VOORSTEL
WERKPROGRAMMA 2004 Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken 9 september 2003
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
INHOUD 1.
Algemene uitgangspunten
3
2.
Overzicht adviesonderwerpen 2004
5
BIJLAGEN Bijlage 1. Recente belangrijke ontwikkelingen voor het vreemdelingenbeleid
8
Bijlage 2. Taken en werkwijze van de ACVZ
13
Bijlage 3. Overzicht leden per 1 september 2003
17
Bijlage 4. Samenstelling secretariaat per 1 september 2003
18
2
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
1. Algemene uitgangspunten Voor u ligt het werkprogramma 2004 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). Het werkprogramma is de richtsnoer voor de taakvervulling voor de ACVZ voor de komende periode. Dit werkprogramma is het derde van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. De ACVZ is in november 2001 geïnstalleerd door de Staatssecretaris van Justitie. In dit werkprogramma worden de adviesonderwerpen beschreven die de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACVZ) in 2004 “gevraagd” door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie 1 ter hand zal nemen. De ACVZ adviseert op verzoek van de Minister. Daarnaast kan de ACVZ zelf naar eigen inzicht thema’s aandragen en daarover uitspraken doen. Zij kan ook op verzoek van een van de Kamers der Staten Generaal adviseren. Actuele omstandigheden kunnen leiden tot wijzigingen in het werkprogramma. Voor haar planning houdt de ACVZ als verdeelsleutel aan: 60% gevraagde adviezen, 20% ongevraagde adviezen en 20% onvoorziene adviesverzoeken. Dit betekent dat er 20% vrije capaciteit moet zijn o m aan niet voorziene adviesaanvragen te voldoen. Als deze behoefte aan incidentele adviezen onverhoopt minder zou zijn, kunnen werkzaamheden die na 2004 zijn gepland eventueel naar voren worden gehaald. Als deze behoefte groter blijkt, zal bezien moeten worden of een van de andere onderwerpen wat naar achter geschoven moet worden. De in dit Werkprogramma genoemde ‘gevraagde’ adviesthema’s zullen in een afzonderlijke adviesaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie worden gepreciseerd. De ACVZ geeft als beleidsadviescollege zowel beleidsreactieve als beleidsproactieve adviezen. Dit betekent dat enerzijds adviezen worden uit gebracht met een analyse van effecten en neveneffecten van bestaande wet- en regelgeving. Zo nodig worden aanbevelingen tot verbetering gedaan. Anderzijds wordt geadviseerd over toekomstige ontwikkelingen en mogelijk te verwachten problemen en worden (alternatieve) richtingen voor beleid en de bijbehorende wetgeving aangegeven. Tenslotte worden verkenningen uitgevoerd waarbij een beleidsveld of een feitelijke gang van zaken dan wel ontwikkelingen in beeld worden gebracht met beschrijving van de daarin eventueel aangetroffen problemen. De advisering dient praktisch en oplossingsgericht te zijn. De werkwijze van de Commissie is beschreven in bijlage 2 van dit werkprogramma. De ACVZ adviseert voorts over voorgenomen wijzigingen van de Vreemdelingenwet. Tenslotte adviseert de ACVZ in een beperkt aantal individuele zaken, namelijk die zaken waarin de Minister voornemens is een beslissing te nemen op bezwaar of administratief beroep ingediend door een gemeenschapsonderdaan indien de toegang tot Nederland aan hem is geweigerd dan wel indien wordt vastgesteld dat hem geen rechtmatig verblijf op deze gronden (meer) toekomt op grond van gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (zie verder Bijlage 2). De ACVZ wil met haar advisering streven naar een balans tussen strategische en praktische adviezen. Een deel van de adviezen is gericht op actuele beleidsvraagstukken, een ander deel op het aangeven van algemene ontwikkelingsrichtingen die van belang zijn voor 1
In strikt formele zin adviseert de ACVZ, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, de Minister van Justitie. In het kabinet dat in juli 2002 aantrad is voorzien in de nieuwe ministerspost voor Vreemdelingenzaken en Integratie, welke is gehandhaafd in het Kabinet dat aantrad in juni 2003, een term die ook in dit Werkprogramma wordt gehanteerd.
3
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
de ontwikkeling van beleid op middellange termijn. De ACVZ zoekt -ook voor haar werkprogramma 2004- afstemming en waar mogelijk samenwerking met andere adviescolleges. De voorzitter en de secretaris participeren in het overleg van de zogenaamde ‘kaderwet adviescolleges’. De conclusies en aanbevelingen uit het eerste verslag van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties over de doeltreffendheid en de effecten van de kaderwet adviescolleges in de praktijk (1997-2000) zijn belangrijke uitgangspunten voor de ACVZ bij de opzet en de uitvoering van haar advieswerkzaamheden. De ACVZ zal zelf in het laatste jaar van haar zittingsperiode (2005) worden geëvalueerd. In Bijlage 1 wordt een schets gegeven van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen en trends die van belang zijn voor het vreemdelingenrecht en -beleid in Nederland. Deze beschrijving is het uitgangspunt bij de keuze voor de adviesonderwerpen in dit werkprogramma. In Bijlage 2 wordt aandacht geschonken aan de taken en de werkwijze van de ACVZ. Tevens wordt in deze bijlage ingegaan op het door de ACVZ bij haar advisering gebruikte referentiekader. In de bijlagen 3 en 4 is een overzicht van de samenstelling van de ACVZ en van het secretariaat van de ACVZ toegevoegd.
4
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
2.
Overzicht adviesonderwerpen 2004 Zoals hierboven besproken besteedt de ACVZ in principe 60% van haar capaciteit aan ‘gevraagde’ adviezen. De onderwerpen die hier zijn genoemd vallen in deze categorie. Planning en oplevering van deze adviezen zal geschieden in nauw overleg met de MVI, opdat de adviezen steeds “tijdig” zijn. Daarnaast besteedt de ACVZ 20% van haar capaciteit aan vrije ruimte waarin zij ‘ongevraagde’ adviezen uitbrengt; hiervoor zijn nog geen onderwerpen vastgesteld.2 Tenslotte reserveert de ACVZ 20% van haar capaciteit voor ad hoc adviezen. De ACVZ denkt met het gevraagde adviesprogramma van 2004 overigens meer beslag op haar capaciteit nodig te hebben dan de genoemde 60%. Dit betekent dat de vrije ruimte en de tijd voor ad hoc adviezen onder druk zal komen te staan.
2.1
Terugkeerbeleid Jaarlijks dienen een groot aantal asielzoekers die niet zijn toegelaten tot Nederland en vreemdelingen die een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben bezeten die verlopen is, het land te verlaten. Daarnaast dienen illegale in Nederland verblijvende vreemdelingen te vertrekken. Zij hebben hun recht op verblijf verloren of hebben dit recht nooit gehad. De huidige praktijk is dat voor een deel van die vreemdelingen geldt dat zij dit niet wensen en pogen zich aan de terugkeer te onttrekken. De terugkeer van vreemdelingen vormt een van de pijlers van het vreemdelingenbeleid. Het regeringsstandpunt is dat vreemdelingen een eigen verantwoordelijkheid hebben om zelfstandig te vertrekken (dit uitgangspunt is ongewijzigd gebleven na invoering van de Vw2000). Het terugkeerbeleid blijft een prangend vraagstuk gezien de omvang en aard van de problematiek. Hoewel in de afgelopen jaren een aantal maatregelen is ingevoerd om terugkeer te bevorderen (bijvoorbeeld het afschaffen van opvang van uitgeprocedeerden) is een sluitende oplossing nog niet gegeven. Daarnaast hangt dit onderwerp nauw samen met de publieke opinie omdat het welslagen van dit beleid de publieke opinie positief of negatief zal beïnvloeden in de algemene beeldvorming over het vreemdelingenbeleid. Er kan een onderscheid worden gemaakt in een aantal varianten binnen het vraagstuk van de terugkeer te weten: de vrijwillige terugkeer, vertrek onder toezicht, uitzetting en het zogeheten vertrek met onbekende bestemming; ook wel MOB. De ACVZ zal bij haar advies reeds bestaande initiatieven betrekken zoals de werkgroep ‘bevorderen zelfstandig vertrek asielzoekers’ onder leiding van het Project Coördinatie Vreemdelingenketen. Daarnaast zal een binnenkort te verschijnen haalbaarheidsstudie verricht in opdracht van het WODC naar een effectiviteitsonderzoek terugkeerbeleid worden betrokken. Vervolgens zal worden bezien in hoeverre nader onderzoek naar effectiviteit en proces van het terugkeerbeleid in de rede ligt. Een belangrijk deel van het advies zal worden gevormd door een rechtsvergelijkend onderzoek en een praktijkvergelijkend onderzoek met het terugkeerbeleid van de lidstaten van de Europese Unie. Het rechtsvergelijkend onderzoek zal onder meer een vergelijkend onderzoek van de wet- en regelgeving van de lidstaten bevatten teneinde de Nederlandse regering in staat te stellen optimaal te functioneren als voorzitter in de tweede helft van 2004 bij de behandeling van eventuele voorstellen van de Europese Commissie waaronder de te verschijnen ontwerprichtlijn inzake minimumnormen voor terugkeerprocedures. Daarom wordt er naar gestreefd dit advies zo vroeg mogelijk in 2004 te doen verschijnen.
2
De ACVZ stelt zich voor, indien de actualiteit dit vereist, om nader te adviseren over opvang in de regio in aanvulling op het in samenwerking met de AIV uitgebrachte advies over de toekomst van het Europese asiel- en migratiebeleid.
5
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
2.2
Gezinsvorming en probleemrelaties Gezinsvorming is thans getalsmatig een van de belangrijkste redenen voor migratie naar Nederland. Partners komen uit alle delen van de wereld en zijn van verschillende achtergrond. In vele gevallen verloopt de procedure van binnenkomst en de integratie in de Nederlandse samenleving probleemloos, maar in een beduidend aantal gevallen is dat niet zo. Dat betreft deels de aard en de duur van de procedure van het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Daarnaast speelt het gegeven dat van een deel van de partners die in Nederland wil gaan verblijven niet zonder meer mag worden verwacht dat zij verkeren in een situatie die een normaal partnerschap tot vooruitzicht heeft. De ACVZ zal een onderzoek doen naar de praktijk van de gezinsvorming en bij haar advisering de procedure tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning aan een nadere beschouwing onderwerpen. Daarbij zal zij zich in het bijzonder richten op probleemrelaties die naar hun aard (bijvoorbeeld gedwongen huwelijk), naar het doel van het verblijf (bijvoorbeeld schijnhuwelijk) of anderszins in de Nederlandse samenleving als niet aanvaardbaar worden gezien. Met name met betrekking tot die groepen zal een onderzoek worden ingesteld naar “ best practices” bij het beleid terzake in andere Europese landen. Op basis van deze onderzoeken en analyses zal onder meer worden geadviseerd over het verbeteren van het vreemdelingrechtelijk instrumentarium om oneigenlijke toelating tot Nederland te voorkomen en genoemde probleemrelaties van vreemdelingen in Nederland te beperken. In dat kader zal ook het hier en in de landen van herkomst geldende familierecht worden betrokken.
2.3
Grensbewaking Door de steeds verdergaande globalisering en het afschaffen van de grenzen binnen de Europese Unie is grensbewaking diffuser en complexer geworden. Op het gebied van grensbewaking signaleert de ACVZ twee trends: enerzijds een verschuiving van de fysieke grensbewaking naar het bewaken van de ‘interne’ grenzen van de verzorgingsstaat en de arbeidsmarkt en anderzijds de ‘de-nationalisering’ van de grensbewaking, wat mede inhoudt dat de rol (op grond van regelgeving over bijvoorbeeld ‘carrier sancties’) van andere partijen dan de overheid in het kader van grensbewaking steeds belangrijker zal worden (te denken valt aan gemeenten, private partijen als vliegtuigmaatschappijen, busondernemingen en vrachtwagenbedrijven) en het verschuiven van grensbewaking naar het supranationale niveau. Nederland kent twee “soorten” grenzen: de binnengrenzen, in Nederland de landsgrenzen die binnen Schengen-verband zijn afgeschaft zodat geen controle aan de grens plaatsvindt, maar waar door het Mobiel Toezicht Vreemdelingen achter de grens toezicht plaatsvindt en de buitengrenzen die worden gevormd door de zeegrens en luchthaven Schiphol waar wel aan de grens controles plaatsvinden. De uitbreiding van de Europese Unie, die in 2004 gestalte krijgt, zal (op termijn) in belangrijke mate invloed hebben op de ‘Europese grensbewaking’ omdat alsdan de buitengrenzen van de Unie weliswaar verder af liggen van Nederland maar ook aanzienlijk worden verlengd. Het is dan ook de vraag welke invloed deze ontwikkelingen hebben op het Nederlandse vreemdelingenbeleid en hoe dit de positie van Nederland in Europees verband zal veranderen. Is Nederland is toenemende mate afhankelijk van de Europese samenwerking op dit terrein? In haar advies “Vreemdelingenbeleid en terrorismebestrijding” is het onderwerp concentrische cirkels kort besproken. In dit advies onderzoekt de ACVZ hoe dit concept verder vorm gegeven kan worden als alternatief voor de ‘klassieke’ grensbewaking. Voorts komt in het advies, gezien plannen voor een Europese grenspolitie, de relatie tussen de EU-lidstaten aan de orde.
6
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
2.4
Kenniseconomie Het versterken van de kenniseconomie staat hoog op de Europese en Nederlandse politieke agenda’s. Niet voor niets heeft het Kabinet dan ook de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie tot een van zijn speerpunten benoemd. Het is de vraag welke bijdrage het vreemdelingenbeleid in de vorm van kennismigratie daaraan kan en moet leveren. Daartoe zal allereerst de aard en omvang van dit fenomeen in kaart moeten worden gebracht. Hoeveel niet-Nederlandse studenten, promovendi en overige kennismigranten komen er naar Nederland? Welke nationaliteiten hebben zij en op welk vakgebied bewegen zij zich? Hoe lang blijven zij in Nederland en wat doen zij na beëindiging van hun taak? Gaan zij inderdaad terug naar het land van herkomst, zoals in het beleid wordt nagestreefd, blijven zij in Nederland met een ander verblijfsdoel, of migreren zij door? Is de huidige definitie van het begrip 'kennismigranten' passend, of komt de groep in aanmerking voor uitbreiding of inperking? Stimuleert het Nederlandse kennismigratiebeleid de kenniseconomie of is dit beleid juist een hinderpaal, zijn hierin tegenstrijdigheden te ontdekken? Welke aanpassingen zijn te overwegen? Dit advies kan als verdieping van en in aansluiting op het advies ‘Arbeidsmigratie’ worden gepresenteerd waarbij ook een Europese component kan worden meegenomen. Daartoe kan worden onderzocht wat de ‘best practises’ van andere lidstaten zijn en of respectievelijk hoe Europese regelgeving op dit terrein van invloed is. Bij het advies wordt rekening gehouden met het gegeven dat de nieuwe regelingen (WAV en VW 2000) terzake in 2004 in werking zullen treden. Deze nieuwe regelingen hebben geen betrekking op buitenlandse studenten en buitenlandse promovendi. Het ACVZ advies zal zich in het bijzonder ook richten op de ontwikkeling van het beleid voor deze twee deelgroepen. In dit verband zal worden bezien of een adviseringssamenwerking tot stand kan worden gebracht met de Onderwijsraad en de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid.
2.5
Toelating voor religieuze doeleinden In het Nederlandse vreemdelingenbeleid ontbreekt thans een beleidskader voor de toelating voor religieuze doeleinden. Gezien de regelmatige aanvragen om verblijf voor zeer uiteenlopende religieuze doeleinden lijkt het formuleren van een afgewogen beleid op dit terrein wenselijk. Mede gelet op de uiteenlopende maatschappelijke opvattingen hieromtrent in Nederland en de problematiek van de grondrechten gaat het hier om een complex vraagstuk. Eind 2003 dan wel begin 2004 zullen de resultaten bekend zijn van een inventariserend onderzoek van het WODC naar toelating van vreemdelingen om religieuze doeleinden. De ACVZ stelt zich ten doel om op basis van dat onderzoek aanbevelingen te doen voor een dergelijk beleidskader. Daarbij zal bijzondere aandacht nodig zijn voor “nondiscriminatieproblematiek” en overige mensenrechtelijke aspecten. De ACVZ zal in het advies ook aandacht schenken aan inzichten, opvattingen en wensen van de terzake in de Nederlandse samenleving functionerende gemeenschappen.
2.6
Visa Naar verwachting zal rond de jaarwisseling 2003-2004 een ontwerp van wet inzake visumverlening worden afgerond. De ACVZ stelt zich voor om daaromtrent aan de regering te adviseren zowel voor wat betreft de juridisch technische constructie als ook met betrekking tot de aan het ontwerp ten grondslag liggende uitgangspunten.
7
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
Bijlage 1. Recente belangrijke ontwikkelingen voor het
vreemdelingenbeleid In deze bijlage wordt aandacht geschonken aan een aantal belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen en te verwachten trends die van belang zijn voor het Nederlandse vreemdelingenbeleid. Mede tegen deze achtergrond heeft de programmering van de werkzaamheden van de ACVZ plaats gevonden. Het schetsen van maatschappelijke ontwikkelingen en hun mogelijke gevolgen voor het vreemdelingenbeleid is niet zonder risico’s. Wat zich vandaag aandient als een duidelijke tendens kan morgen verdwenen zijn, terwijl andere ontwikkelingen niet waren voorzien maar zich plotseling aandienen. Veranderingsprocessen vereisen vaak ook een lange adem. Daarnaast is niet altijd te voorzien welke de precieze gevolgen van sommige ontwikkelingen voor de inhoud en de vormgeving van het vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid zullen zijn. Dit alles neemt niet weg dat het betrekken van maatschappelijke ontwikkelingen en mogelijke trends bij de vormgeving en uitvoering van het vreemdelingenbeleid van het grootste belang is. Voor de beschrijving van de relevante ontwikkelingen is onder meer gebruik gemaakt van het Hoofdlijnenakkoord van het huidige kabinet en de schriftelijke stukken over de Europese Raad van Thessaloniki (19/20 juni 2003).3 Daarnaast is hetgeen Justitie heeft gepubliceerd in het kader van het project “Justitie over morgen” een belangrijke bron van inspiratie geweest, evenals van de resultaten van de ACVZ-workshop die in het kader van eerder genoemd project heeft plaatsgevonden in mei 2002.
Schets van enkele relevante ontwikkelingen De komende decennia moet een blijvende structurele toestroom van vreemdelingen naar Europa worden verwacht. Dat geldt zowel voor migratie als voor asiel. Oorlogen, burgeroorlogen, vervolging, hongersnood, armoede etc. in landen buiten Europa zullen niet verdwijnen of ophouden en ook binnen Europa kunnen zich dergelijke omstandigheden voordoen. (Al dan niet) gepercipieerde kenmerken van het land van bestemming, zoals rijkdom, houding ten opzichte van asielzoekers en migranten, kwaliteit van de opvang, beschikbaarheid van informatie, migrantennetwerken etc. zullen hun aantrekkingskracht niet verliezen. Naast de redenen waarom mensen een bepaald land willen verlaten en een ander land als bestemming kiezen, spelen de mogelijkheden om te reizen een belangrijke rol. Ook mensensmokkel valt daar onder. De Europese Unie zal zich in steeds belangrijkere mate moeten bezinnen over de vraag hoe hierin als Unie gezamenlijk op te treden. De Unie staat, op het moment van schrijven, aan de vooravond van 2004, een belangrijk jaar voor zowel de Unie als voor Nederland, dat in de tweede helft van 2004 het voorzitterschap zal bekleden. Het tijdstip van het Nederlands voorzitterschap is belangrijk. De datum van 1 mei 2004 betekent een omslagpunt in de ontwikkeling van het asiel- en migratiebeleid. De deadline van vijf jaar waarvoor een groot aantal onderwerpen hun weerslag in EG-
3
Kamerstukken II, vergaderjaar 2003-2003, 28 637, nr. 19. Zie voorts onder andere de Conclusies van de Europese Raad te Thessaloniki 19 en 20 juni 2003.
8
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
regelgeving zou moeten hebben gekregen, is dan immers verlopen.4 Dit omslagpunt werkt als een scharnier. Enerzijds dient alsdan balans te worden opgemaakt van de totstandkoming van Titel IV EG Verdrag, anderzijds dient de vraag te worden gesteld hoe nu verder. Hoewel (ten tijde van de totstandkoming van het werkprogramma) vooralsnog onduidelijk is of alle voorstellen in 2004 zullen zijn aangenomen, is het niet uitgesloten dat een aantal regelingen (met name die buiten de voornoemde vijf-jaarstermijn vallen) op het moment van het Nederlandse voorzitterschap (nog) niet zijn aangenomen. In dat verband wacht Nederland de taak om deze voorstellen onder haar voorzitterschap uit te onderhandelen. Daarnaast zullen de reeds aangenomen voorstellen moeten worden geïmplementeerd. Deze fase zal een aantal jaren beslaan en heeft zijn invloed op de totstandkoming van het vervolgbeleid. Ook ten aanzien van dit punt is voor Nederland een taak weggelegd tijdens haar voorzitterschap. Daarnaast zijn op het verloop van deze ontwikkelingen een aantal andere factoren van invloed. Ten tijde van het voorzitterschap van Nederland zal de grootste uitbreiding in de historie van de Europese Unie hebben plaatsgevonden met als gevolg een uitgebreid en nieuw gekozen Europees Parlement en is de nieuwe Europese Commissie in formatie. Ook zullen daarnaast de contouren van een “vernieuwd Europa” bekend zijn, met (hoogstwaarschijnlijk) een nieuw verdragsbasis. Deze ontwikkelingen zijn eveneens van invloed op het harmonisatieproces van het asiel- en migratiebeleid. Ge zien dit voortschrijdend proces, de complexiteit daarvan alsook het belang van deze ontwikkelingen is een belangrijke taak weggelegd voor Nederland om in deze nieuwe politieke en juridische situatie de aanzetten te geven voor het vervolg van de ontwikkeling van het asiel- en migratiebeleid. Nog altijd wordt er binnen de Unie gediscussieerd over de vraag of Europa naast het asielkanaal een kanaal moet openstellen voor legale (arbeids)migratie, dit blijft het meest heikele punt in de debatten van de Europese Raad. Tegelijkertijd worden in de Unie discussies over de aanpak en bestrijding van illegale migratie, de grensbewaking en de terugkeer van vreemdelingen verder gevoerd.5 Het uitgangspunt in de discussies blijft dat er een alomvattende aanpak van dit beleidsterrein moet zijn, waarbij wel de nadruk ligt op de meer reactieve en restrictieve kanten (bestrijding en voorkoming zijn veel gebezigde termen).
4
Het betreft hier de volgende in Artikel 63 van het EG-verdrag omschreven maatregelen: • maatregelen inzake asiel, in overeenstemming met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen en andere desbetreffende verdragen, op de volgende gebieden: a) criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land wordt ingediend in één van de lidstaten; b) minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten; c) minimumnormen voor het aanmerken van onderdanen van derde landen als vluchteling; d) minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus; • maatregelen inzake vluchtelingen en ontheemden het gebied van minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren en voor personen die anderszins internationale bescherming behoeven; • maatregelen inzake immigratiebeleid op het gebied van illegale immigratie en illegaal verblijf, met inbegrip van repatriëring van illegaal verblijvende personen. • Voor een reeks andere maatregelen geldt de termijn van vijf jaar niet, zoals op het terrein van de reguliere migratie (bijvoorbeeld gezinshereniging) 5 Meest recente discussiestukken van de Europese Commissie van 3 juni 2003 betreffen mededelingen aan de Raad over bestrijding illegaliteit COM(2003) 323 def.; over beter beheerste asielstelsel COM(2003) 315 def.; en over immigratie, integratie en werkgelegenheid COM(2003) 336 def..
9
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
Het is niet geheel onlogisch dat de Europese grensbewaking binnen de Unie prioriteit geniet. Hoewel nog geen ‘harde’ afspraken tot samenwerking zijn gemaakt, zijn hiertoe wel de eerste aanzetten gegeven. Immers, voordat de kandidaat-lidstaten kunnen toetreden tot het Schengen-gebied om daarmee op dat moment onderdeel uit te maken van de Europese ‘vrije binnenruimte’, zijn zij verplicht het Schengen-acquis volledig te implementeren. Op termijn heeft de Unie daarmee een lange, nieuwe en poreuze oostgrens. Dit uitgebreide en vernieuwde Europa kan tot gevolg hebben dat grotere migratiestromen naar de EU komen, waardoor er tevens meer illegale migratie zou kunnen ontstaan. Een probleem is verder dat veel kandidaat-lidstaten geen overnameovereenkomsten hebben met (een aantal van) hun directe buurlanden en met landen van oorsprong, waardoor uitzetting naar het buurland wordt bemoeilijkt.6 Van geheel andere orde is dat de aanslagen van 11 september 2001 nog steeds van invloed zijn op het denken over asiel en migratie. Het gewicht dat aan veiligheid wordt gehecht, is toegenomen. In het verlengde daarvan is ook meer nadruk komen te liggen op het tegengaan van de import van terrorisme. De toepassing van nieuwe technieken voor de controle bij het passeren van landsgrenzen, zoals biometrie, zijn in een stroomversnelling gekomen, mede onder druk van de Verenigde Staten die hierop aandringen. Ook is meer nadruk komen te liggen op (verbeterde) integratie van reeds in de Unie verblijvende vreemdelingen. De Europese raad van Thessaloniki, juni 2003 De conclusies van het voorzitterschap van de Europese top van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 bevatten een herbevestiging van eerder gemaakte afspraken. De Europese Raad heeft wederom aangedrongen op een versnelling van reeds gaande processen om het gezamenlijke asiel- en migratiebeleid tijdig tot stand te brengen. Op Europees niveau is een restrictievere houding aangenomen ten aanzien van het asiel en migratiebeleid. Dit ligt in de lijn van de politieke veranderingen in Europa. De Europese Raad benadrukt sinds de Europese Top van Sevilla, in het kader van het beheer van migratiestromen, het tegengaan van illegale migratie. De maatregelen die moeten worden genomen nemen vastere vormen aan en zien op nadere regels over het visumbeleid, het sluiten van terug- en overnameovereenkomsten, het vaststellen van een terugkeerbeleid en het vasts tellen van kaderbesluiten over mensenhandel en mensensmokkel. Sinds het voorjaar van 2003 wordt binnen de Unie gediscussieerd over het onderwerp ‘external processing’ (Nederland hanteert het begrip opvang in de regio). Deze discussie is ontstaan naar aanleiding van een brief van Premier Blair aan de Europese Raad. In deze brief van 10 maart j.l. wordt het volgende doel omschreven: “ the aim is better management of the asylum process globally, reducing unfounded asylum applications and providing more equitable protection for genuine refugees”. De Europese Raad heeft zich in de Conclusies van het voorzitterschap niet inhoudelijk uitgelaten of zij de ideeën van het Verenigd Koninkrijk steunt. Wel heeft de Raad de Europese Commissie opdracht gegeven over dit vraagstuk een onderzoek te verrichten (gericht op de methoden, middelen en juridische implicaties van beschermingscapaciteit van de regio’s) en voor juni 2004 een compleet verslag aan de Raad hierover uit te brengen. Buiten de Unie om hebben een vijftal lidstaten, te weten het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken, Oostenrijk en Nederland, aangekondigd te willen samenwerken met de UNHCR om over te gaan tot opvang en afdoening van asielverzoeken 6
WRR, Naar een Europabrede Unie, 2001, pag. 207. Overnameovereenkomsten zijn akkoorden over de terug- en overname van ongewenste vreemdelingen en personen die via een ‘veilig derde land’ in een bepaald ontvangstland zijn gekomen.
10
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
in de regio. In dit verband zullen op korte termijn mogelijkheden worden onderzocht om opvangcentra buiten de Europese Unie te vestigen alwaar asielverzoeken zullen worden behandeld. Opvang en afdoening van asielverzoeken zijn controversieel en hebben nogal wat voeten in de aarde, zowel juridisch als praktisch. Het is voorzienbaar dat de Unie zich langzamerhand in deze richting zal begeven, maar een andere aanpak van deze aard en omvang zal veel tijd vergen. Het is derhalve de vraag hoe dit onderwerp zich in de (langlopende) toekomst in Europees verband zal ontwikkelen en welke rol Nederland hierin moet innemen. Nationale ontwikkelingen in het denken over asiel en migratie: Hoofdlijnenakkoord 2003 In Nederland (en andere West-Europese landen) heeft zich politiek gezien een kentering in conservatieve zin voorgedaan in het denken over asiel en migratie. Deze trend heeft zich na de val van het Kabinet Balkenende I doorgezet. De Vreemdelingenwet 2000 had in wezen al een aanscherping in zich: korte procedures, geen bezwaarfase voor asielzoekers, samengestelde beschikkingen om procedures te voorkomen, onthouden van voorzieningen als opvang aan afgewezen asielzoekers. Met name na 11 september 2001 (de aanslagen in de Verenigde Staten) en 6 mei 2002 (de moord op politicus Fortuyn) zijn de discussies over asiel en migratie steeds explicieter en opener geworden. Ook deze trend heeft zich het laatste jaar doorgezet. De dalende instroom van asielzoekers in Nederland die vanaf 2000 zichtbaar is, heeft zich eveneens doorgezet: 43.000 aanvragen in 2000, 32.000 in 2001 en 19.000 in 2002. De verwachtingen zijn dat in 2003 wederom het aantal aanvragen zal zijn gedaald (in mei ligt het percentage aanvragen lager dan het aantal aanvragen over de zelfde periode in 2002). Eind mei 2003 trad het kabinet Balkenende II aan, een coalitie van CDA, VVD en D66. Op 16 mei jl. presenteerden de coalitiepartners hun Hoofdlijnenakkoord, waarin ook de plannen op het gebied van asiel en migratie werden ontvouwd. Nogmaals werd de integratie van immigranten in Nederland benadrukt. Uitgangspunt daarbij is dat de vreemdeling in belangrijke mate hiervoor zelf verantwoordelijk is. Dit beleid ziet op zowel nieuwkomers die voor hun komst in het land van herkomst op basisniveau Nederlands moeten leren, waarna in Nederland een verdere inburgeringscursus moet worden gevolgd, als op nader te bepalen groepen oudkomers (zowel immigranten als asielzoekers). Oudkomers die onvoldoende Nederlands beheersen en afhankelijk zijn van een uitkering, moeten in ieder geval alsnog een inburgeringsexamen halen. Asielzoekers krijgen pas een definitieve verblijfsstatus, na het halen van het examen. Het cursusaanbod zal worden vrijgegeven. Het volgen van een inburgeringscursus is op eigen kosten, waarbij de overheid een staatsexamen reguleert en aan oudkomers en aan statushouders na het halen daarvan een gemaximeerde vergoeding voor gemaakte kosten voor de opleiding geeft als stimulans tot het volgen daarvan. Het kabinet onderzoekt voorts de mogelijkheden om het tijdig en succesvol afronden van een inburgeringscursus of –examen als voorwaarde te stellen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Het nieuwe kabinet wil (om integratie te bevorderen) de minimumleeftijd voor gezinsvorming verhogen van 18 naar 21 jaar, en de inkomenseis verhogen naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. Op het gebied van asiel streeft het kabinet naar een herziening van het Vluchtelingenverdrag om de positie van de UNHCR te versterken, waarbij de asielzoeker in de regio wordt opgevangen en de asielprocedure door de UNHCR wordt uitgevoerd. Voorts streeft het Kabinet naar een Europees asiel- en migratiebeleid (zie het hierboven opgemerkte).
11
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
De toelating van ongedocumenteerde asielzoekers tot de procedure moet, onverminderd de ter zake geldende internationale verplichtingen, verder worden beperkt. Andere plannen behelzen: aanpassing van de gefinancierde rechtsbijstand, herziening van de AC-procedure, verhoging van de leges, overheveling van de taken van de Vreemdelingendienst naar de IND, intensivering van de bestrijding van de mensenhandel, invoering van een specifiek pardon, afschaffen van de mogelijkheid om na afwijzing van een asielverzoek een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen en beperking van het categoriale vluchtelingenbeleid. Alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s) die niet worden toegelaten, worden uitgezet; desnoods regelt Nederland zelf opvang in het land van herkomst. Het kabinet wil illegaal verblijf strafbaar stellen en de sancties op illegale tewerkstelling effectiever maken. Wat uitzetting van illegalen betreft worden de organisatorische taken en de coördinatie daarvan op één plaats belegd, zodat ook het terugkeerbeleid verder zal worden geïntensiveerd, o.a. door het opzetten van uitzetcentra. Gemeenten bieden niet langer opvang aan uitgeprocedeerde asielzoekers. De oude procedure van rechterlijke toetsing van vreemdelingenbewaring wordt hersteld.
Betekenis voor het meerjarenwerkprogramma van de ACVZ Voor de ACVZ betekenen de zojuist beschreven ontwikkelingen voor de komende jaren tot 2005 (dan loopt de termijn van de huidige commissieleden af) in elk geval aandacht voor: § §
§
De positie van het Nederlandse asiel- en migratiebeleid in de EU De juridische randvoorwaarden van internationale verdragen voor het asiel- en migratiebeleid (De juridische randvoorwaarden van internationale verdragen worden bij elk advies van de ACVZ in ogenschouw genomen) Openbare orde en veiligheid in relatie tot het asiel- en migratiebeleid
§
De Nederlandse kernwaarde van rechtsbescherming in het asiel- en migratiebeleid (In het project “Justitie over morgen” kwam als een Nederlandse kernwaarde voor Justitie het goede niveau van rechtsbescherming naar voren. Bij de advisering worden steeds de gevolgen voor de rechtsbescherming bezien.)
§
De verbinding van immigratie en integratie
§
Terugkeerbeleid
12
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
Bijlage 2. TAKEN EN WERKWIJZE VAN DE ACVZ § Algemeen De Adviescommissie is een onafhankelijk adviesorgaan van de Minister van Justitie [nu: Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie] ex artikel 2 van de Vreemdelingenwet 2000, (Stb. 2001,142). Zij is geïnstalleerd door de Staatssecretaris van Justitie op 28 november 2001. De Kaderwet adviescolleges 1996 (Stb. 378) biedt het wettelijk kader waarbinnen de ACVZ haar adviestaak uitoefent. Deze wet bevat algemene regels met betrekking tot onder meer haar instelling, samenstelling en werkwijze. In aanvulling daarop zijn in de genoemde Vw 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en de betreffende circulaire de omvang en de taak van de ACVZ geregeld. Met de herziening van het adviesstelsel die zijn beslag kreeg in de Kaderwet adviescolleges werd onder meer beoogd om de politieke (aan)sturing van adviescolleges te verbeteren. Dit betekende dat met de Kaderwet ook de kwaliteit, bruikbaarheid en snelheid van adviezen ten behoeve van de politiek moest worden bevorderd. Daarbij werd gestreefd naar strategische advisering op hoofdlijnen van beleid. Ook het opstellen van een jaarlijks werkprogramma, een begrotingsartikel en jaarverslagen zou de minister en het parlement de mogelijkheid tot aansturing van de adviescolleges bieden. Het parlement uitte indertijd de behoefte om de regering beter tegenspel te (kunnen) bieden in het gemeen overleg en wat dat betreft niet meer afhankelijk te zijn van het kabinet. Daarom is in de Kaderwet de mogelijkheid tot een rechtstreekse adviesaanvraag van een van de beide kamers der Staten-Generaal aan een adviescollege opgenomen. Voorts biedt de Kaderwet de mogelijkheid dat adviescolleges de minister uit eigen beweging adviseren. Het idee hierachter was om de politiek te helpen nieuwe wegen in te slaan, vooral wanneer zich in de samenleving ontwikkelingen voordoen die de ministers en het parlement nog onvoldoende onderkennen. Een ander politiek aandachtspunt was dat adviescolleges als tegenwicht tegen een te verkokerde benadering en departementale verdeeldheid zouden kunnen fungeren. Een instrument daarbij was het onderbrengen van advisering over doelgroepen en deelbelangen bij algemene (inter)sectorale adviescolleges. De kaderwet beoogt de ontkokering te bevorderen door de mogelijkheid te bieden dat verschillende adviescolleges gezamenlijk een advies uitbrengen. Zij zijn daartoe zelfs verplicht indien dat in het adviesverzoek van de minister(s) of een van beide Kamers der Staten-Generaal is opgenomen. § Taken Volgens artikel 2 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft de ACVZ tot taak de Minister en beide Kamers der Staten-Generaal te adviseren over hoofdlijnen van het vreemdelingenbeleid en over het vreemdelingenrecht. Dit geschiedt op basis van een door de Minister vastgesteld werkprogramma. Op grond van artikel 18 van de Kaderwet adviescolleges kan de ACVZ de minister ook uit eigen beweging adviseren. Advisering over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving kan op verschillende momenten in de beleidscyclus. In dat verband kan onderscheid worden gemaakt tussen beleidsontwikkelende en beleidsreactieve advisering. Is van het eerste type advisering sprake
13
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
wanneer niet of nog nauwelijks sprake is van concrete beleidsvoornemens, beleidsreactieve advisering is gericht op reeds ontwikke lde beleidsvoornemens die zijn neergelegd in beleidsnota’s en in ontwerp-wet- en regelgeving. Het onderscheid beleidsontwikkelend/reactief betekent overigens niet dat bij reactieve advisering geen beleidsontwikkelende aspecten aan de orde komen. De ACVZ richt zich bij de vervulling van haar taken op fundamentele vraagstukken waarvoor het vreemdelingenbeleid zich gesteld ziet, zowel vraagstukken van vreemdelingenbeleid “sec” als vraagstukken die de wisselwerking tussen vreemdelingenbeleid en maatschappijbrede noties betreffen. Zij doet dit vanuit zowel een beleidsreactief als vanuit een beleidsontwikkelend perspectief, en op basis van een integrale bestuurlijke, juridische, vreemdelingenbeleidsinhoudelijke/wetenschappelijke en internationale benadering. De tweede wettelijke taak is het adviseren in bepaalde in de wet genoemde individuele zaken. Deze taak vloeit mede voort uit EG-richtlijn 64/221. De ACVZ adviseert de Minister over een te nemen beslissing op bezwaar of administratief beroep, ingediend door een gemeenschapsonderdaan indien de toegang tot Nederland aan hem is geweigerd dan wel indien wordt vastgesteld dat aan hem geen rechtmatig verblijf op grond van de Vreemdelingenwet en regelgeving (meer) toekomt, op grond van gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. In deze individuele gevallen, waarin het besluit om het verblijf niet toe te staan dan wel te beëindigen zeer ingrijpende gevolgen kan hebben, biedt advisering door de ACVZ voor de vreemdeling de gewenste aanvullende rechtsbescherming, die de eerder genoemde EGrichtlijn eist. Op deze individuele adviestaak gaat dit werkprogramma niet nader in. In aparte publicaties is aangegeven hoe de planning en werkwijze rond de individuele adviestaak zijn geregeld. § Referentiekader en uitgangspunten bij advisering Bij de uitoefening van haar taken geldt de kwaliteit van het vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid voor de ACVZ als algemeen referentiekader. In dat verband hanteert de ACVZ ten behoeve van haar advisering vijf uitgangspunten: maatschappelijke inbedding, strategische advisering, toegevoegde waarde, integrale benadering en bruikbaarheid voor praktijk en beleid. Referentiekader en uitgangspunten moeten worden gezien als richtsnoer voor de advisering. De mate waarin ze daadwerkelijk in de adviezen tot hun recht komen- uitdrukkelijk of in meer bescheiden mate- is afhankelijk van onder meer de aard van de adviesthema’s, de specifiteit van de adviesaanvraag en van de concrete uitwerkingsmodaliteiten die voorhanden zijn. Als onafhankelijk adviescollege streeft de ACVZ ernaar een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het vreemdelingenbeleid. Het belangrijkste instrument dat de ACVZ daarbij kan hanteren is haar advies. Adviezen dienen daarom van hoge kwaliteit te zijn. De ACVZ benadert de nota’s of problemen die haar worden voorgelegd integraal. Bij ieder advies worden in elk geval de volgende gezichtspunten gehanteerd: • Schept het voorstel voorwaarden voor een humaan en rechtvaardig vreemdelingenbeleid?
14
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
• Doorstaat het voorstel de toets op zorgvuldigheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid? • Past het binnen de constitutionele kaders van het staatsbestel? • Worden de (schaarse) financiële middelen doelmatig besteed? • Houdt het voorstel rekening met veranderingen in de sociale context waarbinnen het vreemdelingenbeleid zich afspeelt? • Houdt het voorstel rekening met de internationale context waarbinnen het vreemdelingenbeleid zich afspeelt? • Is het praktisch uitvoerbaar? Houdt het rekening met de uitvoerbaarheid voor degenen die de beoogde beleidsdoelstellingen moeten realiseren? Aan de hand van deze gezichtspunten en een onafhankelijke, doch betrokken positie beoogt de ACVZ betekenisvolle bouwstenen aan te dragen voor de politieke besluitvorming over het vreemdelingenbeleid in Nederland. § Werkwijze In de Kaderwet adviescolleges wordt globaal de werkwijze van de adviescolleges bepaald. Deze wet geeft de mogelijkheid (artikel 21) dat een adviescollege zijn werkwijze nader kan bepalen in een reglement van Orde. De ACVZ heeft in haar vergadering van 12 november 2001 haar Reglement van Orde vastgesteld. De ACVZ komt regelmatig volgens een vast vergaderschema voltallig bijeen. Per onderwerp dat in het werkprogramma is opgenomen, wordt een interne projectgroep gevormd. Deze projectgroepen worden voorgezeten door een Commissielid, met een medewerker van het secretariaat als projectcoördinator Commissie- en secretariaatsmedewerkers zijn als regel lid van meer dan een projectgroep. De projectgroepen bereiden de adviezen voor, rapporteren over de voortgang van het advieswerk en bieden teksten in concept aan ter bespreking in de Commissie. Het werk in de projectgroepen gaat gepaard met intensieve discussies en een veelvuldig schrijven en herschrijven van teksten. Bij het samenstellen van een werkprogramma houdt de ACVZ de volgende verdeling aan: 60% gevraagde adviezen, 20% ruimte voor onvoorziene adviezen en 20% voor ongevraagde adviezen. De verantwoordelijkheid voor de resultaten van het werk ligt bij de Commissie als geheel. Bij de besluitvorming streeft de Commissie naar consensus op basis van open discussie en uitwisseling van argumenten. In de adviezen zijn onderbouwde minderheidsstandpunten mogelijk, maar deze komen slechts zelden voor. De voltallige Commissie stelt de eindteksten vast van de adviezen die in de projectgroepen zijn voorbereid. De verschillende disciplines die in de Commissie zijn vertegenwoordigd worden zo voortdurend met elkaar geconfronteerd. Hiermee wordt voorkomen dat een advies zich slechts binnen de grenzen van een enkele discipline beweegt. De brede samenstelling van de Commissie staat er borg voor dat een advies meer biedt dan de inzichten van een enkel individu. In de regel wordt een advies, alsmede de hoofdlijnen van de uitwerking, voorbereid en uitgewerkt in “eigen huis”. De Commissie dient echter wel gebruik te maken van beschikbare inzichten en kennis over een breed terrein. Teneinde deze kennis te mobiliseren en in haar
15
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
adviezen te verwerken kan de Commissie bijdragen vragen van externe deskundigen. Hiertoe beschikt de Commissie over een (bescheiden) budget voor het uitbesteden van wetenschappelijke studies. Ten behoeve van de adviesvoorbereiding is de werkwijze van de Commissie erop gericht ook de opvattingen van het vreemdelingenveld over bepaalde onderwerpen bij de behandeling van een adviesthema te betrekken. Voeling met de dagelijkse praktijk is een voorwaarde om adequaat te kunnen adviseren. Niet alleen via de inbreng in de genoemde projectgroepen, maar ook door het toevoegen van externe (praktijk)deskundigen aan de projectgroepen worden deze opvattingen gearticuleerd. Daarnaast worden bij het voorbereiden van adviezen ook andere instrumenten gebruikt om de stem van de praktijk te laten doorklinken. Zo organiseert de commissie al dan niet met anderen hoorzittingen, expertmeetings en rondetafelgesprekken, waarbij mensen uit de dagelijkse praktijk van het vreemdelingenveld suggesties kunnen doen over oplossingen voor bepaalde problemen dan wel toetsen of de door de Commissie aangedragen oplossingen praktisch uitvoerbaar zijn. Ook kunnen communicatiemiddelen worden ingezet als de website van de ACVZ. Via dit medium kan niet alleen informatie over de ACVZ worden gegeven, maar kunnen ook anderen hun opvattingen over het vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid aan de Commissie kenbaar maken. Bij de behandeling van de adviesonderwerpen in het kader van dit werkprogramma zal van deze instrumenten gebruik worden gemaakt. Wat de samenwerking met andere adviescolleges betreft voorziet de Kaderwet erin dat adviescolleges ook gezamenlijk advies uit kunnen brengen. In goed overleg met de betrokken adviesraad wordt in voorkomende gevallen aan deze samenwerking vorm en inhoud gegeven. Een infrastructuur daartoe is aanwezig. Voorzitter en Secretaris participeren in overleg van de zgn. kaderwet adviescolleges (die met het oog op afstemming ook nog weer contact onderhouden met bijvoorbeeld WRR, SCP en SER). Ten behoeve van een efficiënt en effectief functioneren wordt extra aandacht besteed aan de relatie van ACVZ met haar bewindspersoon. Daartoe zullen praktische werkafspraken worden gemaakt over advies en werkprogramma, de formulering en "timing” van adviesaanvragen, de informatierelatie en bijeenkomsten van de voorzitter en leden van de adviescommissie met de minister. In haar adviezen richt de Commissie zich direct tot de Minister. De Minister is ingevolge de Kaderwet Adviescolleges gehouden een officiële reactie te geven op de adviezen. Hiervoor staat een termijn van in beginsel drie maanden. Eén week na toezending aan de Minister worden de adviezen door de ACVZ zelf gepubliceerd en op ruime schaal verspreid over parlement, belangengroeperingen, wetenschappelijke en maatschappelijke instanties. Van veel adviezen zal een samenvatting in het Engels verschijnen; in enkele gevallen ook een integrale vertaling. Op haar eigen website wordt door de ACVZ informatie gegeven zowel in het Nederlands als in het Engels. Naast feiten over de ACVZ, de Commissieleden en het secretariaat zal de site ook gegevens bevatten over de adviezen. Pas verschenen adviezen, evenals eventuele vertalingen, zijn gedurende een aantal maanden integraal van de website te downloaden. Aan het eind van elke zittingsperiode geeft de Commissie in een verslag en evaluatie inzicht in de wijze waarop zij zich van haar wettelijke taak heeft gekweten.
16
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
Bijlage 3: SAMENSTELLING VAN DE ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN PER 1 SEPTEMBER 2002 Voorzitter: Mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, coördinerend vice-president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. Plaatsvervangend voorzitter: J.J.T. Stoutjesdijk, Oud-Hoofdcommissaris van politie. Leden: Mw. Drs. H.J. Bakker, Algemeen secretaris van de Raad van Kerken in Nederland. Ch. R. van Beuge, Oud ambassadeur respectievelijk directeur-generaal Europese samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse zaken. Prof. dr. G.B.M. Engbersen, Hoogleraar algemene sociologie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Dr. B.M. Groen, Oud universitair hoofddocent voor slavistiek en linguïstiek aan de Rijksuniversiteit van Utrecht en de Rijksuniversiteit van Leiden. Prof. mr. G.J.H. van Hoof, Hoogleraar internationaal recht en advocaat. Mw. N. Jerkovic, Landelijk projectmanager interculturalisatie vrijwilligerswerk. G.D.Th. Keuning, Generaal-majoor, bd. Koninklijke Landmacht Mr. P.A. Schaafsma, Oud-President-directeur Sociale Verzekerings Bank Mw. Dr. N. Tellegen, Directeur Wemos, organisatie voor internationale gezondheidsvraagstukken. Prof. mr. drs. B.P. Vermeulen, Hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Vr ije Universiteit van Amsterdam. Mw. Dr. L.H.M. van Willigen, Arts Consultant gezondheidszorg vluchtelingen en mensenrechten. 2 vacatures
17
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken –Voorstel Werkprogramma 2004
Bijlage 4: SAMENSTELLING SECRETARIAAT ACVZ PER 1 SEPTEMBER 2002.
Secretaris: Mw. drs. A.L.N.M. Spanjersberg Cluster advisering: (6 fte) Dr. J.J. van Miert (plv. Secretaris) Mw. mr. M.D. Belserang Mw. C.P. Bejski, MA Dr. P.J. van Krieken Mw. mr. H. Pronk Mw. mr. F.G. Schoe Dhr. R.R.H. Schoemaker Cluster informatie en documentatie: (2 fte) Mw. G.M.B. van Aalst- van Adrichem Dhr. J.G.H.A. Biard Cluster management en organisatie: (2,5 fte) Mw. M.J.M. van Leersum Mw. S. Jagroep Mw. H.J. van der Woude- Kwist
18