Voorlopige normering opbrengsten speciaal basisonderwijs Januari 2013
Beoordelingsystematiek Bij de beoordeling van de opbrengsten worden de gemiddelde resultaten van technisch lezen, begrijpend lezen en rekenen-wiskunde van drie achtereenvolgende groepen schoolverlaters betrokken. Het gemiddeld IQ van de betreffende schoolverlatersgroep geldt als basis voor het mogelijk te behalen gemiddelde resultaat van die groep. Andere factoren, zoals dyslexie of sociale emotionele problematiek, worden niet bij de beoordeling betrokken (zie voor de nadere onderbouwing van deze keuze het document ‘verantwoording beoordelingssystematiek SBO’). Per schooljaar moeten alle drie de vakgebieden voldoende zijn om als jaaroordeel een voldoende te krijgen. Indien een school op één van de drie vakgebieden onvoldoende resultaten heeft behaald, dan is het jaaroordeel onvoldoende. Scholen waarvoor geldt dat het jaaroordeel drie maal achtereenvolgend onvoldoende is, krijgen voor de indicator eindopbrengsten (indicator 1.1) het oordeel onvoldoende. Als minimaal één van de drie jaaroordelen voldoende is, dan is het oordeel op de indicator eindopbrengsten (indicator 1.1) voldoende. N.B. In schooljaar 2012/2013 wordt echter nog geen ‘oordeel’ toegekend aan de school, maar zal dit oordeel in de tekst van het rapport worden beschreven als bevinding.
Werkwijze Vaststellen van het gemiddeld IQ Van alle schoolverlaters uit het betreffende schooljaar, wordt het laatst gemeten IQ gebruikt voor het vaststellen van het gemiddelde IQ. Ook al is het laatst gemeten IQ vastgesteld met een groepsgewijs afgenomen toets of een toets waar de school minder vertrouwen in heeft dan een voorgaande intelligentietoets. De scores op IQ testen mogen niet ouder zijn dan twee jaar. Ook bij leerlingen met grote discrepanties in de afzonderlijke onderdelen van het IQ nemen we het totale IQ om het schoolgemiddelde vast te stellen. Het gemiddelde IQ wordt afgrond naar een geheel getal, waarbij reguliere afrondingsregels worden toegepast. Uitgangspunt is dat alle leerlingen die naar voortgezet onderwijs uitstromen deelnemen in de berekeningen van het gemiddelde. Dus ook leerlingen die naar het voortgezet speciaal onderwijs uitstromen worden meegenomen bij het bepalen van het gemiddelde IQ. Er zijn echter twee categorieën leerlingen die we uitsluiten bij het vaststellen van het gemiddelde IQ:
leerlingen die in het betreffende schooljaar of het schooljaar daarvoor zijn ingestroomd in de school; leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland wonen en om die reden de Nederlandse taal minder goed beheersen.
Indien van een of meerdere leerlingen die in de berekening meegenomen zouden moeten worden geen IQ metingen beschikbaar is, werkt de inspectie met een fictief IQ van 81. Dit getal is afgeleid van het algemeen gemiddelde IQ van de sbo-populatie. Hierdoor is het toch mogelijk een gemiddeld IQ voor de school te berekenen. Deze werkwijze wordt niet toegepast als voor meer dan 25 procent van de leerlingen geen IQ-meting beschikbaar is. In die gevallen kan de inspectie dat schooljaar niet betrekken in het beoordelen van de opbrengsten. Indien gegevens van minder dan tien leerlingen meegenomen worden in de berekening, is de berekening niet betrouwbaar en kan de inspectie dat schooljaar niet betrekken in het beoordelen van de opbrengsten. Voor kleine scholen zullen we in de toekomst een werkwijze ontwikkelen om meer dan drie jaren te betrekken in de beoordeling. Vaststellen gemiddeld niveau technisch lezen Bij technisch lezen kiest de inspectie ervoor geen rekening te houden met de kenmerken van de leerlingenpopulatie wat betreft IQ of dyslexie. Dit doen we uit eigen onderzoek blijkt dat de gemiddelde intelligentie weinig invloed heeft op het leesniveau en we van oordeel zijn dat het overgrote deel van de kinderen in het sbo een minimale vaardigheid van technisch lezen moeten kunnen behalen. Als ondergrens hanteert de inspectie DLE van 20. Deze ondergrens correspondeert bij AVI met het niveau E4 beheersingsniveau en bij de DMT met vaardigheidscore 55. Als norm hanteert de inspectie dat minimaal 80 procent van de schoolverlaters van dat betreffende schooljaar de ondergrens moet hebben behaald. Als het percentage lager is dan 80 procent, dan is het jaaroordeel op dit vakgebied onvoldoende. Bij het vaststellen van het niveau van technisch lezen sluiten we twee categorieën leerlingen uit bij de berekening van het percentage:
leerlingen die in het betreffende schooljaar of het schooljaar daarvoor zijn ingestroomd in de school; leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland wonen en daardoor het Nederlands minder goed beheersen.
Indien van een of meerdere leerlingen geen gegevens van het niveau van technisch lezen beschikbaar zijn, gaat de inspectie ervan uit dat deze leerlingen niet het minimale niveau hebben bereikt, tenzij de school kan aantonen dat dit wel het geval is. Hierdoor is het mogelijk deze leerlingen toch te betrekken in het vaststellen van het gemiddeld niveau technisch lezen van de school voor dat betreffende schooljaar. Indien gegevens van minder dan tien leerlingen meegenomen worden in de berekening, is de berekening niet betrouwbaar en kan de inspectie dat schooljaar niet betrekken in het beoordelen van de opbrengsten. Voor kleine scholen zullen we in de toekomst een werkwijze ontwikkelen om meer dan drie jaren te betrekken in de beoordeling. Vaststellen gemiddeld niveau begrijpend lezen Het niveau van begrijpend lezen van de schoolverlatersgroep kan door de school uitgedrukt worden in gemiddelde vaardigheidsscore (bij gebruik van Cito-toetsen) of het gemiddeld DLE (bij andere toetsen of na omzetting van de vaardigheidsscores in DLE). Indien de school beide beschikbaar heeft, gaat de inspectie bij het beoordelen van
opbrengsten uit van gemiddelde vaardigheidsscores. Het kan zijn dat leerlingen van de betreffende schoolverlatersgroep meerdere toetsen hebben gemaakt. De inspectie wil bij voorkeur de laatst afgenomen gemeenschappelijke methodeonafhankelijke toetsmoment voor het vakgebied gebruiken. Om te beoordelen of het gemiddelde niveau van begrijpend lezen voldoet aan de verwachting, wordt het gemiddeld niveau afgezet tegen het gemiddelde IQ van de betreffende schoolverlatersgroep (zie bijlage I). Als het gemiddelde niveau onder de ondergrens ligt, is het jaaroordeel op dit vakgebied onvoldoende. Bij het vaststellen van het gemiddeld niveau van begrijpend lezen sluiten we twee categorieën leerlingen uit bij de berekening
leerlingen die in het betreffende schooljaar of het schooljaar daarvoor zijn ingestroomd in de school; leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland wonen en om die reden de Nederlandse taal minder goed beheersen.
Indien van een of meerdere leerlingen geen gegevens over het niveau van begrijpend lezen beschikbaar zijn, hanteert de inspectie een fictieve waarde voor deze leerling(en). Deze fictieve waarde is gelijk aan de ondergrens die hoort bij de schoolpopulatie gebaseerd op het gemiddeld IQ (zie bijlage I). Deze werkwijze wordt niet toegepast als voor meer dan 25 procent van de leerlingen geen niveauwaarde voor begrijpend lezen beschikbaar is. In die gevallen kan de inspectie dat schooljaar niet betrekken in het beoordelen van de opbrengsten. Indien gegevens van minder dan tien leerlingen meegenomen worden in de berekening, is de berekening niet betrouwbaar en kan de inspectie dat schooljaar niet betrekken in het beoordelen van de opbrengsten. Voor kleine scholen zullen we in de toekomst een werkwijze ontwikkelen om meer dan drie jaren te betrekken in de beoordeling. Vaststellen gemiddeld niveau rekenen-wiskunde Het niveau van rekenen-wiskunde van de schoolverlatersgroep kan door de school uitgedrukt worden in gemiddelde vaardigheidsscore (bij gebruik van Cito-toetsen) of het gemiddeld DLE (bij andere toetsen of na omzetting van de vaardigheidsscores in DLE). Indien de school beide beschikbaar heeft, gaat de inspectie bij het beoordelen van opbrengsten bij voorkeur uit van gemiddelde vaardigheidsscores. Het kan zijn dat leerlingen van de betreffende schoolverlatersgroep meerdere toetsen hebben gemaakt. De inspectie wil bij voorkeur de laatst afgenomen gemeenschappelijke methodeonafhankelijke toets voor het vakgebied gebruiken. Voor het beoordelen of het gemiddelde niveau van rekenen-wiskunde voldoet aan de verwachting, wordt het gemiddeld niveau afgezet tegen het gemiddelde IQ van de betreffende schoolverlatersgroep (zie bijlage I). Als het gemiddelde niveau onder de ondergrens ligt, is het jaaroordeel op dit vakgebied onvoldoende. Bij het vaststellen van het gemiddeld niveau van rekenen-wiskunde sluiten we twee categorieën leerlingen uit bij de berekening:
leerlingen die in het betreffende schooljaar of het schooljaar daarvoor zijn ingestroomd in de school;
leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland wonen en om die reden de Nederlandse taal minder goed beheersen.
Indien van een of meerdere leerlingen geen gegevens over het niveau van rekenenwiskunde beschikbaar zijn, hanteert de inspectie een fictieve waarde voor deze leerling(en). Deze fictieve waarde is gelijk aan de ondergrens die hoort bij de schoolpopulatie gebaseerd op het gemiddeld IQ (zie bijlage I). Deze werkwijze wordt niet toegepast als voor meer dan 25 procent van de leerlingen geen niveauwaarde voor rekenen-wiskunde beschikbaar is. In die gevallen kan de inspectie dat schooljaar niet betrekken in het beoordelen van de opbrengsten. Indien gegevens van minder dan tien leerlingen meegenomen worden in de berekening, is de berekening niet betrouwbaar en kan de inspectie dat schooljaar niet betrekken in het beoordelen van de opbrengsten. Voor kleine scholen zullen we in de toekomst een werkwijze ontwikkelen om meer dan drie jaren te betrekken in de beoordeling.
Bijlage I - Ondergrenzen (Voorlopige) ondergrenzen bij gebruik van Cito-LOVS toetsen gemiddeld IQ
Ondergrens vaardigheidsscore begrijpend lezen
Gelijk aan of lager dan 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 Gelijk aan of hoger dan 94
Ondergrens vaardigheidsscore Rekenen-wiskunde 19 20 20 21 22 23 23 24 25 26 26 27 28 29 29 30 31 32 32 33 34 34 35 36
64 65 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 86 87
(Voorlopige) ondergrenzen bij gebruik van DLE gemiddeld IQ Gelijk aan of lager dan 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 Gelijk aan of hoger dan 94
Ondergrens DLE begrijpend lezen
Ondergrens DLE Rekenen-wiskunde 26 26 27 28 28 29 30 30 31 32 32 33 33 34 35 35 36 36 37 37 38 38 39 39
24 25 25 26 27 27 28 29 29 30 30 31 32 32 33 33 34 34 35 36 36 37 37 38