Voorstellingsrapport Het EU-India Vrijhandelsakkoord Voorwoord De diplomatieke relatie tussen de EU en India bestaat al sinds de jaren ’60. Doorheen de jaren werd de samenwerking steeds intensiever en verschoof de aandacht van ontwikkelingshulp naar economische samenwerking. Sinds 2000 wordt er jaarlijks een EU-India politieke Top gehouden. Op zo een Top werd in oktober 2006 besloten om de onderhandelingen voor een bilateraal handels- en investeringsakkoord tussen beide partners op te starten. Voor de EU kadert dit akkoord in de nieuwe handelsstrategie die in 2006 met de publicatie van het document: ”Global Europe: Competing in the world” gelanceerd werd. Deze strategie definieert de interesse van de EU in een agressieve agenda voor marktopening en liberalisering van de handel. De EU wil haar graantje meepikken van de snelgroeiende Indische economie en via de samenwerking de opkomende concurrentiekracht van India temperen. Ook voor India kaderen de onderhandelingen voor dit akkoord in een liberaliseringsproces dat begin jaren ’90 startte. India wil via haar vrijhandelsakkoorden meer markttoegang creëren voor haar concurrentiële sectoren zoals de IT-sector of de textielsector. Daarbij maakt India graag gebruik van haar goedkope geschoolde arbeidskrachten en lage sociale arbeidsstandaarden om investeerders te lokken. De onderhandelingen voor dit akkoord zijn nu aan de 4de ronde toe. Waar er tot nu toe redelijke vooruitgang werd gemaakt, schijnen de onderhandelingen nu in een vertraging te zijn terecht gekomen. Een ideaal moment dus om een stand van zaken op te maken.
1 De geschiedenis van de economische samenwerking India en de EU hebben een al lang bestaande relatie die steeds intensiever werd met betrekking tot politieke relaties, culturele uitwisseling, ontwikkelingssamenwerking, maar ook met betrekking tot handel en investeringen. In deze paragraaf zullen we enkel het verloop van de economische samenwerking bespreken. India is de belangrijkste bestemming van EU ontwikkelingshulp. Fondsen van het EU budget zelf vertegenwoordigen 10 tot 15 percent van de hulp, bovenop de leningen van de Europese investeringsbank aan, bijvoorbeeld, de energiesector, en de hulp gegeven door de individuele lidstaten. Initieel werd de economische samenwerking tussen de EU en India bepaald door de status van India als een ontwikkelingsland. Tot vandaag geniet India van verminderde tarieven voor haar invoer in de EU toegenkend via het Generalised System of Preferences in 1971. (GSP) Het EU Generalised System of Preferences (GSP) is een system van voorkeurstarieven toegestaan door de EU aan producten die afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden. Deze voorkeuren reduceren (vaak tot 0%) het tarief van toepassing op goederen die binnenkomen op de EU-markt. Als deel van het GSP, krijgen Least Developed countries (LDC’s), onder het EU’s ‘Everything-But-Arms initiatief (EBA)’, belastingsvrije en quotavrije toegang voor alle goederen behalve wapens, en met inbegrip van bananen (voor een overgangsperiode tot 2006), suiker en rijst (tot 2009). De oorsprong criteria in het EU GSP zijn identiek aan de EBA criteria. Het EU GSP omvat heel breed de meeste industriële goederen(HS 25-97), terwijl de omvatting van landbouwproducten (HS 1-25) meer beperkt is. Het EU GSP loopt in cycli van 10 jaar. De huidige cyclus loopt van 2006 tot 2015. 1
Het EU GSP is opgesteld in overeenkomst met principes die werden overeengekomen op de 2de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD 2, 1968). Het is een mogelijkheid voor ontwikkelde landen om voorkeursmarkttoegang toe te staan voor uitvoer vanuit ontwikkelingslanden op een niet-wederzijdse basis. De Europese gemeenschap was de eerste om het GSP-schema te implementeren in 1971. Momenteel zijn er 5 types van GSP toegang, namelijk het algemeen systeem voor alle begunstigde landen, het ‘Everything But Arms’ initiatief voor Minst Ontwikkelde landen, en 3 speciale regelingen, ter bestrijding van drugstrafiek, ter bescherming van arbeidsrechten en ter promotie van milieubescherming. De commerciële relaties kregen een boost toen India in het begin van de jaren 90 het pad der liberalisatie betrad. Een nieuwe tijd van economische samenwerking brak aan met de ondertekening van het Cooperation Agreement in 1994. Het doel was een diversifiëring van de handelsrelaties in de industrie, de diensten en de telecommunicatie, een grotere betrokkenheid van de private sector, een verbetering van het handelsklimaat in India en uitwisseling en connecties faciliteren tussen hun handelsgemeenschappen. De eerste stap was dat de EU en India elkaar het zogenaamde Most-Favoured Nation Treatment toekenden. In de overeenkomst domineerde de mercantilistische benadering van economische samenwerking boven de ontwikkelingsbenadering. Most Favoured Nation treatment (MFN treatment) betekent dat allen handelspartners gelijk moeten behandeld worden, zonder positieve of negatieve discriminatie tussen de partners, en een voordeel gegeven aan 1 partner moet gelden voor alle partners) Sinds 2000 wordt er jaarlijks een EU-India Top gehouden, om de relatie verder te ontwikkelen. Dit resulteerde in het Joint Action Plan on Strategic Partnership 2005 in New Delhi. De High Level Trade Group (HLTG) werd gelanceerd en bereidde een rapport voor over de mogelijke intensifiëring van de bilaterale handel en investeringen, voor de EU-India Top in 2006 in Helsinki. Een EU-India CEO Round Table werd gestart, geleid door de Confederation of European Business (CEB/UNICE) en de Confederation of Indian Industry (CCI)/ Federation of Indian Chambers of Commerce and Industry (FICCI). Deze moest bespreken hoe de Europese en de Indische bedrijven korter bij elkaar konden komen. EU-India Business Summits worden regelmatig georganiseerd door bedrijfsfederaties van beide landen. Deze gaan vaak samen met de EU-India politieke top, wat erop wijst dat er een aanzienlijke betrokkenheid is van de bedrijfsgemeenschap in de beleidsvoering. Op basis van het HLTG-rapport beslissen beide partijen op de Helsinki Top in oktober 2006 om onderhandelingen op te starten over een bilateraal handels- en investeringenakkoord. Dit akkoord moet bekeken worden in het licht van de nieuwe EU-strategie “Global Europe: Competing in the world” die kort voor de Top werd vrijgegeven en die het kader uitzet voor een nieuwe generatie ambitieuze competitiegedreven vrijhandelsakkoorden met belangrijke partners vooral in Azië.
2 De aanloop naar de onderhandelingen 2.1 De Europese context In het recente verleden ging de EU door een periode van gelijklopende uitbreiding ( van 15 tot 27 lidstaten) en interne integratie. De Lissabon Strategie van 2000 – bedoeld als de weg uit de economische stagnatie van de jaren ’90 – legde de strategische doelstelling voor de vernieuwing van de Unie vast als: “de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld, met meer en betere jobs en sociale cohesie”, en dit tegen 2010. De introductie van 2
de euro in 2002 als de enige munt, één tariefsysteem en gezamenlijke handelsregels, de voortdurende harmonisatie van administratieve procedures en de hervorming van binnenlands beleid samen hebben tot doel de versterking van de enkelvoudige markt en de verbetering van de interne zaken kansen. Tezelfdertijd moeten deze aanpassingen de EU aantrekkelijker maken voor buitenlandse investeerders en de handel met buitenlandse bedrijfsoperatoren vereenvoudigen. Het was echter een tegenslag voor de economische en politieke eenmaking toen de voorgestelde Europese grondwet - het juridische symbool van de eenmaking – verworpen werd door referenda in Frankrijk en Nederland. De Europese Commissie verklaarde dat kostenminimalisatie en maximalisatie van efficiëntie de wondermiddelen zijn om de competitiviteit te verzekeren. Het Verdrag van Maastricht introduceerde een bindend regime van fiscale besparingen en prijsstabiliteit vergelijkbaar met de structurele aanpassingsprogramma’s van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds voor landen in het Zuiden. Nationale overheden moeten hun budgetten stabiliseren door de openbare uitgaven te verminderen, te snoeien in essentiële diensten, het introduceren en verhogen van de gebruikersbijdragen in de gezondheids- en onderwijssectoren en het privatiseren van openbare goederen en instellingen. Fondsen worden teruggetrokken van sociale projecten geleidt door ngo’s. Deregularisatie en flexibilisering van arbeid zet een negatieve druk op arbeidsrechten en lonen. Door deze trend worden de beroemde sociale - en welvaartsregimes in de EU, met inbegrip van objectieven als Decent Work, sociale zekerheid en aandacht voor genderaspecten, meer en meer verlaten of geïnstrumentaliseerd voor de neoliberale agenda. De vrijmaking van de handel binnen de EU verloopt parallel en complementair aan de progressieve liberalisatie op het multilaterale niveau. Tegen de achtergrond van de deindustrialisatie, en gedreven door een sterke dienstenlobby in Brussel, is de liberalisatie van de diensten het middenpunt van de neoliberale agenda van de EU. Diensten vertegenwoordigen meer dan 75% van het Bruto Binnenlands Product in EU27. De nieuwe richtlijn voor de vrijmaking van de diensten in de enkelvoudige EU markt bevat veel achterdeurtjes voor de ondermijning van de hoge sociale - en milieunormen in West-Europese landen en om te snijden in de kosten ten nadele van de mensen die werken in de dienstensector, waarvan de meerderheid vrouwen zijn. 2.1.1 De Europese aanpak: “Global Europe: Competing in the world” Global Europe: Competing in the World is een herbevestiging van de neoliberale Lissabon Strategie van de EU waar die van toepassing is op de externe economische relaties. Het document vindt haar oorsprong in het proces dat opgestart werd door de Europese Commissie in september 2005 door middel van haar Issues paper on ‘Trade and Competitiveness’, dat dan werd besproken met zakenvertegenwoordigers op de Commissies 5de Market Access symposium in Brussel op 19 september 2005. De Commissie publiceerde de definitieve communicatie op 4 oktober 2006, samen met een meer gedetailleerd ‘staff working document’ en andere ondersteunende documenten, en de Europese Ministerraad ontving het document officieel op de ‘General Affairs Council’ van 13 november 2006. Het document vertegenwoordigt momenteel de officiële handelsstrategie van alle 27 EU lidstaten. Global Europe definieert de Eu’s interesse in termen van een agressieve agenda voor markttoegang ten voordele van de Europese bedrijfswereld. Deze pro-bedrijfsbenadering werd herbevestigd in de nieuwe markttoegangstrategie van de Commissie, Global Europe: A stronger Partnership to Deliver Market Access for European Exporters, die gepubliceerd werd begin 2007. De nood aan een verbeten benadering, voor het bemachtigen van nieuwe marktkansen voor Europese uitvoerders, wordt bevestigd. Dit dan vooral door een nieuwe generatie van bilaterale of regionale handelsakkoorden. Met de WTO-onderhandelingen in permanente crisis als het resultaat van de onverzettelijkheid van de EU en de VS, heeft de EU nu individuele onderhandelingen gelanceerd met ASEAN, India, Korea, China, Centraal 3
Amerika en de Andean Nations. Bovendien blijft de EU druk uitoefenen op de ACP-landen om de Economic Partnership Agreements (EPA’s) af te ronden met de EU, ondanks de verzekerde schade die deze akkoorden zullen teweegbrengen aan hun economieën. De Global Europe Strategie identificeert 3 belangrijke domeinen waarin de EU druk zal uitoefenen om nieuwe markttoegangkansen te verzekeren voor haar bedrijven op buitenlandse markten: •
Non-tariff barriers: Global Europe hernieuwt het engagement van de EU om de tarieven in derde landen te verminderen, ondanks de gekende problemen die kunnen ontstaan in vele ontwikkelingslanden (massale faillissementen, afdankingen en inkomstenverlies). De EU tracht nu echter ook de aandacht te verhogen voor een brede waaier van behind-the-border regulations, die zij ‘Barriers to trade’ noemen. De EU stelt dus voor dat haar nieuwe generatie van vrijhandelsakkoorden de Europese bedrijven zouden voorzien van bevoorrechte consultatierechten als het gaat over nieuwe regels die gastlanden zouden willen invoeren. Bovendien vindt de EU dat haar industrie toegang zou moeten hebben tot monitoring en uitvoeringsmechanismen ‘die even efficiënt moeten zijn als het WTO dispute settlement’ (dat alleen optreedt bij conflicten tussen 2 landen).
•
Toegang tot hulpbronnen: Als antwoord op het lobbyen van Europese bedrijfsgroepen, heeft de EU onbelemmerde toegang tot natuurlijke hulpbronnen als een hoge prioriteit geïdentificeerd en engageert het zich om de grootste problemen die de EU industrieën in deze zaak tegenkomen te bestrijden. Vele derdelanden gebruiken uitvoercontrole om de natuurlijke hulpbronnen veilig te stellen voor hun eigen ontwikkelings- en milieudoeleinden, en er is een sterke weerstand tegen wat breed opgevat wordt als de neokoloniale intenties van machtige staten. Toch somt de EU een lijst op van sectoren, met in het bijzonder de energiesector, waarin controles verwijderd dienen te worden zodat de toegang voor EU bedrijven tot deze hulpbronnen verzekerd is.
•
Nieuwe groeisectoren: De EU somt Intellectuele eigendomsrechten, diensten, investeringen, openbare aanbestedingen, en concurrentie als “domeinen van economisch belang voor ons”, welke een meer agressieve aanpak vereisen in de toekomst. Terwijl bedrijven erin geslaagd zijn om verregaande intellectuele eigendomsrechten af te dwingen onder het WTO’s TRIPS Agreement, grotendeels ten nadele van ontwikkelingslanden, klaagt de EU erover dat de uitvoering van deze rechten een uitdaging blijft. Op dezelfde wijze beklaagt de EU zich over het feit dat diensten drie kwart van haar BBP en haar tewerkstelling uitmaakt, maar slechts een kwart van de wereldhandel. Derde landen hebben hun bezorgdheid geuit over de negatieve sociale en ontwikkelingsimpact van de liberalisering van hun dienstenmarkten ten voordele van de EU-bedrijven. De ‘Singapore issues’ investeringen, openbare aanbestedingen en concurrentie werden algemeen bekend in de WTO, gezien de diepe risico’s die de liberalisering in deze domeinen inhoudt. Toch is de EU nog steeds op zoek naar ‘de mogelijkheid om vrij te investeren in derde markten’, in naam van haar industrieën, door middel van een “ambitieus” nieuw model voor EU Investeringsakkoorden, alsook de opening van de openbare aanbestedingen markt voor de grote transport-, bouw- en openbare voorzieningen bedrijven van de EU.
Bovendien bekijkt de EU’s Global Europe Strategie een programma van interne liberalisering naast de externe liberalisering. De belangrijkste bedreiging die dit programma inhoudt is terug te vinden in de gestelde intentie om de Europese standaarden te harmoniseren zodat ze niet langer frictie veroorzaken met handelspartners wiens standaarden lager zijn. Peter Mandelson maakte duidelijk in zijn Churchill Lecture die hij gaf in Berlijn op 18 september 2006 dat dit vooral een proces van convergentie betekent met het regulatief systeem van de VS dat zo 4
geliefd is in de zakenwereld voor haar magere sociale en milieu-inhoud. Global Europe bevestigd dat deze agenda volledig gedreven wordt door het bedrijfsbelang: “Hoe groter de consistentie in regelgeving en in de praktijk met onze belangrijke partners, hoe beter voor de EU bedrijven.” Nergens wordt de schade vermeld die zo een agenda zal veroorzaken bij mensen, milieu of het sociale model van de EU. De EU’s dubbele focus op vrijhandelsakkoorden en interne liberalisatie komt voort uit haar falen om haar bedrijfsagenda te verwezenlijken langs de multilaterale kanalen. De poging van de EU om een multilateraal investeringakkoord te introduceren faalde eerst in de OECD en daarna in de WTO Cancún Ministerial in 2003. De poging om WTO onderhandelingen te starten over openbare aanbestedingen en concurrentiebeleid faalde eveneens in Cancún, terwijl de Europese dienstenlobby herhaaldelijk haar frustratie uitte over de onsuccesvolle inspanningen van de Commissie om de buitenlandse dienstenmarkten te openen in haar voordeel. De EU’s voorgestelde ban op de uitvoertaxen die de bedrijfstoegang tot de natuurlijke hulpbronnen van ontwikkelingslanden beperken haalde zelfs de onderhandelingsagenda van de WTO niet. Dit falen is deels te wijten aan het feit dat ontwikkelingslanden niet langer wensen toe te geven aan de ambities van de Europese bedrijfsgemeenschap die hen wordt voorgesteld door de Europese Commissie. De formatie van blokken van ontwikkelingslanden in de WTO is erin geslaagd om de ergste uitspattingen van de agenda van de geïndustrialiseerde landen te frustreren, zelfs als het er niet in is geslaagd om te komen tot iets dat zelfs maar op een ‘ontwikkelingsronde’ lijkt. De EU hoopt duidelijk dat het grotere winsten kan bekomen voor haar bedrijfsgemeenschap via de bilaterale route van de vrijhandelsakkoorden. Ondanks dat de EU zichzelf voorstelt als de kampioen van het multilateralisme, is het in feite wereldrecordhouder met ongeveer 25 bilaterale handelsakkoorden (zowel GATT art. 24 en GATS art. 5 akkoorden), en is het onderweg naar ongeveer 35 bilaterale handelsakkoorden. De EU wordt gevolgd door haar kleine alter ego, het eerder onbekende EFTA of European Free Trade Association (bestaande uit Noorwegen, IJsland Zwitserland en Liechtenstein), en dan op grotere afstand door Mexico en Chili. In het nooit eindigende debat over bilateralisme of multilateralisme in handelsrelaties, heeft de EU altijd beweerd prioriteit te geven aan het multilaterale niveau, haar offensieve interesses doorgedrukt in de WTO en op zoek gegaan naar een ambitieuze allesomvattende nieuwe onderhandelingsronde die uiteindelijk uitmondde in de DOHA Round. Aan het begin van de Doha Round, verkondigde de toenmalige Trade commissioner Pascal Lamy zelfs een moratorium op het lanceren van nieuwe bilaterale onderhandelingen (de handen vol hebbende met de WTO ronde en de aan de gang zijn de onderhandelingen met Mercosur, de Gulf Council Countries en 75 ACP-landen). Dit moratorium is recent afgelopen zoals hieronder uitgelegd. 2.1.2 Waarom de EU in India geïnteresseerd is India werd een belangrijke productie basis en een outsourcingbestemming voor EU operatoren, in het bijzonder in de vervaardiging van textiele en kleding en in de IT-sector. India voldoet als een nieuwe partner in een vrijhandelsakkoord voor de EU om de volgende redenen: • • •
De economische omvang en groei van haar markt. De hoge graad van bescherming tegen uitvoer en investeringsinteresse vanuit de EU. Haar onderhandelingen met EU concurrenten, in het bijzonder met de VS.
Tezelfdertijd lanceerde de EU besprekingen over bilaterale en biregionale vrijhandelsakkoorden met Zuid-Korea, De Association of South-East Asian Nations (ASEAN), de Community of Andean Nations (CAN) en Centraal Amerika.
5
2.2 De Indiase context De Indische economische hervormingen verwijzen naar een reeks maatregelen die in 1991 een radicale verschuiving betekenden in het politiek-economisch denken. Voor 1991 waren de maatregelen gericht op invoervervangende industrialisatie en een gemengde economie. Een ernstige macro-economische crisis veroorzaakt door een verdriedubbeling van de buitenlandse schuld tot 69,3 miljard, een stijgend fiscaal tekort, een snelle stijging van de olieprijzen door de Golfcrisis in 1990 bracht de Indiase overheid ertoe om assistentie te vragen bij de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Als wederdienst stemde de overheid ermee in om hervormingen door te voeren. Deze hervormingen hielden in: een fiscale versterking en beperkte belastingshervormingen, de verwijdering van controles op industriële investeringen en op de invoer, vermindering van de invoertarieven, het toestaan dat marktkrachten een grote rol spelen in de wisselkoersbewegingen, … De hervormingen brachten een vermindering van de uitgaven voor sociale diensten teweeg, dit leidde tot een afbraak van de kwantiteit en de kwaliteit van de openbare gezondheidszorg en het onderwijs, en een versnelling van de privatisering in deze sectoren. Nadat de Indiase overheid de Patent Act stemde, die monopolierechten toeliet op geneesmiddelen, zorgden de stijgende prijzen voor medicijnen en de privatisering van de gezondheidszorg ervoor dat ze minder toegankelijk en betaalbaar werden voor het overgrote deel van de arme bevolking. Momenteel is ongeveer 80% van de gezamenlijke uitgaven voor gezondheid in private handen. De structurele aanpassingsprogramma’s die zo werden opgelegd aan India hadden dus dubbele effecten: ze hielpen om de zogenaamde “Hindu Rate of Growth” van ongeveer 3,5% per jaar, die de Indiase economische ontwikkeling had gekarakteriseerd sinds de jaren ’50, te overstijgen. Na de eeuwwisseling kende India een record groei van 7,6% gemiddeld per jaar. Hoge economische groeicijfers zijn echter geen garantie voor armoedevermindering. Zelfs nu moet ¼ van de totale bevolking rondkomen met een inkomen onder de armoedegrens, zijn de helft van alle kinderen ondervoed en kan maar 1 op 2 vrouwen lezen en schrijven. Terwijl de vooruitgang in de armoedebestrijding ongelijk was in de tijd en afhankelijk van de plaats en de hoogte van de vooruitgang ten zeerste in vraag gesteld wordt, is de ongelijkheid zeer zeker gegroeid. De ongelijkheid in menselijke ontwikkeling tussen landelijke en stedelijke gebieden, tussen verschillende provincies, binnen gemeenschappen en kasten, en tussen mannen en vrouwen zijn zeer significant. De voortdurende impasse in de WTO heeft India de impuls gegeven om haar handelsbeleid te heroriënteren van multilaterale naar bilaterale akkoorden. India begon de mogelijkheid te onderzoeken in te stappen in brede Economic Partnership Agreements (EPA’s) met 16 OostAziatische landen, waaronder de 10 ASEAN-landen (Association of South-East Asian Nations), China, Japan, Korea, Australië en Nieuw-Zeeland. India heeft nauwere banden met haar Oost Aziatische buren geprioriseerd sinds 1992. Het onderliggend doel was – omdat ontwikkelde landen regionale handelsblokken hadden gevormd – moest India gelijkaardige associaties bouwen met haar natuurlijke bondgenoten in de regio. India is ook op zoek naar transcontinentale vrijhandelsakkoorden. Een bilateraal vrijhandelsakkoord met de EU is onderweg, en onderhandelingen zijn al begonnen met ZuidAfrika en Mercosur (Brazilië, Argentinië, Uruguay en Paraguay). India schakelt ook een versnelling hoger om een Preferential Trade Agreement te starten met de South African Customs Union (Zuid-Afrika, Botswana, Namibië, Lesotho en Swaziland). 2.2.1 Indiase bilaterale handelsakkoorden (situatie september 2007) Afgeronde FTAs zijn onder andere: •
Bangkok Agreement (1995) (Bangladesh, India, South Korea, Sri Lanka, China) 6
• • • • • • • •
Bhutan – India (1996) Nepal – India (1998) Sri Lanka – India (2000) Afghanistan – India (2003) Thailand – India (2004) Singapore – India (2005) SAFTA (2006) (India, Bangladesh, Bhutan, Maldives, Nepal, Pakistan & Sri Lanka) Chile – India (2007)
FTA’s in onderhandeling met India: • • • • • • • • • • • • •
ASEAN (Brunei Darussalam, Cambodia, Indonesia, Lao PDR, Malaysia, Myanmar, Philippines, Singapore, Thailand and Vietnam) South Asia Customs Union (SACU) BIMSTEC [Bangladesh, Bhutan, India, Myanmar, Nepal and Thailand] Gulf Cooperation Council (GCC) MERCOSUR [Brazil, Argentina, Uruguay and Paraguay] Malaysia Indonesia Mauritius Korea Japan China European Union (EU)
3 Het EU-India vrijhandelsakkoord 3.1 De bilaterale handel in cijfers Belangrijkste handelspartners van de EU 1) Verenigde staten 2) China 3) Rusland 10) India (goed voor 1,8% van de totale externe handel) Belangrijkste handelspartners van India 1) EU (goed voor 20% van de totale externe handel) 2) Verenigde Staten 3) China Handel in goederen Gemiddelde jaarlijkse groei van 11% tussen 2001 en 2005 Invoer vanuit India: 22,36 miljard € in 2006 (groei van 15,31% tov 2005) 1) textiel en kleding 2) landbouwproducten 3) chemische producten Invoer vanuit de EU: 24 miljard € in 2006 (groei van 14,66% tov 2005) 1) machines 2) chemische producten 3) edelstenen en juwelen Handel in diensten 7
Gemiddelde jaarlijkse groei van 10% tussen 2001 en 2005 Invoer vanuit India: 4,6 miljard € in 2006 1) software 2) transport 3) reizen/toerisme Invoer vanuit de EU: 6,1 miljard € in 2006 1) reizen/toerisme 2) transport 3) bouw Investeringen Indische investeringen: 200 miljoen € (2005), vooral IT, financiële diensten en zware industrie. Europese investeringen: 2,2 miljard € (2005), vooral energie, telecommunicatie en transport. De EU is de grootste bron van FDI (Foreign Direct Investment) voor India (26,1%). India is goed voor 1% van de totale FDI in Europa.
3.2 De onderhandelingen De eerste ronde van de onderhandelingen ging door in juni 2007 in Brussel. Hier werden vooral bredere objectieven voor de onderhandelingen overeengekomen op basis van de conclusies van het HLTG-rapport. Er werden werkgroepen opgestart die de verschillende kwesties zouden uitdiepen (vb.: werkgroep communicatie en IT, werkgroep SPS/TBT, …). De tweede ronde ging door van 1-6 oktober 2007 in New Delhi. De derde ronde ging door van 612 december 2007 in Brussel. De 4de ronde was gepland voor april 2008. Deze ronde werd uitgesteld, omdat de Europese Commissie naar eigen zeggen nog steeds wacht op voorstellen van India. Beide partijen, de EU en India, zien het rapport van de HLTG als de basis voor de onderhandelingen. Het rapport identificeert de gemeenschappelijke strategische interesses van India en de EU, “domeinen van overeenkomst” en “bijzondere gevoeligheden”. Beide vormen “strategisch belangrijke markten voor elkaars economische operatoren” en de economische ontwikkelingen complementeren elkaar. Het gezamenlijke objectief van het openen van de deuren voor handel en investeringen is de versnelde groei en creatie van werkgelegenheid. Het grootste voordeel van de Europese economie is de combinatie vaneen sterke industriële basis met een kennisbasis. De belangrijkste voordelen van India zijn haar jonge geschoolde bevolking en haar innovatieve kennisbasis, vooral in de IT-sector. Het HLTG-rapport maakt geen “red lines” of eerste voorwaarden bekend die geïntroduceerd werden door de beide partijen. Nochtans, is blijkbaar de inclusie van de volgende sectoren en kwesties sterk bediscussieerd of reeds verworpen: •
Inclusie van niet-handelskwesties zoals verwijzingen naar massavernietigingswapens, mensenrechten en democratie, sociale en arbeidsrechten, milieuclausules werden verworpen langs Indische zijde.
•
Landbouw, omdat beide partijen defensieve posities innemen tegen het verminderen van landbouwtarieven. India bekritiseert de Europese landbouwsubsidies sterk.
8
•
detailhandel, omdat er in India sterke openbare protesten waren tegen de opzetting van vestigingen van buitenlandse ketens, zoals Wal-Mart en vroeger nog KFC.
•
een verdere vermindering van de invoerrechten van India, op industriële goederen waarvan de verwerkte goederen door india zullen beschermd worden, zoals textiel, auto’s, farmaceutische producten, bewerkt voedsel.
•
Openbare aanbestedingen.
Belangrijkste interesses van India •
Diensten zijn prioritair (India heeft recent haar eigen diensten industrie ontwikkeld, niet enkel in de IT en consulting-sectoren, maar ook in toerisme, financiële diensten en de gezondheidssector waar bijvoorbeeld privéziekenhuizen medisch toerisme aantrekt van over de hele wereld).
•
Investeringsgerelateerde beweging van natuurlijke personen verwijzend naar Mode 4 in GATS, invoering van een bluecard-systeem (naar het voorbeeld van het greencardsysteem van de VS)
•
National Treatment voor investeerders die opereren in de EU. (Indiase bezorgdheid over investeringen is gebaseerd op een recent conflict: De Europese staalproducent Arcelor verzette zich maandenlang tegen een overname van de Indische staalproducent Mittal. In mei 2006 smolten ze samen tot Arcelor Mittal, u het grootste staalbedrijf ter wereld. Mittal bezit 43,4% van de aandelen en de post van de CEO, het hoofdkwartier ligt in Luxemburg)
•
Verhoging van de uitvoer van textiel en kleding naar de EU met 46% (goed voor 3,6 biljoen euro)
•
Handel in kennisgebaseerde IT-gerelateerde diensten bijv. consultancy
•
Trade facilitation
•
Transparantie in regelgevingkaders
•
India is toegestaan en geïnteresseerd in het beschermen van 520 gevoelige items, uit meer dan 5000 productlijnen, tegen tariefverwijdering.
Belangrijkste interesses van de EU •
Verhoging van de uitvoer van voedselproducten naar de Indische middenklasse, een vermindering van de hoge Indische invoertarieven op wijn en whisky vanuit Europa (momenteel 250% en 550%)
•
Verhoging in de uitvoer van industriële en verwerkte goederen met 50% (goed voor 5 biljoen euro)
•
Liberalisering van de financiële diensten in de banksector (momenteel is er slechts 49% buitenlands eigenaarschap toegestaan in banken in India)
•
Betere bescherming van de intellectuele eigendomsrechten
•
Openbare aanbestedingen 9
De overgangsperiode voor de volledige implementatie van het handelsakkoord is ongewoon kort: 7 jaar in plaats van 10 jaar. Hieronder vindt je de bespreking van domeinen die het rapport omschrijft als “areas of mutual interest:
3.3 De thema’s in de onderhandelingen 3.3.1 Handel in goederen De handel in goederen is de handel in tastbare producten, zoals landbouw-, industriële -, en visproducten, alsook wijnen, sterke dranken, … Het ‘vrij verkeer van goederen’ (ook wel markttoegang voor goederen genoemd) blijft het kernelement binnen de EU vrijhandelsakkoorden. Het vrij verkeer van handelsgoederen in de EU vrijhandelsakkoorden beslaat kwesties die de handel kunnen hinderen of juist faciliteren, zoals invoer en uitvoer, douanebelastingen (tarieven), en andere handelsbarrières (ook non tarifaire belemmeringen genoemd).
3.3.1.1 Tarieven en gerelateerde kwesties De handel in goederen in vrijhandelsakkoorden valt onder de WTO regels, specifiek onder art. 24 van het GATT akkoord. Voor de EU betekent dit dat in een vrijhandelsakkoord: •
Gemiddeld 90% van de totale waarde van de handel in goederen tussen de 2 partijen moet worden geliberaliseerd.
•
Een klein deel van de handel – ongeveer 10% - kan uitgesloten worden van de engagementen door beide partijen (gemeten in handelsvolume en/of in tarieflijnen).
•
Geen enkele sector is uitgesloten.
•
Het tijdsframe (de overgangsperiode) voor deze eliminatie mag niet meer dan 10 jaar bestrijken tenzij in uitzonderlijke omstandigheden.
•
“asymmetrie” in de dekkingsengagementen is toegelaten in onderhandelingen met ontwikkelingslanden, op voorwaarde dat het minimum van 90% bereikt is.
Reciprociteit: Dit is het principe waarbij de onderhandelende partijen elkaar vergelijkbare concessies bieden in handelsakkoorden. Het is een algemeen geaccepteerd principe in de WTO, al is het niet van toepassing op ontwikkelingslanden die het toegestaan is “minder dan volledige reciprociteit” te bieden, of zelfs non-reciprociteit (in het geval van Minst Ontwikkelde landen). Asymmetrie: het principe van reciprociteit ligt vast in de WTO-regels voor vrijhandelsakkoorden, zelfs Noord-Zuid. Omdat de dekking van handelsconcessies die moeten geboden worden door elke partij ongedefinieerd is, biedt de EU soms aan de flexibiliteit te gebruiken die dit met zich mee brengt. Bijvoorbeeld: om het gezamenlijke doel van 90% dekking van de handel te bereiken, kan de EU 100% liberaliseren terwijl haar ontwikkelingspartner slechts 85% moet liberaliseren. De EU noemt deze benadering “asymmetrie”. 10
3.3.1.2 Non tarifaire belemmeringen (NTB) De term ‘non tarifaire belemmeringen’ beslaat de bannen en de kwantitatieve beperkingen op inen uitvoer, standaarden, technische regelgeving, conformiteitprocedures, handelsverdedigingsmechanismen, douaneprocedures en interne belastingen en regulering. De EU beschouwd NTB’s als prioritair, en in het kort zal ze “alle bannen of beperkingen of andere non tarifaire belemmeringen verbieden die niet gerechtvaardigd zijn door de algemene uitzonderingen (GATT art. 20 en 21)” Volgens “Global Europe”, stelt de EU ook een beleid voor dat geïnteresseerde belanghebbenden (dit zijn EU bedrijven) prioritaire consultatierechten zal geven op elke maatregel die de onderhandelingspartner zou willen invoeren in de toekomst en een afdwingingprocedure in de lijn van het WTO conflictbeslechtingsmechanisme en deze toegankelijk maken voor industrieën. In termen van kwesties, lijkt de EU de nadruk te leggen op 3 domeinen: • Uitvoerbannen en –beperkingen • Technische standaarden of ‘technical barriers tot trade’ (TBT) • Sanitaire en fytosanitaire maatregelen Enkel de eerste kwestie wordt hier besproken, de laatste 2 komen aan bod in de paragraaf over technische regelgeving. Uitvoerbannen en –beperkingen De eliminatie van alle uitvoerbeperkingen (dus ook de bannen) complementair aan het feit dat alle uitvoertarieven afgeschaft worden. Dit is een onderdeel van de ambitie van de EU om toegang te krijgen tot grondstoffen. Als een onderdeel van deze vrijhandelsakkoordonderhandelingen, zal de EU proberen de praktijk van dubbele prijzen te beperken of zelfs te verbieden. Dit is wanneer de onderhandelingspartner 2 prijzen maakt, zoals in de energiemarkt waar er 2 prijzen zijn. Een lagere prijs voor de lokale markt en een hogere prijs voor de exportmarkt. De Europese Commissie heeft haar intenties in dit domein overduidelijk gemaakt: “om competitief te blijven in de wereld, heb je eerst betaalbare energie nodig zonder oneerlijke belemmeringen afgeleid van dubbele prijssystemen en non-competitieve marktstructuren… beveiligen en diversifiëren van onze bronnen van energievoorraad… ligt aan de kern van ons extern energiebeleid en zal een belangrijke prioriteit zijn in onze onderhandelingen met energiebevoorradingslanden (in het bijzonder Rusland). Handelsdisciplines spelen een sleutelrol zoals… dubbele prijssystemen aanpakken.”
3.3.1.3 De handel in goederen in het EU-India vrijhandelsakkoord De algemene doelstelling die uit het HLTG-rapport naar voor komt is “de eliminatie van 90% van de tarieflijnen en de handelsvolumes binnen een periode van 7 jaar + de eliminatie van non-tarifaire belemmeringen”. Tijdens de laatste ronde van de onderhandelingen heeft India een ‘sensitive-list’ voorgelegd met 14% van de tarieflijnen en 18% van de handelsvolumes. Uit deze ‘sensitive-list’ moet nog verder geselecteerd worden om tot de 10% te komen die wordt vrijgesteld van liberalisering. 11
Tijdens de laatste ‘Civil Society Dialogue Meeting’ werd gezegd dat India wil afstappen van het principe van reciprociteit. M.a.w. zijn ze bereid te gaan tot 90% als de EU 95% aanbiedt. De Europese Commissie is niet geneigd dit snel te doen, zij houden aan het HLTG-rapport waar geen voorwaarden tot asymmetrie in werden opgenomen. Off the record werd er wel gezegd dat de EU misschien toch bereid is verder te gaan dan 90%, maar dat ze eerst wachten op voorstellen van India voor ze deze troef op tafel gooien. India is op zoek naar meer markttoegang voor haar fruit en groenten, en vooral voor haar textiel, leer en kledij. De EU tracht een betere toegang te krijgen voor voedselproducten waarin de groeiende Indiase middenklasse geïnteresseerd is. Bijvoorbeeld voor wijnen en sterke dranken, waarvoor de invoertarieven momenteel extreem hoog zijn (respectievelijk 250% en 550%). De EU wil ook meer industriële en verwerkte goederen exporteren naar India. De kans is echter reëel dat landbouwproducten voor een groot stuk geweerd zullen worden uit het vrijhandelsakkoord, aangezien beide partners erg defensieve posities innemen tegen het verminderen van de landbouwtarieven.
3.3.2 Handel in diensten Diensten zoals financiële diensten, toerisme, communicatie (inclusief telecommunicatie, audiovisuele diensten en postdiensten), transport, cumputersoftware, elektronisch handelsverkeer en milieudiensten (waaronder energie en waterafvoer) zijn steeds meer van vitaal belang voor de ontwikkeling en de kracht van economieën. In recente jaren heeft de handel in diensten een groei gekend van meer dan 10%, vandaag de dag neemt de handel in diensten meer dan 60% van de productie en de tewerkstelling in de wereld voor haar rekening. Deze groei is echter onevenwichtig geweest, ontwikkelde landen namen in de jaren ’90 70% van de globale handel in diensten voor hun rekening. Deze asymmetrische groei is deels het gevolg van de structuur van de dienstensector in deze landen. Terwijl de meeste van de diensten die uitgevoerd worden vanuit ontwikkelde landen betrekking hebben op communicatie, transport, financiën, informatie technologie, bouw en professionele bedrijfsdiensten, blijft de uitvoer van de ontwikkelingslanden meestal beperkt tot toerisme (dit is buitenlandse consumptie van inkomend toerisme) en arbeidsintensieve diensten zoals het softwaredesign en callcenters. Één van de onderscheidende kenmerken van de handel in diensten tegenover de handel in goederen is dat, in tegenstelling tot het tegenkomen van berekenbare barriers zoals tarieven, diensten meer in contact komen met meer onduidelijke non-tarifaire belemmeringen. Deze belemmeringen omvatten technische standaarden, kwalificatieprocedures en licentievereisten die vaak resulteren in sterk gereguleerde lokale markten. Dus zijn 2 van de primaire objectieven van de liberalisering van de handel in diensten het verminderen van deze barrières en het verhogen van de graad van transparantie tussen de handelspartners. De eerste inspanningen om regels te ontwikkelen voor de liberalisering van verhandelbare diensten gebeurden door middel van bilaterale en regionale handelsakkoorden, te beginnen met de enkelvoudige Europese markt van de Europese gemeenschap, die gecreëerd werd vanaf 1987, gevolgd door het vrijhandelsakkoord tussen Canada en de VS (CUSFTA) dat van kracht ging in 1989, en het Noord-Amerikaans vrijhandelsakkoord tussen Canada, Mexico en de Verenigde Staten (NAFTA), dat gold vanaf 1994. Gezien het groeiende globale belang van de handel in diensten, werd het ‘General Agreement on Trade in Services’ (GATS) onderhandeld al een onderdeel van de Uruguay Round. Het GATS akkoord ging van kracht binnen de nieuw gevestigde World Trade Organisation (WTO). 12
3.3.2.1 Diensten in de EU vrijhandelsakkoorden Een vergelijking van de vrijhandelsakkoorden die voltooid warden door de EU toont een algemene trend van liberalisering van de handel in diensten. De 10 akkoorden, of in sommige gevallen interim-akkoorden, die de EU tekende met de Mediterraanse partners, Zuid-Afrika, Mexico en Chili verschillen beduidend in termen van hun reikwijdte en hun inhoud. Ze volgen echter allemaal de voorwaarden die uitgezet werden in het GATS akkoord art. 5.1 betrekking hebbend op de verdere liberalisering van de handel in diensten binnen economische integratie akkoorden. Cruciaal, art. 5.1(a) veronderstelt dat zulke akkoorden zorgen voor een ‘substantiële dekking van alle sectoren’, en art 5.1(b) dat ze moeten zorgen voor ‘de afwezigheid of de eliminatie van substantieel alle vormen van discriminatie […] tussen of onder de partijen. De MED-akkoorden zijn echter beperkt in hun voorwaarden over dienstenliberalisering en variëren ook in hun ambitie, deels door het feit dat niet alle MED-partners lid zijn van de WTO (Algerije, Libanon en de Palestijnse Autoriteit) en dus het GATS akkoord niet ondertekend hebben, Algerije en Libanon hebben echter een aanvraag gedaan om lid te worden van de WTO. Het akkoord tussen de EU en Zuid-Afrika, nochtans potentieel breder in reikwijdte dan de MED-akkoorden, bevat een opschorting van de liberalisering voor een periode van tenminste 5 jaar. In tegenstelling tot de MED-akkoorden, worden de GATS voorwaarden over speciale en gedifferentieerde behandeling voor ontwikkelingslanden (art. 5.3) duidelijk herhaald voor Zuid-Afrika. De vrijhandelsakkoorden met Mexico en Chili omvatten belangrijke voorwaarden over liberalisering, inclusief van de financiële dienstensector en in het akkoord tussen de EU en Chili ook van de telecommunicatiesector. 3.3.2.2 De handel in Diensten in het EU-India vrijhandelsakkoord Het HLTG-rapport voorspelt een substantiële dekking van alle sectoren, zowel in aantal als in handelsvolume. Geen enkele mode van het GATS WTO-akkoord mag uitgesloten worden en alle mogelijke vormen van discriminatie tussen de partijen dient aangepakt te worden. Beide partijen beschouwen het hoofdstuk over de diensten als prioritair in de onderhandelingen. India wil vooral een plaats veroveren op de Europese markt via de ITsector, consultancy, toerisme en financiële diensten. Ze vragen een wederzijdse erkenning van professionele kwalificaties en de vrije beweging van natuurlijke personen. Voor de EU zijn investeringen belangrijk omdat 70% van haar economische activiteit uit diensten bestaat. Dat is een te groot stuk om te negeren bij liberalisering.
3.3.3 Investeringen Internationale investeringsstromen zijn een belangrijk deel van de wereldeconomie. In zowel ontwikkelde landen als in ontwikkelingslanden kunnen buitenlandse directe investeringen (foreign direct investment = FDI) een sleutelelement zijn voor economische groei door de tewerkstelling en de het niveau van de lonen te stimuleren, en door de overdracht van kennis. Er bestaat een groeiende consensus dat er een nauwe link is tussen de internationale handel en de buitenlandse directe investeringen. Hoewel ze elkaar soms kunnen vervangen, zijn handel en FDI vaak complementaire middelen waardoor bedrijven buitenlandse markten van dienst kunnen zijn. Het is daarom niet verbazend dat investeringskwesties aan belangrijkheid winnen binnen internationale handelsonderhandelingen. Breder genomen worden private investeringsbeslissingen beïnvloed door een brede waaier aan institutionele factoren, waarvan sommige behandeld kunnen worden in investeringsakkoorden. 13
Breed genomen kunnen voorwaarden over investeringen in internationale (handles)akkoorden verdeeld worden in 4 categorieën: •
Investeringspromotie: de partijen in een investeringsakkoord proberen wederzijdse investeringsstromen te stimuleren door middel van informatie-uitwisseling, coördinatie van regelgeving, investeringspromotie methoden of technische bijstand.
•
Investeringsbescherming: zulke voorwaarden omvatten: a) de liberalisering van huidige betalingen en kapitaalbewegingen, om zo buitenlandse investeerders in staat te stellen hun bezittingen te liquideren en/of te repatriëren vanuit het buitenland; b) het garanderen van de eigendomsrechten van de investeerders, bijvoorbeeld door compensatie voorwaarden die ingeroepen kunnen worden voor het geval dat een investering in beslag genomen wordt door het gastland; c) voorwaarden over het beslechten van investeringsconflicten.
•
Markttoegang voor buitenlandse investeerders en de beperkingen die mogelijk opdagen als men toetreedt tot een markt (bekend als de pre-aanstelling voorwaarden). Deze voorwaarden definiëren buitenlandse investeerdersrechten als het gaat over de intrede en vestiging in bepaalde economische sectoren in het gastland.
•
‘Post-aanstellingsvoorwaarden’ over de regelgevende behandeling van buitenlandse investeerders eens ze gevestigd zijn in het gastland. Het principe dat buitenlandse investeerders niet gediscrimineerd worden ten aanzien van lokale tegenhangers (het principe van ‘Nationale Behandeling’) ligt in het hart van deze voorwaarden.
3.3.3.1 Investeringen in de EU vrijhandelsakkoorden De investeringsgerelateerde voorwaarden in de vrijhandelsakkoorden die door de EU werden afgesloten zijn meestal niet zo allesomvattend als die in de traditionele BIT’s. Een reden daarvoor is dat de EU-lidstaten zich tot nu toe verzet hebben tegen het volledig overdragen van de bevoegdheid aan de Europese Commissie om te onderhandelen over sommige van de meest substantiële BIT-voorwaarden. De eigen BIT’s van de lidstaten blijven dus belangrijk en sommige van hun voorwaarden gaan verder dan die in de EU vrijhandelsakkoorden. In de praktijk verwijzen de EU akkoorden rechtstreeks naar bilaterale relaties met lidstaten waar het bepaalde investeringsvoorwaarden betreft. Met uitzondering van sommige losse voorwaarden betreffende de liberalisering van de kapitaalmarkt, benadrukken de akkoorden met de Mediterraanse landen en Zuid-Afrika vooral de engagementen van de partijen in internationale akkoorden, alsook bijstand en samenwerking in investeringskwesties. En ondanks het feit dat de meer gedetailleerde akkoorden met Mexico en Chili beperkingen bevatten over prestatie vereisten, het principe van Nationale Behandeling, en zelfs enige pre-aanstellingsvoorwaarden (dit is in de markttoegang voor diensten), bevatten ze geen enkele clausule over inbeslagname of compensatie, of een afzonderlijk conflict-beslechtingsmechanisme (dispute settlement mechanism) voor investeringskwesties. 3.3.3.2 Investeringen in het EU-India vrijhandelsakkoord Beide partijen willen dat hun investeerders ‘national treatment’ krijgen. In essentie komt dit erop neer dat hun investeerders op exact dezelfde wijze moeten behandeld worden als de inlandse investeerders en dat ze op geen enkele manier mogen benadeeld worden. 14
De EU wil verder een transparanter Indisch regulatief kader, een liberalisering van de betalingsstromen en investeringsgerelateerde kapitaalstromen, en een vrijmaking van de investeringen in de financiële banksector (momenteel kunnen Europese investeerders slechts 49% van de aandelen van een Indische bank opkopen). India is dan weer vooral geïnteresseerd in verbeterde voorwaarden voor Indisch Establishment (makkelijker maken van het openen van een vestiging of kantoor in Europa) en vrije investeringsgerelateerde beweging van personen.
3.3.4 Trade facilitation Handelsfacilitatie kan gedefinieerd worden al een ruime en geïntegreerde methode om de complexiteit en de kosten van handelsprocedures te verminderen. Het doel is de administratie te verminderen die gepaard gaat met de internationale bevoorradingsketting, in het bijzonder in het cross-border stadium. Ingewikkelde en onnodige documentatie- en datavereisten voor invoer en uitvoer, alsook omslachtige douane en grensoverschrijdingprocedures, zijn obstakels voor internationale handelsstromen. En terwijl tarieven progressief verminderd worden, stijgt de bezorgdheid dat invoer- en uitvoerprocedures effectieve non-tarifaire belemmeringen zouden kunnen creëren. 3.3.4.1 Belangrijkste kwesties in de handelsfacilitatie Essentieel zijn er 2 kwesties met betrekking tot handelsfacilitatie. De eerste is de veelvuldigheid van douane systemen en procedures, het tweede is het hoge aantal regels en documentatievereisten die handelaars tegenkomen. Beide kwesties dragen aanzienlijk bij aan de obstakels in de beweging van goederen. Ze resulteren in bijkomende kosten en vertragingen voor handelaars en beschadigen de economische interesse van overheden, in het bijzonder die van ontwikkelingslanden. Verschillende schattingen plaatsen de kost van handelsprocedures op ongeveer 4 à 5% van de totale kost van handel, ongeveer hetzelfde percentage als de huidige gemiddelde tarieven op handel in industriële goederen in geïndustrialiseerde landen – 3,8%. Tegelijkertijd hebben verschillende studies bevestigd dat er grote potentiële winsten liggen bij handelsfacilitatie, dat een inwin kwestie kan zijn voor alle landen. In het bijzonder ontwikkelingslanden zouden enorm kunnen profiteren van zulke inspanningen. Bijvoorbeeld: de Verenigde Naties (VN) schat de potentiële besparingen door handelsfacilitatie op ongeveer 490 miljard USD terwijl Wilson et al. (200) aantoont dat een verbeterde handelsfacilitatie de intra-APEC handel zou verhogen met ongeveer 280 miljard USD. De grootste winsten voor ontwikkelingslanden komen van de verbetering van haven en douane efficiëntie en op die manier het verhogen van de kansen om investeringen aan te trekken. De laatste profiteert van een klimaat van transparantie en gestroomlijnde handelsprocedures om een vlotte bevoorrading te faciliteren van rauwe materialen en componenten en de efficiënte distributie of export van goederen. 3.3.4.2 Handelsfacilitering in de EU vrijhandelsakkoorden Handelsfacilitering, in de brede betekenis van het woord zoals hierboven gedefinieerd, krijgt geen gedetailleerde aandacht in een aantal vrijhandelsakkoorden die recent door de EU werden afgesloten. In de meeste akkoorden zijn handelsfacilitatie voorwaarden enkel opgenomen in het kader van douane samenwerking, met een kijk die ‘eerlijke handel en overeenkomst met handelsregels’ moet verzekeren. Dus, in termen van diepte en specifieke voorwaarden, kunnen de secties over handelsfacilitatie in sommige van de vrijhandelsakkoorden omschreven worden als oppervlakkig, nochtans zijn ze vaak vergezeld 15
van gedetailleerd protocol die de voorwaarden beschrijven over wederzijdse bijstand door de administratieve autoriteiten van de gecontracteerde partijen. Er zijn echter enkele uitzonderingen, voornamelijk de vrijhandelsakkoorden met Chili en Mexico, die een redelijke hoeveelheid aan details bevat over handelsfacilitatie maatregelen die de gecontracteerde partijen moeten implementeren. De handelsfaciliteringsverwachtingen van de EU lijken af te hangen van de diepte van de handelsliberalisering die reeds aanwezig is in het betrokken land. Bijvoorbeeld: de gedetailleerde voorwaarden in het vrijhandelsakkoord met Chili kunnen bijdragen aan de liberale economische cultuur in Chili, wat betekent dat Chili meer bereid en capabel zal zijn om meer omvattende maatregelen te accepteren en te implementeren, dan bijvoorbeeld de Mediterraanse landen met hun minder liberaal (of eigenlijk aliberaal) economisch beleid. Dus, de bereidheid en de capaciteit van een specifiek land om bepaalde handelsfaciliteringsmaatregelen te implementeren kunnen een bepalende factor zijn in de relatieve diepte of oppervlakkigheid van het akkoord in kwestie. 3.3.4.3 Handelsfacilitatie in het EU-India vrijhandelsakkoord Beide partijen zijn geïnteresseerd in een vereenvoudiging van de in- en uitvoerprocedures, een verbeterde transparantie, en administratieve vereenvoudiging.
3.3.5 Overheidsaanbestedingen ‘Overheidsaanbestedingen’ betekent aankopen van goederen of diensten, inclusief consultancy en professionele diensten, bouw, onderhoud en materiaalbevoorradingscontracten, voorzieningen contracten, kapitaaluitrusting, en eigendoms- en leasingcontracten, ondernomen door overheden voor hun eigen consumptie. Overheidsaanbestedingen staan voor een belangrijk deel van de economie van veel landen. Momenteel, hebben een aantal overheden van WTO-leden een plurilateraal akkoord getekend over overheidsaanbestedingen. Maar vele bilaterale akkoorden bevatten voorwaarden die deze lucratieve markt reeds openen voor transnationale bedrijven.
3.3.5.1 Overheidsaanbestedingen in de EU vrijhandelsakkoorden
Volgens de EU, moeten de nieuwe vrijhandelsakkoorden met de Aziatische landen omvattend zijn en “verbeterde voorwaarden voorzien voor de handel in goederen en diensten, en bindende voorwaarden bevatten over transparantie in regelgeving in domeinen die relevant zijn voor wederzijdse handel en investeringen, waaronder … overheidsaanbestedingen”. Specifiek voor India en de ASEAN zullen voorwaarden voor openbare aanbestedingen binnen de vrijhandelsakkoorden “voorzien in een reeks bindende regels inclusief adequate transparantievoorwaarden die het opzetten van effectieve aanbestedingsproceduresystemen ondersteunen. Ze zullen ook voorzien in uitdagingsprocedures en samenwerking op het gebied van elektronische aanbestedingen. Tot zover als aangewezen zal het hoofdstuk over aanbestedingen consistent zijn met de herziene GPA. Het akkoord zal de progressieve liberalisering van de aanbestedingenmarkt voorzien op nationaal en regionaal niveau en waar toegewezen op lokaal niveau alsook op het gebied van openbare voorzieningen, in het bijzonder in prioritaire sectoren. Het doel is een geleidelijk markttoegang te bekomen op de basis van de principes van non-discriminatie en nationale behandeling”. De bewoording in het Zuid-Korea ontwerpmandaat is lichtjes anders, het feit weerspiegelend dat het land lid is van de WTO GPA. 16
Er bestaat een licht omsluierde poging om sommige ASEAN-landen een element van speciale behandeling toe te kennen:” markttoegangengagementen zullen de verschillende ontwikkelingsniveau van de ASEAN-landen in rekening nemen”. Dit weerspiegelt het feit dat 3 ASEAN-landen ‘Minst Ontwikkelde Landen’ (LDC) zijn. Een aantal ASEAN-landen heeft echter al te kennen gegeven dat ze het item helemaal niet willen onderhandelen. Gelijkaardige voorwaarden aan deze die opgenomen zijn in de ontwerpmandaten voor India en ASEAN zijn ook opgenomen in de Latijns-Amerikaanse vrijhandelakkoorden die de EU momenteel plant. Van de potentiële nieuwe vrijhandelsakkoorden (met ACP-landen, Mercosur, India, Zuid-Korea, ASEAN, Andes Gemeenschap en Centraal-Amerika), is enkel Zuid-Korea lid van de GPA. Het is duidelijk voor de andere landen dat elk akkoord over overheidsaanbestedingen in een vrijhandelsakkoord verder zal moeten gaan dan het WTO GPA akkoord, hetwelk ze besloten niet te ondertekenen. Toestemmen met overheidsaanbestedingen in vrijhandelsakkoorden zal partijen vastleggen aan bindende voorwaarden die belangrijke ontwikkelingsimplicaties hebben. 3.3.5.2 Overheidsaanbestedingen in het EU-India vrijhandelsakkoord Het HLTG-rapport zet hier als doel: “een open en competitieve offerteprocedure die de openbare autoriteiten toestaat het beste goed te krijgen voor hun geld”. Voor de EU is een vrijhandelsakkoord met India onbespreekbaar als overheidsaanbestedingen geen hoofdstuk krijgen in de onderhandelingen. Ook hier is het argument weer dat deze aanbestedingen een te groot deel van de economie zijn om ze te kunnen negeren. De Indische onderhandelaars hebben echter nog geen enkel voorstel in deze kwestie voorgelegd. Ze hebben al aangegeven dat overheidsaanbestedingen voor hen absoluut geen prioriteit zijn en ze misschien ook niet bespreekbaar zijn. Bovendien beweren de Indische onderhandelaars geen mandaat te hebben om over overheidsaanbestedingen te praten. ‘Public Procurement’ is in India immers gedecentraliseerd en elke deelstaat heeft zijn eigen regels. Het liberaliseren van overheidsaanbestedingen beperkt ook de Indische beleidsruimte. India heeft haar overheidsaanbestedingen in het verleden vaak gebruikt om bepaalde sectoren of bedrijven of zelfs achtergestelde bevolkingsgroepen een boost te geven door hen opdrachten toe te wijzen. Door de vrijmaking van de overheidsaanbestedingen zal dit ontwikkelingsinstrument voor de Indiase overheid wegvallen.
3.3.6 Technische regelgeving De term ‘technische regelgeving’ beslaat 2 domeinen: ‘Technical barriers to trade’ en ‘Sanitary and Phytosanitary standards’ 3.3.6.1 Technical barriers to trade Volgens de Europese Commissie: “De geleidelijke vermindering van de tarifaire barrières voor handel ging samen met een verhoging van het aantal maatregelen die technische obstakels creëren voor handel, zoals regels over verpakkingen en labels en conformiteitswaarderingsprocedures… Ze worden soms misbruikt om protectionistische barrières op te trekken rond lokale markten.”
17
“De EU heeft geen significante voorwaarden over TBT’s in haar vrijhandelsakkoorden.” De inclusie van technische regels in vrijhandelsakkoorden dient om “de handel in goederen te verhogen en te faciliteren door het elimineren en voorkomen van onnodige handelsbarrières ondertussen rekening houdend met … het principe van non-discriminatie, binnen de betekenis van het WTO-akkoord over TBT’s.” Dit wordt waarschijnlijk de template voor alle nieuwe vrijhandelsakkoorden. Het doel voor de nieuwe vrijhandelsakkoorden zal zijn om voorwaarden op te nemen over het aannemen van internationale standaarden en het stroomlijnen van de vereisten voor testen.” Dit ligt in de lijn van andere conclusies: omdat wederzijdse erkenning van de EU standaarden en de invoering ervan zo veel problemen heeft veroorzaakt, “is het in de toekomst waarschijnlijk dat de EU evenveel de nadruk zal leggen op het gebruik van de overeengekomen internationale standaarden als op wederzijdse erkenning in vrijhandelsakkoorden”. Het akkoord over ‘Technical Barriers to Trade’ (TBT) is één van de 29 individuele wetteksten van het WTO-akkoord dat leden verplicht te verzekeren dat technische regelgeving, vrijwillige standaarden en conformiteitswaarderingsprocedures geen onnodige obstakels vormen voor handel. Het verplicht WTO-leden aangewezen internationale standaarden te gebruiken in hun technische regelgeving, die voornamelijk door industrieën uitgezet zijn. Onder dit akkoord moeten overheden het WTO secretariaat inlichten over elke mogelijke nieuwe maatregel, inclusief informatie over de doelen van en de omstandigheden achter de maatregelen en de producten die eronder vallen. Dit stelt de maatregelen open voor commentaar en wijzigingen door andere WTO-leden. 3.3.6.2 Sanitary en Phytosanitary standards Sanitaire en fytosanitaire standaarden (SPS) krijgen steeds meer aandacht binnen het kader van internationale handel. SPS maatregelen zijn bedoeld om te verzekeren dat invoer de nationale gezondheid en veiligheid niet ondermijnt. Beperkingen ontworpen om de lokale veiligheidsstandaard hoog te houden kunnen echter misbruikt worden als vermomd protectionisme. Dit risico wint aan belangrijkheid omdat tarieven als traditionele protectionistische maatregelen behandeld worden door de WTO verminderingsengagementen. Tegen deze achtergrond, trachten internationale akkoorden over SPS het evenwicht te zoeken tussen het doel om landen de vrije keuze te geven over hun nationaal niveau van veiligheidsbescherming en het doel om eerlijke markttoegang te faciliteren. SPS maatregelen zijn kwalitatief van karakter. Hun doel is een zeker niveau van voedselveiligheid of gezondheid te voorzien dat gebaseerd is op wetenschappelijke rede. Daarom kunnen er geen voorkeursbehandelingen gegeven worden onder de vorm van gemakkelijkere of mildere vereisten voor partners van vrijhandelsakkoorden. Deze afwezigheid van mogelijke tegemoetkomingen (tot mildere behandeling) is een kenmerk dat SPS voorwaarden onderscheidt van kwantitatieve landbouwvoorwaarden. 3.3.6.3 Technische regelgeving in de EU vrijhandelsakkoorden Als de definities van normen en standaarden bepaald is door de superieure WTO regels, focussen bilaterale akkoorden vooral op procedurele kwesties. In dit licht is een gemeenschappelijk kenmerk van alle EU vrijhandelsakkoorden die hier besproken worden hun nadruk op het faciliteren van de invoering van de WTO SPS voorwaarden. Dit wordt op 2 manieren gedaan: •
Een consistente invoering aanmoedigen van WTO SPS maatregelen door een gemeenschappelijke interpretatie van de bestaande WTO voorwaarden na te streven. 18
•
Harmonisering van de standaarden, door een consistentie met de WTO standaarden en voorwaarden over wederzijdse herkenning.
De vrijhandelsakkoorden verschillen op 4 aspecten: •
De mate waarin ze de WTO regels bevestigen.
•
De nadruk op samenwerking rond SPS maatregelen.
•
Het opnemen van een algemene uitzonderingsclausule vergelijkbaar met GATT art. 20.
•
Het specificeren van technische bijstand in SPS kwesties.
Enkel heel uitzonderlijk bevatten de akkoorden individuele voorwaarden die verder gaan dan de WTO SPS engagementen. Deze gaan over een beperkt aantal productspecifieke supplementen, procedurele voorwaarden over vastgelegde tijdsschema’s of beslissingsprocedures, gelijkwaardigheidvoorwaarden, en soms specifiek benadrukte doelen. De expliciete bevestiging van de WTO engagementen over SPS maatregelen is niet enkele een formeel element. Het verhoogt ook de flexibiliteit van de partijen in het geval van meningsverschillen. De partijen hebben de mogelijkheid conflicten te beslechten ofwel volgens de conflictprocedures van het specifieke vrijhandelsakkoord ofwel volgens de WTO conflictbeslechtingsprocedures (dispute settlement mechanism). 3.3.6.4 Technische regelgeving in het EU-India vrijhandelsakkoord De EU vraagt vooral meer duidelijkheid in verband met de Indische regelgeving over Sanitaire en fytosanitaire maatregelen. Ze willen dat er consequenter gebruik gemaakt wordt van houdbaarheidsdata op de Indische voedselproducten, dat er verplichte certificaten komen voor bepaalde producten en garanties voor dierenwelzijn in de productie en de testfase. Ze vragen ook een prioritair consultatierecht wanneer India nieuwe maatregelen invoert. De Indiërs klagen dan weer net over te hoge eisen in verband met voedselveiligheid en technische productiestandaarden. Volgens hen zijn hun producenten niet meer concurrentieel als ze aan alle Europese voorwaarden moeten voldoen.
3.3.7 Intellectuele eigendomsrechten Intellectuele eigendomsrechten (Intellectual Property Rights = IPR) zijn een economische en politieke kwestie voor transnationale ondernemingen in het bijzonder en overheden van geïndustrialiseerde landen in het algemeen. IPR’s zijn de sleutelkarakteristieken geworden van de zogenaamde “kenniseconomie”. IPR’s zijn artificiële monopolierechten voor tastbare goederen en diensten: methoden om zaken te doen over het internet, handelsmerken, computerprogramma’s, ontwerpen, verwerkingsprocessen, samenstellingen van geneesmiddelen of types rijst. Ze geven IPR eigenaars het recht te voorkomen dat iemand hun ‘creatie’ namaakt of gebruikt. Zodoende geven ze bedrijven een direct instrument om een deel van de markt te controleren, om concurrentie te weren en territoria af te bakenen. Dat is waarom ze gezien worden als een doorn in het oog van het vrijhandelsdogma. Het zijn protectionistische barrières voor ondernemingen, bepaald door overheden 19
De grote bedrijven zien het vandaag echter anders. Ze proberen iedereen ervan te overtuigen dat zonder monopolies er geen innovatie zal zijn. Delen zou moeten verbannen worden, kapitalistische handel gebaseerd op exclusieve private eigendom zou de norm moeten zijn. Historisch gezien hebben landen IPR beleid altijd gebruikt als een strategisch instrument om toegang te krijgen tot kennis en om technologische deskundigheid te ontwikkelen. Al die flexibiliteit wordt vandaag de dag doelbewust ondermijnd. Nu worden landen verplicht dezelfde IPR richtlijnen te gebruiken als is essentie de VS en de EU. Dit gebeurt door multilaterale fora zoals de WTO en de World Intellectual Property Organisation. Maar het gebeurt ook via unilaterale bilaterale en regionale akkoorden. Door vrijhandelsakkoorden, bilaterale investeringakkoorden (BIT) en andere vormen van directe akkoorden tussen landen, dringen de VS en de EU erop aan dat het partnerland hun standaarden van IPR bescherming overneemt en bekrachtigd. Voor vele landen en veel mensen zijn deze voorstellen niets minder dan revolutionair. Want het betekent dat ze: •
hun bescherming voor geneesmiddelen met een handelsmerk moeten uitbreiden en parallelle invoer moeten beperken, wat de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van generische geneesmiddelen hindert.
•
Planten en dieren beginnen patenteren, wat betekent dat landbouwers geen zaden meer mogen bewaren, geen vis of vee meer kweken.
•
Verwijderen van schermquotas die zorgen voor een voorkeur voor het tonen van locale films.
•
Computersoftware beginnen te patenteren, in het nadeel van lokale programmeurs en de creatieve ‘open source’ beweging die momenteel overal ter wereld verschijnt als een goedkoper alternatief voor Microsoft.
•
De copyright bescherming uitbreiden, wat nu reeds serieuze problemen veroorzaakt voor studenten, bibliotheken, en onderwijsinstellingen.
•
De piraterij van populaire goederen aanpakken zoals van digitale producten, kledij en muziek.
•
Van IPR overtredingen criminele misdrijven maken, ook al is IPR een deel van de burgerlijke wetgeving.
•
…
De sleutelidee is dat transnationale conglomeraten de monopolies in handen zouden moeten hebben. We zouden hen allemaal regelmatig licenties moeten betalen voor het gebruik van hun producten en zo hun onderzoek en ontwikkelingskosten vergoeden. Vergeet alle openbare subsidies, lastenverlagingen, universiteitscontracten enzovoort die sowieso al naar hun onderzoek en ontwikkeling gaan. Piraterij is wel helemaal de andere kant op: zij stelen van ons. Ze doden onze opties en voorkomen creativiteit. Maar IPR wetten die via de bilaterale kanalen worden doorgedrukt, maken het beleid openbaar dat landen hun transnationale bedrijven moeten beschermen, de echte piraten.
3.3.7.1 IPR in EU vrijhandelsakkoorden Vorige EU vrijhandelsakkoorden hebben getracht een definitie te gebruiken voor de reikwijdte van intellectuele eigendommen die breder is dan diegene die gebruikt wordt in het TRIPS20
akkoord. Ze bevat kwesties zoals traditionele kennis, genetische bronnen, niet-originele databases. De eerste 2 van deze kwesties zijn domeinen waar ontwikkelde landen een offensieve interesse hebben en daarom in het gewenst dat ze opgenomen worden, terwijl de bescherming van databases bekritiseerd wordt als bescherming van investeringen i.p.v. creativiteit of origineel werk. Vrijhandelsakkoorden hebben ook al algemene verklaringen bevat over het gewenste niveau van bescherming die de partijen vooropstellen te bereiken. Ze hebben gevarieerd van eenvoudig “aangewezen en effectief” tot “hoogste internationale standaarden” of, op zen striktst, “naderend naar de standaarden van de Europese Gemeenschap”. Deze verklaringen lijken echter verklarend van natuur. Eind 2006 veranderde de strategie van de Europese Commissie naar: •
Zoeken naar volledige implementatie van het TRIPS-akkoord (met het respecteren van de overgangsperiodes).
•
Afdwinging van de rechten promoten.
•
Samenwerking met ontwikkelingslanden voor de implementatie en de afdwinging.
•
Verzekeren dat IPR ondersteunend zijn voor de openbare gezondheid, innovatie en overdracht van technologie.
•
De bescherming voor ‘geographical indications’ verhogen.
Geographical indications: plaatsnamen of woorden geassocieerd met een plaats die gebruikt worden om producten te identificeren die een bepaalde kwaliteit, reputatie of andere karakteristieken hebben omdat ze afkomstig zijn van die plaats. Vb: champagne, parmaham, portowijn, …
3.3.7.2 IPR in het EU-India vrijhandelsakkoord De EU eist hier effectieve mechanismen om de bescherming van Intellectuele eigendomsrechten af te dwingen zodat aan de bepalingen van het WTO TRIPS-akkoord voldaan wordt. (Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights) Beide partijen zijn voorstander voor een betere bescherming van de ‘geographical indications’. Zo kan men voorkomen dat er Parmaham of Portowijn in India wordt geproduceerd of andersom Basmatirijst in Europa.
3.3.8
Concurrentiebeleid
Concurrentiebeleid (competition policy) is een relatief nieuw item in internationale handelsakkoorden. Het maakte een opgang als antwoord op de erkenning dat internationale handel zowel een omgeving als kansen voor bedrijven kan creëren zich te engageren voor anti-competitief gedrag. Door de afwezigheid van een effectief concurrentiebeleid, kunnen lokale bedrijven samenzweren om buitenlandse concurrenten uit hun markten te houden, de facto de voordelen van open makten blokkeren. Op Gelijkaardige wijze kunnen uitvoerende bedrijven hun dominante positie in verschillende buitenlandse markten misbruiken door die markten onderling te verdelen. Samenzweringen, fusies en opkopingen (inclusief die tussen 21
buitenlandse en lokale bedrijven) kunnen ook de concurrentie op de internationale markt verminderen. Een andere kwestie is die van de openbare (staats-) hulp of speciale behandeling om de prestaties te verbeteren van lokale importcompetitieve bedrijven of de positie van lokale uitvoerende bedrijven. Zulke subsidies kunnen gezien worden als concurrentieverstorend en kunnen daarom opgenomen worden in concurrentievoorwaarden van handelsakkoorden. Geen enkel kader over concurrentiebeleid werd tot nu toe ontwikkeld in een GATT/WTO akkoord. Door het falen van de 5de Ministeriële Meeting in Cancún in september 2003 rezen er serieuze twijfels over verdere multilaterale onderhandelingen rond concurrentiekwesties. De afwezigheid van een dergelijke regelgeving op het multilaterale niveau lijkt de inclusie van concurrentievoorwaarden in bilaterale handelsakkoorden steeds meer aan te moedigen. 3.3.8.1 Concurrentie in de EU vrijhandelsakkoorden Alle recente vrijhandelsakkoorden die afgesloten werden door de EU bevatten voorwaarden rond concurrentiekwesties, zij het in zeer verschillende graden van detail. De akkoorden specificeren dat, voor zover het anticompetitieve praktijken tussen de partijen betreft, samenwerking, consultatie en/of wederzijdse erkenning van concurrentieautoriteiten de voordelen van een akkoord moeten beschermen door deze praktijken tegen te gaan. De precieze inhoud van de concurrentie voorwaarden in de akkoorden lijkt sterk verwant met de graad waarin de handelspartners van de EU al lokale concurrentie wetgeving hadden toen het vrijhandelsakkoord werd getekend. De akkoorden met Chili en Mexico bevatten duidelijke voorwaarden die de respectievelijke concurrentie autoriteiten van de partijen erkennen. ZuidAfrika zat nog in het proces van het implementeren van haar concurrentiewetgeving toen het vrijhandelsakkoord met de EU tekende, en dit is weerspiegeld in het hoofdstuk over concurrentie. Uiteindelijk verplichten sommige van de Euro-Mediterraanse Associatieakkoorden (de zogenaamde MED-akkoorden) de partners om concurrentiewetgeving te implementeren die vergelijkbaar is met die van de EU. 3.3.8.2 Concurrentie in het EU-India vrijhandelsakkoord Het HLTG-rapport zegt hierover: “om te verzekeren dat de winsten van de liberalisering niet ondermijnd worden door anticompetitief gedrag en dat de markttoegang echt is en niet theoretisch”. Beide partijen tonen zich voorstander van een nauwere samenwerking hieromtrent. India blijft echter sterk gekant tegen de hoge landbouwsubsidies in de EU. 3.3.9
Dispute settlement (conflictbeslechting)
De regelingen voor het beslechten van conflicten tussen partners behoren tot de elementen die een algemene geloofwaardigheid geven aan een internationaal akkoord als instrument dat effectief kan afgedwongen worden. In handelsakkoorden kan een effectief conflictbeslechtingsmechanisme helpen aantonen dat de partijen geëngageerd zijn voor de overeengekomen eliminatie van de handelsbarrières, en dat ze niet hun toevlucht zullen zoeken tot unilaterale acties die in overtreding zijn met het akkoord. Meer zelfs, als de partijen van een akkoord ongelijke partners zijn in termen van politieke en economische macht, kan een goed conflictbeslechtingsmechanisme voorkomen dat conflicten opgelost worden langs de politieke en economische lijnen. Een effectief uitgevoerd en erkend conflictbeslechtingsmechanisme kan ook helpen om duidelijkheid te krijgen over de interpretatie en reikwijdte van bepaalde termen en omstandigheden van een akkoord, wat leidt tot een meer coherente implementatie, zoals geïllustreerd door de ontwikkeling van het multilaterale handelssysteem. 22
Voorwaarden voor conflictbeslechting hebben in essentie 2 doelen. Ze moeten ten eerste de partijen afschrikken het akkoord te overtreden. Dit is waarschijnlijk het geval als de politieke en economische kosten van het verbreken van het akkoord hoger ingeschat worden dan de voordelen ervan. Ten tweede moeten de voorwaarden voorkomen dat, moest er een conflict ontstaan rond een mogelijke overtreding, de betrokken partijen onmiddellijk teruggrijpen naar protectionistische tegenmaatregelen. In plaats daarvan moet een goed conflictbeslechtingsmechanisme consultatie en arbitrage toestaan, en verzekeren dat sancties alleen gebruikt worden als allerlaatste maatregel. Voor een groot stuk bepaald de architectuur van een conflictbeslechtingmechanisme of het effectief is of niet. Zowel de kosten als de potentiële baten van het meegaan in een conflictbeslechtingsprocedure zijn belangrijke elementen die de effectiviteit bepalen. Een te lange procedure kan de aanklager afschrikken om zijn zaak verder dan de consultatiefase te brengen. De reikwijdte van conflictbeslechting is ook belangrijk: als een handelsakkoord bepaalde handels- of handelsgerelateerde voorwaarden uitsluit van de bepalingen van het conflictbeslechtingsmechanisme, wordt de geloofwaardigheid van deze voorwaarden ondermijnd. Als een zaak ter arbitrage wordt gebracht, is het cruciaal dat alle partijen de finale beslissing van de bemiddelaars erkennen en dat er wettelijke middelen beschikbaar zijn om de beslissing af te dwingen. De meeste voorwaarden over conflictbeslechting in internationale akkoorden zijn geëvolueerd doorheen de tijd. Met de oprichting van de WTO na de Uruguay Ronde, werden de GATT conflictbeslechtingsvoorwaarden vervangen door meer specifieke en transparante WTO regels en een nieuw Conflictbeslechtingslichaam, wiens beslissingen direct afdwingbaar zijn. Substantieel geënt op het WTO-model, hebben recente bilaterale akkoorden steeds gedetailleerdere voorwaarden over conflictbeslechting opgenomen. Deze ontwikkeling is duidelijk merkbaar in de conflictbeslechtingsvoorwaarden van de recente handelsakkoorden door de Eu afgesloten met derde landen. 3.3.9.1 Conflictbeslechting in de EU vrijhandelsakkoorden Een vergelijking van de verschillende handelsakkoorden die recent door de EU werden afgesloten toont dat tot vandaag ze geen enkel standaard conflictbeslechtingsprocedure bevatten. De akkoorden getekend met 7 Mediterraanse landen, Zuid-Afrika, Mexico en chili verschillen erg van elkaar zowel in de reikwijdte als de inhoud van hun respectievelijke conflictbeslechtingsvoorwaarden. De reikwijdte van deze voorwaarden lijken verwant te zijn aan de graad waarin de akkoorden andere kwesties bevatten. De MED-akkoorden missen substantiële voorwaarden over investeringen, standaarden, markttoegang voor landbouwproducten en in overeenstemming hiermee bevatten ze ook zeer beperkte voorwaarden over conflictbeslechting. Het ‘Trade and Development Agreement’ met ZuidAfrika is breder in reikwijdte dan de MED-akkoorden, en dit is weerspiegeld in het hoofdstuk over conflictbeslechting, die duidelijkere procedures beschrijft. Tenslotte, gaan de akkoorden met Mexico en Chili verder in het beperken van de tolerantie voor partijen om af te wijken van de akkoorden. In het bijzonder heeft het handelsakkoord met Chili, dat de EU beschouwt als het meest innovatieve en ambitieuze resultaat ooit door de EU onderhandeld, een sterke en gedetailleerde institutionele structuur geïnstalleerd om conflicten te voorkomen of te beslechten tussen de partijen.
4 De impact 4.1 De verschillende studies en resultaten Twee economische impactanalyses in opdracht van de EU werden al gepubliceerd. In de veronderstelling dat de Doha Development Round zal beëindigd worden gebruiken ze 23
verschillende modellen en scenario’s. De impactanalyse van CEPII-CIREM komt tot de conclusie dat: •
Het openen van India meer uitgesproken zal zijn dan dat van de EU omwille van de initiële hoge bescherming in India.
•
De Indische uitvoer van goederen zal stijgen, maar textiel, leer en kleding zullen de bulk van de uitvoer vormen.
•
Voordeel voor India zal zich alleen voordoen in het geval van voldoende liberalisering van de diensten.
•
EU-uitvoer naar India zal verviervoudigen. Het EU-aandeel in de Indische markt zal meer stijgen dan het Indische aandeel in de Europese markt.
De belangrijkste bevindingen of aanbevelingen van de kwalitatieve analyse door CARIS/CUTS zijn: •
De winsten zullen hoger zijn naarmate de integratie dieper is, bijv. meer buitenlandse directe investering zal de transfer van technologie en de productiviteit en de specialisatie verhogen. (ondiepe integratie betekent de verwijdering van tarief barrières, waar diepe integratie verwijst naar de eliminatie van regulerende nontarifaire barrières)
•
De liberalisatie van de dienstenmarkt is extreem belangrijk voor beide handelspartners, bijv. markttoegang tot IT- en telecomdiensten.
•
Om diepe integratie te bekomen moet India haar standaarden aanpassen aan de internationale normen, en de transparantie en ‘national treatment’ verbeteren.
De taal van handelsonderhandelingen plaatst de nadruk op gemeenschappelijke interesses en waarden, wederzijdse voordelen en op partnerschap. De recente documenten weerspiegelen Indiase opkomende economische macht en benadrukt de gemeenschappelijkheden van de twee partijen als de twee ’grootste democratieën in de wereld’, ‘natuurlijke partners’, ‘twee wereldreuzen’ en ‘wederzijds belangrijke zakenpartners en bondgenoten op het wereldpodium’. Nochtans ziet de verwachte uitkomst van het vrijhandelsakkoord er redelijk asymmetrisch uit: een ongelijke relatie ondermijnt de handelsdynamiek omwille van het feit dat India slechts 10de staat op de lijst van EU handelspartners, terwijl de EU Indiase belangrijkste handelspartner is. India zal meer moeten openen dan de EU, snijden in tarieven en verminderen van protectionistische maatregelen. Er wordt verwacht dat Indische exporteurs hun uitvoer naar EU27 kunnen verhogen met 19% terwijl de FTA de Europese uitvoer naar India zou verhogen met 57%.
5 Civiele maatschappij Hieronder lijst ik enkele initiatieven uit de Europese en Indische civiele samenleving op. Het S2B-netwerk is een netwerk van Europese organisaties die werken rond iberalisering van handel in het algemeen en 1 of meer bilaterale handelsakkoorden specifiek. Ze wisselen informatie en ervaringen uit, maar werken ook aan een gezamenlijke strategie om deze vrijhandelsakkoorden aan te pakken. S2B (www.S2Bnetwork.org) is de Europese tak van het mondiale netwerk Our World Is Not For Sale (www.ourworldisnotforsale.org). Het Centre for Education en Communication (CEC) in India is momenteel een eerste Ronde Tafel aan het voorbereiden met alle belanghebbenden uit de Indische civiele samenleving. 24
Omdat ze door de overheid niet geïnformeerd worden over of betrokken worden bij de onderhandelingen wil CEC die rol als het ware op zich nemen. De Indische civiele samenleving is erg actief maar vooral bezig met problemen aan de basis. CEC wil nu starten met een gezamenlijke strategie tegen de vrijhandelsakkoorden die vaak mee aan de oorzaak liggen van de problemen aan de basis. Het nog niet helemaal duidelijk welke de exacte impact zal zijn op bepaalde sectoren of bevolkingsgroepen. Wat zal de gewone Indische en Europese burger nu voelen van een EUIndia vrijhandelsakkoord? Om op zulke vragen een antwoord te kunnen bieden is er verder onderzoek nodig. Daarom zijn zowel ActionAid als Traidcraft gestart met eigen sectorale casestudies van de impact van het EU-India vrijhandelsakkoord. De resultaten worden begin 2009 gepubliceerd.
Bronnen CARIS/CUTS (2007): Qualitative analyses of a Potential Free Trade Agreement Between the European Union and India. http//trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2007/tradoc_135101.pdf CEPII-CIREM (2007): Economic Impact of a Potential Free Trade Agreement (FTA) Between the European Union and India. http.//trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2007/tradoc_.pdf Recommendations from the Commission to the Council to negotiate a free trade agreement with India on behalf of the EU and its member states, Draft Negotiating mandate, 2006 European Commission (2006): Global Europe: Competing in the world. A contribution to the EU’s growth and jobs strategy War on wat (2008):Global europe, the eu double attack on developing countries and the European social model Wide (2007): Economic growth without social justice: EU-India trade negotiations and their implications for social development and gender justice Marc Maes (2007): The EU appraoch to bilateral negotiations: A snapshot ActionAid, Christian Aid, Oxfam (2008): EU FTA Manual: Briefing 1-8 www.bilaterals.org European Commission (2006): The European Union and India: A strategic Partnership for the 21st century. www.ec.europa.eu
25