voorontwerpbestemmingsplan
Haps
Gemeente Cuijk
Datum: juli 2010 Projectnummer: 100103 ID: NL.IMRO.1684.02BPhaps-VO01
INHOUD
1
INLEIDING
3
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Algemeen Aanleiding en doel Plangebied Geldende bestemmingsplannen Leeswijzer
3 3 4 4 5
2
HUIDIGE SITUATIE
6
2.1 2.2 2.3
Algemeen Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur Functies
6 6 6
3
PLANBESCHRIJVING
9
3.1 3.2 3.3
Algemeen Beheersplan Ontwikkelingen
9 9 9
4
BELEIDSKADER
10
4.1 4.2 4.3 4.4
Algemeen Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid
10 10 11 15
5
UITVOERINGSASPECTEN
26
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Algemeen Kwaliteit milieu Kwaliteit leefomgeving Ruimtelijke reserveringen Economische aspecten
26 26 31 31 33
6
JURIDISCHE VERANTWOORDING
34
6.1 6.2 6.3 6.4
Algemeen Toelichting op de verbeelding Toelichting op de regels Toelichting Staat van Bedrijfsactiviteiten
34 34 34 38
7
PROCEDURE
41
7.1 7.2 7.3
Algemeen Vooroverleg Inspraak
41 41 41
7.4
Zienswijzen
41
8
BIJLAGE
42
8.1 8.2 8.3
Eindverslag inspraak Eindverslag vooroverleg Juridische verantwoording, toelichting begrippen
42 42 42
1
INLEIDING
1.1
Algemeen Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen door middel van kleuren en aanduidingen weergegeven en nader gedifferentieerd. De regels en de plankaart regelen de wijze waarop de gronden binnen de bestemmingen gebruikt en bebouwd mogen worden. De toelichting geeft onder andere informatie over: − de redenen om het bestemmingsplan in procedure te brengen; − de inhoud van het bestemmingsplan; − de planregeling.
1.2
Aanleiding en doel De gemeente Cuijk is bezig met het actualiseren van haar bestemmingsplannen. In het kader hiervan is op 29 juni 2009 het ‘Actualiseringsprogramma bestemmingsplannen 2009-2010' vastgesteld. De herzieningsplannen in het algemeen en het voorliggende bestemmingsplan “Haps” in het bijzonder zijn van een consoliderend karakter, waarbij de huidige ruimtelijke situatie is vastgelegd. Wijzigingen daarin worden mogelijk gemaakt voor zover zij passen binnen de geformuleerde beleidslijnen. Enkele ontwikkelingen welke reeds de benodigde procedures doorlopen hebben, worden meegenomen in de nieuwe planopzet. Het betreft ontwikkelingen waarvoor reeds een zelfstandige projectprocedure in het kader van artikel 19 WRO is doorlopen. Op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) dient een bestemmingsplan eens per tien jaar te worden herzien. Het merendeel van de geldende bestemmingsplannen is ouder dan tien jaar. De gemeente Cuijk en haar inwoners hebben belang bij actuele bestemmingsplannen vanwege grotere rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en overzichtelijkheid. Getracht wordt in alle kernen dezelfde plansystematiek te hanteren. Met de herziening van de bestemmingsplannen, wordt een aantal doelen nagestreefd: − aanpassing aan de nieuwe wetgeving; − het aangeven van het actuele beleidskader; De in de laatste jaren ontwikkelde milieuwetgeving is met name in oudere bestemmingsplannen niet opgenomen. Verschillende aspecten op dit vlak zullen in de integrale herzieningsplannen worden verwerkt. De herziening is beheersgericht, wat inhoudt dat zoveel mogelijk de feitelijk bestaande situatie wordt vastgelegd, en de geldende gebruiks- en bouwrechten als basis dienen. Indien wordt afgeweken van bovenstaande, dan wordt dit gemotiveerd in de plantoelichting.
SAB
3
1.3
Plangebied Haps is een kleine kern, gelegen in het landelijk gebied van noordoost NoordBrabant, ten zuidwesten van Cuijk, westelijk van de A73. Haps is de grootste van de kleine kernen in de gemeente. De kern Haps en de directe omgeving zijn weergegeven in figuur 1.
Figuur 1: globale ligging plangebied
1.4
Geldende bestemmingsplannen Het voorliggende bestemmingsplan vervangt nadat het van kracht geworden is, de vigerende regelingen uit een aantal bestemmingsplannen. Tot op dat moment geldt voor het plangebied dus hetgeen planologisch is geregeld in deze bestemmingsplannen. Dit zijn: - Kom Haps - Kom Haps, 1e partiële herziening - De Schans 2003 - Aalsvoorten - Haps, Kampsestraat-Zoetendaalstraat - Buitengebied Haps - Vrijstelling 19.2 WRO: woonzorgcentrum Ronduitsestraat/Burgemeester van - Hultenstraat te Haps - Vrijstelling 19.2 WRO: woning met garage Stationsstraat ongenummerd te Haps - Vrijstelling 19.2 WRO: woning met garage St. Hubertseweg 2 te Haps Momenteel lopen binnen het plangebied geen procedures voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ook zijn er geen lopende procedures in de directe omgeving van het plangebied, welke van invloed zijn op de kern Haps.
SAB
4
1.5
Leeswijzer Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving opgenomen van de historie en de huidige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de planuitgangspunten (beheer en ontwikkelingen). In hoofdstuk 4 wordt het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld. In hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in de uitvoeringsaspecten voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt de juridische verantwoording gegeven. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures die voorliggend bestemmingsplan heeft doorlopen.
SAB
5
2 2.1
HUIDIGE SITUATIE Algemeen Dit hoofdstuk beschrijft de huidige, ruimtelijke situatie van Haps. Om een weloverwogen ruimtelijk beleid te voeren is het zaak om kennis te hebben van de bouwgeschiedenis van een gebied en de daardoor ontstane ruimtelijke structuur. De huidige situatie vormt de basis voor nieuwe ontwikkelingen.
2.2
Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur Haps is een kleine kern in het zuiden van de gemeente Cuijk. De ruimtelijke structuur van Haps wordt bepaald door het historische wegenpatroon en de lintbebouwing langs de Kerkstraat en de Beerseweg. De kerk met aangrenzend het kerkhof bevindt zich in het middengedeelte als een herkenbaar punt en markeert het centrum van Haps. Mede door de structurerende werking van de bebouwingslinten heeft Haps een herkenbare stedenbouwkundige structuur. Uitbreiding heeft vooral in westelijke richting plaatsgevonden, tussen de verschillende historische wegen. In het zuiden zijn in de structuur nog restanten van de oude spoorlijn, het Duits Lijntje, te vinden. In de kern Haps is op meerdere plekken cultuurhistorisch waardevolle architectuur te vinden. De stedenbouwkundige opbouw van de historische linten heeft een cultuurhistorische waarde. In de kern Haps zijn enkele wijken te onderscheiden, namelijk het oude dorp (het centrum van de kern), de Schans, Aalsvoorten en de Bloemenwijk. Grenzen tussen de kern en het buitengebied worden gevormd door de Kalkhofseweg, de Wildsestraat en De Schans. De hoofdinfrastructuur bestaat uit een doorgaande interlokale verbindingsweg in de noord-zuidrichting (Kerkstraat - St-Hubertseweg). Andere belangrijke wegen in de kern zijn de Kampsestraat, de Beerseweg (beiden west-oost), de Burgemeester Moorenstraat (langs oostzijde kern) en de voormalige spoordijk (Bogaertsstraat - Parallelstraat, aan de zuidzijde). Door het gehele Land van Cuijk lopen fiets- en wandelroutes. Deze maken tevens gebruik van de hoofdontsluitingswegen. Belangrijke knooppunten in de kern zijn het Raadhuisplein centraal in de kern, de hoek tussen Kampsestraat-Kerkstraat-Parallelstraat in het zuiden van de kern, en de hoek Kerkstraat-Oeffeltseweg-Cuijksedijk-Kalkhofseweg helemaal in het noorden van de kern.
2.3
Functies
2.3.1
agrarische bedrijven (intensief-extensief)
Binnen het plangebied zijn aan de randen van de kern nog agrarische gronden gelegen. Aan de oostzijde van de kern hebben deze agrarische gronden
SAB
6
landschappelijke waarden. Aan de westzijde liggen twee intensieve agrarische bedrijven vlak buiten het plangebied. De gemeente is actief bezig om beide bedrijven te helpen verplaatsen naar een andere locatie.
2.3.2
bedrijven
Bedrijvigheid in de kern Haps is met name gesitueerd aan de randen langs de uitvalswegen van de kern. Deze bedrijven zijn allemaal van een lage milieucategorie en veroorzaken geen onevenredige hinder voor hun omgeving. In de kern Haps is geen bedrijventerrein gelegen. 2.3.3
detailhandel
In de kern Haps zijn enkele detailhandelsvestigingen gelegen. Deze bevinden zich met name centraal in de kern, aan of nabij het Raadhuisplein. Het betreft lokale voorzieningen, zoals een supermarkt. Er is geen groothandel of perifere detailhandelsvestiging aanwezig in de kern. 2.3.4
groen
Haps is een groen dorp met veel speelgelegenheid voor kinderen. Voor de kern geldt een beleid met betrekking tot speelvelden, welke is doorvertaald in dit bestemmingsplan (zie paragraaf 4.4.2). Ook zijn in de kern diverse monumentale bomen gelegen, welke in dit bestemmingsplan middels een aanduiding beschermd worden. In het zuiden van Haps is op verschillende plekken nog het traject van het Duits Lijntje terug te zien, welke op die plaatsen door groen omringd wordt. 2.3.5
horeca
Haps kent diverse horecagelegenheden. De meeste horecalocaties liggen aan de Kerkstraat. Hieronder valt ook de molen met bijbehorende horecagelegenheid. 2.3.6
kantoren
Aan de Kerkstraat is een drukkerij gelegen, welke als kantoor is aan te merken. Daarnaast zijn binnen de kern geen andere kantoren gelegen, buiten enkele kantoren aan huis. 2.3.7
sport
De kern Haps heeft twee overdekte sportlocaties, maar geen sportvelden. Eén van de overdekte sportlocaties wordt particulier geëxploiteerd. De andere maakt onderdeel uit van het dorpshuis en heeft een gemeenschapsfunctie. De sportvelden liggen nabij de kern in het buitengebied. 2.3.8
verkeer (openbaar vervoer-langzaam verkeer-wegenstructuur)
De hoofdinfrastructuur bestaat uit een doorgaande interlokale verbindingsweg in de noord-zuidrichting (Kerkstraat - St-Hubertseweg). Andere belangrijke SAB
7
wegen in de kern zijn de Kampsestraat, de Beerseweg (beiden west-oost), de Burgemeester Moorenstraat (langs oostzijde kern) en de voormalige spoordijk (Bogaersstraat - Parallelstraat, aan de zuidzijde). Voor wat betreft openbaar vervoer loopt er een buslijn van Uden naar het treinstation in Cuijk door Haps. Vanuit Uden en Cuijk vertrekken vervolgens verschillende busdiensten. 2.3.9
water
In het plangebied van dit bestemmingsplan is geen structureel water gelegen. Net buiten het plangebied, aan de oostzijde van de kern, loopt een Awatergang, de Laarakkersche Waterleiding. Vanaf het rioolgemaal aan de Oeffeltseweg ligt een riooltransportleiding langs de A-watergang. De riooltransportleiding takt aan op de doorgaande leiding gelegen in het voormalige spoortracé van het Duits Lijntje.
2.3.10
wonen
Haps is overwegend een woonkern. Het woningbestand van Haps bestaat voornamelijk uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Daarnaast komen er enkele cultuurhistorische waardevolle woningen voor.
SAB
8
3 3.1
PLANBESCHRIJVING Algemeen Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke ontwikkelingen die zijn voorzien in het plangebied in de komende tien jaar. Het gaat in de meeste gevallen om nieuwe functies op bestaande (inbreidings)locaties. De wenselijkheid en de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen worden in de volgende hoofdstukken afgewogen.
3.2
Beheersplan Voorliggend bestemmingsplan “Haps” is een beheersplan. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke situatie wordt bestemd en van een actuele bestemmingsregeling wordt voorzien. Binnen de bestemmingen zijn reële mogelijkheden voor het oprichten, vervangen en uitbreiden van bebouwing en voor het in beperkte mate veranderen van het gebruik van grond en bebouwing gegeven. In alle gevallen gaat het daarbij om veranderingen in bebouwing en gebruik die samenhangen met de bestaande functie en daarom passen binnen een beheersgerichte bestemming. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt.
3.3
Ontwikkelingen In voorliggend bestemmingsplan worden wellicht drie initiatieven voor woningbouw meegenomen, te weten locatie Gemeentewerf, locatie Sportcentre Vivelli en locatie Aalsvoorten II. Indien tijdig haalbaarheidsonderzoeken aangeleverd worden, worden deze ontwikkelingen in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen als wijzigingsbevoegdheid. Dan wordt ook de beleidstoets in hoofdstuk 4 gedaan en komt de uitvoerbaarheid van deze ontwikkelingen aan de orde in hoofdstuk 5.
SAB
9
4 4.1
BELEIDSKADER Algemeen Dit hoofdstuk beschrijft het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied relevante uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord, afgewogen en indien noodzakelijk vertaald op de plankaart en in de regels.
4.2
Rijksbeleid
4.2.1
Nota Ruimte (2005) (vastgesteld als zijnde Structuurvisie)
De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006 ingestemd met de Nota Ruimte. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het Rijk schept ruimte voor ontwikkeling, uitgaande van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De rijksverantwoordelijkheden en die van anderen zijn helder onderscheiden. De Nota Ruimte is door het Rijk op dit moment vastgesteld als structuurvisie met een uitvoeringsparagraaf. Aangaande steden, dorpen en bereikbaarheid staat borging van de basiskwaliteit centraal. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten alsmede borging van milieukwaliteit en externe veiligheid moeten hieraan bijdragen. Bundeling betekent in deze dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd wordt gelokaliseerd, dat wil zeggen in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Milieu en externe veiligheid worden verbeterd door normen en randvoorwaarden, corresponderend met de tenminste gewenste basiskwaliteit, vast te leggen en deze in een vroegtijdig stadium bij de (ruimtelijke) planvorming te betrekken. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Eventuele toekomstige ontwikkelingen dienen aan te sluiten bij het beleid zoals gesteld in de Nota Ruimte.
SAB
10
4.2.2
Ontwerp-AMvB Ruimte (2009)
De Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) heeft tot doel de rijksbelangen directer door te laten werken in gemeentelijke bestemmingsplannen. De inwerkingtreding van de AMvB Ruimte is voorzien voor medio 2010. De AMvB bevat alle ruimtelijke beleidskaders van het Rijk en vormt het sluitstuk van het nieuwe stelsel van ruimtelijke ordening, zoals dat in 2008 met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking trad. De kern van de nieuwe Wro is dat overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal, respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door gemeenten. Met de AMvB Ruimte maakt het rijk duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte komt in 2 rondes tot stand. De eerste tranche bevat een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid. Deze kaders zijn afkomstig uit de PKB’s Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. De inwerkingtreding van de AMvB Ruimte 1e tranche is voorzien voor medio 2010. De tweede tranche zal nieuw beleid bevatten. In dit bestemmingsplan is het Rijksbeleid uit de verschillende nota’s doorvertaald. Met dit bestemmingsplan wordt derhalve aangesloten bij de OntwerpAMvB Ruimte 1e tranche.
4.3
Provinciaal beleid
4.3.1
Reconstructieplan Peel & Maas
Het Reconstructieplan Peel en Maas is een plan voor revitalisering van de regio Peel en Maas op het gebied van land- en tuinbouw, water, natuur, milieu, economie, recreatie en toerisme en cultuurhistorie. Omdat de geldende bestemmingsplannen in de meeste gevallen nog niet in overeenstemming zijn met het reconstructieplan en de aanpassing veelal nog enige tijd op zich zullen laten wachten, verklaart de provincie dat artikel 27 van de Reconstructiewet van toepassing is op de volgende onderdelen: a de begrenzing en werking van de landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden (ofwel: de integrale zonering voor de intensieve veehouderij); b de begrenzing en doorwerking van de natte natuurparels en de 500 meter zones daarom heen. Het Reconstructieplan heeft de juridische status van een beleidsnota. Dit betekent dat het Reconstructieplan leidend is voor de concrete invulling van het
SAB
11
bestemmingsplan. Er mag in het bestemmingsplan alleen beargumenteerd afgeweken worden van het reconstructieplan indien er niet duidelijk sprake is van een provinciaal belang. Lokale belangen kunnen dan prevaleren.
Figuur 2: Uitsnede plankaart Reconstructieplan De agrarische gronden die in het plangebied van het bestemmingsplan Haps vallen, zijn in het Reconstructieplan aangewezen als ‘extensiveringsgebied overig’. In de extensiveringsgebieden met nadere aanduiding overig ligt de nadruk op wonen. Intensieve veehouderijen hebben hier geen duurzaam perspectief. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is in deze gebieden niet toegestaan. Net buiten de kern zijn de gronden aangegeven als ‘verwevingsgebied’. In verwevingsgebieden is het reconstructiebeleid gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. De twee intensieve veehouderijen aan de Beerseweg, gelegen net buiten het plangebied, worden gestimuleerd om zich elders te hervestigen. Hierdoor ontstaat aan de westzijde van Haps een situatie die overeenstemt met het Reconstructieplan. De verwachting is dat beide bedrijven zich op korte termijn hervestigen. 4.3.2
Interimstructuurvisie “Brabant in ontwikkeling”
De Interimstructuurvisie (27 juni 2008) benoemt de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant en werkt deze op hoofdlijnen in beleid uit. Het hoofd-belang van de provincie is zorgvuldig ruimtegebruik. Dit hoofdbelang wordt thematisch uitgewerkt in deelbelangen en -doelen. De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn vervolgens uiteengezet aan de hand van vijf leidende principes, welke een ruimtelijke inslag hebben en van belang zijn voor het provinciale schaalniveau. De vijf ruimtelijke principes zijn: - meer aandacht voor de onderste lagen; - zuinig ruimtegebruik; - concentratie van de verstedelijking; SAB
12
- zonering van het buitengebied; - grensoverschrijdend denken en handelen. Door het accent op zuinig ruimtegebruik te leggen, wil de provincie de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Tegelijkertijd wil de provincie zo stimuleren dat nieuwe ontwikkelingen op een geconcentreerde wijze vorm krijgen. Dit betekent dat bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften op het vlak van wonen, werken en voorzieningen de mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde ruimte zo goed mogelijk moeten worden benut. Zowel in stedelijke als landelijke regio’s moet het accent liggen op inbreiden en herstructureren. Zorgvuldig omgaan met de ruimte betekent, dat de mate waarin en de wijze waarop aan aspecten van zuinig ruimtegebruik vorm en inhoud wordt gegeven aan moet sluiten bij de specifieke ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten ter plaatse. Haps is gelegen in de landelijke regio Land van Cuijk. In de landelijke regio’s staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied door verstedelijking cen-traal. Uitgangspunt is dat het aansnijden van nieuwe ruimte pas aan de orde is, als blijkt dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen het bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de betreffende landelijke regio. Bij de verdeling van het woningbouwprogramma over de stedelijke en de landelijke regio’s geldt het uitgangspunt dat voor elke landelijke regio zoveel woningen mogen worden gebouwd als tenminste nodig zijn voor de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei, ofwel de groei die optreedt als het saldo verhuisbewegingen op nul wordt gesteld.
Figuur 3: Uitsnede plankaart Interimstructuurvisie De plankaart van de Interimstructuurvisie laat zien dat de kern Haps aangeduid is als bestaand stedelijk gebied. Dit bestemmingsplan is beheersgericht. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient aangetoond te worden dat aangesloten wordt bij het beleid zoals vastgelegd in de Interimstructuurvisie.
SAB
13
4.3.3
Uitwerkingsplan Land van Cuijk
Het beleid uit het voormalige Streekplan, ten aanzien van wonen en werken, is uitgewerkt in het Uitwerkingsplan Land van Cuijk. Het Uitwerkingsplan is een ruimtelijk plan op het regionale schaalniveau. In het plan wordt vastgelegd hoe het programma voor wonen en werken verdeeld wordt, welke locaties worden ontwikkeld en in welke volgorde en tempo dat programma gerealiseerd wordt. Bij het opstellen van het Uitwerkingsplan was het in het voormalige Streekplan neergelegde beleid leidend. Tevens zijn andere plannen betrokken bij het opstellen van het uitwerkingsplan. Een van de belangrijkste is de StructuurvisiePlus Land van Cuijk (2001). Voor de landelijke regio’s blijft het uitgangspunt ‘bouwen voor migratiesaldonul’. Binnen dit beleidskader mag elke gemeente zoveel woningen bouwen als ten minste nodig zijn voor de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei. Het Uitwerkingsplan geeft op basis van de ruimtebehoefte voor de periode tot 2015 locaties aan die voor wonen of werken afweegbaar zijn. Voor de ruimtebehoefte na 2015 geeft het Uitwerkingsplan een indicatie van potentiële woonen werklocaties.
Figuur 4: Uitsnede plankaart Uitwerkingsplan Gemeente Cuijk Voor elke gemeente zijn specifieke richtlijnen opgenomen ten aanzien van deze ont-wikkelingen. Zo wordt voor Cuijk gesteld dat voor het behouden van de regionale functie op het gebied van wonen, detailhandel, verzorging en bedrijSAB
14
venterreinen het van belang is om in ontwikkelingsmogelijkheden rond de hoofdkern Cuijk te voorzien. Het is bij verstedelijking van belang aan te sluiten op bestaande infrastructuur. Ook het station van Cuijk en de knooppunten rond de A73 zijn belangrijke locatiefactoren. Zwaartepunt voor verstedelijking in de gemeente komt daarom te liggen bij de kern Cuijk. Het zwaartepunt voor werken komt, gezien het ontbreken van ruimte bij de hoofdkern Cuijk, in de vorm van een regionaal bedrijventerrein (RBT) ten oosten van de kern Haps te liggen. Hierdoor wordt aangesloten op de A73, de bestaande afvalverwerkingslocatie en de regionale wegverbinding van Haps naar de A73. Op termijn wordt aansluitend op dit RBT een terrein ontwikkeld dat gericht is op categorie-3-bedrijven, zonder bedrijfswoningen. Bij verstedelijking ten oosten van Haps is het van belang dat de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden zoveel mogelijk worden ontzien en dat eventuele aantasting van deze waarden wordt gecompenseerd. In Haps zijn geen momenteel nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen voorzien. Dit bestemmingsplan maakt daarnaast geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
4.4
Gemeentelijk beleid
4.4.1
StructuurvisiePlus Land van Cuijk
De StructuurvisiePlus Land van Cuijk (december 2000) is de gezamenlijke visie van de gemeente Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en St. Hubert en Sint Anthonis alsmede de provincie Noord-Brabant op de ruimtelijke ordening in het land van Cuijk. De visie heeft tot doel te functioneren als een duurzaam en kwalitatief georiënteerd kader, waarmee de ruimtelijke ontwikkelingen in het Land van Cuijk zowel op korte, middel-lange als lange termijn kunnen worden gestuurd. Aandacht wordt geschonken aan de ruimtelijke vraagstukken met betrekking tot wonen, werken, recreatie, landschap en ecologie, landbouw en hydrologie. Met betrekking tot het ruimtegebruik in de kernen geldt dat intensivering van het ruimtegebruik in het actieprogramma voor de ontwikkelingsstrategie 20002010 is opgenomen. In het geval van verdichting mogen de kenmerkende eigenschappen en kwaliteiten van de dorpsstructuur niet worden aangetast. Tevens kunnen de mogelijkheden van revitalisering, herstructurering en efficiënt ruimtegebruik worden onderzocht. Bij de ontwikkeling van nieuwe locaties (dit geldt voor zowel de locaties die reeds in het bestemmingsplan zijn voorzien, als nieuw aan te wijzen gebieden) dient rekening te worden gehouden met de geomorfologische en cultuurhistorische waarden, zoals die op de geomorfologische en cultuurhistorische interpretatiekaart zijn aangeduid. Een middel om de geomorfologie en cultuurhistorie een plaats te geven binnen de planvorming is de zogenaamde cultuurhistorische effectrapportage (CHER). Aspecten die hierbij aan bod komen zijn, landschap, archeologie, historische geografie, historische bouwkunde en mensgebonden natuur. Door
SAB
15
middel van een CHER wordt de waarde van de cultuurhistorische aspecten in lokaal en regionaal verband beschreven, ontstaat een indruk van de kwetsbaarheid van de cultuurhistorische waarden en wordt tenslotte advies gegeven voor behoud en inpassing van cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren. Bij het bepalen van de locatie van nieuwe woningen dient rekening te worden gehouden met: - Het benutten van de patroonmatige interne capaciteit in de kern en met het actief ontwikkelen van nieuwe structuurversterkende inbreidingslocaties en functiewijzigingen; - Het realiseren van een patroonversterkende uitbreiding van de kern; - Bebouwingsmogelijkheden elders binnen de onderkende cultuurhistorische occupatiepatronen. In het Land van Cuijk is bekend welke locaties reeds in aanmerking komen voor woningbouwontwikkeling. De restcapaciteit is per 1-1- 1999 geïnventariseerd en bedraagt 2.456 woningen. Van deze restcapaciteit is bekend tot welke “woonsfeer”-categorie ze moeten worden gerekend. Hierbij is de restcapaciteit getypeerd in de volgende drie woonsferen: 1 Binnen de bebouwde kom: compact bouwen in hogere dichtheid nabij de voorzieningen, zowel gestapeld als grondgebonden ten behoeve van veelal kleine huis-houdens (senioren en jongeren). Deze categorie bevat ook intensivering in de kleinste kernen en eventuele hergebruiksmogelijkheden in bebouwingslinten; 2 Aan de randen: bouwen in lagere c.q. traditionele dichtheden in uitbreidingsgebieden, met name eengezinswoningen voor een brede markt; 3 Buiten de kernen: woonparken en bijzondere woonvormen in lage dichtheden en landschappelijke setting. Door de restcapaciteit, de locatie en de woonsfeer te typeren, kan ook de zoekbehoefte na benutting van de restcapaciteit beter worden gedefinieerd. Zo zou bij een grote behoefte aan bouwen voor ouderen en jongeren meer in de sfeer van herstructurering, intensivering en hergebruik (woonsfeer 1) kunnen worden gedacht. Bij de behoefte aan suburbaan bouwen met een verweving van ruimte en groen (woonsfeer 2), zouden daarentegen juist locaties aan of buiten de kernen moeten worden gevonden. De kleinen kernen kunnen in principe alleen op zeer kleinschalige manier bouwen voor de lokale behoefte. Slechts op basis van goede stedenbouwkundige en landschappelijke argumenten kan uitbreiding in overweging worden genomen. In sommige gevallen zal er voor kunnen worden gekozen om in principe geen uitbreidingsmogelijkheden meer beschikbaar te stellen. In bepaalde kernen zal ter bescherming van het huidige waardevolle karakter van de kern niet of nauwelijks nieuwbouw moeten plaatsvinden, terwijl in andere kernen nieuwbouw juist een versterking kan betekenen van de bestaande ruimtelijke structuur. Ook kan het huidige karakter van een kern aanleiding geven tot het bouwen van bepaalde woningtypen en/of het hanteren van specifieke woningdichtheden.
SAB
16
Voorts dient de leefbaarheid van de kleine kernen op een integrale manier te worden benaderd. Kleine kernen, zoals Haps, krijgen beperkte mogelijkheden om uit te breiden. Woningbouw is in ieder geval mogelijk via intensivering van de bestaande bebouwingsstructuur. Daarnaast geldt voor Haps dat eventuele uitbreidingsmogelijkheden moeten passen in de typerende visueel-ruimtelijke en functioneelruimtelijke patronen of dienen bij te dragen aan het versterken van het patroon. Woningbouw Op het structuurbeeld voor de regio is de kern Haps weergeven als ‘beheer be-staand woongebied’. De oost- en westrand van de kern zijn aangeduid als ‘begrenzing stads- en dorpsranden’. Het beheer van bestaand woongebied richt zich op de instandhouding van de patroonspecifieke kernmerken binnen de verschillende kernen. Hierbij kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden die binnen de patronen bestaan om, met inachtneming van de kwaliteiten, woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad, worden benut. Bedrijvigheid In de kleinste kernen, zoals Haps, zonder bedrijventerrein zijn slechts incidentele kleinschalige bedrijfsvestigingen mogelijk met inachtneming van de patroonspecifieke kenmerken van de betreffende kernen. In dergelijke kernen bestaan veelal mogelijkheden voor de incidentele vestiging van een beperkt aantal kleinschalige bedrijfjes binnen de bestaande structuur, zonder dat hierdoor de woonkwaliteit aangetast wordt. Dit stelt wel eisen aan de maximale toelaatbare milieucategorie (maximaal milieucategorie 1 en 2) en beperkingen ten aanzien van de doorgroeimogelijkheden van deze bedrijven. Nabij Haps ligt het lokale bedrijventerrein De Horn en wordt het Regionaal Bedrijvenpark Laarakker (hiern: RBL) ontwikkeld. Het te ontwikkelen terrein beslaat een oppervlakte van circa 72 hectare bruto, waarvan ongeveer 53 hectare (530.000 m2) is bestemd voor uitgifte aan bedrijven. Het RBL wordt ontwikkeld ten oosten van de Cuijkseweg en ten noorden van de Oeffeltseweg. Het terrein wordt dus niet direct tegen de kern van Haps ontwikkeld. Het punt waar het terrein aan de kern grenst, is in het zuidoosten (nabij het punt Cuijkseweg-Kalhofseweg-Oeffeltseweg). Op dat punt zullen echter geen bedrijven gevestigd worden. Hier blijft het zogenaamde evenemententerrein met een nader te bepalen oppervlakte gehandhaafd. Het RBL wordt bestemd voor bedrijven in milieucategorie 3 (met kavels groter dan 5.000 m2) en bedrijven in de (hoogste) milieucategorie 4 en 5. De bedrijven vallen binnen de sectoren afvalverwerking, industrie, handel en logistiek. Aan de randen van het gebied - langs de Oeffeltseweg en de Cuijkseweg wordt alleen de lichtere milieucategorie toegestaan.
SAB
17
4.4.2
Speelruimtebeleid en Speelplekkenplan
De werkgroep stelt in het eindrapport voor om de tot nu toe gebruikte (summiere) richtlijnen voor plaatsing van speeltoestellen, te vervangen door een breder ‘Integraal speelruimtebeleid’ met de volgende doelen: 1 ontmoetingsplaatsen creëren in de wijken, waar ouders en kinderen elkaar kunnen ontmoeten; 2 ontwikkelingsmogelijkheden creëren voor kinderen; 3 een leefomgeving bieden waarin kinderen fysiek en sociaal gezond kunnen opgroeien. In Haps is voldoende informele speelruimte beschikbaar. Er wonen in Haps circa 125 kinderen en 205 jeugdigen. De kinderen hebben tien speelplekken tot hun beschikking en de jeugd zeven. Het aantal speelplekken ligt ruim boven de norm, maar de spreiding is niet optimaal. Met het aanmerken van centrale duurzame speelplekken is de spreiding en de kwantiteit van de speelplekken in Haps op peil. De kwaliteit van de speelplekken verdient her en der nog wat aandacht. Binnen de bebouwde kom van Haps wonen circa 225 jongeren. Er zijn in de kern verschillende mogelijkheden voor informeel ontmoeten. Zo zijn op diverse plekken in de kern bankjes geplaatst, hier kunnen de jongeren de laatste nieuwtjes uitwisselen. Naast de informele ontmoetingsmogelijkheden zijn er drie sportveldjes. Met deze drie plekken wordt er ruimschoots voorzien in de behoefte van de jongeren om te sporten. Jongeren missen een ontmoetingsplek in hun dorp. Geadviseerd wordt dan ook om op de bestaande sportplekken ook het ontmoeten te faciliteren. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Binnen de bestemming Groen worden speelplekken mogelijk gemaakt. Voor de aangewezen speelplekken geldt dat ter plaatse geen parkeren is toegestaan, zodat de speelplekken gewaarborgd zijn. 4.4.3
Monumentale bomennota gemeente Cuijk 2009-2019
Deze nota stelt de uitgangspunten vast voor het opstellen van een monumentale bomenlijst, dient ter voorkoming van het verstoren van de groeimogelijkheden van de boom en dient om ontwikkelingen tegen te gaan die de standplaatsen van de boom nadelig beïnvloeden. Daarnaast wil de gemeente de ontwikkeling van een duurzame, vitale en herkenbare boombeplanting in de gemeente stimuleren. Ter bescherming van de monumentale bomen, is een lijst opgesteld. De bomen van deze lijst worden vervolgens positief bestemd in de bestemmingsplannen. Hiermee krijgen deze bomen een feitelijke, fysieke en juridische bescherming. In het bestemmingsplan wordt naast de standplaats van de boom, ook de kwaliteit van de groeiplaats beschermd. De omvang van de groeiplaats betreft de maximaal te bereiken kruindiameter met inbegrip van een extra afstand van 2 meter. In de regels van het bestemmingsplan worden deze beschermende bepalingen opgenomen, onder andere door aan te geven dat het ver-
SAB
18
boden is te bouwen binnen deze groeiplaats. Bovendien mogen monumentale bomen niet gekapt worden zonder kapvergunning. In het plangebied komen diverse monumentale bomen voor. Op de verbeelding zijn deze monumentale bomen opgenomen en voorzien van een gebiedsaanduiding ‘monumentale boom’, waardoor de bomen beschermd worden. In de praktijk is gebleken dat het bepalen van de maximale kruindiameter per boom erg moeilijk is. Daarom is gekozen om uit te gaan van een maximaal te bereiken kruindiameter van 20 meter, oftewel een straal van 10 meter. In de regels wordt de mogelijkheid opgenomen om de groeiplaats te ‘verkleinen’ als aangetoond wordt dat de kruindiameter niet de volle 20 meter kan bereiken. 4.4.4
Waterplan Cuijk
De gemeente Cuijk en haar waterpartners (waterschap Aa en Maas, provincie Noord-Brabant en waterleidingmaatschappij Brabant Water, gemeenten Land van Cuijk) hebben een integraal waterplan opgesteld. De aanleiding hiervoor was de omslag in het denken en beleid rond water gedurende de afgelopen jaren: “In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen, is de nadruk komen te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem (duurzaamheidprincipe).” Deze beleidsomslag is vastgelegd op Europees niveau in de Kaderrichtlijn Water en op Rijksniveau in de 4e Nota Waterhuishouding, de nota Waterbeheer 21e Eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Op gemeentelijk niveau is deze beleidsomslag doorvertaald in de “Wet gemeentelijke watertaken”. Hierin zijn voor de gemeente een drietal zorgplichten opgenomen: hemelwater, grondwater en afvalwater. Het waterplan heeft de status van kaderstellend beleidsplan. Het plan is hierdoor een “parapluplan” voor andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt. Het plan kent echter geen directe planologische doorwerking. De zeven waterdoelen en streefbeelden dienen wel door te werken in ruimtelijke afwegingen. Deze waterdoelen zijn echter nog te weinig concreet om gebiedsspecifieke maatregelen uit te werken. De doelstellingen zijn daarom uitgewerkt als gebiedsspecifieke streefbeelden voor stedelijk-, landelijk-, en natuurlijk gebied. In het plangebied speelt het aspect water een beperkte rol. In Aalsvoorten en De Schans zijn gescheiden rioolstelsels aanwezig. Daarnaast is ter plaatse van het Kerkplein een infiltratiegebied voor hemelwater aanwezig. Tenslotte bevindt zich ten oosten van het plangebied één A-watergang, de Laarakkersche Waterleiding. Vanaf het rioolgemaal aan de Oeffeltseweg ligt een riooltransportleiding langs de A-watergang. De riooltransportleiding takt aan op de doorgaande leiding gelegen in het voormalige spoortracé van het Duits Lijntje.
4.4.5
Fietsnota
De gemeente Cuijk wil het fietsen in haar gemeente stimuleren. Het doel van
SAB
19
de gemeente is om het totale fietsgebruik te laten toenemen, maar ook de fiets door een bredere groep te laten gebruiken. De maatregelen die getroffen worden op het gebied van fietsbeleid moeten de oorzaken van de knelpunten zien weg te nemen en bijdragen aan de volgende doelstelling voor het fietsbeleid: het fietsbeleid moet erop gericht zijn het fietsgebruik in de gemeente te stimuleren. Aan deze hoofddoelstelling zijn de volgende inhoudelijke doelstellingen voor het gemeentelijke fietsbeleid gekoppeld: − verbetering van het comfort; − verbetering van de (fiets) verkeersveiligheid; − voldoende en veilige fietsparkeervoorzieningen; − complete bewegwijzering. Langs de provinciale weg, de Kerkstraat, is een vrijliggend fietspad gelegen. Binnen de bestemming ‘Verkeer’ zijn fietspaden mogelijk en ook binnen de bestemming ‘Groen’ kunnen langzaamverkeersvoorzieningen gerealiseerd worden. 4.4.6
Archeologisch beleid
De gemeente Cuijk heeft een bijzonder rijk bodemarchief. Op veel plaatsen zijn archeologische sporen aanwezig of te verwachten vanwege de bewoningsgeschiedenis gedurende de Romeinse tijd, maar ook vanwege nog aanwezige sporen uit de Prehistorie en de vroege en late Middeleeuwen. Het beleidsplan is dan ook opgesteld om aan te geven hoe de gemeente hiermee om gaat. Bij het beleidsplan hoort ook een archeologische beleidskaart (zie navolgende figuur voor een uitsnede hiervan voor de kern Haps).
Figuur 5: archeologische verwachtingskaart In het beleidsplan is ook aangegeven hoe in bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met archeologie en in de bijlage van het plan zijn voorbeeldregels opgenomen. De voorbeeldregels zijn gekoppeld aan de gebieden van de archeologische beleidskaart. Zoals op de beleidskaart te zien is, gelden
SAB
20
voor de kern Haps de categorieën 1, 3, en 5. Voor deze categorieën zijn dubbelbestemmingen opgenomen, waarbinnen een regeling geldt die afkomstig is uit de beleidsnota, welke archeologische waarden beschermt middels een onderzoeksplicht en/of aanlegvergunningenstelsel. 4.4.7
Karakteristieke en monumentale panden
De Cultuurnota gemeente Cuijk geeft een visie op cultuur in de gemeente in het jaar 2012. Onder meer wordt in deze nota ingegaan op monumenten. Onderdeel hiervan is dat de gemeente wil komen tot een lokale monumentenlijst. In en nabij de kern Haps komen de volgende Rijksmonumenten voor: − Cuijkseweg 19: molen Maria − Kerkstraat 17: R.K. Kerkgebouw − Kijkuitspad 6: woonhuis met bedrijfsgebouw − Laarakker: urnenveld (archeologisch monument) − Burg. Moorenstraat: overblijfselen kasteel De Gravenhof (archeologisch monument) De Rijksmonumenten vinden bescherming onder de Monumentenwet en hoeven daarom niet ook nog via het bestemmingsplan beschermd te worden. Daarnaast heeft de gemeente een voorlopige lijst opgesteld met karakteristieke panden opgesteld. Deze panden zijn niet wettelijk beschermd, maar hebben wel cultuurhistorische waarde waar zorgvuldig mee omgesprongen moet worden. Het gaat in Haps om de volgende panden: − Beerseweg 4: woonhuis − Beerseweg 4B: woonhuis − Beerseweg 7: woonhuis − Beerseweg 9: woonhuis − Beerseweg 13: woonhuis − Beerseweg 13a: ambtswoning − Beerseweg 13b: woonhuis − Burgemeester Moorenstraat 30: woonhuis − Burgemeester Moorenstraat 32: woonhuis − Gravenhof 1 : woonhuis − Gravenhof 3 : boerderij − Kerkstraat 1: villa Rozenhof − Kerkstraat 4: café De Molen − Kerkstraat 4: molenrestant − Kerkstraat 12: woonhuis − Kerkstraat 18: brouwerijcomplex − Kerkstraat 19: woonhuis − Marijkeplein 7: woonhuis/boerderij − Marijkeplein 7: woonhuis − Marijkeplein 10: woonhuis − Marijkeplein 16: woonhuis − Stationsstraat 5: boerderij Deze panden dienen, vanwege hun cultuurhistorische en beeldbepalende waarde voor de omgeving (in zowel historisch als stedenbouwkundig opzicht)
SAB
21
in het bestemmingsplan aanvullende bescherming te krijgen, met name voor wat betreft bouwmassa, kapvorm en dergelijke. Daarnaast zal bij een eventuele welstandstoets van (ver)bouwplannen, nadrukkelijk met de betreffende waarden rekening worden gehouden. 4.4.8
Programma volkshuisvesting
Per 1 januari van dit jaar (2010) is de voorraad woningen in Haps 1.129. Voor wat betreft de woningbehoefte, c.q. de gewenste woningvoorraad, en daarmee het aantal te bouwen woningen is het uitgangspunt, het rapport van Companen uit 2002, waarop voor een belangrijk deel ook het huidige meerjarenwoningbouwprogramma (2005-2015) is gebaseerd. Volgens het Companenrapport zou de woningvoorraad in Haps op 1 januari 2022 1.223 moeten zijn. Dat betekent dat tussen nu en 2022 de woningvoorraad in Haps met ruim 90 woningen zou -moeten- toenemen. Naast de restcapaciteit die er (nog) is in De Schans en de capaciteit van drie potentiële woningbouwlocaties, kennen we op dit moment in Haps ook nog de ruimte-voor-ruimte kavels aan de Beerseweg. Alles bij elkaar gaat het volgens de huidige inzichten om een capaciteit van ruim 80 woningen. Dat zou passen binnen het (nu nog fictieve) woningbouwprogramma tot 2022, immers voor ruim 80 woningen zijn er (aspirant-) plannen en voor ruim 90 woningen mogelijkheden. Het vorenstaande zou betekenen dat in het nieuwe bestemmingsplan voor de kom van Haps de drie potentiële woningbouwlocaties "geregeld" zou kunnen worden met een wijzigingsbevoegdheid. Vóór dat dit kan, moet volgens de wet (Wro) de haalbaarheid van woningbouw zijn aangetoond. Voor de drie locaties zullen minimaal de (bureau)onderzoeken voor geluid, bodem, archeologie, flora en fauna en een planschaderisicoanalyse tijdig aangeleverd moeten worden. De drie locaties behouden tot die tijd de huidige bestemming of krijgen een bestemming die het dichtst bij het feitelijke gebruik ligt. Om die reden zijn de locaties (nu) nog niet meegenomen in dit bestemmingsplan. 4.4.9
Welstandsnota
De Welstandsnota omschrijft waaraan nieuw-/verbouwplannen moeten voldoen. In de Welstandsnota is een indeling gemaakt in bebouwingstypen, te weten historisch gegroeide woongebieden, planmatig ontworpen woongebieden, bedrijvengebieden, groene gebieden en bijzondere bebouwingstypen. Nieuwe ontwikkelingen in de kern zullen in de bouwvergunningprocedure getoetst moeten worden aan redelijke eisen van welstand. Hierbij geldt de Welstandsnota als leidraad. In dit bestemmingsplan is met een regeling voor bijvoorbeeld erkers en erfafscheidingen al rekening gehouden met de Welstandsnota. 4.4.10
Mantelzorgbeleid
De maatschappelijke vraag naar zorg-/woonmogelijkheden is aanleiding geweest tot het opstellen van een uniforme regeling voor het Land van Cuijk
SAB
22
voor huisvesting ten behoeve van mantelzorg. De uniforme regeling dient te voorzien in het realiseren van een gevarieerd aanbod van wonen en zorg op maat, waaronder ook huisvesting dichtbij kinderen, ouders of anderen kan vallen. Door huisvesting ten behoeve van mantelzorg te faciliteren kunnen tal van wederzijdse voordelen worden geboden, zoals de mogelijkheid langer zelfstandig te wonen, het voorkomen van vereenzaming en isolement, hulp in de huishouding van werkende ouders, etc. Het komt dus ook tegemoet aan een sociale (woon)wens. Onder “mantelzorg” wordt verstaan “het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband”. Om medewerking te kunnen verlenen aan het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, dient sprake te zijn van mantelzorg als hierboven omschreven. Om te kunnen bepalen of sprake is van mantelzorg zal advies worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige instantie. Uit de omschrijving blijkt dat de doelgroep ruim is gesteld en deze verder gaat dan de tot nu toe bekende ouder-kindrelatie. Om te voorkomen dat een woonperceel verwordt tot een (commerciële) opvanggelegenheid, mag per woonperceel maximaal één afhankelijke woonsituatie aanwezig zijn. Het mantelzorgbeleid is algemeen geldend en wordt in elk nieuw bestemmingsplan juridisch verankerd, zo ook in het voorliggend bestemmingsplan. Voor het beleid zijn standaardregels geschreven die in dit bestemmingsplan in de bestemming “Wonen” zijn opgenomen. 4.4.11
Prostitutiebeleid
Op 1 oktober 2000 is door een wijziging van het wetboek van Strafrecht het algemeen bordeelverbod opgeheven. Door de opheffing van het bordeelverbod is de weg vrijgemaakt voor een integraal gemeentelijk prostitutiebeleid door middel van een facetbestemmingsplan. Op 9 juli 2001 is door de gemeenteraad van Cuijk het bestemmingsplan “Prostitutiebeleid Cuijk 2001” vastgesteld. Het prostitutiebeleid van de gemeente Cuijk komt voort uit het vastgelegde regionale beleid. In Haps is momenteel geen prostitutiebedrijf, seksinrichting, raamprostitutiebedrijf, escortbedrijf of sekswinkel gevestigd en ook niet gewenst. 4.4.12
Bijgebouwenregeling stedelijk gebied
Op 8 juli 2002 is door de gemeenteraad van Cuijk de partiële herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” vastgesteld. Het doel van de partiële herziening is één bebouwingsregeling op te stellen voor bijgebouwen bij (burger)woningen in het stedelijk gebied van Cuijk. Aanleiding voor de herziening is dat het grondgebied van de gemeente Cuijk wordt beheerst door circa honderd vigerende bestemmingsplannen. Veel van deze plannen dateren van vóór de gemeentelijke herindeling (1994) en zijn onder regie van verschillende gemeentebesturen, in samenwerking met diver-
SAB
23
se adviesbureaus, tot stand gekomen. Dit heeft er toe geleid dat uniformiteit tussen de plannen ontbreekt, zowel qua systematiek als inhoud. Deze verschillen worden als tekortkomingen ervaren. Het streven is de regeling voor bijgebouwen, met de herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” te laten voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: uniform, voor één uitleg vatbaar, eenvoudig, gericht op beoogd ruimtelijk beeld, juridisch houdbaar, maatschappelijk actueel. De partiële herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” is van toepassing op het stedelijk gebied van de gemeente Cuijk. Het stedelijk gebied bestaat uit alle bestaande deelgebieden waar planmatige woonbebouwing het ruimtelijk beeld bepaalt. Het gebied bestaat globaal uit de kernen Cuijk, Beers, Haps, Katwijk, Linden, Vianen en St. Agatha. Op het onderhavige plangebied is de “Bijgebouwen stedelijk gebied” regeling van toepassing. De doeleindenomschrijving van “Bijgebouwen stedelijk gebied”: De regeling, is globaal bekeken, van toepassing op zijerven en achtererven bij burgerwoningen. De (woon)bestemming van het hoofdgebouw en van het voorerf op de desbetreffende percelen blijft onveranderd. In de regeling wordt benadrukt dat de zijerven en achtererven voor het wonen bestemd blijven. In combinatie met, en ondergeschikt aan het wonen, mag beperkt een aan huis gebonden beroep worden uitgeoefend. Met beperkt wordt gedoeld op de bepaling dat deze beroepsactiviteiten alleen in niet-vrijstaande bijgebouwen mogen plaatsvinden. 4.4.13
Duits Lijntje
Het Duits Lijntje is een in 1873 door de Noord-Brabantsch-Duitse Spoorweg Maatschappij (NBDS) geopende spoorlijn die tot doel had een rechtstreekse korte verbinding tot stand te brengen tussen de zeehavens Vlissingen, Antwerpen en Rotterdam en het Duitse achterland. De gebiedsvisie richt zich op het realiseren van een ecologische verbindingszone (EVZ) op of langs het traject van het Duits Lijntje tussen (vooralsnog) Boxtel en de provinciegrens met Limburg. Het projectgebied behelst dus het tracé tussen Boxtel en Gennep met het omliggende landschap. Behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie en recreatieve ontwikkeling worden ook nagestreefd op en rond het Lijntje. Het tracé van het Duits lijntje loopt ook door de kern Haps. Het beleid is dat het Duits Lijntje bewaard wordt in het groen en dat ook de zichtlijnen ter plaatse bewaard zullen worden. Voor zover open plekken nog aanwezig zijn in de openbare ruimte, is hieraan de bestemming ‘Groen’ gegeven. 4.4.14
Handhavingsbeleid
De gemeente Cuijk heeft haar beleid ten aanzien van toezicht en controle op regelgeving vastgelegd in het Handhavingsbeleidsplan ‘Je Maintiendrai, gemeente Cuijk, december 2006’. Het handhavingsbeleid moet leiden tot gemeentebrede, gestructureerde en integrale handhaving. Het betreft een beleidscyclus, waarbij de monitoring van de uitvoering van de handhaving kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het beleidsplan initieert een lerende orga-
SAB
24
nisatie, waarbij de kwaliteit van de handhaving toeneemt en de uitvoering van de handhaving steeds efficiënter wordt. Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving wordt in eerste instantie verstaan: het houden van toezicht. Daarnaast is ook goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger van belang. De kwaliteit van verleende vergunningen staat voorop. Daarnaast dient ook aandacht besteed te worden aan de actualiteit en de handhaafbaarheid van verordeningen, vergunningen en bestemmingsplannen. Indien wordt afgeweken van geldende regelgeving en er dus sprake is van illegale activiteit(en) zal repressieve handhaving worden toegepast. Dit kan bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn. In het geldende handhavingsbeleidsplan zijn, op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, voor alle gemeentelijke handhavingstaken met betrekking tot de fysieke leefomgeving prioriteiten gesteld. In het handhavingsbeleidsplan wordt nader ingegaan op de verschillende vormen van handhaving (nalevingsstrategie, preventiestrategie). De handhavingsstrategie ‘Hoe handhaven we in Brabant’ komt uitgebreid aan de orde. Er zijn ook beleidsregels ten aanzien van gedogen opgenomen in het plan. Dit bestemmingsplan biedt juridisch-planologische kaders waaraan kan worden getoetst. 4.4.15
Recreatie buitengebied
In de Notitie Recreatie Buitengebied 2005 liggen het westelijk deel achter de woningen aan de Beatrixlaan en het noordoostelijk deel boven De Schans in het zoekgebied voor recreatieve ontwikkelingen. Dit valt echter buiten de kaders voor dit bestemmingsplan.
SAB
25
5 5.1
UITVOERINGSASPECTEN Algemeen Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoeringsaspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen, de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde gronden. Er wordt extra aandacht besteed aan de ontwikkelingen in het plangebied.
5.2
Kwaliteit milieu Een belangrijk doel in de ruimtelijke ordening is het realiseren van een goed leefmilieu. Dat houdt onder meer in dat de omgeving zo min mogelijk gevolgen mag hebben op de gezondheid van mensen. In de loop der jaren zijn voor een aantal milieuaspecten waarden wettelijk vastgelegd en gekoppeld aan een onderzoeksverplichting bij ruimtelijke ontwikkelingen.
5.2.1
Lucht
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit uit 2005 en is een implementatie van de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld. Nederland kan in 2010 niet overal voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide, waardoor de realisatie van grote ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het verbeteren van de luchtkwaliteit, zodat in 2015 aan de Europese eisen wordt voldaan en huidige belemmeringen voor gewenste ontwikkelingen zo veel mogelijk worden weggenomen. De kern van de Wet is het ‘Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit’ (NSL). Dit instrument wordt door de Rijksoverheid gecoördineerd en bevat de ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate verslechteren èn maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB), genaamd: “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. Projecten die de concentratie meer dan 3% van de grenswaarde van een stof verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Voor fijn stof en stikstofdioxide betekent dit een maximale toename van 1,2 µg/m3.
SAB
26
Deze 3%-grens is in een gelijknamige ministeriële regeling voor een aantal veel voorkomende ruimtelijke functies gekwantificeerd als: 1 woningen: 1.500 woningen met één ontsluitingsweg; 2 kantoren: 10 hectare bruto vloeroppervlak (bvo) met één ontsluitingsweg; 3 landbouwinrichtingen: akkerbouw of tuinbouw met open teelt, teelt van eetbare gewassen in een gebouw of onverwarmde glastuinbouw ongeacht de omvang en verwarmde opstanden van glas of kunststof van maximaal 2 hectare; 4 kinderboerderijen. Dit laat onverlet dat burgers voldoende beschermd moeten worden tegen (tijdelijke) te hoge concentraties. Hiervoor is het noodzakelijk dat de luchtkwaliteit wordt betrokken in de afweging of er sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Dit betekent dat de luchtkwaliteit ‘schoon’ genoeg moet zijn voor de functie die daar wordt toegelaten. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend en de luchtkwaliteit zal verbeteren na de aanleg van de randweg ten zuiden van Haps, omdat er dan een afname ontstaat van doorgaand (vracht-)verkeer door de kern. Nieuwe ontwikkelingen zullen moeten voldoen aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit. 5.2.2
Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. Daarnaast verbiedt de Woningwet bouwen op verontreinigde grond. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, daarom hoeft in dit kader geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Voor nieuwe ontwikkelingen zal een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. 5.2.3
Water
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het uitvoeren van een watertoets juridisch verplicht bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is aan de noordgrens een A-watergang gelegen. Daarnaast is er een gescheiden rioolstelsel voor Aalsvoorten en De Schans aanwezig. Keur oppervlaktewateren en Keur waterkeringen Het Waterschap Aa & Maas heeft op 18 december 2009 een nieuwe Keur vastgesteld. De keur is een set regels met betrekking tot oppervlaktewater of waterkering in beheer van het waterschap, waarbij onderscheid gemaakt wordt in gedoogplichten, gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Het grondgebied ter plaatse van een watergang of waterkeringen of direct grenzend daaraan kent een aantal beperkingen. Daarnaast zijn eigenaren en/of gebruikers verplicht een aantal activiteiten en werkzaamheden op hun terrein toe te staan die samen-
SAB
27
hangen met het beheer en onderhoud van het wa-terstaatswerk. De waterschapskeuren (Keur oppervlaktewateren en Keur waterkeringen) vormen een aanvulling op hogere regelgeving op landelijk en provinciaal niveau. Om tegenstrijdigheden te voorkomen worden zoveel mogelijk de begrippen en definities uit de Keur gebruikt in het bestemmingsplan. Beleid Waterschap Waterbeheerplan 2010-2015 “werken met water voor nu en later” Het plangebied valt onder het beheer van waterschap Aa en Maas. Het waterschap heeft beleidsuitgangspunten geformuleerd voor het duurzaam omgaan met water bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De beleidsuitgangspunten luiden als volgt. Scheiding van vuil water en schoon hemelwater Bij alle nieuwe bouwplannen dient vermenging van vuil afvalwater en schoon hemelwater te worden voorkomen. Indien mogelijk, wordt alleen het vuile water aan de riolering aangeboden. Het schone hemelwater moet worden geïnfiltreerd in de bodem. Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd te worden aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor het materiaalgebruik. Om watervervuiling te voorkomen, dienen geen uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen te worden toegepast. Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik - infiltratie - buffering – afvoer” In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden, hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij dient de genoemde voorkeursvolgorde doorlopen te worden. Hydrologisch neutraal ontwikkelen Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas hebben in de notitie “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” (11 juli 2006) een definitie en randvoorwaarden gegeven voor het Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. Daarbij is een vertaalslag gemaakt naar vijf toetsaspecten waaraan een plan of ontwikkeling getoetst kan worden. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in de projectlocatie en het beïnvloedingsgebied. Concreet betekent dit dat: - De afvoer uit het gebied niet groter is dan in de referentiesituatie; - De omvang van grondwateraanvulling in de projectlocatie gelijk blijft of toeneemt;
SAB
28
- De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties; - De (grond)waterstanden in de projectlocatie moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van de projectlocatie zelf; - De projectlocatie zo moet worden ingericht, dat de gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, die van invloed zijn op de (grond)waterstanden, niet leiden tot knelpunten in de projectlocatie. 5.2.4
Geluid
Wegverkeerslawaai Ingevolge artikel 74 en 82 van de Wet geluidhinder bevindt zich aan weerszijden van wegen, niet zijnde woonerven of 30 km/uur wegen, een zone waarbinnen de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dan 48 dB (de voorkeursgrenswaarde). Voor nieuwe woningen kan onder voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld, indien uit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De hogere grenswaarde moet op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld vóór de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de nieuwe woningen worden geprojecteerd of mogelijk worden gemaakt. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Bij nieuwe ontwikkeling dient, indien een locatie gelegen is binnen een onderzoekszone van een weg, een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Industrielawaai Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder dient voor elke binnen een gemeente gelegen terrein, waarop de vestiging mogelijk is van in artikel 16 van deze wet bedoelde inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, een rond dat terrein gelegen zone vast te worden gesteld, waarbuiten de geluidsbelasting, vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. De geluidzone van het bedrijvenpark Laarakker ligt niet over het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. 5.2.5
Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Twee intensieve veehouderijen aan de Beerseweg zullen op korte termijn verhuizen uit de dorpsrand. Het bedrijf aan de St. Hubertseweg 3 is overgestapt van intensief naar extensief. Hierdoor is de mogelijkheid ontstaan voor de afronding van de wijk Aalsvoorten. Inmiddels zijn ook twee woningen aan de St. Hubertseweg en de Stationsstraat vergund binnen de oude hindercirkel.
SAB
29
5.2.6
Externe veiligheid
Algemeen De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (productie, gebruik, opslag en vervoer) in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Het Vuurwerkbesluit (2002, herziening 2004) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004) stellen afstandseisen aan risicovolle bedrijfsactiviteiten. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) adviseert bij transportroutes en buisleidingen met gevaarlijke stoffen veiligheidsafstanden aan te houden. Er wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (oftewel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen. Inrichtingen In of nabij het plangebied zijn geen LPG-verkooppunten, vuurwerkopslagen, risicovolle inrichtingen of transportleidingen gelegen. In het buitengebied ligt een LPG-station aan de Kalkhofseweg 41a, maar de plaatsgebonden risicocontour hiervan ligt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Transportroutes De Oeffeltseweg-Kerkstraat en de Kalkhofseweg zijn transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Als de randweg wordt aangelegd, kan de transportroute Oeffeltseweg-Kerkstraat komen te vervallen. Conclusie Er zijn in de bestaande situatie geen beperkingen ten aanzien van externe veiligheid voor Haps.
SAB
30
5.3
Kwaliteit leefomgeving De kwaliteit van de leefomgeving wordt waargenomen met onze zintuigen. De ruimte om ons nemen we waar door horen, ruiken, voelen en zien. De mate waarin we ons storen of onbehagen beleven aan deze waarnemingen, bepaalt de kwaliteit van onze leefomgeving. De beleving van onze leefomgeving is in zoverre abstract, dat iedereen zelf invult wat als storend wordt ervaren. In de loop der jaren zijn voor een aantal aspecten waarden afgesproken waarmee onbehagen 'getoetst' kan worden.
5.3.1
Trillingen
In het plangebied levert het vrachtverkeer op de provinciale weg trillingen op. Als de randweg wordt aangelegd, zal het aantal trillingen naar verwachting afnemen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In het geval van klachten kan een nader onderzoek ingesteld worden. Nieuwe ontwikkelingen dienen, indien van toepassing, nader onderzocht te worden. 5.3.2
Lichthinder
Binnen het plangebied is de kerk aangestraald. Daarnaast zijn er in het plangebied geen sportvelden aanwezig. Van lichthinder is in de kern dan ook geen sprake. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve behoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek naar lichthinder uitgevoerd te worden. Nieuwe ontwikkelingen dienen, indien van toepassing, nader onderzocht te worden.
5.4
Ruimtelijke reserveringen De ruimte om ons heen wordt door veel mensen voor de meest uiteenlopende functies gebruikt. Om te voorkomen dat de ene functie de andere onnodig verstoort, zijn er ruimtelijke reserveringen in het leven geroepen. Deze reserveringen houden meestal een beperking in van de gebruiksmogelijkheden. De reserveringen zijn niet met de zintuigen waar te nemen en kunnen zowel onder en boven de grond liggen, als in de lucht.
5.4.1
Bedrijf en milieuzonering
Milieuzonering is kortweg samen te vatten als: de benodigde milieuruimte. Dit is van toepassing op milieubelastende én milieugevoelige functies in een gebied. Zo bepalen milieunormen dat de vestiging van een milieubelastend object (een fabriek bijvoorbeeld) op bepaalde afstand moet komen van een milieugevoelige functie als een woonwijk. Zo hebben verschillende milieufactoren een directe impact op de ruimtelijke ordening van een gebied. De bestaande bedrijven binnen het plangebied krijgen in dit bestemmingsplan een regeling op maat, om problemen in de toekomst te voorkomen. Hiervoor
SAB
31
wordt in de regels verwezen naar de milieucategorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten (VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, 2009). In de omgeving van het plangebied ligt het Regionaal Bedrijventerrein Laarakker. Dit bedrijventerrein heeft de laagste milieucategorieën aan de zijde van de kern Haps, waardoor dit bedrijventerrein geen invloed heeft op onderhavig plangebied. 5.4.2
Kabels en leidingen
Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. In het plangebied ligt een doorgaande riooltransportleiding in het oude spoortracé van het Duits Lijntje. Vanaf het midden van de riooltransportleiding wordt een beschermingszone van 3 meter in acht genomen. 5.4.3
Flora en fauna
In de Flora- en faunawet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent concreet dat in bestemmingsplannen geen mogelijkheden moeten worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Gebieden kunnen beschermd zijn doordat ze zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Vanaf begin oktober 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen gebieden zijn opgenomen in de Ecologische HoofdStructuur (EHS). Het plangebied is niet gelegen in of nabij een van de genoemde gebieden. Voor beheersgerichte bestemmingsplannen, zoals dit bestemmingsplan voor de kern Haps, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid in de meeste gevallen niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. Er hoeft daarom dan ook geen onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van flora en fauna.
SAB
32
5.5
Economische aspecten
5.5.1
Exploitatieplan
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het sinds 1 juli 2008 verplicht om bij een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vast te stellen. Een exploitatieplan is echter niet verplicht als er: − geen ontwikkelmogelijkheden zijn; − de gemeente alle grond in eigendom heeft; − de gemeente met alle eigenaren van de gronden waarop ontwikkeld kan worden, zogenaamde anterieure overeenkomsten heeft afgesloten. Voor dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld, omdat in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. 5.5.2
Planschade
De regeling omtrent de tegemoetkoming in de planschade is geregeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van onder anderen: - een bepaling van een bestemmingsplan, inpassingsplan of beheersverordening; - een bepaling van planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een ontheffing of nadere eis; - een projectbesluit, tijdelijke ontheffing, buitenplanse ontheffing; op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Artikel 6.4a Wro regelt dat gemeenten een overeenkomst kunnen sluiten met de verzoeker van de planologische aanpassing dat de planschade die voor tegemoetkoming in aanmerking voor zijn rekening komt. Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het niet noodzakelijk een planschaderisicoanalyse uit te voeren. In de regels van dit plan is rekening ermee gehouden dat bestaande bouw/uitbreidingsmogelijkheden gerespecteerd worden.
SAB
33
6 6.1
JURIDISCHE VERANTWOORDING Algemeen In dit hoofdstuk worden de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan van een nadere toelichting voorzien. De verbeelding en de planregels zijn opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM).
6.2
Toelichting op de verbeelding Bij dit plan horen 3 plankaarten die formeel wordt aangeduid als de verbeelding. De verbeelding is eenvoudig opgezet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, de handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen. De verbeelding geeft de gronden van Haps weer. De bestemmingen van deze gronden zijn (deels met nadere aanduidingen) op de verbeelding opgenomen. Bij de verbeelding horen een legenda, een overzichtsvenster en een transfer.
6.2.1
Legenda
In de legenda zijn de verbeelding van het plangebied, de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen opgenomen. Het plangebied omvat de gronden die onderwerp zijn van dit bestemmingsplan. Met de bestemmingen wordt het gebruik van de gronden vastgelegd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enkel-, dubbel-, voorlopige en uit te werken bestemmingen. In het geval van bijzondere of afwijkende gebruiksituaties worden aanduidingen gebruikt. Het gaat om gebieds-, functie-, bouw- en maatvoeringsaanduidingen, aangevuld met bouwvlakken en figuren. In de verklaring staan tenslotte de onderdelen van de verbeelding die geen juridische grondslag hebben. Ze worden gebruikt om de verbeelding makkelijker leesbaar te maken, door bijvoorbeeld een topgrafische ondergrond toe te voegen. 6.2.2
Overzichtsvenster
Het overzichtsvenster plaatst het plangebied in de directe omgeving. Bij meerdere plankaarten is een overzichtsvenster verplicht. 6.2.3
Transfer
In de transfer staat algemene informatie over het bestemmingsplan, zoals de naam, de status en de schaal.
6.3
Toelichting op de regels De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en aanduidingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden, en hoe en wat er gebouwd kan, of mag wor-
SAB
34
den. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De planregels zijn altijd onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten: 1 inleidende regels; 2 bestemmingsregels; 3 algemene regels; 4 overgangs- en slotregels. 6.3.2
Inleidende regels
De inleidende regels omvatten de gebruikte begripsomschrijvingen en afkortingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Voor zover van toepassing zijn de regels uit de SVBP2008 overgenomen. 6.3.3
Bestemmingsregels
In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, overeenkomstig de SVBP2008 in beginsel opgebouwd uit: − bestemmingsomschrijving; − bouwregels; − nadere eisen; − ontheffing van de bouwregels; − specifieke gebruiksregels; − ontheffing van de gebruiksregels; − aanlegvergunning; − wijzigingsbevoegdheid. Enkelbestemmingen Agrarisch De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen. Binnen het plangebied liggen alleen agrarische gronden zonder agrarisch bouwblok. Agrarisch met waarde - Landschapswaarden De voor Agrarisch met waarde - Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarde - cultuurhistorisch waardevolle akker zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorisch waardevolle akkers. Binnen het plangebied liggen alleen agrarische gronden zonder agrarisch bouwblok.
SAB
35
Bedrijf De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in het VNG-bestand Categoriale bedrijfsindeling van 2009 in de milieucategorieën 1 en 2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of Bevi-inrichtingen. Het rioolgemaal en enkele kleine nutsgebouwtjes hebben de aanduiding ‘nutsvoorziening’ gekregen. Daarnaast is in het plangebied één categorie 3.1 bedrijf gelegen, welke specifiek is aangeduid. Detailhandel De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandelsbedrijven. Daar waar de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is opgenomen is een bedrijfswoning toegestaan. Groen De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, plantsoenen en groenstroken, bermen en beplanting, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen met daaraan ondergeschikte verhardingen en met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde. Binnen de bestemming Groen hebben de in beleid aangewezen speelplekken de aanduiding ‘parkeerterrein uitgesloten’ gekregen, om te voorkomen dat de speelplekken verkleind kunnen worden. Horeca De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven. Maatschappelijk De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, zoals kerkgebouwen, begraafplaatsen, school, bibliotheek enzovoort, gelegen in het dorpshart van Haps (de Kerkstraat tussen de Willem-Alexanderlaan en de Stationstraat) en rondom het Kerkplein. Ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ is tevens een zendmast toegestaan. Sport De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor Sportcentre Vivelli. Verkeer De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor verhardingen, woonstraten, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Water Deze bestemming bevat regels ten aanzien van het aanwezige water. Bestaande waterlopen, waterpartijen (al dan niet overkluisd) en oevers, zijn bestemd tot water.
SAB
36
Wonen De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen. De typen woningen zijn afzonderlijk aangeduid. Binnen de bestemming wonen is tevens de aanduiding ‘karakteristiek’ opgenomen voor cultuurhistorisch waardevolle woningen. Het bestaande aantal woningen per bouwvlak is toegestaan, met als peildatum de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Dit met uitzondering van het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’. Ter plaatse van deze aanduiding mogen maximaal het aangegeven aantal woningen worden gebouwd. Leiding - Riool De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een ondergrondse rioolpersleiding met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 3,00 meter ter weerszijden van de leiding. Waarde - Archeologie 1 De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (archeologische) rijksmonument. Waarde - Archeologie 3 De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Onder andere dient voor het bouwen de aanvrager van een reguliere bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Waarde - Archeologie 5 De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Onder andere dient voor het bouwen de aanvrager van een reguliere bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. 6.3.4
Algemene regels
De algemene of aanvullende regels tenslotte vormen een set algemene regels die op alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. De algemene regels bestaan onder meer uit algemene bouwregels, gebruiksregels, ontheffingsregels en algemene aanduidingsregels. Als algemene aanduidingsregels zijn regels ter bescherming van monumentale bomen opgenomen.
SAB
37
6.3.5
Overgangs- en slotregels
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een standaardtekst opgenomen voor het overgangsrecht van bouwwerken en voor gebruik. De teksten uit de Bro zijn in het bestemmingsplan letterlijk overgenomen. In vrijwel alle bestemmingsplannen worden zoveel mogelijk gronden en bouwwerken positief bestemd, dus volgens het feitelijke gebruik. Het overgangsrecht is slechts in enkele gevallen aan de orde. De slotregel is voorgeschreven in het SVBP2008.
6.4
Toelichting Staat van Bedrijfsactiviteiten 1 Algemeen De tabellen zijn een selectie uit de Lijst van Bedrijfstypen zoals deze door het VNG is opgenomen in de Handreiking, Bedrijven en milieuzonering van 2009. De lijst is gescreend op ruimtelijke wenselijkheid voor de specifieke bestemming waaraan de lijst gekoppeld is. 2 Hoofdindeling Tabel 1 (aanwezig) omvat de bedrijfstypen waarbij gewerkt is met codering volgens de Standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties. Tabel 2 (niet aanwezig), te vinden in Bedrijven en milieuzonering van de VNG (2009) omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat: − bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan "normaal" zijn voor die bedrijven of − het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan. 3 Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar
Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de richtafstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de bouwvlakgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen. Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties. Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs-/activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rus-
SAB
38
tige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie. Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor de potentiële hinder, gevaar of schade. 4 Geluid: continu (C) en zonering (Z)
Bij bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor geluid de letter C van “continu” aangegeven. Dat houdt in dat de meeste bedrijven in dat bedrijfstype continu -dag en nacht (evt. ook in de weekends)- die activiteiten uitoefenen die (mede)bepalend zijn voor het geluidsniveau. Bij bepaling van de afstand voor geluid is rekening gehouden met “continu” in die zin dat de afstand voor een “continu bedrijf” dus met C, één stap (categorie) hoger is dan voor een vergelijkbaar niet-continu bedrijf. Voorts is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor geluid de letter Z van “zonering” opgenomen. Dit betreft bedrijven die zeer veel geluid produceren en als zodanig zijn aangewezen in het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb), krachtens de Wet milieubeheer. Indien dergelijke bedrijven in het bestemmingsplan voorkomen of daarin niet worden uitgesloten, moet in dat plan een geluidszone worden opgenomen. 5 Indices voor verkeer en visuele hinder De aspecten verkeer (verkeersaantrekkende werking) en visueel (visuele hinder) zijn kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte: − potentieel geen of geringe emissie of hinder; − potentieel aanzienlijke emissie of hinder; − potentieel zeer ernstige emissie of hinder. Het aspect verkeer heeft betrekking op al het autoverkeer (goederen en personen) van en naar de inrichting. Het kan een indicator zijn voor eventuele verkeers- en parkeerhinder in de omgeving. Het aspect visueel is een zeer grove, subjectieve indicator voor de visuele inpasbaarheid van bedrijven. Zo hebben hoge omvangrijke bedrijfsbouwwerken index 3 en kleine(re) kantoorgebouwen index 1. Ook (mogelijke) lichthinder, zoals assimilatieverlichting en verlichting van sport- en industrieterreinen, valt onder dit aspect. 6 Grootste afstand en categorie In de kolom “grootste afstand” is de grootste afstand aangegeven van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar, zijn vermeld. Van die grootste afstand is de zogenaamde categorie, vermeld in de kolom “categorie”, afgeleid. Onder de kop “categorie” is een indeling opgenomen, in zes mogelijke klassen:
klasse 1 2 3 SAB
grootste afstanden 0 of 10 m 30 m 50 of 100 m 39
4 5 6
200 of 300 m 500, 700 of 1.000 m 1.500 m 7 Opmerkingen
In deze kolom komen de volgende letters voor: B van “bodemverontreiniging”, D van “divers” en 1 van “luchtverontreiniging”. De index voor bodemverontreiniging, B, dient als hulpmiddel bij selectie van bedrijven op gevoelige gronden, met name bodembeschermingsgebieden. De letter B is opgenomen indien een gemiddeld bedrijf binnen het genoemde bedrijfstype een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft. De index voor divers, D, betreft de diversiteit binnen een bedrijfstype naar met name bedrijfsgrootte (productiecapaciteit, opgesteld vermogen e.d.) en productiewijze (processen, milieuzorg). Een zekere diversiteit, naar met name verouderingsgraad, kan als normaal binnen een bedrijfstype worden aangenomen. De index D is aangegeven bij bedrijfstypen met een grotere diversiteit dan normaal. De index L van “luchtverontreiniging” is aangegeven indien de uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht in planologisch opzicht relevant kan zijn, vooral als het neerslag betreft van geëmitteerde schadelijke stoffen op gevoelige bodems, gewassen en flora. Indien dit aspect relevant kan zijn in relatie tot de in de tabel genoemde grootste afstand, is de letter L vermeld. Dan kunnen er dus redenen zijn om de genoemde afstand te verhogen. Verklaring gebruikte afkortingen : niet van toepassing/niet relevant < : kleiner dan >= : groter dan of gelijk aan cat. : categorie kl. : klasse n.e.g. : niet elders genoemd o.c. : opslagcapaciteit p.c. : productiecapaciteit p.o. : productieoppervlak v.c. : verwerkingscapaciteit u : uur d : dag w : week j : jaar
SAB
40
7 7.1
PROCEDURE Algemeen Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in hoofdstuk 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Tijdens deze procedure ligt het plan twee maal ter inzage. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze inzagetermijnen worden behandeld.
7.2
Vooroverleg De resultaten uit vooroverleg zullen te zijner tijd worden opgenomen in deze paragraaf.
7.3
Inspraak De resultaten van de terinzagelegging van het voorontwerp-bestemmingsplan zullen te zijner tijd worden opgenomen in deze paragraaf.
7.4
Zienswijzen De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan zullen te zijner tijd worden opgenomen in deze paragraaf.
SAB
41