Vóórkomen en voorkomen van nodeloze uitrukken door BHV-oefeningen
Vóórkomen en voorkomen van nodeloze uitrukken door BHV-oefeningen Eindproduct afstudeeronderzoek Versie: 1, 23 augustus 2011
Naam: Wouter van Rossum Klas: IV4A Studentnummer: 1535872 Afstudeerbegeleider: Michiel Hoefsloot Praktijkbegeleider: Karin Groenewegen Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Postbus 7010 6801 HA Arnhem T 026 355 24 00 F 026 351 50 51
[email protected]
NEDERLANDS INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID
Voorwoord Voor u ligt het eindrapport van mijn afstudeeronderzoek voor de opleiding Integrale Veiligheidskunde aan de Hogeschool Utrecht. In de periode februari 2011 tot en met augustus 2011 heb ik een onderzoek uitgevoerd naar meldingen aan en uitrukken van hulpdiensten die worden veroorzaakt door BHV-oefeningen. Ik heb dit onderzoek uitgevoerd namens het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid die voor dit probleem benaderd is door de Gemeenschappelijke Meldkamer van veiligheidsregio Twente. Mijn dank gaat uit naar alle respondenten die hun medewerking hebben verleend aan dit onderzoek. Zij hebben waardevolle informatie verstrekt voor het schrijven van dit rapport. Daarnaast dank ik Michiel Hoefsloot, afstudeerbegeleider vanuit de Hogeschool Utrecht, en Karin Groenewegen, begeleider vanuit het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid. Zonder hun begeleiding en advies zou dit rapport niet tot stand zijn gekomen. Arnhem, augustus 2011 Wouter van Rossum
2
Samenvatting Aanleiding Het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) werd in juni 2010 benaderd door de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) Twente met de mededeling dat hun centralisten veelvuldig geconfronteerd worden met meldingen, welke later onaangekondigde BHVoefeningen blijken te zijn. De melder weet niet dat het een BHV-oefening betreft, wat leidt tot een zeer realistische melding waardoor hulpdiensten uitrukken. De meldkamer heeft geen directe oplossing voor dit probleem en wil alleen „echte‟ meldingen ontvangen en het was bij hen niet bekend hoe groot het probleem landelijk is. Dit onderzoek is daaruit voort gekomen. Onderzoeksopzet Dit onderzoek richt zich daarom op de mate waarin het probleem zich binnen de meldkamers in Nederland voordoet, specifieke kenmerken van dergelijke BHVoefeningen welke leiden tot een melding, de wijze waarop voorkomen kan worden dat een BHV-oefening leidt tot een melding en factoren binnen de meldkamer welke een rol spelen in de beslissing van de centralist om te bepalen of het komt tot alarmering en uitrukken van hulpdiensten. De doelstelling van dit onderzoek is inzicht bieden in de wijze waarop kan worden voorkomen dat een BHV-oefening leidt tot uitrukken van hulpdiensten. Dit is inzichtelijk geworden door het uitvoeren van kwantitatief en deels kwalitatief onderzoek in de vorm van literatuurstudie en het afnemen van enquêtes onder meldkamercentralisten en BHV-opleiders en –instructeurs. De enquêtes zijn ontwikkeld aan de hand van specifieke kenmerken van oefeningen welke terug te vinden zijn in de literatuur of uit oriënterende gesprekken met betrokkenen naar voren kwamen. Resultaten Frequentie Uit dit onderzoek blijkt dat het merendeel (80%) van de centralisten wel eens heeft meegemaakt dat een BHV-oefening leidde tot een melding aan de meldkamer. Daarentegen gaf ongeveer driekwart van de instructeurs juist aan dat zij dit nog nooit hebben meegemaakt. Deze gegevens komen dus niet met elkaar overeen. Ongeveer driekwart van de geënquêteerde centralisten gaf aan dat deze meldingen in maximaal een kwart van de gevallen leidden tot een uitruk van hulpdiensten. De meeste instructeurs gaven aan dat dit nooit heeft geleid tot uitrukken. Specifieke kenmerken BHV-oefeningen welke leiden tot een melding aan de meldkamer worden vaak gekenmerkt door interne alarmering (82%), inzet van lotusslachtoffers (69%) en gebruik van rook (62%). In mindere mate worden deze gekenmerkt door gebruik van lichteffecten (55%), geluidseffecten (37%), geureffecten en echt vuur (beiden 10%). Het merendeel (80%) van de geënquêteerde instructeurs (N=29) gaf aan dat er geen gebruik werd gemaakt van andere dan hierboven genoemde technische hulpmiddelen om een realistisch incident na te bootsen. Uit dit onderzoek blijkt tevens dat het vaak aangekondigde eenvoudige oefeningen en onaangekondigde complexe oefeningen betreffen die leiden tot meldingen aan de meldkamer. Vaak is het hele gebouw betrokken bij dergelijke oefeningen, wordt vooral geoefend op alarmeren en ontruimen van medewerkers, bestrijden en beperken van brand en op communicatie, gaat het in bijna de helft van de situaties om oefeningen waarbij brand wordt geensceneerd, wordt de oefening meestal niet vooraf aangekondigd aan de betrokkenen en hebben zij, uitgezonderd van bedrijfshulpverleners, vaak niet door dat het een oefening betreft. Daarnaast gaf ongeveer de helft van de centralisten aan dat de oefening vooraf was aangekondigd aan de meldkamer terwijl 78% van de
3
instructeurs aangaf dat dit het geval was. Verder is er een lichte piek te vinden tussen 09.00 uur en 11.00 uur en tussen 13.00 uur en 15.00 uur waarop dergelijke oefeningen plaatsvinden en melding binnenkomen bij de meldkamer. In de meeste situaties staan deze oefeningen onder leiding van een externe BHV-opleider en zijn deze duidelijk herkenbaar aanwezig. Voorkomen van meldingen Door geënquêteerde centralisten en instructeurs werden de volgende maatregelen genoemd om meldingen te voorkomen: Duidelijke afspraken met deelnemers van de oefening over het melden van een incident aan de meldkamer; De oefening kan vooraf worden aangekondigd aan deelnemers zodat zij weten dat het gaat om een oefening; BHV-oefeningen dienen niet te realistisch te zijn; Voorkomen dat de oefening vanaf de openbare weg zichtbaar is voor passanten en omwonenden; Het plaatsen van informatieborden om passanten te wijzen op de oefening indien deze vanaf de openbare weg zichtbaar is; Het plaatsen van een opvallend voertuig van één van de hulpdiensten zodat zichtbaar is dat zij al aanwezig zijn en er niet meer gebeld hoeft te worden; In de teststand zetten van de brandmeldinstallatie voor de oefening; Tijdelijk uitschakelen handbrandmelders; Instrueren van betrokkenen over het gebruik van handbrandmelders; Factoren in beslissing van de centralist Het feit of de oefening vooraf is aangekondigd aan de meldkamer of niet heeft invloed op de beslissing van de centralist. Wanneer de oefening niet vooraf was aangekondigd aan de meldkamer resulteerde dit in een aanzienlijk hoger percentage alarmeringen van hulpdiensten door de centralist dan wanneer de oefening wel vooraf was aangekondigd aan de meldkamer (86% versus 56%). Ook verificatie van de melding speelt een rol in de beslissing van de centralist om hulpdiensten te alarmeren of niet. In tweederde van de situaties waarin geverifieerd werd, werd hierdoor duidelijk dat het ging om een oefening. In ongeveer de helft van de meldingen werd geverifieerd. Echter gebeurde dit in 37% van dit aantal pas na alarmering van hulpdiensten door de centralist en heeft dit dus geen rol gespeeld in zijn beslissing. Er is geen aanwijzing voor het bestaan van een verband tussen verificatie en het feit of de oefening vooraf is aangekondigd aan de meldkamer aangezien onder „normale‟ omstandigheden er bij automatische brandalarmen en meldingen door het indrukken van handbrandmelders in ongeveer dezelfde frequentie geverifieerd wordt als in situaties waarbij vooraf aan de melding is aangekondigd dat er een oefening gehouden wordt. Echter is niet bekend of dit voor alarmering of na alarmering van hulpdiensten plaatsvindt. Voor telefonische meldingen verschilt dit percentage meer (40% onder „normale‟ omstandigheden versus 63% bij een vooraf aangekondigde oefening). Beantwoording hoofdvraag: Voorkomen van uitrukken In eerste instantie kan worden voorkomen dat BHV-oefeningen leiden tot een uitruk door meldingen aan de meldkamer te voorkomen. Deze meldingen kunnen worden voorkomen door het nemen van eerder genoemde maatregelen. Echter kan het voorkomen dat een oefening desondanks leidt tot een melding. Daarom kunnen de volgende maatregelen worden genomen om te zorgen dat deze melding niet zal leiden tot het alarmeren en uitrukken van hulpdiensten:
4
De oefening dient vooraf altijd te worden aangekondigd aan de meldkamer. Uit dit onderzoek is gebleken dat, wanneer de oefening vooraf wordt aangekondigd, dit minder leidt tot het alarmeren en uitrukken van hulpdiensten. Wanneer de centralist een melding ontvangt en bekend is dat er een oefening wordt gehouden dient voor alarmering geverifieerd te worden of de melding werd veroorzaakt door de oefening of dat er daadwerkelijk sprake is van een incident. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat in tweederde van de situaties door verificatie van de melding duidelijk werd dat het ging om een BHV-oefening. Aanbevelingen In de „Wegwijzer oefenen‟ van het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening (NIBHV) wordt aangegeven dat de meldkamer in het geval van table-top oefeningen en beperkte oefeningen waarbij bedrijfshulpverleners en het personeel vooraf in kennis zijn gesteld over het tijdstip van de oefening niet geïnformeerd hoeft te worden, tenzij deze vanaf de openbare weg zichtbaar is. In dit onderzoek is echter gebleken dat het vaak aangekondigde eenvoudige oefeningen betreffen welke leiden tot een melding aan de meldkamer (41%). Ook is gebleken dat table-top oefeningen in een enkele situatie leiden tot meldingen aan de meldkamer. Daarom dient de oefening, in welke vorm dan ook, ten alle tijden vooraf te worden aangekondigd aan de meldkamer. Dit dient gewijzigd te worden in de „Wegwijzer oefenen‟ van het NIBHV. In de protocollen voor meldkamercentralisten dient te worden opgenomen dat men dient te verifiëren indien bekend is dat er op dat moment bij het betreffende bedrijf een BHV-oefening gaande is. Volgens de verschillende visies van oefenen die terug te vinden zijn in de literatuur (zie bijlage 2) geniet het de voorkeur om de complexiteit van oefenen langzaam op te bouwen. In de meest complexe vorm kan onaangekondigd geoefend worden. Er is op wetenschappelijke basis echter weinig te vinden over de effecten van onaangekondigd oefenen op deelnemers. Wanneer de oefening vooraf wordt aangekondigd aan bedrijfshulpverleners en personeel zal dit, zo blijkt uit dit onderzoek, minder snel leiden tot een melding aan de meldkamer. Om te kunnen bepalen of onaangekondigd oefenen noodzakelijk is om optimaal voorbereid te zijn op mogelijke incidenten die zich kunnen voordoen dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de effecten van aangekondigd en onaangekondigd oefenen op de leerprestaties van deelnemers.
5
Inhoud VOORWOORD ................................................................................................................................................ 2 SAMENVATTING ............................................................................................................................................. 3 INHOUD.......................................................................................................................................................... 6 1
PROBLEEMSCHETS .................................................................................................................................. 7 1.1 AANLEIDING .............................................................................................................................................. 7 1.2 INLEIDING ................................................................................................................................................. 7 1.2.1 Loze alarmeringen ......................................................................................................................... 7 1.2.2 Bedrijfshulpverleningsoefeningen ............................................................................................... 10 1.3 DOELSTELLING ......................................................................................................................................... 13 1.4 VRAAGSTELLING ....................................................................................................................................... 13 1.5 AFBAKENING ........................................................................................................................................... 13 1.6 LEESWIJZER ............................................................................................................................................. 13
2
OPERATIONALISATIE ............................................................................................................................. 14 2.1 2.2
3
METHODES VAN ONDERZOEK ............................................................................................................... 30 3.1 3.2 3.3
4
CONCEPTUEEL MODEL ............................................................................................................................... 14 DEFINIËREN EN OPERATIONALISEREN ............................................................................................................ 16
OPZET .................................................................................................................................................... 30 KWANTITATIEF ONDERZOEK ........................................................................................................................ 30 KWALITATIEF ONDERZOEK .......................................................................................................................... 32
RESULTATEN ......................................................................................................................................... 34 4.1 ALGEMEEN .............................................................................................................................................. 34 4.2 HET VÓÓRKOMEN VAN MELDINGEN EN UITRUKKEN DOOR BHV-OEFENINGEN ....................................................... 34 4.3 PATROON IN KENMERKEN VAN OEFENINGEN .................................................................................................. 37 4.3.1 Scenariokenmerken ..................................................................................................................... 37 4.3.2 Organisatorische kenmerken ....................................................................................................... 39 4.4 VOORKOMEN VAN MELDINGEN.................................................................................................................... 43 4.5 BEPALENDE FACTOREN IN BESLISSING VAN CENTRALIST ..................................................................................... 45 4.5.1 Aankondiging aan meldkamer ..................................................................................................... 45 4.5.2 Verificatie..................................................................................................................................... 45
5
CONCLUSIE............................................................................................................................................ 48
6
AANBEVELINGEN .................................................................................................................................. 51
LITERATUURLIJST .......................................................................................................................................... 52 BIJLAGEN ...................................................................................................................................................... 54
6
Vóórkomen en voorkomen van nodeloze uitrukken door BHV-oefeningen
1 Probleemschets 1.1
Aanleiding
Tijdens mijn derde studiejaar Integrale Veiligheidskunde heb ik stage gelopen bij het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV). Aan het eind van dit stagetraject werd het NIFV benaderd door de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) Twente met de mededeling dat hun centralisten veelvuldig geconfronteerd worden met meldingen, welke later onaangekondigde BHV-oefeningen blijken te zijn. Er wordt dan door omstanders, medewerkers of soms zelfs de bedrijfshulpverleners gebeld met de melding dat er een incident is. De melder weet niet dat het een BHV-oefening betreft, wat leidt tot een zeer realistische melding waardoor hulpdiensten uitrukken. De meldkamer heeft geen directe oplossing voor dit probleem en wil alleen „echte‟ meldingen ontvangen. Zodoende is dit afstudeeronderzoek daar uit voort gekomen. 1 1.2
Inleiding
1.2.1 Loze alarmeringen Wanneer er sprake is van een ongeval, ramp of andere calamiteit worden hulpdiensten gealarmeerd en komen zij in actie. Onder hulpdiensten worden ambulancediensten brandweer en politie verstaan (Nieuwenhuize & Bloemers, 2008). De meldingen die ambulancediensten ontvangen zijn onder te verdelen in spoedeisende inzetten in geval van acute bedreiging van de vitale functies van de patiënt, inzetten naar aanleiding van een zorgvraag waaruit blijkt dat geen sprake is van direct levensgevaar, maar waarbij de ambulance wel zo snel mogelijk ter plaatse dient te zijn en niet-spoedeisende inzetten die vooraf gepland zijn. (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2011) Bij de eerste twee genoemde inzetten van ambulances kan sprake zijn van loze alarmeringen. Het rapport Ambulances in Zicht uit 2009 omschrijft een loze rit als volgt: “Een loze rit is een rit die wordt uitgevoerd met de intentie tot hulpverlening en/of vervoer, waarbij na aankomst op de (veronderstelde) locatie van de patient blijkt dat geen noodzaak voor hulpverlening en/of vervoer (meer 2) aanwezig is.” (Ambulancezorg Nederland, 2010). De verzoeken om assistentie (meldingen) die de brandweer in Nederland ontvangt zijn onder te verdelen in brandmeldingen en hulpverleningsmeldingen. Zowel bij brandmeldingen als bij hulpverleningsmeldingen kan sprake zijn van loos alarm3. Loos alarm is een al dan niet opzettelijke melding waarbij geen sprake is van brand of de noodzaak tot het verlenen van hulp. (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009) Bij de politie wordt gesproken over noodhulpincidenten. Noodhulp is de “brandweer- of uitruk-functie” van de politie. Noodhulpincidenten zijn meldingen die naar aard en/of omvang van de meldingen vragen om acute aanwezigheid van de politie. Ook voor de politie kan sprake zijn van loze alarmeringen in de noodhulp (Politie Limburg-Noord, 2010).
1
Bovenstaande informatie is afkomstig uit de email van meldkamer Twente waarin het NIFV werd benaderd voor dit probleem. 2 Een loze rit wil niet per definitie betekenen dat er sprake is van een loze melding. Het kan namelijk voorkomen dat de komst van een ambulance in eerste instantie wel noodzakelijk is maar bij aankomst geen noodzaak voor hulpverlening en/of vervoer meer aanwezig is. 3 Binnen de brandweer wordt loos alarm ook wel aangeduid als ongewenste melding
NEDERLANDS INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID
7
Cijfers loze alarmeringen In de meest recente cijfers van Ambulancezorg Nederland (2010) is terug te vinden dat ambulancediensten in 2009 1.041.966 maal ingezet zijn. Van alle inzetten in 2009 betroffen 48.380 inzetten een loze rit. Dit betreft een percentage van vijf procent van alle inzetten. Het aantal loze ritten is sinds 2007 ongeveer gelijk gebleven voor ambulancediensten in Nederland. (Ambulancezorg Nederland, 2010). In de meest recente brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2009) is terug te vinden dat de brandweer in Nederland in 2008 bijna 158.000 meldingen heeft ontvangen. 69.000 binnengekomen meldingen betrof echter loos alarm (44%). In 2007 lag dit percentage nog op 41%. Vanaf 1990 is een stijgende lijn waarneembaar en is het aantal loze alarmeringen die de brandweer ontvangt meer dan verdubbeld zoals te zien is in tabel 1. De meeste loze alarmen betroffen brandmeldingen. Ruim 58 procent van de brandmeldingen (N=109.000) in 2008 bestond uit loos alarm. Dit betekent dus dat de brandweer meer loze brandalarmen ontvangt dan meldingen van echte branden. Voor hulpverleningsmeldingen ligt het percentage loze alarmen veel lager; namelijk tien procent. De Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is daardoor in 2010 gestart met het project NUT wat staat voor Nodeloze Uitrukken Terugdringen. Tabel 1 Loos alarm bij branden en hulpverleningen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009)
Het blijkt dus dat het percentage loze meldingen dat de brandweer ontvangt beduidend hoger ligt dan het percentage van dergelijke meldingen die ambulancediensten ontvangen. De cijfers over loze alarmeringen van de politie zijn in de literatuur niet terug te vinden dus kan over deze hulpdienst geen uitspraak worden gedaan. Omdat de brandweer procentueel gezien het meest wordt geconfronteerd met deze loze meldingen zal er dieper op deze meldingen worden ingegaan. Bijna 87% van de loze brandmeldingen (N=63220) die de brandweer ontving in 2008 werd veroorzaakt door automatische brandmeldinstallaties (BMI). De gezondheidszorg was in 2008 de sector die verantwoordelijk was voor 9300 loze brandmeldingen via een automatische brandmeldinstallatie. Hierbij gaat het vooral om verpleeghuizen. 8700 valse brandmeldingen werden veroorzaakt door woongebouwen, en dan met name door verzorgingshuizen. Ook bijeenkomstgebouwen hadden een belangrijk aandeel in het aantal loze alarmen. Hieronder vallen onder andere 8
winkelcentra, winkels en warenhuizen en theaters, restaurants en andere horecagelegenheden. In 2008 ging het bij deze gebouwen om 5300 loze alarmen. In tabel 2 is per categorie of sector aangegeven wat het aandeel was in het totaal van valse meldingen via een automatische brandmeldinstallatie. (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009) Tabel 2 Loos alarm via brandmeldinstallaties naar object en oorzaak, 2008 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009)
Totaal
w.v. ten gevolge van Werkzaamheden
Storing apparatuur
Andere oorzaak
x 1000
%
55,6
18
15
67
Gezondheidszorg w.o. - verpleeghuis - zwakzinnigeninrichting - ziekenhuis - psychiatrisch ziekenhuis
9,3
21
15
64
1,9 0,7 0,7 0,5
19 22 26 9
12 15 13 10
69 62 61 81
Woongebouwen w.o. verzorgingshuis gezinsvervangend tehuis opvangtehuis
8,7
20
13
67
1,1 0,6 0,5
20 19 15
14 11 7
67 70 78
Bijeenkomstgebouw (ontmoeting, verzamel)
5,3
28
23
50
Logiesgebouw w.o. hotel, motel
3,7
16
13
71
1,3
17
12
72
Kantoorgebouw
3,2
29
26
45
25,5
13
13
73
Totaal
Overig
9
Oorzaken loze alarmen Uit tabel 2 blijkt dat 18% van alle loze alarmen die binnenkomen via brandmeldinstallaties (N=55001) wordt veroorzaakt door werkzaamheden en vijftien procent door een storing in de apparatuur. De overige 67 procent wordt op een andere manier veroorzaakt (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009). 1.2.2 Bedrijfshulpverleningsoefeningen Één van die andere oorzaken ligt mogelijk in het feit dat organisaties uit de sectoren in tabel 2 bedrijfshulpverleningsoefeningen houden. In de Arbowetgeving is onder andere in artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet bepaald dat een organisatie zich voor moet bereiden op noodsituaties. Een manier om hierop voor te bereiden is het houden van oefeningen. Het is niet wettelijk vastgelegd dat een organisatie per jaar een minimum aantal oefeningen moet houden. Uit navraag bij de Arbeidsinspectie blijkt dat het bepalen van het aantal oefenmomenten afhankelijk is van de uitkomsten van de Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E). Dit was voorheen vastgelegd in de Arbobeleidsregels. Deze zijn per 2007 vervangen door de Arbocatalogus die per branche aangeeft hoe vaak er geoefend dient te worden. Daarnaast blijkt uit navraag bij de Arbeidsinspectie dat bedrijven moeten kijken naar de eisen die het opleidingsinstituut die de certificaten heeft uitgegeven stelt omtrent het aantal oefenmomenten. Iedere bedrijfshulpverlener dient voor één of meerdere hulpverleningstaken die gelden binnen het bedrijf waar hij of zij werkt te zijn opgeleid en dient de beschikking te hebben over motorische vaardigheden, procesvaardigheden en conceptherkenning (NIBHV, 2011b). Bedrijfshulpverleners worden opgeleid volgens het model van Pearson en Gallagher, (1983, zoals geciteerd in Zanders & Van der Minne, 2008). Dit model beschrijft twee fases. De eerste fase betreft het verwerven van competenties en de tweede fase betreft het onderhouden van de verworven competenties. Het betreffende model is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1 Model Pearson & Gallagher (1983, zoals geciteerd in Zanders & Van der Minne, 2008)4
4
Figuur is afkomstig uit Gids Bedrijfshulpverlening van Zanders en van der Minne, 2008 10
Dit model geeft weer dat het belangrijk is om in stap 1 en 2 competenties te verwerven. De derde stap betreft het onderhouden van de verworven competenties. Het onderhouden van deze verworven competenties wordt bereikt door het houden van oefeningen. De waarde van oefenen in de voorbereiding op rampen en incidenten wordt in vrijwel alle discussies over rampenbestrijding onderstreept (Drabek, 1990; Michaels, 1996; zoals geciteerd in Peterson & Perry, 1999). In vrijwel alle landen waar zware industrie voorkomt wordt geoefend in de voorbereiding op rampen en zware ongevallen. Dat het houden van oefeningen vele voordelen met zich meebrengt in de voorbereiding op rampen is door veel onderzoeken aangetoond (Rosenthal et al., 2001; Lagadec, 1997; Michaels, 1996; zoals geciteerd in Peterson & Perry, 1999). Echter zijn er weinig empirische studies uitgevoerd die de effecten van oefenen voor de deelnemers aantonen. In 2004 is door Perry onderzoek gedaan naar de effecten van oefenen op de perceptie en de voorbereiding van politieagenten, brandweermensen en burgervrijwilligers. Bedrijfshulpverleners moeten gezien worden als burgervrijwilligers. Uit dit onderzoek is gebleken dat alle genoemde groepen personen beter voorbereid zijn op een daadwerkelijk incident door deel te nemen aan oefeningen. In de literatuur zijn drie visies met betrekking tot oefenen terug te vinden. De uitwerking van deze visies is bijgevoegd in bijlage 1. De eerste visie betreft die van Daines, welke onderscheid maakt tussen table top-oefeningen, functionele oefeningen en full-scale oefeningen. De tweede visie is die van het Nederlands Instituut BedrijfsHulpVerlening waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen oefeningen waarbij dag en tijd bekend is bij het personeel, oefeningen waarbij dag of week bekend is bij het personeel, oefeningen die onaangekondigd zijn aan personeel en oefening die onaangekondigd en onverwacht zijn voor het personeel. Tot slot wordt in de visie van de Gids Bedrijfshulpverlening van Zanders en Van der Minne onderscheid gemaakt in oefeningen op papier, eenvoudige aangekondigde oefeningen, complexe aangekondigde oefeningen en onaangekondigde oefeningen. Deze drie visies overlappen elkaar op bepaalde delen maar verschillen daarentegen ook van elkaar. Volgens de drie manieren van oefenen is het belangrijk om de complexiteit van oefenen op te bouwen en de realiteit zo veel mogelijk na te bootsen. De twee laatstgenoemde visies van oefenen hanteren hierbij het houden van aangekondigde en niet aangekondigde oefeningen. Om zo realistisch mogelijk te oefenen maken bedrijven bijvoorbeeld gebruik van rook tijdens deze oefeningen. Dit veroorzaakt automatisch brandalarm en de meldkamer ontvangt hierdoor dus een valse melding via de brandmeldinstallatie. Om de oefening zo realistisch mogelijk te maken worden BHV-oefeningen vaak niet aangekondigd aan bedrijfshulpverleners, personeel en externen als bezoekers en omstanders. Door de hoge mate van realisme van de oefening komt het voor dat personeel, externen of zelfs de bedrijfshulpverleners bellen naar de meldkamer met de melding dat er een incident gaande is. Doordat zij niet weten dat het om een BHV-oefening gaat leidt dit tot een zeer realistische melding. Daarnaast kan het voorkomen dat bedrijfshulpverleners, personeel of externen zoals bezoekers een handbrandmelder indrukken omdat zij niet weten dat het gaat om een BHV-oefening en dus veronderstellen dat zij te maken hebben met een daadwerkelijk incident. Dit resulteert in een rechtstreekse melding aan de meldkamer waarop een uitruk van hulpdiensten volgt.5 De belangen van de bedrijfshulpverlening, om goed geoefend te zijn en vooral zo realistisch mogelijk, en dus aangekondigd te oefenen, komen hierbij in conflict met de belangen van de meldkamer die zo min mogelijk valse meldingen wil ontvangen. 5
In bijlage 2 zijn voorbeelden opgenomen van dergelijke situaties 11
Hulpdiensten rukken uit en nemen op weg naar de melding risico‟s om zo snel mogelijk ter plaatse te zijn, waar dan uiteindelijk blijkt dat hun komst overbodig is. Dit brengt de nodige geluidsoverlast met zich mee doordat hulpdiensten geluidssignalen voeren. Daarnaast zijn hulpdiensten op dat moment niet beschikbaar voor echte spoedeisende incidenten en veroorzaken ongewenste uitrukken enorme maatschappelijke kosten die oplopen tot tientallen miljoenen euro‟s. (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009) De meldkamer heeft geen directe oplossing voor dit probleem en wil alleen „echte‟ meldingen ontvangen. Het is bij hen niet bekend hoe groot het probleem landelijk is. Uit een eerste verkenning op internet zijn zo‟n negen voorbeelden gevonden van meldingen aan de meldkamer welke later BHV-oefeningen bleken te zijn. Deze negen voorbeelden vonden allen binnen de afgelopen anderhalf jaar plaats en zijn toegevoegd in bijlage 2. De meldkamer van de regio Twente ervaart dit probleem als een groot knelpunt en weet niet hoe ze dergelijke situaties kunnen voorkomen. Daarom is dit onderzoek hieruit voort gekomen.
12
1.3
Doelstelling
Uit de probleemschets is naar voren gekomen dat er een gebrek aan inzicht heerst om te kunnen voorkomen dat het houden van BHV-oefeningen leidt tot het uitrukken van hulpdiensten. De doelstelling van dit onderzoek is daarom: “Het bieden van inzicht in de wijze waarop voorkomen kan worden dat hulpdiensten uitrukken naar aanleiding van BHV-oefeningen.” 1.4
Vraagstelling
Aan de hand van de doelstelling is de volgende hoofdvraag geformuleerd: Op welke wijze kan worden voorkomen dat hulpdiensten uitrukken naar aanleiding van BHV-oefeningen? Aan de hand van deze onderzoeksvraag zijn de volgende deelvragen geformuleerd welke samen antwoord geven op de bovenstaande hoofdvraag: 1. In welke mate komen meldingen voor bij de meldkamers als gevolg van BHVoefeningen in Nederland en in welke mate leiden deze tot uitrukken van hulpdiensten? 2. Is er een mogelijk patroon te vinden in kenmerken van oefeningen die leiden tot een melding aan de meldkamer? 3. Op welke wijze kan worden voorkomen dat een BHV-oefening tot een melding aan de meldkamer leidt? 4. Welke factoren spelen een rol bij de beslissing van een meldkamercentralist om te bepalen of het komt tot een uitruk? 1.5
Afbakening
Dit onderzoek richt zich op meldingen aan en uitrukken van hulpdiensten (brandweer, politie en ambulancediensten) die worden veroorzaakt door BHV-oefeningen. Er is onderzoek gedaan naar de mate waarin het probleem zich voordoet binnen de 25 meldkamers in Nederland6, specifieke kenmerken van BHV-oefeningen, de wijze waarop voorkomen kan worden dat een oefening resulteert in een melding en factoren die binnen de meldkamer een rol spelen om al dan niet tot het besluit te komen om hulpdiensten te laten uitrukken. Dit onderzoek richt zich niet op meldingen die leiden tot uitrukken door hulpdiensten die worden veroorzaakt door andere oorzaken dan BHV-oefeningen. 1.6
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het conceptueel model weergegeven. Daarnaast worden begrippen gedefinieerd en geoperationaliseerd. In hoofdstuk 3 wordt toegelicht welke onderzoeksstrategieën en welke onderzoeksmethoden zijn toegepast om de deelvragen te beantwoorden welke samen antwoord geven op de hoofdvraag. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven en toegelicht. Hoofdstuk 5 vormt de conclusie en in hoofdstuk 6 volgen aanbevelingen. Tot slot is in dit rapport een literatuurlijst en bijlagen opgenomen.
6
De meldkamer van het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) is in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. 13
2 Operationalisatie In dit hoofdstuk worden de begrippen uit de doelstelling en de onderzoeksvragen gespecificeerd, wat nodig is om deze begrippen onderzoekbaar te maken. Dit is het steeds concreter maken van de vraagstelling en het heel precies omschrijven van de wijze waarop de begrippen worden gemeten ('t Hart, Boeije, & Hox, 2006). In dit hoofdstuk wordt de problematiek rondom uitrukken van hulpdiensten die veroorzaakt worden door BHV-oefeningen schematisch weergegeven aan de hand van een conceptueel model. Daarnaast zullen begrippen die in het conceptueel model centraal staan en begrippen die direct in verband staan met dit model worden gedefinieerd en zullen deze genoemde begrippen meetbaar worden gemaakt. 2.1
Conceptueel model
De te onderzoeken factoren die invloed uitoefenen op dit proces zijn in het conceptueel model met de kleur blauw aangegeven. Deze factoren worden in dit onderzoek onderzocht. De in het grijs aangegeven aspecten behoren toe aan het procesmodel. Scenariokenmerken en organisatorische kenmerken bepalen hoe de BHV-oefening eruit ziet, is opgebouwd of georganiseerd. Deze kenmerken hebben vermoedelijk invloed op de mate waarin een oefening als een realistisch incident wordt geïnterpreteerd. De (kenmerken van) BHV-oefeningen worden waargenomen door een brandmeldinstallatie (BMI) of door een persoon. Dit kunnen bedrijfshulpverleners, personeel of externen als bezoekers, omwonenden of passanten zijn. De oefening wordt als een realistisch incident geïnterpreteerd door de brandmeldinstallatie of door één van de genoemde personen. Dit resulteert in een melding aan de meldkamer van de hulpdiensten. Deze wordt vervolgens geïnterpreteerd door de meldkamercentralist. Factoren die hierin mogelijk een rol spelen zijn verificatie van de melding en het feit of de BHV-oefening vooraf is aangekondigd aan de meldkamer. De centralist beoordeelt en behandelt de melding volgens regionaal en landelijk geldende procedures. Vervolgens leidt dit al dan niet tot een uitruk van hulpdiensten. Het conceptueel model moet worden gezien in twee fasen. De eerste fase beschrijft de kenmerken van oefeningen die leiden tot een interpretatie van een daadwerkelijk incident en de meldkamer een melding ontvangt. De kenmerken van oefeningen die hiertoe leiden zijn, zoals is beschreven, te verdelen in scenariokenmerken en organisatorische kenmerken van een BHV-oefening. De tweede fase beschrijft de factoren die invloed uitoefenen op de interpretatie van de meldkamercentralist als zijnde een daadwerkelijk incident wat uiteindelijk leidt tot een beslissing van de centralist met betrekking tot uitrukken van hulpdiensten. In de volgende paragraaf worden de factoren die een rol spelen op het proces van uitrukken van hulpdiensten door BHV-oefeningen gedefinieerd en meetbaar gemaakt. De grijs gekleurde blokjes vormen het procesmodel waarin is weergegeven hoe een BHV-oefening tot een uitruk van hulpdiensten leidt en zullen uitsluitend in beschrijvende vorm worden toegepast. De blauw gekleurde blokjes geven mogelijke invloedsvariabelen weer welke in dit onderzoek explorerend onderzocht worden.
14
Vóórkomen en voorkomen van nodeloze uitrukken door BHV-oefeningen
Figuur 2 Conceptueel model Fase 1
NEDERLANDS INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID
Fase 2
15
2.2
Definiëren en operationaliseren
In onderstaande paragraaf zijn de centrale begrippen in dit onderzoek uiteen gezet. De begrippen die in deze paragraaf worden toegelicht komen voort uit de hoofd- en deelvragen en het conceptueel model. Begrippen zijn gedefinieerd en geoperationaliseerd aan de hand van het conceptueel model. De begrippen uit de hoofd- en deelvragen zijn geïntegreerd in de definiëring en operationalisering van de begrippen die voortkomen uit het conceptueel model. BHV-oefening Definitie
In het onderzoek is gebruik gemaakt van de omschrijving die de Gids Bedrijfshulpverlening (Zanders & Van der Minne, 2008) voor een BHV-oefening hanteert: “Het nabootsen van een incident dat mogelijk kan plaatsvinden om op deze wijze bedrijfshulpverleningsprocedures binnen de noodorganisatie van een bedrijf te testen en bedrijfshulpverleningsvaardigheden te toetsen en deze vaardigheden te integreren in de procedures.” Een BHV-oefening wordt gekenmerkt door scenariokenmerken en organisatorische kenmerken welke hieronder zijn gedefinieerd en geoperationaliseerd.
Scenariokenmerken Definitie
In het onderzoek is gebruik gemaakt van de omschrijving van een scenario die het Nederlands Instituut BedrijfsHulpVerlening (2011a) hanteert: “Een scenario is een beschrijving van een incident dat in het bedrijf zou kunnen plaatsvinden en het optreden dat daarbij hoort.” Hieruit volgt de volgende definitie voor scenariokenmerken: “Kenmerken die bijdragen aan nabootsing van incidenten die mogelijk kunnen plaatsvinden binnen het bedrijf.”
Operationalisatie
Onder scenariokenmerken, zoals is gedefinieerd, wordt verstaan: het gebruik van rook, echt vuur, lichteffecten, geluidseffecten, geureffecten, lotusslachtoffers en overige, nog onbekende, technische hulpmiddelen die kunnen worden ingezet om een bepaald incident na te bootsen. Er is voor deze kenmerken gekozen omdat in de theorie is gebleken dat deze kenmerken geassocieerd worden met een bepaald incident (bijvoorbeeld brand) en er, mede door bestudering van deze literatuur, een sterk vermoeden bestaat dat deze kenmerken van invloed zijn op nabootsing van de realiteit tijdens BHV-oefeningen.
16
Gebruik van rook Het gebruikmaken van rook tijdens BHV-oefeningen draagt vermoedelijk bij aan de mate waarin een incident dat mogelijk kan plaats vinden binnen een bedrijf kan worden nagebootst. Wanneer iemand rook waarneemt wordt dit beschouwd als een sterke aanwijzing voor brand en de noodzaak tot ontvluchting (Proulx, 2003, zoals geciteerd in Kobes, 2008). De aanwezigheid en dichtheid van rook kunnen volgens onderzoekers Wood en Bryan direct worden gerelateerd aan de gevaarsperceptie (Tong & Canter, 1985, zoals geciteerd in Kobes, 2008). Hieruit blijkt dus dat de aanwezigheid en dichtheid van rook een rol spelen in de interpretatie van de persoon die dit waarneemt. Daarom is respondenten in dit onderzoek gevraagd of er gebruik werd gemaakt van rook en wat de dichtheid hiervan was. Door te meten of, en zo ja, op welke wijze gebruik is gemaakt van rook tijdens de oefening kan worden bepaald in welke mate oefeningen gekenmerkt worden door rook. Er werden daarbij onder andere vragen gesteld over het type rook / machine dat gebruikt werd, wat de dichtheid was van de rook, welke hoeveelheid rook werd gebruikt en in welke en in hoeveel ruimten er rook werd gebruikt. Gebruik van echt vuur Gebruikmaking van echt vuur tijdens BHV-oefeningen draagt vermoedelijk bij aan de mate waarin een incident dat mogelijk kan plaats vinden binnen een bedrijf kan worden nagebootst. Gebruikmaken van echt vuur wekt de indruk dat er daadwerkelijk sprake is van brand. Wanneer mensen vlammen waarnemen zien zij dit als een sterke aanwijzing voor brand en de noodzaak van ontvluchting (Proulx, 2003, zoals geciteerd in Kobes, 2008). Door gebruikmaking van vlammen tijdens een oefening zal dit geassocieerd worden met brand en zal dit vermoedelijk leiden tot interpretatie van een realistisch incident. Door te meten of, en zo ja, op welke wijze gebruik is gemaakt van echt vuur tijdens de oefening kan worden bepaald in welke mate dergelijke oefeningen gekenmerkt worden door gebruikmaking van echt vuur. Gemeten is op welke wijze er gebruik is gemaakt van echt vuur. Hierbij werden onder andere vragen gesteld over het gebruikte materiaal waarmee vuur geënsceneerd is, of vuur binnen of buiten het pand geënsceneerd is en de hoeveelheid vuur en de grootte van de vlammen die gecreëerd zijn (Firesales, 2011). Gebruik van lichteffecten Gebruikmaking van lichteffecten tijdens BHV-oefeningen draagt bij aan de mate waarin een incident kan worden nagebootst. Het Nederlands Instituut BedrijfsHulpVerlening (2010) adviseert in de Wegwijzer oefenen gebruik te maken van lichteffecten om zo realistisch mogelijk te oefenen. Gebruikmaken van lichteffecten wekt de indruk dat er een daadwerkelijk incident gaande is. Zo kan vuur worden geënsceneerd. Er zijn verschillende manieren om vuur te simuleren door gebruik te maken van lichteffecten. Zo kan er gebruik worden gemaakt van Silkflames. Dit zijn doeken die door een ventilator omhoog geblazen worden, en daarna ingekleurd worden met licht. Verder kunnen vlammen geprojecteerd worden, kan vuurgloed nagebootst worden door het inkleuren van rook door middel van het gebruik van diverse lampen en kunnen kortsluiting of vlambogen worden geënsceneerd door het gebruik van vonken
17
en flitsen door een stroboscoop. Een vlamboog ontstaat wanneer tussen twee elektroden een elektrische lading wordt geleid. Door te meten of, en zo ja, op welke wijze gebruik is gemaakt van lichteffecten tijdens de oefening kon worden bepaald in welke mate dergelijke oefeningen gekenmerkt worden door gebruikmaking van lichteffecten. Indien er gebruik is gemaakt van lichteffecten is door interviewvragen gemeten op welke wijze er gebruik is gemaakt van lichteffecten waarbij rekening gehouden werd met bovengenoemde manieren. Gevraagd is welke manier van het gebruik van lichteffecten ingezet is tijdens de oefening, welk scenario hiermee gecreëerd werd, of de lichteffecten binnen of buiten het pand werden gecreëerd en welke middelen hierbij gebruikt zijn (Firesales, 2011). Geluidseffecten Gebruikmaking van geluidseffecten tijdens BHV-oefeningen draagt bij aan de mate waarin een incident kan worden nagebootst. Door gebruik te maken van geluidseffecten kan een bepaald incident worden geënsceneerd. Voorbeelden hiervan zijn het gebruikmaken van knetterkasten, speakers, vuurwerk. Het horen van een vreemd geluid zijn signalen en aanwijzingen die doorgaans leiden tot een verkenning van de situatie en kan leiden tot interpretatie van een daadwerkelijk incident (Tong & Canter, 1985, zoals geciteerd in Kobes, 2008) Daarom is aan de respondenten in dit onderzoek gevraagd of, en zo ja, van welke geluidssignalen gebruik is gemaakt tijdens de BHV-oefening. Uit diverse experimenten blijkt dat ontruimingssignaal niet als een duidelijke aanwijzing voor brand wordt beschouwd en leidt dan ook niet tot voldoende zekerheid over de situatie (Proulx, 2003, zoals geciteerd in Kobes, 2008).7 Alarmering met een gesproken bericht via een communicatiesysteem wordt door aanwezigen in een gebouw het meest serieus genomen (Proulx & Richardson, 2002; SFPE, 2002; zoals geciteerd in Kobes, 2008). Vooraf opgenomen teksten die bij een alarmering automatisch afgespeeld worden blijken niet effectief en zelfs gevaarlijk te zijn omdat van te voren de exacte situatie niet bepaald kan worden en mensen hierdoor verkeerde aanwijzingen kunnen krijgen. (Proulx & Richardson, 2002, zoals geciteerd in Kobes, 2008). Tijdens onaangekondigde ontruimingsoefeningen in een ondergronds station bleek dat mensen binnen 1 minuut starten met ontvluchting na alarmering door een gesproken bericht. Bij een alarmering zonder aanvullende informatie zoals een ontruimingssignaal waren veel aanwezigen na een kwartier nog niet gestart met de ontvluchting (SFPE, 2002, zoals geciteerd in Kobes, 2008). Enkel het afgaan van een ontruimingssignaal zal waarschijnlijk dus niet leiden tot interpretatie van een realistisch incident en een melding aan de meldkamer. In dit onderzoek is gekeken naar de manier waarop aanwezigen tijdens de oefening gealarmeerd zijn omdat dus is gebleken dat mensen situaties met een gesproken bericht sneller als een daadwerkelijk incident beoordelen dan wanneer er sprake is van enkel een ontruimingssignaal zonder verder informatie. Ook de tijdsduur van het afgaan van een ontruimingssignaal speelt een rol bij de interpretatie van de situatie. Uit een studie naar 7
Het horen van ontruimingssignaal kan wel bijdragen aan de interpretatie van een incident. 18
ontvluchting bij brand is gebleken dat wanneer het ontruimingssignaal na activering weer wordt uitgezet de vluchtende personen zullen stoppen omdat zij er van uit gaan dat het gevaar over is (Proulx, 2000, zoals geciteerd in Kobes, 2008). Met betrekking tot dit onderzoek zullen personen er daarom waarschijnlijk van uitgaan dat er geen sprake is van een daadwerkelijk incident. Daarom is aan de respondenten in dit onderzoek gevraagd hoe lang het ontruimingssignaal te horen was, indien deze was geactiveerd. Gevraagd werd of en zo ja, op welke wijze gebruik is gemaakt van geluidseffecten tijdens de oefening en kon worden bepaald in welke mate dergelijke oefeningen gekenmerkt worden door gebruikmaking van geluidseffecten. Zo werd gevraagd met welk middel geluid is nagebootst, op welke wijze dit plaatsvond, welk geluid geënsceneerd werd, met welke frequentie dit geluid werd afgespeeld (indien men dit weet), hoe lang het geluid werd afgespeeld en waarneembaar was. Geur Het gebruikmaken van geureffecten tijdens BHV-oefeningen draagt bij aan de mate waarin een incident dat mogelijk plaats kan vinden binnen een bedrijf kan worden nagebootst. Geur prikkelt de zintuigen en zodoende verhoogt dit de realismegraad van de oefening. Er bestaan verschillende mogelijkheden om geur in te zetten tijdens een BHV-oefening. Dit kan door geurkorrels of door gebruik te maken van een geurgel. Net als het zien van vlammen is de geur van rook een sterke aanwijzing voor brand en de noodzaak van ontvluchting (Proulx, 2003, zoals geciteerd in Kobes, 2008). Gebruikmaking van geur is dus van invloed op de interpretatie van het incident van degene die dit waarneemt. Door te meten of, en zo ja, op welke wijze gebruik is gemaakt van geureffecten tijdens de oefening kon worden bepaald in welke mate dergelijke oefeningen gekenmerkt worden door gebruikmaking van geureffecten. Hierbij werden vragen gesteld over de wijze waarop gebruik werd gemaakt van geureffecten, welke geur geënsceneerd werd, of de geur binnen of buiten verspreid werd, in welke ruimte de geur werd verspreid, of de geur verspreid werd in combinatie met andere hulpmiddelen. (Firesales, 2011) Lotusslachtoffers / acteurs Gebruikmaking van lotusslachtoffers en acteurs tijdens BHVoefeningen draagt bij aan de mate waarin een incident dat mogelijk kan plaats vinden binnen een bedrijf kan worden nagebootst. Lotus staat voor Landelijke Opleiding Tot Uitbeelding van Slachtoffers. Lotusslachtoffers zijn gediplomeerde EHBO-ers welke een opleiding hebben gevolgd om ongevallen te ensceneren, vele verwondingen te kunnen schminken en bewusteloosheid, shock, hartklachten en vele andere letsels te kunnen uitbeelden. (Het Oranje Kruis, 2011) Reactiegedrag van mensen ontwikkelt zich als een reeks van besluitvormingsprocessen gedurende een bepaalde periode. Veelal speelt hierbij de interactie met andere personen in de omgeving een bepalende rol. Mensen wachten bijvoorbeeld vaak op anderen voordat zij zelf actie ondernemen (Cornwell, 2003, zoals geciteerd in Kobes, 2008). Naast het horen van vreemd geluid en het
19
waarnemen van vuur en rook is ongebruikelijk gedrag van andere mensen in de omgeving een aanwijzing en signaal die in het geval van brand leiden tot een verkenning van de situatie en de interpretatie van een daadwerkelijk incident (Tong & Canter, 1985, zoals geciteerd in Kobes, 2008). De aanwezigheid van en interactie met lotusslachtoffers en acteurs tijdens de oefening kunnen dus een bepalende rol spelen in besluitvormingsprocessen van personen die betrokken zijn bij de oefening, wat kan leiden tot een melding aan de meldkamer en het uitrukken van hulpdiensten. Door te meten of, en zo ja, op welke wijze gebruik is gemaakt van lotusslachtoffers of acteurs tijdens de oefening kon worden bepaald in welke mate dergelijke oefeningen gekenmerkt worden door de inzet van lotusslachtoffers. Gevraagd is onder andere welk letsel of verwondingen werd geënsceneerd door de lotusslachtoffers, op welke wijze dit werd geënsceneerd, hoeveel lotusslachtoffers of acteurs er deelnamen aan de oefening, wat de rol was van de lotusslachtoffers en de acteurs, of er contact is geweest tussen lotusslachtoffers of acteurs en deelnemers aan de oefening, en op welke wijze dit contact plaatsvond. Overige scenariokenmerken Om er voor te zorgen dat het onderzoek uitputtend is, is er ook een categorie “overige kenmerken” aan toegevoegd (Baarda & De Goede, 2006). Indien er sprake is van andere technische hulpmiddelen of kenmerken die bijdragen aan de mate van realisme van een BHV-oefening zullen deze in deze categorie worden geplaatst. Deze overige kenmerken zullen nader worden onderzocht, indien daar aanleiding voor bestaat. Organisatorische kenmerken Definitie
In het onderzoek is gebruik gemaakt van de omschrijving die het boek Modellen voor veiligheidsprofessionals (Zwaard & Koning, 2008) voor organisatie hanteert: “Organisatie gaat over de manier waarop alles, formeel of informeel, is georganiseerd. Het gaat hierbij over plannen, afspraken, communicatie en (veiligheids)regels. Verschillende facetten van organisatie hebben grote invloed op het ontstaan van risico’s en de mogelijkheden voor risicobeheersing.” In dit onderzoek heeft organisatie betrekking op organisatorische kenmerken van BHV-oefeningen die leiden tot een uitruk van hulpdiensten als gevolg van een melding aan de meldkamer.
Operationalisatie
Onder organisatorische kenmerken welke in het onderzoek werden meegenomen wordt verstaan: het type oefening, aankondiging oefening aan bedrijfshulpverleners, personeel en bezoekers, zichtbaarheid / kennis van oefening op het moment zelf voor bedrijfshulpverleners, personeel en externen, aankondiging aan de meldkamer, tijdstip van de oefening, de aanwezigheid en rol van waarnemers of BHV-opleiders en overige organisatorische kenmerken van BHV-oefeningen die nog niet bekend zijn. Er is voor deze organisatorische kenmerken gekozen na bestudering van literatuur en omdat hieruit redelijkerwijs kan worden aangenomen
20
dat deze kenmerken een rol spelen in de te onderzoeken problematiek. Type oefening In de inleiding van dit onderzoek zijn drie verschillende visies van oefenen benoemd (zie bijlage 2). Er is gekozen om in dit onderzoek gebruik te maken van de visie van oefenen die de Gids Bedrijfshulpverlening van Zanders en Van der Minne (2008) hanteert. Er is voor deze visie gekozen omdat bepaalde fases van oefenen in de visie van het NIBHV elkaar overlappen en hierin geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen fase 3 en fase 4. De visie van Daines houdt geen rekening met het onderscheid tussen het vooraf aankondigen van oefeningen en het niet vooraf aankondigen van oefeningen aan personeel en bedrijfshulpverleners. De Gids Bedrijfshulpverlening maakt daarentegen wel een duidelijk onderscheid tussen verschillende fasen van oefenen en hanteert hierbij tevens de werkwijze van het houden van vooraf aangekondigde oefeningen en het houden van niet vooraf aangekondigde oefeningen. Daarom is gekozen in dit onderzoek gebruik te maken van deze visie van het houden van BHVoefeningen. De vier types van oefeningen volgens de visie van de Gids Bedrijfshulpverlening8 zijn hieronder nogmaals weergegeven: Oefening op papier (table-top oefening) Aangekondigde oefening (simpel) Aangekondigde oefening (complex) Onaangekondigde oefening Door te meten van welk type oefening sprake was is inzicht ontstaan in de mate waarin een bepaald type oefening leidt tot uitrukken van hulpdiensten. In de interviewvragenlijst werden de bovengenoemde typen van oefenen onderscheiden. Hierbij werd onder andere gevraagd welk soort incident werd nagebootst, welke taken of procedures werden beoefend, hoeveel personen deelnamen aan de oefening etc. Aankondiging aan betrokkenen Bij onaangekondigde oefeningen worden deelnemers niet vooraf ingelicht. Wanneer een BHV-oefening vooraf niet is aangekondigd aan bedrijfshulpverleners, personeel en / of bezoekers, zullen zij de BHV-oefening eerder interpreteren als een daadwerkelijk incident. Dit heeft vermoedelijk dus invloed op het feit of een BHV-oefening al dan niet leidt tot een melding aan de meldkamer. Zoals eerder is beschreven geniet het de voorkeur om de complexiteit van oefenen langzaam op te bouwen. Pas wanneer er meerdere oefenmomenten zijn geweest en bedrijfshulpverleners én personeel voldoende op de hoogte zijn van taken die uitgevoerd moeten worden kunnen oefeningen onaangekondigd gehouden worden. Er is op wetenschappelijke basis echter weinig te vinden over de effecten van onaangekondigd oefenen op deelnemers. Uit onderzoek van het Thomas Jefferson University Hospital in Philadelphia kwam naar voren dat tekortkomingen binnen de organisatie sneller aan het licht komen in het geval van een 8
Zie bijlage 2 21
onaangekondigde oefening dan in het geval dat een oefening vooraf wordt aangekondigd. Uit het betreffende onderzoek kwam naar voren dat er bij een onaangekondigde oefening meer sprake is van desoriëntatie. Door het houden van onaangekondigde oefeningen wordt duidelijk of er behoefte is aan extra personeel en op welk gebied geïnvesteerd moet worden in de noodorganisatie (SoRelle, 2005). Er werd aan de respondenten gevraagd of de oefening vooraf was aangekondigd, wat er is aangekondigd en hoe lang dit van te voren is gebeurd. Hierdoor werd duidelijk welke invloed het niet vooraf aankondigen van BHV-oefeningen heeft op het leiden tot een melding aan de meldkamer. Kennis van oefening op moment zelf Hierbij werd gemeten of bedrijfshulpverleners, personeel en externen waaronder bezoekers van het pand, omwonenden en passanten op het moment dat de oefening plaatsvond op de hoogte waren van het feit dat het om een oefening ging. Door dit te meten werd duidelijk in welke mate BHV-oefeningen leiden tot meldingen wanneer bedrijfshulpverleners, personeel en externen als bezoekers, omwonenden en passanten bekend waren met het feit dat er sprake was van een BHV-oefening. Het gaat hierbij om het feit of bovengenoemde groepen bewust waren van het feit dat het ging om een oefening. Zo kan een oefening vooraf wel zijn aangekondigd maar is men zich hiervan tijdens de oefening door verschillende oorzaken niet bewust, kan de oefening vooraf zijn aangekondigd en is men ook op de hoogte van het feit dat het gaat om een oefening, kan de oefening vooraf niet aangekondigd zijn maar is men zich wel bewust van het feit dat het gaat om een oefening of kan de oefening vooraf niet zijn aangekondigd en is men tijdens de oefening nog steeds niet op de hoogte van het feit dat het gaat om een oefening. Aankondiging aan meldkamer Het vooraf inlichten van de meldkamer over de oefening heeft vermoedelijk invloed op het feit of een BHV-oefening al dan niet leidt tot het uitrukken van hulpdiensten. Wanneer de meldkamer op de hoogte is van de oefening kan een uitruk voorkomen worden. Om hier antwoord op te krijgen werden vragen gesteld over het feit of de meldkamer van brandweer, politie en ambulancediensten vooraf is ingelicht over de oefening, op welke wijze dit is gebeurd en wanneer dit is gebeurd. Volgens het Nederlands Instituut BedrijfsHulpVerlening is het in het geval van oefeningen op papier (table-top oefeningen) niet noodzakelijk om externe hulpdiensten hiervan in kennis te stellen. Bij praktijkoefeningen waarbij kleinschalige oefeningen worden gehouden en het personeel en bedrijfshulpverleners vooraf zijn ingelicht over de oefening is het over het algemeen niet nodig om deze oefeningen vooraf te melden bij externe hulpdiensten tenzij de oefening buiten het bedrijf door derden kan worden opgemerkt. (Nederlands Instituut voor de Bedrijfshulpverlening, 2010) Door hier vragen over te stellen ontstond inzicht in het feit of de uitruk is veroorzaakt doordat de meldkamer niet op de hoogte was
22
van de oefening of dat het probleem in dit geval binnen de meldkamer lag aangezien de melding wel vooraf was aangekondigd door het bedrijf waar de oefening plaatsvond. Tijdstip oefening Het aantal brandmeldingen dat de brandweer ontving via brandmeldinstallaties lag volgens de meest recente brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2009) het hoogst tussen vijf en zes uur in de avond. Een ander, net wat lager uitkomend, piekmoment op de dag ligt rond het middaguur. Met betrekking tot hulpverleningsmeldingen was er geen sprake van een piek maar viel wel op dat er ‟s nachts beduidend minder meldingen binnenkwamen dan overdag. Gemeten is of de piek van BHV-oefeningen die leiden tot een uitruk van hulpdiensten, en dus vallen onder loze meldingen ook tussen bovengenoemde tijden liggen of dat dit niet het geval is. Aanwezigheid waarnemers / BHV-opleider Gekeken is of er waarnemers of een BHV-opleider bij de oefening betrokken waren en wat hun rol was in (het voorkomen van) meldingen aan de meldkamer. Zo werd gevraagd of zij zichtbaar aanwezig waren en dus op te merken waren voor personeel, BHV en externen als bezoekers, omwonenden en passanten, of er sprake was van een protocol en of er was nagedacht over het risico van meldingen aan de hulpdiensten en wat zij hebben gedaan om dit te voorkomen. Dit werd gemeten om te kunnen bepalen in welke mate oefeningen waar BHV-opleiders of waarnemers bij betrokken zijn leiden tot het uitrukken van hulpdiensten en wat hun rol was en wat de organisatie van de oefening heeft gedaan om een melding aan de meldkamer te voorkomen. Besloten is om dit aspect ook mee te nemen in dit onderzoek omdat uit een persoonlijk gesprek met een coördinator van de meldkamer Twente bleek dat in verschillende probleemsituaties die zij hadden meegemaakt er sprake was van aanwezigheid van een BHV-opleider tijdens de oefening. Overige kenmerken Om er voor te zorgen dat het onderzoek uitputtend is, is er ook een categorie “overige kenmerken” aan toegevoegd (Baarda & De Goede, 2006). Indien er sprake was van andere organisatorische kenmerken die bijdragen aan de mate van realisme van een BHVoefening werden deze in deze categorie geplaatst. Deze overige kenmerken zouden nader worden onderzocht, indien daar aanleiding voor bestond. Waarneming door BMI Definitie
In het onderzoek werd gebruik gemaakt van de definitie die de regionale brandweer Zuid Limburg in het rapport “Handhavingsbeleid onechte en ongewenste automatische brandmeldingen” gebruikt voor brandmeldinstallatie (BMI): “Een samenstel van aan elkaar aangepaste apparatuur, leidingen en toebehoren van leidingen, welke nodig zijn voor het ontdekken van brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen ten behoeve van andere installaties.” (Bureau Florian B.V., 2006)
23
Operationalisatie
Een brandmeldinstallatie in een gebouw heeft volgens NEN 2535 tot doel een begin van brand in een dusdanig stadium te kunnen ontdekken, lokaliseren en alarmeren, dat het bestrijden ervan tijdig kan plaats vinden en maatregelen kunnen worden getroffen om mens, dier, inventaris, gebouw en milieu veilig te stellen waardoor ongevallen en / of schade kan worden beperkt of voorkomen. Het alarm afkomstig van de brandmeldinstallatie heeft tot doel extern de brandweer en intern een speciale groep van personen zoals bedrijfshulpverleners te waarschuwen. Een brandmeldinstallatie staat in contact met automatische brandmelders. Een automatische brandmelder bevat tenminste één of meer sensoren die permanent of periodiek tenminste één fysisch of chemisch verschijnsel detecteren dat duidt op brand en tenminste één overeenkomstig signaal doorgeeft. Automatische melders kunnen bestaan uit thermische melders welke gevoelig zijn voor temperatuurverhoging. Wanneer er tijdens een BHV-oefening bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van echt vuur waardoor temperatuurverhoging plaatsvindt, kan dit worden waargenomen door thermische melders. Een ander voorbeeld van een automatische melder is een rookmelder. Dergelijke melders zijn gevoelig voor in de lucht zwevende verbrandings- en/of pyrolytische producten (aerosols). Wanneer er tijdens BHV-oefeningen rook wordt ingezet om een incident zo goed mogelijk na te kunnen bootsen kan dit worden waargenomen door dergelijke melders. Tot slot behoren ook vlammenmelders tot automatische brandmelders. Een vlammenmelder is een melder die gevoelig is voor straling die wordt afgegeven door vlammen. Wanneer men tijdens een BHV-oefening gebruik maakt van vlammen om een bepaald incident zo realistisch mogelijk na te bootsen kan dit resulteren in waarneming door dergelijke melders. (Nederlands Normalisatie Instituut, 1996) Het gebruik van de scenariokenmerken rook en vuur tijdens BHVoefeningen kan dus worden waargenomen door de zojuist benoemde melders welke in contact staan met de brandmeldinstallatie waaraan deze meldingen worden doorgemeld.
Waarneming door persoon Definitie
In dit onderzoek werd de volgende definitie gehanteerd voor waarneming: “Het bewustworden en verwerken van een prikkel die is ontvangen door een van de zintuigen.”
Operationalisatie
Kenmerken van BHV-oefeningen welke eerder zijn geoperationaliseerd, zijn, naast brandmeldinstallaties, ook waar te nemen door bedrijfshulpverleners, personeel en bezoekers van de organisatie waar de oefening wordt gehouden. Daarnaast kan de mogelijkheid bestaan dat de oefening buiten het bedrijf is waar te nemen door omwonenden of passanten. Kenmerken van BHVoefeningen zijn waar te nemen door gebruikmaking van één of meer zintuigen.
24
Gemeten werd of de oefening wel of niet is waargenomen door een persoon. Om dit te meten werden vragen gesteld over het feit of scenariokenmerken zijn waargenomen. Interpretatie realistisch incident Definitie
In dit onderzoek werd de volgende definitie gehanteerd voor interpretatie realistisch incident: “Een persoonlijk beredeneerd oordeel dat men een realistisch incident heeft waargenomen.”
Operationalisering
Het persoonlijk beredeneerd oordeel dat men een realistisch incident heeft waargenomen wordt vermoedelijk beïnvloedt door de scenariokenmerken en organisatorische kenmerken van de BHVoefening. Deze kenmerken zijn eerder geoperationaliseerd. Dit persoonlijk beredeneerde oordeel kan ontstaan onder bedrijfshulpverleners, personeel en externen als bezoekers, omwonenden en passanten. Bij de bewustwording van gevaar, en dus de interpretatie als zijnde een realistisch incident, spelen signalen en aanwijzingen een belangrijke rol. Hierbij kan gedacht worden aan brandsignalen, aanwijzingen in het gebouwontwerp/gebouwinrichting, aanwijzingen van aanwezigen die elkaar waarschuwen en signalen via het uitvallen van gebouwsystemen zoals het uitvallen van verlichting en dergelijke (O‟Connor, 2005, zoals geciteerd in Kobes, 2008). Dergelijke signalen worden gecreëerd tijdens realistische BHVoefeningen en zijn eerder uitgewerkt onder scenariokenmerken. Daarnaast spelen organisatorische kenmerken van de BHV-oefening een rol in de interpretatie. Deze kenmerken zijn ook eerder uitgewerkt onder organisatorische kenmerken. Er werd in dit onderzoek niet gemeten of de BHV-oefening is geïnterpreteerd als een daadwerkelijk incident omdat enkel BHVoefeningen in dit onderzoek zijn betrokken welke als een daadwerkelijk incident geïnterpreteerd zijn.
Melding aan de meldkamer Definitie
In dit onderzoek werd voor melding aan de meldkamer de volgende definitie gebruikt: “Verzoek tot assistentie die de meldkamer van de hulpdiensten ontvangt.”
Operationalisatie
Een hulpdienst is een instantie met een hulpverlenende taak bij ongevallen, rampen en andere calamiteiten (Nieuwenhuize & Bloemers, 2008). In dit onderzoek worden brandweer, politie en ambulancediensten bedoeld als gesproken wordt over hulpdiensten. De brandweer houdt zich bezig met het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en het voorkomen van gevaar voor mens en dier bij ongevallen die niet door brand zijn ontstaan (Rijksoverheid, 2011c). De politie zorgt voor handhaving van de openbare orde, toezicht in de publieke ruimte, opsporing van strafbare feiten en het bieden van hulp in noodsituaties (Rijksoverheid, 2011b)
25
Ambulancediensten hebben tot taak hulp te verlenen aan een patiënt binnen het kader van zijn aandoening of letsel en waar nodig adequaat te vervoeren met inachtneming van datgene wat op grond van algemeen beschikbare medische en verpleegkundige kennis vereist is, dan wel de patiënt te verwijzen naar een andere zorgverlener (Ambulancezorg Nederland, 2010). De meldkamer heeft als taak het ontvangen, vastleggen en beoordelen van dringende hulpvragen die bestemd zijn voor bovengenoemde hulpdiensten. Daarnaast is de gemeenschappelijke meldkamer verantwoordelijk voor het bieden van adequate hulp in noodsituaties en het begeleiden en coördineren van de genoemde hulpdiensten (Rijksoverheid, 2011c). Meldingen aan de meldkamer kunnen op verschillende manieren binnenkomen. Deze manieren zijn hieronder uitgewerkt: Handbrandmelder Een handbrandmelder is bedoeld om handmatig een brand te melden aan de brandmeldinstallatie (BMI). In het geval dat het glaasje van de handbrandmelder handmatig wordt ingedrukt wordt dit doorgemeld aan de BMI die rechtstreeks doormeldt aan de meldkamer van de hulpdiensten. De centralist ziet direct dat deze melding is veroorzaakt door het indrukken van een handbrandmelder. Handbrandmelders worden in de regel geplaatst in gangen en vluchtwegen. Veelal hangen deze melders naast brandslanghaspels (Ajax Chubb Varel, 2010). Doordat bedrijfshulpverleners, personeel of bezoekers tijdens een oefening een handbrandmelder indrukken omdat zij denken dat er sprake is van een realistisch incident komen deze meldingen binnen bij de meldkamer. Het indrukken van een handbrandmelder is een bewuste handeling van bedrijfshulpverleners, personeel of bezoekers van het bedrijf omdat zij de oefening waarnemen en interpreteren als zijnde een realistisch incident. Dit zal niet of zelden gebeuren door omwonenden of passanten omdat de handbrandmelders zich in het pand bevinden en omwonenden of passanten de oefening van buitenaf waarnemen en interpreteren. Telefonisch In bepaalde gevallen wordt 112 gebeld wanneer bedrijfshulpverleners, personeel en / of externen de oefening interpreteren als een realistisch incident. Deze 112-meldingen komen binnen bij de gemeenschappelijke meldkamer van brandweer, politie en ambulancediensten waarna de centralist die de melding aanneemt (Rijksoverheid, 2011a) Een telefonische melding is een bewuste handeling van bedrijfshulpverleners, personeel of externen als bezoekers, omwonenden of passanten die de oefening waarnemen en deze interpreteren als zijnde een realistisch incident. Brandmeldinstallatie Een andere manier waarop een melding bij de gemeenschappelijke meldkamer binnenkomt is door automatische doormelding door een brandmeldinstallatie (BMI). In dit geval wordt de melding niet bewust gemeld door personeel, bedrijfshulpverleners of externen maar gebeurt dit automatisch. Dit kan het geval zijn wanneer men gebruik maakt van rook of vuur tijdens de oefening waardoor
26
rookmelders, thermische melders of vlammenmelders afgaan. Dit wordt vervolgens gedetecteerd door de brandmeldinstallatie. In bepaalde gevallen meldt de brandmeldinstallatie rechtstreeks door naar de gemeenschappelijke meldkamer van de hulpdiensten. Een melding aan de meldkamer veroorzaakt door de BMI is geen bewuste melding van een persoon. Door middel van het afnemen van enquêtes onder coordinatoren en centralisten van meldkamers van hulpdiensten werd duidelijk op welke van de bovenstaande drie manieren de meldingen die veroorzaakt worden door BHV-oefeningen bij de meldkamer binnenkomen. Hierdoor werd inzichtelijk hoe vaak deze drie manieren van loze meldingen of alarmeringen voorkomen. Interpretatie door meldkamer Definitie
In dit onderzoek wordt de volgende definitie gehanteerd voor interpretatie door meldkamer: “Een oordeel dat men te maken heeft met een realistisch incident.”
Operationalisatie
De meldkamercentralist neemt de melding aan. Indien van toepassing zorgt de centralist voor gunstige gespreksomstandigheden (paniekreductie) en legt hij de melding vast in het geïntegreerd meldkamersysteem. Vervolgens wordt de melding door hem of haar beoordeeld volgens de landelijke en regionaal gemaakte afspraken op classificatie en prioriteit. Afhankelijk van de situatie instrueert, adviseert en/of verwijst de centralist de melder door. Bij grootschalige incidenten zorgt de meldkamercentralist dat hij beschikt over zoveel mogelijk relevante informatie en deelt hij deze met collegae van overige hulpdiensten (Rijksoverheid, 2009). De interpretatie van de melding en de beslissing van de centralist om hulpdiensten te laten uitrukken wordt vermoedelijk beïnvloed door het feit of een melding al dan niet geverifieerd wordt en of de BHV-oefening vooraf aangekondigd is aan de meldkamer en het dus bij de centralist bekend kan zijn dat het gaat om een oefening. Mogelijk liggen hier nog overige oorzaken aan ten grondslag. Geënquêteerde centralisten is gevraagd welke overige factoren een rol spelen.
Aangekondigd Definitie
In dit onderzoek heeft dit begrip betrekking op het feit of de meldkamer vooraf op de hoogte is gebracht over het feit dat er een oefening plaatsvond.
Operationalisatie
Of een BHV-oefening van te voren is aangekondigd bij de meldkamer of niet is vermoedelijk van invloed op het feit of deze leidt tot een uitruk van hulpdiensten. Wanneer een BHV-oefening vooraf niet is aangekondigd aan de meldkamer leidt dit hoogstwaarschijnlijk tot een uitruk van hulpdiensten. De centralist krijgt namelijk te maken met een melding die moeilijk te onderscheiden is van een melding van een daadwerkelijk incident. Geanalyseerd werd welke invloed het al dan niet aankondigen van BHV-oefeningen aan de meldkamer heeft op de interpretatie en de 27
uiteindelijke beslissing van de meldkamercentralist om hulpdiensten te laten uitrukken. Er is aan meldkamercentralisten gevraagd of de melding vooraf was aangekondigd bij de meldkamer door de organisatie van de BHV-oefening, of de centralist die de melding kreeg op de hoogte was van de oefening, hoe lang van te voren de oefening eventueel is aangekondigd door de organisatie van de BHV-oefening, op welke wijze dit is gebeurd, hoe dit binnen de meldkamer kenbaar is gemaakt aan de centralisten die geconfronteerd worden met meldingen veroorzaakt door BHVoefeningen. Het Nederlands Instituut BedrijfsHulpVerlening zegt het volgende over het vooraf inlichten van de meldkamer van de hulpdiensten: In het geval van oefeningen op papier (table-top oefeningen) is het niet noodzakelijk om externe hulpdiensten hiervan in kennis te stellen. Bij praktijkoefeningen ligt dit anders. In situaties waarbij kleinschalige oefeningen worden gehouden en het personeel en bedrijfshulpverleners zijn vooraf ingelicht over de oefening is het over het algemeen niet nodig om deze oefeningen vooraf te melden bij externe hulpdiensten. Het NIBHV geeft daarbij aan dat oefeningen wel vooraf gemeld dienen te worden wanneer de oefening buiten het bedrijf door derden kan worden opgemerkt. (Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening, 2010) Verificatie Definitie
Verificatie wordt in dit onderzoek bedoeld als de controle op echtheid van de melding door de meldkamer van de hulpdiensten.
Operationalisering
Wanneer een melding door de meldkamercentralist wordt geverifieerd wanneer deze bij de meldkamer binnenkomt in het geval van een BHV-oefening verkleint dit vermoedelijk de kans dat deze melding resulteert in een uitruk van hulpdiensten. De centralist gaat in dit geval na of er sprake is van een daadwerkelijk incident. Uit de meest recente brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2009) blijkt dat de provincie Overijssel 47 procent van alle loze meldingen die de brandweer in 2008 ontving voor haar rekening nam. Dit lag in het feit dat gemeenten in Overijssel sinds 2005 beleid voerde dat voorschreef dat bij een melding direct de brandweer werd gealarmeerd zonder te verifieren of het loos alarm betrof. Zonder verificatie vinden er dus meer uitrukken plaats door loos alarm. Verificatie vindt plaats door contact op te nemen met het bedrijf waarvan de melding afkomstig is. Onderzocht werd welke invloed verificatie van de melding heeft op de interpretatie van de meldkamercentralist en op zijn beslissing om hulpdiensten te laten uitrukken. Dit werd gemeten door na te gaan of er verificatie heeft plaatsgevonden, wanneer dit heeft plaatsgevonden (tijdens de melding, na de melding, voor de uitruk of na de uitruk), op welke wijze verificatie heeft plaatsgevonden en of verificatie samenhangt met een al dan niet aangekondigde oefening bij de meldkamer. Daarnaast is gevraagd hoe de melding binnenkwam bij de meldkamer (telefonisch, handbrandmelding, automatisch brandalarm) en is gevraagd of de wijze van melden van invloed is geweest op al dan niet verifieren van de melding. Ook is gevraagd of de melding vooraf was aangekondigd bij de meldkamer. Hierdoor
28
werd duidelijk of verificatie een relatie heeft met het al dan niet vooraf aankondigen van de melding aan de meldkamer. Daarnaast werd gekeken of de wijze waarop de melding is binnengekomen bij de meldkamer (telefonisch, handbrandmelder, automatisch brandalarm) van invloed is op verificatie van de melding. Uitrukken Definitie
Het actie nemen van hulpdiensten naar aanleiding van een incident.9
Operationalisatie
Onder uitrukken werd in dit onderzoek verstaan dat hulpdiensten actie nemen op het incident nadat zij gealarmeerd zijn door de meldkamer.
9
Politie en ambulancediensten spreken, anders dan de brandweer, niet van uitrukken maar gebruiken hiervoor andere termen welke dezelfde betekenis hebben. Voor de consistentie van dit onderzoek is gekozen gebruik te maken van één term. 29
3 Methodes van onderzoek 3.1
Opzet
Dit onderzoek richt zich op meldingen en uitrukken van hulpdiensten als gevolg van BHVoefeningen. Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de aard en omvang van meldingen die worden veroorzaakt door BHV-oefeningen en resulteren in uitrukken van hulpdiensten. Daarnaast heeft dit onderzoek tot doel inzicht te krijgen in de wijze waarop voorkomen kan worden dat BHV-oefeningen leiden tot meldingen aan de meldkamer en inzicht te krijgen in de wijze waarop meldkamercentralisten komen tot een beslissing om hulpdiensten al dan niet te laten uitrukken. Aan de hand van deze gegevens konden mogelijke oplossingen en aanbevelingen worden geformuleerd om te voorkomen dat BHV-oefeningen leiden tot uitrukken van hulpdiensten. Om dit te bereiken is deels een kwantitatief en deels kwalitatief onderzoek uitgevoerd en kent dit onderzoek zowel een beschrijvend als explorerend karakter. Bij beschrijvend onderzoek wordt een nauwkeurige opsomming gegeven zonder nadere aanduiding van verbanden tussen kenmerken of verklaringen daarvoor. Daarnaast gaat het bij beschrijvend onderzoek om het beschrijven van het voorkomen van één of meer kenmerken binnen een bepaalde groep. In dit onderzoek is beschreven in welke mate de problematiek voorkomt binnen de meldkamers in Nederland. Naast beschrijvend onderzoek is sprake van exploratief onderzoek. Exploratief wil zeggen dat het onderzoek minimaal één samenhang- en/of verschil- onderzoekvraag bevat. In dit onderzoek werd gekeken of bepaalde kenmerken van BHV-oefeningen met elkaar samenhangen welke uiteindelijk leiden tot het uitrukken van hulpdiensten. Dit betreft een samenhangende onderzoeksvraag en maakt dit onderzoek daarmee exploratief (Baarda & De Goede, 2006). In dit hoofdstuk is de onderzoeksmethode beschreven welke uiteindelijk heeft geleid tot het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen. Methodes die niet toereikend waren om het gewenste resultaat te bereiken zijn kort besproken. 3.2
Kwantitatief onderzoek
Literatuurstudie Om na te gaan of er eerder een vergelijkbaar onderzoek is gedaan naar ongewenste uitrukken veroorzaakt door BHV-oefeningen heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. Dit is gedaan om deelvraag 1 te kunnen beantwoorden. In dit literatuuronderzoek is gezocht naar relevante literatuur, achterliggende informatie en voorbeelden van meldingen die veroorzaakt worden door bedrijfshulpverleningsoefeningen. Door het uitvoeren van een dergelijk literatuuronderzoek konden begrippen gedefinieerd worden. Het bestuderen van relevante literatuur en gegevens beoogde daarnaast meer duidelijkheid te verschaffen over de omvang van het probleem en specifieke kenmerken van BHV-oefeningen. Statistische gegevens over het aantal meldingen dat wordt veroorzaakt door BHVoefeningen en leidt tot uitrukken van hulpdiensten zijn echter niet beschikbaar. Wel zijn enkele voorbeelden van dergelijke meldingen gevonden welke zijn bijgevoegd in bijlage 2. Dit onderzoek was dus niet enkel uit te voeren op basis van statistische gegevens.
30
Enquêtes Zoals zojuist beschreven kon dit onderzoek niet enkel worden uitgevoerd door literatuuronderzoek. In dit onderzoek is daarom gebruik gemaakt van het afnemen van enquêtes onder centralisten van meldkamers in Nederland en onder organisatoren van BHV-oefeningen. Dit onderzoek heeft daarmee een kwantitatief karakter. Een enquête wordt ook wel survey genoemd en hierbij gaat het om grootschalig beschrijvend onderzoek. Afnemen van enquêtes is een goede manier om beschrijvend en exploratief onderzoek uit te voeren. Het voordeel van het afnemen van enquêtes is het bereik. Op deze manier konden veel respondenten worden bereikt in korte tijd, de vragen kunnen zonder begeleiding van een onderzoeker worden beantwoord en de respondenten kunnen anoniem blijven. Het nadeel van deze manier van dataverzameling is de kans op nonrespons ('t Hart, Boeije, & Hox, 2006). De enquêtes zijn schriftelijk afgenomen. Gekozen is om digitale enquêtes uit te zetten. Het voordeel hiervan is dat de antwoorden op een snelle manier kunnen worden ingevoerd op de computer en daarnaast eenvoudig te analyseren zijn. Verder werd op deze manier voorkomen dat vragen fout werden ingevuld of overgeslagen werden omdat dit geautomatiseerd verliep. In de enquête komen ten behoeve van de validiteit geen sturende vragen voor. De enquête is opgesteld met enquêtesoftwareprogramma Survey Monkey. Nadeel van deze manier van enqueteren is dat niet controleerbaar is wie de enquête heeft ingevuld. Zo kan het voorkomen dat de enquête niet door de respondent werd ingevuld maar door iemand anders. Gezien dit onderzoek is het niet aannemelijk dat dit heeft plaatsgevonden ('t Hart, Boeije, & Hox, 2006). Populatie Het Nederlands Instituut BedrijfsHulpVerlening (NIBHV) werd benaderd voor dit onderzoek en door hen zijn BHV-opleiders en –trainers benaderd welke BHV-oefeningen organiseren bij bedrijven. Het NIBHV heeft de enquête uitgezet onder BHV-opleiders welke bij hen zijn aangesloten. Daarnaast werden diverse BHV-opleiders telefonisch benaderd met de vraag deel te nemen aan het onderzoek door het invullen van de enquête. Vervolgens werd hen een email gestuurd met daarin aanvullende informatie met betrekking tot het onderzoek en de link naar de enquête. In totaal werden vijftig bedrijven welke BHV-oefeningen en – trainingen geven benaderd. Naast BHV-opleiders werden tevens enquêtes afgenomen onder meldkamercentralisten. Deze enquêtes werden uitgezet via de hoofden van alle meldkamers in Nederland. Zij hebben de enquêtes vervolgens verspreid onder de centralisten die onder hun leiding vallen. De populatie bestond dus uit alle meldkamercentralisten van hulpdiensten in Nederland. Er is geen gebruik gemaakt van een steekproef. Dit omdat de gehele populatie niet dusdanig groot is dat een steekproef noodzakelijk was. Zowel centralisten van de brandweer, politie en ambulancediensten zijn geenqueteerd in dit onderzoek. Zowel de enquête voor BHV-opleiders als de enquête voor meldkamercentralisten heeft ruim drie weken online gestaan. Een week voordat de deadline voor het invullen van de enquête verstreek is een herinneringsmail gestuurd aan de meldkamers en BHVorganisaties waarvan hun medewerkers de enquête nog niet hadden ingevuld. Vanuit veiligheidsregio Gelderland-Zuid en de meldkamer van politie Brabant-Noord liet men weten niet te willen meewerken aan het onderzoek. Van de overige meldkamers is geen bericht ontvangen waardoor er vanuit werd gegaan dat men de enquête zou uitzetten onder de centralisten. In zowel de enquête voor centralisten als voor BHV-opleiders werd gevraagd om de enquête in te vullen aan de hand van de meest recente oefening welke had geleid tot het uitrukken van hulpdiensten. Indien de respondenten enkel situaties hadden meegemaakt waarin de oefening slechts had geleid tot een melding aan de meldkamer werd gevraagd om voor de meest recente oefening de enquête in te vullen. Wanneer centralisten of
31
opleiders meerdere situaties hadden meegemaakt waarin een BHV-oefening leidde tot een melding aan de meldkamer werd hen aan het eind van de enquête gevraagd of zij bereid waren hiervoor nog een enquête in te vullen. Zij konden vervolgens doorklikken en werden automatisch doorverwezen naar de aanvullende enquête. In deze aanvullende enquête werden enkel specifieke vragen gesteld over de betreffende oefening en werden algemene vragen welke voor alle situaties gelden achterwege gelaten gezien het feit dat deze in de eerste enquête al zijn ingevuld door de respondent. De enquête voor zowel centralisten als instructeurs is bijgevoegd in bijlage 3. Analyse en verwerking van gegevens Nadat de sluitingstermijn van de enquête was verstreken werd gestart met analyse van de gegevens uit de enquêtes. Er zijn kruistabellen opgesteld waarin verschillende gegevens met elkaar kunnen worden vergeleken. Ook konden reacties van respondenten gefilterd worden. Zo was het mogelijk om enkel de reacties te analyseren van respondenten die een bepaald antwoord gaven op één of meerdere vragen. Met behulp van het softwareprogramma Excel konden grafieken en tabellen met data worden samengesteld welke gebruikt zijn in dit rapport. 3.3
Kwalitatief onderzoek
Er bestaan binnen kwalitatief onderzoek verschillende onderzoeksmethoden. Binnen deze strategie van onderzoek worden veldonderzoek, casestudy en survey-onderzoek onderscheiden. Voor veldonderzoek geldt dat de onderzoeker deelneemt aan het dagelijks leven van de onderzochten en proberen zij de gewone gang van zaken zo weinig mogelijk te verstoren. Een veelgebruikte methode bij deze vorm van onderzoek is observatie. Veldonderzoek is niet geschikt voor dit onderzoek omdat van te voren niet bekend is wanneer de problematiek zich voordoet en dit met het oog op de tijd die is gesteld voor het onderzoek niet haalbaar is ('t Hart, Boeije, & Hox, 2006). Een andere vorm van kwalitatief onderzoek is casestudy. In dit geval bestudeert de onderzoeker een verschijnsel (case) in de natuurlijke context ('t Hart, Boeije, & Hox, 2006). Voor deze vorm van onderzoek kan gekozen worden wanneer je een persoon, groep of locatie onderzoekt onder normale omstandigheden (Baarda, De Goede, & Teunissen, 2005). In dit onderzoek is dat echter niet mogelijk doordat, net als bij veldonderzoek, je als onderzoeker niet weet wanneer een BHV-oefening plaats vind en dit gaat leiden tot uitrukken van hulpdiensten. Bovendien levert het onderzoeken van één of enkele cases geen antwoord op de onderzoeksvragen op. De derde vorm is kwalitatief survey-onderzoek (Baarda, De Goede, & Teunissen, 2005). In de praktijk bestaat dit onderzoek vaak uit een beschrijving van de variatie van bepaald gedrag of een bepaalde visie van de onderzochte personen. Een veelgebruikte manier van kwalitatief survey-onderzoek is het afnemen van interviews. Gezien de tijd die interviewen in beslag neemt is gekozen om hier geen gebruik van te maken maar zijn enquêtes afgenomen. Op deze manier kon een grotere groep mensen worden bereikt tijdens dit onderzoek. Zojuist zijn de verschillende manieren van dataverzameling beschreven en is toegelicht van welke methodes in dit onderzoek gebruik gemaakt wordt. Aan de hand van de deelvragen is in tabel 3 weergegeven hoe deze beantwoord zullen worden.
32
Tabel 2: Beantwoording deelvragen
Deelvraag
Methode van dataverzameling
1. In welke mate komen meldingen bij de meldkamers voor die leiden tot uitrukken van hulpdiensten, als gevolg van BHV-oefeningen in Nederland?
Literatuurstudie
2. Is er een mogelijk patroon te vinden in kenmerken van oefeningen die leiden tot een melding aan de meldkamer?
Afnemen van enquêtes onder organisatoren van BHV-oefeningen.
3. Op welke wijze kan worden voorkomen dat een BHV-oefening tot een melding aan de meldkamer leidt?
Afnemen van enquêtes onder meldkamercentralisten en organisatoren van BHV-oefeningen.
4. Welke factoren spelen een rol bij de beslissing van een meldkamercentralist om te bepalen of het komt tot een uitruk?
Afnemen van enquêtes onder meldkamercentralisten.
Afnemen van enquêtes onder meldkamercentralisten en organistoren van BHV-oefeningen.
Zwakte van het onderzoek Dit onderzoek richt zich op BHV-oefeningen welke hebben geleid tot uitrukken van hulpdiensten. Hiervoor worden enquêtes afgenomen onder meldkamercentralisten. Het risico tijdens dit onderzoek is dat centralisten dergelijke situaties wel hebben meegemaakt maar dat lang geleden kan zijn. Hierdoor bestaat het risico dat zij niet meer exact weten hoe dit destijds verlopen is. Daarnaast kan drukte binnen de meldkamer een probleem vormen voor dit onderzoek. Zo krijgen centralisten dagelijks met tientallen meldingen te maken waardoor zij bepaalde situaties niet meer goed kunnen herinneren of bepaalde situaties door elkaar halen. Verder is het aannemelijk dat centralisten vaak niet op de hoogte zijn van specifieke kenmerken van BHV-oefeningen die leiden tot een uitruk van hulpdiensten. Om dit te ondervangen is gekozen om ook BHV-opleiders / organisatoren van BHV-oefeningen te bevragen. Zij weten hier wel het nodige van en hierdoor kunnen de deelvragen toch beantwoord worden. Verder bestaat de kans dat organisatoren van BHV-oefeningen sociaal-wenselijke antwoorden zullen geven wanneer hen gevraagd wordt of zij wel eens betrokken zijn geweest bij BHV-oefeningen die hebben geleid tot uitrukken van hulpdiensten. Zij zullen uit mogelijk gezichtsverlies misschien niet eerlijk antwoorden waardoor een vertekend beeld kan ontstaan in dit onderzoek. Om dit te beperken is gekozen om onder hen digitale enquêtes af te nemen die anoniem kunnen worden ingevuld. Daarnaast hanteren de verschillende meldkamers in Nederland een verschillende werkwijze. Zo verifieert de ene meldkamer bijvoorbeeld wel nadat zij een melding hebben ontvangen en de ander niet. Hierdoor bestaat de kans dat aanbevelingen die in dit onderzoek worden gedaan niet opgaan voor iedere meldkamer.
33
4 Resultaten In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten beschreven die uit de enquêtes naar voren zijn gekomen. De resultaten uit de enquêtes welke afgenomen zijn onder BHVopleiders en meldkamercentralisten zullen afzonderlijk van elkaar worden beschreven. 4.1
Algemeen
In totaal is de enquête 83 keer ingevuld door centralisten. Niet alle 83 enquêtes zijn volledig ingevuld. Gekozen is om de enquêtes welke deels zijn ingevuld en relevante informatie opleverden voor het onderzoek toch mee te nemen in de data-analyse. Het kan daarom voorkomen dat het aantal respondenten per vraag varieert. Een aantal veiligheidsregio‟s heeft, ook na het versturen van een herinneringsbericht, de enquête niet ingevuld. Regio‟s welke de enquête hebben ingevuld zijn Friesland (4), IJsselland (3), Twente (3), Noord- en Oost-Gelderland (9), Gelderland-Midden (7), Utrecht (4), Noord-Holland-Noord (8), Zaanstreek-Waterland (1), Haaglanden (4), Hollands Midden (5), Zeeland (2), Brabant-Zuidoost (21), Limburg-Zuid (11) en Flevoland (1). Van deze enquêtes zijn er 34 ingevuld door een meldkamercentralist van de politie, 30 keer is de enquête ingevuld door een centralist van de brandweer en negentien keer door een centralist van de ambulancediensten. De enquête voor BHV-opleiders of instructeurs is ingevuld door 79 respondenten welke werkzaam zijn binnen de benaderde bedrijven. 4.2
Het vóórkomen van meldingen en uitrukken door BHV-oefeningen
Meldingen Van de 65 centralisten gaf het merendeel (80%) aan dat zij wel eens meemaken dat zij worden geconfronteerd met meldingen die veroorzaakt worden door BHV-oefeningen. De overige 20% gaf aan dit nooit mee te maken. Onder de geënquêteerde centralisten gaf 35% aan dat zij hier zelden mee geconfronteerd worden, 40% dat zij hier enkele keren per jaar mee te maken hebben en 5% gaf aan hier enkele keren per maand mee van doen te hebben. Geen van de centralisten gaf aan dat zij hier enkele keren per week of zelfs enkele keren per dag mee te maken krijgen. Dit is weergegeven in figuur 3. Figuur 3: Frequentie meldingen door BHV-oefeningen volgens centralisten
Drie centralisten plaatsten een relevante opmerking bij deze vraag. Zij gaven aan dat zij ook wel eens te maken krijgen met meldingen door oefeningen van de brandweer welke niet zijn gecommuniceerd naar de meldkamer. Een andere centralist vermeldde hierbij dat het aantal meldingen dat wordt veroorzaakt door BHV-oefeningen de laatste jaren is afgenomen. Ook werd opgemerkt dat het per periode verschilt in welke mate de meldkamer hiermee geconfronteerd wordt. 34
Onder instructeurs is een ander beeld waarneembaar. In tegenstelling tot de centralisten gaf het merendeel van de 79 instructeurs namelijk aan hier nog nooit te hebben meegemaakt dat een BHV-oefening leidde tot een melding (71%). Van de instructeurs gaf 18% aan dat zij hier één keer mee geconfronteerd zijn en 8% dat zij hier twee tot vijf keer mee te maken kregen. 2% gaf aan dat zij dit zes tot negen keer hebben meegemaakt en 1% gaf aan dat dit bij hem of haar meer dan tien keer heeft plaatsgevonden. Dit is weergegeven in figuur 4. Figuur 4: Frequentie meldingen door BHV-oefeningen volgens instructeurs
Uitrukken De meeste centralisten (73 procent) gaven aan dat in maximaal 25 procent van deze meldingen dit resulteert in het uitrukken van hulpdiensten. Een relatief klein percentage (12%) gaf aan dat dit in meer dan 25 procent van deze meldingen leidde tot uitrukken en voor 15% van de centralisten was het percentage meldingen dat leidde tot een uitruk totaal onbekend. Dit is weergegeven in figuur 5. Figuur 5: Percentage BHV-meldingen dat leidt tot een uitruk volgens centralisten
Instructeurs gaven aan dat wanneer een melding binnenkwam die veroorzaakt werd door een BHV-oefening dit in de meeste situaties niet leidde tot het uitrukken van hulpdiensten (73%). Wanneer dit dus al voorkomt leidt dit in de meeste situaties niet tot een uitruk. 17% van de instructeurs gaf aan dat dit één keer is voorgevallen. Een klein percentage van de instructeurs gaf aan dat dit twee keer of vaker heeft geleid tot uitrukken van hulpdiensten. Dit is weergegeven in figuur 6.
35
Figuur 6: Percentage BHV-meldingen dat leidt tot een uitruk volgens instructeurs
Het blijkt dat de brandweer het meest wordt gealarmeerd en zij het vaakst uitrukken. Dit wordt zowel door de geënquêteerde centralisten als instructeurs aangegeven. Van de 52 centralisten welke geconfronteerd werden met een melding door een BHV-oefening gaf 37% aan dat zij in dit geval de politie hebben gealarmeerd. In twaalf van deze gevallen leidde dit tot een daadwerkelijke uitruk. Van de centralisten gaf 47% aan dat zij de brandweer hebben gealarmeerd waarvan dit in zeventien gevallen leidde tot een daadwerkelijke uitruk. Ambulancediensten werden door zeventien van de 51 centralisten gealarmeerd (ruim 33 procent) waarvan dit twaalf keer leidde tot een uitruk. Dit is weergegeven in tabel 4. Tabel 3: Alarmering en uitrukken Hulpdienst Gealarmeerd Politie 19 keer (N=52) Brandweer 24 keer (N=51) Ambulancediensten 17 keer (N=51)
Uitgerukt 12 keer 17 keer 12 keer
Door de 26 instructeurs werd aangegeven dat de brandweer veertien keer ter plaatse is geweest, ambulancediensten acht keer, politie vier keer en zeven maal werd aangegeven dat er geen hulpdiensten ter plaatse zijn geweest. Samenvattend Uit bovenstaande gegevens blijkt dus dat het merendeel van de centralisten wel eens heeft meegemaakt dat een BHV-oefening leidde tot een melding aan de meldkamer. Daarentegen gaf het merendeel van de instructeurs juist aan dat zij dit nog nooit hebben meegemaakt. Deze gegevens komen dus niet met elkaar overeen. Het merendeel van de centralisten gaf aan dat deze meldingen in maximaal 25% van de gevallen leidde tot een uitruk van hulpdiensten. De meeste instructeurs gaven aan dat dit nooit heeft geleid tot uitrukken.
36
4.3
Patroon in kenmerken van oefeningen
4.3.1 Scenariokenmerken Gebruik van rook De meeste van de 29 instructeurs gaven aan dat er rook werd gebruikt bij de oefening welke leidde tot een melding aan de meldkamer (62 procent). Dit betekent dus dat dergelijke BHV-oefeningen regelmatig gekenmerkt worden door het gebruik van rook. Alle achttien instructeurs gaven aan dat zij de rook binnen in het pand hebben gebruikt tijdens de oefening. Één instructeur gaf daarnaast aan ook buiten rook te hebben gebruikt. De achttien instructeurs gaven aan dat de gebruikte rook in twaalf situaties werd waargenomen door bedrijfshulpverleners, in tien situaties door personeel, acht keer door de brandmeldinstallatie in het pand en vier maal door bezoekers. In mindere mate werden omwonenden en passanten genoemd. Voor centralisten was dit in de meeste gevallen niet bekend aangezien zij niet rechtstreeks met de oefening te maken hebben en niet ter plaatste zijn wanneer de oefening zich afspeelt. Gebruik van echt vuur BHV-oefeningen die leiden tot een melding aan de meldkamer worden in mindere mate gekenmerkt door gebruikmaking van echt vuur (10%). Er werd hierbij door hen gebruik gemaakt van blusbakken (twee keer), brandpasta en een vuurkorf. In alle drie de gevallen werd dit vuur buiten het pand gebruikt. Twee keer is dit waargenomen door omwonenden en één keer door bedrijfshulpverleners. Voor centralisten was in de meeste gevallen wederom niet duidelijk of hier gebruik van werd gemaakt. Gebruik van lichteffecten Van de 29 instructeurs gaf iets meer dan de helft aan dat tijdens de oefening gebruik werd gemaakt van lichteffecten om een realistisch incident na te bootsen (55%). In alle gevallen werd aangegeven dat zij hiermee brand wilden ensceneren. Daarnaast werd twee maal aangegeven dat men kortsluiting wilde nabootsen. De lichteffecten werden gecreerd door gebruik te maken van projectie (N=8), inkleuren van rook door lichteffecten (N=1) en door silkflames (N=5). Één keer werd een stroboscoop genoemd. Zes keer werd het antwoord „anders, namelijk‟ aangekruist. Men gaf hierbij aan dat men gebruik maakte van lichtslangen en vuurlinten. De gebruikte lichteffecten zijn voornamelijk waargenomen door bedrijfshulpverleners (N=14). In acht gevallen werd dit ook door personeel waargenomen en beiden één keer door bezoekers van het pand en passanten. Voor centralisten was in de meeste gevallen wederom niet duidelijk of hier gebruik van werd gemaakt. Geluidseffecten In mindere mate worden dergelijke oefeningen gekenmerkt door het gebruik van geluidseffecten (37%). Geluidseffecten werden voornamelijk gebruikt om vuur na te bootsen. Één maal ging het om de vermissing van een gewond persoon. In de meeste oefeningen werd geluid nagebootst door middel van knetterkasten (91%). Vuurwerk en geluidsboxen werden beiden één keer genoemd. Onder de categorie „anders, namelijk‟ (één keer aangekruist) werden poppen genoemd om geluid na te bootsen. Zes instructeurs gaven aan dat de geluidseffecten gedurende de gehele oefening hoorbaar waren. Vier keer werd aangegeven dat dit zo‟n twee tot vijf minuten waarneembaar was en voor één instructeur was dit niet bekend. 37
Alle instructeurs gaven aan dat de gebruikte geluidseffecten zijn waargenomen door bedrijfshulpverleners. Iets meer dan de helft van hen gaf daarnaast aan dat dit ook door personeel is geconstateerd (55%). Één instructeur gaf aan dat dit door bezoekers is opgemerkt en een ander gaf aan dat dit is gehoord door passanten. Één maal werd onder de categorie „anders, namelijk‟ aangegeven dat dit door bewoners is waargenomen. Vermoedelijk betrof het hier een verzorgingstehuis of bejaardentehuis. Voor centralisten was in de meeste gevallen wederom niet duidelijk of hier gebruik van werd gemaakt. Interne alarmering In de meeste oefeningen werd gebruik gemaakt van interne alarmering (82%). Vijftien keer werd aangegeven dat het hier ging om een ontruimingssignaal. Vier maal betrof het een gesproken bericht via de omroepinstallatie in het pand en één maal via een opgenomen bericht via dezelfde installatie. Acht keer is er persoonlijk gealarmeerd via de telefoon en drie maal persoonlijk via „face to face‟. Drie keer verliep dit op een andere wijze, namelijk via het BHV-oproepsysteem of via portofoons. In vijftien gevallen werd tijdens de oefening dus gebruik gemaakt van het ontruimingssignaal. In zes van deze situaties was dit gedurende de gehele oefening waarneembaar. In twee gevallen stond het ontruimingssignaal vijf tot tien minuten aan, in vier gevallen was dit twee tot vijf minuten waarneembaar. In drie situaties was het ontruimingssignaal minder dan twee minuten te horen. Geur In mindere mate worden BHV-oefeningen die leiden tot een melding gekenmerkt door gebruik van geureffecten (10%). Één instructeur gaf aan dat hiermee smeulend hout geensceneerd werd, de overige twee wilden een gaslucht creeren. Één keer werden hiervoor geurkorrels gebruikt en twee maal werd geurgel genoemd. Allen gebruikten dit binnen het pand. In twee situaties is dit waargenomen door bedrijfshulpverleners, in alle gevallen door personeel, twee maal door bezoekers en één keer werd dit waargenomen door passanten. Voor centralisten was in de meeste gevallen wederom niet duidelijk of hier gebruik van werd gemaakt. Lotusslachtoffers / acteurs Dergelijke BHV-oefeningen worden vaak gekenmerkt door de inzet van lotusslachtoffers en/of acteurs (69%). Van de 29 instructeurs gaven er twintig aan dat dit het geval was. Meestal wordt enkel gebruik gemaakt van lotusslachtoffers (80%). De overige vier instructeurs maakten daarnaast ook gebruik van acteurs (anders dan lotusslachtoffers) (20%). Het aantal lotusslachtoffers of acteurs wat deelnam aan de betreffende oefening liep meestal uiteen van één tot en met vier personen. Afgerond namen gemiddeld twee acteurs of lotusslachtoffers deel aan de bewuste oefeningen. Één instructeur gaf aan dat hij tijdens de oefening gebruikt heeft gemaakt van vijftien lotusslachtoffers / acteurs. In de meeste situaties werd door lotusslachtoffers uitwendig letsel nagebootst (twaalf keer). Verder werden ademhalingsproblemen (elf keer), bewusteloosheid (zeven keer) en paniek (zes keer) regelmatig genoemd door de instructeurs. Onder de categorie „anders, namelijk‟ werd de rol van medewerker van een energiebedrijf genoemd. In achttien van de twintig situaties zijn lotusslachtoffers of acteurs door bedrijfshulpverleners waargenomen. In dertien situaties zijn zij door personeel waargenomen en in twee gevallen door bezoekers van het pand. In twee situaties kwam het voor dat zij zijn waargenomen door passanten. In negentien van de twintig oefeningen is er verbaal of non-verbaal contact geweest tussen acteurs / lotusslachtoffers en bedrijfshulpverleners, personeel en / of externen. Één instructeur gaf aan dat voor hem niet bekend was of er sprake was van verbaal of non-verbaal contact. Voor centralisten was in de meeste gevallen wederom niet duidelijk of hier gebruik van werd gemaakt.
38
Overige scenariokenmerken In de meeste oefeningen die leiden tot een melding worden geen andere technische middelen gebruikt om een incident na te bootsen (79%). Één instructeur gaf aan dat hij een reanimatie fantoom heeft gebruikt (oefenpop om te reanimeren) tijdens de oefening. Een ander gaf aan een explosiekast te hebben gebruikt en een derde instructeur gaf aan dat er wegafzettingen, gereedschap en attributen voor wegwerkzaamheden werden gebruikt (in verband met het nabootsen van een gaslekkage). Ook werden gesloten nooduitgangen en een luchtcompressor genoemd als technische hulpmiddelen om de oefening een realistisch karakter te geven. Voor centralisten was in de meeste gevallen wederom niet duidelijk of hier gebruik van werd gemaakt. Samenvattend Uit bovenstaande gegevens blijkt dus dat dergelijke BHV-oefeningen vaak gekenmerkt worden door interne alarmering (82 procent), inzet van lotusslachtoffers (69 procent) en het gebruik van rook (62 procent). In mindere mate worden deze oefeningen gekenmerkt door gebruik van lichteffecten (55 procent), geluidseffecten (37 procent), geureffecten (tien procent) en gebruikmaking van echt vuur (tien procent). 4.3.2 Organisatorische kenmerken Type oefening Oefeningen welke leiden tot meldingen aan de meldkamer betreffen in de meeste gevallen aangekondigde eenvoudige oefeningen (41%) en onaangekondigde complexe oefeningen (39%). In 10% betrof het een aangekondigde complexe oefening en in tevens 10% een table top-oefening. 29 instructeurs gaven hier antwoord op. In dergelijke oefeningen wordt het meest geoefend op alarmeren en ontruimen van werknemers en andere aanwezigen in het pand (N=23), communicatie (N=22) en beperken en bestrijden van brand (N=21). Deze oefeningen werden in mindere mate gekenmerkt door het oefenen op verlenen van eerste hulp (N=19) en oefenen op aansturing (N=14). In de meeste van de 29 situaties werd het totale gebouw betrokken bij de oefening (66%). In mindere mate was een gedeelte (24%) of slechts één bepaalde afdeling (10%) betrokken. In de meeste van de 29 oefeningen waren alle aanwezigen in het gebouw betrokken (62%). In mindere mate waren alleen bedrijfshulpverleners betrokken (28%). In slechts 10% namen enkel bedrijfshulpverleners en personeel deel. In de meeste oefeningen betrof het een melding van brand die de centralist ontving (49%). In mindere mate ging het om een melding van een onwelwording (22%) of een ontruiming (20%). Overige type meldingen welke in mindere mate werden genoemd betroffen ongevallen, gaslekkages en bommeldingen. Dit is weergegeven in figuur 7.
39
Figuur 7: Type melding door BHV-oefening
Aankondiging aan betrokkenen BHV-oefeningen welke leiden tot meldingen aan de meldkamer zijn meestal niet vooraf aangekondigd aan alle betrokkenen. Uit figuur 8 valt op te maken dat deze het minst vaak zijn aangekondigd aan omwonenden van het pand en aan personeel. Ook aan bezoekers en bedrijfshulpverleners werd de oefening vaak niet vooraf aangekondigd. De betreffende oefeningen werden het meest vooraf aangekondigd aan bedrijfshulpverleners. Dit is weergegeven in figuur 8. Figuur 8: Aankondiging van de oefening
Wanneer er wat werd aangekondigd ging dit in de meeste gevallen om de dag of week van de oefening. Ook werd tijdstip van de oefening enkele keren genoemd. Het te oefenen scenario werd in mindere mate vooraf aangekondigd. Aan bedrijfshulpverleners en personeel werd een enkele keer aangekondigd wat hun taken waren tijdens de oefening. Wanneer de oefening vooraf wordt aangekondigd gebeurt dit, voor zover bekend, zowel aan bedrijfshulpverleners, personeel, bezoekers als aan omwonenden voornamelijk in de periode één tot vier weken voorafgaand aan de oefening. Dit is weergegeven in figuur 9.
40
Figuur 9: Periode van aankondiging
Kennis van oefening op moment zelf Figuur 10 geeft weer dat vooral omwonenden, bezoekers en personeel op het moment van de oefening zelf niet wisten dat het een oefening betrof. Bij bedrijfshulpverleners lag dit iets anders. In achttien van de 27 situaties bleek dat de bedrijfshulpverleners wisten dat het ging om een oefening (tien keer) of in ieder geval het vermoeden hadden dat er een oefening gaande was (acht keer). Figuur 10: Kennis van oefening op het moment zelf
Aankondiging aan meldkamer De meeste oefeningen werden volgens centralisten en instructeurs vooraf aangekondigd aan de meldkamer. Van de 60 centralisten gaf iets meer dan de helft aan dat dit het geval was (52%). Onder de 27 instructeurs lag dit percentage hoger (78%). In de meeste situaties werd er naast het aankondigen van de oefening ook een telefoonnummer ter verficatie doorgegeven (73%). In de helft van de oefeningen die werden aangekondigd werd daarnaast ook het scenario van de oefening doorgegeven. In de meeste situaties werd de oefening volgens geenqueteerde centralisten mondeling aangekondigd (38 procent). Ook alle 21 instructeurs welke de oefening hadden aangekondigd bij de meldkamer gaven aan dat zij dit mondeling hebben gedaan. In 31 procent van de situaties werd de oefening zowel mondeling als schriftelijk aangekondigd aan de meldkamer. Het komt niet vaak voor dat een oefening enkel schriftelijk wordt aangekondigd (14 procent).
41
De oefening wordt meestal aangekondigd op de dag dat deze plaats vindt. 35 van de 50 geenqueteerde centralisten en instructeurs gaven aan dat dit het geval was. Tijdstip oefening In veel gevallen was bij de 51 centralisten niet bekend op welk tijdstip de melding bij hen binnenkwam (39%) Uit de gegevens van centralisten die dit wel wisten is een lichte piek waarneembaar tussen 09.00 uur en 11.00 uur en tussen 13.00 uur en 15.00 uur. Ook de meeste instructeurs gaven aan dat dit de oefening plaats vond tussen deze tijden. In 57 procent van de betreffende oefeningen vond deze volgens de 21 instructeurs in de middag plaats. Aanwezigheid waarnemers / BHV-opleider In de meeste van de 26 situaties stond de betreffende oefening onder leiding van een externe BHV-opleider (69%). In 27% werd de oefening geleid door zowel een interne als externe organisator. In een enkele situatie stond deze onder leiding van een interne organisator. Daarnaast was de oefenleiding in de meeste situatie duidelijk herkenbaar aanwezig (88%). In alle gevallen waren zij duidelijk te herkennen aan hun kleding. In veel gevallen ging het hierbij om het dragen van een hesje. Ook werden het dragen van brandweerkleding cq. uniform genoemd. Overige organisatorische factoren Er zijn volgens de respondenten geen nader te noemen organisatorische factoren welke een rol hebben gespeeld binnen de betreffende BHV-oefeningen. Samenvattend Uit bovenstaande gegevens blijkt dat vaak het hele gebouw is betrokken, vooral wordt geoefend op alarmeren en ontruimen van medewerkers, bestrijden en beperken van brand en op communicatie, gaat het vaak om oefeningen waarbij brand wordt geensceneerd, wordt de oefening meestal niet vooraf aangekondigd aan de betrokkenen en hebben zij, uitgezonderd van bedrijfshulpverleners, vaak niet door dat het een oefening betreft. Daarnaast gaf ongeveer de helft van de centralisten aan dat de oefening vooraf was aangekondigd aan de meldkamer terwijl 78 procent van de instructeurs aangaf dat dit het geval was. Verder is er een lichte piek te vinden tussen 09.00 uur en 11.00 uur en tussen 13.00 uur en 15.00 uur waarop dergelijke oefeningen plaatsvinden en in de meeste situaties staan deze oefeningen onder leiding van een externe BHV-opleider. In de meeste gevallen zijn zij duidelijk herkenbaar aanwezig.
42
4.4
Voorkomen van meldingen
In de meeste situatie komen meldingen veroorzaakt door BHV-oefeningen telefonisch binnen (54%). In mindere mate betrof het automatisch brandalarm (28%) en in slechts 5% betrof het een melding door het indrukken van een handbrandmelder. Van de geënquêteerde centralisten gaf 13% aan dat dit voor hen onbekend is (N=51). Dit is weergegeven in figuur 11. Figuur 11: Soort melding
Om automatische brandmeldingen of meldingen door het indrukken van een handbrandmelder te voorkomen werd door de centralisten en instructeurs het tijdelijk uitschakelen of in de teststand zetten van het automatisch brandmeldsysteem genoemd zodat deze meldingen niet naar de meldkamer worden doorgemeld. Twee instructeurs gaven aan dat zij meldingen proberen te voorkomen door personeel en bedrijfshulpverleners vooraf te instrueren dat zij fictief een handmelder in moesten drukken en dit niet daadwerkelijk moesten doen. De meeste centralisten gaven aan dat de melding in de meeste situaties binnenkwam via het personeel (34%). In mindere mate werd dit gemeld door bedrijfshulpverleners (16%). Het komt niet vaak voor dat dit wordt gemeld door passanten, bezoekers of door omwonenden. In de overige situaties betrof het een automatisch brandalarm (N=51). Dit is weergegeven in figuur 12. Figuur 12: Melder
43
Veel centralisten gaven aan dat betere afstemming en duidelijke afspraken met de deelnemers van de oefening voor aanvang noodzakelijk is om te voorkomen dat bovengenoemde groepen personen een melding doen aan de meldkamer. Hierbij werd genoemd dat op locatie duidelijk moet worden gemaakt aan de betrokken dat er een BHV-oefening gaande is. Daarom gaven instructeurs en centralisten aan dat aan bedrijfshulpverleners, personeel, bezoekers en omwonenden vooraf kan worden aangekondigd dat er een oefening plaats zal vinden en kunnen afspraken worden gemaakt over het voorkomen van meldingen aan de meldkamer. Aan passanten kan dit uiteraard niet vooraf worden aangekondigd. Om deze groep te wijzen op de oefening kunnen informatieborden worden geplaatst in de omgeving van het bedrijf waar de oefening plaatsvindt of kan een opvallend voertuig van één van de hulpdiensten bij het bedrijf geparkeerd worden zodat duidelijk is dat zij al ter plaatse zijn en er niet meer gebeld hoeft te worden, zo gaf één van de centralisten aan. De vraag is of het realistisch is om bij elke BHV-oefening een voertuig van één van de hulpdiensten te gebruiken. Van de vijftien instructeurs welke maatregelen namen gaven er vier aan dat zij de oefening vooraf kenbaar maakten aan degenen die met de oefening geconfronteerd konden worden. Zeven keer werd aangegeven dat men de handbrandmelders en / of de brandmeldinstallatie had uitgeschakeld voor de oefening. Tien instructeurs deden dit op een andere manier. Zij gaven daarbij aan dat zij de oefening vooraf aankondigden bij de meldkamer. Dit heeft echter geen invloed op het wel of niet binnenkomen van meldingen bij de meldkamer. Dit heeft enkel invloed op de beslissing van de centralist om hulpdiensten wel of niet te laten uitrukken en niet op het feit of een melding wel of niet binnenkomt bij de meldkamer. Ook werd door één instructeur genoemd dat er bij de telefoniste een melding in het logboek stond dat er geen externe hulpdiensten mochten worden gebeld zonder toestemming van de oefenleiding. Zestien van de 26 instructeurs waarbij de oefening leidde tot een melding aan de meldkamer gaven aan dat er geen specifieke afspraken tussen de oefenleiding, bedrijfshulpverleners en / of personeel werden gemaakt om meldingen te voorkomen. Dit betreft een percentage van 62 procent. Wanneer er wel afspraken worden gemaakt leidt dit wellicht minder snel tot een melding aan de meldkamer.
44
4.5
Bepalende factoren in beslissing van centralist
4.5.1 Aankondiging aan meldkamer Het feit of de oefening vooraf is aangekondigd aan de meldkamer of niet heeft invloed op de beslissing van de centralist. 32 van de 61 centralisten gaven aan dat de oefening vooraf was aangekondigd aan de meldkamer. 21 centralisten gaven aan dat dit niet het geval was en voor acht centralisten was dit onbekend. Van de 21 situaties waarin de BHV-oefening niet vooraf was aangekondigd aan de meldkamer leidde dit in achttien situaties tot het alarmeren van hulpdiensten (86%). Van de 32 situaties waarin de oefening wel vooraf werd aangekondigd leidde dit in achttien situaties tot alarmering (56%). Hieruit blijkt dat het feit of de oefening wel of niet is aangekondigd invloed heeft op de mate waarin de centralist beslist of het komt tot alarmering van hulpdiensten of niet. 4.5.2 Verificatie Ook verificatie van de melding speelt een rol in de beslissing van de centralist om hulpdiensten te alarmeren of niet. Van de 75 geënquêteerde centralisten verifieert 40% normaliter een telefonische melding terwijl dit percentage bij handbrandmeldingen en automatische brandalarmen op 55% ligt. Het is niet bekend of zij verifiëren voor of na alarmering van hulpdiensten. Wanneer vooraf bij de centralist bekend is dat er een BHV-oefening gaande is blijkt 63% van de 75 centralisten te verifiëren in geval van telefonische meldingen. Voor meldingen veroorzaakt door het indrukken van een handbrandmelder en automatisch brandalarm ligt dit percentage op 57%. Hieruit blijkt dat het feit of de oefening vooraf is aangekondigd en bekend was bij de centralist weinig invloed heeft op de mate van verificatie door de centralist. In de situaties waarin een oefening vooraf is aangekondigd blijkt dat in 73 procent van deze gevallen ook een telefoonnummer wordt doorgegeven ter verificatie indien er meldingen binnenkomen bij de meldkamer. In 49% van de betreffende oefeningen werd de melding geverifieerd door de centralist. In 31% vond geen verificatie plaats en in 20% was niet bekend of dit heeft plaatsgevonden. In figuur 13 zijn zowel de antwoorden van centralisten als instructeurs weergegeven. Figuur 13: Verificatie volgens centralisten en instructeurs
Indien er verificatie plaatsvond werd dit voornamelijk geverifieerd bij de receptie van het betreffende bedrijf of instelling (47%). Ook werd de melding regelmatig geverfieerd bij de oefenleiding (28%). In mindere mate vond dit plaats met bedrijfshulpverleners of de directe van het bedrijf. Onder de categorie „Anders, namelijk‟ werd de melder genoemd als degene bij wie geverifieerd werd. Dit is weergegeven in figuur 14.
45
Figuur 14: Bij wie werd de melding geverifieerd?
In 67% van de situaties waarin een centralist de melding verifieerde werd door verificatie duidelijk dat het ging om een BHV-oefening en hierdoor was het niet gewenst om hulpdiensten te alarmeren. In 30% werd na verificatie nog niet duidelijk dat het ging om een BHV-oefening. In één situatie was verificatie niet mogelijk doordat de centralist de voicemail van de oefenleiding kreeg. Verificatie speelt dus een belangrijke rol in de beslissing van de centralist. Figuur 15: Uitkomst van verificatie
Van de 27 centralisten welke aangaven dat zij de melding geverifieerd hebben gaven er tien aan dat dit gebeurde na het alarmeren van de hulpdiensten (37%). In deze situaties speelde verificatie dus geen rol in de beslissing van de centralist aangezien verificatie pas plaats vond na alarmering. Acht centralisten verifieerden nadat de melding was binnengekomen maar voordat zij de hulpdiensten alarmeerden (30%) en zeven centralisten verifieerden tijdens de melding (26%). In 56% speelde verificatie dus een rol aangezien dit voor de beslissing van de centralist plaatsvond. Voor 7% was onbekend wanneer dit plaats vond. Dit is weergegeven in figuur 16.
46
Figuur 16: Fase van verificatie
Overige factoren In bepaalde gevallen komt het voor dat de oefening vooraf bekend was bij de centralist en / of de melding geverifieerd werd maar dit toch leidt tot het alarmeren van hulpdiensten. Als reden daarvoor gaven 22 centralisten (33%) aan dat zij het toch tot een uitruk laten komen indien het vermoeden bestaat dat er daadwerkelijk iets aan de hand is tijdens de oefening, er veel meldingen van buitenaf binnenkomen, de melding afwijkt van het vooraf aangekondigde scenario, men de telefoon niet beantwoordt als de centralist belt ter verificatie van de melding en de status van het pand daartoe aanleiding geeft(verzorgingstehuizen etc.) De overige 44 centralisten (67%) gaven aan dat enkel verificatie van de melding en het feit of de oefening vooraf is aangekondigd een rol spelen in hun beslissing om hulpdiensten te alarmeren of niet. Samenvattend Uit bovenstaande blijkt dus dat het feit of de oefening is aangekondigd en verificatie een belangrijke rol speelt in de beslissing van de centralist. Het feit of de oefening vooraf is aangekondigd of niet heeft echter geen aantoonbaar verband met de mate waarin er geverifieerd wordt door de centralist.
47
5 Conclusie In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksvraag zoals genoemd in paragraaf 1.4 beantwoord. Dit zal worden gedaan door het beantwoorden van de deelvragen. Er wordt ingegaan op de mate waarin meldingen bij de meldkamers voorkomen en leiden tot uitrukken van hulpdiensten als gevolg van BHV-oefeningen, specifieke kenmerken van dergelijke oefeningen, de wijze waarop voorkomen kan worden dat een BHV-oefening leidt tot een melding aan de meldkamer en factoren welke een rol spelen in de beslissing van een centralist om het tot een uitruk te laten komen. Deelvraag 1: In welke mate komen meldingen bij de meldkamers voor die leiden tot uitrukken van hulpdiensten, als gevolg van BHV-oefeningen in Nederland? Uit dit onderzoek blijkt dat het merendeel (80%) van de centralisten wel eens heeft meegemaakt dat een BHV-oefening leidde tot een melding aan de meldkamer. Daarentegen gaf ongeveer driekwart van de instructeurs juist aan dat zij dit nog nooit hebben meegemaakt. Deze gegevens komen dus niet met elkaar overeen. Ongeveer driekwart van de geënquêteerde centralisten gaf aan dat deze meldingen in maximaal een kwart van de gevallen leidden tot een uitruk van hulpdiensten. De meeste instructeurs gaven aan dat dit nooit heeft geleid tot uitrukken. Deelvraag 2: Is er een mogelijk patroon te vinden in kenmerken van oefeningen die leiden tot een melding aan de meldkamer? Scenariokenmerken Uit dit onderzoek blijkt dat BHV-oefeningen die leiden tot een melding aan de meldkamer vaak gekenmerkt worden door interne alarmering (82 procent). In de meeste situaties ging het daarbij om alarmering via het ontruimingssignaal. Daarnaast worden dergelijke oefeningen vaak gekenmerkt door inzet van lotusslachtoffers (69 procent) en het gebruik van rook (62 procent). In mindere mate worden deze oefeningen gekenmerkt door gebruik van lichteffecten (55 procent), geluidseffecten (37 procent), geureffecten (tien procent) en gebruikmaking van echt vuur (tien procent). Het merendeel (80%) van de geënquêteerde instructeurs gaf aan dat er geen gebruik werd gemaakt van overige technische hulpmiddelen om een realistisch incident na te bootsen. Organisatorische kenmerken Uit dit onderzoek blijkt tevens dat het vaak aangekondigde eenvoudige oefeningen en onaangekondigde complexe oefeningen betreffen die leiden tot meldingen aan de meldkamer. Vaak is het hele gebouw betrokken bij dergelijke oefeningen, wordt vooral geoefend op alarmeren en ontruimen van medewerkers, bestrijden en beperken van brand en op communicatie, gaat het in bijna de helft van de situaties om oefeningen waarbij brand wordt geensceneerd, wordt de oefening meestal niet vooraf aangekondigd aan de betrokkenen en hebben zij, uitgezonderd van bedrijfshulpverleners, vaak niet door dat het een oefening betreft. Daarnaast gaf ongeveer de helft van de centralisten aan dat de oefening vooraf was aangekondigd aan de meldkamer terwijl 78 procent van de instructeurs aangaf dat dit het geval was. Verder is er een lichte piek te vinden tussen 09.00 uur en 11.00 uur en tussen 13.00 uur en 15.00 uur waarop dergelijke oefeningen plaatsvinden en melding binnenkomen bij de meldkamer. In de meeste situaties staan deze oefeningen onder leiding van een externe BHV-opleider. In de meeste gevallen zijn zij duidelijk herkenbaar aanwezig. Deelvraag 3: Op welke wijze kan worden voorkomen dat een BHV-oefening tot een melding aan de meldkamer leidt? In de meeste situaties betrof het een telefonische melding en werd de melding gedaan door personeel. Door centralisten en instructeurs werden de volgende maatregelen
48
genoemd om telefonische meldingen door deelnemers (waaronder personeel) te voorkomen: Duidelijke afspraken met deelnemers van de oefening over het melden van een incident aan de meldkamer De oefening kan vooraf worden aangekondigd aan deelnemers zodat zij weten dat het gaat om een oefening BHV-oefeningen dienen niet te realistisch te zijn In mindere mate komt het voor dat passanten of omwonenden een melding veroorzaken. Om dit verder te beperken kunnen volgens centralisten en instructeurs de volgende maatregelen worden genomen: Voorkomen dat de oefening vanaf de openbare weg zichtbaar is voor passanten en omwonenden Het plaatsen van informatieborden om passanten te wijzen op de oefening Het plaatsen van een opvallend voertuig van één van de hulpdiensten zodat zichtbaar is dat zij al aanwezig zijn en er niet meer gebeld hoeft te worden. Ook komt het geregeld voor dat meldingen bij de meldkamer binnenkomen door het indrukken van een handbrandmelder of betreft het een automatisch brandalarm. Om dergelijke meldingen te voorkomen kunnen volgens de geënquêteerde centralisten en instructeurs de volgende maatregelen worden genomen: In de teststand zetten van de brandmeldinstallatie voor de oefening Tijdelijk uitschakelen handbrandmelders Instrueren van betrokkenen over het gebruik van handbrandmelders Bij de eerste twee maatregelen moet wel in acht worden genomen dat in het geval van een daadwerkelijk incident tijdens de oefening niet kan worden doorgemeld aan de meldkamer door middel van automatisch brandalarm of door het indrukken van handbrandmelders. Deelvraag 4: Welke factoren spelen een rol bij de beslissing van een meldkamercentralist om te bepalen of het komt tot een uitruk? Aankondiging aan meldkamer Het feit of de oefening vooraf is aangekondigd aan de meldkamer of niet heeft invloed op de beslissing van de centralist. Wanneer de oefening niet vooraf was aangekondigd aan de meldkamer resulteerde dit in een aanzienlijk hoger percentage alarmeringen van hulpdiensten dan wanneer de oefening wel vooraf was aangekondigd aan de meldkamer (86% versus 56%). Hieruit blijkt dat het al dan niet vooraf aankondigen van de oefening aan de meldkamer invloed heeft op de beslissing van de centralist om hulpdiensten te alarmeren. Verificatie Ook verificatie van de melding speelt een rol in de beslissing van de centralist om hulpdiensten te alarmeren of niet. In ruim tweederde van de situaties waarin geverifieerd werd, werd hierdoor duidelijk dat het ging om een oefening. Er is geen aanwijzing voor het bestaan van een verband tussen verificatie en het feit of de oefening vooraf is aangekondigd aan de meldkamer aangezien onder „normale‟ omstandigheden er bij automatische brandalarmen en meldingen door het indrukken van handbrandmelders in ongeveer dezelfde frequentie geverifieerd wordt als in situaties waarbij vooraf aan de melding is aangekondigd dat er een oefening gehouden wordt. Voor telefonische meldingen verschilt dit percentage meer (40% onder „normale‟ omstandigheden versus 63% bij een vooraf aangekondigde oefening). Het is echter niet bekend of dit plaatsvindt voor of na alarmering van hulpdiensten.
49
In ongeveer de helft van de meldingen door een BHV-oefening werd geverifieerd. In 37% van deze situaties werd echter pas na het alarmeren van de hulpdiensten geverifieerd door de centralist. In dit geval speelde verificatie dus geen rol meer in de beslissing van de centralist om te alarmeren. Overige factoren Ongeveer één derde van de centralisten gaf aan dat er naast verificatie van de melding en het feit of de oefening is aangekondigd nog andere factoren een rol spelen in hun beslissing. Factoren die hierin een rol spelen liggen in het feit dat het vermoeden bestaat dat er daadwerkelijk iets aan de hand is tijdens de oefening, er veel meldingen van buitenaf binnenkomen, de melding afwijkt van het vooraf aangekondigde scenario, men de telefoon niet beantwoordt als de centralist belt ter verificatie van de melding en indien de status van het pand daartoe aanleiding geeft (verzorgingstehuizen etc.) De overige centralisten gaven aan dat enkel verificatie van de melding en het feit of de oefening vooraf is aangekondigd een rol spelen in hun beslissing om hulpdiensten te alarmeren of niet. Beantwoording hoofdvraag: Op welke wijze kan worden voorkomen dat hulpdiensten uitrukken naar aanleiding van BHV-oefeningen? In eerste instantie kan worden voorkomen dat BHV-oefeningen leiden tot een melding aan de meldkamer door bepaalde maatregelen te nemen. Wanneer er geen meldingen binnenkomen bij de meldkamer volgt er immers ook geen uitruk van hulpdiensten. Gebleken is dat in diverse oefeningen welke hebben geleid tot een melding aan de meldkamer geen maatregelen werden genomen om meldingen te voorkomen. Wanneer dit wel zou zijn gebeurd zou dit wellicht niet hebben geleid tot een melding. Handbrandmelders en de brandmeldinstallatie kunnen voor de oefening uitgeschakeld worden of in de teststand worden gezet zodat er geen meldingen worden doorgemeld aan de meldkamer. Wanneer deze niet tijdelijk worden uitgeschakeld kunnen bedrijfshulpverleners en personeel worden geinstrueerd over de wijze van alarmering tijdens de oefening en kan op deze wijze worden voorkomen dat de oefening leidt tot een melding. De oefening kan voor aanvang worden aangekondigd aan bedrijfshulpverleners, personeel, bezoekers en omwonenden van het pand en met hen kunnen duidelijke afspraken worden gemaakt om zodoende meldingen te voorkomen. Voor passanten is dit echter niet mogelijk. Passanten kunnen op de oefening gewezen worden door het plaatsen van informatieborden of het parkeren van een voertuig van één van de hulpdiensten bij het pand om zo kenbaar te maken dat zij al ter plaatse zijn en passanten niet hoeven te bellen. De vraag is echter of dit een haalbare methode is. Een andere mogelijkheid om te voorkomen dat passanten naar de meldkamer bellen is er voor te zorgen dat de oefening vanaf de openbare weg niet zichtbaar is. Echter kan het voorkomen dat een oefening desondanks leidt tot een melding aan de meldkamer. Daarom kunnen een aantal maatregelen worden genomen om te zorgen dat deze melding niet zal leiden tot het alarmeren en uitrukken van hulpdiensten. De oefening dient daarom altijd vooraf te worden aangekondigd aan de meldkamer. Uit dit onderzoek is gebleken dat, wanneer de oefening vooraf wordt aangekondigd, dit minder leidt tot het alarmeren en uitrukken van hulpdiensten. Wanneer de centralist een melding ontvangt en bekend is dat er een oefening wordt gehouden dient ten alle tijden geverifieerd te worden of de melding werd veroorzaakt door de oefening of dat er daadwerkelijk sprake is van een incident. Uit dit onderzoek bleek dat in tweederde van de situaties door verificatie van de melding duidelijk werd dat het ging om een BHV-oefening.
50
6 Aanbevelingen Naar aanleiding van dit onderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan ter voorkoming van het alarmeren en uitrukken van hulpdiensten naar aanleiding van meldingen die veroorzaakt worden door BHV-oefeningen. Aanbeveling 1: De oefening dient in alle gevallen vooraf te worden aangekondigd aan de meldkamer. In de „Wegwijzer oefenen‟, wat valt onder opleidingsmateriaal van het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening (NIBHV) wordt aangegeven dat in het geval van table-top oefeningen en beperkte oefeningen waarbij bedrijfshulpverleners en het personeel vooraf in kennis zijn gesteld over het tijdstip van de oefening de meldkamer niet geïnformeerd hoeft te worden. Dit dient volgens de „Wegwijzer oefenen‟ wel te gebeuren indien de oefening buiten het bedrijf kan worden opgemerkt. In dit onderzoek is echter gebleken dat het vaak aangekondigde eenvoudige oefeningen betreffen welke leiden tot een melding aan de meldkamer (41 procent). Ook komt het, weliswaar in mindere mate, voor dat zelfs een table-top oefening leidt tot een melding. Daarom dient de oefening, in welke vorm dan ook, ten alle tijden vooraf te worden aangekondigd aan de meldkamer. Dit dient gewijzigd te worden in de „Wegwijzer oefenen‟ van het NIBHV. Aanbeveling 2: Verificatie opnemen in de protocollen voor centralisten van de meldkamer, indien vooraf een BHV-oefening is aangekondigd. Uit dit onderzoek is gebleken dat bijna een derde van de centralisten een telefonische melding niet verifieert terwijl vooraf aan de meldkamer is aangekondigd dat er op het moment van de melding een BHV-oefening gaande is. Voor automatische brandmeldingen en meldingen veroorzaakt door het indrukken van handbrandmelders ligt dit percentage op 43 procent. Ook bleek uit dit onderzoek dat in ruim 66 procent van de situaties door verificatie duidelijk werd dat er een BHV-oefening gaande was. Door in protocollen voor meldkamercentralisten op te nemen dat men altijd dient te verifiëren indien bekend is dat er op dat moment bij het betreffende bedrijf een BHV-oefening gaande is kunnen ongewenste alarmeringen en uitrukken van hulpdiensten worden voorkomen. Aanbeveling 3: Aanvullend onderzoek naar nut van onaangekondigd oefenen. Volgens de verschillende visies van oefenen (zie bijlage 2) geniet het de voorkeur om de complexiteit van oefenen langzaam op te bouwen. Pas wanneer er meerdere oefenmomenten zijn geweest en bedrijfshulpverleners én personeel voldoende op de hoogte zijn van taken die uitgevoerd moeten worden kunnen oefeningen onaangekondigd gehouden worden. Er is op wetenschappelijke basis echter weinig onderzoek gedaan naar de effecten van onaangekondigd oefenen op deelnemers. Daarnaast is het zo dat hulpdiensten nooit onaangekondigd oefenen. Wanneer de oefening vooraf wordt aangekondigd aan bedrijfshulpverleners en personeel zal dit, zo blijkt uit dit onderzoek, minder snel leiden tot een melding aan de meldkamer. Om te kunnen bepalen of onaangekondigd oefenen noodzakelijk is om optimaal voorbereid te zijn op mogelijke incidenten die zich kunnen voordoen dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de effecten van aangekondigd en onaangekondigd oefenen op de leerprestaties van deelnemers.
51
Literatuurlijst Ajax Chubb Varel. (2010). Producten. Detectie / Handbrandmelders. Verkregen op 2 maart, 2011, van http://www.ajaxfire.nl/utcfs/Templates/Pages/Template50/0,8061,pageId%3D3293%26siteId%3D450,00.html Ambulancezorg Nederland. (2010). Ambulances in-zicht 2009. Tiel, Nederland: Stimio Consultants Drukwerk & Design Baarda, B., & De Goede, M. (2006). Basisboek Methoden en Technieken. Groningen, Nederland: Wolters-Noordhoff Baarda, B., De Goede, M., & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek. Groningen, Nederland: Wolters-Noordhoff Uitgevers B.V. Bureau Florian B.V. (2006). Terugdringen onechte en ongewenste automatische brandmeldingen. Heemstede, Nederland: Bureau Florian B.V. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2009). Brandweerstatistiek 2008. Den Haag, Nederland: OBT B.V. FireSales. (2011). Startpagina. Verkoop van realisatisch oefenmateriaal. Verkregen op 4, april, 2011, van http://www.firesales.nl/assets/s2dmain.html?http://www.firesales.nl/ Het Oranje Kruis. (2011). Taak lotusslachtoffers. Verkregen op 4 april, 2011, van http://www.ehbo.nl/examensis.htm#lotus Kobes, M. (2008). Zelfredzaamheid bij brand. Den Haag, Nederland: Boom Juridische uitgevers Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening. (2010). Wegwijzer oefenen. Verkregen op 14 februari, 2011, van http://www.watdoejijbijbrand.nl/assets/files/4__16_Wegwijzer_oefenen.pdf Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening. (2011a). Bepalen aantal BHV’ers. Verkregen op 28 februari, 2011, van http://www.nibhv.nl/BHV/handleiding-bhv2008/bepalen-aantal-bhvers.html Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening. (2011b). Over BHV. Verkregen op 28 februari, 2011, van http://www.nibhv.nl/BHV/ Nederlands Normalisatie Instituut. (1996). NEN 2535. Brandveiligheid van gebouwen, brandmeldinstallaties, systeem en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen. Delft, Nederland: Nederlands Normalisatie Instituut Nieuwenhuize, C., & Bloemers, P. (2008). Adviesrapportage. Als elke drempel telt! Een multidisciplinair onderzoek naar het project „Duurzaam Veilig‟ en de effecten op de operationele diensten. ‟s-Hertogenbosch, Nederland: Avans Hogeschool Perry, R. W. (2004). Disaster Exercise Outcomes for Professional Emergency Personnel and Citizen Volunteers. Journal of contingencies and crisis management, 12, 64-75
52
Peterson, D. M., & Perry, R. W. (1999). The impacts of disaster exercises on participants. Disaster Prevention and Management, 8, 241-254 Politie Limburg-Noord. (2010). Meldcentrum. Noodhulp. Verkregen op 12 april, 2011, van http://www.politie.nl/LimburgNoord/OverDitKorps/ExecutieveOndersteuning/1meldenservicecentrum.asp Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2011). Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven, Nederland: RIVM Rijksoverheid. (2009). Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio’s. Centralist Meldkamer. Verkregen van 14 februari 2011, van http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-enpublicaties/richtlijnen/2009/09/17/d-centralistmeldkamer/supplementdfunctiecentralistmeldkamer.pdf Rijksoverheid. (2011a). Hoe werkt 112? Verkregen op 23 februari, 2011, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/alarmnummer-112/hoe-werkt-112 Rijksoverheid. (2011b). Vraag en antwoord. Wat zijn de kerntaken van de politie? Verkregen op 4 april, 2011, van http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/vragen-en-antwoorden/wat-zijn-de-kerntaken-van-de-politie.html Rijksoverheid. (2011c). Wet veiligheidsregio 1. Verkregen op 15 februari, 2011, van http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2010/09/30/wetveiligheidsregio-1.html RTV Utrecht. (2007). Rampenoefening op Uithof te echt. Verkregen op 15 februari, 2011, van http://www.rtvutrecht.nl/nieuws/164814 RTV Utrecht. (2011). Brandweer voor niets naar Kamp van Zeist. Verkregen op 16 maart, 2011, van http://www.rtvutrecht.nl/nieuws/338295 SoRelle, R. (2005). Unannounced Disaster Drills Highlight Deficiencies. Emergency Medicine News, 27, 44-45 't Hart, H., Boeije, H., & Hox, J. (2006). Onderzoeksmethoden. Utrecht, Nederland: Boom Lemma Uitgevers Veiligheidsregio Utrecht. (2011). Eerste hulp bij ontruimen. Verkregen op 19 april, 2011, van http://www.eerstehulpbijontruimen.nl/ontruimen.html Zanders, A., & Van der Minne, S. (2008). Gids Bedrijfshulpverlening. Alphen aan den Rijn, Nederland: Kluwer Zwaard, W., & Koning, E. de. (2008). Modellen voor veiligheidsprofessionals. Nieuwerkerk aan den IJssel, Nederland: Gelling Publishing
53
Bijlagen Bijlage 1 Visie van Daines op oefenen Er kunnen volgens Daines (1991, zoals geciteerd in Peterson & Perry, 1999) drie algemene soorten of niveaus van oefeningen worden geïdentificeerd in de literatuur: table-top oefeningen, functionele oefeningen en grootschalige oefeningen. 1. Table-top oefening Een table top-oefening is een oefening om aan de hand van een casus inzicht te krijgen in taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden en vindt, zoals de naam al doet vermoeden, plaats aan tafel. Een table-top oefening is een middel om veel medewerkers tegelijk voor te bereiden op bijvoorbeeld een ontruiming. Op tafel kan een ontruiming worden gesimuleerd (Veiligheidsregio Utrecht, 2011). Bij table-top oefeningen is het niet nodig om externe hulpdiensten vooraf in kennis te stellen. De table-top oefening is de minst complexe oefening en hierbij wordt via een oefening op papier getoetst of personeel op de hoogte is van de procedures binnen een bedrijf. Zij geven antwoord op vragen over handelingen die zij in bepaalde scenario‟s zouden uitvoeren en wordt gecontroleerd of bedrijfshulpverleners en/of overige medewerkers op de hoogte zijn van procedures bij een incident. Met een table-top oefening worden de procedures dus niet in de praktijk uitgevoerd maar gaat het om het bespreken en het toetsen van de kennis hiervan. Contacten met andere hulpverleners of betrokkenen zijn meestal gesimuleerd. Table-top oefeningen zijn bijzonder nuttig wanneer nieuwe protocollen of procedures worden opgenomen in het bedrijfsnoodplan of wanneer er nieuwe risico‟s geïdentificeerd worden. 2. Functionele oefening Deze oefeningen zijn complexer van aard als het gaat om het testen van de planning van de oefening en het competentieniveau van de deelnemers. Deelnemers aan dergelijke oefeningen dienen complexere taken te kunnen uitvoeren die omschreven zijn in het bedrijfsnoodplan. Functionele oefeningen worden, in tegenstelling tot table-top oefeningen, wel in de praktijk uitgevoerd en realisme is in deze oefeningen erg belangrijk terwijl dit bij table-top oefeningen niet het geval is. De deelnemers voeren hun taken uit in de praktijk, eventueel met benodigde apparatuur. Daarnaast zijn er actoren bij betrokken zoals lotusslachtoffers. 3. Full-scale oefening Tot slot is er de full-scale oefening, ofwel grootschalige oefening. Dit is de meest complexe vorm van oefenen. Het doel van dergelijke oefeningen is het testen van de gehele of een groot deel van de noodorganisatie. Dit eist een hoog niveau van realisme in de oefening en alle deelnemers dienen tijdens dergelijke oefeningen hun taken volgens het noodplan uit te voeren in de praktijk. (Peterson & Perry, 1999)
54
Visie van Nederlands Instituut BedrijfsHulpVerlening op oefenen Ook het Nederlands Instituut BedrijfsHulpVerlening spreekt van meerdere niveaus van oefenen en een opbouw van complexiteit hierin. Zij spreken echter over meerdere fasen van oefenen. Naast de opbouw in complexiteit van oefenen spreekt het NIBHV ook over aangekondigde en onaangekondigde oefeningen. De „Wegwijzer oefenen‟ van het NIBHV beveelt bedrijven aan om in eerste instantie een table-top oefening te organiseren. Na de table-top oefening kunnen volgens het NIBHV praktijkoefeningen worden gehouden. Voor praktijkoefeningen worden vier fasen onderscheiden: 1. Personeel wordt ingelicht over dag en tijd Het personeel wordt in dergelijke situaties voor het eerst geconfronteerd met een daadwerkelijke ontruiming. In dit geval worden de plaats en tijd van de oefening bekend gemaakt. Deze opzet van oefening is hierdoor erg eenvoudig. In de praktijk is namelijk gebleken dat de personeelsleden zich op deze situatie zullen gaan voorbereiden. Het BHV-plan wordt weer eens uit de kast gehaald en de taken worden weer eens bestudeerd. Dit heeft tot gevolg dat iedereen weer goed op de hoogte is. In dergelijke oefeningen is het belangrijk om de oefening te beperken tot een gedeelte van het bedrijf zoals een bepaalde etage of afdeling met als deelnemers het geïnstrueerde personeel en de bedrijfshulpverleners. De bedrijfshulpverleners worden bijvoorbeeld geconfronteerd met een scenario met een slachtoffer met eenvoudig letsel als een botbreuk. 2. Personeel wordt ingelicht over dag of week Na bovenstaande oefening kan de complexiteit van een nieuwe oefening worden opgevoerd. Hierbij kan men denken aan meerdere slachtoffers of ernstigere verwondingen bij het slachtoffer. In deze fase wordt de oefening uitgebreid tot een hele vleugel of afdeling. In dit geval geeft de „Wegwijzer oefenen‟ van het NIBHV aan dat er wel wordt aangekondigd dat er een oefening zal plaatsvinden maar niet exact op welke dag of tijdstip. Ook hier heeft de praktijk uitgewezen dat personeel dat deelneemt aan de oefening zich goed zal voorbereiden op de oefening. Een dergelijke oefening wordt gehouden met alle medewerkers van een bepaalde etage of afdeling en met mensen die algemeen een taak hebben in het ontruimingsplan. 3. Personeel wordt niet ingelicht In de volgende fase van oefenen worden medewerkers van een bedrijf vooraf niet ingelicht. Alleen de directie wordt op de hoogte gebracht van de oefening. In deze fase wordt geoefend met alle afdelingen of etages binnen het bedrijf en is bijvoorbeeld sprake van een volledige ontruiming of worden bedrijfshulpverleners plotseling geconfronteerd met een slachtoffer met een hartstilstand. Dergelijke onaangekondigde oefeningen geven, zeker in de eerste minuten van het incident, een goed beeld van hoe de hulpverlening zal verlopen bij een daadwerkelijke calamiteit. Het kan nuttig zijn om in deze fase de hulpdiensten te betrekken bij de oefening. Het is belangrijk dat een oefening zo realistisch mogelijk is. Daarom is het in deze fase belangrijk om bijvoorbeeld gebruik te maken van lotusslachtoffers, technische middelen als een rookmachine of lichteffecten. 4. Personeel wordt niet ingelicht en oefening is onverwacht In de vierde en laatste fase worden de gebruikers van het bedrijfspand niet voortijdig ingelicht. De uitgangspunten en werkwijze in deze fase zijn hetzelfde als bij de vorige fase. Echter gaat deze oefening uit van een specifiek incident, zoals een grote brand met als complicatie het geblokkeerd zijn van één van de vluchtwegen. Deze fase van oefenen heeft alleen zin wanneer bedrijfshulpverleners en overige medewerkers voldoende op de hoogte zijn van de procedures die gelden bij incidenten. Wanneer dit niet het geval is geniet het de voorkeur om te kiezen voor één van de voorgaande fasen. In dergelijke oefeningen is het voor bedrijven verstandig om bijgestaan te worden door een extern adviesbureau of door de brandweer. (Nederlands Instituut voor bedrijfshulpverlening, 2010)
55
Visie van Gids Bedrijfshulpverlening op oefenen In de Gids Bedrijfshulpverlening (Zanders & Van der Minne, 2008) worden vier fasen van oefenen beschreven. Ook hierin is opbouw van complexiteit van oefenen terug te vinden en wordt, net als door het NIBHV, gesproken over aangekondigd en onaangekondigd oefenen. Zij spreken over de volgende opbouw van oefenen: 1. Oefening op papier Aan de hand van een oefening op papier geven medewerkers aan hoe zij in een bepaalde situatie zouden handelen. 2. Aangekondigde oefening (simpel) Tijdens een aangekondigde oefening oefenen bedrijfshulpverleners een incident waarbij sprake is van enkelvoudig letsel zoals botbreuken. 3. Aangekondigde oefening (complex) Tijdens een aangekondigd moment van oefenen worden bedrijfshulpverleners geconfronteerd met een scenario waarbij sprake is van een complexe situatie zoals meerdere slachtoffers of meerdere of ernstigere verwondingen bij een slachtoffer. 4. Onaangekondigde oefening Tijdens deze laatste oefenfase worden bedrijfshulpverleners op een voor hen onverwacht moment geconfronteerd met een complex incident. Een voorbeeld hiervan zou een onwelwording kunnen zijn. Een dergelijke wijze van oefenen geeft, voornamelijk in de beginfase, een duidelijk beeld van de hulpverlening in het geval van een echt incident.
56
Bijlage 2 woensdag 19 september 2007 09:24 uur
Rampenoefening op Uithof te echt Een grote rampenoefening op de Uithof in Utrecht is dinsdag halverwege afgeblazen omdat hij te realistisch was. UTRECHT -
Rookbommen en vuurwerk moesten een explosie simuleren, waarna het gebouw van de Hogeschool Utrecht zo snel mogelijk ontruimd moest worden. Studenten, medewerkers en omwonenden belden zo massaal 112 dat de centrale overbelast raakte. Over het tempo van de ontruiming was de organisatie zeer tevreden. (RTV Utrecht, 2007)
Brandweer voor niets naar Kamp van Zeist
Een brandoefening in Kamp van Zeist heeft voor consternatie gezorgd. Bij de oefening werden rook en sirenes gebruikt, maar omdat de brandweer niet op de hoogte was van de oefening rukte die uit naar het Soesterbergse detentiecentrum. SOESTERBERG -
Nog voor de brandweer de slangen had uitgerold bleek al dat het loos alarm was. (RTV Utrecht, 2011)
57
Datum melding 17 november 2009
Tijdstip melding 16.30 uur
27 april 2009
20.15 uur
30 oktober 2009
11.21 uur
9 april 2009
10.55 uur
21 september 2010
10.40 uur
10 11 12 13 14
Omschrijving Brandweer van BerkelEnschot wordt gealarmeerd voor een automatisch brandalarm op de Spoordijk in Heugelsom. Het betreft loos alarm. Door een onaangekondigde BHVoefening en foutief gebruik gaat het alarm af. Brandweer van BerkelEnschot wordt gealarmeerd vanwege een automatisch brandalarm in het Elizabeth Ziekenhuis. Het alarm werd veroorzaakt door een foutje tijdens een BHVoefening Brandweer van Achterberg ontvangt een automatisch brandalarm van Zorgcentrum Heimerstein. Alarm blijkt te zijn veroorzaakt door een BHVoefening. Brandweer van Achterberg ontvangt een automatisch brandalarm van Zorgcentrum Heimerstein. Alarm blijkt te zijn veroorzaakt door een BHVoefening. Brandweer van Panningen ontvangt een melding van een brand bij Bruynzeel op Industrieterrein 7. Dit bleek een onaangekondigde BHVoefening te zijn.
Uitruk ja / nee Nee, eenheden zijn binnen gebleven10
Nee, eenheden zijn binnen gebleven11
Ja12
Ja13
Ja14
http://www.brandweer-berkel-enschot.nl/uitrukken2009.asp http://www.brandweer-berkel-enschot.nl/uitrukken2009.asp http://www.brandweer-achterberg.nl/html/uitrukken2009.htm http://www.brandweer-achterberg.nl/html/uitrukken2009.htm http://www.brandweerhelden.nl/uitrukken%202010.htm
58
12 februari 2008
Onbekend
Brandweer Leiden ontvangt een automatisch brandalarm van Holiday Inn Motel aan de Haagse Schouwweg. Dit betrof een niet aangekondigde BHVoefening
Ja15
13 april 2010
19.02 uur
Brandweer Peize ontvangt een automatisch brandalarm op het Zuivelplein. Dit bleek achteraf een onaangekondigde BHVoefening te zijn.
Ja16
1 juli 2010
13.17 uur
Brandweer in Almere ontvangt een automatisch brandalarm van het politiebureau aan de Baljuwstraat. Dit blijkt om een onaangekondigde BHV-oefening te gaan.
Ja17
22 juni 2010
Onbekend
Brandweer in Enschede ontvangt een telefonisch melding van een revalidatiecentrum dat er gas ontsnapt uit een leiding en mensen onwel zijn geworden.
Nee18
15
http://bploegbrwleiden.web-log.nl/bploeg_brandweer_leiden/bploeg/page/20/ http://www.brandweerpeize.nl/index.php/uitrukken/2010 17 http://www.alarmeringen.nl/message/4729276/geen-inzet-betrof-bhv-oefening-politiebureau-almere-oostbaljuwstraat-2-almere-1315hg-oms-alarm.html 18 Geluidsfragment meldkamer Twente (via email verkregen) 16
59
Bijlage 3 Enquête meldkamercentralisten Hartelijk dank voor uw deelname aan het onderzoek naar BHV-oefeningen die resulteren in meldingen aan de meldkamer en het uitrukken van hulpdiensten. U krijgt zo enkele vragen voorgelegd over de geldende procedures binnen de meldkamer met betrekking tot BHV-oefeningen en wordt gevraagd naar uw visie omtrent mogelijke oplossingen voor dit probleem. Daarnaast worden vragen gesteld over de mate waarin u geconfronteerd wordt met ongewenste meldingen die veroorzaakt worden door BHV-oefeningen. Vervolgens wordt dieper ingegaan op deze meldingen, zullen vragen worden gesteld over aankondiging van de oefening aan de meldkamer, verificatie van de melding, de uitruk die hier mogelijk uit voortkwam, uw kennisneming van de oefening en organisatorische en technische kenmerken van de oefening. Alle gegevens die u invult worden vertrouwelijk behandeld. Dit betekent ook dat de ingevulde gegevens in de rapportage niet naar een incident te herleiden zijn. Het invullen van de vragenlijst kost ongeveer 20 minuten. U dient de vragenlijst in één keer in te vullen. Tussendoor afbreken is helaas niet mogelijk. Mocht u het antwoord op een vraag (nu) niet weten, vul dan 'onbekend' in. U kunt eventuele aanvullingen later altijd nog mailen naar uw contactpersoon bij het NIFV. 1. Vult u hier a.u.b. in binnen welke veiligheidsregio en hulpdienst u werkzaam bent. Hulpdienst: Veiligheidsregio:
60
Verificatie wordt in dit onderzoek bedoeld als de controle op echtheid van de melding door de meldkamer van de hulpdiensten tijdens of na het ontvangen van de melding. Deze verificatie vindt plaats door contact op te nemen met het bedrijf of instelling waarvan de melding afkomstig is. 2. Vindt er binnen uw meldkamer normaliter verificatie plaats in het geval van onderstaande meldingen? Telefonische melding: Melding door indrukken van handbrandmelder: Automatisch brandalarm:
ja/nee ja/nee ja/nee
3. Hoe gaat men binnen uw meldkamer om met het vooraf aankondigen van BHV-oefeningen en hoe wordt dit gecommuniceerd naar centralisten die te maken kunnen krijgen met meldingen die veroorzaakt worden door deze oefeningen? 4. Vindt er binnen uw meldkamer normaliter verificatie plaats in het geval van onderstaande meldingen wanneer men op de hoogte is van het feit dat er een BHV-oefening gaande is? Telefonische melding: Melding door indrukken van handbrandmelder: Automatisch brandalarm:
ja/nee ja/nee ja/nee
5. Zijn er, naast verificatie en het feit of de oefening is aangekondigd bij de meldkamer, nog andere factoren die een rol spelen in uw beslissing om hulpdiensten te laten uitrukken? o o
Nee, verificatie en het feit of de oefening vooraf aan de meldkamer is aangekondigd zijn de enige factoren die hierin een rol spelen. Ja, namelijk:
6. Wat zouden organisatoren van BHV-oefeningen moeten doen om (ongewenste) meldingen aan de meldkamer te voorkomen? 7. Wat zouden organisatoren van BHV oefeningen en meldkamers kunnen doen om te voorkomen dat een melding die veroorzaakt wordt door een BHVoefening, resulteert in het ongewenst uitrukken van hulpdiensten?
61
8. Hoe vaak maakt u mee dat BHV-oefeningen resulteren in een ongewenste melding aan de meldkamer met of zonder uitruk tot gevolg? o o o o o o
Nooit Zeer zelden Enkele keren Enkele keren Enkele keren Enkele keren
per per per per
jaar maand week dag
Eventuele toelichting: 9. Maak een inschatting van het percentage van deze meldingen dat resulteert in een ongewenste uitruk van hulpdiensten. o o o o o
0 tot 25 procent 25 tot 50 procent 50 tot 75 procent 75 tot 100 procent Totaal onbekend
62
We gaan nu dieper in op meldingen die worden veroorzaakt door het houden van BHVoefeningen. Indien van toepassing, vult u dan s.v.p. de vragenlijst in voor een melding die heeft geleid tot het uitrukken van hulpdiensten naar aanleiding van een BHVoefening. Wanneer u meerdere van dergelijke situaties heeft meegemaakt kiest u voor de meest recente situatie. Indien de BHV-oefening enkel heeft geleid tot een melding aan de meldkamer maar niet tot het uitrukken van hulpdiensten wordt u gevraagd de vragenlijst in te vullen aan de hand van de meest recente BHV-oefening waarmee u geconfronteerd werd. 10. Was de BHV-oefening vooraf aangekondigd aan de meldkamer? o o o
Ja Nee Onbekend
11. Is dit binnen de meldkamer kenbaar gemaakt aan de dienstdoende centralisten? o o o
Nee Onbekend Ja, op de volgende wijze:
12. Was u op de hoogte van de aankondiging van de BHV-oefening? o o o
Ja Nee Onbekend
13. Werd er een telefoonnummer doorgegeven ten behoeve van verificatie indien er meldingen zouden binnenkomen tijdens de oefening? o o o
Ja Nee Onbekend
14. Werd het te oefenen scenario vooraf aangekondigd aan de meldkamer? o o o
Ja Nee Onbekend
15. Op welke wijze werd de BHV-oefening vooraf aangekondigd aan de meldkamer? o o o o o
Schriftelijk Mondeling Zowel schriftelijk als mondeling Onbekend Anders, namelijk:
63
16. Wanneer is de meldkamer hierover (voor het eerst) in kennis gesteld? o o o o o
Meer dan 4 weken voor de oefening 1-4 weken voor de oefening In de week voor de oefening Op de dag van de oefening Onbekend
17. Op welk tijdstip ontving u de melding? 18. Wat was de melding die u ontving? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o o o o
Ongeval Onwelwording Brand Explosie Gaslek Ontruiming Bommelding Anders, namelijk:
19. Hoe werd dit ‘incident’ gemeld? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Door het indrukken van een handbrandmelder Automatisch brandalarm Telefonisch Anders, namelijk:
20. Door wie of wat werd dit ‘incident’ gemeld? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o o o
BHV‟ers Personeel Bezoekers van het pand Passanten Omwonenden Brandmeldinstallatie Anders, namelijk:
64
Verificatie wordt in dit onderzoek bedoeld als de controle op echtheid van de melding door de meldkamer van de hulpdiensten tijdens of na het ontvangen van de melding. Deze verificatie vindt plaats door contact op te nemen met het bedrijf of instelling waarvan de melding afkomstig is. 21. Heeft er verificatie van de melding plaatsgevonden? o o o
Ja Nee Onbekend
22. Wanneer vond deze verificatie plaats? o o o o
Tijdens ontvangen van de melding Na het ontvangen van de melding en voor het alarmeren van de hulpdiensten Na het alarmeren van de hulpdiensten Onbekend
23. Bij wie is de melding geverifieerd? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o
Oefenleiding van de oefening Receptie van het bedrijf / instelling BHV-organisatie Directie van het bedrijf / instelling Anders, namelijk:
24. Wat was de uitkomst van deze verificatie? o o o
Na verificatie werd bekend dat het ging om een BHVoefening Na verificatie was nog niet bekend dat het ging om een BHVoefening Anders, namelijk
25. Zijn de hulpdiensten gealarmeerd en uitgerukt naar aanleiding van de melding?
GEALARMEERD UITGERUKT
POLITIE JA/NEE/ONBEKEND JA/NEE/ONBEKEND
BRANDWEER JA/NEE/ONBEKEND JA/NEE/ONBEKEND
AMBULANCEDIENSTEN JA/NEE/ONBEKEND JA/NEE/ONBEKEND
26. Wanneer kwam u erachter dat het een BHV-oefening betrof? o o o o o
Tijdens de melding Na de melding, voor de uitruk van hulpdiensten Na uitruk, voor aankomst van hulpdiensten Na aankomst van de hulpdiensten Anders, namelijk:
27. Hoe kwam u dit te weten? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Doordat de oefening vooraf was aangekondigd aan de meldkamer Door contact met de organisatie Door terugkoppeling van hulpdiensten die ter plaatse kwamen Anders, namelijk:
65
28. Was de BHV-oefening vooraf aangekondigd aan: BEDRIJFSHULPVERLENERS PERSONEEL BEZOEKERS OMWONENDEN
JA/NEE/ONBEKEND JA/NEE/ONBEKEND JA/NEE/ONBEKEND JA/NEE/ONBEKEND
29. Was de oefening zichtbaar vanaf de openbare weg? o o o
Ja Nee Onbekend
30. Werd aan passanten duidelijk gemaakt dat het ging om een oefening? o o o
Ja Nee Onbekend
31. Op welke wijze werd dit duidelijk gemaakt? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o
Oefenborden langs de weg Flyers Via de media Onbekend Anders, namelijk:
66
32. Was er een oefenleiding ingesteld voorafgaand en tijdens de oefening? o o o o o
Ja, een interne organisator Ja, een externe BHV-opleider of trainer Ja, zowel een interne als externe organisator Nee Onbekend
33. Waren er nog andere organisatorische aspecten van invloed op het feit dat de BHV-oefening leidde tot een melding aan de meldkamer? 34. Geef aan of de onderstaande hulpmiddelen gebruikt werden tijdens de oefening om het incident zo realistisch mogelijk na te bootsen. JA
NEE
ONBEKEND
ROOK ECHT VUUR LICHTEFFECTEN (ZOALS PROJECTIE, STROBOSCOOP ETC.) GELUIDSEFFECTEN (ZOALS KNETTERKASTEN, VUURWERK ETC.) ONTRUIMINGSSIGNAAL GEUREFFECTEN (ZOALS GEURKORRELS, GEURGEL, ROOKGEUR) LOTUSSLACHTOFFERS / ACTEURS Eventuele toelichting: 35. Is er, voor zover bij u bekend, nog gebruik gemaakt van andere technische hulpmiddelen om een realistisch incident na te bootsen? o o o
Nee Onbekend Ja, namelijk:
36. Vult u hier a.u.b. uw nadere gegevens in. Indien u liever anoniem wilt blijven is dit uiteraard geen probleem. Naam: Emailadres: Telefoonnummer: Hartelijk dank voor het invullen van de enquête en daarmee uw deelname aan dit onderzoek. Heeft u meerdere situaties meegemaakt waarin BHV-oefeningen hebben geleid tot een melding aan de meldkamer en mogelijk het uitrukken van hulpdiensten en wilt u hiervoor nog een verkorte vragenlijst invullen, klik dan op de knop Ga naar aanvullende enquête. Wanneer u geen nieuwe vragenlijst wenst in te vullen kunt u de enquête afsluiten door op het kruisje in de rechter bovenhoek te klikken.
67
Enquête instructeurs en BHV-opleiders Hartelijk dank voor uw deelname aan het onderzoek naar BHV-oefeningen welke resulteren in meldingen aan de meldkamer en het uitrukken van hulpdiensten. U krijgt zo enkele vragen voorgelegd over de mate waarin u dergelijke situaties hebt meegemaakt. Vervolgens wordt dieper ingegaan op kenmerken van de betreffende oefening, zullen vragen worden gesteld over aankondiging van de oefening aan de meldkamer, genomen maatregelen en gemaakte afspraken ter voorkoming van meldingen aan de meldkamer, de rol van de oefenleiding, de melding aan en verificatie door de meldkamer en de mogelijke uitruk die daarop volgde. Tot slot zal worden gevraagd naar uw visie omtrent mogelijke oplossingen voor dit probleem. Alle gegevens die u invult worden vertrouwelijk behandeld. Dit betekent ook dat de ingevulde gegevens in de rapportage niet naar een incident te herleiden zijn. Het invullen van de vragenlijst kost ongeveer 25 minuten. U dient de vragenlijst in één keer in te vullen. Tussendoor afbreken is helaas niet mogelijk. Mocht u het antwoord op een vraag (nu) niet weten, vul dan 'onbekend' in. U kunt eventuele aanvullingen later altijd nog mailen naar uw contactpersoon bij het NIFV. 1. Vult u hier a.u.b. uw functie in: …………………… 2. Hoe vaak heeft u meegemaakt dat BHV-oefeningen resulteerden in een melding aan de meldkamer al dan niet met een uitruk tot gevolg? o o o o o
Nooit 1 keer 2 tot 5 keer 6 tot 9 keer 10 keer of meer
3. Hoe vaak heeft u meegemaakt dat deze meldingen resulteerden in een uitruk van hulpdiensten? o o o o o
Nooit 1 keer 2 tot 5 keer 6 tot 9 keer 10 keer of meer
4. Hoe komt het volgens u dat u nooit heeft meegemaakt dat een BHV-oefening waarbij u betrokken was heeft geleid tot een uitruk van hulpdiensten?
68
We gaan nu dieper in op meldingen die worden veroorzaakt door het houden van BHVoefeningen. Indien van toepassing vult u dan s.v.p. de vragenlijst in voor de meest recente oefening die heeft geleid tot het uitrukken van hulpdiensten naar aanleiding van een melding veroorzaakt door een BHV-oefening. Indien de BHV-oefening enkel heeft geleid tot een melding aan de meldkamer maar niet tot het uitrukken van hulpdiensten wordt u gevraagd de vragenlijst in te vullen aan de hand van de meest recente BHVoefening die leidde tot een melding. Een table top-oefening is een oefening om aan de hand van een casus inzicht te krijgen in taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Medewerkers geven aan de hand van een oefening op papier aan hoe zij in een bepaalde situatie zouden handelen. Tijdens een aangekondigde eenvoudige oefening oefenen bedrijfshulpverleners een incident waarbij sprake is van enkelvoudig letsel zoals botbreuken of bijvoorbeeld een kleine brand. Bij een aangekondigde complexe oefening worden bedrijfshulpverleners geconfronteerd met een scenario waarbij sprake is van een complexe situatie zoals meerdere slachtoffers of meerdere of ernstigere verwondingen bij een slachtoffer of een grotere brand waarbij bijvoorbeeld één van de nooduitgangen geblokkeerd is. Bij een onaangekondigde complexe oefening worden bedrijfshulpverleners op een voor hen onverwacht moment geconfronteerd met een complex incident zoals genoemd bij een aangekondigde complexe oefening. 5. Welk type oefening werd gehouden? o o o o
Table top-oefening Aangekondigde eenvoudige oefening Aangekondigde complexe oefening Onaangekondigde complexe oefening
6. Welke taken / procedures werden geoefend? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o o
Verlenen van eerste hulp Beperken en bestrijden van brand Alarmeren en ontruimen van werknemers en andere personen in het bedrijf Communicatie Aansturing Anders, namelijk:
7. Wat was de omvang van de oefening en wie namen hier aan deel? Betrokken bij oefening
Omvang: Heel gebouw Gedeelte van gebouw Eén afdeling
Deelnemers: Alleen BHV‟ers BHV‟ers en personeel Alle aanwezigen
Eventuele toelichting: 8. In welke veiligheidsregio vond de betreffende oefening plaats?
69
9. Was de oefening realistisch opgezet? Beoordeel dit aan de hand van schaal 1 tot en met 10 waarbij 1 heel onrealistisch is en 10 heel realistisch. Mate van realisme
1 ο
2 ο
3 ο
4 ο
5 ο
6 ο
7 ο
8 ο
9 ο
10 ο
10. Werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van rook? o o
Ja Nee
11. Hoe realistisch was de rook die werd gebruikt tijdens de oefening? Beoordeel dit aan de hand van schaal 1 tot en met 10 waarbij 1 heel onrealistisch is en 10 heel realistisch. Mate van realisme
1 ο
2 ο
3 ο
4 ο
5 ο
6 ο
7 ο
8 ο
9 ο
10 ο
12. Op welke wijze werd rook tijdens de oefening geënsceneerd? 13. Wat was het minste zicht voor betrokkenen door de dichtheid van de rook? o o o o o o
Minder dan een meter 1 tot 3 meter 3 tot 5 meter 5 tot 7 meter Meer dan 7 meter Onbekend
14. Waar werd de rook gebruikt? Meerdere antwoorden mogelijk. o o
Binnen het pand Buiten het pand
15. Door wie of wat is de rook waargenomen? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o
BHV‟ers Personeel Bezoekers Omwonenden Passanten
o o o o
Brandmeldinstallatie Niet waargenomen Onbekend Anders, namelijk:
16. Werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van daadwerkelijk vuur? o o
Ja Nee
70
17. Hoe realistisch was het vuur dat tijdens de oefening werd gebruikt? Beoordeel dit aan de hand van schaal 1 tot en met 10 waarbij 1 heel onrealistisch is en 10 heel realistisch. Mate van realisme
1 ο
2 ο
3 ο
4 ο
5 ο
6 ο
7 ο
8 ο
9 ο
10 ο
18. Op welke wijze werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van daadwerkelijk vuur? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o
Blusbakken Brandpasta Andere wijze, namelijk:
19. Waar werd het vuur gebruikt tijdens de oefening? Meerdere antwoorden mogelijk. o o
Binnen het pand Buiten het pand
20. Wat was de omvang van het vuur (grootte van vlammen, hoeveelheid etc.)? 21. Door wie of wat is het vuur waargenomen? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o
BHV‟ers Personeel Bezoekers Omwonenden Passanten
o o o o
Brandmeldinstallatie Niet waargenomen Onbekend Anders, namelijk:
22. Werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van lichteffecten? o Ja o Nee 23. Hoe realistisch waren de lichteffecten die tijdens de oefening werden gebruikt? Beoordeel dit aan de hand van schaal 1 tot en met 10 waarbij 1 heel onrealistisch is en 10 heel realistisch. Mate van realisme
1 ο
2 ο
3 ο
4 ο
5 ο
6 ο
7 ο
8 ο
9 ο
10 ο
24. Wat werd er door gebruikmaking van licht geënsceneerd? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Brand / vuur Explosie Kortsluiting Anders, namelijk:
71
25. Op welke wijze werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van lichteffecten? Meerdere antwoorden mogelijk? o o o o o
Silkflames (doeken die door een ventilator omhoog worden geblazen en worden ingekleurd met licht) Projectie Inkleuren van rook door lichteffecten Stroboscoop Andere wijze, namelijk:
26. Door wie zijn de lichteffecten tijdens de oefening waargenomen? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
BHV‟ers Personeel Bezoekers Omwonenden
o o o o
Passanten Niet waargenomen Onbekend Anders, namelijk:
27. Werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van geluidseffecten? o o
Ja Nee
28. Hoe realistisch waren de geluidseffecten die tijdens de oefening werden gebruikt? Beoordeel dit aan de hand van schaal 1 tot en met 10 waarbij 1 heel onrealistisch is en 10 heel realistisch. Mate van realisme
1 ο
2 ο
3 ο
4 ο
5 ο
6 ο
7 ο
8 ο
9 ο
10 ο
29. Wat werd er geënsceneerd door gebruikmaking van geluidseffecten? 30. Op welke wijze werd gebruik gemaakt van geluidseffecten? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Knetterkasten Geluidsboxen Vuurwerk Anders, namelijk:
31. Hoe lang waren de geluiden waarneembaar tijdens de oefening? o o o o
0-2 minuten 2-5 minuten Gedurende de gehele oefening Onbekend
72
32. Door wie zijn de gebruikte geluiden waargenomen? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
BHV‟ers Personeel Bezoekers Omwonenden
o o o o
Passanten Niet waargenomen Onbekend Anders, namelijk:
33. Werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van interne alarmering? o o
Ja Nee
34. Op welke wijze werd er intern gealarmeerd? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o o
Ontruimingssignaal Gesproken bericht via omroepinstallatie Opgenomen bericht via omroepinstallatie Persoonlijk gealarmeerd via telefoon Persoonlijk gealarmeerd via 'face to face' Anders, namelijk:
35. Hoe lang was het ontruimingssignaal te horen? o o o o o
0-2 minuten 2-5 minuten 5-10 minuten Gedurende de gehele oefening Onbekend
36. Werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van geur? o o
Ja Nee
37. Hoe realistisch waren de geureffecten die tijdens de oefening werden gebruikt? Beoordeel dit aan de hand van schaal 1 tot en met 10 waarbij 1 heel onrealistisch is en 10 heel realistisch. Mate van realisme
1 ο
2 ο
3 ο
4 ο
5 ο
6 ο
7 ο
8 ο
9 ο
10 ο
38. Wat werd er geënsceneerd door gebruikmaking van geur?
73
39. Op welke wijze werd deze geur verspreid? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Geurkorrels Geurgel Echte rook / vuur Andere wijze, namelijk:
40. Waar werd de geur verspreid? Meerdere antwoorden mogelijk. o o
Binnen het pand Buiten het pand
41. Door wie is deze geur tijdens de oefening waargenomen? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
BHV‟ers Personeel Bezoekers Omwonenden
o o o o
Passanten Niet waargenomen Onbekend Anders, namelijk:
42. Werd er tijdens de oefening gebruik gemaakt van lotusslachtoffers en / of acteurs? o o o o
Ja, van beiden Ja, enkel van lotusslachtoffers Ja, enkel van acteurs Nee, hier werd geen gebruik van gemaakt
43. Hoe realistisch was het gedrag / letsel van lotusslachtoffers / acteurs die tijdens de oefening werden ingezet? Beoordeel dit aan de hand van schaal 1 tot en met 10 waarbij 1 heel onrealistisch is en 10 heel realistisch. Mate van realisme
1 ο
2 ο
3 ο
4 ο
5 ο
6 ο
7 ο
8 ο
9 ο
10 ο
44. Hoeveel lotusslachtoffers en / of acteurs namen deel aan de oefening? Indien u dit niet precies weet, maakt u dan een schatting. 45. Wat werd door deze lotusslachtoffers en acteurs geënsceneerd? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Bewusteloosheid Shock Hartklachten Ademhalingsproblemen
o o o
Paniek Uitwendig letsel Anders, namelijk:
74
46. Door wie zijn deze lotusslachtoffers en acteurs waargenomen? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
BHV‟ers Personeel Bezoekers Omwonenden
o o o o
Passanten Niet waargenomen Onbekend Anders, namelijk:
47. Is er verbaal of non-verbaal contact geweest tussen acteurs / lotusslachtoffers en BHV, personeel en / of externen? o o o
Ja Nee Onbekend
48. Is er, naast de genoemde aspecten, nog gebruik gemaakt van andere technische hulpmiddelen welke zijn waargenomen door BHV’ers, personeel en / of externen om een incident tijdens de oefening te kunnen nabootsen? o o
Nee Ja, namelijk:
49. Aan wie van de onderstaande personen werd de oefening vooraf aangekondigd en wie was bekend met het feit dat het ging om een BHVoefening op het moment van de oefening zelf? Vooraf aangekondigd Bedrijfshulpverleners Personeel Bezoekers Omwonenden
ja/nee/onbekend ja/nee/onbekend ja/nee/onbekend ja/nee/onbekend
Bekend op het moment zelf dat het gaat om een oefening ja/nee/onbekend ja/nee/onbekend ja/nee/onbekend ja/nee/onbekend
50. Aan wie werden onderstaande aspecten met betrekking tot de BHV-oefening aangekondigd?
Bedrijfshulpverleners Personeel Bezoekers Omwonenden
Dag / week oefening ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
Tijdstip oefening ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
Scenario oefening ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
Taken deelnemers ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
Er was niets aangekondigd ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
51. Werden er naast deze aspecten nog andere zaken met betrekking tot de oefening aangekondigd en aan wie?
75
52. Hoe lang van te voren werd de oefening aangekondigd aan de onderstaande groepen personen?
>3 maanden 1-3 maanden 1-4 weken In de week van de oefening Op de dag zelf Niet aangekondigd Onbekend
Bedrijfshulpverlen ers ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
Personeel
Bezoekers
Omwonenden
ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend ja/nee/ onbekend
53. Was de oefening zichtbaar vanaf de openbare weg? o Ja o Nee 54. Hoe werd aan passanten kenbaar gemaakt dat er een BHV-oefening gaande was? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o
Borden langs de weg Flyers Via de media Dit is niet kenbaar gemaakt Anders, namelijk:
55. Was de oefening vooraf aangekondigd aan de meldkamer van de hulpdiensten? o o
Ja Nee
56. Op welke wijze werd de oefening vooraf aangekondigd aan de meldkamer? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o
Schriftelijk Mondeling Anders, namelijk:
76
57. Wanneer is dit aan de meldkamer aangekondigd? o o o o o
Meer dan 4 weken voor de oefening 1-4 weken voor de oefening In de week voor de oefening Op de dag van de oefening Onbekend
58. Wie leidde de betreffende BHV-oefening? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Interne organisator Externe BHV-opleider of BHV-trainer Intern en extern gezamenlijk Anders, namelijk:
59. Was de oefenleiding tijdens de oefening duidelijk herkenbaar aanwezig? o o
Ja Nee
60. Wat was de taak van de oefenleiding voor en tijdens de oefening? 61. Werden er door de oefenleiding / BHV-opleider vooraf maatregelen genomen om meldingen aan de meldkamer te voorkomen? o o
Ja Nee
62. Wat hielden deze maatregelen in? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o
Kenbaar maken van oefening aan passanten en omwonenden Uitschakelen van handbrandmelders / brandmeldinstallatie Anders, namelijk:
63. Waren er specifieke afspraken gemaakt tussen de oefenleiding, bedrijfshulpverleners en / of personeel over het voorkomen van meldingen aan de meldkamer? o o
Ja Nee
64. Tussen wie werden deze afspraken gemaakt? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Tussen oefenleiding en BHV Tussen oefenleiding en personeel Tussen BHV en personeel Anders, namelijk:
65. Wat hielden deze afspraken in?
77
66. Was de oefenleiding op het moment dat de melding plaatsvond op de hoogte van het feit dat de oefening resulteerde in een melding aan de meldkamer? o o
Ja Nee
67. Welke actie heeft de oefenleiding ondernomen toen zij waarnamen dat de oefening resulteerde in een melding aan de meldkamer? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Na de melding contact opgenomen met de meldkamer Tijdens de melding de melder aangesproken Geen actie ondernomen Anders, namelijk:
68. In welk dagdeel werd de oefening gehouden? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o
Ochtend Middag Avond
o o
Nacht Onbekend
69. Tussen welke uren vond de oefening plaats? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o
tot 03.00 03.00 tot 06.00 tot 09.00 tot 12.00 tot
uur 06.00 09.00 12.00 15.00
uur uur uur uur
o o o o
15.00 tot 18.00 uur 18.00 tot 21.00 uur 21.00 tot 00.00 uur Onbekend
70. Op welke wijze werd het ‘incident’ gemeld aan de meldkamer? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o
Telefonisch Indrukken van een handbrandmelder Automatisch brandalarm Anders, namelijk:
71. Door wie of wat werd het ‘incident’ gemeld aan de meldkamer? Meerdere antwoorden mogelijk. o BHV‟ers o Omwonenden o Personeel o Brandmeldinstallatie o Bezoekers van het pand o Anders, namelijk: o Passanten
78
Verificatie wordt in dit onderzoek bedoeld als de controle op echtheid van de melding door de meldkamer van de hulpdiensten tijdens of na het ontvangen van de melding. Deze verificatie vindt plaats door contact op te nemen met het bedrijf of instelling waarvan de melding afkomstig is. 72. Heeft er verificatie plaatsgevonden door de meldkamer? o o o
Ja Nee Onbekend
73. Wanneer vond deze verificatie plaats? o o o
Tijdens de melding Na de melding Onbekend
74. Bij wie werd de melding geverifieerd? Meerdere antwoorden mogelijk. o o
Oefenleiding van de oefening Receptie van het bedrijf / instelling
o o o
BHV-organisatie Directie van het bedrijf / instelling Anders, namelijk:
75. Hoe verliep deze verificatie en wat was het resultaat? 76. Welke van de onderstaande hulpdiensten zijn ter plaatse geweest? Meerdere antwoorden mogelijk. o o o o o
Brandweer Politie Ambulancediensten Geen hulpdiensten ter plaatse geweest Anders, namelijk:
77. Had in dit geval de uitruk van hulpdiensten voorkomen kunnen worden? Zo ja, hoe? En zo nee, waarom niet? 78. Op welke wijze kan volgens u worden voorkomen dat een BHV-oefening resulteert in een melding aan de meldkamer? 79. Op welke wijze kan volgens u worden voorkomen dat een melding aan de meldkamer die veroorzaakt is door een BHV-oefening resulteert in het uitrukken van hulpdiensten? 80. Vult u hier a.u.b. uw aanvullende gegevens in. Indien u anoniem wenst te blijven is dit geen probleem. Naam: Bedrijf: E-mailadres: Telefoonnummer:
79
Vóórkomen en voorkomen van nodeloze uitrukken door BHV-oefeningen
Hartelijk dank voor het invullen van de enquête en daarmee uw deelname aan dit onderzoek. Heeft u meerdere situaties meegemaakt waarin BHV-oefeningen hebben geleid tot een melding aan de meldkamer en mogelijk het uitrukken van hulpdiensten en wilt u hiervoor nog een verkorte vragenlijst invullen, klik dan op de knop Ga naar aanvullende enquête. Wanneer u geen nieuwe vragenlijst wenst in te vullen kunt u de enquête afsluiten door te klikken op het kruisje in de rechter bovenhoek.
NEDERLANDS INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID
80