opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 5
Inhoud Voorwoord 6 Thema’s
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Kennis maken en afspreken 10 Feesten 30 Boodschappen doen en winkelen 52 Vervoer 74 Vrije tijd 94 Wonen 116 Gezondheid 138 Uiterlijk en karakter 162 Opleiding en werk 186 Verleden, heden, toekomst 204
Grammatica Grammaticale termen 222 1 Het verbum 223 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
2
De zinsbouw 245 2.1 2.2 2.3 2.4 2.2
3
de functie van het personaal pronomen verwijzen naar dingen demonstratief pronomen
Adjectief 256 Comparatief en superlatief 257 5.1 5.2
6 7 8
de hoofdzin hoofdzin met inversie de vraagzin hoofdzin en bijzin indirecte rede
Het personaal pronomen 252 3.1 3.2 3.3
4 5
presens modale verba perfectum imperfectum praten over de toekomst separabele verba reflexieve verba om ... te + infinitief manieren van instructie / opdracht geven
comparatief superlatief
Negatie 261 Pluralis van substantieven 262 Er 263 8.1 8.2 8.3
er + numerale er = plaats er + indefintief subject
Onregelmatige verba 266 Transcripten luisterteksten 269 Woordenlijst 283
opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 11
Vocabulaire Oefening 1 Woordweb
Waar kom je vandaan? Dag! groeten
Goedemorgen! Hoi! kennismaken de ontmoeting
mensen
Hallo!
Hoe heet je? nieuw Ik ben Eric.
Ik kom uit Engeland.
Hallo, ik ben Mila. Ik ben 26 jaar. Ik kom uit Peru. Ik ben nu twee jaar in Nederland. Ik woon in Amsterdam en ik werk bij een bank in Utrecht. Ik ga elke dag met de trein naar Utrecht. Mijn vriend is Nederlander en hij heet Willem. Hij is arts en hij was voor een stage in Peru, vier jaar geleden. Daar heb ik hem ontmoet.
Mila Aragonez
Ik spreek nu redelijk Nederlands. Met Willem spreek ik soms een beetje Spaans of Engels, maar nu spreken we meestal Nederlands. Hoi, ik ben Willem. Ik ben 29 jaar. Ik woon in Amsterdam en werk daar als arts in een ziekenhuis. Mijn vriendin heet Mila. Ze komt uit Peru en ik ken haar van mijn stage in Peru. Ik was daar een halfjaar voor mijn studie geneeskunde. Mila is nu twee jaar hier.
Willem van Dijk
Ik spreek een beetje Spaans, maar niet zo goed. Met Mila spreek ik een beetje Spaans of Engels en nu ook Nederlands. Ze spreekt al goed Nederlands, vind ik.
Thema 1 Kennismaken en afspreken
11
opmaat 2010:finale binnen def
Luisteren
10-06-2010
08:41
Pagina 12
Oefening 2
Het is half zes. Mila gaat met de trein naar huis.
Lees de vragen. Luister naar de tekst. Kies het goede antwoord. 1
Waarom gaat Anne naar Amsterdam? a Ze woont daar. b Ze studeert daar. c Ze gaat naar vrienden.
2
Wat doet Anne? a Ze werkt aan de universiteit. b Ze studeert in Nijmegen. c Ze werkt bij een bank.
Vocabulaire pronomen ik je/ jij hij mijn (mijn vriend) we ze
12
Thema 1 Kennismaken en afspreken
opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 13
verbum doen (Wat doe je?) gaan (ik ga ...) hebben (ik heb…) heten (ik heet...) kennen (we kennen elkaar...) komen (ik kom ...)
ontmoeten (Ze hebben elkaar ontmoet.) spreken (ik spreek...) studeren (ik studeer …) werken (ik werk..) wonen (ik woon …) zijn (ik ben.../ Willem was...) zitten (Mila zit…)
artikel de
het
een
Nederland de Nederlander het Nederlands de plaats de psychologie het Spaans
de stage de studie de trein de universiteit de vriend de vriendin
redelijk
vrij
substantief de arts de bank de dag het Engels het huis het jaar de medicijnen
adjectief goed
voorzetsel bij in met
naar uit
andere woorden al daar dank (dank je) deze een beetje elke
en geleden goh half hallo hè
hier hoe? hoi ja meestal nee
niet nu ook soms sorry wat?
Thema 1 Kennismaken en afspreken
13
opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 14
Grammatica personaal pronomen + verbum presens subject de stam van het verbum = infinitief zonder -en: Voorbeeld
infinitief: werken
stam: werk
singularis personaal pronomen 2
ik jij / je / u
3
hij / zij / ze
1
finiete verbum
stam stam + t stam je / jij stam + t
pluralis 1 2 3
wij / we jullie zij / ze
Voorbeeld
infinitief infinitief infinitief
werken
wonen
kennen
komen
gaan
woon woont woon jij woont
ken kent ken je kent
kom komt kom jij komt
ga gaat ga je gaat
wonen wonen wonen
kennen kennen kennen
komen komen komen
gaan gaan gaan
singularis 1 2
3
ik jij / je / u
werk werkt werk je hij / zij / ze werkt
pluralis 1 2 3
wij / we jullie zij / ze
werken werken werken
Onregelmatige verba: hebben en zijn hebben
zijn
singularis 1 2
3
ik jij / je
heb hebt heb je u hebt / heeft hij / zij / ze heeft
ben bent ben je bent is
pluralis 1 2 3
14
wij / we jullie zij / ze
Thema 1 Kennismaken en afspreken
hebben hebben hebben
zijn zijn zijn
opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 15
Oefening 3
Maak het schema compleet. infinitief singularis ik jij / je / u … je / jij hij / zij / ze pluralis wij / we jullie zij / ze
doen
studeren
heten
_______________
studeer
_______________
_______________
_______________
_______________
_______________
heet
_______________
_______________
_______________
je
_______________
jij
_______________ _______________
zitten
je
_______________
zit
spreken
jij
spreek je
_______________
_______________
doen
_______________
_______________
_______________
_______________
_______________
_______________
heten
_______________
_______________
_______________
_______________
_______________
zitten
_______________
_______________
Oefening 4
Vul de goede vorm van het verbum in. Voorbeeld
Anne _______________________________ (wonen) in Nijmegen. woont in Nijmegen. Anne _______________________________ 1 2 3 4 5
6 7 8 9 10
Willem _______________________________ (werken) in een ziekenhuis in Amsterdam. Willem en Mila _______________________________ (wonen) in Amsterdam. Mila _______________________________ (spreken) al goed Nederlands. Ik _______________________________ (gaan) met de trein naar Utrecht. _______________________________ (komen) jij uit Nederland? Nee, ik _______________________________ (komen) uit Peru. Mila, hoe lang _______________________________ (kennen) je Willem nu? U _______________________________ (spreken) al goed Nederlands. Anne _______________________________ (studeren) psychologie in Nijmegen. Hoe _____________________________ (heten) jij? Ik ____________________________ (heten) Mila. Wij _______________________________ (gaan) op vakantie naar Spanje.
Thema 1 Kennismaken en afspreken
15
opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 16
Grammatica - oefening 1, 2 Oefening 5 Kies het goede verbum. Vul het verbum in de goede vorm in. doen – gaan – hebben – kennen – komen – spreken – studeren – werken – wonen – zijn – zitten
Voorbeeld
Willem _______________________________ in de trein. zit Willem _______________________________ in de trein. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Mijn vriend _______________________________ in een ziekenhuis. We _______________________________ psychologie in Groningen. Ik _______________________________ met de trein naar mijn werk. Wat _______________________________ jullie? Wij studeren. Waar _______________________________ je vandaan? Uit Portugal. U _______________________________ goed Spaans. Ik _______________________________ in een studentenhuis in Rotterdam. _______________________________ jij een vriendin? David _______________________________ zijn vriendin twee jaar. Hoe lang _______________________________ jullie in Nederland?
Grammatica - oefening 28, 29, 32 Grammatica
Zinsbouw hoofdzin subject Ik Ze Ik
finiete verbum(= werkwoord 1) ben komt studeer
rest. Mila. uit Peru. psychologie in Nijmegen.
finiete verbum Is Ga Kom
subject deze plaats je je
rest? vrij? ook naar Amsterdam? uit Nederland?
interrogatief Hoe Wat
finiete verbum heet doe
vraagzinnen
16
Thema 1 Kennismaken en afspreken
subject je? je
rest? in Utrecht?
opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 17
Interrogatieven Wie? Wat? Waar Hoe? Welke?
Wie ben je? Wat doe je? Waar woon je? Hoe heet je? Welke taal spreek je?
Wanneer? Waarom?
Wanneer ga je op vakantie? Waarom leer je Nederlands?
Ik ben Mila. Ik werk bij een bank. Ik woon in Amsterdam. Ik heet Anne. Ik spreek Spaans en een beetje Nederlands. Ik ga in januari op vakantie. Mijn vriend is Nederlander.
Taalhulp Kennismaken naam vraag
antwoord
Wie ben je? Wie bent u? Hoe heet je? Hoe heet u? Wat is je naam? Wat is uw naam?
Willem. Ik ben mevrouw Van Beek. Anne. Ik heet meneer Cornelissen. Mijn naam is Willem van Dijk. Mijn voornaam is Willem. Mijn achternaam is Van Dijk.
land van herkomst / nationaliteit vraag Waar kom je vandaan? Waar komt u vandaan? Uit welk land kom je? Uit welk land komt u? Wat is je nationaliteit? Wat is uw nationaliteit?
antwoord Ik kom uit Peru. Ik kom uit Frankrijk. Uit Nederland. Uit Duitsland. Ik ben Nederlander / Nederlandse. Ik heb de Nederlandse nationaliteit.
woonplaats / adres / telefoonnummer vraag Waar woon je? Waar woont u? In welke stad woon je? In welke stad woont u? In welk dorp woon je? In welk dorp woont u? In welke straat woon je?
antwoord In Rotterdam. Ik woon in Utrecht. In Amsterdam. Ik woon in Den Haag. In Groenekan. Ik woon in Bunnik. In de Maliestraat.
Thema 1 Kennismaken en afspreken
17
opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 18
In welke straat woont u? Wat is je adres? Wat is uw adres? Wat is je postcode? Wat is uw postcode? Wat is je telefoonnummer? Wat is uw telefoonnummer?
Ik woon in de Kerkstraat. Tulpstraat 40. Prinsenstraat 12. 3512 HZ. Mijn postcode is 1056 GK. Mijn telefoonnummer is 015-3443671. Mijn mobiele nummer is 06-28358875.
leeftijd / geboortedatum vraag Hoe oud ben je? Hoe oud bent u? Wat is je geboortedatum? Wat is uw geboortedatum? Wanneer ben je geboren? Wanneer bent u geboren?
antwoord 23 jaar. Ik ben 51 jaar. 13 juli 1966. Mijn geboortedatum is 10 augustus 1985. Op 11 mei 1981. Ik ben geboren op 22 december 1978.
studie / werk / beroep vraag Wat studeer je? Wat studeert u? Wat is je beroep? Wat is uw beroep? Wat doe je?
antwoord Ik studeer Engels. Ik ben student psychologie. Ik ben arts / leraar / onderzoeker … Ik werk als arts. Ik ben student wiskunde. Ik studeer wiskunde. Ik ben docent. Ik werk als docent.
Wat doet u?
getallen 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
= = = = = = = = = =
nul een twee drie vier vijf zes zeven acht negen
30 40 50 60 70
= = = = =
dertig veertig vijftig zestig zeventig
2000 2150 10.000 100.000 1.000.000
18
Thema 1 Kennismaken en afspreken
= = = = =
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
= = = = = = = = = =
tien elf twaalf dertien veertien vijftien zestien zeventien achttien negentien
80 90 100 101 102
= = = = =
tachtig negentig honderd honderdeen honderdtwee
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
= = = = = = = = = =
twintig eenentwintig tweeëntwintig drieëntwintig vierentwintig vijfentwintig zesentwintig zevenentwintig achtentwintig negenentwintig
200 300 1000 1010 1200
= = = = =
tweehonderd driehonderd duizend duizendtien twaalfhonderd
tweeduizend tweeduizendhonderdvijftig / eenentwintighonderdvijftig tienduizend honderdduizend een miljoen
opmaat 2010:finale binnen def
10-06-2010
08:41
Pagina 19
het alfabet A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
L
M
N
O
dagen maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag
Vandaag is het zaterdag. Morgen is het zondag. Overmorgen is het maandag. Over drie dagen is het dinsdag. Gisteren was het vrijdag. Eergisteren was het donderdag. Drie dagen geleden was het woensdag.
dagdelen de ochtend/de morgen: 6.00-12.00 uur
zondagochtend/zondagmorgen; vanochtend/vanmorgen; morgenochtend ’s ochtends, ’s morgens goedemorgen! de middag: 12.00-18.00 uur
maandagmiddag; vanmiddag; morgenmiddag; tussen de middag (12.0014.00 uur) ’s middags goedemiddag! de avond: 18.00-24.00 uur
dinsdagavond; vanavond; morgenavond ’s avonds goedenavond! de nacht: 24.00-6.00 uur
vannacht; middernacht ’s nachts (let op: apostrof voor de s)
Thema 1 Kennismaken en afspreken
19