Voorstelling VE085 Kort Verblijf Cardiologie
Versiedatum: 09/08/2011
2/14
1 VERWELKOMING U loopt stage op KORTVERBLIJF CARDIOLOGIE. Wij willen ons allen engageren om u te ondersteunen bij uw opleiding en uw stageperiode zo boeiend mogelijk te maken. Wij moedigen u aan om zelf initiatieven te nemen zodat u op relatief korte tijd heel wat rijke verpleegkundige ervaringen opdoet. Kristien Van Hauwaert en Katelijne Achtergaele zijn uw stagementoren. We rekenen op een vlotte samenwerking. Lees aandachtig het introductieverslag. Is het je eerste stage in Sint - Jan, lees kan ook de informatiemap over het ziekenhuis. Noteer eventuele vragen of onduidelijkheden. Onder andere om deze te bespreken en voor praktische afspraken, neem je contact op met de stagedocent één week voor de start van de stage!! De eerste stagedag word je om 13.30 uur in de dienstkamer van VE 85 verwacht, tenzij anders doorgegeven. Breng je geneeskundig attest, de administratie i.v.m. stage (ingevuld begeleidingsfiches, …) en hangslot voor de kleedkamer mee. (enkel studenten HBOV) De werkpostfiche VE 85 moet gelezen zijn. Print uit en breng mee op stage: o 7 terminologie en afkortingen o 8 doelstellingen en leermomenten
2 BESCHRIJVING VAN DE AFDELING 2.1
KENLETTER
D, geneeskunde
2.2
ARCHITECTONISCHE INDELING
De dienst situeert zich op de 8° verdieping van het beddenhuis en telt 36 bedden. De kamernummering is van kamer 851 tot en met kamer 864 en kamer 885 en 886. Beddennummering in een tweepersoonskamer start aan de deur bed 1, aan het venster bevindt zich bed 2. In een vierpersoonskamer start de nummering aan het bed links bij het betreden van de kamer en zo verder volgens wijzerszin. Er zijn 24 bedden voorzien voor cardiologie + 8 bedden voor de dagelijkse bedwissel + 4 bedden voor het toedienen van Aredia®, Remicade®, …
2.3
PERSONEELSSTRUCTUUR Hoofdverpleegkundige: o Luc Cornille Verpleegkundigen
Versiedatum: 01/09/2011
3/14
Hulpverpleegkundigen Logistiek assistent Kinesisten Diëtisten Medisch maatschappelijk werkers
2.4
GENEESHEREN
2.4.1
CARDIOLOGEN
2.4.2
Dr. Muyldermans Dr. Vandekerckhove Dr. Missault Dr. Dendooven Dr. Coussement Dr. Duytsschaever Prof. Dr. Tavernier Prof. + 11 externe cardiologen. RHEUMATOLOGIE Dr. Dhondt Dr. Peen
2.5
DIENSTEN WAARMEE WORDT SAMENGEWERKT Polikliniek cardiologie.
Raadpleging, echocardiografie, holtermonitoring, Tilttest, cyclo-ergometrie, pacemaker- en defibrillatoranalyses e.a.
Polikliniek hartheelkunde, oncologie, pneumologie.
Verpleegeenheid 065 (Coronary Care Unit).
Verpleegeenheid 080 (langverblijf cardio en cardiochirugie)
Cathlab (zalen 1 - 2 – 3 - 4, R.X. - Medische beeldvorming), 2 voor coronarografie en 2 voor EFO.
Laboratoria.
IsotopenlaB: Mugascan, Mibiscan.
Apotheek.
Hartrevalidatie
3 DAGINDELING
06.30 uur: overdracht van nachtdienst naar vroegdienst,
Versiedatum: 01/09/2011
4/14 V1: nazorg van de patiënten: EKG, nazorg punctieplaats. V2: dextrometrie, ochtendmedicatie ronddelen (de meeste patiënten nemen hun thuismedicatie zelf), onthaal, dossier opmaken en voorbereiding van de patiënten die als eerste op het programma staan. 08.00 uur:V1: toedienen van I.V., S.C. en I.M. medicatie, toedienen van insuline (Bij patiënten die nuchter gehouden worden). V2: verder onthaal van de patiënten, maaltijdbedeling, afruimen, patiënten een goede houding geven, verder afwerken van de patiënten van de vorige dag, Sheaths verwijderen (Nooit door studenten) en begeleiding naar ontslag. 08.30 uur: 15 minuten ontbijt voor personeel in de keuken, patiëntenbespreking in teamverband. 09.00 uur: onthaal van patiënten en dossier opmaken en de patiënten volledig voorbereiden voor onderzoek. 10.00 uur: controles van patiënten na onderzoek (RR, pols, punctieplaats), verzorgen van patiënten lang verblijf, utility in orde brengen, aanvullen van de tussenruimte en de dispencer voor handontsmetting aan de kamerdeur aanvullen. 11.00 uur: overdrachtmoment. 11.15 uur: dextrometrie, medicatieronde (voor patiënten die medicatie niet zelf innemen). 11.30 uur: middagmaal voor de patiënt. 12.00 uur: afruimen en patiënten een goede houding geven. 12.30 uur: overdracht van vroeg- naar laatdienst. 13.00 uur: middagtoezicht, controles van de patiënten na coronarografie en voorbereiding van patiënten voor coronarografie. 14.00 uur: koffieronde. 15.00 uur: overdracht. 15.30 uur: controle patiënten (RR, pols, punctieplaats) en namiddagverzorging. 16.30 uur: dextrometrie, medicatie en insulinetoediening. 17.00 uur: avondmaal. 17.45 uur: afruimen en patiënten een goede houding geven. 18.00 uur: korte overdracht. 18.30 uur: avondtoezicht en controles. 20.00 uur: medicatieronde (voor patiënten die medicatie niet zelf innemen). 20.45 uur: overdracht van laatdienst naar nachtdienst.
4 VAAK VOORKOMENDE AFDELING 4.1
PATHOLOGIE
OP
DE
ANGINA PECTORIS.
Bij coronaire angiopathie is er een vernauwing van één of meer takken van het kransslagaderstelsel. De hartspier krijgt onvoldoende zuurstofbevoorrading. Dit uit zich in retrosternale pijn met eventuele uitstraling en beklemmingsgevoel. Angor pectoris is een indicatie voor coronarografie. o Stabiele angor of medicamenteus controleerbare angor. o Onstabiele angor of niet voorspelbare vorm, moeilijker medicamenteus te behandelen. o Rustangor: ernstig klachtenpatroon, ook in rust.
Versiedatum: 01/09/2011
4.2
5/14
ACUUT MYOCARD INFARCT.
Bij een hartinfarct wordt de bloedtoevoer in de kransslagaders dermate belemmerd dat het spierweefsel in zuurstofnood komt, er sterven cellen af. Deze necrosezone is niet altijd even uitgebreid. In de acute fase van het infarct verblijft de patiënt op verpleegeenheid 065, de Coronary Care Unit. Na enkel dagen en wanneer de toestand gestabiliseerd is volgt een mutatie naar verpleegeenheid 080 of 085. In de week die erop volgt worden een reeks bijkomende onderzoeken gepland: echocardiografie, M.U.G.A.scan, coronarografie voor zover dit niet reeds gebeurd is in de acute fase, soms cyclo-ergometrie,… Er wordt een hartrevalidatieprogramma gestart.
4.3
HARTDECOMPENSATIE (VAAK OP LANGVERBLIJF 080).
Bij hartdecompensatie is het hartdebiet ontoereikend, m.a.w. de pompfunctie van het hart laat het afweten. Deze patiënten worden een „bekende gezichten op de afdeling‟. Naarmate de decompensatie toeneemt wordt de patiënt regelmatiger opgenomen. Een duidelijke parameter voor hartfalen is het resultaat van de M.U.G.A.scan. De normaalwaarde van de ejectiefractie is hoger dan 55%. Hoe lager het resultaat, hoe zwakker de pompfunctie. Typische observatiepunten bij dergelijke patiënten zijn: o gewicht en diurese o bloeddruk o ademhaling (dyspnoe) o oedemen in de onderste ledematen.
4.4
HARTRITMESTOORNISSEN.
Er is sprake van een ritmestoornis bij abnormale frequentie (tachycardie, bradycardie of afwisselend beide) en/of bij onregelmatigheid van prikkeling en samentrekking van de hartspier. Bij deze patiënt wordt de telemetrie gebruikt. Een zendertje op de borst van de patiënt stuurt alle gegevens door naar een centrale monitor in de dienstkamer en naar de monitorcentrale op verpleegeenheid 065. Door Electrofysiologisch Onderzoek of E.F.O. kunnen een aantal ritmestoornissen opgespoord of uitgelokt worden (ventrikeltachycardie, flutter,…). Hiervoor wordt langs veneuse weg een hartcatheterisatie uitgevoerd. Vaak volgt dan een ablatie. Hierbij worden cellen uit de pathologische geleidingsbanen thermisch behandeld. Sommige procedures worden onder narcose verricht (A.F. Ablatie).
4.5
SYNCOPE.
Deze wordt vaak veroorzaakt door een langdurige pauze van de hartslag. Holtermonitoring of telemetrie kan duidelijkheid brengen over de aard van de ritmestoornis en de noodzaak van pacemakerimplantatie.
4.6
INTOXICATIE.
Digitalisintoxicatie.
4.7
KLEPLIJDEN.
Het slecht functioneren van één of meerdere van de vier hartkleppen door vernauwing, verkalking, scheuren, besmetting heeft een nefaste invloed op de hartwerking maar mogelijks ook op andere organen. De bedoeling van de operatie is het opheffen van klachten van hartdecompensatie (kortademigheid).
Versiedatum: 01/09/2011
6/14 De afwijkingen komen vooral voor ter hoogte van de mitralisklep, de aortaklep en de tricuspidalisklep. Als behandeling wordt er een nieuwe klep ingeplant. Dit kan zijn: o bioklep (= varkensklep, pericard van een rund) o mechanische klep o homograft (van een donor). Patiënten, opgenomen voor een klepoperatie, verblijven op VE 080. Bij het inplanten van een mechanische klep heeft het bloed de neiging om t.h.v. deze klep te blijven staan en zo de kans te geven op trombusvorming. Om dit te voorkomen worden er anticoagulantia toegediend (Marcoumar®, Marevan®, Sintron®). Bij deze patiënt wordt regelmatig de stolling gecontroleerd.
5 KORT VERBLIJF CARDIO Het kortverblijf cardio is een autonome eenheid waar patiënten gepland en selectief worden opgenomen en kunnen verblijven om er een cardiologisch onderzoek of een behandeling te ondergaan. Na een korte intense verpleging volgt een begeleid ontslag. Het kort verblijf is geopend van maandag 07.00 uur u tot zaterdag 12.30 uur. Eigen aan deze afdeling is de grote turnover. Het sleutelwoord bij de verpleeg-kundige organisatie is dan ook „anticipatie‟ of „het werk voor zijn‟. In rustige momenten worden piekmomenten voorbereid. Over o.a. volgende onderzoeken of behandelingen krijg je info via Intranet of in een map die je bezorgd wordt door je stagedocent: o Coronarografie o P.T.C.A. of ballondilatatie of dotterbehandeling o E.F.O. met ev. ablatie o Pacemakerimplantatie o Defibrillatorimplantatie o P.F.O.-sluiting o A.F. Ablatie Schematisch overzicht van opname, verblijf en ontslag: De patiënt neemt ev. eerst plaats in de wachtzaal en wordt dan naar de kamer begeleid. De verpleegkundige geeft de patiënt praktische informatie: toilet, oproepsysteem, telefoongebruik, kast, en laat de patiënt dan plaats nemen aan tafel. In de kamer wordt een anamnese afgenomen en het dossier ingevuld. o Vignetten (25) worden uitgeprint. o Komt de patiënt van thuis of ander ziekenhuis. o Diabetespatiënt? o Medicatie ingenomen (behalve orale antidiabetica of insuline)? o Anticoagulantiatherapie? o Allergie? o Laboresultaten o ECG mee?
Komt een patiënt van ander ziekenhuis hoort het volgende in het dossier: o Notering van vervoerdienst o Dubbel van de medicatielijst (op beide aftekenen wat toegediend werd). o Ontslagbrief met omslag.
Versiedatum: 01/09/2011
7/14 Het infuus 1l glucose 5 % in 0,45 % NaCL met moederleiding en verlengleiding met driewegkraantje (bevinden zich in schuif nachtkastje) wordt klaargemaakt. Een IV katheter met obturator – indien nodig gecombineerd met bloedafname – wordt ingebracht in de linker arm. Bij een mannelijke patiënt wordt, indien nodig, de arm onthaard. Bloedresultaten: PTT, ureum en creatinine moeten binnen de normale grenzen zijn. Bij diatetespatiënten: o Wordt een standorderblad klaargemaakt o Wordt de glycemie bepaald en genoteerd o Wordt infuus: glucose 5 % in 0,45 % al of niet geneutraliseerd met 8 E AR of HR. Patiënten met allergie krijgen als voorbereiding: o zyrtec®, cp o zantac®, I.V. o solu - cortef® I.V. toegediend. Bij patiënten met allergie nierfunctiestoornissen: o Wordt het infuus onmiddellijk gestart o Wordt Lysomucil® 600 mg toegediend: 2 bruistabletten onmiddellijk in te nemen en 2 bruistabletten worden klaargelegd bij de patiënt voor s‟ avonds. Bij patiënten met anticoagulatiatherapie moet deze: o Bij Marcoumar®, Marevan® en Sintrom® 5 dagen gestopt zijn, Clexane®, Fraxiparine®,…mag de zelf niet toegediend worden. Belt men van het cathlab, dan wordt aan de patiënt gevraagd om naar het toilet te gaan en een OP-hemd aan te trekken. Juwelen (uitgezonderd halsketting) en bril mogen aangehouden worden. De verbinding van de IV-katheter met de infuusleiding wordt gemaakt. Het dossier vergezelt de patiënt. Het resultaat, ev. behandeling en voorschriften i.v.m. de nazorg staan vermeld op een blad dat bij het dossier werd gevoegd. Heeft de patiënt enkel een coronarografie ondergaan: o Dan is de sheath verwijderd in het cathlab. o Noteert men tot wanneer de patiënt volledig (2u) en gedeeltelijk, ongeveer 30°, (4u) bedrust moet houden. Na die 2 uur volledige vlakke rugligging mag de patiënt eten. o De parameters (RR, pols), de insteekplaats van de sheath (zwelling, bloeding, hematoom) en de bloedcirculatie in het aangeprikte lidmaat worden de 2 uur om het uur en daarna regelmatig en volgens naadzaak goed gecontroleerd. o Bij P.T.C.A. o Is de sheath nog ter plaatse bij aankomst op de VE o De sheath wordt verwijderd indien de A.C.T. kleiner is dan 150 sec. o De patiënt mag bij aankomst op de VE in 30° rugligging en eten o Na het verwijderen van de sheath moet de 2 uur vlakke en de 4 uur gedeeltelijke bedrust respecteren o Als medicatie wordt Ticlid® of Plavix® en een lage dosis Aspirine® voorgeschreven. Die wordt aan de patiënt bezorgd.
6 DAGBEHANDELING CHEMOTHERAPIE Behandeling van reumatoïde arthritis en Ziekte van Bechterew met Remicade®, Aredia® of Mabthera® (Rituximab) I.V.
Versiedatum: 01/09/2011
8/14
7 VOORKOMENDE TERMINOLOGIE EN AFKORTIGEN OP DE VE
AB: Antibioticum
ACS: Acuut Coronair Syndroom
AFAblatie: Antrum flutterablatie
Afdrukken:Bij het verwijderen van een sheath na PTCA
ALO: Acuut longoedeem
AP: Angor Pectoris ( stabiel/in rust // onstabiel=OAP)
AS: Angio Seal
AV-blok: Atrio-ventriculaire blok
AVVZ: Arm Aan Verzadigde Vetzuren (dieet)
Bird-toestel: Toestel welke de inspiratie bij een hartpatiënt bevordert
CABG: Coronaire Arteriële Bypass Greffe
CARA: Chronische Atypische Respiratoire Aandoening
COPD: Chronic Obstructive Pulmonary Disease
Coronarografie: D.m.v. contraststof de coronaire bloedvaten zichtbaar maken; al dan niet met contrastvoorbereiding
CVC: Centraal Veneuze Catheter
Cyclo: Inspanningstest op een cyclo-ergometer (fiets)
Decompensatie: Hartfalen met oedeemvorming
Defibrillatie-implant: Chirurgische ingreep waarbij inwendige defibrillator wordt geplaatst
DES: Drug Eluting Stent (o.a. Taxol®)
Drietakziekte: Aantasting van de 3 hoofdtakken
Duplex O: Doppler Echografie van de onderste ledematen (veneus en arteriaal)
DVT: Diep Veneuze Trombose
Dyspnoe: Kortademigheid
ECG: Electrocardiogram
Versiedatum: 01/09/2011
9/14
ECG met magneet: ECG afgenomen met en zonder magneet geplaatst op de PM om het functioneren ervan te controleren
Echocardio: Weefselstructuur van het hart wordt d.m.v. ultrasone golven onderzocht (o.a. hartkleppen)
EFO: Elektrofysiologisch onderzoek; d.m.v. een elektrodekatheter worden ritmestoornissen opgespoord
Flutter: Hartritmestoornis met frequenties van 200-300/min; atriale flutter (niet levensbedreigend) en ventrikel flutter (LEVENSBEDREIGEND)
Rib-belt: Steunverband voor de thorax
RSP: Retrosternale pijn
Stent (implantatie): Behandeling onder radiologische controle van een vernauwing van een kransslagader d.m.v. een buisvorming „geweven metaaldraad‟ (semi-rigied netje)
Syncope: Bewusteloosheid
TEE: Trans Oesophagale Echografie (onderzoek gericht naar de achterkant van het hart en de hartkleppen)
VKF: Voorkamerfibrillatie – paroxysmaal VKF – VKF met snel antwoord
Hartkatheterisatie: D.m.v. contraststoffen hartkleppen onderzoeken en druk-metingen in het hart uitvoeren
ICD-implant: Implanteerbare cardioverte defibrillator
Hartinfarct: Ischemische necrose van hartspierweefsel door afsluiting van een kransslagader of een tak ervan
Longembool: Verstopping van een kleine slagader of haarvaatje door een embolus ter hoogte van de longen
Mid-care: Semi-intensieve zorgenkamer/afdeling
Mitralisklep (-insufficiëntie): Klep tussen de linker voorkamer en kamer
Muga-scan: Isotopenscan die de pompfunctie van het hart onderzoekt
NTBR: Not to be Reanimated (code 1 en 2) = D.N.R.
Pericarditis: Ontsteking van pericard of hartzakje
PFO: Patent Foramen Ovale (verbinding in de wand tussen de voorkamers)
PM – Pm-uitmeting: Pacemaker (plaatsing gebeurt in VE 065), de afstelling gebeurt door medewerkers van de firma op de consultatie
PTCA: Percutane Transluminale Coronaire Angiopplastie (d.m.v. stent)
PTCI en PTCR: Percutane Transluminale Coronaire Revascularisatie of Interventie: de termen omvatten om het even welk techniek die toegepast wordt.
Versiedatum: 01/09/2011
10/14
RF-ablatie: Wordt toegepast bij hartritmestoornissen; d.m.v. radio-frequentiegolven op de top van de katheter worden geleidingscellen of weefsel thermisch uitgeschakeld
Redo: Het heruitvoeren van een bypassoperatie
SG: Save Guard
8 DOELSTELLINGEN – LEERMOMENTEN Het volgende stappenplan maakt duidelijk wat van jou verwacht wordt op professioneel en op organisatorisch vlak. Stappen die aangeduid worden met ** zijn voor tweedejaars studenten van toepassing, met *** voor derdejaarsstudenten. Overloop na 14 dagen het stappenplan opnieuw en bespreek je onzekerheden met je docent, mentor of met de hoofdverpleegkundige. Duid aan wat je bereikt hebt. Persoonlijke en variabele doelstelling afhankelijk van jouw eigen leerproces werden niet in deze lijst opgenomen.
9 PROFESSIONELE KENNIS EN VAARDIGHEDEN (COPIEER DIT BLAD EN BRENG DIT MEE).
Weten waar de reanimatiekar staat en inhoud kennen.
Basisreanimatietechnieken kennen.
De basisparameters voor cardio kennen, kunnen meten en observeren en weten waar te rapporteren.
Hulp kunnen bieden bij het klaarzetten en ronddelen van medicatie.
I.V. katheter kunnen plaatsen en infuus kunnen klaarmaken en toedienen.
Standaardbloedafnames kennen, kunnen klaarleggen en uitvoeren.
Wondverzorging na pacemakerimplantatie kunnen uitvoeren.
Telemetrie kunnen aanleggen en doorbellen 3069.
E.C.G. kunnen nemen.
Weten dat bij een patiënt met toenemende angorklachten er steeds en onmiddellijk een verpleegkundige moet verwittigd worden; dat er steeds een E.C.G. genomen wordt; een staflid of Dr. assistent verwittigd wordt en 5 mg Cedocard® S.L. mag worden toegekend tenzij bij gekende aortastenose (gevaar voor bloeddrukval).
Arteriële punctieplaats kunnen observeren (rapportage).
Weten hoe je een arteriële/veneuze bloeding afdrukt en dit manueel kunnen uitvoeren.
Einde stageperiode:
Versiedatum: 01/09/2011
11/14
De meest courante groepen cardiomedicatie kennen. (zie lijst).
Een patiënt kunnen voorbereiden voor coronaro, P.T.C.A., E.F.O.
Medicatie voor spuitpomp onder begeleiding kunnen klaarmaken (zie tabellen).
Spuitpomp kunnen installeren onder begeleiding.
Een lijktooi kunnen uitvoeren.
Procedures in het cathlab meegevolgd hebben (coronarografie, P.T.C.A., EFO).
Plaatsen van een pacemaker bijgewoond hebben.
Chemoschema gevolgd hebben.
Crashkaart gelezen hebben.
Aanprikken van een poortcatheter gezien hebben
De patiënt kunnen informeren en geruststellen voor het onderzoek.
De taak van de verpleegkundige bij defibrillatie kennen.
Indien M.V.G.-registratie: deze kunnen uitvoeren.
Kennis en vaardigheden op organisatorisch vlak.
Wegwijs op dienst.
Programma “ verpleegeenheden” op P.C. kennen en kunnen gebruiken.
Vignet uitprinten.
Laboresultaten kunnen opvragen.
Procedures en verpleegplannen kunnen opvragen.
10 SPECIFIEKE VERZORGING.
AFSPRAKEN
EN
TIPS
VOOR
10.1 ALGEMEEN Kijk voor de verzorging steeds het dossier in. Observeer uw patiënt grondig en systematisch. Voer de parametercontrole nauwkeurig uit (pols, bloeddruk, temperatuur, gewicht,..). Na de zorg wordt steeds gerapporteerd in het verpleegdossier en indien nodig mondeling. Pas de handhygiëne (handwassing en ontsmetting) strikt toe om kruisinfectie te voorkomen. Orde in de subutility behoort tot de nazorg. Giet wasbekkens en bedpannen steeds in de slokop en niet in de gootsteen. Vul aan waar nodig. In verband met de maaltijden zijn er volgende aandachtspunten.
Versiedatum: 01/09/2011
12/14
Vraag steeds de naam van de patiënt. Ga na of de patiënt nuchter moet blijven. Controleer of de patiënt een aangepast dieet krijgt. Controleer bij het afdienen of de medicatie ingenomen werd. Rapporteer zo nodig of de patiënt iets gegeten heeft.
10.2 CARDIOLOGIE Bij hartpatiënten moeten zeer goed het ritme en de regelmaat van de pols gecontroleerd worden. Tevens moet er aandacht zijn voor angor pectoris. Onwel worden, pijnklachten, kortademigheid, bloeddrukwijzigingen, verminderd bewustzijn, bloeding, … moeten steeds gemeld worden aan de hoofdverpleegkundige of verantwoordelijke. Voor de aandachtspunten bij coronarografie en P.T.C.A. wordt er verwezen naar de verpleegpaden. (Te bekomen bij docent of te vinden via Intranet) De pacemakerwonde kan infectietekenen vertonen. Meld dit steeds aan de verantwoordelijke. Pas samen de wondzorg aan. Rapporteer nauwkeurig.
11 WAT VERWACHT DE VE VAN DE DIENST
Goede voorbereiding van de stage. De student moet het introductieverslag degelijk gelezen hebben. Neem contact op met de docent voor de start van de stage. Eventuele vragen kunnen dan gesteld worden.
Inzet en hulp naar anderen toe. De student springt spontaan bij waar er nog hulp kan geboden worden.
Leergierigheid. De mate waarin de student kennis en vaardigheid opdoet hangt voor een groot deel af van het eigen initiatief van de student. De student moet durven vragen stellen naar het waarom van verpleegkundige handelingen. Wanneer een student bepaalde medische of verpleegkundige handelingen wil bijwonen moet hij (zij) er de hoofdverpleegkundige of de verantwoordelijke verpleegkundige om vragen.
Patiëntgerichtheid. De student mag de psychische noden van de patiënt niet uit het oog verliezen. Na het onderkennen van de noden, moet hij hierop adequaat leren reageren, eventueel moet de verantwoordelijke verpleegkundige verwittigd worden. De student moet leren correcte en patiëntgerichte informatie te geven.
Beleefdheid en begrip voor elkaar ook in de drukke momenten.
Er wordt verwacht dat de student stipt is op stage, een verzorgd voorkomen heeft en een correcte taal gebruikt.
Een goede theoretische kennis van de interventies en een minimum aan vaardigheid zijn vereist voor men op de verpleegeenheid komt. Bij het uitvoeren van handelingen moeten de basisprincipes in acht genomen worden. De student zal proberen die leerstof te integreren in de praktijk. Het bijwerken van verpleegkundige vaardigheden behoort tot de verantwoordelijkheid van de student. Gedurende de stage kan de student evolueren in vlotheid, nauwkeurigheid, orde, rustig werken en goede coördinatie. Er kan steeds beroep gedaan worden op één van de mentoren of verpleegkundige. De student moet zichzelf kunnen evalueren na elke zorg en de zorg kunnen bijsturen. De begeleidingsfiche biedt hij (zij) spontaan aan. De student mag zijn bevoegdheid niet te buiten gaan: hij (zij) voert géén zorgen uit welke nog niet zijn aangeleerd in de les.
Versiedatum: 01/09/2011
13/14
Degelijke mondelinge en schriftelijke rapportage. Na de zorg wordt gevraagd het verpleegdossier nauwkeurig in te vullen met zwarte balpen daar het dossier op microfilm komt. Noteer je volledige naam.
Als toekomstig verpleegkundige wordt van de student verwacht dat hij (zij) kan functioneren in team. Na één week moet de student een aantal routinezaken spontaan doen. De studenten zullen elk met hun eigen mogelijkheden bijdragen tot een goede groepsgeest onder de studenten maar ook binnen het verpleegkundig team. Ze hebben respect voor het werk van alle ziekenhuiswerkers.
De student moet economisch omgaan met materiaal en tijd.
Geef op het einde van de stage de documentatie terug die je gekregen hebt van de docent.
Maak een zelfevaluatie en duid aan welke doelstellingen van de dienst je bereikt hebt.
Vul de evaluatie over het stageplaats in en deponeer het in de brievenbus aan de kleedkamers.
12 HOE WORDT DE STUDENT BEOORDEELD? 12.1 INZICHT. Afhankelijk van het tijdstip in de opleiding moet de student de basisinterventies en de gebruikte materialen kennen. Welke evolutie maakt de student rond inzicht in de problemen van de patiënt en de behandeling ervan? Hoe is de rapportage, zowel schriftelijk als mondeling?
12.2 VERPLEEGKUNDIGE VAARDIGHEDEN. Wordt de zorg deskundig en met toepassing van de basisprincipes uitgevoerd? Werkt de student handig, vlot, ordevol en nauwkeurig?
12.3 COMMUNICATIE. Hoe is het contact van de leerling met de patiënt en het team. Hoe verloopt de communicatie, is de aangenomen houding empatisch? Kan hij de verkregen informatie overbrengen.
12.4 TEAMWERKING. Hoe verloopt de samenwerking tussen de student en het team; neemt de student initiatief, verantwoordelijkheid. Is hetgeen de leerling onderneemt betrouwbaar, is het werk af, is er nood aan nacontrole enz.
12.5 LEERPROCES. Stelt de leerling vragen, hoe zit het met de interesse, wordt er gereflecteerd over wat men onderneemt, wordt het eigen handelen in vraag gesteld, bekijkt men zijn eigen houding kritisch? Durft men deze houding door te trekken naar de dienst toe? Welke zijn de eigen mogelijkheden en beperkingen? Is er een evolutie waar te nemen in de houding van de student in zijn leerproces…
Versiedatum: 01/09/2011
14/14
12.6 FEEDBACK.
Hoe is de houding van de student bij positieve of negatieve feedback. Durft hij zichzelf in vraag te stellen en wat doet hij er mee?
Veel succes met de stage!!!
Versiedatum: 01/09/2011