Bestemmingsplan
Broederenklooster
Gemeente Zutphen
Datum: 4 maart 2014 Projectnummer: 120613 ID: NL.IMRO.0301.bp0503Broederenkl-on01
INHOUD TOELICHTING
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3 1.4
Aanleiding en doelstelling Plangebied Vigerend bestemmingsplan Leeswijzer
3 3 4 5
2
Bestaande en toekomstige situatie
6
2.1 2.2
Bestaande situatie Toekomstige situatie
6 8
3
Beleid en regelgeving
13
3.1 3.2 3.3 3.4
Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid
13 13 17 18
4
Milieu- en omgevingsaspecten
25
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12
Bodem Flora en fauna Bedrijven en milieuzonering Geluid Luchtkwaliteit Externe veiligheid Water Archeologie Cultuurhistorie Verkeer en parkeren Duurzaamheid Kabels en leidingen
25 26 27 29 30 31 34 37 39 41 43 43
5
Plansystematiek
44
5.1 5.2
Algemeen Dit bestemmingsplan
44 45
6
Economische uitvoerbaarheid
48
7
Overleg en inspraak
49
7.1 7.2
Overleg Inspraak
49 49
Bijlagen
Bijlage 1: Verkennend bodemonderzoek Bijlage 2: Quick scan flora en fauna Bijlage 3: Onderzoek industrielawaai Bijlage 4: Beoordeling externe veiligheid Bijlage 5: Bouwhistorische analyse en waardenbepaling
1 1.1
Inleiding Aanleiding en doelstelling De gemeente Zutphen wil van het Broederenklooster een multifunctionele culturele accommodatie maken. Dit project is onderdeel van de bezuinigings- en investeringsmaatregelen die de raad van de gemeente Zutphen op 31 mei 2011 heeft vastgesteld. De bibliotheken en musea moeten bezuinigen en om dit mogelijk te maken wordt er eenmalig een bedrag gereserveerd om te investeren in een nieuw te realiseren Cultuurcluster; het Broederenklooster. Om deze multifunctionele culturele accommodatie mogelijk te maken is een uitbreiding van het kloostercomplex nodig op de locatie van het voormalige binnenhof. Hiertoe is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2
Plangebied Het plangebied betreft het Broederenklooster en de omliggende gronden. Dit gebouw ligt aan de rand van het centrum van Zutphen en wordt omsloten door het Broederenkerkplein, het Broederkerkhof, de Rosmolensteeg en de Rozengracht. De locatie ligt in het rijksmonumentale stadsgezicht van Zutphen en op het archiefgebouw na, is het hele gebouwencomplex een rijksmonument. Het plangebied heeft een oppervlakte 2 van ca. 1.225 m en betreft het gehele gebouwencomplex en het voormalige binnenhof. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)
SAB
3
De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
1.3
Vigerend bestemmingsplan Op dit moment is het bestemmingsplan ‘Oude Stad / IJsselkade’ het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied. Dit plan is op 1 juli 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Zutphen. De locatie van de uitbreiding van het Broederenklooster heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Verkeer’. Het kloostercomplex zelf heeft de bestemming ‘Maatschappelijk’. Voor het hele plangebied gelden de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 2’ en ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergeven met daarop de globale ligging van het plangebied.
Globale ligging plangebied bestemmingsplan ‘Oude Stad / IJsselkade’
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bestemming ‘Verkeer’, omdat nieuwe gebouwen op deze locatie niet zijn toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
SAB
4
1.4
Leeswijzer Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en het gevoerde overleg en de inspraak op het plan (Hoofdstuk 7).
SAB
5
2 2.1 2.1.1
Bestaande en toekomstige situatie Bestaande situatie Geschiedenis Het Broederenklooster dateert uit de middeleeuwen (rond 1300) en bestaat uit een Broederenkerk en een kloostergebouw. De gebouwen zijn aangewezen als Rijksmonument. De Broederenkerk is gebouwd als kloosterkerk van de dominicaner minderenbroeders. Een bakstenen grafelijke zaal vormt de oudste kern van het complex. Dit werd het Dormitorium (slaapzaal) waar nu het Stedelijk Museum is gehuisvest. Het Refectorium (de refter, ook wel eetzaal) uit circa 1500 is nu het front van het Stedelijk Museum. De kerk zelf is in zuiver gotische stijl in een bouwcampagne rond 1300 tot stand gekomen. Dit in tegenstelling tot veel andere middeleeuwse kerken waaraan gedurende honderden jaren werd verbouwd, uitgebreid en verfraaid. De rijke gewelfschilderingen dateren uit de eerste helft van de 16e eeuw en zijn onlangs bij de laatste restauratie hersteld. e
Het klooster heeft als zodanig gefunctioneerd tot het einde van de 16 eeuw. In de eeuwen daarna zijn de gebouwen voor uiteenlopende doeleinden gebruikt: onder andere als opslagruimte, kazerne en schoolgebouw. De kerk is met tussenposen tot 1972 als kerk voor verschillende kerkelijke gezindten gebruikt. In 1980 heeft de gemeente Zutphen het gebouw gekocht, waarna de openbare bibliotheek er werd ondergebracht. Het kloostercomplex is in 1944 zwaar gebombardeerd. De noord- en westgevel van het kloostercarré werden verwoest. Tijdens de wederopbouwperiode zijn er verschillende plannen gemaakt voor de herbouw van deze vleugels. Met uitzondering van de bouw van een archiefgebouw in 1954 is het hier tot nu toe nog niet van gekomen. Sinds 1954 is het Stedelijk Museum Zutphen gevestigd aan de Rozengracht. De VVV is hier sinds juni 2013 ook gevestigd. In 2001 werd een grondige restauratie van het kerkgebouw afgerond. Op de navolgende afbeeldingen is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.
SAB
6
Huidige situatie plangebied (bron: Structuurplan Broederenklooster Zutphen, BiermanHenket Architecten)
Huidige situatie plangebied (bron: Structuurplan Broederenklooster Zutphen, BiermanHenket Architecten)
2.1.2
Huidige functies In de huidige situatie bevindt zich in de kloosterkerk de bibliotheek en de stadsfoyer met een koffiepunt en de museumwinkel. Aansluitend aan de kerk, in de bebouwing langs de Rosmolensteeg (het dormitorium) en in de bebouwing aan de Rozengracht (de voormalige refter) is het museum gelegen. Ook de VVV is hier gevestigd. Op de eerste verdieping van de kloosterkerk is op dit moment een projectruimte aanwezig. Op de tweede verdieping is ruimte beschikbaar voor opslag. Het depot bevindt zich in de bebouwing aan de Rozengracht naast de refter.
SAB
7
2.2 2.2.1
Toekomstige situatie Algemeen Graafschap bibliotheken en Musea Zutphen moeten vanaf 2015 samen jaarlijks een groot bedrag bezuinigen. Om deze bezuinigingen mogelijk te maken wordt er eenmalig een bedrag gereserveerd om te investeren in een nieuw te realiseren Cultuurcluster, te weten het Broederenklooster. Om deze multifunctionele culturele accommodatie mogelijk te maken is een uitbreiding van het kloostercomplex nodig. Dit Cultuurcluster moet ervoor zorgen dat er een aantrekkelijke culturele voorziening bestaat die zorgt voor een verlaging van de kosten voor de musea en de bibliotheek en een stijging van de inkomsten. De gemeente verwacht dat door de realisatie van het Broederenklooster de stad een blijvende impuls krijgt op het gebied van economie, kunst, cultuur, recreatie en toerisme.
2.2.2
Variantenstudie Op 17 december 2012 heeft de gemeenteraad aan het college opdracht gegeven om, in samenspraak met de samenleving, te komen tot een aantal nader uit te werken varianten voor het plan Broederenklooster. De locatie voor deze varianten is de hoek Rozengracht/Broederenkerkplein. Uiteindelijk zijn door BiermanHenket Architecten 4 varianten uitgewerkt. Sinds december 2012 is verschillende momenten gesproken met de raad, het Forum en bewoners om inzicht te krijgen in de heersende gevoelens en ideeën. De gemeenteraad nam op 17 juni de beslissing om verder te gaan met variant 1 van het Broederenklooster. Dit betreft de variant met een deels omsloten kloosterhof. Op de onderstaande afbeelding staan de 4 varianten voor de uitbreiding van de bebouwing weergegeven. variant 1
variant 2
variant 3
variant 4
Overzicht enkele varianten Broederenklooster, links: variant 1 (bron: Presentatie Broederenklooster Zutphen, BiermanHenket Architecten, 25 maart 2013)
Voor de verschillende varianten golden een aantal uitgangspunten: goede stedenbouwkundige inpassing; Gideon monument blijft behouden op de huidige locatie; geen grootschalige bebouwing in kloostertuin; functioneel gebouw voor haar gebruikers;
SAB
8
duurzaam gebouw; ondergrondse variant mag niet tot kosten verhoging leiden; mogelijk gedeelte programma verplaatsen naar andere locatie. Het algemene uitgangspunt voor de plannen betreft het toevoegen van bebouwing aan de westzijde van het bestaande complex, langs de Rozengracht en het Broederenkerkplein. Deze aanbouw dient aansluitend aan de refter te worden gerealiseerd. Hiermee kan de oorspronkelijke hoofdopzet van het complex met een gesloten binnenruimte ten noorden van de kapel/kerk weer worden teruggebracht. Tevens kunnen stedelijke rooilijnen worden afgemaakt c.q. hersteld en kan een nieuwe beeldbepalende gevel naar het station toe, de stadsentree, worden gemaakt. Het binnenhof aan de oostzijde van het complex naast de Rosmolensteeg dient in zijn hoofdvorm onaangetast te blijven. Deze ruimte is in schaal en sfeer zeer gaaf en een uiterst aantrekkelijke ruimte binnen de structuur van de Zutphense binnenstad. Hier zijn slechts ondergeschikte aanbouwen mogelijk. Bijvoorbeeld in de vorm van veranda’s of serres. Uiteindelijk is gekozen voor variant 1 met het deels omsloten kloosterhof. Aanvullend aan de bestaande gebouwen van de Broederenkerk en klooster komt er nieuwbouw om alle voorzieningen te kunnen huisvesten. De nieuwbouw bestaat uit 2 lagen en ligt aan de Rozengracht en het Broederenkerkplein. De entree komt aan de Rozengracht. Het kloosterhof met Gideonmonument wordt half omsloten. De transparante gevel op de begane grond bij de entree zorgt voor doorzicht vanaf de Rozengracht naar het hof en de kerk. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de gekozen variant. Dit is echter nog een schetsontwerp. Bij de invulling van het ontwerp zouden functies nog op een andere plek kunnen worden ontworpen. Daarbij blijft variant 1 wel de basis.
Variant 1: deels omsloten kloosterhof (bron: Structuurplan Broederenklooster Zutphen, BiermanHenket Aarchitecten)
SAB
9
Hoofdentree aan de Rozengracht (bron: Structuurplan Broederenklooster Zutphen, BiermanHenket Architecten)
Zicht op Broederenkerk vanaf de Rozengracht (bron: Structuurplan Broederenklooster Zutphen, BiermanHenket Architecten)
Verbindingsgang (bron: Structuurplan Broederenklooster Zutphen, BiermanHenket Architecten)
SAB
10
Gideonmonument In variant 1 kan het Gideonmonument goed ingepast worden in de kloosterhof met een goede zichtbaarheid van het monument vanaf het Broederenkerkplein. Bovendien wordt de begane grond van het complex transparant gemaakt zodat er ook vanaf de Rozengracht zicht ontstaat op het monument. Het monument is goed toegankelijk vanaf het Broederenkerkplein en ook vanuit de stadsfoyer en de multifunctionele ruimte. In de nieuwe situatie kunnen minder mensen tegelijkertijd de herdenkingsceremonie bijwonen dan in de huidige situatie. Eventueel kan met een kleine staantribune (in de vorm van enkele oplopende treden) die wordt opgenomen in het inrichtingsplan het aantal mensen nog worden vergroot. Daarnaast is er extra ruimte aanwezig richting het Broederenkerkplein en in de stadsfoyer/multifunctionele ruimte. Het voornemen bestaat om de route bij de 4 mei-herdenking aan te passen naar een variant waarbij de aanlooproute via het Broederenkerkplein loopt. Na de herdenkingsceremonie kan het publiek via de stadsfoyer weer naar buiten worden geleid. Hiertoe wordt er een ruime doorgang aan de hofzijde in de nieuwe pui op de begane grond gerealiseerd. Het is mogelijk de pui aan deze zijde over een grotere breedte open te schuiven, zodat de ruimte van de stadsfoyer bij het hof kan worden getrokken. Dit kan voordelen hebben bij slecht weer en zorgt voor een vergroting van de beschikbare ruimten. Ter ondersteuning van de herdenkingsbijeenkomst kunnen de multifunctionele ruimte en de stadsfoyer worden ingezet.
Toekomstige situatie inpassing Gideonmonument tijdens de 4 mei-herdenking
SAB
11
Begane grond Ook in de toekomstige situatie is in de Broederenkerk op de begane grond de bibliotheek gelegen. Op de locatie van het voormalige dormitorium, langs de Rosmolensteeg, bevindt zich deels het museum en deels horeca. Dit is de verbindingsgang. De doorgang naar het centrum ligt in deze horeca voorziening. In de voormalige refter is een winkel gevestigd. In het nieuwbouwgedeelte, langs de Rozengracht, wordt een multifunctionele ruimte gerealiseerd. Deze multifunctionele ruimte kan worden gebruikt als auditorium. Dit auditorium biedt middels een telescooptribune ruimte aan 100-160 personen en wordt benut als ruimte voor lezingen, debatten, concerten, symposia en filmvertoningen. Ook kan de ruimte worden gebruikt als startpunt voor stadswandelingen en in samenhang met de horeca en/of projectruimte als ontvangstruimte. Deze ruimte wordt naast intern gebruik verhuurd aan derden. Aansluitend aan de multifunctionele ruimte komt wederom een gedeelte van het museum te liggen. Evenals in de huidige situatie worden alle verdiepingen van de bebouwing naast de refter, aan de Rozengracht, gebruikt als depot. e
1 Verdieping e Op de 1 verdieping wordt het grootste gedeelte van het pand in beslag genomen door het museum. Dit geldt voor de bebouwing langs de Rozengracht en de Rosmolensteeg. Daarnaast is er een ruimte beschikbaar ten behoeve van het cluster archeologie van de gemeente. In de Broederenkerk wordt op de verdieping een werkruimte gerealiseerd. Musea Zutphen heeft de museumruimtes in beheer. Onderdeel van Musea Zutphen zijn het Stedelijk Museum en het Museum Henriette Polak. Beide musea hebben ruimte voor de eigen vaste collectie. Daarnaast is er ruimte voor wisseltentoonstellingen waar beide musea gebruik van maken. e
2 Verdieping e Op de 2 verdieping is in de bebouwing langs de Rosmolensteeg eveneens ruimte beschikbaar ten behoeve van het cluster archeologie van de gemeente. Kelder In de kelder wordt voornamelijk ruimte geboden aan het depot, een projectruimte en overige ruimtes voor het museum. De projectruimte is een ‘doe’-ruimte en wordt gebruikt voor workshop- en educatieve activiteiten voor groepen tot 30 personen voor bijvoorbeeld bedrijfsuitjes of schoolklassen, leeskringen en literatuurcursussen. Ook deze ruimte kan verhuurd worden aan derden.
SAB
12
3 3.1 3.1.1
Beleid en regelgeving Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Toetsing Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.2
Provinciaal beleid
3.2.1
Streekplan Gelderland Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 heeft het Streekplan de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het Streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Hierbij hanteert de provincie een tweeledige provinciale hoofdstructuur. Enerzijds ‘hoog dynamische’ functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie. Anderzijds kent de provincie ‘laag dynamische’ functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimtegebruik, zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar ruimte voor water moet worden gecreeerd.
SAB
13
Uitsnede Beleidskaart ruimtelijke structuur Structuurvisie
Bovenstaande afbeelding toont aan dat het gebied ligt binnen het bebouwde gebied van stedelijk netwerk Stedendriehoek. De stedendriehoek omvat de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. De provincie Gelderland wil dat verstedelijking voornamelijk in de stedelijke netwerken plaatsvindt. Door middel van bundeling van stedelijke functies wordt bijgedragen aan efficiënt ruimtegebruik en aan een versterking van draagvlak van een kwalitatief hoogwaardig voorzieningenniveau. Voor de sociaal-culturele infrastructuur geldt dat het een bepalende factor is voor de kwaliteit van de samenleving. Bij ruimtelijke inrichtingsplannen is het daarom een uitgangspunt om ook voorzieningen te realiseren die deze infrastructuur in stand houden of opbouwen. Bundeling van voorzieningen op het gebied van welzijn, cultuur, recreatie, sport, onderwijs en kunst kan hiervoor zorgen. Het sociaal-culturele beleid is vooral gericht op het realiseren van een gebiedsgerichte integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg in zogenaamde woonservicegebieden en een daarbij passende inrichting van de ruimte, met inbegrip van een multifunctioneel gebouw of Kulturhus. Toetsing Conform het Streekplan Gelderland past de voorgenomen ontwikkeling binnen de ambitie voor het stedelijk gebied. Tevens sluit de ontwikkeling van het Broederenklooster tot een multifunctioneel cultureel centrum aan op de doelstellingen met betrekking tot de sociaal-culturele infrastructuur. In het Broederenklooster worden namelijk verschillende culturele en maatschappelijke voorzieningen gebundeld.
SAB
14
3.2.2
Ruimtelijke Verordening Gelderland Op 22 januari 2011 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland officieel in werking getreden. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008 die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de ‘juridische vertaling’ van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan. Op 27 juni 2012 is de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Op 19 december 2012 volgde een tweede herziening. De verordening richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. De vigerende ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking voor wonen en werken hoofdzakelijk plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied. De verordening legt dit beleid van bundeling en intensivering vast door hiervoor voorschriften op te nemen. Bij de afzonderlijke voorschriften uit de verordening is in de artikelsgewijze toelichting een korte duiding en verantwoording van het provinciaal belang opgenomen. Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn de regels ten aanzien van het onderwerp ‘verstedelijking’ van toepassing. Voor ‘verstedelijking’ geldt dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts is toegestaan (artikel 2.2): a binnen bestaand bebouwd gebied, b binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, c binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt, d binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, e binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. Op de navolgende afbeelding is te zien dat het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied van Zutphen valt. De voorgenomen ontwikkelingen voldoen daarmee aan de regels uit de verordening.
SAB
15
Uitsnede kaart Verstedelijking met globale aanduiding plangebied (rood)
Toetsing Volgens de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn de regels met betrekking tot verstedelijking van belang. Gezien het feit dat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied valt, is verstedelijking mogelijk. De ontwikkeling van het Broederenklooster tot een multifunctioneel cultureel centrum is daarom toegestaan. Het voorgenomen plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. 3.2.3
Ontwerp omgevingsvisie en –verordening De provincie Gelderland werkt op dit moment aan een omgevingsvisie en een omgevingsverordening. De ontwerp omgevingsvisie en omgevingsverordening zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 14 mei 2013 en hebben tot en met 2 juli ter inzage gelegen. De verwachting is dat beide besluitdocumenten begin 2014 worden vastgesteld. Omgevingsvisie De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
SAB
16
1 Een duurzame economische structuurversterking: Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijkeconomische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van ‘groei’ en meer in termen van ‘beheer en ontwikkeling van het bestaande’. 2 Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels, zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving. Omgevingsverordening De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Toetsing Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij kan er zorg worden gedragen voor het versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van bepaalde plekken. In het plangebied is hiervan sprake. Door de realisatie van de nieuwbouw wordt ervoor gezorgd dat de historische structuur wordt versterkt. Hiermee sluit het plan aan bij de ontwerp Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
3.3 3.3.1
Regionaal beleid Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 De regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 is in mei 2007 vastgesteld door de gemeenteraden van Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. In deze visie staan de gemeenschappelijke ambities voor de lange termijn tot 2030.
SAB
17
De gemeenten streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. Behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw, staan centraal. Om deze centrale doelstelling concreet te maken, zijn de volgende vijf strategische keuzen geformuleerd: duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling; natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties; regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer; stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen; toevoegen van centrumstedelijk en landelijke woonmilieus. De volgende concrete aspecten worden van belang geacht voor de Stedendriehoek in 2030: het landschap blijft ‘open’; het versterken stedelijke voorzieningen en openbaar vervoer; het stimuleren van innovatieve regionale economie; het reduceren van automobiliteit door goede koppelingen aan openbaar vervoer en fietsgebruik; het vergroten van variatie in de samenstelling van de stedelijke bevolking en de woningvoorraad. In de verstedelijkingsopgave voor het wonen binnen de Stedendriehoek speelt het bestaand stedelijk gebied een prominente rol: de Stedendriehoek kiest uitdrukkelijk voor verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied boven nieuwe stadsuitbreidingen. Toetsing Het bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied binnen het stedelijk netwerk Stedendriehoek. Door de voorgenomen ontwikkeling van het Broederenklooster wordt de multifunctionele culturele accommodatie met een verscheiden aanbod van voorzieningen uitgebreid. Voorgenomen plan past binnen het regionaal ruimtelijk beleid.
3.4 3.4.1
Gemeentelijk beleid Ontwikkelingsvisie Zutphen 2020 De Ontwikkelingsvisie Zutphen 2020 behelst de vertaling van de gemeentelijke ambities in een ruimtelijk functioneel toekomstperspectief tot 2020. In de visie wordt gesteld dat Zutphen zijn bestaande identiteit wil behouden en versterken, maar zich tegelijkertijd verder wil ontwikkelen als een moderne stad, waarin historie en dynamiek hand in hand gaan. De gemeente wil zich profileren als een duurzame gemeente, met een sterke sociale en economische structuur en burgers die tevreden zijn over het woon- en leefklimaat. De onderstaande figuur toont een fragment van de ontwikkelingskaart van de Ontwikkelingsvisie Zutphen 2020.
SAB
18
Ontwikkelingskaart Ontwikkelingsvisie Zutphen 2020
Toetsing De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de uitbreiding van een multifunctionele culturele accommodatie en de verbetering van het woon- en leefklimaat in Zutphen. Hierbij is sprake van een ontwikkeling binnen het bestaand bebouwd gebied. Het voorliggend bestemmingsplan past daarmee binnen de Ontwikkelingsvisie Zutphen 2020. 3.4.2
Binnenstadsvisie 2030 Dit bestemmingsplan valt binnen de Binnenstadsvisie Zutphen, die in januari 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. De Binnenstadsvisie richt zich op de periode tot circa 2030 en doet uitspraken over ingrepen die de ruimtelijke kwaliteit en het economisch, sociaal, verkeerskundig en ecologisch functioneren verbeteren. Ontwikkelingen op De Mars, Basseroord, de centrumring etc. zijn in de Binnenstadsvisie beschreven. In de Binnenstadvisie is een drietal leidende thema’s beschreven waarmee op basis van uitspraken over de unieke eigenschappen van Zutphen een raamwerk is geformuleerd voor toekomstig ingrepen. De thema’s zijn Historische Schatkist, Rivierenstad en Stedelijke dynamiek. Het Broederenklooster valt onder het gebied ‘Oude Stad’. De doelstelling binnen dit gebied zijn gericht op het versterken van de aantrekkelijkheid van de historische binnenstad ten opzichte van andere binnensteden en het benutten van de verborgen (ruimtelijke) kwaliteiten. De 3 centrale thema’s worden als volgt ingevuld voor dit deelgebied: Historische Schatkist: huidige kwaliteit van het gebouwde culturele erfgoed behouden en waar nodig versterken; esthetisch verantwoord herstellen van oude middeleeuwse structuur;
SAB
19
beeld- en gebruikskwaliteit van de verbindingen tussen Oude Stad en omliggende gebieden versterken. Rivierenstad: IJssel voelbaar de stad inbrengen, onder meer bij Groenmarkt en Marschpoortstraat; overgang van groen naar stedelijk middels Berkel scherper maken. Stedelijke dynamiek: economisch versterken van de Oude Stad; samenhangende winkelroutering; cultuurhistorische routering; oude Stad als woongebied versterken: wonen boven winkels inclusief kleinschalige inbreiding; ruimte creëren voor horeca als verblijfs- en ontmoetingsplek voor alle doelgroepen. De Oude Stad heeft grote historische kwaliteiten. Deze kwaliteiten dragen er aan bij dat de bewoners van Zutphen gehecht zijn aan hun binnenstad. In dit gebied zijn geen grote ingrepen voorzien. Op detailniveau zijn er wel enkele ingrepen nodig. Het plangebied valt onder de ontbrekende straathoeken als gevolg van het sloopbeleid ten behoeve van verkeer tussen 1939 en 1975. Toetsing De uitgangspunten en doelstellingen van het stedenbouwkundig plan voor het Broederenklooster sluiten wanneer relevant aan bij de thema’s van de Binnenstadvisie. Zo wordt bijvoorbeeld de huidige kwaliteit van het cultuurhistorisch waardevolle Broederenklooster behouden en versterkt door ter plaatse van de voormalige bebouwing een uitbreiding te realiseren. 3.4.3
Structuurvisie Binnenstad Zutphen Op 18 juni 2012 is de Structuurvisie Binnenstad Zutphen vastgesteld. Dit document betreft een visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de Zutphense binnenstad voor de periode tot 2022, waarbij een doorkijk wordt gegeven richting 2030. Deze visie is gebaseerd op de Binnenstadsvisie Zutphen 2030. De uiteindelijke ambitie, die met de Structuurvisie Binnenstad wordt nagestreefd, is om de aantrekkelijkste binnenstad van Nederland te zijn. Historie en water moeten daarbij voelbaar zijn en stedelijke dynamiek moet harmonisch samengaan met de menselijke maat. Daarbij er drie thema’s van belang: historische schatkist, rivier(en)stad en stedelijke dynamiek. Het plangebied valt onder het deelgebied ‘Oude Stad’. Voor dit deel van de stad gelden 2 doelstellingen: aantrekkelijkste historische binnenstad van Nederland; het benutten van de verborgen kwaliteiten van de Oude Stad. De Oude Stad heeft grote historische kwaliteiten. Deze kwaliteiten dragen er aan bij dat de bewoners van Zutphen gehecht zijn aan hun binnenstad. Van belang voor zowel de vitaliteit, leefbaarheid als ruimtelijke kwaliteit van de stad is behoud en versterking van de binnenstadseconomie.
SAB
20
Om de historische kern heen ligt een ring van gebieden die elk voor zich in een zekere vorm vragen om aanpassing. Hierbij spelen vaak meerdere vraagstukken, die vaak een relatie hebben met de historische kern en met de gebieden buiten de binnenstad. Bij het aanpakken van een dergelijk gebied, of het goed begeleiden van een ontwikkeling in dat betreffende gebied, moet er dus ook naar deze verbanden/overgangen gekeken worden. Het plangebied grenst aan het deelgebied ‘Stationsomgeving’. De museumomgeving en de Overwelving vormen een schakel tussen de Oude Stad en de Nieuwstad/het station. Het markante museumgebouw en het openbaar gebied moeten hier beter tot uiting komen. Ten aanzien van de museumomgeving is het project Broederenklooster van belang. Met dit project wordt een aantal Zutphense publieksinstellingen samengebracht in het aantrekkelijke bebouwingscomplex Broederenklooster, dit in aanvulling op de bibliotheek en het Stedelijk Museum Zutphen die momenteel in het complex zijn gevestigd. Door de Overwelving als plein vorm te geven en de Berkel als stedelijke rivier beleefbaar te maken, wordt de samenhang van het gebied hersteld. Hierdoor wordt een aangename entree naar de Oude Stad gecreëerd. In het deelgebied ‘Stationsomgeving’ worden een aantal ruimtelijke ontwikkelingen beoogd. Het Broederenklooster, met bijbehorende herinrichting van de openbare ruimte van het museumkwartier betreft één van deze ontwikkelingen. Hierbij wordt een duidelijke relatie gelegd tussen het plein en stedelijke musea. De ontwikkeling vindt plaats in de periode van 2012 tot 2022. Toetsing Dit plan zorgt voor een kwaliteitsimpuls van de deelgebieden Oude Stad en Stationsomgeving. De herontwikkeling van het plangebied betreft een van de ontwikkelingslocaties in de binnenstad. Door de nieuwe bebouwing aansluitend aan de bestaande bebouwing van het Broederenklooster te realiseren wordt er gezorgd voor een versterking van de historische structuur van het gebied. Daarbij wordt een duidelijke relatie gelegd tussen het plein (De Overwelving) en de stedelijke musea. Bovendien wordt de economische positie van het centrum versterkt door het aanbod van voorzieningen van de multifunctionele culturele accommodatie uit te breiden. 3.4.4
Groenatlas De gemeente Zutphen heeft in 2012 de Groenatlas ‘Samenwerken aan een duurzame groenstructuur’ vastgesteld. Hierin is de visie verwoord op de groenstructuur vanuit natuur, milieu en ruimte met daarin een heldere beschrijving van eindbeelden, beheerkaders en ontwikkelingsstrategieën. De groenatlas omvat een uitwerking voor het groen in de kernen van Zutphen en Warnsveld, de wijken Noordveen, Centrum, De Hoven, Mars, Waterkwartier, Zuidwijken, Warnsveld en Leesten. Daarnaast bevat de Groenatlas een uitwerking voor het groen langs randen en de overgangszone van de kernen naar het buitengebied en de belangrijkste hoofdstructuren van wegen-, water- en landschapstructuren in het buitengebied. In de groenatlas wordt gesteld dat het Zutphense groen een opvallende structuur heeft met veel groen tussen de wijken. Het groen langs de waterstructuren bepaalt in grote mate het groene karakter van Zutphen. Echter in de wijken zelf zijn nauwelijks grote groenelementen aanwezig en is het beschikbaar areaal groen relatief gering.
SAB
21
Uitsnede streefbeeld groenstructuur 2040
Toetsing Een gedeelte van het plangebied, te weten de binnentuin, aangewezen als secundaire groenstructuur. Om deze secundaire groenstructuur planologisch te waarborgen is een aanduiding ‘specifieke vorm van groen – groenstructuur’ opgenomen. Verder is in de Groenatlas opgenomen dat de bestaande bomenstructuur ten noorden van het plangebied behouden moet blijven. 3.4.5
Welstandsnota, mei 2004 In deze nota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Zutphen is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. De nota bevat algemene welstandscriteria die zijn gebaseerd op architectonische en stedenbouwkundige kwaliteitsprincipes. Daarnaast bevat de nota een beeld van de ruimtelijke karakteristiek van de gemeente. De mate waarin het toetsingsinstrument welstand wordt ingezet in de verschillende gebieden, wordt aangegeven aan de hand van “welstandsniveaus”. De niveaus variëren van soepele, reguliere tot zware toetsing. Zware toetsing wordt toegepast op structuren, gebieden en objecten die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de stad, de dorpen en het landschap. Ook gebieden met bijzondere cultuurhistorische, architectonische, landschappelijke of stedenbouwkundige karakteristieken of gebieden waar nieuwe kwaliteit moet ontstaan kunnen dit welstandsniveau krijgen. Het plangebied valt onder de historische stedelijke bebouwing en wordt getoetst aan welstandsniveau 1 (zware toetsing). Het beleid is gericht op het behoud van het individuele karakter van de panden, die ieder op zich, recht doet aan de specifieke stedenbouwkundige en architectonische bebouwingskenmerken van de binnenstad. De binnenstad dient een geheel te vormen. Bij nieuwe invullingen, wordt eigentijdse architectuur gestimuleerd, zodat ook onze tijd zichtbaar wordt in het stadsbeeld. De monumenten van morgen worden op deze manier ontwikkeld.
SAB
22
Toetsing In onderhavig plangebied is sprake van monumentale bebouwing. Aansluitend aan deze bebouwing wordt de voormalige bebouwing op een moderne manier herontwikkeld. Bij de ontwikkeling wordt aangesloten bij de bestaande bebouwingsstructuur. 3.4.6
Horecavestigingsbeleid (2002) Eind Januari 2002 is de notitie “horeca vestigingsbeleid” opgesteld voor het centrumgebied van de stad Zutphen. In de nota komen een aantal doelstellingen naar voren die aangeven dat de huidige situatie niet langer wenselijk is. Zo is de horeca momenteel verspreid over een relatief groot gebied waardoor het ontbreekt aan een duidelijke structuur. Zutphen is geen echte uitgaansstad. De aantrekkelijkheid van de binnenstad moet worden vergroot voor bezoekers door adequate horecavoorzieningen. De binnenstad moet dus diverse doelgroepen kunnen bedienen in de toekomst. In het horeca beleid worden onder meer voorwaarden beschreven voor attractieve en functionele horecavestigingen in de historische binnenstad. Om aan deze doelstelling richting te geven is de binnenstad opgedeeld in verschillende gebieden naar geschiktheid voor de vestiging van horeca. Voorgestaan wordt een locatiebeleid gebaseerd op vier verschillende gebiedscategorieën. Het gaat hier om: Concentratiegebied: binnen dit gebied is het beleid er op gericht om horecavestigingen te concentreren. Op dit moment is er sprake van drie clusters van horecagelegenheden in de Zutphense binnenstad. Dit zijn: Houtmarkt, Turfstraat (alleen dat deel bij de Korte Hofstraat, zie overzichtskaart) en Vaaltstraat. Ontwikkelingsgebied: in deze gebieden is het beleid erop gericht om de vestiging van horeca gelegenheden te stimuleren om zo de algehele uitgaansstructuur te versterken. De IJsselkade, de Marspoorstraat, de Groenmarkt en tot slot de Schupstoel zijn aangemerkt als ontwikkelingsgebied. Dit betekent dat lichte horeca (bijvoorbeeld een hotel of restaurant) in beperkte mate wordt gestimuleerd om het gebied beter aan te sluiten op het winkel gebied en tevens de stad aantrekkelijker te maken voor toeristen. Consolidatiegebied: binnen deze gebieden is het beleid erop gericht om de huidige gevestigde horeca te handhaven echter uitbreiding van het aantal vestigingen wordt niet mogelijk gemaakt, uitwisseling van de verschillende categorieën is echter wel mogelijk. Het betreft de Turfstraat, de Beukersstraat, de Noordzijde Houtmarkt, de Zaadmarkt en de Pelikaanstraat. Dit houdt in dat de bestaande situatie gehandhaafd blijft maar dat uitbreiding niet mogelijk is. Deze categorie komt vooral voor in het kernwinkelgebied. De daar voorkomende horeca moet er dan ook op gericht zijn om de verblijfsduur van consumenten te verlengen. In de huidige situatie is een dergelijk type horeca ruimvoldoende vertegenwoordigd. Verdere uitbreiding is daarom niet wenselijk. Deconcentratiegebied: binnen dit gebied mag de gevestigde horeca de bedrijfsvoering voortzetten. Het beleid is er echter op gericht om via natuurlijk verloop de aanwezige horeca gelegenheden te verminderen. Toetsing Ten zuiden van het plangebied bevindt zich nabij een van de concentratiegebieden voor horeca, namelijk de Turfstraat. De vestiging van horeca wordt onder andere rondom deze locatie geconcentreerd. Daarnaast ligt ten noorden van het plangebied het horecaontwikkelingsgebied (gedeelte) van Stationsstraat en het Stationsplein. In de toekomstige situatie wordt er ook horeca in de vorm van een grandcafé mogelijk
SAB
23
gemaakt in het Broederenklooster. Dit betreft zelfstandige horeca die dus niet ondergeschikt is aan een van de andere functies die in het plangebied gevestigd zijn. Gezien het feit dat het plangebied tussen het horecaontwikkelingsgebied Stationsstraat/Stationsplein en het concentratiegebied Turfstraat ligt en tevens nabij deze laatste ligt kan een aantrekkelijke loop vanuit het station naar de binnenstad ontstaan. Horeca in het Broederenklooster sluit dan ook aan bij de doelstelling van het beleid voor een attractieve binnenstad voor winkelend publiek en toeristen.
SAB
24
4 4.1 4.1.1
Milieu- en omgevingsaspecten Bodem Algemeen In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
4.1.2
Toetsing 1
In februari 2013 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar het plangebied . Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder weergegeven. De hypothese “De gehele locatie is onverdacht” dient verworpen te worden. Op basis van het matig verhoogde gehalte aan koper, lood en zink welke zijn aangetroffen in de bovengrond, dient er formeel een nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aard en omvang van de verontreiniging. Dit wordt echter niet zinvol geacht en wel om de volgende redenen: in de huidige en toekomstige situatie zijn er geen humane risico’s; uit de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (2011) blijkt dat deze locatie valt in de zone wonen voor 1900. Licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen komen veel voor in dit gebied. De kwaliteit van bovengrond betreft op basis van de bodemkwaliteitskaart klasse Industrie. De binnenstad heeft deze kwaliteit door lange bewoning en bedrijvigheid. Dit past bij een binnenstad. Naar aanleiding van deze verhoogde gehalten is in overleg met de Gemeente Zutphen geen uitsplitsing uitgevoerd van het mengmonster. Dit beeld komt overeen met de gemiddelde kwaliteit van de bovengrond in dit binnenstedelijk gebied conform de bodemkwaliteitskaart. Een uitsplitsing heeft daarom, net als een nader onderzoek weinig meerwaarde. De vrijkomende grond kan aangeboden worden aan een erkende verwerker. Aan de hand van het totaal aan resultaten kan worden geconcludeerd dat er uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen bestaan ten aanzien van de nieuwbouwplannen. De gemeente is in deze echter het bevoegd gezag. Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre
1
Rouwmaat. (november 2013). Verkennend bodemonderzoek Broederenkerkplein (perceel F-9760) te Zutphen, rapportnummer: MT.22356-2.
SAB
25
de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt. 4.1.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
4.2 4.2.1
Flora en fauna Algemeen Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.2.2
Toetsing In maart 2013 is ter plaatse van het plangebied een quick scan flora en fauna uitge2 voerd . Het onderzoeksrapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd. De resultaten zijn hieronder weergegeven. Gebiedsbescherming Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur is gezien de relatief kleine ingreep, de tussenliggende bebouwing en afstand niet van toepassing. De plannen leiden niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of kernkwaliteiten van de EHS. Soortenbescherming Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in bepaalde delen van de aanwezige bebouwing verblijfplaatsen van vleermuizen en Gierzwaluw niet op voorhand zijn uit te sluiten. Het gaat om de westelijke kopsekant van de aanbouw van de kerk. Gezien de ingrepen in de bebouwing niet in het dak of de betreffende muur plaatsvinden is nader onderzoek niet noodzakelijk. In aanvulling op de quick scan is het gebied onderzocht op de geschiktheid als foerageergebied voor huismussen. In potentie kan het plangebied geschikt zijn als foerageergebied voor de huismus. Mogelijk dat een deel van het gebied als foerageerge2 bied (circa 500m ) voor de huismus dient. Het gebied wordt intensief beheerd en heesters worden regelmatig gesnoeid. Daarom is niet met zekerheid te stellen dat het om een essentieel leefgebied gaat en of er sprake is van een effect op een deel van de lokale populatie of dat het effect slechts enkele individuen ter plaatse betreft. Mogelijk dat de beplanting in het zuiden van het plangebied (nabij de kerk) alsmede het overhoekje in het oosten van het plangebied (aan de Rozengracht) wordt gebruikt door de huismus. Bij de inrichting van de buitenruimte moet daarom rekening worden 2
SAB. (maart 2013). Quick scan flora en fauna, projectnummer: 120613.
SAB
26
gehouden met de vereisten van het leefgebied van de huismus zodat deze in de omgeving van het plangebied kan worden behouden. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van gevelbeplanting, daktuinen en groene voorzieningen op de buitenplaats nabij de kerk. Ook kunnen extra nestvoorzieningen worden gerealiseerd. 4.2.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied, mits in het inrichtingsplan voor de buitenruimte rekening wordt gehouden met de vereisten van het leefgebied van de huismus.
4.3 4.3.1
Bedrijven en milieuzonering Algemeen Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
4.3.2
Toetsing Het plangebied kan gezien de omliggende functies getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. In de directe omgeving is een mix van centrumfuncties aanwezig. Op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ kan het Broederenklooster worden gecategoriseerd als ‘Bibliotheken, musea, ateliers, e.d.’, ‘Restaurants, cafetaria’s, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen, e.d.’, ‘Cafés, bars’ en ‘Bioscopen’ . De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functies:
SAB
27
Type inrichting Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. Restaurants, cafetaria’s, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen, e.d. Cafés, bars Bioscopen
Geur
Stof
Geluid
Gevaar
0
0
10
0
10
0
10
10
0 0
0 0
10 30
10 0
De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, voor voorliggend initiatief bedraagt 30 meter. Hierbij moet worden opgemerkt dat er geen volwaardige bioscoop wordt gerealiseerd, waarmee de richtafstand wellicht lager kan zijn. Daarbij moet ook opgemerkt worden dat het complex ook een buitenterras krijgt, en daarmee zou de richtafstand voor geluid voor cafés en bars verder vergroot moeten worden. Om die reden is uitgegaan van een richtafstand van 30 meter. Aangezien het een gemengd betreft kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De maximale richtafstand bedraagt in dit geval 10 meter. Door middel van 3 onderzoek is aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Langtijdgemiddelde geluidsbelastingen Uit dit onderzoek blijkt dat bij geen van de woningen de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit van 50 dB(A) en de richtwaarden van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ wordt overschreden ten gevolge van langtijdgemiddelde geluidshinder afkomstig uit het Broederenklooster. Maximale geluidsbelastingen Uit dit onderzoek blijkt dat bij geen van de woningen de grenswaarden van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden van 70 dB(A) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ wordt overschreden op basis van de maximale geluidsniveaus. De hoogste maximale geluidsniveaus worden veroorzaakt door het stemgeluid van het terras. Geluidsbelastingen t.g.v. indirecte hinder Uit het onderzoek naar de indirecte geluidshinder blijkt dat bij 6 woningen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Schrikkelcirculaire wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder bedraagt 57 dB(A). Deze geluidsbelastingen worden gevonden bij de woning Broederenkerkplein 3. Deze geluidsbelastingen zijn wel lager dan de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen van 65 dB(A) uit de Schrikkelcirculaire een dergelijke geluidsbelasting is dan ook acceptabel op basis van de Schrikkelcirculaire. Bij de woningen nabij het Broederenklooster moet de binnenwaarde van 35 dB(A) worden gegarandeerd. Dit betekent dat de woningen met een geluidsbelasting van 57 dB(A) ten gevolge van de indirecte hinder een gevelwering moet hebben van minimaal 22 dB(A) om deze binnenwaarde te halen. Voor de twee woningen (Broederenkerk-
3
SAB (4 maart 2014) Onderzoek industrielawaai, projectnummer 120613.
SAB
28
plein 3 en 5) met een geluidsbelasting van 55 dB(A) of meer ten gevolge van de indirecte hinder wordt een gevelweringsonderzoek uitgevoerd. Mogelijk zijn aanvullende gevelisolerende maatregelen noodzakelijk voor deze woningen om de binnenwaarde van 35 dB(A) te garanderen. 4.3.3
Conclusie Aangezien de grenswaarde voor de langtijdgemiddelde en maximale geluidsbelastingen uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden en de indirecte hinder binnen de normen (ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 65 dB(A)) uit de Schrikkelcirculaire is er geen belemmering voor de plannen in het Broederenklooster te vestigen. Vanuit akoestisch oogpunt is er dan ook geen belemmering voor de realisatie van de plannen in het Broederenklooster.
4.4 4.4.1
Geluid Algemeen De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen.
4.4.2
Toetsing In het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het plangebied wordt omsloten door het Broederenkerkplein, het Broederenkerkhof, de Rozengracht en de Rosmolensteeg. Voor deze wegen geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime geldt geen onderzoekszone. Gezien het feit dat er geen geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt en gezien het feit dat de omliggende wegen niet onderzoeksplichtig zijn, kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek verricht, namelijk in de vorm van onderzoek naar geluidhinder afkomstig van stemgeluid van de bezoekers van het terras en het rijden van de bezoekers naar het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in paragraaf 3.4.3.
4.4.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
SAB
29
4.5 4.5.1
Luchtkwaliteit Algemeen De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om: negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken; mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programmaaanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als: er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg); een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of het NSL.
4.5.2
Toetsing Het Broederenklooster wordt omgevormd tot multifunctionele culturele accommodatie. Hiertoe wordt de bestaande bebouwing uitgebreid aan de zijde van de Rozengracht. In de toekomstige situatie worden de volgende functies in de bebouwing gehuisvest: Bibliotheek Museumwinkel Stedelijk Museum Zutphen en Henriëtte Polak Museum VVV (kantoor met baliefunctie) Archeologie (opslag) Multifunctionele ruimte Horeca De gemeente Zutphen verwacht dat het Broederenklooster per jaar 330.000 bezoekers trekt. Uitgaande van 360 openingsdagen per jaar zijn dit 917 bezoekers per dag. De gemeente Zutphen verwacht dat maximaal een derde (33,3%) van de bezoekers komt met de auto. Uit de CROW-publicatie 272 ‘Verkeersgeneratie voorzieningen, kengetallen gemotoriseerd verkeer’ blijkt dat de bezettingsgraad per auto 2,4 personen is. Per openingsdag zullen 127 auto’s per dag aantrekt. Dit zijn 254 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/e). De gemeente Zutphen schat in dat 1/3 van de bezoekers niet in de buurt van het Broederenklooster parkeert, maar buiten het centrum
SAB
30
om zo het betaald parkeren te voorkomen. In de directe omgeving van het Broederenklooster geneert het plan 169 mvt/e. Voor de bevoorrading gaan we uit van een worst case scenario, dat wil zeggen bevoorrading met maximaal 3 vrachtwagens (6 mvt/e). Maximaal 1 vrachtwagen is een zware vrachtwagen (trekker met oplegger). Met behulp van de NIBM-rekentool (versie mei 2013) is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan berekend. Een plan is in betekenende mate wanneer de toename van de luchtverontreiniging (NO2 of PM10) meer is dan 1,2 ųg/m³. Wanneer een plan “niet in betekenende mate”(NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is toetsing van het plan aan de grenswaarden op grond van de Wm niet noodzakelijk.
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage van de gehele ontwikkeling kleiner is de NIBM-grens van 1,2 ųg/m³, daardoor zal het plan ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wm niet noodzakelijk, aan gezien het plan NIBM is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of er sprake van een dreigende grenswaarde overschrijding. 4.5.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
4.6 4.6.1
Externe veiligheid Algemeen Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het
SAB
31
groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Groepsrisico Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. 4.6.2
Toetsing Het Projectbureau externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit bij de ontwikkeling van de planlocatie Broederenklooster. In de bijlagen bij dit bestemmingsplan is deze beoorde4 ling opgenomen . De toetsing is in deze paragraaf weergegeven. Stationaire bronnen Nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op de planlocatie. Mobiele bronnen Nabij de planlocatie is één mobiele bron aanwezig die van invloed is op de planlocatie. Het betreft hier de spoorlijn Arnhem-Deventer. Voor deze spoorlijn geldt dat het -6 plaatsgebonden risico van 10 per jaar op de spoorlijn zelf ligt. Groepsrisico Ten gevolge van de ontwikkeling van het Broederenklooster neemt de hoogte van het groepsrisico niet toe. Een nadere verantwoording van het groepsrisico in de zin van te 4
Omgevingsdienst Veluwe IJssel. (29 oktober 2013). Memo Externe veiligheid bestemmingsplan Broederenklooster, kenmerk: DOS 2013 041605
SAB
32
nemen ruimtelijke en/of bouwkundige maatregelen heeft daarmee geen toegevoegde waarde voor de verlaging van het groepsrisico. In het algemeen zullen de personen die binnen het Broederenklooster verblijven in een hoge mate zelfredzaam zijn, hoewel het voor kan komen dat ook minder zelfredzame personen aanwezig kunnen zijn. De verwachting is dat deze groep slechts onder begeleiding het pand zal aandoen, zodat in geval van een calamiteit adequate ontvluchting mogelijk is. Derhalve kan gesteld worden dat personen binnen het Broederenklooster de locatie eenvoudig van de bron af kunnen ontvluchten via de Beukerstraat. De navolgende afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
spoorlijn Arnhem-Deventer
plangebied
Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw) en spoorlijn Arnhem-Deventer (rood)
4.6.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
SAB
33
4.7
Water
4.7.1
Beleid Nationaal Waterplan In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het plangebied ligt in het gebied ‘Hoog Nederland’. Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord- Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen die door het rijk worden beheerd en daarnaast vooral regionale wateren in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen. De belangrijkste wateropgaven voor ‘Hoog Nederland’ zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit. Waterplan Gelderland 2010-2015 Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals waterbergingsgebieden, landbouw, natte natuur en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Waterplan Zutphen Het Waterplan Zutphen geeft een visie op het watersysteem (watergangen, grondwater, riolering) in de stad. Het Waterplan is in 2008 vastgesteld. Voor de stedelijke watergangen in Zutphen zijn vier verschillende streefbeelden opgesteld. De gebruikte streefbeelden voor de verschillende watergangen zijn: basiswater, gebruikswater, kijkwater en natuurwater. Naast de categorisering van de verschillende watergangen zijn een aantal aandachtsthema’s opgesteld. Een van de speerpunten is watergerelateerde cultuurhistorie. Het doel is om inwoners bewust te maken van de geschiedenis van Zutphen en de rol die het water(beheer) daarin heeft gespeeld. Hierbij vormen de voormalige grachten in de binnenstad van Zutphen een belangrijk onderdeel. Deze
SAB
34
grachten worden weer watervoerend gemaakt. Oude elementen, zoals bruggen en watermolens, worden opgeknapt en weer zichtbaar gemaakt voor bewoners. Restanten en waardevolle groene en blauwe parels in de stad (Grote Gracht, Vispoortgracht, Cabinetsgracht) blijven behouden en een nieuwe samenhang tussen deze restanten wordt gecreëerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt altijd een watertoetsprocedure gevolgd. Nieuwe gebieden worden in principe afgekoppeld (niet aangekoppeld) en in de inrichting moet voldoende ruimte zijn gereserveerd voor waterberging, bij voorkeur in combinatie met groen. Ook moet worden getoetst of de capaciteit van het bestaande rioleringssysteem voldoende is om nieuwe uitbreidingen op het bestaande systeem aan te sluiten. Ook de afvoerstructuur voor het geïnfiltreerde water dient voldoende aandacht te krijgen. Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2010-2015 Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010-2015 haar beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 1 januari 2010 in werking getreden. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. Waterschap Rijn en IJssel legt de eigen regels vast in de zogeheten Keur. Dat is de traditionele benaming voor de verordening waarmee de veiligheid van dijken, watergangen en kades wordt geregeld. Maar ook het al dan niet toestaan van activiteiten of bouwwerken nabij het water en de dijken, lozingen op het oppervlaktewater en het oppompen van grond- en oppervlaktewater zijn erin geregeld. Watertoets Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt. In de navolgende tabel is deze tabel weergegeven. In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema’s worden door middel van de watertoetstabel van het Waterschap Rijn en IJssel geselecteerd en vervolgens beschreven. Als erop een categorie 2 vraag een ‘ja’ is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een ‘ja’ geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met ‘nee’ is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
SAB
35
Thema
Toetsvraag
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een
Relevant
Intensiteit#
Nee
2
Nee
2
Nee
2
Nee
1
Nee
1
Nee
2
Ja
1
Ja
1
Nee
1
Nee
1
Nee
1
Nee
1
Nee
1
Nee
1
Ja
1
Nee
2
Nee
1
Nee
1
Nee
2
Nee
2
Nee
1
Nee
1
waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? Riolering en Afvalwaterketen
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Oppervlaktewaterkwaliteit Grondwateroverlast
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Grondwaterkwaliteit Inrichting en beheer
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Natte natuur
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000gebied?
SAB
36
Verdroging
1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?
Recreatie
1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief
Nee
1
Nee
2
Nee
1
recreatief medegebruik mogelijk wordt? Cultuurhisto-
1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plange-
rie
bied aanwezig?
Op geen van de categorie 2 vragen is met ‘ja’ geantwoord, dus een uitgebreide watertoets is niet noodzakelijk; er kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Het ROplan is waterhuishoudkundig wel van belang omdat sommige categorie 1 vragen met ‘ja’ zijn beantwoord. Er moet wateradvies bij het waterschap gevraagd worden. Op basis van de watertoets kan gesteld worden dat het thema wateroverlast in het plangebied relevant is. Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Door de ontwikkelingen in het plangebied wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd met 2 een oppervlakte van circa 660 m . De verwachting is dat het verhard oppervlak in het 2 plangebied door deze ontwikkeling met meer dan 500 m toeneemt. Het is mogelijk om ook bestaand verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Ter compensatie van de toename aan het verhard oppervlak wordt een bui T=10+10% (= 40 mm) geborgen en vertraagd afgevoerd middels een wadi of een infiltratieriool. De gevolgen van een toename van verhard oppervlak zijn op hoofdlijnen al in het plan beschreven (volgens trits vasthouden-bergen-afvoeren). Zodra de (civiele) ontwerpen definitief zijn en een voorstel/rioleringsplan ligt over hoe met de (toename) de afvalwater- en hemelwaterafvoer wordt omgegaan, beoordeelt de gemeente (eventueel samen met het Waterschap) het rioleringsplan. 4.7.2
Conclusie Geconcludeerd wordt dat wanneer de bovenstaande compenserende maatregel wordt uitgevoerd, er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
4.8 4.8.1
Archeologie Algemeen Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te ver-
SAB
37
wachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. 4.8.2
Toetsing Op basis van het vigerende bestemmingsplan ‘Oude Stad / IJsselkade’ geldt er voor het overgrote deel van het plangebied een zeer hoge bekende archeologische waarde. Deze archeologische waarde is gebaseerd op de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Zutphen (2012). Op de afbeelding op de volgende pagina is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Uitsnede Archeologische Waardenkaart Zutphen met globale aanduiding plangebied (blauw)
Concreet zijn de volgende thema’s te verwachten: mogelijk sporen van een vroegmiddeleeuwse nederzetting (6e/7e eeuw) sporen van de hof van de Gelderse graven tussen ca. 1150 en 1293 de hoofdroute van zuid naar noord door het vroegstedelijke Zutphen liep over dit (hof) terrein en kwam uit op de in 2006 ontdekte 12e-eeuwse tufstenen poort (direct oostelijk van het Reftergebouw onder de Rozengracht). kloosterbebouwing 1293-1600 (waarschijnlijk sterk verstoord) aan de west-, zuid- en oostzijde van de Broederenkerk ligt een vrijwel intact kerkhof uit de kloostertijd (ca. 1300 – 1600) en de tijd na de Reformatie (1600 – 1829). Voor het kerkhof en de kerk loopt een procedure van de rijksdienst RCE tot het aanwijzen van het terrein als rijksmonument. Bodemingrepen zullen dan zeer beperkt of niet mogelijk/wenselijk zijn. Daar moet bij vermeld worden dat het opgraven van menselijke graven zeer kostbaar is, op ethische bezwaren kan stuiten en alleen al daarom voorkomen moet worden.
SAB
38
Ter bescherming van de archeologische waarden is voor het overgrote deel van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie zeer hoge bekende waarde’ 2 opgenomen. Bij bodemingrepen groter dan 5 m en dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient bij gronden met een hoge bekende archeologische waarde een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Voorlopige begrenzing van het beschermde archeologische kerkhofterrein (Rijksmonument)
Vooruitlopend op de definitieve aanwijzing als archeologisch rijksmonument is voor het kerkhof uit de kloostertijd (zie bovenstaande afbeelding) de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie – Rijksmonument’ opgenomen. 4.8.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat de archeologische waarden voldoende zijn gewaarborgd.
4.9 4.9.1
Cultuurhistorie Algemeen Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.
4.9.2
Toetsing Het Broederenklooster dateert uit de middeleeuwen en is in verschillende perioden tot stand gekomen. De gehele locatie en alle gebouwen binnen het complex zijn gelegen binnen het van rijkswege beschermde stadsgezicht. In opdracht van de gemeente Zutphen is een bouwhistorische analyse en waardebepaling van het Broederenkloos-
SAB
39
5
ter uitgevoerd . Hierbij is nadrukkelijk de relatie van het complex met de omgeving beschreven alsmede de waarden van de omgeving. De analyse is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. De in de rapportage beschreven waarden zijn veelvoudig en het voert te ver om deze in dit bestek op te voeren. Om het grote cultuurhistorische belang van het complex voor Zutphen en daarbuiten aan te geven is het relevant om hier kort in te gaan op de oudste geschiedenis van het complex. Tijdens de vroegst bekende bouwperiode in de dertiende eeuw is een bakstenen, grafelijke zaal gebouwd die na 1293 in gebruik is genomen als dormitorium voor de dominicaner minderbroerders. Eveneens in de dertiende eeuw, maar mogelijk later dan de grafelijke zaal is het oudste deel van de Broederenkerk gebouwd. Dit is vóór 1288 gebeurd. Opdrachtgever voor het grafelijke complex is vermoedelijk graaf Reinald I van Gelre en Zutphen geweest. Mede vanwege sterke parallellen met een ander grafelijk complex in Nederland, te weten die van de Hollandse graven in Den Haag en dan met name de Rolzaal en Ridderzaal, is het Zutphense complex van groot cultuurhistorisch belang, voor Zutphen en daarbuiten. Diverse cultuurhistorische waarden zijn binnen het bestemmingsplan en de toekomstige bouwplannen geborgd: Alle bestaande, historische gebouwen binnen het Broederenkloostercomplex blijven behouden. De (historische) rooilijn aan de Rozengracht is uitgangspunt voor de geplande nieuwbouw. Schaal en hoogte van de nieuwbouw zijn afgestemd op de bebouwing in de directe omgeving. Het Gideonmonument blijft behouden. Daarnaast wordt door middel van diverse procedures door de gemeente Zutphen zorggedragen voor het behoud van de vele cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied. Een deel van de procedures is wettelijk verplicht. Het gebied is gelegen in een zone met zeer hoge archeologische waarden. Dit is als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Archeologisch onderzoek is wettelijk verplicht. Het gebied is gelegen binnen het van rijkswege beschermde stadsgezicht. Dit is als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Dit houdt in dat historische en cultuurhistorische waarden dienen te worden gerespecteerd. Alle gebouwen met uitzondering van het depotgebouw zijn rijksmonument. Voor wijzigingen is een WABO-vergunning inzake handelingen aan een monument verplicht. Onderdeel van de WABO-procedure is het voorleggen van bouwplannen aan de commissie voor ruimtelijke kwaliteit, resp. de gemeentelijke monumentencommissie In het geval van functiewijzigingen van rijksmonumenten en grootschalige ingrepen binnen het van rijkswege beschermde stadsgezicht dient advies te worden ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) In de gemeentelijke erfgoedverordening is een verplichting opgenomen om bestemmingsplanwijzigingen binnen het beschermde stadsgezicht voor te leggen aan de erfgoedadviesraad cq. monumentencommissie
5
Monumenten Advies Bureau. (februari 2011). Het Broederenklooster in Zutphen, Ruim 7 eeuwen bouwhistorie. Bouwhistorische analyse en waardenbepaling.
SAB
40
In het bestemmingsplan zijn voorwaarden gesteld aan het aantal en het formaat van doorbraken tussen historische casco’s. In het bestemmingsplan is geregeld dat in het geval van doorbraken tussen historische casco’s bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd vooraf en tijdens de werkzaamheden. De bouwhistorische analyse van het Broederenklooster wordt gebruikt als inhoudelijke bron gedurende de wettelijk te doorlopen procedure. Conform de nieuwe Erfgoedverordening 2013 heeft de gemeentelijke monumentencommissie advies uitgebracht. Daarnaast hebben tevens de gemeentelijke archeoloog en bouwhistoricus geadviseerd. De adviezen zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is ook voor advies gevraagd, hierop is nog geen reactie op ontvangen. 4.9.3
Conclusie Tijdens de realisatie van het geplande complex Broederenklooster zijn diverse vondsten te verwachten op archeologisch en bouwhistorisch gebied en liggen er kansen om de rijke (cultuur-)historie van het gebied als inspiratiebron te laten fungeren. De aanwezige cultuurhistorie is daarmee een aandachtspunt dat wanneer dit gegeven actief wordt gecommuniceerd voor de realisatie geen belemmering zal zijn. Het bestemmingsplan is op dit punt dan ook haalbaar.
4.10
Verkeer en parkeren Verkeer De ontsluiting van het plangebied wijzigt niet en blijft op de Rozengracht, Overwelving en de Molengracht. Fietsers komen met name vanaf de Rozengracht, Overwelving en het Broederenkerkhof het plangebied binnen. Alle voornoemde wegen maken onderdeel uit van 30 km gebied. Voorliggend plan leidt, door een toename van het oppervlak met maatschappelijke bestemming (voornamelijk voor de huisvesting van het museum en het cluster archeologie van de gemeente), tot een intensivering van het gebruik van het plangebied ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor is een toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten. De bestaande infrastructuur blijft ongewijzigd. De toename van het aantal verkeersbewegingen heeft vooral betrekking op de Rozengracht, Overwelving en Molengracht. Het extra verkeer dat door de planontwikkeling ontstaat, kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op deze wegen. De bestaande infrastructuur is voldoende om de huidige en toekomstige verkeersbewegingen op te vangen. Ook op de fiets is het Broederenklooster goed bereikbaar; in de nabije omgeving zijn diverse fietsenstallingen beschikbaar. Het Broederenklooster bevindt zich op circa 200 meter van station Zutphen en is te voet goed (binnen 5 minuten) bereikbaar. Vanaf het station is het Broederenklooster beperkt zichtbaar. Via de aangegeven looproute naar het centrum, passeert men echter wel (bijna) automatisch het Broederenklooster. De ligging ten opzichte van het station en de binnenstad is daarmee zeer gunstig. Ook is het gebied per bus goed bereikbaar via bushaltes op het Busstation aan het Stationsplein en aan de Berkelsingel. Aan de Berkelsingel is een halte voor de buslijnen 51, 54, 81, 82, 83 en 89.
SAB
41
Parkeren Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Parkeerkencijfers, Basis voor parkeernormering’ van het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). Het bestaande complex wordt uitgebreid en deze uitbreiding biedt huisvesting aan meerdere functies. Voor de extra toevoeging van functies door de nieuwbouw dient de extra parkeerbehoefte te worden bepaald. Daarvoor is voor de diverse functies afzonderlijk de parkeernorm in beeld gebracht. De functies betreffen: bibliotheek, museum, horeca en cluster archeologie van de gemeente. Qua omgevingstype is er sprake van een matig stedelijk gebied en schil centrum. Op basis hiervan gelden de volgende parkeernormen voor het plangebied: Voor de bibliotheek geldt een parkeernorm van 0,2 parkeerplaats per 100 m² bvo. Voor de musea en het cluster archeologie geldt een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per 100 m² bvo. Voor horeca geldt een parkeernorm van 4 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Met de nieuwbouw voorziet het plan in een toevoeging van 2.511 m² bvo voor de hierboven genoemde maatschappelijke functies. Gerelateerd naar de oppervlakten van de toe te voegen functies komt de parkeerbehoefte uit op een toename van 16 parkeerplaatsen. In het voorliggende plan wordt niet direct voldaan aan de berekende parkeerbehoefte. In de omgeving zijn echter diverse parkeermogelijkheden. De dichtstbijzijnde parkeergelegenheid voor het Broederenklooster bevindt zich recht tegenover het complex (huidige ingang van het Stedelijk Museum) aan de Rozengracht. Deze parkeervoorziening bestaat uit plekken voor vergunninghouders en plekken voor betaald parkeren. In de omgeving zijn diverse andere parkeervoorzieningen aanwezig, onder andere aan de Molengracht, Rijkenhage, Basseroord en Groenmarkt. Ook aan de IJsselkade kunnen bezoekers parkeren. Een ander parkeergelegenheid is gelegen aan de Havenstraat (achter het station). Deze parkeergelegenheid is op loopafstand van het Broederenklooster. Tevens hebben deze parkeervoorzieningen een gunstige ligging ten opzichte van de belangrijkste toe- en uitvalswegen van Zutphen. Daarnaast is onderzocht of het gebruik van de betaalparkeerplaatsen en plaatsen voor vergunninghouders onderling uitgewisseld kan worden, waardoor meer ruimte gecreëerd wordt en in parkeerbehoefte kan worden voorzien. Vanwege de verschillende projecten en ontwikkelingen met een invloed op de parkeerbehoefte in de binnenstad heeft het college heeft de notitie ‘Stedelijk parkeren’ vastgesteld. Uitgangspunt in het gemeentelijke parkeerbeleid is dat nieuwe projecten moeten zorgen voor opvang van de eigen parkeerbehoefte binnen eigen projectgrenzen. Echter vanuit een stedelijke samenhang kan het voordeel opleveren om de parkeerconsequenties van de afzonderlijke projecten in gezamenlijkheid te bekijken. De omgeving van het Broederenklooster is een van die projecten. Er is gekozen voor het (deels) combineren van parkeerplaatsen, dat wil zeggen betaalde plaatsen maken waar ook vergunninghouders mogen parkeren. Het college heeft hiervoor besloten dat de huidige 15 vergunninghouderplaatsen aan de Rozengracht betaalde parkeerplaatsen worden waarbij de vergunninghouder uiteraard wordt toestaan om er ook te mogen parkeren. Hiermee wordt extra ruimte gecreëerd in de parkeervoorzieningen.
SAB
42
Parkeer- en verkeerssituatie rondom het plangebied (bron: Effectrapportage Broederenklooster, juni 2012)
4.10.1
Conclusie Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
4.11 4.11.1
Duurzaamheid Toetsing Het vernieuwde gebouwencomplex moet voldoen aan de hedendaagse eisen met betrekking tot duurzaamheid. Deze eisen en wensen zijn geformuleerd in het Beleidsplan Zutphen Energieneutraal. Duurzaamheid moet een wezenlijk uitgangspunt voor het gehele gemeentelijk beleid. De invalshoeken van de ambitie voor een duurzaam Zutphen zijn: energie, de kwaliteit van de leefomgeving en communicatie / bewustwording. Het gebouwencomplex zal zo min mogelijk energie gebruiken en van de energie die gebruikt moet worden wordt zoveel mogelijk duurzaam opgewekte energie toegepast. Er is aandacht voor duurzame installaties en zo duurzaam mogelijk materiaalgebruik. Er is bijzondere aandacht voor de levensduurkosten van het gebouw. Voor de nieuwbouw wordt gestreefd naar een optimale flexibiliteit van de invulling.
4.11.2
Conclusie Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect duurzaamheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
4.12
Kabels en leidingen In en nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridischplanologische bescherming genieten. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
SAB
43
5 5.1 5.1.1
Plansystematiek Algemeen Wat is een bestemmingsplan? Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat: de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang). Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve: het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor: het bebouwen van de gronden; het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
5.1.2
Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld: 1 Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
SAB
44
2 Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben. 5.1.3
Hoofdstukindeling van de regels De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken: 1 Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). 2 Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld. 3 Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en een uitsluiting van aanvullende werking van de bouwverordening. 4 Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2
Dit bestemmingsplan Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het be-
SAB
45
stemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. 5.2.1
Bijzonderheden in dit bestemmingsplan In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor: Maatschappelijk Binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ zijn maatschappelijke voorzieningen en de daarbij behorende erven en bouwwerken mogelijk en ter plaatse van de betreffende aanduidingen zijn horeca activiteiten, een terras en een onderdoorgang mogelijk. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn voor wat betreft de nieuwbouw op de verbeelding aangegeven. Voor de overige bebouwing wordt verwezen naar de gevelwandkaarten en de kappenkaart. Tuin De ontsluiting van het plein, de ruimte rondom het Gideon monument en de rand van het plangebied aan de Rosmolensteeg zijn bestemd als ‘Verkeer’. Binnen deze bestemming zijn tuinen of onbebouwde erven, groenvoorzieningen, water en paden, een oorlogsmonument en een terras ten behoeve van de horeca mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding ‘kelder’ is een kelder toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenstructuur' zijn de gronden bestemd voor het behoud en herstel van hoofd- en nevengroenstructuren. De maximale bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn in de regels opgenomen. Waarde - Archeologie - rijksmonument Vooruitlopend op de definitieve aanwijzing als archeologisch rijksmonument is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie - rijksmonument’ opgenomen teneinde de waarden te beschermen. Er zijn geen bouwwerken toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken wanneer uit deskundig advies blijkt dat het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Waarde - Archeologie - zeer hoog bekende waarde Op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart is een beschermende regeling opgenomen voor archeologie. In het plangebied is sprake van een zeer hoge bekende archeologische waarde. Voor bodem verstorende werkzaamheden (groter 2 dan 5 m en dieper dan 30 cm onder maaiveld) die een bedreiging kunnen vormen voor de aanwezige waarden is een vergunning verplicht.
Waarde - Beschermd stadsgezicht Deze dubbelbestemming houdt feitelijk in dat de bestaande historische en cultuurhistorische waarden dienen te worden gerespecteerd. Daarbij gaat het met name om het behoud van het ensemble aan kwaliteiten. De waarden worden beschermd door de gevelwandkaart en de kappenkaart (behorende bij de regels). De gevelwandkaart geeft de maatvoering van de bouwmassa aan, met een beperkte speelruimte voor eventuele veranderingen. In deze kaart zijn aanzichten van de voorgevels opgenomen. Deze gevelaanzichten vormen een beeld van het karakter en de kwaliteit van de bebouwing. Dat is mede van belang voor de welstandsadvisering bij nieuw- of ver-
SAB
46
bouwplannen. Bij de regels van dit bestemmingsplan is tevens een kappenkaart samengesteld. Op de kaart is de nokrichting en kapvorm aangegeven. In de regels is de dakhelling aan afmetingen gebonden. De bestaande dakvorm en richting dient te worden behouden. Als een nieuwe kap wordt toegevoegd, of de dakvorm wordt gewijzigd, is de dakhelling gekoppeld aan een minimale en maximale hellingshoek. 5.2.2
Algemene regels Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
SAB
47
6
Economische uitvoerbaarheid Graafschap bibliotheken en Musea Zutphen moeten vanaf 2015 samen jaarlijks bezuinigen. Om deze bezuinigingen mogelijk te maken is er miljoen euro in de raadsvergadering van 31 mei 2011 beschikbaar gesteld om te investeren in een nieuw te realiseren Cultuurcluster. Het voorbereidingskrediet voor het Broederenklooster is reeds beschikbaar gesteld. Op dit moment wordt gewerkt aan een bedrijfsplan, waarover de raad in januari 2014 zal beslissen. Naast de investering van de gemeente Zutphen zelf draagt ook de provincie financieel bij aan de realisatie van het nieuwe cultuurcluster. Provinciale Staten hebben bij besluit van 26 juni 2013 een subsidie van circa €3,8 miljoen toegekend. Een deel hiervan betreft een revolverende lening. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.
SAB
48
7 7.1
Overleg en inspraak Overleg Het bestemmingsplan is aan de overlegpartners verstuurd. Projectbureau Externe Veiligheid/ Omgevingsdienst Veluwe IJssel, VNOG Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel hebben gereageerd op het plan. De opmerkingen zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
7.2
Inspraak Met de inwerkingtreding van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure is onder meer de verplichte inspraak komen te vervallen. Om inzichten, gevoelens en ideeën die leven over het plan Broederenklooster goed boven tafel te krijgen is in de eerste helft van 2013 een aantal keer gesproken met de samenleving en de raad. Aangezien belanghebbenden en samenleving vanaf het begin bij de planontwikkeling zijn betrokken, wordt geen inspraakprocedure gevolgd. Bij het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft een ieder de gelegenheid om zienswijzen tegen het plan in te dienen.
SAB
49