Sporen van fungi zijn microscopisch klein, ca. 10 à 25 μ. Zij bevatten dan ook geen reservevoedsel. Dat verkleint hun kiemkans aanzienlijk, vandaar, dat paddenstoelen in grote getale sporen produceren. Elke spore heeft een bepaald “geslacht”. Sporen zijn in veel gevallen haploid en worden meestentijds door de wind verspreid, wat door hun geringe afmetingen en gewicht uiterst gemakkelijk en effectief kan gebeuren. Belandt een spore onder gunstige omstandigheden in een geschikt substraat, dan ontwikkeld zich uit de spore een myceliumdraad (hyfe). Dit gebeurt uiteraard door celdeling en wel door mitose, waarbij echter uit de oorspronkelijk haploide cel ook weer nieuwe haploide cellen ontstaan. De hyfe gaat zich vertakken en zo ontstaat er een primair mycelium. Dit mycelium is genetisch gezien niet compleet: het bestaat immers uit haploide cellen. Bij basidiomyceten kan nu het volgende plaatsvinden: als twee primaire mycelia elkaar ontmoeten èn als zij van verschillend “geslacht” zijn, zullen zij met elkaar versmelten en zal er een celfusie (punt A in figuur 5) plaatsvinden, maar er treedt géén kernversmelting op! Wat nu ontstaat, en daarin verschillen de fungi volledig van planten, is een secundair mycelium, waarvan de lichaamscellen twee haploide kernen bezitten. Dit tweekernige of dikaryontische, secondaire mycelium is nu feitelijk de nieuw gevormde zwam en is genetisch compleet en dus in principe tot de vorming van gameten in staat (figuur 5): Spore 1 +
Secondair myceleum
A
Primair myceleum Spore 2
-
Celfusie
Figuur 5. Mycelium
In de cellen van secondaire mycelium treedt een gelijktijdige deling van de beide kernen op. Voordat het zover is, vormt zich aan een zijde van de celwand een uitstulping. Op enig moment zullen er in de betreffende cel dus vier kernen aanwezig zijn. Van het ene celpaar zal nu één cel zich naar het verste uiteinde van de cel begeven en de andere cel naar de andere zijde. Van het andere celpaar gaat er eveneens één cel naar het verste uiteinde, terwijl de andere cel zich in de uitstulping laat zakken. De uitstulping hecht zich nu aan de celwand en gelijktijdig vormt de cel een tussenwand, waardoor een nieuwe dikaryontische cel is ontstaan. Op de plaats van de eerdere uitstulping is inmiddels een zogenaamde gesp ontstaan. Door middel van deze wat ingewikkelde manier van gespvorming, is het mycelium tot deling van een Gesp dikaryontische cel in staat (figuur 6). Figuur 6. Gespvorming
Het aldus ontstane (secundaire) mycelium is nu de feitelijke schimmel of fungus.
-8-
Figuur 7 Mycelium; opname met een elektronenmicroscoop (19)
De paddenstoel, die wij waarnemen, is eigenlijk de vrucht, zoals dat in het hiernavolgende uitgebreid zal worden besproken. Het mycelium kan, onder gunstige omstandigheden, een hoge ouderdom en een geweldige afmeting ontwikkelen. Indien het milieu niet wordt verstoord, groeit het mycelium van sommige paddenstoelen naar alle zijden even snel en even goed uit en zal ondergronds een min of meer cirkelvormige afmeting aannemen. Dit is goed waarneembaar, als het mycelium zal gaan fructificeren (overgaan tot het vormen van vruchtlichamen); de gevormde paddenstoelen zullen dan in een cirkel staan gerangschikt. Een dergelijke cirkel heet een heksenkring (Eng.: fairy ring) (figuur 8).
Figuur 8. Heksenkring
Jaarlijks dijt de kring met de groei van het ondergrondse mycelium naar buiten uit. In Salisbury (Zuid Engeland) is van de Voorjaarsridderzwam (Calocybe gambossum) een heksenkring bekend van meer dan 3 kilometer in doorsnee en met een ouderdom van meer dan 1000 jaar! Niet alle mycelia vormen dergelijke heksenkringen. Bovendien moet het milieu zich ervoor lenen, door over een grote oppervlakte min of meer homogeen te zijn, zoals bij een weide- of grasland het geval is. Zeer bekend is dan ook de op die plaatsen voorkomende Weidekringzwam (Marasmius oreades), waar de sterke neiging tot de vorming van de heksenkring in de naam verwerkt is.
-9-
Nadat zich een secondair mycelium heeft gevormd, kan onder gunstige omstandigheden fructificatie plaatsvinden. Plaatselijk gaat zich het mycelium eerst verdichten tot een soort knop, het primordium, van waaruit zich dan in korte tijd een vruchtlichaam ontwikkelt, wat wij als paddenstoel kennen. Figuur 9. Primordium; opname met elektronenmicroscoop (19)
Fructificatie vindt plaats met als enig doel de vorming en verspreiding van sporen. De uiterlijke vorm van het vruchtlichaam, de structuur ervan en de wijze, waarop de sporen worden gevormd zijn een belangrijk gegeven voor de taxonomie. Als de omstandigheden gunstig zijn, dan kan een paddenstoel zich in zeer korte tijd (binnen enkele dagen) ontwikkelen en tot sporenvorming overgaan. De sporen worden gevormd in het sporenvormend weefsel, het kiemvlies of hymenium. Bij de zogenaamde basidiomyceten of steeltjeszwammen ontwikkelen de sporen zich op microscopisch kleine steeltjes – de basidiën, vandaar hun naam . Als voorbeeld nemen we hier de veel voorkomende plaatjeszwammen of agaricales. Een plaatjeszwam bestaat uit een steel met daarop en hoed. Aan de onderzijde van de hoed bevinden zich tal van plaatjes of lamellen. Deze plaatjes zijn het eigenlijke sporenvormende weefsel.
Figuur 10. Enkele veelvoorkomende vormen van plaatjeszwammen (4).
De sporen worden daar gevormd op speciale, langwerpige cellen, de basidia (steeltjes), die zich aan de buitenzijde van het hymenium bevinden. Paddenstoelen, die hun sporen op basidien vormen, heten daarom basidiomyceten of steeltjeszwammen. De sporen zijn via zogenaamde sterigmen (sterigmata) met de basidiën verbonden. In figuur 11 zijn de langgerekte basidien aan de linkerzijde getekend. Figuur 11. Basidiën of steeltjes (8)
Als de sporen rijp zijn, worden ze door de sterigmata over een kleine afstand van zo’n 0,2 mm weggeschoten, om vervolgens door de wind verder te worden weggevoerd.
- 10 -
Voordat de sporen worden gevormd, heeft er in de basidiën eerst een kernversmelting plaats, waarbij de beide haploide kernen zich tot één diploide kern versmelten. Onmiddellijk daarop treedt er een meiose deling op, waardoor er in de regel vier haploide sporen ontstaan. Figuur12. Basidium met vier sterigmata (19).
In figuur 12, hiernaast, is een schitterende opname te zien, gemaakt met een SEM (Scanning Electronic Microscope). Hierop is duidelijk het bovenste deel van een basidium (het steeltje) te zien, met daarop de vier sterigmata en met daarop de zich ontwikkelende sporen. Figuur 13, hieronder, is eveneens een SEMopname. Hierop zijn de volgroeide sporen goed te zien. Aan de bovenkant van de sporen is duidelijk zichtbaar de zogenaamde kiem pore, dat is de plaats, van waaruit de spore, eenmaal in een gunstig milieu aangeland, tot een hyfe zal gaan uitgroeien. Niet alle paddenstoelen vormen sporen met een kiem pore. Het is vaak een goed microscopisch determinatiekenmerk.
Figuur 13. Volgroeide sporen met kiem pore (19).
Sommige paddenstoelen vormen onder bepaalde ongunstige omstandigheden, een harde, verdikte massa hyfen, het zogenaamde sklerotium. Het sklerotium kan, als het ware “slapend”,
- 11 -
een bepaalde ongunstige periode overleven. Uit het sklerotium kan onder gunstige voorwaarden weer opnieuw een secondair mycelium ontstaan. Daarnaast zijn er paddenstoelen, die zich soms eerst in een soort tussenvorm manifesteren, als fungi imperfecti (zie hierna, bij Ascomyceten). Figuur 14 laat nog eens een samenvatting van het voorafgaande zien:
Figuur 14. Van spore tot paddenstoel (19).
2.3 Ascomyceten. Naast de basidiomyceten, de steeltjeszwammen, kennen we nog de ascomyceten of zakjeszwammen. Bij de ascomyceten worden de sporen niet buiten op een langgerekte sporenvormende cel gevormd, maar binnen de sporenvormende cel, die hier ascus of zakje wordt genoemd. De ascus bevat meestal 8 sporen. Bij rijpheid kunnen de sporen vanuit het zakje worden weggeschoten. Veel (lagere) schimmels en ook gisten zijn ascomyceten. Belangrijk om te vermelden, is dat de voortplanting van ascomyceten op een aantal punten sterk van die van de basidiomyceten afwijkt. In de eerste plaats is er de mogelijkheid van ongeslachtelijke voortplanting. Hiertoe worden er door de moederschimmel genetisch identieke,
- 12 -
meestal éénkernige sporen gevormd, de zogenaamde conidiën of conidiosporen, ook wel mitosporen genoemd. De conidiën worden meestal door een afsnoering direct uit het mycelium gevormd; soms, echter, zijn er speciale conidiëndragers. De conidiën zijn in staat tot het vormen van een eenvoudig “vruchtlichaam”. De uit conidiën ontstane vormen staan bekend als fungi imperfecti. Men heeft vele van deze fungi imperfecti in verband kunnen brengen met bestaande basidiomyceten, of ascomyceten. Deze laatsten zou men dus de “fungi perfecti” kunnen noemen. Dit imperfecte stadium noemt men het anamorfe stadium. Uit het anamorfe stadium kan zich de perfecte vorm ontwikkelen. Men noemt de perfecte vorm het teleomorfe stadium. De soortenverscheidenheid in het anamorfe stadium is enorm en wijkt geheel en al af van het latere teleomorfe stadium. Van zeer veel paddenstoelen is een imperfecte status bekend. In figuur 14 is de relatie met een mogelijk imperfect stadium aangegeven. Figuur 15. Doorsnede van een ascomyceet (8).
In figuur 15 hiernaast is de doorsnede van het sporevormende weefsel van een ascomyceet weergegeven. De vrucht van een ascomyceet noemt men de angiocarp. Het sporevormend weefsel heet het apothecium. In tegenstelling tot wat in figuur 5 staat weergegeven, blijven de monokaryontische primaire mycelia bij een ascomyceet veel langer bestaan en treedt pas in het vruchtlichaam een celversmelting op. Uit de dikaryontische hyfen ontstaan dan vrijwel direct de sporevormende cellen met de asci. De soortenrijkdom van de ascomyceten is enorm en omvat veel, wat men over het algemeen schimmels (o.a. plantenziekten) noemt, maar ook gisten. Tot de hogere vormen behoren onder andere de morieljes, de kluifzwammen (Helvella) en de bekerzwammen. In figuur 16 is het verschil in sporenvorming tussen basidiomyceten (a), (externe sporevorming) en de ascomyceten (b), (interne sporevorming) nog eens weergegeven: Figuur 16. Basidiosporen en ascosporen (4).
2.4 Opmerkingen Maar hiermee is het verhaal nog lang niet af. Sommige paddenstoelen – bijvoorbeeld Agaricus bisporus, de gekweekte witte champignon (Champignon de Paris) – produceren meteen dikaryontische sporen, met cellen van verschillend geslacht, waaruit onmiddellijk een dikaryontische mycelium kan ontstaan. Agaricus bitorquis, de straatchampignon, produceert haploide sporen, en ontwikkelt zich helemaal, zoals in figuur 5 getekend. Lentinula edodes (Shiita-
- 13 -
ke) produceert dikaryontische sporen van een ingewikkelde geslachtssamenstelling; het gevormde mycelium bevat vier kernen! Kennis van deze materie is vooral voor de kwekers van diverse eetbare en commercieel verhandelbare paddenstoelsoorten van groot belang.
Figuur 17. Morielje (8)
Figuur 17 (internet kopie) toont een belangrijke vertegenwoordiger van de hogere ascomyceten soorten, namelijk de eetbare en zeer gewaardeerde Morella esculenta (Gewoon morielje). Morella esculenta komt in Nederland het voorjaar voor in de duinstreken en in de IJsselmeerpolders. De soort in niet algemeen. De soort is uitstekend eetbaar en in het buitenland een veel gezochte paddenstoel. Men is er nog niet in geslaagd de soort te kweken. De hier en daar (gedroogd) te koop aangeboden exemplaren zijn altijd in de natuur gezocht en verzameld.
- 14 -
3. Het ontbreken van bladgroen. De basis voor een groot deel van het dierlijk en plantaardig leven op aarde wordt in belangrijke mate bepaald door groene planten. Groene planten bezitten bladeren, met daarin bladgroen of chlorofyl. Met behulp van dit chlorofyl zijn de bladeren in staat, om kosmische energie (zonlicht) in te vangen en in een organisch molecuul om te zetten, volgens onderstaande betrekking: kooldioxide + water + zonlicht → organische molecuul + zuurstof of, in chemische formulevorm (er wordt hier als voorbeeld glucose gevormd): 6 CO2 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2 Deze eigenschap van groene planten noemt men fotosynthese. Dit is een vorm van anabolisme, dat wil zeggen de vorming van stoffen, waarbij energie wordt opgeslagen (assimilatie) Cellen zijn in staat, om met behulp van z.g. enzymen (complexe) organische moleculen af te breken en in energie om te zetten. Dat heet katabolisme (dissimilatie). Gebeurt dit zonder de tussenkomst van zuurstof (anaeroob), dan noemt men dit fermentatie (gisting) Is er echter wel zuurstof voor de afbraak nodig (aeroob), dan noemt men dit respiratie of ook wel verbranding. Respiratie kan eenvoudig worden geschreven als: organisch molecuul + zuurstof → kooldioxide + water + energie of in formulevorm (afbraak van b.v. glucose): C6H12O6 + 6 O2 → 6 CO2 + 6 H2O Uit de formules voor zowel de synthese, als voor de respiratie blijkt, dat uiteindelijk weer evenveel kooldioxide en water wordt gevormd, als er aanvankelijk is verbruikt. Blijkbaar dient de groene plant met zijn chlorofyl uitsluitend voor de transformatie van de energievorm zonlicht naar een andere, voor het organisme bruikbare energievorm. Zoals in hoofdstuk 1 reeds gememoreerd, missen fungi het bladgroen en missen daardoor het vermogen tot fotosynthese. Zij heten daarom heterotroof, dat wil zeggen, dat hun metabolisme of stofwisseling (opname en afbraak van voedsel) gebaseerd is op energie, die wordt verkregen door de afbraak van (hoogenergetische) verbindingen uit de omgeving. Vaak zijn dat koolwaterstoffen of andere verbindingen, die door assimilatie in andere organismen zijn ontstaan. Fungi zullen dus naar andere methoden voor hun voedselverkrijging moeten omzien. In principe bestaan er daartoe een drietal mogelijkheden, te weten: - parasitair - saprotroof - symbiontisch Wij zullen elk van deze drie methoden hierna bespreken.
3.1 Parasitaire levenswijze. Bij een parasitaire levenswijze parasiteert het ene organisme op de gastheer, die daar in veel gevallen aan ten gronde gaat. Ook van fungi is deze levenswijze maar al te zeer bekend. Vooral ascomyceten veroorzaken ernstige schimmelziekten, niet alleen bij planten en bomen,
- 15 -
maar toch ook veelvuldig bij dieren en mensen. Bij planten overleeft in veel gevallen de waardplant dit niet. Ook van de basidiomyceten zijn vele voorbeelden van een parasitaire levenswijze bekend. Vooral bomen zijn daarbij het slachtoffer. Berucht is in dat opzicht is de Honingzwam (Armillaria mellea), die vaak hele boomopstanden kan aantasten en vernietigen.
Figuur 18. Links: Armillaria mellea; rechts: de rhizomorfen van A. mellea.
Deze schrik van elke houtvester en boswachter verplaatst zich gemakkelijk van boom naar boom door middel van vetersdikke, geheel zwarte hyfen, de zogenaamde rhizomorfen (dat zijn schimmeldraden, die op wortels lijken). A. mellea groeit altijd op houtresten of wortels, maar deze zitten soms in de grond verborgen, zodat het dan lijkt, alsof de paddenstoel gewoon op de bosbodem groeit. A. mellea groeit zowel op levend hout – wat dan vervolgens afsterft – als op dood hout. Deze laatste eigenschap vertonen vrijwel alle parasitair op levend hout voorkomende paddenstoelen. Figuur 19. Aantasting door de Huiszwam (8)
Berucht is ook de Huiszwam (Serpula lacrymans), een korstachtige op hout groeiende zwam. Hoewel strikt genomen geen parasiet – de soort groeit op bewerkt, dus niet meer levend, hout in b.v. woningen en huizen - richt deze zwam grote schade aan in gebouwen. Het mycelium van deze zwam groeit met sterke rhizomorfen dwars door de voegen van gemetselde stenen muren heen. De soort onttrekt water aan het substraat, waardoor niet altijd een vochtig milieu een strikte voorwaarde is. Hout is een harde, vezelachtige stof en is voor het grootste deel opgebouwd cellulose. Cellulose is een zogenaamde homopolymeer van glucose. Homopolymeer wil zeggen een moleculestructuur, die is opgebouwd uit een opeenvolging van identieke basis moleculen. Glucose is de basismolecule van suiker en daardoor is cellulose dus een potentieel rijke energiebron. De cellulose verleent het hout zijn stevigheid. Daarnaast bevat hout zogenaamde hemicellulose, een stof, die onder andere voorkomt als bouwsteen van de celwand. Hemicellulose is een polymeer van diverse suikers. Het is de stof in plant en boom, die door andere organismes het makkelijkst kan worden afgebroken. Cellulose en hemicellulose noemt men ook wel celstof.
- 16 -
Verder bevat hout nog lignine (houtstof), bestaande uit een verzameling complexe (aromatische) polymeren. Lignine beschermt het hout tegen de afbraak van cellulose en hemicellulose. Hout bevat microscopische houtvaten. Daartussen is ruimte voor de toevoer van zuurstof en water. Deze ruimte echter, vormt tevens een gemakkelijke toegang voor de hyfen van parasiterende fungi. De aantasting van hout door een zwam kan twee vormen vertonen, namelijk roodrot (bruinrot), ook wel kubiekrot genoemd, of witrot. Bij roodrot wordt uitsluitend de (hemi)cellulose door de fungus afgebroken. Wat overblijft is een bruin of rood, brokkelig en droog houtrestant. Uiteindelijk verpulvert het kernhout tot bruin stof. Roodrot treedt vaker op in naaldhout, dan in loofhout. Op loofhout zijn beruchte veroorzakers van roodrot onder andere de Biefstukzwam (Festulina hepatica) op eiken, de Zwavelzwam (Laetiporus sulphureus) op diverse houtsoorten en de Berkenzwam (Piptoporus betulinus) op berken. Sommige fungi zijn in staat, om gelijktijdig met de (hemi)cellulose ook de lignine af te breken. Wat dan ontstaat is witrot. Het hout vermolmt geheel. Beruchte witrot veroorzakers zijn (onder andere) de Echte tonderzwam (Fomes fomentarius) en Gewoon elfenbankje (Trametes versicolor).
Figuur 20. Roodrot (links) en witrot (rechts) (10).
3.2 Saprotrofe levenswijze. Een saprofyt is een organisme, wat leeft van afgestorven plantaardig of dierlijk materiaal. Van veel paddenstoelen is een saprotrofe levenswijze bekend. Zij nemen daarbij een belangrijke plaats in bij het recyclen van dood organisch materiaal; zij zijn met behulp van enzymen in staat om sterke reststoffen als lignine af te breken. (Enzymen zijn door het organismen aangemaakte katalysatoren, waarmede bepaalde reacties binnen het organismen sterk kunnen worden bevorderd of aangezet; een katalysator is een stof, die een chemische reactie kan versnellen of vertragen, zonder uiteindelijk zelf aan die reactie deel te nemen). Saprofytisch levende fungi behoren, naast bacteriën, tot de grote opruimers in het bos, wat anders aan zijn eigen afval ten gronde zou gaan. Zij vormen aldus een buitengewoon belangrijke schakel in de gehele kringloop.
- 17 -
3.3 Symbiontische levenswijze. Het ontberen van chlorofyl is door een groot aantal fungi opgelost, door met een bepaalde plant of boom een symbiose of samenwerkingsverband aan te gaan. Hiertoe is het mycelium van de schimmel op een bepaalde wijze vergroeid met het wortelstelsel van de plant of boom. Men noemt dat mycorrhiza (“schimmelwortel”). De meeste landplanten vormen met een bepaalde fungus een mycorrhiza. Door nutriënten en vooral ook water uit de bodem op te nemen en aan de gastplant door te geven, vormen fungi een link tussen plant en bodem. In ruil daarvoor krijgen zij voor hen noodzakelijke voedingsstoffen van de plant terug. Voor veel planten vormt de mycorrhiza een onontbeerlijke uitbreiding van het wortelstelsel. Men kent in principe twee soorten mycorrhiza, waarvan de ectomycorrhiza de belangrijkste plaats inneemt. Bij ectomycorrhiza groeien de hyfen van de fungus tussen de cellen van de wortels en omgeven de haarwortels als het ware met een soort beschermende mantel. Ectomycorrhiza zijn vaak met het blote oog waarneembaar. Paddenstoelen, die ectomycorrhiza vormen, kunnen uitsluitend leven in associatie met hun gastheer. Verdwijnen bijvoorbeeld de als gastheer dienende bomen in een bos, door kap of zure regen, dan wel anderszins, dan verdwijnen ook onherroepelijk de betreffende paddenstoelen! Aan het voorkomen van bepaalde soorten paddenstoelen kan dan ook in vele gevallen de gezondheid van een bos worden afgelezen. Ectomycorrhiza worden vooral waargenomen bij bomen (beuken, berken, wilgen, coniferen etc.) Sommige fungi vormen uitsluitend mycorrhiza met één speciale boomsoort. Anderen daarentegen associëren zich met veel andere boomsoorten, tot soms wel 46 soorten toe. Kennis van mycorrhiza is uiterst belangrijk voor de bosbouw, maar ook b.v. voor de teelt van orchideeën.
4. Betekenis voor de mens. Paddenstoelen – fungi in het algemeen – zijn voor de mens van oudsher van groot belang gebleken. In vroeger tijden was het bos een belangrijke bron, niet alleen van materialen, zoals timmer- en brandhout, maar vooral ook van voedsel. Het “forêt de nourriture” of het “Nahrungswald” leverde vlees van geschoten of gevangen wild, kruiden, bessen en paddenstoelen. Ook bij de bereiding van bijvoorbeeld kaas of yoghurt werden, vaak onbewust, fungi in de vorm van schimmels of gisten toegepast. Verder gebruikte men sommige houtachtige soorten, zoals de Tonderzwam (Fomes formentarius) als wond afdekmiddel, als lont in een vuurslag (tondeldoos) en ook wel als basismateriaal voor mutsen en handschoenen. Middeleeuwse artsen gebruikten soms uitgekauwd brood als geneesmiddel voor etterende wonden, onbewust van het feit, dat het uitgekauwde brood een voedingsbodem was voor een penseelschimmel, die, zoals men eeuwen later zou ontdekken, een bepaald soort antibioticum afscheidde, wat dan helend op de wondinfectie werkte. Van alle tijden zijn berucht de paddenstoelvergiftigingen, waarmede in de Romeinse tijd al werd getracht belangrijke politieke opponenten uit te schakelen. Wij zullen hieronder een aantal van deze aspecten nader bespreken.
4.1 Paddenstoelen als voedingsmiddel. Van oudsher al worden paddenstoelen voor de consumptie gezocht. In sommige buitenlanden is dit nog steeds het geval en worden er in de bossen en velden grote hoeveelheden paddenstoelen, ook voor commerciële doeleinden, verzameld, veelal met instemming, of hier en daar
- 18 -
met behulp, van de overheid, die daarin voorlichting geeft, of zelfs zogenaamde paddenstoelenconsuls aanstelt, bij wie men de gevonden oogst kan laten controleren. (In Nederland is het verzamelen van paddenstoelen voor consumptie of handel verboden, maar de regelgeving daarover is niet sluitend. Beheerders van natuurgebieden, zoals Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en diverse Landschappen beschouwen het verzamelen van paddenstoelen als “kleine stroperij” en handelen daartoe overeenkomstig; de juridische juistheid daarvan is echter twijfelachtig.) De huidige moderne supermarkt toont tegenwoordig vaak een keur aan paddenstoelen. De meeste soorten daarvan zijn gekweekt, sommigen zijn in de natuur verzameld. De kwaliteit van de laatste is dan veelal matig, tot slecht, soms zelfs erbarmelijk en voor consumptie ongeschikt! Veel eetbare soorten zijn mycorrhizavormers en daardoor los van hun waardboom niet te kweken. Dit zijn onder andere Eekhoorntjesbrood, Cantharel, Morielje en Truffel. Dit zijn dan de soorten, die in de natuur gezocht en geplukt moeten worden. Met uitzondering van de Truffel zijn deze soorten, net als alle andere paddenstoelen, snel aan bederf onderhevig, vandaar hun meestal dubieuze kwaliteit in de winkel. Anders is dat, als zij gedroogd worden aangeboden. Dat gebeurt dan vrijwel altijd ter plaatse in het land van herkomst. Hoewel meestal toch nog wel verontreinigd met wat zand en dergelijke, is de kwaliteit meestal gewoon goed. Gedroogd vindt men nogal eens Hoorn van Overvloed, Eekhoorntjesbrood of Morielje in de goede speciaalzaak aangeboden. Saprofyt levende paddenstoelen laten zich veel gemakkelijke kweken. Overbekend is de champignon, welke onder velerlei namen te koop wordt aangeboden: Champignon de Paris, grotchampignon, kastanjechampignon, portobello. Meestal gaat het dan om door de producent nieuw gekweekte rassen. Naast de champignon vindt men nog veelvuldig de Oesterzwam en de Shiitake. De laatste jaren heeft de kweek van eetbare paddenstoelen een grote vlucht genomen. Het kweken van paddenstoelen luistert als proces erg nauw: vochtigheid, temperatuur, zuurstofen CO2 gehalte moeten zeer nauwkeurig in de hand worden gehouden en bovendien moet er zeer hygiënisch worden gewerkt, aangezien parasieten steeds op de loer liggen. Door de huidige, verbeterde stand van de techniek is het kweken van paddenstoelen daardoor een stuk beter beheersbaar geworden en is de laatste jaren een toename in deze sector, ook in ons land, duidelijk waarneembaar. Traditioneel worden paddenstoelen veelvuldig in het Verre Oosten geteeld, met name in Japan en China. Toch zijn vele van de thans aldaar gekweekte soorten hier niet, of slechts sporadisch verkrijgbaar. Zo wordt in Japan het Fluweelpootje (Flammula velutipes) onder de naam Enokitake gekweekt, echter onder omstandigheden, die sterk van die in de natuur afwijken. Hierdoor is er schijnbaar een volledig andere paddenstoel ontstaan. Onder normale, natuurlijke omstandigheden is Fluweelpootje een middelgrote, goudgeel tot bruine paddenstoel; Enokitake is een geheel witte, lang gesteelde en veel kleinere paddenstoel. Deze bijzondere kweekvorm wordt verkregen, door de paddenstoel in volstrekte duisternis op te kweken in
Figuur 21. Fluweelpootje (Flammulina velutipes), links gekweekt als Enokitake (19); rechts de natuurlijke verschijningsvorm.
- 19 -
gesloten plastic zakken of flessen. Voor de fructificatie dwingt men dan de vorming van de paddenstoelen te laten plaatsvinden via uiterst kleine openingen aan de bovenzijde, waardoor een langgerekte en verkleinde vorm ontstaat. In ons land ziet men tegenwoordig commercieel het meest aangeboden de champignon, in diverse verschillende verschijningsvormen, en verder de oesterzwam en de shiitake. Paddenstoelen worden vaak aangeduid als “het vlees der bossen”, waarmede een hoge voedingswaarde wordt gesuggereerd. Dit valt echter tegen: de voedingswaarde komt ongeveer overeen met die van groente, zoals onderstaande tabel weergeeft: champignon witte kool asperges aardappelen rundvlees
eiwit 4,8 1,8 1,6 2,0 21,2
zetmeel 3,5 5,0 1,7 20,9 -
vet 0,2 0,2 0,1 0,1 5,5
water 90,0 90,1 95,4 74,9 72,2
zouten 0,7 1.2 0,6 1,1 1,1
celstoffen 0,8 1,7 0,6 1,0 -
Figuur 22. Vergelijkende voedingswaarden van paddenstoelen.
Een nadeel is verder, dat de celwanden van paddenstoelen niet van cellulose zijn, zoals bij onze groenten, maar van het voor de mens volstrekt onverteerbare chitine. (Dit is dezelfde stof, waarvan ook het uitwendige skelet van bijvoorbeeld insecten is gemaakt.) Dit maakt, dat de inhoud van de cellen van een te consumeren paddenstoel uitsluitend pas na zeer goed kauwen en vermalen beschikbaar zal komen. Kennis van de kweek van paddenstoelen komt ook zeer van pas bij het in stand houden van tal van schimmel- en gistcultures, welke noodzakelijke zijn bij de bereiding van vele soorten voedsel, zoals brood, bieren, wijnen, kaas in een grote variëteit van soorten, ketjap (sojasaus), timpeh, tahoe en yoghurt. Bij de bereiding van al deze producten zijn fungi in de vorm van schimmels of gisten nodig, vaak in grote getale en in ieder geval van een reproduceerbare kwaliteit. Tenslotte nog een woord over het gebruik van paddenstoelen als genotmiddel. Al uit het verre, grijze verleden is het gebruik van paddenstoelen als geestverruimend middel bekend. Bekende voorbeelden daarvan zijn de vliegenzwam (Amanita muscaria), gebruikt door onder andere nomaden uit Lapland, de aan LSD verwante stof uit Moederkoren (Claviceps purpurea) (onder andere in gebruik in Marokko) en de door priesters van de Mexicaanse Azteken gebruikte hallucinerende stoffen – psilocybine – uit diverse Psilocybe soorten. De laatsten worden tegenwoordig ook gekweekt en zijn in ons land als zogenaamde “paddo’s” verkrijgbaar. Meer daarover in de hoofdstukken 4.3.2.5, 4.3.2.6 en 4.3.2.7.
4.2 Medicinale werking Hoewel uit vroeger tijden al wel enige medicinale eigenschappen van bepaalde paddenstoelen bekend waren, zoals een bloedstelpende werking of vruchtafdrijving, was de feitelijke en meer gefundeerde kennis daarover in brede kring maar zeer beperkt.
- 20 -
In 1928 werd door Alexander Fleming door toeval de bacteriedodende werking ontdekt van de penseelschimmel Penicillium notatum. Het zou echter nog tot 1941 duren, voordat de eerste publicaties van de toepassing daarvan op mensen zouden verschijnen en de ontdekking van het eerste antibioticum penicilline een feit werd. Later kwam daar nog het streptomycine bij en nog weer later vele afgeleide middelen. De ontdekking van antibiotica betekende een doorbraak in de bestrijding van tal van ziektekiemen, waartegen men eerder nog geen enkel middel bezat. Inmiddels kent men nog meer medicinale toepassingen van paddenstoelen, zoals het migrainemiddel ergotamine, verkregen uit Moederkoren, wat tevens als wee opwekkend middel bij bevallingen wordt toegepast. In Nederland wordt relatief weinig onderzoek naar de geneeskrachtige eigenschappen van fungi gedaan. Dit in tegenstelling tot landen in het Verre Oosten, America en na verluid ook in Israël. In zijn boek “Growing Gourmet en Medicinal Mushrooms” vertelt Paul Stamets zeer uitgebreid over tal van wetenschappelijke studies, die een heilzame werking van diverse paddenstoelen hebben aangetoond op o.a. diverse vormen van kanker, diabetes, leukemie en HIV. Als voorbeeld vermelden wij hier het alom bekende Elfenbankje, Trametes versicolor, waaruit, volgens Stamets, heilzame Figuur 23. Elfenbankje (Trametes versicolor). stoffen (proteïne gebonden polysaccharides, polysaccharide peptiden) als middel tegen maag/darm-kanker, HIV en leukemie zouden kunnen worden gewonnen. De heilzame werking van paddenstoelen was in de Chinese oudheid al bekend. In, wat tegenwoordig wordt beschouwd als het originele oriëntaalse geneeskundige boekwerk (ca. 2000 jaar oud) wordt gewag gemaakt van Ling zhi of Reishi (in het Japans: Shinnoh Honsohkyo), die wij kennen als de Gesteelde lakzwam (Ganoderma lucidum). Aan het gebruik van deze paddenstoel (als thee) werd vitaliteit en een lang leven toegeschreven. Het gebruik ervan was exclusief voorbehouden aan de Chinese en de Japanse keizer. Thans is bekend, dat deze paddenstoel stoffen bevat, die Figuur 24. Gesteelde Lakzwam (Ganoderma lucidum) genezend werken bij een te hoge cholesterolspiegel, bij aderverkalking, hoge bloeddruk en nog tal van andere ziekelijke afwijkingen. Op het internet zijn tal van adressen te vinden, waar tabletten, of thee, vervaardigd uit de Gesteelde lakzwam, verkrijgbaar zijn.
- 21 -
Tuincentra verkopen de Gesteelde lakzwam als een plant in een potje, als decoratieve aanvulling op hun assortiment. De paddenstoel verdroogt mooi en is daarna nog zeer lang goed en fraai houdbaar.
4.3 Ziekten en vergiftigingen. 4.3.1 Ziekten. Vele schimmels kunnen voor de mens ziekten veroorzaken. De schimmelaantastingen (mycosen) kunnen in drie groepen worden verdeeld: - huidschimmels (dermafyten) - systemische infecties - opportunisten Tot de bekendste huidschimmels behoren het zwemmerseczeem (Epidermophytum floccosum), aantasting van de nagels (vooral de voetnagels; “kalknagel”) door Trichophyton rubrum en ringworm (Trichophyton tonsurans). Systemische infecties worden veroorzaakt door schimmels, die zich in het lichaam vestigen. Het kenmerk van deze schimmels is, dat ze dimorf zijn; de verschijningsvorm binnen he lichaam verschilt van die er buiten. Het zijn veelal ziektes, die ontstaan door inademing van schimmels op bijvoorbeeld vogelmest of van schimmels, die op organische afval groeien. Opportunistische mycosen worden veroorzaakt door schimmels, die doorgaans saprotroof leven. Zij kunnen hun ziekteverwekkend gedrag gaan ontwikkelen, indien er sprake is van een verminderd afweersysteem. Bekende ziekteverwekkers zijn o.a. Candida, een gist, die zich op bepaalde bekende plekken in het lichaam kan vestigen, zoals de mond (spruw), slokdarm en de vrouwelijke geslachtsorganen (candidiasis). Daarnaast kennen we nog de mycotoxicosen. Dat zijn vergiftigingen, welke veroorzaakt worden door stofwisselingsproducten van schimmels. Wij bespreken hier twee van de bekendste, namelijk Moederkoorn (Claviceps pupurea) en Aspergillus flavus): - Moederkoorn is een schimmelinfectie van grassen en koren. De sporen tasten de zaden of de graankorrels aan en vormen aldaar zwarte sclerotiën. De uitermate giftige sclerotiën worden met het graan mee geoogst en komen bij het vermalen in het meel terecht en vervolgens bijvoorbeeld het brood. In vroeger tijden ontstonden op die manier soms massale vergiftigingen, bekend staand als ergotisme, met kenmerken Figuur 25. Moederkoorn (8) als hallucinaties, ondraaglijke jeuk of kriebels (Anthoniusvuur), aanvallen van razernij, epilepsie en tenslotte het afsterven van ledematen, als gevolg van optredend gangreen. Een stille getuige daarvan is onder andere te vinden op een schilderij van Jeroen Bosch, waar een in een hoekje verstopt wezentje duidelijk gangreen aan de voeten vertoont. (Zie de afbeelding hiernaast). De laatste massale uitbraak van ergotisme vond plaats in 1951, in het Franse plaatsje Pont-Saint-Esprit. Zie ook bladzijde 28. - 22 -
- Aspergillus flavus is een schimmel, die noten, granen en vruchten aantast. Vooral de aantasting van pinda’s is berucht. De schimmel scheidt aflatoxine af, wat bij mens en dier kan leiden tot leverkanker en galblaasaandoeningen.
4.3.2. Vergiftigingen 4.3.2.1. Amatoxine vergiftiging. Figuur 26. Groene knolamaniet. Vergiftigingen, veroorzaakt door paddenstoelen zijn al door de eeuwen heen bekend. De bekendste en tevens meest fatale vergiftiging wordt veroorzaakt door de Groene knolamaniet (Amanita phalloides) en zijn witte verwanten A. virosa en A. verna. De paddenstoel wordt, vooral in jeugdig stadium, nogal eens verward met een witte champignon, vooral, omdat de verschijningsvorm eerder wit dan groen is en eventueel pas in een wat later en ouder stadium een groene kleur gaat aannemen. In A. phalloides komen twee vergiften voor: het phalloidine en het amanitine. Daarvan is het laatste het meest letale. Men heeft berekend, dat voor mensen de dodelijke dosis 0,1 mg per kilogram lichaamsgewicht is. Een enkel exemplaar is aldus voldoende, om een gehele familie dodelijk ziek te maken. Het amanitine komt in twee varianten in de paddenstoel voor, namelijk als α- en als β-amanitine. Amanitine is een celvergif, wat in de lever grote schade aanricht (aantasting van het enzym RNA polymerase), vervolgens in de bloedbaan terecht komt en vandaar uit schade aan de nieren toebrengt. Na een incubatietijd, welke kan variëren van 6 tot wel 24 uur, treden op gastro-enteritis lijkende ziekteverschijnselen op, waarna, na ca. een dag, er een periode van schijnbaar herstel volgt. Na deze dag van schijnbare verbetering treedt de laatste fase in, gekenmerkt door zware lever- en nierschade, waaraan de patiënt tenslotte bezwijkt. In Nederland heet de aandoening ongeneeslijk, zeker als de vergiftiging al in een zodanig stadium is, dat ernstige leverschade is ontstaan. Onderzoekingen hebben echter aangetoond, dat het toedienen van silibinine, verkregen uit de Mariadistel (Silybum marianum) soelaas kan bieden. Zie daarvoor het kader op bladzijde 24, hierna. Behalve als medicijn tegen amanitinevergiftiging schijnt silibine ingezet te kunnen worden voor tal van gevaarlijke leveraandoeningen, bepaalde huidaandoeningen (psoriasis), migraine, virale hepatitis en indigestie. Amanitine komt, behalve in A. phalloides, ook voor in het Bundelmosklokje (Galerina marginata) en verder in enkele parasolzwammen (Lepiota) en breeksteeltjes (Conocybe).
- 23 -
Uiit NRC, d.dd. 3 april 200 07. Dooor onze redactie wetenschap. RO OTTERDA AM, 3 APR. Knnolamaniet gegeten? Voor V tegengiif moet u biij de buren zijn. z D De afgelopenn herfst wass een uitzonnderlijk rijk paddenstoeelenseizoen.. Maar voorr twee vrrouwen en een e man liep p een middaag plukken bij b Zierikzeee bijna doddelijk af: ze vergiftigden zichhzelf met dee groene knoolamaniet. Het H Neder lands l Tijdscchrift voor GeG neeeskunde (N NTvG) schreeef dit weekkeinde hoe de d drie gereed werden, ddankzij een medicijn dat perr ijlbode uit Duitsland kkwam. Wie wel eens eeen paddensttoelengids leest, keent de reputatie van de groene knoolamaniet (A Amanita phaalloides). Biij de foto vaan de trootse wit-grooene zwam staat steevaast een dood ds hoofdje. Eén E zwam bbevat een ho oeveeelheid gif die d dodelijk k is voor eenn mens. Heet gif blijft dagenlang circuleren c inn het lichaaam en doodtt lever- en nnier cellen. Na N onngeveer eenn week bied dt alleen eenn levertransp plantatie no og redding. IIn Nederlan nd geebeurt zo'n ongeluk o vrijjwel nooit - paddenstoeelen plukkeen geldt hierr als een ong gezoonde gewooonte. D De drie vijftiigers meldd den zich in sseptember kort k na elkaaar bij de eerrste hulp in het Errasmus Meddisch Centru um, Rotterddam, met bu uikpijn en diiarree. Ze ooverleefden daankzij een combinatie vaneen v hogee dosis peniicilline, een n antioxidannt en het tegengif sillibinine. Daat laatste is een e distelexxtract. Duitsse artsen geb bruiken hett, maar in Neder N lannd is het nieet te krijgen n. Een koeriier bracht sn nel één dosis uit een zieekenhuis in Boonn, waar mee m de zieksste vrouw aals eerste een n infuus kreeeg. De anddere doses kwak m men binnen een e etmaal, ook uit Duiitsland. De artsen a concluderen, datt silibinine, hooewel het viierduizend euro e per pattiënt kost, „ook „ hier beschikbaar m moet zijn".
d. 2007; 1511; 764-8 Need. Tijdschrr. Geneeskd onk, M.I., Varin, V D.S.E E. en Laar, Ennnecker-Janns, S.A.M., Daele, P.L. A. van, Blo J.A A.M. van m en een 51-jarige 5 vrrouw, presen nSaamenvattingg: Twee patiënten, een 54-jarige man teeerden zich met m buikpijn n, braken enn diarree; deze klachten n hadden zijij respectiev velijk 9 en 15 uur na n consumpttie van soepp van zelf geeplukte paddenstoelen gekregen. Op O grrond van dezze gebeurteenissen melddde zich een n derde patiiënt, een 55--jarige vrou uw m met diarree, die d eveneen ns van de so ep had gegeeten. De eerrste patiënt hherkende de grroene knolam maniet (Am manita phallooides) op eeen foto. Alle drie de paatiënten werrden beehandeld vooor een amatoxine-intoxxicatie midd dels intraveeneuze toediiening van hoog h geedoseerde benzylpeniciilline, silibinnine en acettylcysteïne. De latere uuitslag van uriu neeonderzoek bevestigde de intoxicaatie. De patiiënten werden na 8 daggen in goedee coonditie ontsllagen. Ned. Tijdschr. G Geneeskd. 2007;151:76 2 64-8
- 24 -
4.3.2.2. Gyromitrine vergiftiging.
Figuur 27. Links Voorjaarskluifzwam. Vergelijk rechts: Gewone morielje (8).
Gyromitrine wordt gevonden in de Voorjaarskluifzwam (Gyromitra esculenta). De Voorjaarskluifzwam is weliswaar een (voorwaardelijk) eetbare soort, maar ook een soort, die dodelijke vergiftigingen kan veroorzaken, als niet zeer nauwkeurig bereidingsvoorschriften in acht worden genomen. De soort lijkt sterk op de eetbare morieljes en kan daar gemakkelijk mee worden verwisseld. De werkzame stof gyromitrine is sterk verwant aan hydrazine, een stof, die ook als raketbrandstof wordt gebruikt. De vergiftiging lijkt enigszins op die van amatoxine: na een wat lange incubatieperiode van 6 tot ca. 12 uur treedt een eerste fase op, die gekenmerkt wordt door gastro-intestinale problemen (misselijkheid, braken, diarree). Daarna treden spoedig verstoringen op, als gevolg van hemotoxiciteit, waarbij onder andere afbraak van rode bloedcellen plaats vindt. Door de uitscheiding van grote hoeveelheden hemoglobine en afbraakproducten kan nierfalen optreden. Daarnaast treden verstoringen in het centrale zenuwstelsel op: onrust, opwinding, verwijde pupillen, onwillekeurige spiersamentrekkingen en soms ademnood of zelfs coma. Het optreden van deze neurologische verschijnselen vormen bij de diagnostiek een belangrijk verschil met de amatoxine vergiftiging. Als geneesmiddelen worden pyridoxine in combinatie met diazepam toegediend, ter bestrijding van de neurologische verschijnselen en methyleenblauw, om de verstoringen in het bloed te herstellen. Over het algemeen is de mortaliteit 2 tot 4%. Gyromitrine is thermisch niet stabiel en wordt bij verhitting afgebroken. Men beveelt daarom aan, om een maaltje Voorjaarskluifzwammen eerst twee maal af te koken en het kookwater weg te gieten. Het is echter gebleken, dat ook de kookdampen giftig kunnen zijn en dat inademing ervan tot dezelfde dodelijke ziekteverschijnselen kunnen leiden. Er zijn gevallen bekend, waarbij de kok, tijdens het bereiden van de maaltijd door de kookdampen al vergiftigd werd. Men kan zich trouwens afvragen, wat er na tweemaal afkoken en het weggooien van het kookwater nog aan smaak aan de paddenstoel over zal zijn. Het blijkt, dat niet iedereen even gevoelig voor het gif is. Verder blijkt, dat men jarenlang de paddenstoel ongestraft kan eten, waarbij er plotseling echter vergiftigingsverschijnselen optreden. Al met al reden genoeg, om de paddenstoel te mijden en gewoon als erg giftig te beschouwen.
- 25 -
Het is daarom ook volstrekt onbegrijpelijk, waarom in Scandinavische landen de overheid het zoeken en eten van de Voorjaarskluifzwam niet met alle kracht ontmoedigt, in plaats van maar steeds weer te wijzen op de noodzaak van ontgiftiging door afkoken.
4.3.2.3. Orellanine vergiftiging. In 1952 werd Polen opgeschrikt door het plotseling overlijden van 11 personen, die ernstig ziek waren geworden na het eten van een tot dan voor onschuldig gehouden paddenstoeltje. In totaal werden er toen 102 ziektegevallen geregistreerd. De boosdoener is hier een vertegenwoordiger van de gordijnzwammenfamilie, Cortinarius, namelijk de Giftige gordijnzwam (Cortinarius orellanus). Het verantwoordelijke gif is hier het Figuur 28. Giftige gordijnzwam (8). orellanine. De eerste symptomen openbaren zich pas na een zeer lange incubatietijd van 3 tot soms wel 14 dagen. (Na een dergelijke lange tijd is men vaak vergeten, dat men paddenstoelen had geconsumeerd!) De vergiftiging openbaart zich allereerst met een onlesbare dorst, overgaand in oligurie (lage urineproductie), samen met hoofdpijn, misselijkheid, stuiptrekkingen en soms bewusteloosheid. De nieren worden aangetast en er treedt necrose op, waarna men uiteindelijk overlijdt, als gevolg van nierfalen. Tegen dit gif heeft men geen remedie. De mortaliteit is 15%. C. orellanus komt in Nederland niet voor.
4.3.2.4. Muscarine vergiftiging. In tegenstelling tot wat men zou verwachten, komt muscarine niet voor in de alom zo bekende Vliegenzwam (Amanita muscaria), maar is het een bestanddeel van sommige Vezelkoppen (Inocybe) en Trechterzwammen (Clitocybe), waarin het gif vaak in hoge concentraties kan worden aangetroffen. De symptomen zijn overdadig zweten, overdadige productie van speeksel en tranen, verlaagde bloeddruk en treden al snel (na ca. 30 minuten) na consumptie op. De symptomen verdwijnen vaak weer na ongeveer 2 uur. De mortaliteit is, met uitzondering van kinderen en anderszins verzwakte patiënten, laag; de intoxicatie leidt zelden tot overlijden. Soms dient men atropine als tegengif toe.
4.3.2.5. Muscimol en iboteenzuur vergiftiging. Muscimol en iboteenzuur worden beiden aangetroffen in twee vertegenwoordigers van de Knolamanieten, namelijk de Vliegenzwam (Amanita muscaria) en de Panteramaniet (A. pantherina). Beide paddenstoelen zijn in Nederland algemeen voorkomende soorten. Van de Vliegenzwam is bekend, dat deze giftig is, hoewel in de volksmond de toxiciteit ervan schromelijk wordt overdreven. De zwam dankt zijn naam aan een oud boerengebruik, waarbij
- 26 -
de hoed in een schoteltje aangezoete melk werd gelegd; de aangetrokken vliegen werden door het paddenstoel gif gedood.
Figuur 29. Links: Vliegenzwam (A. muscaria)
Rechts: Panteramaniet (A. pantherina)
Een vergiftiging door consumptie van een Vliegenzwam ligt dan ook niet voor de hand. Anders ligt het met de Panteramaniet. Deze lijkt sprekend op de eetbare Grauwe knolzwam (A. excelsa). Op de afbeeldingen is weliswaar nog wat kleurverschil te zien, maar in het veld valt dit nauwelijks op. De soms uiterst subtiele verschillen (niet eens altijd zichtbaar!) zijn te vinden in de verschillen in vorm van de plakjes of schubben op de hoed, de verschillen in vorm van de schede, de gevoorde ring bij de Grauwe knolzwam en de gevoorde hoedrand bij de Panteramaniet. Het verzamelen van de Grauwe Figuur 30. Grauwe knolzwam (A. exelsa) knolzwam voor consumptieve doeleinden moet sterk worden ontraden! Beide paddenstoelenvergiften veroorzaken dezelfde symptomen, maar muscimol is ongeveer 5 keer sterker. De symptomen treden ongeveer 2 uur na de inname op en kenmerken zich door duizeligheid, hyperactiviteit, waanvoorstellingen en hallucinaties, soms delirium. De meeste symptomen zijn na 12 uur wel weer verdwenen. Bij volwassenen is een dodelijke afloop uitzonderlijk; bij kinderen kan, vooral na een grote dosis, gemakkelijk een coma optreden. Het effect van het eten van de Vliegenzwam is al heel lang bekend. In een 300 jaar oud Indiaas geschrift wordt de werking al beschreven en wordt deze paddenstoel “soma” genoemd. Van diverse stammen in Siberië en Lapland is bekend, zij de Vliegenzwam verzamelen Figuur 31. Fresco in Mérigny, Frankrijk (11).
- 27 -
en gebruiken, om in een soort roes te geraken. Bekend is ook, dat de werkzame stof het lichaam onveranderd verlaat. De uitgescheiden urine werd daarom vaak weer opgevangen, om door anderen opnieuw te worden gebruikt. Vermeldenswaard is het fresco in de abdij van Plaincourault, te Mérigny (Frankrijk), waarop de boom der kennis staat afgebeeld als een vertakte Vliegenzwam, van waaruit de slang Eva niet een appel, maar een Vliegenzwam aanbiedt.
4.3.2.6. Psilocybine vergiftiging. Psilocybine wordt gevonden in vertegenwoordigers van de geslachten Kaalkopje (Psilocybe), Vlekplaat (Panaeolus), Breeksteeltje (Conocybe), Hertenzwam (Pluteus) en Vlamhoed (Gymnopilus). De symptomen zijn van neurologische aard en zijn vergelijkbaar met alcoholintoxicatie. De effecten zijn geheel vergelijkbaar met de vergiftiging door iboteenzuur en muscimol, echter zonder de duizeligheid. Behalve bij kinderen is de intoxicatie zelden dodelijk. Bekend is het gebruik door diverse Zuid-Amerikaanse volkeren, tijdens religieuze rituelen. Vanwege hun psychotrope werking worden vooral Kaalkopjes gekweekt en als “paddo’s” verkocht. Wettelijk is de teelt en verkoop van verse paddo’s toegestaan; de paddenstoelen drogen, gedroogde exemplaren verkopen of bezitten is echter verboden. In het boek “Alice in Wonderland” komen suggestieve verwijzingen voor naar het gebruik van geestverruimende middelen, onder andere te zien in het plaatje, waarbij een aan een waterpijp lurkende rups Alice een stukje “toverpaddenstoel” aanbiedt.
4.3.2.7. Ergotisme. Figuur 32. Sclerotiën van Moederkoorn (8).
Zoals eerder al op bladzijde 22 vermeld, kan de inname van Moederkoorn (Claviceps pupurea) tot ernstige ziekte verschijnselen aanleiding geven. De ziekte heet ergotisme en wordt veroorzaakt door verschillende in Moederkoorn aanwezige alkaloïden. Eén van de in Moederkoorn aanwezige alkaloïdes is direct verwant aan het door de Zwitser Albert
- 28 -
Hofman in 1938 gesynthetiseerde LSD (lysergeenzuur diethylamide, LSD-25). Het alkaloïde is een sterk geestverruimend middel en wordt naar verluid als zodanig in Marokko gebruikt. In de middeleeuwen kwamen de toxinen via de met het graan meegemalen sclerotiën frequent in de voedselketen terecht, met vaak de meest noodlottige gevolgen. Uit het Moederkoorn worden tegenwoordig twee geneesmiddelen bereid. Het actieve alkaloïde ergonovine wordt door gynaecologen als vaatvernauwend middel toegepast. Daarnaast past men ergotamine tartraat toe als vasoconstrictor, om migraineaanvallen te couperen. In combinatie met coffeïne staat dit geneesmiddel als Cafergot bekend.
4.3.2.8. Coprinol (Coprinus syndroom). Figuur 33. Kale inktzwam (C. atramentarius)
Coprinol is een toxine, wat onder andere wordt aangetroffen in de Kale inktzwam (Coprinus atramentarius). De stof wordt in het lichaam omgezet in cyclopropanon. Cyclopropanon verhindert de afbraak van alcohol. Op zich is de Kale inktzwam een goed eetbare en zelfs smakelijke paddenstoel, zolang de consumptie maar niet gepaard gaat, of binnen 72 uur gevolgd wordt door alcohol inname, want dan treden ziekteverschijnselen op: hoofdpijn, misselijkheid, versnelde hartslag en kortademigheid. Dit zijn exact dezelfde effecten, als die, welke worden verkregen met het alcohol ontwenningsmiddel Disulfiran (Antabus). Hetzelfde effect is ook bekend van de Netstelige heksenboleet (Boletus luridus).
4.3.2.9. Gastro-intestinale irritanten. Veel paddenstoelen bevatten diverse en vaak niet nader geïdentificeerde stoffen, die gastrointestinale irritatie kunnen veroorzaken, zoals diarree, braken, etc. Zij treden vaak zeer snel na de maaltijd op. Hoewel de symptomen ook weer snel kunnen verdwijnen, kunnen ze soms tot enkele dagen na de maaltijd nog voelbaar zijn. Mortaliteit is uitzonderlijk, maar kan in ernstige gevallen door dehydratatie worden veroorzaakt. Tenslotte moet worden opgemerkt, dat veel paddenstoelen zware metalen uit de bodem, maar ook uit de lucht (uitlaatgassen van b.v. auto’s), kunnen accumuleren. Hetzelfde geldt voor met radioactiviteit besmette metalen (radioactief cesium, afkomstig van de Tsjernobyl ramp, is
- 29 -
waarneembaar in afgeschoten wilde zwijnen in Beieren, als gevolg van het vreten van radioactieve truffels).
4.3.2.10. Paxillus syndroom.
4.3.2.11. Gele ridderzwam Figuur 34. Gewone krulzoom (Paxillus involutus).
De Gewone Krulzoom (Paxillus involutus) is één van de meest algemeen voorkomende mycorrhiza paddestoelen, niet alleen in Nederland, maar ook elders in Europa. Sinds jaren wordt de Krulzoom, vooral in Scandinavische en Oost-Europese landen, in grote getale verzameld en veelal als aanvulling op de wintervoorraad bewaard, bijvoorbeeld door de paddenstoel in te zouten. Hoewel bekend was, dat bij sommige, gevoelige personen maag- en darmstoornissen konden ontstaan, is pas zeer recent ontdekt, dat hij verantwoordelijk is voor een geheel ander soort van vergiftiging. Deze vergiftiging treedt uitsluitend op bij personen, die al jaren krulzomen hebben geconsumeerd, zonder daarbij ook maar enige schade op te lopen. Maar dan opeens blijkt men er toch ernstig ziek van te worden: 1 tot 2 uur na de inname treden maagen darmstoornissen op, gepaard gaande met pijn in de nierstreek en verstoringen in het bloedbeeld, wat uiteindelijk kan leiden tot ernstige, fatale verstoringen in de nierfunctie. De oorzaak is een opgebouwde allergie voor een stof, die in krulzomen voorkomt en involutine wordt genoemd.
4.3.2.11. Gele ridderzwam. De Gele ridderzwam (Tricholoma equestre) staat al jaren bekend als een eetbare en lekkere paddenstoel, totdat deze paddenstoel bij een twaalftal Franse personen de spierziekte rhabdomyolisis bleek te hebben veroorzaakt. Franse onderzoekers hebben het verband tussen deze
- 30 -
ziekte en de consumptie van de Gele ridderzwam onomstotelijk vastgesteld. Van deze 12 personen zijn er inmiddels drie overleden. Figuur 35. Tricholoma equestre (8)
Franse onderzoekers ontdekten in Bordeau in acht jaar tijd 12 patiënten met de spierafbrekende ziekte rhabdomyolisis. Alle patiënten hadden in de dagen daarvoor ten minste drie maaltijden met Gele ridderzwammen gegeten. Binnen 1 tot 3 etmalen na de laatste paddenstoelenmaaltijd kregen de patiënten last van vermoeidheid, spierzwakte en pijn in vooral de bovenbeenspieren. De overvloedig zwetende patiënten waren misselijk, kregen huiduitslag en de donkere urine vertoonde een hoog gehalte aan creatine kinase, wat een duidelijk teken is van optredende spierschade. Drie patiënten overleden uiteindelijk, na beademing op de intensive care, aan een beschadigde hartspier. Het bewijs, dat de Gele ridderzwam rhabdomyolisis kan veroorzaken werd geleverd, door extracten van deze paddenstoel aan muizen te voeren. Het is vooralsnog onduidelijk, welke stof voor het veroorzaken van deze spierziekte verantwoordelijk is.
5. Tot slot. In het voorafgaande is geen aandacht besteed aan de enorme, rijke verscheidenheid van paddenstoelen. Om aan deze soortenrijkdom recht te doen, had de taxonomie van fungi uitgediept en verder besproken moeten worden. Dit aspect is echter bewust buiten de tekst gehouden en is de aandacht verlegd naar allerlei bijzonderheden en wetenswaardigheden. Verwezen zij daarom naar de uitgebreide literatuurlijst, waarin de soortenrijkdom van paddenstoelen uitgebreid en uitputtend aan de orde komt. Op de volgende bladzijden worden enkele paddenstoelen getoond, die òf heel erg gewoon, òf op de één of ander manier bijzonder zijn, maar waaruit in ieder geval de soortenrijkdom zeer duidelijk moge blijken. De opnamen komen allen uit eigen archief.
- 31 -
Emma en Jan Balder, met ieder een Reuzenbovist (Langermannia gigantea)
- 32 -
Blauwplaatstropharia (Stropharia rugosoannulata)
Tamelijk zeldzaam. Gefotografeerd in juli 2002, in de Graven Allee te Almelo. Groeide daar op eerder gestrooide houtsnippers. De soort is op die plek inmiddels verdwenen en later niet meer waargenomen, waarschijnlijk omdat de houtsnippers zijn verteerd en daarna nooit meer zijn aangevuld. In het buitenland wordt de soort wel voor de consumptie gekweekt.
Parelamaniet (Amanita rubescens)
Veelvuldig voorkomende en al vroeg in het jaar verschijnende vertegenwoordiger van de Amanieten familie, waartoe o.a. ook de Vliegenzwam en de dodelijk giftige Groene knolamaniet behoren. De paddenstoel heet eetbaar, maar is ongekookt giftig, wat overigens eveneens geldt voor veel andere paddenstoelen en o.a. ook voor b.v. aardappels. Werd vroeger in Engeland wel gebruikt als toevoeging bij de bereiding van ketchup. Gefotografeerd in juli 2002 in Holten.
Zwavelzwam (Laetiporus sulphurus)
Parasiet op loofbomen. In Engeland een gezochte eetbare soort (“Chicken of the woods”). Oudere exemplaren zijn echter taai en veroorzaken vaak gastro-intestinale klachten. Gefotografeerd in september 2002 in Holten.
- 33 -
Kostgangersboleet (Boletus parasiticus)
Op de stuifzwam Aardappelbovist parasiterende boleet. Niet algemeen. Is een enkele maal waargenomen in Holten en later nog eens in de Engbertsdijksvenen. Is niet steeds op dezelfde plek te vinden. Gefotografeerd in september 2002 in Holten.
Gele stekelzwam (Hydnum repandum).
Onopvallende paddenstoel. Om de stekels duidelijk te laten zien, is de onderkant gefotografeerd. Van boven gezien lijkt de paddenstoel tamelijk veel op de bekende Cantharel. De soort is niet algemeen. Tot de groep Stekelzwammen behoren maar weinig soorten, waarvan de meesten zeldzaam tot tamelijk zeldzaam zijn. De Gele stekelzwam verschijnt meestal laat in het jaar. Deze werd gefotografeerd in oktober 2002 in Holten. De soort is eetbaar en staat in het Frankrijk bekend als “pied de mouton” (schapenpootje).
Trechtercantharel (Cantharelleus tubaeformis)
De Trechtercantharel is tamelijk zeldzaam en bovendien tussen het afgevallen blad moeilijk te vinden. Deze werd bij toeval in Holten gevonden, voor het eerst in 1988, op één specifieke plek, waar hij massaal voorkwam. Sindsdien is hij elk jaar opnieuw op dezelfde plek waargenomen, hoewel in aantal steeds iets achteruitgaand. De vindplaats is bij het Centraal Bureau voor Statistiek aangemeld en wordt jaarlijks bezocht als “telplaats”. De soort komt pas laat in het jaar voor en is gefotografeerd medio november 2003 in Holten.
- 34 -
Grote stinkzwam (Duivelsei) (Phallus impudicus)
Vanuit een openbarstend, wit, leerachtig aanvoelend “ei”, verschijnt een rechtop groeiende, tere paddenstoel. Het ei-stadium duurt slechts kort en is daarom niet vaak waarneembaar. Grappig is het verhaal van Jac. P. Thijsse uit 1929, waarin hij vertelt, hoe de eerste mycologen van destijds elkaar per postbesteldienst een pakje stuurden, met daarin een duivelsei. Bij aankomst was het ei dan al uitgekomen en had zich de bekende stinkzwam al geheel ontwikkeld, inclusief de bijbehorende stank. Thijsse beschrijft het verhaal in het Verkadealbum “Paddenstoelen” en typeert het als een “snaaks stukje”. Gefotografeerd in september 2002 in Holten.
Grote stinkzwam (Phallus impudicus)
Volgroeide stinkzwam. Aan de bovenzijde bevindt zich een raatvormig deel, waarop de min of meer vloeibare, zwart/groene sporenmassa (gleba) is afgezet. De sporenmassa verspreidt een doordingende aasgeur, waarmee talloze vliegen worden gelokt. De vliegen zorgen aldus voor de verspreiding van de sporen. De vliegen consumeren de gleba in betrekkelijk korte tijd, waardoor men de Grote stinkzwam meestal ziet met het wittige, kaalgevreten bovenstuk. Ook dan nog verspreidt de zwam zijn doordringende geur. Gefotografeerd in augustus 2005, op landgoed Eerde.
Roze stinkzwam (Mutinus ravenelli)
Eigenlijk een tamelijk zeldzame soort, die echter nabij Holten jaarlijks terugkerend valt waar te nemen. De paddenstoel is zeer bros en breekt gemakkelijk. Op de foto zijn duidelijk ook nog een aantal “duivelseitjes” zichtbaar. Gefotografeerd in september 2006, in Holten.
- 35 -
Baardige melkzwam (Lactarius torminosusu)
Melkzwammen kenmerken zich door het afscheiden van een melkachtige substantie bij een verwonding van vooral de lamellen. De Baardige melkzwam komt tamelijk algemeen voor, meestal bij berken. Gefotografeerd tijdens een paddenstoelenexcursie van de Ned. Mycologische Vereniging in Drenthe, september 2003.
Okergele korrelhoed (Cystoderma amianthinum).
Gewoon een mooie paddenstoel! Gefotografeerd tijdens dezelfde paddenstoelexcursie, als hierboven, in september 2003.
Prachtvlamhoed (Gymnopilus junonius).
Deze paddenstoel bevat een op psilocybine gelijkend vergif en veroorzaakt bij consumptie overeenkomstige hallucinerende effecten. Hij staat daarom in Amerika wel bekend als “big laughing mushroom” (en in Japan als “O’warai-take”). Gefotografeerd in oktober 2003, in arboretum “Poort-Bulten” bij De Lutte.
- 36 -
Toefige labyrintzwam (Abortiporus biennis)
Merkwaardig gevormde paddenstoel. Bij de eerste aanblik lijkt de onderzijde te zijn bezet met stekels, maar nadere beschouwing leert, dat dit langgerekte poriën, met een onderling verschillende lengte zijn. Hoewel niet echt zeldzaam, wordt deze padenstoel niet vaak waargenomen. Gefotografeerd in oktober 2003 in arboretum “Poort-Bulten” bij De Lutte.
Grote sponszwam (Sparassis crispa).
Indrukwekkende paddenstoel, ongeveer zo groot als een kinderhoofdje. Groeit altijd aan de voet van naaldbomen. De soort is (jong) uitstekend eetbaar, maar zeer moeilijk te ontdoen van allerlei dennennaalden en kleine beestjes, vooral binnenin. Gefotografeerd in oktober 2005 in Holten.
Parelstuifzwam (Lycoperdon perlatum)
Zeer algemene stuifzwam. Jong prachtig parelwit, bij ouderdom naar bruin verkleurend. Tenslotte ontstaat een de bovenzijde een klein gaatje, waaruit de sporen kunnen wegstuiven, bijvoorbeeld, als er een regendruppel op valt. Gefotografeerd in november 2005 in de Engbertsdijksvenen.
- 37 -
Vermiljoenhoutzwam (Pycnoporus cinnabarius)
Niet algemeen, op dode takken van loofbomen voorkomende, saprotroof levende houtzwam. Veroorzaakt witrot. De kleur is bijzonder. Gefotografeerd eind september 2006, in Holten.
Biefstukzwam (Fistula hepatica)
Wondparasiet van vooral eiken. Wordt in Overijssel nogal eens waargenomen. Veroorzaakt bruinrot. Heet eetbaar te zijn en de naam suggereert een hoge mate van smakelijkheid. De paddenstoel bevat echter, door zijn aanwezigheid op eiken, bijzonder veel looizuur, wat de smaak bederft. Door langdurig te weken kan het looizuur worden verminderd, maar het weken bevordert de smaak dan weer niet. Niet aanbevolen! Gefotografeerd in september 2007 op landgoed Eerde.
Eikhaas (Grifola frondosa)
Wortelparasiet op oude eiken. Matig algemeen. Ziet er vanuit de verte uit als een neerhurkende haas, vandaar de naam. Veroorzaakt witrot. De soort schijnt eetbaar en wordt in het Verre Oosten, als Maitake, veel gekweekt; in Nederland niet of nauwelijks verkrijgbaar. Gefotografeerd in oktober 2007, arboretum “Poort-Bulten”, bij de De Lutte.
- 38 -
Oranje schijnoesterzwam (Phyllotopsis nidulans)
Zeer zeldzame, op hout groeiende paddenstoel, waarvan in Nederland, sinds 2007, slechts 4 vindplaatsen bekend zijn. Gefotografeerd op 29 oktober 2008 op een oude Tartaarse esdoorn in het arboretum “Poort-Bulten”, bij De Lutte. Bijzondere vondst! De vondst is gemeld en beschreven door G. Winkel in Coolia 52 - herfstnummer 2009 (blz. 186).
Reuzenzwam (Meripilus giganteus)
Enorme paddenstoel van wel 80 cm. hoog en overeenkomstig breed. In het Oosten van Nederland nogal eens te vinden. Groeit uitsluitend op boomrestanten. Door zijn afmetingen een imposante paddenstoel. Gefotografeerd eind september 2002 in Holten.
Gewone tondelzwam (Fomes fomentarius)
De indruk ontstaat, dat deze paddenstoel de laatste jaren steeds vaker kan worden waargenomen. Is bekend van het sprookje van Andersen “De Tondeldoos”. De waarde van bossen werd vroeger wel afgemeten aan de hoeveelheden Tondelzwam, die er voorkwamen. Leeft parasitair op loofbomen. Gefotografeerd eind september 2009, landgoed Eerde.
- 39 -
Eekhoorntjesbrood (Boletus edulis)
Eetbaar en geliefd bij zowel mens, als dier. (“Steinpilz”, “Penny bun”, “Cep”, “Porcino” in respectievelijk Duits, Engels, Frans en Italiaans). Zeer kenmerkende opname: dikke, buikige steel, wit geaderd netwerk aan de bovenzijde van de steel, witte rand van cystiden (steriele cellen) langs de hoedrand. Komt veelvuldig voor in zowel naald- als loofbos, soms al in juli, meestal later. Vooral in het buitenland (Italië) veelvuldig gezochte paddenstoel. Is in Nederland in gedroogde vorm te koop. Is een mycorrhiza vormende paddenstoel en deswege niet te kweken. Gefotografeerd begin september 2004 in Holten.
Eikenboleet (Leccinum quercinum)
Tamelijk zeldzame boleet, die uitsluitend in symbiose met eiken leeft. Hij lijkt zeer sterk op de Rosse populierboleet (Leccinum rufum). Volgens de laatste inzichten behoren beiden mogelijk tot dezelfde soort. Gefotografeerd in oktober 2009 in arboretum “Poort-Bulten”, bij De Lutte.
Rode boleet (Xerocomus rubellus)
Eveneens een boleet, maar in de regel wat kleiner dan de beide voorgaande soorten. Toont een eigenschap van meer boleten, namelijk de blauwverkleuring bij kneuzing (op de foto iets te zien). Door zijn rode kleur een opvallende paddenstoel. Gefotografeerd in augustus 2006 in het arboretum “Poort-Bulten”, bij De Lutte.
- 40 -
Rechte koraalzwam (Ramaria stricta)
Koraalzwammen wijken qua vorm geheel af van de bekende paddenstoelen met steel en hoed. Men komt ze ook niet zo erg vaak tegen. Deze, tamelijk algemene soort vindt men op vermolde takken en stronken op de bodem. Buitengewoon fraaie paddenstoel. Gefotografeerd in augustus 2005, op het landgoed Eerde.
Draadknotszwam (Macrotyphula juncea)
Lijkt qua vorm verwant met de vorige soort, maar behoort tot de Clavaria of Knotszwammen. Hoewel men de zwam niet vaak tegenkomt is de soort vrij algemeen. Gefotografeerd laat in het jaar, eind oktober 2005 in Holten.
Heideknotszwam (Clavaria argillacea)
Deze soort komt veel minder vaak voor dan de voorgaande. Is altijd in de buurt van heide te vinden, op voedselarme, zure zandgronden. Dit exemplaar is laat in het jaar gevonden langs een pad, dwars door een groot heideveld. Gefotografeerd eind oktober 2009, op de heide (Holterberg) bij Holten.
- 41 -
Odeurzwam (Squamanita odorata).
In het Verkade-album “Paddenstoelen” beschrijft Jac. P. Thijsse, hoe de “consuls en hun trawanten” nog “slag op slag” nieuwe paddestoelen ontdekten. En zo ontdekte een “wakker Amersfoorter” een geheel nieuwe, nog nooit eerder gevonden soort, die door Cath. Cool destijds “Lepiota odora” werd gedoopt. De soort is uiterst zeldzaam en werd in oktober 2006 waargenomen en gefotografeerd op het landgoed Eerde.
Grote parasolzwam (Lepiota procera).
Doet zijn naam eer aan: een grote, wijd uitstaande paddenstoel, ongeveer kniehoog, met een hoeddoorsnede van mogelijk wel 40 cm. Is veelvuldig te vinden op grazige plaatsen en bermranden. De paddenstoel verschijnt eerst als een lange steel, met daarop de nog knopvormige hoed, als een ”paukenstok”. De soort is goed eetbaar, vooral jong, als paukenstok (de steel is oneetbaar taai). De uitgespreide hoed wordt (gepaneerd) bereid als schnitzel. Gefotografeerd in augustus 2005 in de bossen van Holten.
Paardenhaartaailing (Marasmius androsaceus)
Zover het oog reikt is de bosbodem hier bedekt met een massa van dit nietige zwammetje. De hoed is maximaal één centimeter in doorsnee en het paddenstoeltje is hooguit 2 cm hoog. De zwarte steel is net een paardenhaar, van daar de naam. Gefotografeerd in oktober 2009, in Holten.
- 42 -
Geraadpleegde literatuur. Bij de het tot stand komen van deze tekst is veelvuldig gebruik gemaakt van informatie uit onderstaande literatuur: 1. Arnolds, E., Th.W. Kuyper, M.E. Noordeloos. 1995. Overzicht van de paddestoelen in Nederland. Ned. Mycologische Vereniging. 2. Cool, C., H.A.A. van der Lek. 1913. Het Paddenstoelenboekje. Versluys. 3. Coolia. Diverse afleveringen. Contactblad van de Ned. Mycologische Vereniging. 4. Dam, N., Th. Kuyper, M. Dam. 2006. Basisboek Paddenstoelen. Ned. Mycologische Vereniging 5. Duffy, Th.J. Toxic Fungi of Western North America (Mykoweb, Internet). 6. Evans, S., G. Kibby. 2004. Fungi. A unique guide to the fungi of Britain and Northwest Europe. Dorling Kindersley 7. Gerhardt, E. 1999/2006. De grote Paddenstoelengids voor onderweg. Tirion Natuur. 8. Internet. Diverse sites, waaronder Wikipedia voor vele onderwerpen. 9. Jahn, H. 1949. Pilze rundum. Park Verlag, Claassen & Goverts. 10. Keizer, G.J. 1997. Paddestoelen Encyclopedie. REBO 11. Kendrick, B. 2000. 5th Kingdom (CD). University British Columbia. 12. Knudsen, H., J.H. Petersen. 2005. Paddenstoelengids van Europa. Tirion Natuur. 13. Lange, M. Paddestoelengids. Elsevier 14. Moser, M. 1983. Kleine Kryptogamenflora. Die Röhrlinge und Blätterpilze. Gustav Fischer Verlag. 15. Muylaert, K. 2007. Zwammen, wieren, mossen, varenachtigen. Universiteit van Leuven. (Internet). 16. Nilsson, S., O. Persson. 1978. Paddestoelen in de natuur. Paddestoelen, zwammen en schimmels. Idem: Plaatjeszwammen. Thieme & Cie. 17. Philips, R. 1981. Paddestoelen en schimmels in West Europa. Spectrum. 18. Rauh, W. 1959. Unsere Pilze. Carl Winter – Universitätsverlag. 19. Stamets, P. 2000. Growing Gourmet and Medicinal Mushrooms. Ten Speed Press. 20. Thijsse, Jac. P. 1929. Paddenstoelen. Verkade’s fabrieken. 21. Vries, G.A. de. 1955. Paddestoelen. Thieme & Cie.
- 43 -
Gro ote parasollzwam (Maacrolepiota procera)
Porseleinzwam (O Oudemansiella mucidaa)