VOORGANGSTOETS ASSOCIATIE K.U.LEUVEN
blz. 2/161
INHOUDSTAFEL INLEIDING..................................................................................................................................................................... 5 1. Korte historiek en visie op academisering van de Associatie K.U.Leuven ............................................................. 5 2. Werkwijze voortgangstoets .................................................................................................................................. 10 3. opbouw van het rapport ....................................................................................................................................... 12 DEEL 1 EVALUATIE VAN DE VOORTGANG VAN HET ACADEMISERINGSPROCES (ART. 5, 1°-2°).................... 15 1.1. Studiegebied Architectuur ................................................................................................................................. 20 1.2. Studiegebied Audiovisuele en beeldende kunsten en productdesign ............................................................... 24 1.3. Studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde................................................................................... 28 1.4. Studiegebied Industriële wetenschappen en technologie ................................................................................. 32 1.5. Studiegebied Muziek en podiumkunsten........................................................................................................... 35 1.6. Studiegebied Toegepaste taalkunde................................................................................................................. 39 DEEL 2 EVALUATIE VAN HET LOPENDE ONDERZOEKSBELEID EN DE ONDERZOEKSORGANISATIE PER HOGESCHOOL (ART. 5, 3°) ....................................................................................................................................... 45 2.1. EHSAL (inmiddels onderdeel van de Hogeschool-Universiteit Brussel) ........................................................... 49 2.2. Hogeschool voor Wetenschap en Kunst – departement Architectuur ............................................................... 60 2.3. Hogeschool voor Wetenschap en Kunst – departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde (inmiddels onderdeel van de Hogeschool-Universiteit Brussel) ................................................................................................ 67 2.4. Hogeschool voor Wetenschap en Kunst – departement Industriële wetenschappen........................................ 72 2.5. Hogeschool voor Wetenschap en Kunst – departement Muziek en podiumkunsten......................................... 82 2.6. Hogeschool voor Wetenschap en Kunst – departement Toegepaste taalkunde (inmiddels onderdeel van de Hogeschool-Universiteit Brussel) ............................................................................................................................. 89 2.7. Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende ........................................................................................................ 98 2.8. Katholieke Hogeschool Limburg ..................................................................................................................... 106 2.9. Katholieke Hogeschool Sint-Lieven ................................................................................................................ 116 2.10. Lessius Hogeschool ...................................................................................................................................... 124 DEEL 3 TOELICHTING BIJ HET ONDERZOEKSBELEID VOOR DE KOMENDE JAREN EN EVALUATIE VAN DE INMIDDELS BEREIKTE RESULTATEN (ART. 5, 4°)................................................................................................ 137 3.1. Toelichting bij het Meerjarenplan onderzoek................................................................................................... 139 3.2. Evaluatie van de inmiddels bereikte resultaten ............................................................................................... 146 SLOTBEDENKINGEN ............................................................................................................................................... 161
blz. 3/161
blz. 4/161
INLEIDING De voortgangstoets, zoals omschreven in het Structuurdecreet van 4 april 2003 en het Besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2008, heeft als doel de voortgang te evalueren inzake de academisering van de hogeschoolopleidingen van twee cycli. Onder academisering wordt verstaan: de versterking van de wetenschappelijke ondersteuning en de verwevenheid van het onderwijs met het onderzoek.1 Het proces van academisering moet in het academiejaar 2012-2013 voltooid zijn. In dit proces vervult de associatie een cruciale rol: 2 zij is het kader waarbinnen de academisering concreet vorm krijgt. Academisering is een belangrijke prioriteit voor de Associatie K.U.Leuven. Ze verloopt in nauwe samenwerking tussen de hogescholen en de universiteit. De K.U.Leuven engageert zich om de inbedding van de hogeschoolopleidingen in het onderzoek te begeleiden en te ondersteunen, en betrekt daartoe de hogescholen in haar acties om uitmuntend wetenschappelijk onderzoek en op wetenschapsbeoefening gestoeld onderwijs te ontwikkelen. 1. KORTE HISTORIEK EN VISIE OP ACADEMISERING VAN DE ASSOCIATIE K.U.LEUVEN
Van bij de goedkeuring van het Structuurdecreet door de Vlaamse Regering op 4 april 2003 zette de Associatie K.U.Leuven zich actief in om het academiseringsproces op een adequate manier te ondersteunen en te sturen. In een eerste fase van het academiseringsproces ging de aandacht van de associatie voornamelijk naar het stimuleren van onderzoek in de academische hogeschoolopleidingen en van samenwerking tussen de hogescholen en de universiteit, en naar het ontwikkelen van geschikte meetinstrumenten voor het academiseringsproces. De notie ‘academisering’ werd daarbij verkend en kreeg stapsgewijs concrete inhoud. Geleidelijk aan opende zich echter een ambitieuzer perspectief. De Associatie K.U.Leuven wil meer doen dan de decretale verplichting invullen: ze opteert voor een stapsgewijze, volledige integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteit na accreditatie. Integratie is het sleutelconcept van waaruit de Associatie K.U.Leuven het academiseringsproces – en bij uitbreiding het globale onderzoeksbeleid binnen de associatie – opvat. 1.1. Academisering ondersteunen, meten en opvolgen Op 26 september 2003 keurde de Raad van Bestuur van de Associatie K.U.Leuven een Faseplan voor academisering goed. Dit faseplan behelsde, in een eerste fase, de voorbereiding van omvormingsdossiers per opleiding. Conform het Structuurdecreet (art. 123) werden deze omvormingsdossiers op 30 september 2003 aan de Vlaamse Regering bezorgd. Een tweede fase hield de samenstelling in van begeleidingscommissies voor academisering per studiegebied of cluster van opleidingen. Deze begeleidingscommissies bestonden uit vertegenwoordigers van de universiteit en van de hogescholen en werden telkens voorgezeten door een vertegenwoordiger van de universiteit. Ze rapporteerden aan en ressorteerden onder de Associatieraad voor Onderzoek, het centrale adviesorgaan voor onderzoek binnen de associatie (cf. infra). Op basis van de omvormingsdossiers stelden de begeleidingscommissies per opleiding een academiseringstraject op. Deze fase werd eind maart 2004 afgerond. 1 Cf. Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (04-04-2003), art. 124, §2; Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de methodologie en de criteria van de voortgangstoets voor de academisch gerichte opleidingen van de hogescholen in Vlaanderen (07-03-2008), art. 2, §2. 2 Cf. Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (04-04-2003), art. 101, 7°.
blz. 5/161
Een derde fase behelst de uitvoering van de academiseringstrajecten. Dit impliceert onder meer de versterking van de samenwerking tussen de leden van de associatie, de verzameling en analyse van cijfergegevens relevant voor academisering, en de ontwikkeling van gedifferentieerde instrumenten om de personeelsinput en onderzoeksoutput van de hogeschooldepartementen te meten. De uitvoering van de academiseringstrajecten is een gedeelde verantwoordelijkheid van de hogescholen en de universiteit. Om het academiseringsproces maximaal te ondersteunen werd in het kader van het Onderwijsontwikkelingsplan (OOP) van de K.U.Leuven in 2004 een project opgestart met als titel ‘Academisering ondersteunen en opvolgen’. 3
Dit project leverde in december 2006 zijn eindrapport af (Bijlage 1). Het droeg in belangrijke mate bij aan de ontwikkeling van structureel overleg tussen de faculteiten en de hogescholen inzake academisering, aan een instellingsoverschrijdende visie op de masterproef, en aan de ontwikkeling van gedifferentieerde meetinstrumenten. Deze meetinstrumenten voor academisering meten zowel kwantiteit als kwaliteit en zijn aangepast aan de eigenheid van elk studiegebied. Bij de ontwikkeling ervan baseerde de associatie zich op de parameters en de dimensies die werden opgesteld in het kader van de ministeriële werkgroep Academisering onder leiding van Harry Martens.4 De vijf dimensies zijn: inzet van personeel met de vereiste kwalificaties, inzet van financiële middelen en infrastructuur, onderzoeksbeleid, onderzoeksresultaten en integratie van het wetenschappelijk onderzoek in het curriculum en de masterproef. Deze dimensies vormen inmiddels ook de basis voor het Meerjarenplan voor onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening Associatie K.U.Leuven 2007-2011 (Bijlage 2, zie ook Deel 3 van dit dossier) en voor het Jaarverslag onderzoek dat de instellingen vanaf 2006 jaarlijks opstellen en voorleggen aan de Associatieraad voor Onderzoek van de associatie (Bijlage 3 bevat het gemeenschappelijk sjabloon). Om het academiseringsproces te stimuleren en de samenwerking tussen hogescholen en universiteit te verankeren nam de associatie zowel op het vlak van onderwijs, van personeel als van beleid verschillende initiatieven. Op het vlak van onderwijs streeft de associatie naar een versterking van de verwevenheid van onderwijs en onderzoek. De onderzoeksinbedding van het onderwijs is immers één van de hoofddoelstellingen van academisering. De werkgroep ‘Onderwijskundige aspecten academisering’ van de associatie stelde de nota ‘Academisch onderwijs en academisering’ op (zie Bijlage 4). Een tweede initiatief terzake is het project ‘Integratie van Onderzoek in Onderwijs’ dat in 2006 in het kader van het Onderwijsontwikkelingsfonds (OOF) van de Associatie werd opgestart en dat nog steeds lopende is. In Deel 3 wordt op beide initiatieven dieper ingegaan. Om de inschakeling van het personeel van de hogescholen in het onderzoek te stimuleren, creëerde de associatie het statuut van geaffilieerd onderzoeker aan de K.U.Leuven. Sinds 2004 kunnen onderzoekers van de geassocieerde hogescholen zich als vrijwillig medewerker aansluiten bij een onderzoekseenheid van de K.U.Leuven. Onder bepaalde voorwaarden hebben zij ook toegang tot onderzoeksfinanciering van de K.U.Leuven. Op het vlak van beleid stelde de associatie, conform het Structuurdecreet, een Algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement op (zie Bijlage 5). Dit reglement bepaalt dat de K.U.Leuven het onderzoek in de associatie coördineert. Het beoogt een efficiënte en kwaliteitsvolle organisatie van het onderzoek en een verhoging van de onderzoekssamenwerking binnen de associatie.
3
M. GYSEN, H. LOOSVELT en J. DE VUYST, Academisering ondersteunen en opvolgen. Een aanzet tot het meten van (indicatoren van) academisering in de academische bachelor- en masteropleidingen aan de hogescholen van de Associatie K.U.Leuven, Leuven, 2006. 4 Adviesnota van de ministeriële werkgroep academisering o.l.v. H. MARTENS, 29 juni 2005.
blz. 6/161
Het centrale adviesorgaan voor onderzoek binnen de Associatie K.U.Leuven is de Associatieraad voor onderzoek (ARO). De ARO ontwikkelt een associatiebrede visie op onderzoek, doet voorstellen in verband met onderzoeksbeleid en stimuleert de onderzoekssamenwerking in de associatie. In de eerste fase van het academiseringsproces zorgde hij ook voor de begeleiding en opvolging van de academiseringstrajecten aan de hogescholen. De ARO wordt ondersteund door de Opvolgingscommissie, die de implementatie van het onderzoeksen samenwerkingsreglement opvolgt. In Deel 3 wordt de samenstelling van deze onderzoeksorganen op associatieniveau in detail beschreven. Twee centrale diensten van de K.U.Leuven spelen binnen de associatie een ondersteunde en adviserende rol in verband met onderzoeksprojecten, financiering en valorisatie. In 2004 besliste de associatie om K.U.Leuven Research & Development (LRD) als valorisatiedienst op associatieniveau te laten fungeren. Op deze manier wordt de expertise van LRD toegankelijk gemaakt voor de hogescholen, en wordt de kennis- en technologieoverdracht van de hogescholen naar bedrijven en organisaties gepromoot. De Dienst Onderzoekscoördinatie van de K.U.Leuven (DOC) neemt het initiatief voor de coördinatie van het onderzoek binnen de associatie. Hij ondersteunt de onderzoeksomgeving van de hogescholen en geeft een bijzondere impuls aan de samenwerking tussen de partnerinstellingen, inclusief de K.U.Leuven, op het vlak van onderzoek. In 2006 en 2007 richtte de DOC, in samenwerking met LRD, hiertoe een “oproep voor Zwaartepuntonderzoeksprogramma (ZwOP)” aan de onderzoekers in de hogescholen. Deze ZwOP’s moeten de samenwerking tussen de verschillende associatieleden, de vorming van onderzoeksspeerpunten en het inzicht in het onderzoekspotentieel aan de hogescholen bevorderen. Verder informeren zowel DOC als LRD hogeschoolonderzoekers over de mogelijkheden voor onderzoekssamenwerking en interne en externe financieringskanalen. In 2005 en 2007 organiseerde de associatie een ‘Dag van het Onderzoek’. Deze dagen waren belangrijk voor de visieontwikkeling en brachten docenten en onderzoekers uit de associatie samen rond specifieke onderzoeksthema’s.5 De genoemde organen en ondersteunende diensten stellen de associatiepartners in staat om goed samen te werken rond onderzoek, de onderzoekscellen in de respectieve instellingen te laten groeien, en te komen tot groepsvorming en clustering van gespecialiseerde centra voor onderzoek.
5
Voor meer informatie over deze evenementen zie http://associatie.kuleuven.be/bezoeker/nieuws_agenda/archief.htm.
blz. 7/161
1.2. Concretisering van het einddoel: integratie in de universiteit Naarmate het academiseringsproces vordert, rijst ook de vraag naar het concrete einddoel van de academisering: aan welke normen moet een opleiding voldoen om als volledig ‘geacademiseerd’ beschouwd te worden? a. Denkoefening einddoelen academisering De voorbereiding van het Meerjarenplan onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening Associatie K.U.Leuven 2007-2011 bood een goede gelegenheid om te reflecteren over het einddoel van het academiseringsproces. Deze reflectie resulteerde in een aantal concrete, meetbare streefdoelen, voor elk van de vijf dimensies die reeds de basis vormden voor de eerder ontwikkelde meetsleutels academisering (onderzoeksbeleid en kwaliteitszorg, onderzoeks- en valorisatieresultaten, onderzoekspersoneel, onderzoeksfinanciering, integratie onderzoek – onderwijs). De Associatie K.U.Leuven gebruikte de streefdoelen zoals geformuleerd in haar meerjarenplan Onderzoek voor de evaluatie van de voortgangsrapporten van de verschillende opleidingen. Op initiatief van de Associatie K.U.Leuven werden de einddoelen academisering ook associatieoverschrijdend besproken. Dit bleek een zinvolle oefening in de ontwikkeling van een algemeen denkkader over de academisering. b. Voorbereiding van de integratie in de universiteit De voorgestelde streefdoelen voor elk van de vijf dimensies in het meerjarenplan Onderzoek van de associatie houden telkens rekening met een zesde meta-dimensie: de integratie in de universiteit. Deze dimensie werd toegevoegd n.a.v. de beslissing van de Associatie K.U.Leuven dat alle academische hogeschoolopleidingen van de associatie na accreditatie volledig geïntegreerd zullen worden in de K.U.Leuven. De koppeling van het academiseringsproces aan het integratieproces, verduidelijkt en verruimt de einddoelen van het het academiseringsproces voor de Associatie K.U.Leuven: enerzijds moeten de academische hogeschoolopleidingen voldoen aan de kwaliteitsnormen voor universitaire opleidingen, zowel op het vlak van onderwijs als onderzoek; anderzijds veronderstelt de toekomstige integratie dat de hogescholen én de universiteit zich op organisatorisch en institutioneel vlak voorbereiden op een inkanteling in de universiteit. De universiteit neemt daarbij een leidende en sturende rol op. Om de integratie in de universiteit voor te bereiden, zette de Associatie K.U.Leuven in de voorbije jaren een aantal nieuwe structuren op. In de ‘geïntegreerde en geassocieerde faculteiten’ tekenen de betrokken opleidingen onder leiding van de K.U.Leuven een gemeenschappelijke onderzoeksstrategie uit, en maken ze gezamenlijke afspraken rond onderwijs, personeelsbeleid, internationalisering en infrastructuur. Totnogtoe biedt de associatie onderdak aan de Geassocieerde Faculteit Industriële en Biowetenschappen (opgericht op 29 september 2005, geassocieerd met de groep Wetenschap en Technologie van de K.U.Leuven), de Geïntegreerde Faculteit Economische Wetenschappen, Toegepaste Economische en Handelswetenschappen (opgericht op 28 juni 2006, geïntegreerd in de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de K.U.Leuven) en de Geïntegreerde Faculteit Letteren (opgericht op 16 november 2006, geïntegreerd in de faculteit Letteren van de K.U.Leuven). De kunst- en architectuurdepartementen van hogescholen van de associatie richtten gezamenlijk het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK) op. Het IvOK brengt deze departementen samen met de relevante onderzoeksgroepen binnen de universiteit. Het beoogt het onderzoek in de kunsten te ontwikkelen door ondersteuning te bieden aan kunstenaars en, via het Onderzoeksplatform in de Kunsten (OPK)6, projecten en
6
Voor meer informatie zie http://associatie.kuleuven.be/ivok/onderzoek.htm.
blz. 8/161
doctoraten in de kunsten te financieren. Het speelt een coördinerende en stimulerende rol in de academisering van het hoger kunstonderwijs. Jaarlijks organiseert het IvOK ook een Dag van het Artistiek Onderzoek. Momenteel bereiden de hogescholen van de associatie met academische kunsten- en architectuuropleidingen de oprichting voor van één hogeschool voor kunsten en architectuur. De K.U.Leuven voorziet vijf wetenschappelijk medewerkers ter ondersteuning van de academisering, verbonden met deze nieuwe structuren. Zij ondersteunen en volgen het academiserings- en integratieproces in de respectieve studiegebieden nauwgezet op. De opleiding Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie (studiegebied gezondheidszorg) van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende (KHBO) is dankzij de nauwe samenwerking met de Faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen van de K.U.Leuven reeds ver gevorderd in het integratieproces: met ingang van het academiejaar 2005-2006 organiseren de K.U.Leuven en de KHBO gezamenlijk de Academische Bacheloropleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie. Dit betekent dat de K.U.Leuven de drie jaren (180 studiepunten) van deze opleiding aanbiedt in Leuven, en de KHBO de eerste twee jaren (120 studiepunten) van deze opleiding aanbiedt in Brugge. De studenten die deze eerste twee jaren in Brugge hebben gevolgd, kunnen hun academische de bacheloropleiding (3 jaar 60 studiepunten) vervolledigen in Leuven, zonder schakelprogramma. In 2007 richtte de K.U.Leuven een Integratiecel, met ruime vertegenwoordiging vanuit de hogescholen, met bijhorende werkgroepen op. Deze Integratiecel functioneert als denktank voor de voorbereiding van alle aspecten van de integratie. Ze formuleert voorstellen m.b.t. personeelsstatuten, organisatiestructuur, financiering van de opleidingen, juridische aspecten van de integratie… Naast deze nieuwe structuren nam de associatie initiatieven op het vlak van onderzoeksbeleid en kwaliteitszorg, onderzoekspersoneel, onderzoeksfinanciering, en de integratie van onderzoek in onderwijs, die eveneens de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteit voorbereiden. Op het vlak van onderzoeksbeleid en kwaliteitszorg werden een aantal bestaande beleids- en adviesorganen omgevormd met het oog op de toekomstige integratie. De opdracht van de vroegere begeleidingscommissies (cf. supra) is verruimd van het optimaliseren van de inschakeling in het onderzoek van de academische hogeschoolopleidingen naar het voorbereiden van de integratie in de universiteit. De commissies heten nu integratiecommissies, en ze vallen onder de bevoegdheid van de wetenschapsgroepen van de K.U.Leuven (i.p.v. vroeger onder de Associatieraad voor Onderzoek). De groepen hebben de vrijheid om over de taken en het voortbestaan van de integratiecommissies te beslissen. Op deze manier kan per studiegebied ingespeeld worden op de specifieke structuren binnen de universiteit. De bestaande ondersteuning van onderzoekers door de Dienst Onderzoekscoördinatie van de K.U.Leuven en K.U.Leuven R&D wordt verder uitgebouwd. Op beide diensten is een contactpersoon voor de hogescholen van de associaties aangesteld. In de Onderzoeksraad van de K.U.Leuven en de IOF-raad van de associatie werden volwaardige leden uit de hogescholen opgenomen. Deze leden behaalden een doctoraat en hebben een graad van docent of hoger. Een belangrijk initiatief voor het personeel van de academische hogeschoolopleidingen is de creatie van het statuut van geassocieerd (hoofd)docent/hoogleraar voor geaffilieerd onderzoekers (cf. supra) met een bewezen staat van dienst. Geassocieerd (hoofd)docenten/hoogleraars worden aangesteld als personeelsleden van de K.U.Leuven en hebben dezelfde rechten als ZAP-leden van de universiteit inzake toegang tot onderzoeksfinanciering en
blz. 9/161
kredietbeheer. Dit statuut is een belangrijke stimulans voor hogeschoolonderzoekers om samen te werken met de universiteit en betekent een bijzondere erkenning van hun onderzoeksinspanningen. Verder besliste de associatie dat met ingang van het academiejaar 2007-2008 voor alle benoemingen en bevorderingen van onderwijzend personeel in de academische hogeschoolopleidingen gemengde beoordelingscommissies worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de betrokken instelling en ZAP-leden van de K.U.Leuven (minstens als waarnemer), volgens een procedure bepaald door het groepsbestuur voor de geassocieerde faculteiten en door het beheersorgaan van de geïntegreerde faculteiten. Wat onderzoeksfinanciering betreft, heeft de Associatie K.U.Leuven ervoor geopteerd om een gezamenlijk beleid te voeren m.b.t. de aanwending van de bijkomende academiseringsmiddelen. Tot en met 2008 worden de middelen binnen de associatie toegewezen aan het IOF, waarna ze rechtstreeks aan de hogescholen doorgestort worden, volgens dezelfde verdeelsleutel die door de Vlaamse overheid wordt gebruikt. De besteding van de middelen wordt bepaald in overleg met de betrokken wetenschapsgroep van de K.U.Leuven en in de Groep Humane Wetenschappen ook in overleg met de geïntegreerde faculteit (of een andere bevoegde instantie als er geen faculteit is, zoals voor de kunsten). Het bestedingsplan zoals het is uitgevoerd wordt jaarlijks voor feedback voorgelegd aan de IOF-Raad (cf. Algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement, art. 4.1.3 – zie Bijlage 5). De associatie bereidt momenteel een nieuwe regeling voor de interne verdeling van de bijkomende academiseringsmiddelen vanaf 1 januari 2009 voor. Binnen de geïntegreerde en geassocieerde faculteiten worden afspraken gemaakt over de integratie van onderzoek en onderwijs. Zo leggen de betrokken opleidingen bijvoorbeeld gemeenschappelijke criteria vast voor de masterproef. In de Geïntegreerde Faculteit Letteren wordt ook gewerkt aan gemeenschappelijke criteria voor de bachelorproef. 1.3. Toekomstvisie Op termijn zal de Associatie K.U.Leuven evolueren naar een ‘Kennis- en Competentienetwerk K.U.Leuven’ (KCK). georganiseerd in twee hoofdgebieden, meer bepaald het academische en het professionele domein. Enkel de universiteit biedt academische opleidingen aan, en de hogescholen professionele opleidingen. Hiertoe worden de huidige academische hogeschoolopleidingen, na accreditatie, volledig geïntegreerd in de universiteit. De academisering en de integratie van de academische hogeschoolopleidingen houdt geen profielvervaging in ten opzichte van de huidige universitaire opleidingen. Integendeel, het proces moet leiden tot een betere complementaire profilering van het onderwijsaanbod. Evenmin betekent het dat de academische hogeschoolopleidingen fysiek integreren in de K.U.Leuven. Ze zullen georganiseerd worden op verschillende campussen, verspreid over heel Vlaanderen. 2. WERKWIJZE VOORTGANGSTOETS
Zoals uit het voorgaande mag blijken nam de associatie in de voorbije jaren reeds vele initiatieven om het academiseringsproces op een efficiënte manier te sturen, te begeleiden en op te volgen. De expertise die ze opbouwde met o.m. de verschillende meetinstrumenten en de informatie die ze in de voorbije jaren verzamelde via o.m. het jaarverslag onderzoek, maakte het mogelijk om de voortgangstoets, ondanks de grote tijdsdruk, gedetailleerd en met de nodige diepgang uit te voeren. Ter wille van de transparantie opteerde de associatie voor het gebruik van eenvormige evaluatieformulieren.
blz. 10/161
De in art. 4 van het Besluit van de Vlaamse Regering gevraagde voortgangsrapporten werden opgesteld door de hogescholen, in nauwe samenwerking met de academiseringsmedewerkers. Voor de zelfevaluatie (art. 4, 3°) maakten ze gebruik van een sjabloon, dat de structuur volgt van art. 3 van het Besluit van de Vlaamse Regering. Het sjabloon koppelt de academiseringsindicatoren uit art. 3 aan de concrete streefdoelen van het Meerjarenplan voor Onderzoek van de Associatie K.U.Leuven 2007-2011, waarin ook de meta-dimensie ‘integratie in de universiteit’ is verweven. De hogescholen geven bij elk onderdeel aan in welke mate de streefdoelen al bereikt of op zijn minst haalbaar zijn, en specifiëren welke acties ze zullen ondernemen indien het gewenste resultaat nog niet is bereikt. Op die manier kan de voortgang van de academisering en de integratie op een zeer concreet niveau worden geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. Voor de in art. 5 van het Besluit van de Vlaamse Regering gevraagde evaluatie op associatieniveau wees de Raad van Bestuur van de associatie de verantwoordelijkheid toe aan de K.U.Leuven. De evaluatie van de voortgang van het academiseringsproces per cluster van opleidingen (art. 5, 1° en 2°) werd toevertrouwd aan de volgende evaluatieorganen, telkens aangevuld met de coördinator onderzoeksbeleid en de coördinator onderwijsbeleid van de K.U.Leuven: •
De beheersorganen van de geïntegreerde faculteiten (GF) (voor de studiegebieden Handelswetenschappen
•
en bedrijfskunde en Toegepaste taalkunde) Het groepsbestuur Wetenschap & Technologie (W&T) aangevuld met experten (voor de studiegebieden
•
Industriële wetenschappen en technologie) Het Bestuurscomité van het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (BivOK) (voor de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en podiumkunsten en Architectuur).
Ook deze evaluatierapporten werden opgesteld aan de hand van een sjabloon, dat de structuur volgt van de voortgangsrapporten. De Associatieraad voor Onderzoek leverde – in ruggespraak met de bovengenoemde evaluatieorganen – de evaluatie van het lopende onderzoeksbeleid en de onderzoeksorganisatie van elke betrokken hogeschool (art. 5, 3°). Voor de toelichting bij het onderzoeksbeleid voor de komende jaren en de andere in art. 5, 4° gevraagde informatie, maakte de associatie een beknopte versie van het Meerjarenplan voor Onderzoek van de associatie, verder aangevuld met concrete gegevens. De Raad van Bestuur van de Associatie hechtte op 18 april haar goedkeuring aan het globale rapport. Onderstaand schema verduidelijkt de gevolgde werkwijze en planning:
blz. 11/161
Raad van bestuur associatie
Associatiedienst
evaluatie van dimensie 1-5* (=Art. 5, 1°-2°) door Groepsbestuur W&T, Beheersorganen GF, BIvOK**
sjabloon
sjabloon
evaluatie van dimensie 2-5* (=Art.4, 3°) door hogescholen evaluatie van dimensie 1* (=Art.5, 3°) door ARO academiseringsmedewerkers
sjabloon
*met aandacht voor metadimensie: integratie ** in aanwezigheid van Coördinator Onderzoeksbeleid en Coördinator Onderwijsbeleid
blz. 12/161
3. OPBOUW VAN HET RAPPORT
De structuur van het globale rapport sluit aan bij de structuur van het Besluit van de Vlaamse Regering, en houdt rekening met de aanbevelingen geformuleerd op het overleg met de Erkenningscommissie op 25 januari 2008. De voortgangsrapporten per opleiding of per departement (art. 4) worden afzonderlijk aan de Erkenninsgcommissie bezorgd. Het voorliggende document omvat dus enkel het evaluatierapport op associatieniveau (art. 5). Deel 1 bevat de evaluatie van de reeds gerealiseerde en nog te realiseren voortgang van het academiseringsproces per studiegebied of cluster van opleidingen (art. 5, 1° en 2°). Het is een bundeling van de evaluatieformulieren die werden aangeleverd door de evaluatieorganen, i.c. de beheersorganen van de geïntegreerde faculteiten, het groepsbestuur Wetenschap en Technologie, en het Bestuurscomité van het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten. Deze evaluaties steunen op de door de hogescholen opgestelde voortgangsrapporten, waarnaar ze frequent verwijzen en waarvan ze niet los kunnen worden gezien. Deel 2 bevat de evaluatie van het lopende onderzoeksbeleid en de onderzoeksorganisatie per hogeschool (art. 5, 3°). Het is een bundeling van de evaluatieformulieren aangeleverd door de Associatieraad voor Onderzoek. Deel 3 bevat de toelichting bij het onderzoeksbeleid voor de komende jaren, alsook een toelichting bij het meerjarenplan onderzoek, het gezamenlijk opgezette systeem van kwaliteitszorg voor het onderzoek en het algemene onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie, en een evaluatie van de inmiddels bereikte resultaten (art. 5, 4°). Zoals gezegd is dit deel een beknopte versie van het Meerjarenplan onderzoek, aangevuld met concrete gegevens. Als Bijlage worden, naast de voortgangsrapporten uit de hogescholen, de volgende documenten bezorgd: 1.
Rapport OOP-project: M. GYSEN, H. LOOSVELT en J. DE VUYST, Academisering ondersteunen en opvolgen. Een aanzet tot het meten van (indicatoren van) academisering in de academische bachelor- en masteropleidingen aan de hogescholen van de Associatie K.U.Leuven, 22 december 2006.
2.
Meerjarenplan onderzoek en maatschappelijke dienstverlening Associatie K.U.Leuven 2007-2011, versie 19 oktober 2007.
3.
Sjabloon jaarverslag onderzoek
4.
Nota academisch onderwijs en academisering (Werkgroep Onderwijskundige aspecten academisering), januari 2007.
5.
Algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement Associatie K.U.Leuven, 20 september 2005.
blz. 13/161
blz. 14/161
DEEL 1 EVALUATIE VAN DE VOORTGANG VAN HET ACADEMISERINGSPROCES (ART. 5, 1°-2°)
blz. 15/161
blz. 16/161
De evaluatie van de reeds gerealiseerde en nog te realiseren voortgang van het academiseringsproces per studiegebied volgt de structuur van de zelfevaluaties, die elke opleiding of departement opstelde als onderdeel van zijn voortgangsrapport (art. 4, 3° van het Besluit van de Vlaamse Regering). Deze evaluaties gebeurden op basis van de academiseringsindicatoren uit art. 3 van het Besluit van de Vlaamse Regering; de daarbijhorende concrete streefdoelen zijn afkomstig uit het Meerjarenplan Onderzoek van de Associatie K.U.Leuven 2007-2011 (zie Bijlage 2). Daarbij moet rekening gehouden worden met de volgende factoren: •
niet elk streefdoel was voor elk studiegebied of elke opleiding relevant of opzoekbaar;
•
voor een aantal indicatoren/streefdoelen waren geen historische gegevens beschikbaar. In dat geval kon enkel de huidige situatie geëvalueerd worden, rekening houdend met de nog te realiseren voortgang tegen
2012. Hierna volgt een overzicht van de gehanteerde academiseringsindicatoren en streefdoelen. 1. Integratie onderzoek – onderwijs 1.1. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden en -attitudes bij de studenten: training in het gebruik van onderzoekstechnieken en methoden van verzameling van gegevens, aanleren van interpretatie en verwerking van gegevens, aanleren van reflectie over en oriëntering van creatieve onderzoeksprocessen … Streefdoelen: •
In de opleidingsonderdelen wordt verwezen naar resultaten van recent onderzoek en worden nieuwe
•
ontwikkelingen op wetenschappelijk en vaktechnisch gebied besproken. In ten minste 20% van de opleidingsonderdelen wordt gebruik gemaakt van internationaal erkende
•
onderzoeksgebaseerde handboeken. In de BA- en MA-programma’s is er minstens één opleidingsonderdeel waarin onderzoeksmethoden en vaardigheden centraal staan, of er is een sterke dergelijke component aanwezig in meerdere opleidingsonderdelen.
• •
De verwerving van informatievaardigheden wordt systematisch ingebouwd in de BA-programma’s. De opleiding bouwt in onderling overleg een doordacht traject uit voor de verwerving van onderzoeksmethodologie en -vaardigheden
1.2. Het bieden van mogelijkheden aan studenten om zelf projecten en onderzoeken uit te voeren met het oog op kennisontwikkeling en -creatie, analyse en synthese, reflectie, interpretatie en toepassing. Streefdoelen: •
Indien in de opleiding een Bachelorproef of -scriptie is voorzien, wordt daarin een ruime plaats ingeruimd voor onderzoekscomponenten.
•
In de MA-programma’s krijgt de student de mogelijkheid kennis te nemen van of deel te nemen aan lopend onderzoek van ten minste één docent-onderzoeker.
1.3. De ontwikkeling van de masterproef als instrument om onderzoeksvaardigheden bij de studenten aan te leren en te toetsen. Streefdoelen: •
De student expliciteert en verantwoordt in de masterproef de onderzoeksvraag en de gebruikte
•
methodologie; de student situeert zijn werkstuk in een bredere problematiek. Het thema van de masterproef sluit bij voorkeur aan bij het lopend onderzoek in de onderzoeksgroep.
blz. 17/161
•
Bij de beoordeling van de masterproef spelen de dimensies onderzoeksmethode en kritisch-reflecterende houding een determinerende rol.
2. De intensiteit van de onderzoeksactiviteiten van het personeel 2.1. Het aandeel onderzoeksactieve personeelsleden ten opzichte van het totale personeelsbestand Streefdoelen: 1
•
2/3 van het onderwijzend personeel bestaat uit actieve onderzoekers (voor de kunsten: 1/3 actief onderzoekers (onderzoekers-kunstenaars) en 1/3 kunstenaars met een hoogstaande artistieke praxis)
•
De taakbeschrijving bij aanwerving van OP bevat een onderzoeksgedeelte met aandacht voor inpasbaarheid in de onderzoeksfocus van de vakgroep, zodat iedereen die nieuw aangeworven wordt (met minimum 0.5 VTE aanstelling) een actief onderzoeker wordt.
2.2. Het aandeel van het personeel met een diploma van doctor ten opzichte van het totale personeelsbestand binnen de opleiding Streefdoel: 50% van het onderwijzend personeel (groep docent/hoofddocent/hoogleraar) bestaat uit doctores (voor de kunsten: 5-10% van het onderwijzend personeel) 2.3. Inkomsten uit contractonderzoek Zie 4.2. 2.4. Onderzoeksmatige reputatie en externe waardering van de personeelsleden Promotorschap doctoraten, lidmaatschap van doctoraatsjury’s, colleges van deskundigen voor de beoordeling van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, … Meta-dimensie: integratie van het personeel in de universiteit Streefdoel: 75% van de actieve onderzoekers zijn geaffilieerd onderzoekers (inclusief geassocieerd docenten, hoofddocenten en hoogleraars) 3. Onderzoeks- en valorisatieoutput Streefdoel: publicatie- en valorisatiepunten: •
Ofwel (a) verdienen minstens 2/3 van de actieve onderzoekers in een termijn van vijf jaar minstens 3 2
publicatiepunten (gedrags- en cultuurwetenschappen) of 5 publicatiepunten (wetenschap & technologie en biomedische wetenschappen) •
Ofwel (b) voldoen minstens 1/3 van de actieve onderzoekers aan de voorwaarde onder (a) én kan dit quotum worden aangevuld met wetenschappelijke dienstverlening tot 3 valorisatiepunten3 (gedrags- en cultuurwetenschappen) of 5 valorisatiepunten (exacte en biomedische wetenschappen).
1
Onder actief onderzoeker wordt verstaan: een personeelslid dat minstens 0,2 VTE (20% van een voltijdse opdracht) aan onderzoek binnen het departement besteedt. De volledige doelstelling in het meerjarenplan luidt: “er wordt gestreefd naar 2/3 actieve onderzoekers van de staf (onderwijzend personeel met minimum 0,5 VTE aanstelling) met minimum 20% onderzoekstijd.” 2 Publicatiepunten: een internationale publicatie vertegenwoordigt 2 punten; een hoofdstuk in een internationaal boek of in internationale proceedings, een lezing op een internationale conferentie vertegenwoordigen 1.5 punt; een lezing op een nationale conferentie en een artikel in een nationaal en/of sectorieel wetenschappelijke tijdschrift vertegenwoordigen 1 punt.
blz. 18/161
Indien de informatie voor bovenstaand streefdoel ontbreekt, geef dan een evaluatie van de globale onderzoeks- en valorisatieoutput. Voor de kunsten kan rekening gehouden worden met artistieke realisaties zoals creaties, presentaties en uitvoeringen van kunstwerken, composities enz. Meta-dimensie: samenwerking tussen de universiteit en de hogescholen Streefdoel: Tegen 2012 hebben 35 doctorandi vanuit de hogescholen een doctoraat afgelegd aan de K.U.Leuven. Aantal doctoraten in voorbereiding of afgelegd aan de K.U.Leuven 4. De inzet van financiële middelen NB: Indien gegevens over de voorgaande jaren beschikbaar zijn, dan wordt hier de historische evolutie van de inzet van financiële middelen geëvalueerd. Als enkel de gegevens uit het jaarverslag 2006 voorhanden zijn, dan betreft het een evaluatie van de huidige situatie, rekening houdend met de te realiseren voortgang tegen 2012. 4.1. Aantal onderzoeksprojecten met een personeelslid van de hogeschool als promotor of copromotor 4.2. Inkomsten uit contractonderzoek (= B-financiering)4 Streefdoel: 3.000 euro per jaar per actief onderzoeker (biomedische, gedrags- en cultuurwetenschappen); 20.000 euro per jaar per actief onderzoeker (exacte wetenschappen) 4.3. Ingezette middelen voor onderzoek ten opzichte van de totale middelen vanuit de verschillende geldstromen, gemeenschappelijke investeringen van hogeschool en universiteit; … Meta-dimensie: Projecten in samenwerking met de universiteit 5. De onderzoeksinfrastructuur en -faciliteiten Meta-dimensie: gemeenschappelijke investeringen tussen hogeschool en de universiteit
3
Valorisatiepunten: 1 punt per 25.000 euro aan contracten voor onderzoek, ½ punt per contract of contractdeel van minder dan 25.000 euro of een aantal punten op basis van een voor equivalentie ingediend dossier over “andere” dienstverlening van een voldoende hoog niveau, bijvoorbeeld lid van de raad van bestuur of officiële raadgever van een organisatie of instelling in een toepassingsgebied, deelname aan een jury of geven van opleiding buiten het onderwijs voor een toepassingsgebied, etc. 4 Cf. jaarverslag onderzoek, fiche ‘inzet financiële middelen voor wetenschappelijk onderzoek’: “Vergoedingen, subsidies en inkomsten die verband houden met contractuele onderzoeksopdrachten toegekend door publiek- en privaatrechterlijke rechtspersonen en natuurlijke personen (B)”
blz. 19/161
1.1. STUDIEGEBIED ARCHITECTUUR Opleidingen aan de Associatie K.U.Leuven onderworpen aan de Voortgangstoets: Bachelor in de architectuur
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Brussel en Gent)
Bachelor in de interieurarchitectuur
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Brussel en Gent)
Master in de architectuur
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Brussel en Gent)
Master in de interieurarchitectuur
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Brussel en Gent)
Master of Architecture
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Brussel en Gent)
Master in de stedenbouw en de ruimtelijke planning
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Brussel en Gent)
1. Integratie onderzoek – onderwijs Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Het rapport over de voortgang laat toe te stellen dat de vooropgestelde streefdoelen behaald werden of nagenoeg werden bereikt. Dat gebeurde op doordachte en systematische wijze, zowel op bachelor- als op masterniveau. •
Creatief-ontwerpgerichte en reflectie-ondersteunende en -vormende opleidingsonderdelen houden elkaar in evenwicht.
•
Uit de beschrijving van de aard, de organisatie en de veelzijdigheid van het onderzoek kan impliciet worden afgeleid dat het studieprogramma daadwerkelijk steunt op de resultaten van recent onderzoek.
•
Het aanleren van onderzoeksvaardigheden aan de studenten gebeurt op een getrapte wijze.
•
De studenten kunnen participeren in departementale onderzoeksprojecten.
•
Het concept van de masterproef is doordacht en geeft de student de mogelijkheid een individueel onderzoeksproject ten volle uit te werken en zich als beginnend ontwerper te profileren. Wel is de rol van de scriptie nader te omschrijven : is deze verhandeling een noodzakelijke stap om de masterproef tot een goed einde te brengen? Of is zij vooral een ‘aanscherpen’ – bij sommige, niet alle studenten? – van reeds eerder verworven competenties zonder dat die verder worden geïntegreerd op een hoger niveau?
Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: •
De verwevenheid van onderwijs en onderzoek kan in zekere mate nog versterkt worden door naast de wetenschappelijke basis van het onderwijs de interactie met het eigen onderzoek van de docenten nadrukkelijker als doelstelling naar voor te schuiven.
•
Door de positie van de scriptie nauwkeuriger te bepalen zou op masterniveau het aanleren van onderzoekscompetenties nog iets meer gestroomlijnd kunnen worden.
blz. 20/161
2. De intensiteit van de onderzoeksactiviteiten van het personeel Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De structuur van het personeel met een belangrijk aantal deeltijdsen is een structurele factor die de intensiteit van de onderzoeksactiviteiten beïnvloedt. Hoewel er voortgang is op dit vlak, is de evolutie vrij traag: slechts 41 van de 165 personeelsleden zijn actieve onderzoekers. Vanuit VTE-perspectief is die verhouding nog ongunstiger: 15.60 op 90.40. De relatieve voortgang op dit vlak is ook traag. Het departement voert een duidelijk stimuleringsbeleid voor doctorandi en startende onderzoekers door een goed uitgebouwd systeem van training, ook in samenwerking met buitenlandse partners. Op het vlak van de doctoraten is er een sterker wordende verwevenheid met de universiteit (4 van 10 lopende doctoraten). Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: •
Bij de aanwerving van nieuw onderwijzend personeel of bij de uitbreiding van bestaande aanstellingen zal ervoor moeten worden gezorgd dat het percentage onderzoeksactieve personeelsleden toeneemt. Dat geldt mutatis mutandis ook voor het aantal doctores, dat nog laag ligt. De zorgvuldige bepaling van de opdrachten met expliciete aandacht voor de onderzoeksopdracht, c.q. het doctoreren is hier een goed instrument.
•
Het is aanbevolen streefdoelen te bepalen ten aanzien van het aantal doctorandi en doctores op langere termijn. Hierbij zijn verschillende pistes mogelijk. Het doctoraat ‘PhD by design’ is een doctoraat in architectuur in de kunsten; daarnaast bestaat ook het klassieke doctoraat ingenieurswetenschappen: architectuur. Er wordt gesuggereerd voor de doctoraten die niet aan de K.U.Leuven lopen de band te versterken door na te gaan in welke gevallen bi-diplomering mogelijk is. Het bestaande stimuleringsbeleid bij het bestaande personeel om te doctoreren moet nog worden versterkt; maatregelen die onderzoekstijd garanderen en stimulansen om voortgang te boeken tijdens het doctoraat kunnen hierbij zeer efficiënt zijn.
Er zijn nog geen geaffilieerde onderzoekers. Zij moeten echter in de juiste omgeving terecht komen. Het profiel van de ontvangende onderzoekseenheid zou moeten overeenstemmen met de onderzoeksfocus van de nieuwe onderzoekers. De complementariteit tussen het onderzoek in een departement architectuur en in de verschillende departementen en onderzoekseenheden van de universiteit is daarbij van groot belang. In deze context is de profilering van de opleidingen tot architect en tot ingenieur-architect van fundamenteel belang. Daarnaast zijn de multidimensionele relaties van de opleiding tot architect en het hierbij aansluitend onderzoek met andere disciplines, in humane wetenschappen en in kunsten verder te operationaliseren. Ondanks de enorme inspanningen die het departement tot nog toe heeft opgebracht, wordt het realiseren van de uiteindelijke streefdoelen zowel een zaak van inzet van middelen als van het typische spanningsveld tussen onderzoekers en personeelsleden met een voorbeeldige praxis.
blz. 21/161
3. Onderzoeks- en valorisatieoutput Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Uit de bijgeleverde tabel van de outputindicatoren departement Architectuur voor 2005 en 2006 blijkt dat er duidelijk sprake van voortgang is en dit op de verschillende pertinente dimensies. Het concept van ontwerpend onderzoek wordt beschreven in de in bijlage gevoegde publicatie ‘Reflections 7’. Er wordt op gewezen dat dit begrip nog ‘work in progress’ is dat de eigenheid van het onderzoek nader omschrijft. Dit concept en de verdere uitklaring ervan kunnen een waardevolle bijdrage leveren tot de verdere uitbouw van de eigen onderzoekscultuur en zo de complementariteit met ander onderzoek duidelijk maken. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: •
Het is belangrijk in de verdere ontwikkeling het accent te leggen op publicaties en op ontwerpmatige realisaties, zodat de kernactiviteiten van het onderzoek blijvend de focus zijn.
•
Wat de publicaties aangaat verdient het de voorkeur dat het aantal – kwaliteitsvolle – publicaties omhoog zou worden gebracht. Het ontbreken van een geëigend bibliometrisch systeem voor Architectuur, zoals wordt opgemerkt, zou dat niet mogen verhinderen.
Andere vormen van output versterken zeker de visibiliteit van het departement, maar ‘reputatie’ is van minder belang dan ‘onderzoeksresultaten’ in hun kerngedaante. 4. De inzet van financiële middelen Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: •
Het globale aantal onderzoeksprojecten sinds 2003 is groot. Er is met name bij de Vlaamse Gemeenschap en bij de Europese Commissie succes geboekt.
•
Een positief punt is de groeiende samenwerking op projectgebied met de universiteit.
Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Het aantal projecten kan gelet op de personeelssterkte nog stijgen. Hier stellen zich echter een aantal structurele problemen. • •
De toegang tot de “klassieke” onderzoeksfinanciering is beperkt. Het is aan te bevelen na te gaan wat het zou betekenen om aan valorisatie of aan op valorisatie gericht onderzoek te doen (bvb via IOF). Het begrip valorisatie zou daartoe moeten verduidelijkt worden zodat een gedeelte van deze financiering naar maatschappelijke finaliteiten (ook naar de kunsten) kan gaan.
•
Uit het voortgangsrapport blijkt dat er nog geen contractonderzoek verricht wordt. Wel wordt onderzoek vastgesteld, betoelaagd door overheden. De afwezigheid van contractonderzoek in enge zin, met name met de bedrijfswereld en de particuliere sector, is verbonden met de taakverdeling tussen de docent en de zelfstandige architect. Contractonderzoek blijkt zeer gevoelige materie te zijn, ook omdat contractonderzoek binnen het departement als concurrentieel ervaren wordt met opdrachten voor de afgestudeerden.
•
De globale financiering is beperkt om een actieve onderzoekspolitiek te voeren; wel worden de academiseringsmiddelen actief ingezet.
blz. 22/161
5. De onderzoeksinfrastructuur en -faciliteiten Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Op dit vlak gaat de evolutie in positieve richting: de infrastructuur wordt verder uitgebouwd en er zijn zeer goede inspanningen op bibliotheekvlak.
blz. 23/161
1.2. STUDIEGEBIED AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNSTEN EN PRODUCTDESIGN Opleidingen aan de Associatie K.U.Leuven onderworpen aan de Voortgangstoets: Bachelor in het productdesign
KHLim (Genk)
Master in het productdesign
KHLim (Genk)
1. Integratie onderzoek – onderwijs Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Het studiecurriculum is doordacht en evenwichtig opgebouwd. Artistiek en reflectief gerichte opleidingsonderdelen houden elkaar in evenwicht en vullen elkaar aan, hetgeen culmineert in een masterproef die artisticiteit met verantwoording van artistieke en intellectuele processen combineert. Het rapport toont omstandig aan hoe de streefdoelen 1.1. c tot e worden bereikt; voor de doelen 1.1. a en b moet worden verwezen naar de beschrijving van de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Met doelstelling 1.2. (het bieden van mogelijkheden aan studenten om zelf projecten en onderzoeken uit te voeren) wordt in het programma zeer duidelijk rekening gehouden. Opvallend is dat de bachelorproef een semi-finaliserend karakter draagt; uit de inleiding van het rapport blijkt dat het niet de bedoeling is dat alle afgestudeerde bachelors doorstromen naar de master. Dit kenmerk is eigen aan de opleidingen in het betrokken studiegebeid. Wat streefdoel 1.2. b aangaat, is er geen gebrek aan onderzoeksprojecten. Het concept van de masterproef is doordacht en geeft de student de mogelijkheid een individueel onderzoeksproject ten volle uit te werken en zich als beginnend kunstenaar te profileren. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De verwevenheid van onderwijs en onderzoek in het curriculum is een duidelijk streefdoel waarvoor reeds belangrijke inspanningen werden geleverd. Het is hierbij van belang dat het onderwijs gevoed wordt vanuit het eigen onderzoek van de docenten; de projecten waaraan de studenten kunnen participeren, moeten dan ook niet bepaald worden door een zuiver didactische dimensie maar wel degelijk projecten zijn die ressorteren onder een docentgestuurde onderzoeksgroep binnen het departement (streefdoelen 1.2 b en 1.3. b.). Een expliciet traject uittekenen kan hierbij de inbedding van deze dimensie versterken.
blz. 24/161
2. De intensiteit van de onderzoeksactiviteiten van het personeel Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Gelet op de specifieke structuur van het personeel in de kunstenopleidingen, onder meer de zeer talrijke deeltijdse aanstellingen enerzijds en de noodzaak de artistieke praktijk van hoog niveau centraal te plaatsen, is het niet eenvoudig de vooruitgang op deze dimensie te bepalen. Hierbij komt dat de opleiding deel uitmaakt van een departement dat ook andere opleidingen verzorgt en dat de afzondering van de personeelsleden die betrokken zijn bij deze opleiding niet zonder meer mogelijk is. Het departement werkt hard aan het toekennen van onderzoeksopdrachten aan (nieuwe) personeelsleden en het stimuleren van doctoraatstrajecten. Geaffilieerde onderzoekers worden bij verschillende onderzoeksgroepen, verdeeld over diverse faculteiten aangevraagd. Er lopen elf dossiers aan verschillende faculteiten. Deze politiek laat toe een dragend netwerk binnen de universiteit uit te bouwen. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De opleiding moet (zoals ook sommige andere kunstopleidingen) wachten op een natuurlijke verjonging van het personeelsbestand om verder doorslaggevende inspanningen op het terrein van onderzoeksaanstellingen te kunnen doen. Toch lijkt ze met vertrouwen de (nabije) toekomst tegemoet te zien ook al wijzen de huidige cijfers op de lange weg die in deze nog moet worden afgelegd. Vooralsnog lijkt de opleiding Product Design (vergeleken met het globale departement) enigszins achter te blijven; de volgehouden politiek bij vervangingen zal echter toelaten de dynamiek in de richting van hoogstaande artistieke praktijk en onderzoek te versterken. Bij de aanwerving van nieuw onderwijzend personeel of bij de uitbreiding van bestaande aanstellingen zal ervoor moeten worden gezorgd dat het percentage onderzoeksactieve personeelsleden toeneemt. Dat geldt mutatis mutandis ook voor het aantal doctores, dat nog laag ligt. De zorgvuldige bepaling van de opdrachten met expliciete aandacht voor de onderzoeksopdracht, c.q. het doctoreren is hier een goed instrument. Het is aan te bevelen streefdoelen te bepalen ten aanzien van het aantal doctorandi en doctores op langere termijn. Het rapport geeft geen prognose voor de streefdoelen met betrekking tot het aantal belangrijke kunstenaars in de personeelsformatie. Nochtans zullen in dit domein minstens even belangrijke inspanningen als op het terrein van het aantal onderzoekers moeten worden geleverd. De redenen hiervoor zijn begrijpelijk: het hoger kunstonderwijs moet, wat deze materie betreft, nog alle traditie opbouwen en dat is niet voor iedere opleiding even evident.
blz. 25/161
3. Onderzoeks- en valorisatieoutput Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Het concept van ontwerpend onderzoek wordt doeltreffend verwoord. ‘Experiency’ is het zwaartepunt van het studiegebied, waarbij de term eerder verwijst naar een overkoepeling op basis van de methodiek dan op een specifiek onderzoeksdomein; er is integendeel een veelheid aan onderzoeksobjecten die vanuit deze methodologische invalshoek worden benaderd. Dit concept vormt een goede basis voor de ontwikkeling van artistiek onderzoek. Mede gelet op wat onder §2 werd gesteld, is de dynamiek nog niet tot volle ontwikkeling gekomen. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De personeelsstructuur en de tijd die nodig is om een cultuuromslag binnen de opleiding te bewerkstelligen, maken dat de output voorlopig nog beperkt is. Het is aan de opleiding een strategie te ontwikkelen die naast een dynamisch personeelsbeleid een kader biedt. Daarbij is te overwegen binnen het algemene conceptuele methodologische kader ‘experiency’ bepaalde speerpunten te definiëren die toelaten de krachten te bundelen en de dynamiek te versterken zowel wat de artistieke praktijk aangaat die determinerend is in het studiegebied als wat de reflexieve componenten van het onderzoek betreft. Het is voor het toekomstig departementaal onderzoek daarbij aangewezen dat het op zoek gaat naar een breder draagvlak dan enkel de departementale basis; de vorming van een kunstenhogeschool waarbij de verschillende departementen audiovisuele en beeldende kunst, met in begrip van productdesign, één departement zullen vormen biedt, samen met het netwerk ontstaan door de affiliatie van onderzoekers, hiertoe een goed platform. Het verdient aanbeveling in de opvolgdimensies het aspect ‘reputatie’ een ondergeschikte rol te geven ten opzicht van het aspect ‘output’. 4. De inzet van financiële middelen Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De opleiding investeert ruim in diverse, voornamelijk departementaal georiënteerde onderzoeksprojecten. Het leidt geen twijfel dat deze projecten een aantoonbare artistiek-innoverende en maatschappelijke waarde hebben. Aan de andere kant maakt het rapport niet duidelijk welke rol de eventuele, deelnemende disciplineoverstijgende partners spelen en op welke manier onderzoek intra muros kan rekenen op voldoende disseminatie en valorisatie. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Het onderzoek in dit gebied beschikt niet of minder over specifieke financieringskanalen. Daarenboven zijn de concepten contractonderzoek en valorisatie onvoldoende operationeel in de cultuur van het studiegebied. Vooruitgang is te bereiken door deze concepten uit te klaren en als instrumenten te gebruiken voor het aantrekken van middelen voor projecten met socio-economische en maatschappelijke relevantie.
blz. 26/161
5. De onderzoeksinfrastructuur en -faciliteiten Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De huidige infrastructurele situatie is niet aangepast aan de uitdagingen waar een academiserende opleiding zich voor geplaatst ziet. De realisatie van een nieuwe site in 2009 zal hierin echter drastisch verandering brengen. Dankzij de gestructureerde, logistieke en administratieve inspanningen en plangestuurde initiatieven van de overkoepelende hogeschool blijkt de opleiding voldoende faciliteiten te kunnen ontwikkelen om haar academiseringsproces adequaat te kunnen omkaderen. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De nieuwe structuur van de hogeschool voor kunsten en architectuur zal effect hebben op de onderzoeksorganisatie en de integratie van het onderzoek. Dit zal leiden tot een meer gestroomlijnd beleid en zal mogelijkheden doen ontstaan tot interdisciplinaire kruisbestuiving (zie ook hoger). De versterking van het netwerk met de diverse onderzoekseenheden van de universiteit biedt hierbij perspectieven. Bij het academiseren van deze opleiding is het zinvol, naast de inbedding in de universiteit en de samenwerking met de andere partners binnen de associatie, samenwerking op te zetten met gelijkaardige opleidingen in het buitenland. Het doel is een coherent en complementair netwerk te creëren, waarbij samenwerking vanuit verscheidenheid bevruchtend werkt.
blz. 27/161
1.3. STUDIEGEBIED HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
Binnen de Geïntegreerde Faculteit Economische, Toegepaste Economische en Handelswetenschappen werd een evaluatiecommissie aangesteld bestaande uit drie ZAP-leden van de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. De clusterevaluatie die door deze commissie werd opgesteld op basis van de voortgangsrapporten, werd vervolgens voorgelegd aan het gemeenschappelijk beheersorgaan van de Geïntegreerde Faculteit. Opleidingen aan de Associatie K.U.Leuven onderworpen aan de Voortgangstoets: Bachelor in het milieu- en preventiemanagement
HUB (EHSAL)
Master in het milieu- en preventiemanagement
HUB (EHSAL)
Bachelor handelsingenieur
HUB (EHSAL)
Bachelor in de handelswetenschappen
HUB (EHSAL, VLEKHO) / Lessius
Bachelor of Business Administration
HUB (EHSAL)
Master handelsingenieur
HUB (EHSAL)
Master in de bedrijfseconomie en het -beleid
HUB (EHSAL)
Master in de handelswetenschappen
HUB (EHSAL, VLEKHO) / Lessius
Master of Business Administration
HUB (EHSAL)
Master of Business Economics and Management
HUB (VLEKHO)
1. Integratie onderzoek – onderwijs Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Met het oog op het inbrengen van het onderzoek in de basispositionering van de academiserende opleidingen werden de studieprogramma’s van deze opleidingen de voorbije jaren grondig herwerkt en bijgestuurd. In alle bachelorprogramma’s werd een academisch traject ingebouwd waarbij een duidelijke fasering van het leerproces en de leerresultaten wordt beoogd (Academische Vorming, Research & Methods, Toegepast Vakoverschrijdend Onderzoek). De evaluatiecommissie stelt zich wel vragen bij de soms eenzijdige invulling van de onderzoekscomponent doorheen de curricula. Het gevaar bestaat dat het onderzoek gereduceerd wordt tot louter dataverwerking, terwijl het gehele onderzoeksinstrumentarium aan bod dient te komen (e.g. systeem design,…). De commissie ervaart het tevens positief dat een stijgend aantal opleidingsonderdelen gedoceerd wordt door actieve onderzoekers zodat ook recente ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied de studenten kunnen bereiken. Deze ombuiging naar een meer academische gerichtheid vraagt evenwel een aangepaste profilering van het onderwijsaanbod waarbij naar een evenwicht tussen academische oriëntatie en businessoriëntatie dient gezocht te worden. De instellingen dienen erover te waken dat de businessgeoriënteerdheid niet verloren gaat tijdens en na de voltooiing van het academiseringsproces. De doelstelling van de academisering kan geen homogenisering zijn.
blz. 28/161
Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De masterproef is het instrument bij uitstek waarin de academisering van de opleidingen tot uiting moet komen. De opleidingen dienen dan ook te streven naar een volledige inbedding van de masterproeven in het lopende onderzoek van de onderzoeksgroepen. Aangezien het onderzoek zich momenteel in een groeiende fase bevindt, oordeelt de commissie dat op dit vlak zeker nog vooruitgang kan geboekt worden. Daarnaast kan de specifieke invulling van de masterproef in een aantal opleidingen bijdragen tot een duidelijkere profilering. De commissie vindt het gebruik van eigen wetenschappelijke publicaties in het onderwijs zeer positief, maar wijst er wel op dat ook andere publicaties aan bod mogen komen. Daarnaast lijkt het gebruik van Nederlandstalige vakliteratuur in bepaalde opleidingen een contradictio in terminis te zijn. Er is vanuit de voortgangstoetsen onvoldoende zicht op de positie en rol van het onderwijzend personeel zonder onderzoeksprofiel. Wat is hun rol binnen de opleiding en hoe zullen zij in de toekomst hiervan deel uitmaken? Op welke wijze maken zij ook naar de toekomst toe deel uit van het academiseringsproces? Zie eveneens punt 2. Voor een aantal opleidingen beschikt men slechts over beperkte gegevens. De evaluatiecommissie kan hiervoor gezien de transitie begrip opbrengen. 2. De intensiteit van de onderzoeksactiviteiten van het personeel Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: In elke academiserende opleiding heeft de overgrote meerderheid van het docentenkorps een doctoraatstitel. Op dit gebied stellen zich dan ook geen problemen binnen het studiegebied. Er werd aanzienlijk geïnvesteerd in het vrijmaken van onderzoekstijd voor de personeelsleden. Bovendien werd de onderzoekstijd efficiënter toegewezen zodat versplintering werd tegengegaan. Daarnaast is ook het effect van de aanwervingspolitiek duidelijk merkbaar. Het aantrekken van kwalitatieve onderzoekers heeft gezorgd voor een gevoelige uitbreiding van het onderzoekspotentieel binnen het docentenkorps. De gestegen onderzoeksoutput is het gevolg van deze gestegen capaciteit en de vrijgemaakte onderzoekstijd. De commissie raadt de instellingen aan erover te waken dat personeelsleden die op papier onderzoekstijd krijgen toegewezen, hier in praktijk ook daadwerkelijk aan toekomen. De belasting die gepaard gaat met de academiserings- en integratieprocessen valt immers niet te onderschatten. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Ongeveer 75% van het onderwijzend personeel dient te bestaan uit actieve onderzoekers. De evaluatiecommissie begrijpt dat deze doelstelling niet in elke opleiding zal kunnen gerealiseerd worden tegen 2013 gezien de huidige samenstelling van het personeelsbestand. Toch meent de commissie dat de wervingspolitiek van de instellingen op termijn zal resulteren in een beduidend hoger aandeel actieve onderzoekers. Op voorwaarde uiteraard dat de huidige inspanningen worden aangehouden. De huidige selectieprocedures door gemengde selectiecommissies waarbij systematisch de uitstromende personeelsleden met een onderwijsprofiel vervangen worden door personeelsleden met een gemengd onderzoeks- en onderwijsprofiel, betekenen op dit vlak een belangrijke garantie. De instellingen dienen tevens de onderzoekers nog meer te stimuleren om het statuut van geaffilieerd onderzoeker
blz. 29/161
aan te vragen zodat de integratie in de universiteit vorm krijgt. Momenteel heeft nog geen enkele instelling de kaap van de 75% geaffilieerde onderzoekers onder de actieve onderzoekers bereikt. In een aantal opleidingen ligt het percentage zelfs bijzonder laag. Affiliatie met een onderzoekseenheid aan de universiteit kan individuele onderzoekers de voordelen verschaffen van een onderzoeksomgeving waarin een voldoende kritische massa aanwezig is. De bijdrage van het OP aan de organisatie van wetenschappelijke congressen ligt beduidend laag. Bijkomende inspanningen zijn hier welkom, al kan de administratieve belasting van de lopende integratie- en academiseringsprocessen hier roet in het eten strooien. Er is vanuit de voortgangstoetsen onvoldoende zicht op de positie en rol van het onderwijzend personeel zonder onderzoeksprofiel. Zie eveneens punt 1. 3. Onderzoeks- en valorisatieoutput Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Het accent binnen het studiegebied Handelswetenschappen en Bedrijfskunde ligt op de productie van wetenschappelijk hoogstaande publicaties in internationale tijdschriften. Alle instellingen hebben op dit vlak dan ook forse inspanningen geleverd. De uitbreiding van het aantal actieve onderzoekers moet op termijn echter bijdragen tot een nog grotere toename van de wetenschappelijke output. Gezien de strenge normering die het studiegebied hanteert ten aanzien van de classificatie van internationale titels waarbij enkel artikels in kwaliteitsvolle journals als IT-publicaties worden erkend, is de evaluatiecommissie ervan overtuigd dat de inspanningen die nu worden geleverd op lange termijn duurzame resultaten zullen opleveren. De onderzoekers worden aangemoedigd tot publicatie door de toekenning van onderzoekstijd te koppelen aan wetenschappelijk output. De commissie ervaart dit als zeer positief en een interessant beleidsinstrument in de bestendiging van het academiseringsproces. In het bijzonder de manier waarop binnen de HUB dit expliciet is uitgewerkt in een onderzoeksreglement, verdient aanbeveling. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Er dient over gewaakt te worden dat de wetenschappelijke output niet te veel gebaseerd is op een te smalle basis waarbij een beperkt aantal onderzoekers een aanzienlijk deel van de output levert. De commissie heeft er begrip voor dat in de opstartfase de individuele output van vooral jonge onderzoekers lager ligt, maar dringt erop aan dit permanent op te volgen. Er dient verder werk te worden gemaakt van de internationalisering van het onderzoek. Hoewel hier belangrijke vooruitgang is geboekt, dient dit ook na het academiseringsproces een blijvend aandachtspunt te zijn. De evaluatiecommissie denkt hierbij niet enkel aan internationale publicaties, maar eveneens aan het bijwonen en organiseren van internationale conferenties en dergelijke. Een groot deel van het onderzoek is niet verbonden aan de inhoud van de kernvakken, maar situeert zich binnen de taal- of perifere vakken. Dit is op zich niet negatief, maar de onderzoeksoutput in deze vakgebieden dient in verhouding te zijn met de respectievelijke percentages van de kern-, perifere en taalvakken.
blz. 30/161
4. De inzet van financiële middelen Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Alle instellingen wendden de verkregen academiseringsmiddelen in hoofdzaak aan voor het aanwerven van nieuw personeel met onderzoekspotentieel. De commissie vindt dit positief. De resultaten die reeds eerder in deze evaluatie werden besproken, maken duidelijk dat deze beleidskeuze haar vruchten afwerpt. De evaluatiecommissie stelt zich vragen bij een aantal gerapporteerde onderzoeksprojecten waaraan in 2006 geen budget was gekoppeld. Op basis van de beschikbare gegevens is het niet altijd duidelijk wat de inbreng van de onderzoekers in het project is. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Via de statuten van geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent kunnen de onderzoekers van de hogescholen in de toekomst meer actief participeren in de onderzoeksprojecten van de universitaire partner. Gekoppeld aan een actievere promotie van de twee statuten dienen ook inspanningen geleverd te worden om onderzoekers te stimuleren aan onderzoeksprojecten in Leuven te participeren. Het spreekt uiteraard voor zich dat de middelen die op deze wijze worden verworven ten volle worden gehonoreerd ook al blijft het fysieke beheer daarvan in Leuven. De evaluatiecommissie begrijpt dat het koppelen van onderzoeksprojecten aan opleidingen moeilijk is. Toch heeft zij de indruk dat de onderzoeksactiviteiten van personeelsleden verbonden aan bepaalde opleidingen beperkt zijn, gezien de geringe onderzoeksprojecten waarover gerapporteerd wordt. Al beseft de commissie dat het ontbreken van onderzoeksprojecten niet noodzakelijk betekent dat geen wetenschappelijke inspanning wordt geleverd door de personeelsleden. In de huidige fase van het academiseringsproces wordt primair ingezet op het opbouwen van onderzoekscapaciteit wat op termijn onvermijdelijk zal leiden tot het aantrekken van externe financiering. 5. De onderzoeksinfrastructuur en -faciliteiten Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Er zijn aanzienlijke inspanningen geleverd om de onderzoekers de nodige onderzoeksfaciliteiten te bieden in de hogescholen. De onderzoeksinfrastructuur werd zowel fysiek als beleidsmatig aanzienlijk uitgebouwd. De beschikbare infrastructuur gekoppeld aan de toegang tot onder meer databanken en datasets via de statuten van geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent, geven de onderzoekers aan de hogescholen alle kansen om kwalitatief onderzoek te voeren. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De onderzoeksinfrastructuur is reeds behoorlijk uitgebreid. Bijkomende investeringen dienen dan ook te worden bekeken binnen het bredere kader van de Geïntegreerde Faculteit. De bestaande initiatieven op het vlak van gezamenlijke investeringen en afstemming kunnen verder worden uitgebouwd.
blz. 31/161
1.4. STUDIEGEBIED INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE Opleidingen aan de Associatie K.U.Leuven onderworpen aan de Voortgangstoets: Bachelor in de industriële wetenschappen:
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Sint-Katelijne-Waver) /
bouwkunde
KHBO (Oostende) / KaHo Sint-Lieven (Aalst en Gent)
Master in de industriële wetenschappen:
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Sint-Katelijne-Waver) /
bouwkunde
KHBO (Oostende) / KaHo Sint-Lieven (Gent)
Master in de industriële wetenschappen:
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Sint-Katelijne-Waver) /
landmeten
KHBO (Oostende) / KaHo Sint-Lieven (Gent)
1. Integratie onderzoek – onderwijs Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De opleidingen hebben veel vooruitgang geboekt bij de integratie van hun onderzoek en onderwijs: het projectonderwijs is sterk uitgewerkt doorheen de opleiding en de onderzoekscomponent is een essentieel element in de masterproef. Toch blijft de integratie vaak beperkt tot specifieke opleidingsonderdelen en aparte wetenschappelijike projecten. M.b.t. de masterproef benadrukken de opleidingen hun eigenheid van de opleiding industrieel ingenieur in vergelijking met de opleiding burgerlijk ingenieur en de sterke links die er bestaan tussen de opleiding en het werkveld, in het bijzonder de KMO’s. Hoewel gestreefd wordt om de masterproeven ook binnen het eigen, lopend onderzoek uit te voeren, vinden de opleidingen het nodig en waardevol om ook eerder toepassingsgerichte onderwerpen samen met bedrijven aan te bieden. De opleidingen bouwkunde/landmeten hebben onderling goede afspraken m.b.t. docentenuitwisseling, zodat telkens door specialisten met onderzoekservaring wordt lesgegeven. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Het Groepsbestuur van de Groep Wetenschap & Technologie oordeelt dat de koppeling tussen het eigen onderzoek dat al loopt en het onderwijs (inclusief de masterproef) de volgende jaren sterker zal moeten worden uitgewerkt. Daarvoor is een goed speerpuntenbeleid noodzakelijk. Een nog verdere afstemming tussen de instellingen is wenselijk. Ook een verdere samenwerking met het departement Burgerlijke Bouwkunde van de K.U.Leuven kan extra opportuniteiten bieden, bijvoorbeeld voor de aansluiting van masterproefwerk bij lopend onderzoek.
blz. 32/161
2. De intensiteit van de onderzoeksactiviteiten van het personeel Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Het aandeel onderwijzend personeel met een doctoraatsdiploma binnen de onderzoeksgroepen bouwkunde/landmeten is in stijgende lijn. In alle opleidingen is het streefdoel van 50% doctores binnen de groep docent/hoofddocent/hoogleraar nu reeds bereikt. Wat betreft het aantal actieve onderzoekers is er eveneens een positieve groeicurve merkbaar. Verwacht wordt dat tegen 2013 het streefdoel van 2/3 actieve onderzoekers t.o.v. het totale personeelsbestand zal worden behaald. Het aantal activiteiten dat getuigt van de onderzoeksmatige reputatie en externe waardering van de onderzoekers is kwaliteitsvol maar vaak nog beperkt tot eenmalige acties. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Alhoewel het academiseringsproces slechts enkele jaren bezig is, is er duidelijk geïnvesteerd in het aantrekken van personeel met de vereiste kwalificaties en in het vrijmaken van onderzoekstijd. Zowel het aantal doctores als het aantal actieve onderzoekers gaan de goede richting uit. Gezien de leeftijdsstructuur en de toenemende inspanningen worden er geen problemen verwacht om tegen 2013 de vooropgezette streefdoelen m.b.t. deze twee parameters te behalen. Wat betreft de onderzoeksmatige reputatie en externe waardering van het personeel, in het bijzonder de participatie in doctoraatpromotorschap en in doctoraatsjury’s, verwacht het Groepsbestuur veel van de integratie van de onderzoekers in de onderzoeksgroepen van de universiteit. De instellingen wordt dan ook aangeraden het statuut van geaffilieerd onderzoeker en het statuut van geassocieerd docent te promoten bij de onderzoekers. 3. Onderzoeks- en valorisatieoutput Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Er is een aanzet tot het verhogen van de onderzoeksoutput. Globaal gezien wordt er voornamelijk sterk gepresteerd m.b.t. kennisverspreiding op conferenties, studiedagen en workshops en m.b.t. technologietransfer naar de maatschappij. De output in nationale vaktijdschriften en internationale tijdschriften is eerder beperkt. De valorisatie-output van de opleidingen bouwkunde-landmeten is laag. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De opleidingen zouden best een publicatieplan of plan voor verspreiding van onderzoeksresultaten opstellen. Ook de valorisatie van masterproefonderzoek moet eens bekeken worden. De verwachte stijging van het aantal doctores en het aantal actieve onderzoekers belooft een goede onderzoeksactiviteit te genereren. Ook een verdere afstemming en samenwerking tussen de verschillende opleidingen en met de K.U.Leuven zou moeten leiden tot meer publicaties.
blz. 33/161
4. De inzet van financiële middelen Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: de
De opleidingen doen veel inspanningen om 2
de
en 3
geldstroommiddelen te verwerven. Hierin slagen ze met
wisselend succes. Globaal gezien investeren de instellingen de academiseringsmiddelen voornamelijk in personeelsomkadering: het aanwerven van doctorandi en het vrijmaken van onderzoekstijd voor personeelsleden. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Gezien de beperkte omvang van de onderzoeksgroepen, zullen de opleidingen gerichte keuzes moeten maken bij het aanwenden van middelen en het aanvragen van projecten. 5. De onderzoeksinfrastructuur en -faciliteiten Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Uit de voortgangsrapporten blijkt dat er in alle opleidingen een goede basisinfrastructuur aanwezig is, die voornamelijk - maar zeker niet exclusief - voor opleidingsdoeleinden kan worden gebruikt. De specifieke onderzoeksinfrastructuur voor grotere onderzoeksprojecten is nog eerder beperkt. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Alhoewel de basisinfrastructuur zeker aanwezig is, is er is nog veel werk nodig om tot een uitgebreide en up-todate onderzoeksinfrastructuur te komen. In de voortgangsrapporten staat onvoldoende aangegeven wat de plannen daaromtrent zijn. Ook hier onderstreept het Groepsbestuur het belang van een goed uitgewerkt speerpuntenbeleid. Bijkomende investeringen dienen dan ook binnen het kader van het eigen onderzoek en de afstemming met de andere instellingen (inclusief de universiteit) bekeken te worden.
blz. 34/161
1.5. STUDIEGEBIED MUZIEK EN PODIUMKUNSTEN Opleidingen aan de Associatie K.U.Leuven onderworpen aan de Voortgangstoets: Bachelor in de muziek
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Leuven)
Master in de muziek
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Leuven)
1. Integratie onderzoek – onderwijs Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: 1.1. Ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden en –attitudes bij studenten: Het programma gaat duidelijk uit van een geïntegreerd concept waarbij onderzoek in de kunsten een constitutieve plaats heeft. De realisatie hiervan neemt een verschillende vorm aan voor het onderzoek dat gestalte krijgt in de artistieke praktijk en voor het onderzoek dat meer reflexieve vaardigheden en attitudes beoogt. De eerste dimensie is aanwezig via het artistiek onderwijs waarbij het eigen onderzoek en de eigen artistieke praktijk van de docenten een centrale rol speelt; het tweede krijgt vorm in specifieke leerlijnen die duidelijk zijn uitgezet; het programma laat toe de streefdoelen te verwezenlijken. De integratie van beide gebeurt met name in de seminaries, de bachelor- en de masterproef. 1.2. Het programma biedt aan studenten de mogelijkheid zelf artistieke projecten uit te voeren, via deelname aan producties. 1.3. Het concept van de masterproef is gericht op de integratie van artistiek en reflexief onderzoek, waarbij echter de artistieke relevantie de focus is en dient te blijven. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Bij de evaluatie van het programma dient de specificiteit van het onderzoek in de muziek en de podiumkunsten erkend te worden, vooral wat de deelname aan lopend onderzoek aangaat; het gaat hier om deelname aan artistiek onderzoek. Ook wat de beoordeling van de masterproef betreft, is de artistieke dimensie doorslaggevend; een te enge focus op de onderzoeksvaardigheden die in andere disciplines centraal staan, zou verengend werken; toch dienen deze via een geëigende integratieweg manifest aanwezig te zijn. Hiertoe is de basis gelegd; de verdere uitbouw van artistiek onderzoek en de inbreng van het eigen (reflexieve) onderzoek van de docenten zullen hierbij essentieel zijn, op een analoge wijze als de deelname van de studenten aan de artistieke praktijk van de docenten centraal staat in de opleiding.
blz. 35/161
2. De intensiteit van de onderzoeksactiviteiten van het personeel Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Het voortgangsrapport geeft aan dat de deelname van het personeel aan onderzoek stijgende is en dit op drie fronten: •
er is een stijgend aantal doctorandi in de muziek;
•
er is een stijgend aantal aanvragen voor geaffilieerd onderzoeker;
•
een stijgend aantal personeelsleden is actief onderzoeker in de kunsten.
Daarenboven ondersteunt het departement de beweging door de deelname aan intensieve voorbereidingsprogramma’s voor doctorandi; deze zijn zeer nuttig gezien de beginsituatie van het onderzoek in de kunsten en de doctoraten in het bijzonder. De specifieke structuur van de personeelsformatie, met een zeer hoog aantal bijzonder beperkte opdrachten, maakt het niet mogelijk de voor andere disciplines bepaalde streefcijfers te behalen. Het is derhalve noodzakelijk ook opdrachten kleiner dan 50% (bijvoorbeeld vanaf 20%) mee te beschouwen in deze parameter. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De specifieke structuur van het personeelsbestand enerzijds en de financiële situatie van het departement dat geconfronteerd wordt met dalende inkomsten anderzijds zijn ernstige hinderpalen bij het bereiken van de streefdoelen. Vooral het eerste aspect moet als een structurele factor worden aanzien, waarmee op een systematische wijze rekening moet worden gehouden bij de evaluatie van dossiers in de sector van het hoger kunstonderwijs. Bij de aanwerving van nieuw onderwijzend personeel of bij de uitbreiding van bestaande aanstellingen zal ervoor moeten worden gezorgd dat het percentage onderzoeksactieve personeelsleden toeneemt. Dat geldt mutatis mutandis ook voor het aantal doctores, dat nog laag ligt. De zorgvuldige bepaling van de opdrachten met expliciete aandacht voor de onderzoeksopdracht, c.q. het doctoreren is hier een goed instrument. Het is aan te bevelen streefdoelen te bepalen ten aanzien van het aantal doctorandi en doctores op langere termijn. Het aantal geaffilieerde onderzoekers kan nog stijgen. Zij moeten echter in de juiste omgeving terecht komen. Het profiel van de ontvangende onderzoekseenheid zou moeten overeenstemmen met de onderzoeksfocus van de nieuwe onderzoekers. De complementariteit tussen het onderzoek in een departement kunsten en in een onderzoekseenheid musicologie is daarbij van groot belang. In deze context is het nodig uit te gaan van pragmatisme en de rol van de affiliatie duidelijk te bepalen. Het verdient aanbeveling het aspect ‘reputatie’ een ondergeschikte rol te geven ten opzichte van het aspect ‘output’ (zie 3.). De 'metadimensie' is omwille van de eigen profielen van de studiegebieden “muziek en podiumkunsten” en “musicologie” voor de indicatoren 2 en 3 niet determinerend.
blz. 36/161
3. Onderzoeks- en valorisatieoutput Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De onderzoeksoutput situeert zich voornamelijk op het vlak van de artistieke praktijk, zowel wat uitvoering als compositie aangaat. De registratie- en meetsystemen zijn pas recent ontwikkeld; het is dus niet mogelijk de vooruitgang aan te tonen. Het is evenwel duidelijk dat er een beduidende output is. Wat de meer reflexieve output aangaat, inzonderheid via publicaties, is er een duidelijke, zij het nog beperkte, output, die in de volgende jaren een vorm van consolidatie en internationalisering zal vinden (zie ook 4. financiering). Het aantal doctorandi gaat in stijgende lijn. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De opvolging van de doctorandi en vooral van het concept ‘doctoraat in de muziek’ vraagt de nodige aandacht om tot een optimale formule te komen. De verdere opvolging van de meetsleutel en de evolutie van de output met het oog op kwaliteit en internationale erkenning zijn belangrijk; dit geldt in het bijzonder voor de meer reflexieve componenten; de artistieke onderzoeksoutput is echter determinerend. 4. De inzet van financiële middelen Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Het voortgangsrapport vermeldt een vrij hoog aantal projecten, die ook een behoorlijk bedrag vertegenwoordigen, vooral gelet op de zeer beperkte financieringskanalen. Contractonderzoek is in de discipline niet gebruikelijk; valorisatie via manifestaties wordt eerder beschouwd als dienstverlening en deze genereert geen budgetten die voor onderzoek inzetbaar zijn, maar eerder faciliterende budgetten voor uitvoering. De meeste projecten gebeuren in samenwerking met een universitaire partner of een partner in een ander departement kunsten; dit versterkt duidelijk de interdisciplinaire dimensie. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Het verdient aanbeveling na te gaan wat het zou betekenen om aan valorisatie of aan op valorisatie gericht onderzoek te doen. Een duidelijke piste is het IOF, waar maatschappelijke finaliteit als doelstelling is opgenomen. Om deze piste opretaioneel te maken moet enerzijds een beleid ter zake uitgewerkt worden en moet er anderzijds gewerkt worden aan een organisatiecultuur met aandacht voor valorisatie. De besteding van bijkomende academiseringsmiddelen wordt gepland vanaf 2008. Op dit ogenblik worden nog niet zoveel academiseringsmiddelen ingezet voor bvb. het geven van onderzoekstijd aan doctorandi. Het financiële kader van het departement laat op dit ogenblik niet meer toe, gegeven de dalende basisfinanciering.
blz. 37/161
5. De onderzoeksinfrastructuur en -faciliteiten Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Het departement beschikt over de noodzakelijke infrastructuur, zowel wat lokalen betreft als wat het instrumentarium aangaat. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De nieuwe structuur van de hogeschool voor kunsten en architectuur zal effect hebben op de onderzoeksorganisatie en de integratie van het onderzoek. Dit zal leiden tot een meer gestroomlijnd beleid en doet mogelijkheden ontstaan tot interdisciplinaire kruisbestuiving. De academisering van de discipline muziek- en podiumkunsten veronderstelt een multidisciplinaire samenwerking met een aantal onderzoekseenheden binnen de universiteit, met name musicologie, en meer algemeen de onderzoekseenheden van de faculteit Letteren, maar ook bepaalde onderzoekseenheden in psychologie en pedagogie. Zij kan echter niet beperkt worden tot deze disciplines; om recht te doen aan de eigenheid van het onderzoek in de kunsten is het wenselijk, in synergie met de universiteit een netwerk met (buitenlandse) partners in de discipline uit te bouwen; de participatie van het departement aan de netwerken geïnitieerd door het Orpheus Instituut - docARTES en Documa, respectievelijk met Nederlandse en met Engelse en Nederlandse partners – is hiertoe een goede basis. Zo ontstaat een reeks samenwerkingsverbanden die een werkelijke integratie van de discipline vanuit coherente en complementaire relaties. Door deze samenwerking uit en in verscheidenheid zal de universiteit als geheel ook bevrucht worden.
blz. 38/161
1.6. STUDIEGEBIED TOEGEPASTE TAALKUNDE Opleidingen aan de Associatie K.U.Leuven onderworpen aan de Voortgangstoets: Bachelor in de toegepaste taalkunde
HUB (VLEKHO) / Lessius
Master in de journalistiek
HUB (VLEKHO) / Lessius
Master in de meertalige communicatie
HUB (VLEKHO) / Lessius
Master in het tolken
HUB (VLEKHO) / Lessius
Master in het vertalen
HUB (VLEKHO) / Lessius
1. Integratie onderzoek – onderwijs Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De doelstellingen bij deze dimensie zijn haalbaar of al gehaald. In het studiegebied Toegepaste Taalkunde zijn grote inspanningen geleverd om de integratie van onderzoek en onderwijs te verzekeren. Deze inspanningen hebben tot een duidelijke vooruitgang op dit vlak geleid: uit de programmagidsen van de opleidingen Toegepaste Taalkunde en de beschrijving van de vakopbouw en/of de good practices in beide voortgangsrapporten blijkt dat onderzoeksvaardigheden en -attitudes een belangrijke plaats innemen in de curricula. De studenten geven blijk van de verworven academische competenties in de bachelorpaper en de masterproef, waarvoor de criteria geheel afgestemd zijn op de facultaire reglementen. Daarnaast wordt lopend onderzoek gaandeweg meer en meer in de opleidingen geïntegreerd. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: De resultaten van de geleverde inspanningen moeten grondig geëvalueerd worden. Terwijl die evaluatie voor de bacheloropleiding en de bachelorpaper al plaatsgevonden heeft, en waar nodig tot aanpassingen heeft geleid, kunnen de masteropleidingen en de masterproef pas voor het eerst aan het eind van dit academiejaar en in het volgende academiejaar geëvalueerd worden. De partners in de Geïntegreerde Faculteit Letteren hebben zich voorgenomen deze evaluatie in sterke onderlinge betrokkenheid tussen de partners – de twee departementen Toegepaste Taalkunde en de Faculteit Letteren (en de Faculteit Sociale Wetenschappen) – uit te voeren. De Werkgroep onderwijs en de Subcommissie bachelorpaper en masterproef, die beide onder het Gemeenschappelijk Beheersorgaan van de Geïntegreerde Faculteit ressorteren, zullen daarin een belangrijke rol spelen. Voorts zullen beide departementen inspanningen leveren om studenten vaker de mogelijkheid te bieden kennis te nemen van of deel te nemen aan lopend onderzoek, van meerdere docent-onderzoekers. Men streeft hierbij dus naar een hogere frequentie dan in streefdoel 1.2.b).
blz. 39/161
2. De intensiteit van de onderzoeksactiviteiten van het personeel Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De doelstellingen bij deze dimensie zijn haalbaar of al gehaald. De intensiteit van de onderzoeksactiviteiten van het personeel in het studiegebied Toegepaste Taalkunde laat een positieve ontwikkeling zien: de onderzoekstijd en het aantal actieve onderzoekers zijn toegenomen, onderzoek krijgt een belangrijke plaats in de taakbeschrijving van nieuwe OP-leden, het aantal doctores zit in een duidelijk stijgende lijn en steeds meer personeelsleden spelen een actieve rol in redactieraden, adviesraden e.d. Ook het aantal geaffilieerde onderzoekers neemt toe. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Beide departementen streven ernaar nog meer onderzoekstijd te creëren; dit is vooral van belang voor de opleidingen van de Hogeschool-Universiteit Brussel, maar niet uitsluitend. Bij het creëren en toekennen van onderzoekstijd en het aanwerven van nieuwe onderzoekers zijn keuzes onvermijdelijk. Welke onderzoekslijnen een meerwaarde hebben, wordt met de partners in de Geïntegreerde Faculteit bekeken: zij zullen, voortbouwend op de lijnen die in het Meerjarenplan onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening van de Associatie uitgezet zijn, een geconcerteerd onderzoeksbeleid uitwerken. Aandachtspunten daarbij zijn: 1.
Zowel
de
potentiële
complementariteit
tussen
hogescholen
en
universiteit
in
sommige
onderzoeksgebieden, als de kansen tot synergie in andere onderzoeksgebieden moeten in acht genomen worden. Beide aspecten moeten in een onderling evenwicht gemaximaliseerd worden om de academisering en de integratie te bevorderen. Alleen een van beide aspecten beklemtonen zou contraproductief werken. 2.
3.
Het onderzoek bij de academiserende partners moet relevant zijn voor de opleidingen Toegepaste Taalkunde. Bij beide partners is al een beweging naar meer focus ingezet: vertaal- en tolkwetenschap, tekstwetenschap en Journalism Studies krijgen daarbij steeds meer een centrale rol toegekend. Naast de twee bovenstaande aandachtspunten is bij de concrete keuze van onderzoekspartners en projecten van belang of deze bijkomende onderzoeksfinanciering en/of publicaties met zich mee zullen brengen.
4.
In het onderzoeksbeleid past ook een valorisatieplan, dat de valorisatieprojecten totnogtoe in kaart brengt en op basis daarvan – en gekaderd in het algemene beleid – een leidraad biedt voor toekomstige valorisatie. Hoewel contractonderzoek in enge zin en wetenschappelijke dienstverlening zeer relevant kunnen zijn voor het studiegebied en men er veel ervaring mee heeft, mogen deze vormen van onderzoek niet ten koste gaan van gesubsidieerd onderzoek dat de academisering sterker kan ondersteunen. De prioriteit ligt de komende jaren ontegensprekelijk bij die academisering.
Belangrijke ‘instrumenten’ voor de uitvoering van het gezamenlijke onderzoeksbeleid zijn onder meer de geaffilieerde onderzoekers en – in sterkere mate nog – de geassocieerde (hoofd)docenten en hoogleraren. Het aantal geaffilieerde onderzoekers moet de komende jaren bij beide departementen nog toenemen. Het is de bedoeling dat de geassocieerde (hoofd)docenten en hoogleraren, van wie in 2008 de eerste lichting verwacht wordt, ook de onderzoeksmatige reputatie en externe waardering van de departementen Toegepaste Taalkunde verstevigen, doordat zij samen met een K.U.Leuven ZAP-lid promotor kunnen zijn van gemeenschappelijke doctoraten en bij academische deskundigencolleges betrokken kunnen worden.
blz. 40/161
3. Onderzoeks- en valorisatieoutput Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De doelstellingen voor deze dimensie zijn haalbaar of al gehaald. Bij beide departementen is het aantal publicaties sinds het begin van het academiseringsproces namelijk gestegen. Op basis van een berekening voor een periode van drie jaar kan men aannemen dat het streefdoel dat in het Meerjarenplan gesteld is, gehaald is. Van de doctorandi bij de departementen Toegepaste Taalkunde wordt meer dan de helft begeleid door een promotor van de K.U.Leuven. Relevant voor dit streefdoel is ook dat er een doctoraatsopleiding in de Vertaalwetenschap is opgericht, waarvoor de Stuurgroep van CETRA (het Centre for Translation Studies) als doctoraatscommissie fungeert. In deze Stuurgroep zitten vertegenwoordigers van de faculteit en van Lessius en de Hogeschool-Universiteit Brussel. Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Publicaties Het Gemeenschappelijk Beheersorgaan acht het van groot belang dat de departementen Toegepaste Taalkunde de voorzichtig ingezette stijging van het aantal publicaties de komende jaren bestendigen. Meer concreet is in de Geïntegreerde Faculteit afgesproken dat zij naar het facultaire publicatieniveau streven, zodra zij de drempelwaarde die in het Meerjarenplan gesteld is, bereikt hebben. Om zicht te krijgen op de ontwikkeling die daarvoor nodig is, is de publicatieoutput van de departementen Toegepaste Taalkunde al een eerste keer vergeleken met de output van de relevante onderzoekseenheden bij de Faculteit Letteren (en van de K.U.Brussel). Uit deze benchmarking, die in 2008 verder verfijnd zal worden, is gebleken dat de onderzoekers aan de hogescholen vooral een forse inspanning zullen moeten leveren op het vlak van internationale publicaties, zowel in tijdschriften als in/van boeken. Voor een toename van het aantal internationale publicaties zijn behalve een strikte focus hierop in het publicatiebeleid ook bijkomende onderzoekstijd en onderzoeksmiddelen nodig. Ook is het belangrijk een gezamenlijke kritische selectie te maken van tijdschriften die terecht internationaal genoemd kunnen worden. Het Gemeenschappelijk Beheersorgaan heeft zich eerder al voorgenomen dat in 2008 te doen en zal dit afstemmen op de werkzaamheden van de facultaire Commissie Onderzoek, die voor een VLIR-project aan een gelijkaardige selectie werkt. Doctorandi Voor een goede werving en inbedding van doctorandi is een verdere operationalisering van de doctoraatsopleiding in de Vertaalwetenschap noodzakelijk. Samenwerking in de doctoral school van de Faculteit Letteren is hiervoor belangrijk. Het personeelsbeleid tegenover doctorandi moet voortgezet en waar mogelijk nog geïntensifieerd worden: van alle nieuwe personeelsleden wordt verwacht dat zij ertoe bereid zijn te doctoreren; de al aanwezige personeelsleden met onderzoekspotentieel worden er verder toe aangezet te doctoreren en daar goed in begeleid. Nieuwe doctorandi hebben bij voorkeur een promotor of ten minste co-promotor van de K.U.Leuven.
blz. 41/161
4. De inzet van financiële middelen Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: De academiseringsmiddelen zijn in beide departementen Toegepaste Taalkunde ten volle ingezet om onderzoekstijd vrij te maken en personeel met onderzoekspotentieel aan te werven, overeenkomstig met het beleid in beide instellingen en de afspraken daarover in de Geïntegreerde Faculteit Letteren. De streefdoelen met betrekking tot onderzoeksprojecten en inkomsten uit B-financiering zijn gehaald of haalbaar mits extra inspanningen (zoals hieronder beschreven). Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Een verdere verhoging van de academiseringsmiddelen is noodzakelijk om de geplande voortgang wat de onderzoekstijd van het personeel en de publicaties betreft te kunnen realiseren. Daarnaast is het van cruciaal belang dat het aantal onderzoeksprojecten bij beide departementen toeneemt en dat daarvoor meer B-middelen verworven worden. Om de slaagkansen op dit vlak te doen toenemen, zullen de departementen Toegepaste Taalkunde hun krachten moeten bundelen en zich gezamenlijk profileren bij projectaanvragen voor onderzoek en voorstellen voor contractonderzoek dat voor hun studiegebied relevant is. Het geconcerteerde onderzoeksbeleid, inclusief valorisatieplan, is hiervoor een noodzakelijk richtsnoer. Verder is het voornemen dat elk departement in samenspraak met de facultaire onderzoekspartners financiering zoekt voor Zwaartepuntonderzoeksprogramma’s. Concreet worden in 2008 vier projectaanvragen voorbereid (twee van elk departement), waarvan twee bij het IOF. Voor de andere twee projecten wordt momenteel onderzocht welke financieringsbron het meest aangewezen en kansrijk is (vermoedelijk het BOF of het FWO). Andere gezamenlijke projecten met de faculteit(en) verdienen ook de aandacht. Om deze samenwerking te stimuleren moeten docenten, hoofddocenten en hoogleraren van de hogescholen ertoe aangezet worden zich kandidaat te stellen voor het statuut van geassocieerd (hoofd)docent/hoogleraar. De samenwerking tussen de onderzoekers bij de verschillende partners dient mede ondersteund te worden door nauwe contacten tussen de onderzoeksondersteunende diensten van de Hogeschool-Universiteit Brussel, Lessius en de K.U.Leuven. De basis die daarvoor in de voorbije jaren is gelegd, kan uitgebreid worden nu ook de Brusselse partner over een uitgebouwde ondersteuning beschikt. 5. De onderzoeksinfrastructuur en -faciliteiten Evaluatie van de gerealiseerde voortgang: Beide departementen hebben inspanningen geleverd om de onderzoeksinfrastructuur en -faciliteiten voor docenten én studenten uit te breiden. Ook op instellingsniveau is veel geïnvesteerd, veelal in samenwerking met de universiteit. Voorbeelden hiervan zijn de uitbouw van de elektronische leeromgeving Toledo en het gezamenlijk bibliotheekbeleid. Minstens even belangrijk als de materiële investeringen vindt het Gemeenschappelijk Beheersorgaan de verwezenlijking van een virtuele onderzoeksruimte, onder meer door het statuut van geaffilieerd onderzoeker en de toegang tot gedeelde onderzoeksdatabanken, waardoor onderzoekers op verschillende locaties toch met elkaar verbonden zijn.
blz. 42/161
Evaluatie van de nog te realiseren voortgang: Ook in de komende jaren blijft aandacht nodig voor gezamenlijke investeringen op dit vlak.
blz. 43/161
blz. 44/161
DEEL 2 EVALUATIE VAN HET LOPENDE ONDERZOEKSBELEID EN DE ONDERZOEKSORGANISATIE PER HOGESCHOOL (ART. 5, 3°)
blz. 45/161
blz. 46/161
De Associatieraad voor Onderzoek (ARO) leverde – in ruggespraak met de evaluatieorganen – de evaluatie van het lopende onderzoeksbeleid en de onderzoeksorganisatie van elke betrokken hogeschool. Voor elke instelling wordt eerst een beschrijving van het onderzoeksbeleid weergegeven, gevolgd door een evaluatie van de ARO. Enkel voor de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (W&K) werd geopteerd om het onderzoeksbeleid weer te geven op niveau van de departementen in de plaats van op niveau van de instelling aangezien er binnen de W&K geen centraal onderzoeksbeleid georganiseerd wordt. De evaluatie-criteria (met aandacht voor integratie in de universiteit) waarop de ARO zich heeft gebaseerd zijn: 1. Beleid inzake strategische doelstellingen: Blijkt uit de beschrijving dat een effectief onderzoeks- en valorisatiebeleid aanwezig is? 2. Beleid inzake onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren: Bestaan er organen/ diensten met specifieke taken en bevoegdheden? Aandachtspunten: Dragen deze organen/diensten bij aan de integratie met universiteit (via lidmaatschap (in de twee richtingen) en inhoudelijk (bv. via het stimuleren van doctoraten aan de K.U.Leuven))? 2.2: Inschakeling van de onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving Aandachtspunten Bestaat er reeds een onderzoeksomgeving (onderzoeksgroep, onderzoekscentra, artistieke onderzoeksomgeving…)? Wordt de noodzakelijke schaal/kritische massa bereikt (nodig omwille van de infrastructuur, de vereiste wetenschappelijke en technische ondersteuning)? Is er aandacht voor de integratie in de departementen/ faculteiten/ onderzoeksgroepen van de universiteit binnen een geïntegreerd onderzoeksbeleid dat wordt uitgewerkt in de schoot van de associatie? 3. Beleid inzake speerpunten: Is er een coherent onderzoeksprogramma uitgetekend waarin rond bepaalde onderzoekszwaartepunten wordt gewerkt? Aandachtspunten: Is de uitwerking van het speerpuntenbeleid gebeurd in overleg met de universiteit? Welk activiteitenprofiel wordt nagestreefd: fundamenteel- toepassing- consultancy? Wordt de noodzakelijke schaal/kritische massa binnen de speerpunten bereikt (nodig omwille van de infrastructuur, de vereiste wetenschappelijke en technische ondersteuning)? 4. Beleid inzake onderzoekssamenwerking 4.1. Binnen de associatie: In welke mate krijgt de samenwerking tussen de hogeschool en de universiteit vorm? Aandachtspunten: Worden personeelsleden van de hogeschool ingeschakeld in onderzoeksprogramma’s of projecten met onderzoekers van de universiteit? Is er copromotorschap van hogeschooldocenten in doctoraten aan de K.U.Leuven? Gebeurt er uitwisseling van docenten/onderzoekers tussen universiteit en hogeschool? Welke lokale initiatieven worden er genomen om de samenwerking met de universiteit op het vlak van onderzoek te verhogen?
blz. 47/161
4.2. Internationale samenwerking: Zijn er internationale contacten op het vlak van onderzoek? Aandachtspunten: Heeft de hogeschool internationale contacten? Is er internationale samenwerking op vlak van onderzoek? Is de internationale samenwerking onderwijsversterkend? Neemt de hogeschool deel aan Europese onderzoeksprogramma’s? 5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen, bijkomende academiseringsmiddelen en overhead 5.1 Algemene visie betreffende de aanwending van de instellingseigen middelen (A1 en A2) voor onderzoek: bv. aanwending van academiseringsmiddelen, defiscalisatiemiddelen m.i.v. stimuleringsbeleid om speerpunten verder uit te bouwen 5.2 Besteding van de bijkomende academiseringsmiddelen (bestedingsrapport voorgelegd aan de IOF-Raad) 5.3 Verslag over het gevoerde beleid in verband met de aanrekening van de indirecte kosten (overhead) en definiëring van de indirecte kosten (voor meer gedetailleerde info wordt verwezen naar de tabel in Excel-template inzet financiële middelen). Is er een voldoende beleid uitgezet voor de inzet van deze middelen? Aandachtspunten: Wordt aangegeven hoe de middelen zullen worden gebruikt voor het uitbouwen van onderzoek? 6. Beleid inzake kwaliteitszorg Is er een voldoende beleid uitgezet voor kwaliteitszorg? Aandachtspunten: Evaluatie van onderzoek, onderzoekers?
blz. 48/161
2.1. EHSAL (INMIDDELS ONDERDEEL VAN DE HOGESCHOOL-UNIVERSITEIT BRUSSEL) 1. Onderzoeksbeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Het onderzoeksbeleid (situatie 2003 – 2007) In het najaar van 2003 keurde de Raad van Bestuur van EHSAL het onderzoeksbeleid goed, zoals beschreven in de documenten “Over academisering in EHSAL” en “Beleidsnota Onderzoeksraad”. De krijtlijnen bij de uitstippeling van het onderzoeksbeleid zijn: •
een aangepaste profilering van het onderwijsaanbod: met als belangrijkste vraag of de eigenheid van de opleidingen van de hogescholen kan bewaard blijven. Het standpunt is dat met het versterken van de wetenschappelijke dynamiek naar een nieuwe synthese dient gezocht tussen de academische en de businessoriëntatie;
•
strategische positionering binnen de Associatie K.U.Leuven vanuit een Brusselse context: de Hogeschool-Universiteit Brussel (H.U.B.) waarvan EHSAL, de K.U.Brussel, VLEKHO (W&K) en HONIM (W&K) deel uitmaken; deze nieuwe fusie zal een integratie van verschillende economieopleidingen met zich meebrengen
•
verbinding van het academiseringsproces aan het onderwijsconcept van de instelling: deze uitdaging heeft te maken met het feit dat EHSAL traditioneel een koploper is geweest in onderwijsinnovatie en dat we dat ook als een sterk punt willen behouden
•
prioritering in de toekenning van de academiseringsmiddelen.
De toegekende academiseringsgelden worden sinds 2004 in eerste instantie aangewend om het aantal actieve onderzoekers in het docentenkorps uit te breiden en om de wetenschappelijke output te verhogen. Nieuwe aanwervingen hebben ertoe geleid het aantal doctores eind 2006 tot ongeveer de helft van het personeelsbestand te brengen. De wetenschappelijke output neemt jaar na jaar toe, al verloopt deze stijging het traagst op het vlak van internationale publicaties. Onderzoekers worden tot publicatie aangemoedigd door de toekenning van onderzoekstijd te koppelen aan de wetenschappelijke output. Dit proces zou in 2012 moeten resulteren in een docentenkorps dat voor 2/3 tot ¾ is samengesteld uit actieve onderzoekers en voor het overige uit deeltijdse docenten met een afgelijnde professionele expertise. Deze doelstelling zal wellicht niet ten volle gerealiseerd kunnen worden binnen een termijn van vijf jaar omwille van de huidige samenstelling van het personeelsbestand, waarvan sommige leden niet actief bij het onderzoek betrokken kunnen worden en evenmin een professionele expertise kunnen voorleggen. Het academiseringsproces steunt in grote mate op de aanwerving van jonge doctores. De vacatures worden uitgeschreven in functie van de academiseringsnoden. Het onderzoekstraject en -potentieel van elke kandidaat wordt uitdrukkelijk gescreend (onder meer door de aanwezigheid van de vice-decaan onderzoek in de selectiecommissies). Naast de academisering van het onderwijs spelen ook de onderzoeksprioriteiten een belangrijke rol bij deze aanwervingen. Op termijn zal de performantie van de gevormde onderzoeksspeerpunten bovendien nog extra versterkt worden door specifieke onderzoeksvacatures.
blz. 49/161
2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren In het voorjaar van 2004 startte de Onderzoeksraad van EHSAL haar werkzaamheden. De Onderzoeksraad stimuleert de onderzoeksactiviteiten in de hogeschool, begeleidt de academisering van de opleidingen, bevordert de onderzoekscultuur en vertegenwoordigt de hogeschool op het vlak van onderzoek. De Onderzoeksraad bestaat uit 16 leden (situatie tot december 2007). Naast de Voorzitter zijn de vier directeurs van de onderzoekscentra statutair lid, alsook de decaan van de faculteit E&M en de international dean. De aanwezigheid van de decaan van de faculteit E&M verzekert de band tussen onderzoek en onderwijs. Daarnaast zijn 7 individuele onderzoekers aangeduid door het hogeschoolbestuur op grond van hun wetenschappelijke prestaties. Een meerderheid van hen zijn economen. Ook de verantwoordelijke voor het projectmatig wetenschappelijk onderzoek van de professionele bacheloropleidingen maakt deel uit van de Onderzoeksraad evenals de wetenschapscommunicator. Ook worden één vertegenwoordiger van de K.U.Leuven (de Voorzitter van de Begeleidingscommissie) en één vertegenwoordiger van de K.U.Brussel uitgenodigd als extern lid. In het najaar van 2007 zijn tevens collega’s van de fuserende instellingen uitgenodigd. De raad vergadert maandelijks en adviseert het Directiecomité over al wat het onderzoek aanbelangt: het uitstippelen van de grote beleidsopties, het personeelsstatuut van de onderzoekers, de jaarlijkse evaluatie van de wetenschappelijke output –en de daaraan verbonden toewijzing van onderzoekstijd, de toewijzing van werkingsmiddelen, de externe vertegenwoordiging. De voorzitter van de Onderzoeksraad wordt gehoord bij benoemingen en bevorderingen van onderzoekers (zie ook punt 1), en baseert zich op het advies van de onderzoeksraad om de toegemeten onderzoekstijd binnen de taakinvulling van individuele personeelsleden te bepalen (zie verder). De Onderzoeksraad heeft tot taak een beleid te ontwikkelen en uit te voeren ten aanzien van het onderzoek binnen EHSAL. Dit beleid betreft: • •
het bepalen van de lange termijndoelstellingen inzake onderzoek, het vastleggen van prioriteringscriteria aangaande de besteding van de academiseringsmiddelen,
•
het ontwikkelen van een stimuleringsbeleid voor onderzoek op institutioneel en individueel niveau,
•
het ondersteunen en opvolgen van het academiseringsproces van de opleidingen voor zover dat
•
voortvloeit uit of raakt aan het onderzoeksbeleid, het bijdragen tot een academische cultuur aan EHSAL (sinds 2004 worden er onderzoeksseminaries gehouden met interne en externe onderzoekers),
•
de vertegenwoordiging van EHSAL bij externe onderzoeksorganen, in het bijzonder op associatieniveau.
De Onderzoeksraad stimuleert het onderzoek door het toekennen van financiële middelen aan de hand van aanvragen tot ondersteuning van onderzoeksprojecten. Tevens keurt de Onderzoeksraad aanvragen goed voor financiering van wetenschappelijke activiteiten zoals actieve deelname aan een congres, organisatie van wetenschappelijke bijeenkomsten, uitnodiging van sprekers, publicatiekosten, opleidingen, aankoop van harden software e.a. Gezien de beperkte middelen waarover hij beschikt, volgt hij een strikt prioriteringsbeleid. In functie van de doelstellingen van het academiseringsbeleid van EHSAL, worden de volgende operationele criteria bij de beoordeling van onderzoek in acht genomen:
blz. 50/161
•
het onderzoek valt binnen de studiegebieden Handelswetenschappen & Bedrijfskunde, of Milieu- en preventiemanagement,
•
het onderzoek geniet volwaardige erkenning in de academische wereld,
•
het onderzoek is geïntegreerd in een breder onderzoeksverband, hetzij binnen, hetzij buiten EHSAL, in het bijzonder met de KU Leuven,
•
het onderzoek draagt bij tot de academisering van de opleidingen en/of tot de onderwijsvernieuwing,
•
het onderzoek draagt bij tot de herkenbaarheid, de bekendheid en de uitstraling van EHSAL als
•
onderzoeksinstelling, de aanvrager kan een goede staat van dienst in het onderzoek voorleggen.
Vacatures voor voltijdse docenten bestaan uit 50% onderwijs en 50% onderzoek indien het onderzoek betrekking heeft op een kernvak in de opleiding. Voor perifere vakken is de onderzoekstijd in principe 20%. Bij de selectie en bevorderingen zijn de voorzitter van de Onderzoeksraad en een lid van het ZAP van de Geïntegreerde Faculteit van de K.U.Leuven lid van de commissie. Hiervoor zijn afspraken gemaakt binnen de Geïntegreerde Faculteit. Personeelsleden die na hun indiensttreding een doctoraat willen maken of onderzoekstijd in hun taakinvulling willen opnemen, dienen hiervoor een aanvraag in bij de voorzitter van de Onderzoeksraad. Deze stelt een beoordelingscommissie samen. De onderzoekstijd wordt slechts toegestaan na een gunstig advies. De Onderzoeksraad evalueert jaarlijks het wetenschappelijk onderzoek dat is uitgevoerd met werkingsmiddelen van de hogeschool. De resultaten van de evaluatie worden overgemaakt aan het hogeschoolbestuur. Ook aan de betrokken onderzoekers wordt de evaluatie van hun werk meegedeeld. Het onderzoek wordt verder ondersteund door de diverse administratieve geledingen van de instelling (Personeelsdienst, Financiële Dienst, ICT, Bibliotheek, e.a.) Situatie vanaf januari 2008 In het kader van de samenwerking tussen EHSAL, VLEKHO (W&K) en de K.U.Brussel in de HogeschoolUniversiteit Brussel, werd de samenstelling van de Onderzoeksraad aangepast. Er is een Onderzoeksraad per Faculteit met daarboven een overkoepelend Bureau voor Onderzoeksbeleid. De Onderzoeksraad Economie werd uitgebreid met onderzoekers uit VLEKHO (W&K). De K.U.Brussel was reeds vertegenwoordigd. Het Bureau voor Onderzoeksbeleid en de Onderzoeksraden geven samen vorm aan het beleid en de organisatie van het onderzoek, de kwaliteitszorg betreffende onderzoek, de financiering van het onderzoek en de verdeling van de middelen, de aanwerving, bevordering en het personeelsstatuut van de onderzoekers, de inventarisatie van onderzoek- en valorisatieresultaten, het stroomlijnen van de interne en externe communicatie betreffende onderzoek en de relatie tussen onderwijs en onderzoek. Het Bureau voor Onderzoeksbeleid bewaakt de gecoördineerde implementatie van het meerjarenplan van de Associatieraad voor Onderzoek. De Onderzoeksraden functioneren autonoom binnen de krijtlijnen van de gemeenschappelijke afspraken gemaakt in het Bureau Onderzoeksbeleid. Bij elke Onderzoeksraad wordt een vertegenwoordiger opgenomen van de geïntegreerde faculteit, waarbij de betrokken raad aanleunt. De Onderzoeksraden vergaderen om de vier weken en het bureau tussentijds om de stand van zaken te bespreken en de agenda van de Onderzoeksraden te stroomlijnen. Over de evaluatie van het onderzoek worden nieuwe afspraken van toepassing. De nieuwe criteria geven niet
blz. 51/161
alleen een minimumdrempel aan die hoger ligt dan de minimale vereisten die tot in 2007 in verband met de output aan individuele onderzoekers werden opgelegd, maar geven bovendien de mogelijkheid om een onderscheid te maken tussen de performante en de zeer performante onderzoekers. Indien de minimumdrempel niet wordt gehaald, komt de onderzoeker in de gevarenzone waarbij het onderzoeksmandaat kan vervallen. Bijzonder performante onderzoekers kunnen genieten van bepaalde faciliteiten in het voordeel van hun onderzoek. 2.2. De inschakeling van onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving Interne en externe affiliatie van onderzoekers De hogeschool bevindt zich in een versneld proces van academisering, waarbij binnen een relatief korte termijn moet voldaan worden aan de criteria voor accreditatie van de opleidingen. Hiertoe werden de laatste jaren talrijke jonge doctores aangeworven. In het ideale geval houden deze nieuwe onderzoekers contact met het universitaire onderzoeksteam waartoe zij behoorden. Door het samenwerkingsakkoord dat in 2004 tussen de K.U.Leuven en de associatiepartners werd afgesloten, kunnen EHSAL-docenten als ‘geaffilieerd onderzoeker’ bij een Leuvense onderzoekseenheid aansluiten. Ook aan doctorandi wordt de mogelijkheid geboden om als wetenschappelijke medewerker bij een Leuvense onderzoekscentrum geaffilieerd te worden, zodat zij hun dissertatie in optimale omstandigheden kunnen afwerken. Daarnaast werden op EHSAL verschillende wetenschappelijke centra opgericht om de krachten te bundelen en de interne samenwerking tussen de onderzoekers te bevorderen. Sinds 2004 zijn er aan EHSAL vier onderzoekscentra werkzaam. Deze centra opereren in nauwe samenwerking met de K.U.Leuven en de K.U.Brussel, wat contacten met andere onderzoekspartners in en buiten de associatie overigens niet uitsluit. 1. Het Centrum voor Duurzaam Ondernemen (CEDON) Het Centrum voor Duurzaam Ondernemen (CEDON) is een opleidingsoverschrijdend onderzoekscentrum dat een wetenschappelijke onderbouw levert aan de bachelor- en masteropleidingen Milieu- en preventiemanagement, Handelswetenschappen en Handelsingenieur. Het centrum richt zich op fundamenteel en toegepast onderzoek over de drie pijlers van duurzaamheid: people, planet, profit en de onderlinge samenhang tussen deze thema’s. Het onderzoek wordt verricht i.s.m. verschillende academische instellingen waaronder TUDelft, Nederland, Universiteit van Lappeenranta, Finland, Radboud Universiteit Nijmegen, Nederland, University College Dublin, Ierland, UST Lille I, Frankrijk, Universiteit van Tilburg, Nederland, Trinity College Dublin, Ierland, KULeuven, Universiteit Gent , UHasselt, VUB, Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek. 2. Het Centrum voor Modellering en Simulatie (CMS) De voorbije jaren was EHSAL bij diverse onderzoeksprojecten betrokken als expert op het gebied van modellering en simulatie. Deze know how is in een afzonderlijke entiteit gebundeld: het Centrum voor Modellering en Simulatie (CMS), dat in samenwerking met de K.U.Leuven en de Universiteit Antwerpen opereert. Het onderzoek richt zich hoofdzakelijk op het modelleren van supply chain management toepassingen (wachtlijnbenaderingen, simulatie, performantie-analyse van productiesystemen, planning en scheduling). Het centrum verricht ook onderzoek op het domein van beleid en cultuur (cultuurspreiding, cultuurparticipatie, cultuurregio’s, monitoring van culturele initiatieven, ontwikkelen van meetinstrumenten, determinanten van participatie aan culturele activiteiten, gebruikersonderzoek, beleidseffectenanalyse).
blz. 52/161
3. Het Onderzoekscentrum Economie & Management (E&M) Het Onderzoekscentrum Economie & Management (E&M) is een meer algemene koepel, die onderzoekers verenigt die werkzaam zijn rond ‘economie en beleid’, ‘bedrijfseconomie’ en ‘finance’ (de namen tussen aanhalingstekens verwijzen naar de sub-kernen binnen deze koepel. Naar aanleiding van de fusie worden mogelijk bijkomende van deze thematische kernen gecreëerd). Verschillende leden van dit Onderzoekscentrum werken nauw samen met de onderzoeksgroepen van de FEB en met andere universitaire centra in binnen- en buitenland. 4. Het Studiecentrum voor Ondernemerschap (SVO) Het Studiecentrum voor Ondernemerschap (SVO) dat in een joint venture met de K.U.Brussel functioneert, zet de lijn door die daar door het vroegere KMO-centrum werd uitgetekend. Het Studiecentrum verricht op een onafhankelijke wijze wetenschappelijk beleidsgericht onderzoek naar ondernemerschap, met focus op familiebedrijven. De keuze van iedere onderzoeker voor een externe of een interne affiliatie binnen of buiten de Associatie wordt bepaald door zijn/ haar bijzondere affiniteit met een specifiek onderzoekscentrum. Niet toevallig combineren de meeste onderzoekers een interne affiliatie op EHSAL met het statuut van geaffilieerd onderzoeker aan de K.U.Leuven. 3. Speerpunten beleid In het kader van de samenwerking tussen de onderzoekers van de Associatie K.U.Leuven en meer bepaald van de Geïntegreerde faculteit Economische, Toegepaste Economische en Handelswetenschappen, werden verschillende zwaartepuntonderzoeksprogramma’s gestart. De onderzoeksprogramma’s waar onderzoekers van EHSAL bij betrokken zijn, zijn: • •
Duurzame economie Bedrijfsfamilies en opvoeding
•
Duurzaam organiseren
•
Globalisering
• •
Financial Markets and Information Flows Development of Advanced Resource Planning Tools
Het intern overleg over wat het speerpuntenbeleid voor EHSAL concreet zou kunnen betekenen is nog niet afgerond. Het is duidelijk dat een dergelijk beleid een impact moet hebben op het aanwervings- en bevorderingsbeleid, op de toekenning van onderzoekstijd en op de toewijzing van werkingsmiddelen. Intussen geeft de oriëntatie van de Zwop’s die vanuit Ehsal gecoördineerd worden een eerste aanwijzing van mogelijke zwaartepunten van het toekomstig onderzoek: 1. Duurzame economie (coördinator: Johan Eyckmans) De onderzoekers van de ZWOP Duurzame Economie stellen in hun onderzoekswerk milieu-economie, duurzame ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen centraal. Deze thema’s worden hoofdzakelijk vanuit een (welvaarts)economisch perspectief benaderd maar de ZWOP is ook sterk interdisciplinair georiënteerd. In het onderzoek komen alle aspecten aan bod die de welvaart en het welzijn van individuen kunnen beïnvloeden. Hierbij tellen, buiten de klassieke economische factoren (inkomen, vermogen,
blz. 53/161
consumptiemogelijkheden, BBP…), ook ecologische (de milieukwaliteit), sociale (inkomensongelijkheid, jobstatus…), morele (maatschappelijke verantwoordelijkheid) en psychologische (drijfveren van menselijk handelen) aspecten mee. 2. Bedrijfsfamilies en opvoeding (coördinator: Johan Lambrecht) Niettegenstaande het familiebedrijf de oudste ondernemingsvorm is, zijn familiebedrijven een relatief jonge wetenschappelijke discipline binnen managementwetenschappen. Wetenschappelijk onderzoek naar familiebedrijven behandelt zowel bedrijfsgerelateerde als familiegerelateerde kwesties. Toch ontbreekt ‘de familie’ vaak als variabele in organisatorisch onderzoek, wat kan leiden tot onvolledige en misleidende onderzoeksresultaten. De ZWOP wil die leemte in het wetenschappelijke onderzoek aanvullen. Centraal in het onderzoek staat niet het familiebedrijf maar de bedrijfsfamilie: een familie die één of meerdere eigen ondernemingen heeft en die vaak leidt. Binnen dit nieuwe onderzoeksdomein heeft de ZWOP vooral oog voor de opvoeding in de bedrijfsfamilies en de gevolgen ervan. 3. Duurzaam organiseren (coördinator: Filip Germeys) De vraag naar duurzame oplossingen is de afgelopen decennia steeds prominenter op beleids- en onderzoeksagenda’s komen te staan. Deze ZWOP wil bijdragen tot een gedrags- en sociaalwetenschappelijke invulling van duurzaamheid. Duurzaamheid vormt immers naast een technische ook in sterke mate een sociale uitdaging. Het onderzoeksprogramma brengt verschillende centra en onderzoekers van de Associatie K.U.Leuven samen die bezig zijn met organisatiestudies (onderzoek over de manier waarop individuele en collectieve actoren hun activiteiten opsplitsen, coördineren en controleren). Meer concreet staat in dit onderzoeksprogramma de aandacht voor duurzaam organiseren centraal. Het onderzoek wil inzicht verwerven in processen die duurzaam organiseren mogelijk maken. 4. Globalisering (coördinator: Jan Van Hove) De doelstelling van het onderzoekszwaartepunt sluit aan bij de internationale tendens om de gevolgen van globalisering vanuit diverse, al dan niet multidisciplinaire, invalshoeken te analyseren. Het onderzoek van het onderzoekszwaartepunt Globalisering wordt georganiseerd rond vier clusters: internationale handel en economische integratie, internationaal recht, economische ontwikkeling en multinationale ondernemingen. Onderzoeksvragen zijn o.m. wat de rol is van multinationale ondernemingen als motor van economische groei, wat de impact is van innovatie en technologische vooruitgang op de economische vooruitgang in ontwikkelingslanden, hoe de concurrentiekracht van de Europese economie evolueert in vergelijking met andere landen ter wereld enz. 5. Financial Markets and Information Flows (coördinator: Lieven De Moor) Informatie en de efficiënte doorstroming van die informatie is een belangrijke voorwaarde voor de goede werking van financiële markten. Verschillende studies onderzochten al de manier waarop aandelenmarkten reageren op informatie van bedrijven. Zo reageerden de financiële markten zeer snel op de boekhoudschandalen bij Enron, WorldCom, Parmalat en Ahold en de daaropvolgende inspanningen om het vertrouwen te herstellen, zoals de Sarbanes-Oxley Act in de Verenigde Staten. Betrouwbare en relevante corporate informatie is daarom belangrijk voor kapitaalmarkten. Het onderzoekszwaartepunt Financial Markets and Information Flows onderzoekt de relatie tussen informatie, financiële markten en financiële marktspelers. 6. Development of Advanced Resource Planning Tools (coördinator: Inneke Van Nieuwenhuyse en Liesje De
blz. 54/161
Boeck) De doelstelling van dit onderzoeksprogramma is het ontwikkelen van advanced resource planning tools. Een planning is slechts waardevol als er rekening wordt gehouden wordt met de onzekerheid en de nefaste impact van variabiliteit (storingen), het in wezen beperkt zijn van de hulpmiddelen (capacity constraints) en het dynamisch en complex karakter van een planningsomgeving. De onderzoekers wensen op die manier planning een meer pro-actief in plaats van een louter re-actief karakter te geven. Concreet komt dit neer op het bepalen van belangrijke inputparameters van een planningssysteem: de doorlooptijd, de ordergrootte, het klantenserviceniveau en de buffers. Die parameters moeten expliciet rekening houden met onzekerheid, variabiliteit, capaciteit en complexiteit. 4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) De samenwerking binnen de Associatie heeft een tweeledig karakter: •
door een individuele affiliatie kan een Ehsal-onderzoeker in een Leuvense onderzoeksteam opgenomen worden. Hoewel het aantal onderzoekers op Ehsal jaar na jaar toeneemt, blijft dit een belangrijke optie omdat de kritische massa in de eigen instelling voor de meeste onderzoeksthema’s te laag blijft. Voor onderzoekers die actief zijn buiten het domein van de kernvakken is deze optie nog belangrijker.
•
sinds kort bieden de Zwop’s een geschikt kader waarbinnen een multilaterale samenwerking tussen meerdere instellingen van de associatie gestalte kan krijgen (zie hierboven punt 1.2).
De samenwerking buiten de associatie is beperkter van omvang, hoewel niet verwaarloosbaar: •
sommige onderzoekers hebben hun doctorale dissertatie aan een andere universiteit dan de KU Leuven verdedigd. Wanneer zij goede contacten bewaard hebben met het onderzoeksteam waarin zij jarenlang werkzaam waren, geven zij er de voorkeur aan de banden met deze universiteit via een affiliatie te behouden.
•
occasioneel werken onderzoekers voor de duur van een onderzoeksproject samen met binnen- of buitenlandse collega’s.
De keuze van onderzoeksprojecten wordt niet centraal gestuurd. Iedere onderzoeker kan vrij zijn/haar onderzoeksthema’s vanuit de eigen specialisatie en vooropleiding bepalen. Om versnippering tegen te gaan worden onderzoekers aangemoedigd om samenwerkingsverbanden binnen de Associatie of eventueel met een andere universiteit aan te gaan. Deze kunnen de vorm van een bilaterale affiliatie of van een samenwerking tussen meerdere partnerinstellingen (ZwOP) aannemen. 5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1 De academiseringsmiddelen worden aangewend om het statutair kader uit te breiden en hierin personeel met een onderzoeksprofiel aan te werven. Dit betekent concreet dat voor iedere docent die met pensioen gaat twee nieuwe docenten aangeworden moeten worden, die naast hun onderzoeksopdracht halftijds met een onderwijsopdracht belast worden. Om deze geleidelijke verdubbeling van het personeel tot een goed einde te kunnen brengen rekent Ehsal op een rechtstreekse toewijzing van de bijkomende academiseringsmiddelen volgens het aantal subsidieerbare studenten, die vanaf 2006 niet langer door het departement Onderwijs, maar
blz. 55/161
door het departement Wetenschapsbeleid verleend worden. De terugbetaling van de bedrijfsvoorheffing wordt volledig aangewend voor onderzoeksdoeleinden. Volgende mogelijkheden kunnen worden weerhouden: •
100% tewerkstelling op deze middelen om beloftevolle jonge afgestudeerden aan te trekken en hen de mogelijkheid te geven een doctoraat te maken en/of een doctoraal programma te volgen.
•
50% tewerkstelling op de recuperatie van bedrijfsvoorheffing waarvoor tijd wordt vrijgegeven voor de voorbereiding van een doctoraat en 50% aanstelling in het statutaire kader, waarvoor onderwijstaken
•
worden opgenomen. 50% tewerkstelling op de recuperatie van bedrijfsvoorheffing waarvoor tijd wordt vrijgegeven voor de voorbereiding van een doctoraat en 50% tewerkstelling op projectgelden, waarvoor verder onderzoek op het project moet worden gedaan.
•
100% tewerkstelling op recuperatie bedrijfsvoorheffing gedurende de periode nodig voor het afwerken van het doctoraat, na afloop van de statutaire aanstelling als doctorandus.
5.2 Bron: bestedingsrapporten bijkomende academiseringsmiddelen 2006 en 2007 5.2.1 In 2006 en 2007 heeft de hogeschool de bijkomende academiseringsmiddelen aangewend om de onderzoekstijd te financieren van nieuwe personeelsleden, die halftijds met onderzoek en halftijds met onderwijs belast zijn. Ook de volgende jaren zullen deze middelen uitsluitend aangewend worden om de personeelskost van het onderzoek te financieren. 5.2.2 De vacatures worden uitgeschreven in functie van de academiseringsnoden. Het onderzoekstraject en potentieel van elke kandidaat wordt uitdrukkelijk gescreend (onder meer door de aanwezigheid van de vicedecaan onderzoek in de selectiecommissies). Naast de academisering van het onderwijs spelen ook de onderzoeksprioriteiten een belangrijke rol bij deze aanwervingen. Op termijn zal de performantie van de gevormde onderzoeksspeerpunten bovendien nog extra versterkt worden door specifieke onderzoeksvacatures. 5.2.3 Het overleg over het globale onderzoeksbeleid situeert zich binnen de Begeleidingscommissie. Bij aanwervingen zetelt er steeds een Leuvense collega in de sollicitatiecommissie. 5.2.4 In principe worden de bijkomende academiseringsgelden alleen aangewend om nieuwe personeelsleden (docent onderzoekers) met een halftijds onderzoeksmandaat te financieren. Aan vroeger aangeworven OPleden die beschikken over een doctoraat en opnieuw in het onderzoek stappen wordt echter de mogelijkheid geboden om in de aanvangsfase slechts 20% onderzoekstijd op te nemen. 5.2.5 In beperkte mate werden met de bijkomende academiseringsmiddelen werkings- en uitrustingsuitgaven gefinancierd. Het is de bedoeling deze middelen maximaal en indien mogelijk volledig1, te kunnen investeren in onderzoekers. De forse uitbreiding van het aantal docent-onderzoekers heeft niet alleen bijgedragen tot een verhoging van het onderzoekspotentieel, maar het maakte ook een herschikking van onderwijsopdrachten mogelijk, waardoor meer opleidingsonderdelen door onderzoekers konden worden opgenomen. 5.3 Bij contracten van maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening wordt in principe gerekend met een overhead van 15 % op de directe kosten. Elk jaar wordt een analytische toerekening gemaakt van alle effectieve (indirecte) overheadkosten naar de opleidingen en centra (onderzoekscentra, EMS, FHS, SEM, PWO, enz) rekening houdend met volgende soorten
blz. 56/161
overhead : •
algemene centrale kosten en kosten van de centrale diensten
•
kosten op het niveau van de onderwijsgroep (E&M versus V&W)
• •
kosten op het niveau van de campus kosten op het niveau van het studiegebied
6. Kwaliteitszorg De kwaliteitszorg berust op een tweeledig evaluatiesysteem: een interne individuele evaluatie van de wetenschappelijke output en een vergelijking van de globale output met deze van de andere instellingen die deel uitmaken van de geïntegreerde faculteit (scorekaart). Bij de individuele evaluatie van de onderzoekers worden de jaarlijkse resultaten in dezelfde rubrieken ingedeeld als deze van de scorekaart van de geïntegreerde faculteit. De resultaten zijn bepalend voor de jaarlijkse taakinvulling, waarbij het percentage van de onderzoekstijd wordt vastgelegd. Bij de ontwikkeling en uitvoering van dienstverleningsactiviteiten gelden de volgende algemene principes: • •
Ehsal streeft naar een evenwicht tussen zuivere contractactiviteiten (waarin ze kennis overdraagt aan derden) en samenwerkingsprojecten (die haar ook toelaten om nieuwe kennis te ontwikkelen). De ‘redelijke verwachtingen’ van de doelgroepen worden pro-actief ingeschat – rechtstreeks via behoeften- en tevredenheidspeilingen en onrechtstreeks via een actieve aanwezigheidspolitiek in
•
relevante organen en externe organisaties, die de vinger aan de pols van de doelgroepen houden. De behoeften van de doelgroepen, incl. de EHSAL-gemeenschap, worden ingelost met op maat gemaakte oplossingen die in overleg met de begunstigden en betrokken partners tot stand komen.
•
Het dienstverleningsbeleid wordt centraal opgevolgd, geëvalueerd en bijgestuurd – in overeenstemming met de statuten van de onderzoeksraad en voorbereid door het Centrum voor Externe Samenwerking en de medewerker wetenschappelijke communicatie.
EVALUATIE Sterke punten Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie Er is een goed georganiseerde en gestructureerde onderzoeksraad met vertegenwoordiging vanuit de K.U.Leuven. Daarnaast is ook de administratieve ondersteuning van het onderzoeksbeleid voldoende uitgebouwd. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Het gestegen aantal actieve onderzoekers schept vertrouwen ten aanzien van de toekomstige onderzoeksoutput. Deze inspanning moet volgehouden worden. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Bij de besteding van de academiseringsmiddelen werd er duidelijk voor gekozen om te investeren in het aanwerven van statutair personeel met een onderzoeksprofiel. De gevolgen van deze beleidskeuze zijn duidelijk merkbaar in de progressie in onderzoeksoutput zoals publicaties waar al verscheidene jaren op rij een stijgende
blz. 57/161
lijn is vast te stellen. Voor de aanstelling van nieuwe docent-onderzoekers met de bijkomende academiseringsmiddelen werd een sollicitatie-commissie opgericht waarin ook een ZAP-lid van de K.U.Leuven zetelt. Criterium 6 – Beleid inzake kwaliteitszorg Onderzoekers worden tot publicatie aangemoedigd door de toekenning van onderzoekstijd te koppelen aan de wetenschappelijke output. De wetenschappelijke output van elke onderzoeker wordt via een intern kwaliteitszorgsysteem (puntensysteem) geëvalueerd en is bepalend voor de toekenning van onderzoekstijd. Voor de ontwikkeling van een webgebaseerde onderzoeksrapporteringstool heeft men zich gebaseerd op het nieuwe systeem Lirias dat aan de K.U.Leuven werd ontwikkeld als online repository voor academische bibliografie. Dit is positief en zou op termijn ook kunnen gekoppeld worden met het systeem van de K.U.Leuven in het kader van de integratie gedachte. Aandachtspunten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen Het lijkt niet makkelijk te zijn om het bestaande docentencorps tot onderzoekers om te vormen, zo blijkt uit rubriek 1. Toch zal daar een inspanning nodig zijn, men kan niet alleen rekenen op nieuw aan te werven krachten. Toch is het van belang dat de business geörienteerde profilering niet verloren gaat. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Er dienen duidelijkere keuzes te worden gemaakt ten aanzien van het onderzoeksspeerpuntenbeleid in de context van en in overleg met de geïntegreerde faculteit ETEHW. Eigen accenten, initiatieven en onderzoeksgroepen dienen zinvol te zijn binnen dit grotere geheel. Overlap dient te worden vermeden. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking De combinatie van een interne affiliatie op een onderzoekscentrum van EHSAL met het statuut van geaffilieerd onderzoeker aan de K.U.Leuven wordt aangemoedigd. Om het streefdoel uit het meerjarenplan mbt aantal geaffilieerd onderzoekers te halen (75% van de AO) zal er nog een bijkomende inspanning moeten gebeuren. Dit kan bijdragen aan het bereiken van voldoende schaalgrootte in onderzoek. De inspanningen om gezamenlijke onderzoeks- en valorisatieprojecten uit te bouwen met de K.U.Leuven o.a. via het statuut van geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent dienen verder te worden opgedreven. In dezelfde lijn dienen doctoraten van doctorandi te worden afgelegd aan de K.U.Leuven om ten volle de inschakeling te waarborgen van het onderzoekspotentieel van de hogeschool in dat van het bredere kader van de geïntegreerde faculteit. De K.U.Leuven moet ervoor zorgen dat doctorandi die aan de voorwaarden voldoen zoveel mogelijk terecht kunnen in de doctorale programma’s. Het dient wel opgemerkt te worden dat doctorandi niet noodzakelijk de beste garanten zijn voor een snelle stijging van de onderzoeksoutput. Er dient naar de toekomst toe nog meer aandacht te worden besteedt aan de internationalisering van het onderzoek. Zowel op het vlak van publicaties als wat de deelnames aan congressen, internationale projecten en dergelijke betreft. De internationale toets is binnen het economische vakgebied de ware kwalitatieve maatstaf. De internationale samenwerking om onderzoek te versterken moet nog verder worden uitgewerkt. De aandacht
blz. 58/161
gaat ook nog voornamelijk naar projecten die eerder in de maatschappelijke dienstverlening liggen, en dat moet nog verder omslaan naar onderzoek. Door de beperkte toegang tot financiële kanalen in het verleden is dit proces bemoeilijkt.
blz. 59/161
2.2. HOGESCHOOL VOOR WETENSCHAP EN KUNST – DEPARTEMENT ARCHITECTUUR 1. Onderzoeksbeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Binnen de studiegebieden van het departement (Architectuur, Interieurarchitectuur en Stedenbouw en Ruimtelijke Planning) tekenen zich duidelijk twee vormen van academisch onderzoek af: ontwerpmatig onderzoek en het onderzoek vanuit de mantelwetenschappen. Omdat ontwerpen de kern vormt van de verschillende opleidingen binnen het studiegebied architectuur, hanteert het beleid een duidelijke en stimulerende strategie om het onderzoeksklimaat, specifiek in dit onderzoeksdomein, te bevorderen. Het onderzoeksbeleid zoekt daarbij expliciet de aansluiting bij recente ontwikkelingen in verband met het ontwerpmatig onderzoek in de internationale context. Het Departement participeert actief aan de ontwikkelingen m.b.t. het doctoraat in de Architectuur en werkte in 2006 hard aan de publicatie van de proceedings van de in 2005 georganiseerde internationale conferentie ‘The unthinkable doctorate’. Voor de organisatie werd samengewerkt enerzijds met NETHCA (Network for Theory, History and Criticism of Architecture) en anderzijds met wetenschappers van verschillende nationale en internationale universiteiten. De conferentie beoogde de reflectie over doctoraal onderzoek in architectuur aan de orde te stellen, vooral met betrekking tot de vraag wat dergelijk onderzoek zou kunnen betekenen voor architecten met een praktijk of die nauwe banden onderhouden met de praxis van het ontwerpen. In het kader van dit stimuleringsbeleid werd in 2005 met een 10-tal jonge collega’s ontwerpers gestart met een reeks onderzoeksseminaries. Deze Research Training Sessions (RTS) zijn er dan ook op gericht om onderzoekers met ontwerpmatig onderzoek in een opstartende fase de nodige stimulans en begeleiding te geven en hen te ondersteunen in de voorbereiding en opstart van een doctoraatsproject. De sessies worden geleid door buitenlandse deskundigen op het vlak van onderzoek en architectuur. Als antwoord op het succes werd in 2006-2007 voor deze collega’s een vervolgcyclus van opnieuw 4 onderzoeksseminaries ingericht. Zo is een 2-jarige cyclus ontstaan, die voor enkelen onder hen ondertussen aanleiding geworden is voor het formeel opstarten van een doctoraat in de architectuur/PhD by Design. Datzelfde academiejaar werd ook een nieuwe begincyclus georganiseerd, waaraan opnieuw 12 collega’s (na selectie uit een grotere groep) konden deelnemen. Tevens was er een deelneemster van de Media & Designacademie. Ze volgen thans hun tweede jaar. Dit academiejaar 2007-2008 wordt een nieuwe cyclus ingericht. Teneinde bijkomende meerwaarde en dimensie aan de seminaries te geven wordt voor de tweede maal ook de mogelijkheid geboden voor een (beperkte) deelname van buitenstaanders aan de seminaries (internationaal en andere departementen betrokken bij het IvOK). Naast 10 eigen personeelsleden zijn een deelnemer uit het departement Beeldende Kunsten en een deelneemster uit Denemarken (Aarhus School of Architecture) geselecteerd voor deelname aan de nieuwe reeks RTS-sessies. Ondertussen ontwikkelt zich hieruit een onderzoeksgroep gericht op ontwerpmatig onderzoek. Deze groep vormt het kader voor onderzoek dat zich expliciet richt op de eigenheid van de discipline (ontwerpen, ‘architectureren’ en ‘praxis’). Op middellange termijn vormt dit een vruchtbare basis om binnen het Departement het PhD by Design/doctoraat in de architectuur (in het kader van het IvOK) te introduceren en te realiseren. Het departement Architectuur Sint-Lucas heeft steeds en expliciet aan onderzoek gedaan binnen de
blz. 60/161
mantelwetenschappen (zie ook verder) en genereert er grote en relevante academische output voor zowel de praktijk als voor het onderwijs. Het departement wil hier het academische profiel behouden en er verder zwaartepuntvorming stimuleren en ontwikkelen. Het departement bouwt een academisch onderzoeksklimaat uit op basis van een reeks uitgangspunten zoals een duidelijk speerpuntenbeleid in (multidisciplinair) groepsverband, de ontwikkeling van een betere communicatie- en publicatiecultuur, een gepast personeelsbeleid, het stimuleren van doctoraten, een geschikte opvolging en kwaliteitszorg en een wederzijdse beïnvloeding en koppeling van het onderwijs en het onderzoek. 2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren Onderzoek gebeurt onder de eindverantwoordelijkheid van het departementshoofd. Het departementale beleid stimuleert, stuurt en evalueert de uitbreiding van onderzoekscompetenties, de ontwikkeling van onderzoekspotenties, de ontsluiting van nieuwe onderzoeksdomeinen en samenwerkingsverbanden, en het aangaan van onderzoeksverbintenissen binnen een langetermijnperspectief. De Onderzoeksraad (ORA) van het Departement Architectuur staat in voor de dagelijkse sturing, de opvolging en de evaluatie van het onderzoek. De Onderzoeksraad is samengesteld uit minstens 5 doctores verbonden aan het Departement, het departementshoofd en de stafleden. De Dienst Onderwijs en Onderzoek (O&O) en de Dienst Boekhouding en Financiële Administratie zorgen voor de logistieke en beleidsvoorbereidende ondersteuning. Het Architectuur Reflectie Centrum (ARC) begeleidt het expliciteren van atelierresultaten en maakt deze blijvend toegankelijk. De BegeleidingsCommissie Academisering (BCA) werkt mee aan het academiseringsproces, met bijzondere aandacht voor het aspect onderzoek. 2.2. De inschakeling van onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving Het onderzoek aan het departement wordt positief gestimuleerd door de ontwikkelingen in het IvOK. Tevens worden ontwikkelingen geplaatst binnen het kader van de ontwikkelingen van een Hogeschool voor Kunst en Architectuur en een (geassocieerde) faculteit Kunst en Architectuur. Het onderzoek aan het departement was in het verleden vooral gebaseerd op individuele inzet en had vooral zwaartepunten in de domeinen CAAD, Architectuurgeschiedenis en -theorie, Filosofie en Bouwtechnieken. Het onderzoek is het sterkst ontwikkeld binnen deze mantelwetenschappen. Dit onderzoek genereert via de geëigende kanalen van conventioneel onderzoek een grote output. Hieruit zijn recent en gefaciliteerd door het Beleid drie onderzoeksgroepen ontstaan: SET-UP rond Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, ARCHE vanuit Geschiedenis en Theorievorming en IVOTO vanuit de Bouwtechnieken. Daarnaast zijn er kleinere groepen rond CAAD en Bouwrecht en een onderzoeksgroep mixed media die in voorbereiding is. Ter voorbereiding van het ontstaan van onderzoeksgroep IVOTO in 2006 werd intensief vergaderd. Sinds oktober 2006 werden 2 halftijdse wetenschappelijke medewerkers aangeworven die het onderzoek binnen deze onderzoeksgroep verder uitbouwen.
blz. 61/161
Een nieuwe onderzoeksgroep gericht op ontwerpmatig onderzoek en vormt het kader voor onderzoek dat zich expliciet richt op de eigenheid van de discipline. Alle onderzoeksgroepen ontwikkelden een mission statement. Andere onderzoeksgroepen zullen in de nabije toekomst volgen. Sinds meerdere jaren financiert het onderwijsontwikkelingsfonds (OOF) op associatieniveau onderwijsinnoverende en demonstratieve samenwerkingsprojecten. Vanaf het begin werd actief deelgenomen aan deze projecten. Zo lopen er op het departement drie projecten. Ze zijn niet alleen onderwijsinnoverend. Ze resulteren ook in groeiende samenwerking tussen studenten van verschillende departementen en onderlinge uitwisseling van docenten. Ze zijn ook beleidsturend en een bijkomende testcase voor de integratie van onderzoek in het onderwijs. 3. Speerpuntenbeleid Niet alle domeinen waarbinnen nu onderzoek loopt, kunnen evenwaardig worden ontwikkeld. Het Departement werkt aan het vastleggen en bepalen van kerncompetenties met het oog op verdere ontwikkeling. Domeinen worden op die manier geclusterd, het academisch profiel geëxpliciteerd en onderhouden (= zwaartepuntvorming, zie ook punt 2). Omdat ontwerpen de kern vormt van de opleidingen wordt een duidelijke en stimulerende strategie gehanteerd om ontwerpmatig onderzoek te ontwikkelen en te bevorderen. Dit onderzoek richt zich op de eigenheid van de discipline en bouwt op de aanwezige competenties en kennis. Hierbij wordt expliciet en in een internationale context aansluiting gezocht bij recente ontwikkelingen in verband met het ontwerpmatig onderzoek. ARCHE wenst zich als onderzoeksgroep te engageren in de vele nationale en internationale netwerken die voor de creatie van deze onderzoeksgroep op een meer individuele basis ontstonden. De onderzoeksgroep SETUP wordt gekenmerkt door een inherent interdisciplinair karakter. Het werken in eenzelfde ontwerp-minded onderwijsmilieu en het frequent samen overleggen leidde tot het aftasten van grensoverschrijdende onderzoeksdomeinen en tot een realistisch inschatten van complementariteit in het streven naar synergie. IVOTO: Dit onderzoek dat duidelijk vertrekt vanuit een architecturaal standpunt wordt wetenschappelijk onderbouwd door onderzoek dat varieert van fundamenteel wetenschappelijk tot eerder toegepast onderzoek. Sinds meerdere jaren werken er al teams uit de verschillende afdelingen van de Associatie, frequent aangevuld met de know-how van het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, geregeld samen binnen onderzoeksprojecten, die steun verlenen aan de ontwerpers, de bouwgebonden industrie en de Vlaamse overheid inzake voorbereiding van wetgeving, e.d. 4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) Binnen het Departement Architectuur lopen veel projecten. De meeste van deze projecten werden opgestart in samenwerking met nationale en internationale architectuurdepartementen of wetenschappelijke instellingen. In het verleden bewezen verschillende van deze samenwerkingsverbanden bijzonder succesvol te zijn. Het Departement wil, in complementariteit met het onderzoeksbeleid van de Associatie, de krachten bundelen teneinde haar maatschappelijke taak van valorisatie en innovatie waar te maken :
blz. 62/161
Binnen de associatie: Binnen de Associatie K.U.Leuven werd het IvOK (Instituut voor Onderzoek in de Kunsten) opgericht. Met het OPK (Onderzoeksplatform Kunsten) opteerde de Associatie K.U.Leuven om impulsen te geven aan innovatief artistiek en ontwerpmatig onderzoek in de kunsten en architectuur. Het IvOK beoogt het onderzoek in de kunsten en architectuur te ontwikkelen door ondersteuning te bieden aan kunstenaars en architecten, projecten op te zetten en doctoraten te initiëren. Het wil tevens een coördinerende en stimulerende rol spelen in de academisering van het hoger kunst- en architectuuronderwijs. Het zwaartepunt ligt bij de betrokken disciplines van de Associatie K.U.Leuven: architectuur, audiovisuele kunsten, beeldende kunsten, muziek, podiumkunsten en productdesign. Het Expertisecentrum voor Onderzoek in de Kunsten (EiK) coördineert hierbij de samenwerking tussen de betrokken hogescholen en de onderzoeksafdelingen van de K.U.Leuven. Bijzondere aandacht gaat naar de opbouw van netwerking. Het departement Architectuur Sint-Lucas maakt actief deel uit van deze verschillende organen. Door de vele bestaande samenwerkingsverbanden met centra zoals het Maerlantcentrum, het Centrum Bouwrecht, KADOC en het IvOK als met andere entiteiten zoals het Lemmensinstituut, Media en Designacademie, de departementen Beeldende Kunsten, het departement Bouwkunde, het De Nayerinstituut, ASRO, ,… verder uit te bouwen. Ook nieuwe vormen van samenwerking willen we ontwikkelen. Ook nieuwe samenwerkingsverbanden worden ontwikkeld; het Departement doet dit o.a. door, waar mogelijk, efficiënt gebruik te maken van de mogelijkheden die de Associatie biedt. Buiten de Associatie en gericht op internationalisering: Door de vele bestaande (inter)nationale samenwerkingsverbanden (WTCB, industrie, verenigingen, VAI,…) en netwerken (Vlaams Bouwplatform, Socrates, Chalmers University, …) verder te ontwikkelen en uit te breiden. Ook hier worden nieuwe samenwerkingsvormen verder ontwikkeld. 5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1 Algemene visie •
Beheer van onderzoeksmiddelen (op basis van cijfers 2006): De onderzoeksprojecten en de ontwikkeling van het onderzoek werden in 2006 voor 78% gefinancierd met A-middelen en voor 22% met B-middelen. Voor 2007-2011 wordt gestreefd naar een toename van de B-middelen. Vanuit het verleden bestaat er een verwevenheid tussen de structurele middelen en de academiseringsmiddelen.
•
Na consolidatie van de onderzoeksgroepen zal het onderzoeksfonds beperkte eigen onderzoeksmiddelen per onderzoeksgroep ter beschikking stellen.
•
Het departement staat 10% van haar academiseringsmiddelen af aan de werking van het IvOK, en het OPK in het bijzonder.
5.2 Bron: bestedingsrapport Bijkomende academiseringsmiddelen 2006 en 2007 In functie van de academiseringsopdracht en ten gevolge van bovenvermelde acties (Research Training
blz. 63/161
Sessions, opstarten nieuwe onderzoeksgroepen, …) dienden de laatste jaren duidelijk heel wat verschuivingen te gebeuren in de taken van het bestaande personeel (vrijmaken voor onderzoekstijd) en resulteerden in nieuwe aanwervingen van personeel (OP + ATP) die de vrijgekomen taken dienden over te nemen. De aanwending van de academiseringsmiddelen en de bijkomende academiseringsmiddelen gebeurde dan ook in deze context. - De Hogeschool voor Wetenschap & Kunst gaf aan haar onderscheiden departementen de volledige autonomie wat betreft het onderzoek, de academisering en de daaraan gekoppelde (bijkomende) academiseringsmiddelen. - Hierbij werd volgende procedure voor de verdeling en toekenning van de beschikbare middelen gevolgd : De middelen die ter beschikking werden gesteld van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst werden onder de departementen verdeeld pro rata de decretale bepalingen. - Zowel binnen de BegeleidingsCommissie Academisering van de Associatie K.U.Leuven als binnen het BIvOK werd hierover overleg gepleegd. - Er werden in 2006 en 2007 op basis van de (bijkomende) academiseringsmiddelen geen bestedingen gedaan voor specifieke werking of uitrusting. 5.3 Beleid i.v.m. de aanrekening van indirecte kosten (overhead) Alle kosten die rechtstreeks door het project worden gemaakt worden als directe kost beschouwd en aangerekend aan het project. Bij de projectaanvraag dienen de projectaanvragers rekening te houden met een indirecte kost van 12% op de totale directe kosten. De loonkosten van de statutaire onderzoekers verbonden aan projecten dienen als directe kosten beschouwd te worden. Definiëring van de indirecte kosten Indirecte kosten zijn kosten die niet rechtstreeks aan het project kunnen toegewezen worden maar noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het beheer van de onderzoeksprojecten zoals de onderzoeksraad, algemene administratie, financiële administratie, ondersteuning op het vlak van informatica, algemene accommodatie (o.a. gebruik van lokalen en infrastructuur die niet specifiek voor het project werden aangekocht, verwarming, verlichting) e.a. 6. Kwaliteitszorg - De jaarlijkse cyclus van de “procedure contractopdrachten onderzoek” (door een afvaardiging van de departementale Onderzoeksraad ORA) met elke onderzoeker werd in 2006 verder verfijnd. De aanpak impliceert gefaseerde opvolging van de onderzoeksopdracht :met (1) de omschrijving van doelstellingen aan het begin van het academiejaar, (2) de evaluatie van de output op het einde van het academie, gevolgd door (3) bijsturing en planning voor het volgende jaar. - De bevraging via een eigen meetinstrument (de onderzoeksindicatoren, die het departement ontwikkelt heeft in samenwerking met de Begeleidingscommissie Academisering en die rekening houden met de maatschappelijke taak en met de samenstelling van het docentenkorps) werd begin 2008 voor een derde maal georganiseerd. Responsabilisering van personeelsleden blijft ook hier cruciaal. - Kwaliteitszorg onderzoeksprojecten: Om een hoog academisch niveau van onderzoek te waarborgen steunt het Departement slechts een beperkt
blz. 64/161
aantal onderzoeksprojecten, op initiatief en onder leiding van hiertoe geaccrediteerde academici. Kwaliteit wordt gegarandeerd door regelmatige rapportering via de procedure contractopdrachten onderzoek. In beginsel wordt elke ingediende onderzoeksaanvraag formeel beoordeeld vooraleer aanvaard te worden. Daartoe werd een interne procedure voor projectaanvragen ontwikkeld. Bovendien worden binnen de onderscheiden onderzoekscellen op regelmatige basis team-vergaderingen gehouden met presentaties, discussies en evaluatie/ bijsturing van projecten/ onderzoek. Het geheel van ontwikkelde vraagstellingen, benaderingen, methoden en onderzoeksuitkomsten wordt door de publicatiecultuur niet in eigen regie gehouden, maar toegankelijk gemaakt binnen en getoetst aan een academische context, een open scientific community, een maatschappelijk deelgebied of cultuursegment dat bijzondere aandacht voor architectuur, interieurarchitectuur en stedenbouw opbrengt en van die disciplines een specifieke en kwalitatief hoogstaande toepassingen vraagt. De sterk uitgebouwde internationale dimensie wordt gezien als een uitstekende basis voor de eigen kwaliteitsmeting. Het departement wil de globale aanpak bijsturen door de interne procedure voor projectaanvragen te verbeteren en strikt op te volgen. - De bevraging via de onderzoeksindicatoren die het departement recent – en rekening houdend met haar maatschappelijke taak en met de samenstelling van het docentenkorps – ontwikkeld heeft, wordt in de toekomst verder verfijnd. - Het departement ontwikkelt een evaluatiecyclus voor de werking van de ORA. EVALUATIE Sterke punten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen De hogeschool voor kunst en architectuur die in de steiger staat, geeft kansen tot stroomlijnen van het onderzoeksbeleid. In de toekomst moet er nog onderzocht worden hoe een deel van het IvOK hierin kan geïntegreerd worden. Er wordt ook uitgekeken naar de verdere ontwikkeling van het onderzoeksbeleid indien een geassocieerde faculteit der kunsten zou ontstaan. De Research Training Sessions zijn een voorbeeld van “goede praktijk”. Dergelijk seminariesysteem zou als voorbeeld kunnen dienen voor de andere studiegebieden. Naast deze doctoraatsseminaries werd binnen het IvOK een initiatieseminarie voor artistiek onderzoek (werktitel “Into Research”) georganiseerd. Deze initiatieven dragen zeker bij tot het verder laten groeien van een onderzoekscultuur in de hogeschool. Er zijn twee sporen voor het doctoraat in architectuur: naast het reeds bestaande doctoraat in de faculteit ingenieurswetenschappen is er nu ook het doctoraat in de Kunsten (in de Architectuur). Het departement participeert actief aan de ontwikkelingen mbt dit doctoraat in de Kunsten (Architectuur). Dit doctoraat in de kunsten in de architectuur kan gestart worden na een master in de architectuur waarin praktijkervaring een belangrijk aandachtspunt is. Internationalisering van deze doctoraatsopleiding naar het voorbeeld van docARTES (en eventueel PhDArts) zou kunnen overwogen worden. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Het departement draagt 10% van haar academiseringsmiddelen af aan het OPK. Het OPK-fonds is op dit moment een belangrijke stimulans voor het artistiek onderzoek binnen de associatie. Dit apart fonds voor de
blz. 65/161
kunsten zou moeten evolueren naar een competitieve instap in de reguliere financieringskanalen. Aandachtspunten Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Binnen de associatie vermeldt het departement reeds heel wat bestaande samenwerkingsverbanden. De samenwerking met de K.U.Leuven zou verder geformaliseerd kunnen worden door het aanvragen van het statuut van geaffilieerd onderzoeker door de individuele actieve onderzoekers. Momenteel werd er nog geen enkele aanvraag voor het verkrijgen van het statuut van geaffilieerd onderzoeker vanuit het departement ingediend. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Er wordt een overheadkost van 12% aangerekend op de totale directe kosten. Aan de K.U.Leuven bedraagt de overhead momenteel 17%. Criterium 6 – Beleid inzake kwaliteitszorg De vraag over wat het onderzoek in de kunsten inhoudt en hoe dit kan gemeten worden, blijft een fundamentele discussie. Binnen het meetinstrument dat het departement ontwikkeld heeft in samenwerking met de Begeleidingscommissie Academisering) werd ook rekening gehouden met de artistieke output. Externe benchmarking met Vlaamse, Nederlandse en andere internationale partners wordt hierbij aanbevolen. Algemeen: De cumulatieregeling en de wet op de uitoefening van het beroep van architect zorgt er voor dat full-time onderzoekers geen praktijk meer kunnen uitoefenen. Dit is een hinderpaal voor het ontwikkelen van beurzen (bv. binnen het IvOK) en onderzoeksmandaten die specifiek focussen op het ontwerpmatig onderzoek (dat een belangrijke bron van kennis put uit de praktijk, zoals dit bv. ook het geval, is voor geneeskunde en recht). Het creëert een spanningsveld voor de betrokken onderzoekers die enerzijds een deel onderwijs dienen te verzorgen, anderzijds hun onderzoek (internationaal) dienen te ontwikkelen en daarnaast nog een praktijk dienen in stand te houden om de noodzakelijke specifieke kennis van het domein te kunnen toetsen en ontwikkelen.
blz. 66/161
2.3. HOGESCHOOL VOOR WETENSCHAP EN KUNST – DEPARTEMENT HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE (INMIDDELS ONDERDEEL VAN DE HOGESCHOOL-UNIVERSITEIT BRUSSEL) 1. Onderzoeksbeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Voor het departement HW staat de Associatiegedachte centraal (zie 2.2). Gezien de relatief kleine schaal van het departement HW werd het op korte termijn niet haalbaar geacht om onderzoekscentra binnen het departement uit te bouwen. Om die reden wordt, voor wat het wetenschappelijk onderzoek betreft, gestreefd naar een maximale integratie van onderzoekers binnen de bestaande structuren en onderzoeksgroepen van de K.U.Leuven. Op termijn sluit dit echter niet uit dat performante onderzoekers een eigen onderzoekscel uitbouwen binnen het departement. Recente ontwikkelingen maken echter dat deze doelstellingen kunnen en zullen bijgestuurd worden. In het kader van de HUB ontstaat er immers versneld een voldoende schaalgrootte om een aantal eigen onderzoeksspeerpunten te ontwikkelen. 2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren In 2006 werd een departementale onderzoeksraad geïnstalleerd. Deze onderzoeksraad stippelde mee het onderzoeksbeleid van het departement uit. Dit beleid was er in hoofdzaak op gericht om onderzoekers optimaal gebruik te laten maken van de mogelijkheden geboden door het statuut van geaffilieerd onderzoeker en de ZwOPs. Hiervoor had de onderzoeksraad de nodige bevoegdheden en middelen ter beschikking. Vanaf het academiejaar 2007-2008 werd de VLEKHO onderzoeksraad geïntegreerd in de onderzoeksraad Economie & Management van de HUB. Aanvragen voor onderzoeksfinanciering worden, weliswaar nog steeds met gescheiden budgetten, behandeld in deze gemeenschappelijk HUB-onderzoeksraad. 2.2. De inschakeling van onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving Zoals gezegd staat voor het departement HW staat de Associatiegedachte centraal. Dat betekent dat voor (de uitbouw van) wetenschappelijk onderzoek voornamelijk - en waar dit kan - aangesloten wordt bij bestaande structuren en systemen van de K.U.LEUVEN of andere universiteiten. Zo had het departement HW in het recente verleden de intentie geformuleerd om de eerstkomende 5 jaar niet over te gaan tot het oprichten van eigen onderzoekscentra. Dit omwillen van de te beperkte schaal van het departement. In eerste instantie werd gestreefd naar het optimaal benutten van de geboden onderzoeksmogelijkheden via het statuut van geaffilieerd onderzoeker (SGO) en Zwaartepunt Onderzoeksprogramma’s (ZwOPs). In de loop van 2006 werden vier geaffilieerde onderzoekers erkend. Voor 2007 werd als doel vooropgesteld om 50% van de actieve onderzoekers het SGO te laten aanvragen. Deze doelstelling werd gehaald: 13 van de 24 actieve onderzoekers verbonden aan het departement zijn geaffilieerd onderzoeker aan de K.U.Leuven. Een klein aantal andere onderzoekers heeft nauwe onderzoeksbanden met andere Vlaamse universiteiten.
blz. 67/161
3. Speerpuntenbeleid 3.1 Definiëren van speerpunten: Zoals reeds gemeld werd op korte termijn niet gestreefd naar het ontwikkelen van speerpunten. Wel werden onderzoekers gestimuleerd om aan te sluiten bij onderzoeksgroepen van de K.U.Leuven. Wat het activiteitenprofiel betreft wordt uitdrukkelijk gekozen voor toepassingsgericht onderzoek met een voldoende lange looptijd, dwz het verwerven van consultancy opdrachten wordt niet prioritair geambieerd. 3.2 Wordt de noodzakelijke schaal/kritische massa binnen de speerpunten bereikt (nodig omwille van de infrastructuur, de vereiste wetenschappelijke en technische ondersteuning)? Vlekho-medewerkers waren actief betrokken bij het indienen van de ZwOPs Duurzaam organiseren, Duurzame Economie, Vergrijzing: verzilveren en verzorgen en Evaluatie van Informatie en informatiesystemen in organisaties. Bovendien zijn twee Vlekho-onderzoekers actief in de ZwOP Globalisering. Op middellange termijn wenst het departement ook een klemtoon leggen op onderzoek dat een aantal speerpunten van zijn onderwijsactiviteiten (zoals entrepreneurship en marketing) ondersteunt. Op termijn zullen ook (een beperkt aantal) doctoraten hierin worden ingeschakeld. 4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) Momenteel zijn een vijftal docenten betrokken bij lopend contractonderzoek in samenwerking met de K.U.Leuven. Zo is bijvoorbeeld één docent betrokken bij Steunpunt Fiscaliteit en Begroting (2007-2011), dit als coördinator van het spoor 'De verwachte evolutie van de financieringscapaciteit van Vlaanderen. Andere docenten zijn betrokken bij kleinere projecten gefinancierd door de NBB of bij een leerstoel. Dit telkens in samenwerking met onderzoekers van de K.U.Leuven. 5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1. In 2006 werden de academiseringsmiddelen voor meer dan 100% in 2006 aangewend voor personeelsuitgaven. Deels werd hiervoor ook geput uit de A2-middelen. Wat de personeelskost betreft hebben de academiseringsmiddelen een dubbele bestemming. Enerzijds worden ze aangewend om personeel met onderzoeksopdrachten aan te werven. Waar in het verleden de aanwervingspolitiek van het departement HW gericht was op het aantrekken van doctorandi, wordt sinds 2006 het accent gelegd op het aantrekken van doctores. Anderzijds wordt een deel van de academiseringsmiddelen gebruikt voor personeelskosten ook gebruikt om onderwijsopdrachten (van docenten en doctorandi) te reduceren ten einde voor de betrokken onderzoekers meer onderzoekstijd vrij te maken. De andere bestedingen (werking, uitrusting) zijn bedoeld als ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek. Het betreft investeringen in een gerichte uitbouw van de bibliotheek, de aankoop van software, de versterking van de computerinfrastructuur. Ook de verspreiding van eigen wetenschappelijk onderzoek wordt gestimuleerd via een ondersteuning van actieve deelname aan wetenschappelijke congressen.
blz. 68/161
5.2 Ook de bijkomende academiseringsmiddelen worden voornamelijk aangewend om personeelskosten te dekken. Daarnaast werd ook hier een beperkt bedrag besteed aan een gerichte uitbouw van de bibliotheek, de aankoop van software, de versterking van de computerinfrastructuur en de financiële ondersteuning van beginnende onderzoekers. Via een geobjectiveerde en transparante procedure kunnen onderzoekers op basis van een kort gemotiveerde aanvraag ondersteunende onderzoeksmiddelen aanvragen bij de departementale (HUB) onderzoeksraad (zoals projectfinanciering, software, ondersteuning van actieve deelname aan wetenschappelijke congressen). Vanaf het academiejaar 2007-2008 worden deze aanvragen, weliswaar nog steeds met gescheiden budgetten, behandeld in de gemeenschappelijkde onderzoeksraad Economie en Management van de HUB. In het Beheersorgaan van de Geïntegreerde Faculteit ETEHW werden een aantal voorstellen m.b.t. het gebruik van de bijkomende academiseringsmiddelen besproken, onder meer de aankoop van een aantal gemeenschappelijke databanken die als basis voor wetenschappelijk onderzoek kunnen dienen. Dit overleg loopt nog steeds. 6. Kwaliteitszorg Het departement HW maakt voor wat kwaliteitszorg in het kader van onderzoek betreft een onderscheid tussen kwaliteitszorg op het vlak van onderzoek en onderzoeksoutput en op het vlak van de administratieve ondersteuning van het onderzoek. Voor wat betreft de inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek wenst het departement zich aan dezelfde criteria te onderwerpen als de K.U.Leuven. Als belangrijkste element van kwaliteitsbewaking geldt hier de externe kwaliteitscontrole die aanwezig is via referee- en evaluatieprocessen gekoppeld aan de werving externe financieringsbronnen (IWT, Belspo…) en aan publiceren in wetenschappelijke tijdschriften of boeken. Dit is in een eerste fase niet vanzelfsprekend en hier rekent het departement voor de eerstkomende drie jaar op een ondersteuning van de K.U.Leuven via het SGO en de ZwOPs. Bijvoorbeeld via deelname aan of copromotorschap van projectaanvragen en via co-auteurschap bij publicaties. Op termijn wenst het departement zijn onderzoekers te zien evolueren tot promotoren van projecten en tot auteurs van autonoom onderzoek. Dit alles zal op diverse manieren bemeten, beschreven en opgevolgd worden via de scorekaart opgesteld binnen de begeleidingscommissie HW&BK. De inhoudelijke kwaliteit wordt ook impliciet ondersteund en gewaardeerd via de interne evaluatieprocedure van het OP waarin onderzoek en onderzoeksoutput een belangrijk gewicht krijgt. Ook voor de administratieve ondersteuning wenst het departement HW in een eerste fase zoveel als mogelijk te werken met de beschikbare structuren en administratieve ondersteuning binnen de Associatie (LRD, Dienst Onderzoekscoördinatie…). Intern werd in 2007 een minimale administratieve structuur uitgebouwd waarbij het accent voornamelijk ligt op het opvolgen en registreren van de diverse parameters die voor het academiseringsproces belangrijk zijn (zie de scorekaart). Bovendien werd, geïnspireerd op de regels en procedures van de K.U.Leuven, een voorlopig kader uitgebouwd worden voor de financiële en juridische opvolging van onderzoeksprojecten. Op termijn zal in het kader van de HUB een administratieve structuur en omkadering uitgebouwd worden.
blz. 69/161
EVALUATIE Sterke punten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen De evaluatie van het departement Handelswetenschappen van Vlekho dient steeds te worden gezien vanuit de uiteindelijke integratie met de opleiding handelswetenschappen van Ehsal binnen de HUB. Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie Er is een onderzoeksraad opgericht waardoor er een duidelijke structurele verankering is. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Samenwerking via ZwOPs in andere onderzoekseenheden. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Het gestegen aantal actieve onderzoekers schept vertrouwen ten aanzien van de toekomstige onderzoeksoutput. Deze inspanning moet volgehouden worden. Het percentage geafillieerde onderzoekers is binnen Vlekho bij de hoogste van de geïntegreerde faculteit. Het illustreert het engagement voor de Associatiegedachte. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Bij de besteding van de academiseringsmiddelen werd er duidelijk voor gekozen om te investeren in het aanwerven van statutair personeel met een onderzoeksprofiel. Omdat men echter initieel eerder gekozen heeft voor de aanwerving van doctorandi is de progressie in onderzoeksoutput zoals publicaties minder uitgesproken dan in andere instellingen. Aandachtspunten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen Nog in volle evolutie wegens integratie in HUB, en verder in de Geïntegreerde Faculteit ETEWHW. Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie De administratieve ondersteuning van het onderzoeksbeleid kan verbeterd worden. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking De inspanningen om gezamenlijke onderzoeks- en valorisatieprojecten uit te bouwen met de K.U.Leuven o.a. via het statuut van geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent dienen verder te worden opgedreven. In dezelfde lijn dienen doctoraten van doctorandi te worden afgelegd aan K.U.Leuven om ten volle de inschakeling te waarborgen van het onderzoekspotentieel van de hogeschool in dat van het bredere kader van de geïntegreerde faculteit. Er dient naar de toekomst toe nog meer aandacht te worden besteedt aan de internationalisering van het onderzoek. Zowel op het vlak van publicaties als wat de deelnames aan congressen, internationale projecten en dergelijke betreft. De internationale toets is binnen het economische vakgebied de ware kwalitatieve maatstaf.
blz. 70/161
Criterium 6 – Beleid inzake kwaliteitszorg De interne kwaliteitszorg zou verder kunnen worden uitgebouwd door de individuele evaluatie van de onderzoekers expliciet te koppelen aan de toegekende onderzoekstijd.
blz. 71/161
2.4. HOGESCHOOL VOOR WETENSCHAP EN KUNST – DEPARTEMENT INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN 1. Onderzoeksbeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Onderzoek vormt een essentieel element in de algemene visie van het departement Industriële Wetenschappen: ‘We willen in het kader van de academisering onderzoek uitvoeren in een beperkt aantal domeinen in complementariteit met andere onderzoeksinstellingen door netwerkvorming’. Een verdere invulling hiervan is gebeurd in een beleidsdocument ‘Onderzoeksbeleid en – visie’. Dit beleidsdocument werd een eerste keer uitgeschreven in 2004. De gereviseerde versie werd goedgekeurd op de beleidsraad De Nayer-Narafi nr. 51 d.d. 31 januari 2007 op advies van de DABS-IW3 d.d. 25 november 2006. De algemene visie op onderzoek kan als volgt samengevat worden. Campus De Nayer wil een toonaangevende onderzoeksinstelling zijn en blijven, waarbij de onderzoeksactiviteiten uitgaan van de creatieve inzet van zoveel mogelijk personeelsleden ter ondersteuning van academische opleidingen tot industrieel ingenieur en ter bevordering van de innovatie in de industrie. Vanuit deze algemene visie wordt dan ook in eerste instantie, aansluitend bij het opleidingsprofiel, toegepast of ‘gericht’ onderzoek uitgevoerd, waarbij de brug wordt gevormd tussen basisonderzoek en toepassingsgerichte ontwikkeling bij bedrijven in het algemeen en KMO’s in het bijzonder. De hieruit voortvloeiende wetenschappelijke dienstverlening en brede technologieverspreiding zijn eveneens essentiële elementen van onze onderzoeksactiviteiten. 2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren De belangrijkste elementen van de onderzoeksorganisatie zijn: •
de onderzoeksraad is het overlegorgaan voor onderzoekers, adviseert het beleid, volgt de realisatie van
•
de beleidsdoelstellingen op en beheert het intern onderzoeksfonds; de onderzoekscoördinator zit de onderzoeksraad voor, neemt initiatieven om het onderzoeksproces verder te verbeteren en te ondersteunen, is de interne en externe contactpersoon en vertegenwoordiger voor onderzoek van het departement;
•
de Dienst Onderzoek en WetenschapsCommunicatie ondersteunt de praktische uitvoering van onderzoeksprojecten, de interne en externe communicatie over onderzoek.
Doelstellingen 2007–2011: •
Campus De Nayer: waar nodig de interne onderzoeksorganisatie verder verfijnen;
•
GFIBW: meewerken aan een betere afstemming van onderzoeksondersteunende diensten en acties binnen de associatie K.U.Leuven.
blz. 72/161
2.2. De inschakeling van onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving Het onderzoek is georganiseerd op campusniveau en wordt uitgevoerd in onderzoeksgroepen, al dan niet verder onderverdeeld in onderzoekscellen, met een maximale autonomie. Op campus De Nayer werd in de afgelopen jaren het aantal onderzoeksgroepen (en cellen) sterk gereduceerd en willen we het onderzoek in volgende domeinen verder uitbouwen: Nederlandstalige benaming
Engelstalige benaming
Energie
Energy
Contactpersoon
- Duurzame energie
Sustainable Energy
W. Van Passel
- Automatisering - Elektrische machines en – technologie
Automation
P. Félique
Electrical Engineering
M. Van Dessel
Lastechniek
Welding Engineering
P. Van Rymenant
Mechanisch ontwerp & Productie
Mechanical design & Production
A. Voet
Embedded System Design (EmSD)
Embedded System Design (EmSD)
- Communicatie Technologie
Communication Technology
- Embedded Systemen
Embedded Systems
J. Meel P. Pelgrims
- Software Technologie - EMC-RF-PCC
Software Technology
H. Crauwels
EMC-RF-PCC
D. Van Troyen
Materialen en Structuren
Materials and Structures
K. Thooft
- Geotechniek
Geotechnical Engineering
K. Thooft
- Beton en betonstructuren
Concrete and Concrete structures
A. Van Gysel
- Staalstructuren
Steel structures
L. Pyl
Landmeten en Geomatica
Surveying and Geomatics
J. Beyens
Microbiële Procesecologie en – beheersing Microbial process ecology and management
K. Willems
Proces- en milieutechnologie
S. Liers
Chemical and environmental engineering
Milieutechnologie
Environmental Technology
N. Lambert
Procestechnology
Chemical Process Technology
K. Smolders
Voor iedere onderzoeksgroep wordt de samenwerking met de K.U.Leuven expliciet uitgewerkt. Zoals aangegeven in het meerjarenplan onderzoek van het departement wensen wij onze onderzoekers en onderzoeksactiviteiten te integreren in de associatie K.U.Leuven in het algemeen en de K.U.Leuven in het bijzonder. Gezien de ontwikkelingen binnen de groep Wetenschap & Technologie komt dit in de praktijk neer op een integratie in de departementen van de K.U.Leuven. Als departement wensen we die integratie zo snel en zo maximaal mogelijk laten verlopen, uiteraard met respect voor de uitbouw van een academische onderwijs- en onderzoeksomgeving op de campus. Onderstaand overzicht geeft de huidige stand van zaken weer voor de verschillende onderzoeksgroepen. Onderzoeksgroep Energie De onderzoeksgroep Energie onderhoudt nauwe contacten met het departement Elektrotechniek (afdeling ESAT/ELECTA) en het departement Werktuigkunde (afdeling TME), die geresulteerd hebben in 1 affiliatie en in
blz. 73/161
samenwerking in het kader van verschillende onderzoeksprojecten en gemeenschappelijke publicaties. Onderzoeksgroep Lastechniek Er zijn regelmatige contacten tussen de onderzoeksgroep Lastechniek en het Departement MTM, die geresulteerd hebben in twee affiliaties, maar die tot op heden nog niet tot samenwerking in het kader van onderzoeksprojecten hebben geleid. Dit is een aandachtspunt voor de komende jaren. Onderzoeksgroep Mechanisch Ontwerp en Productie De onderzoeksgroep Mechanisch Ontwerp en Productie werkt reeds gedurende meerdere jaren samen met verschillende afdelingen en professoren van de K.U.Leuven (PMA, MTM). Zo werd er samen met PMA een ZWOP “Geometrische metrologie & Productietechnieken” ingediend, die de verregaande samenwerking en de afstemming van het onderzoek op elkaar concretiseert (er zijn 2 geaffilieerd onderzoekers). Binnen het departement MTM bestaan nauwe contacten, die geïllustreerd worden in het deeltijds docentschap van Jan Ivens aan dit departement binnen de onderzoeksgroep composieten (CMG). Onderzoeksgroep EmSD (Embedded System Design) De onderzoeksgroep EmSD werkt reeds gedurende meerdere jaren samen met verschillende afdelingen en professoren van de K.U.Leuven in verschillende onderzoeksprojecten (binnen departement van ESAT en Werktuigkunde zijn 3 geaffillieerd onderzoekers actief, 1 in aanvraag en 1 aanvraag voor statuut van geassocieerd docent). Onderzoeksgroep Materialen en Structuren Deze onderzoeksgroep bestaat uit 3 onderzoekscellen, namelijk Beton en betonconstructies, Geotechniek en Staalconstructies. Alle onderzoekscellen hebben in het verleden zoveel als mogelijk samengewerkt met hun respectieve collegae aan de KU Leuven, Departement Burgerlijke Bouwkunde zowel bij Hobu- als bij Tetrafondsprojecten. Ook bij de huidige ingediende projecten blijft het Departement Bouwkunde een preferentiële partner naast andere onderzoeksinstellingen en universiteiten (2 geaffilieerd onderzoekers binnen departement Burgerlijk Bouwkunde, 2 in aanvraag en 2 aanvragen voor statuut van geassocieerd docent). Voor alle onderzoekers is de integratie binnen de afdeling Bouwmaterialen van het Departement Burgerlijke Bouwkunde de meest logische keuze. Onderzoeksgroep Landmeten en Geomatica Deze onderzoeksgroep in opstart heeft een beperkte palmares van onderzoeksaanvragen. Gelet op de lesopdracht van de onderzoeksgroepverantwoordelijke, ing Jaak Beyens binnen de faculteiten bioingenieurswetenschappen en ingenieurswetenschappen is een aanvraag voor het statuut van geaffilieerd onderzoeker van voornoemde collega in voorbereiding. Het is de bedoeling om vanuit dit statuut te participeren in onderzoeksprojecten van de KU Leuven. Onderzoeksgroep Proces- en milieutechnologie De onderzoeksgroep Proces- en milieutechnologie werkt reeds gedurende meerdere jaren samen met verschillende afdelingen en professoren van de K.U.Leuven in verschillende onderzoeksprojecten. In de volgende maanden zal deze samenwerking geformaliseerd worden door de affiliatie van 4 kernonderzoekers van de onderzoeksgroep binnen het departement Chemische Ingenieurstechnieken, meer bepaald bij de afdeling Chemische en Biochemische Procestechnologie en – regeling (en 1 aanvraag voor statuut
blz. 74/161
geassocieerd docent is in voorbereiding) Onderzoeksgroep Microbiële procesecologie en – beheersing De activiteiten van de onderzoeksgroep Microbiële procesecologie en – beheersing zijn reeds gedurende verschillende jaren ondergebracht in STRI (Scientia Terrae Research Institute). Vanuit dit samenwerkingsverband tussen privé-partners en de academische wereld wordt reeds gedurende vele jaren samengewerkt met professoren van de K.U.Leuven. Recent hebben alle kernmedewerkers van de onderzoeksgroep een affiliatiedossier ingediend. De behandeling van deze dossiers is lopende. Daarnaast werd ook 1 aanvraag voor het statuut van geassocieerd hoogleraar aangevraagd. In samenspraak met Prof. J. Martens krijgen de verregaande integratieplannen van deze onderzoeksgroep op dit moment concreet vorm. Deze plannen moeten resulteren in de oprichting van een afdeling binnen het departement M²S van de faculteit bio-ingenieurswetenschappen. In deze afdeling zullen naast de onderzoekers van W&K, campus de Nayer ook de onderzoekers van KaHoSL en KHLim opgenomen worden. Onderzoeksgroep Onderwijs in Ontwikkeling Deze onderzoeksgroep werkt reeds gedurende verschillende jaren samen met verschillende collega’s binnen de associatie. Dit heeft zich reeds geconcretiseerd op de volgende manieren: •
de oprichting in januari 2004 van de NOVO GFIBW-groep die binnen de Geassocieerde Faculteit Bioen Ingenieurswetenschappen initiatieven uitwerkt rond onderwijsvernieuwing.
•
verschillende OOF-projecten binnen de associatie
Operationele acties 2007: •
Campus De Nayer/GFIBW: voorbereiding van de integratie van de onderzoekers in de departementen van de Groep W&T via het aanvragen van statuten als geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent.
•
Campus De Nayer: inventariseren en concreet vorm geven van gestructureerde samenwerkingsverbanden met departementen van de Groep W&T van de K.U.Leuven en andere onderzoeksinstellingen, door het gezamenlijk opzetten van onderzoeksprojecten.
Doelstellingen 2007 – 2011: •
Campus De Nayer: samenwerkingsverbanden binnen de GFIBW verder uitbouwen en concreet gestalte geven in de vorm samen ingediende onderzoeksprojecten, multidisciplinair onderzoek wordt daarbij aangemoedigd
•
Campus De Nayer: vanuit een gestructureerde samenwerking met nationale en internationale partners de onderzoeksgroepen in een beperkt aantal onderzoeksdomeinen verder laten groeien tot volwaardige onderzoeksentiteiten, met de nodige aandacht voor participatie in basisonderzoek
3. Speerpuntenbeleid Binnen iedere onderzoeksgroep wordt rond een beperkt aantal thema’s onderzoek uitgevoerd. In de meeste gevallen werden de speerpunten reeds duidelijk afgebakend, wat zich vertaald heeft in de uitvoering van TIS en TAD projecten (die een expliciete erkenning van de expertise door het IWT veronderstellen), participatie bij
blz. 75/161
doctoraatsonderzoek, het indienen van ZWOP’s en de participatie bij het indienen van IOF-kennisplatforms. In overleg en samenwerking met de partners van de GFIBW en de K.U.Leuven (Groepsbestuur W&T en departementsvoorzitters van de Groep Wetenschap & Technologie) willen we deze speerpunten verder uitbouwen of afbakenen en concreet vorm geven volgens de bovenvermelde of gelijkwaardige formules van onderzoeksfinanciering. Het speerpuntenbeleid situeert zich verder ook op volgende vlakken: •
een wijziging in het aanbod aan onderzoeksgroepen kan enkel na een gunstig advies van de interne
•
onderzoeksraad; bij de aanwerving van nieuwe voltijdse statutaire personeelsleden is de onderzoekstaak gericht op de uitbouw van eigen onderzoeksactiviteiten op de campus.
Operationele acties 2007: Campus De Nayer/GFIBW: de onderzoeksgroepen formuleren concrete korte en middellange termijndoelstellingen kaderend in een speerpuntenbeleid van de GFIBW en de GroepW&T. Doelstellingen 2007 – 2011: •
Campus De Nayer/GFIBW: opzetten van langlopende onderzoeks- en dienstverleningsprojecten i.s.m. partners binnen de GFIBW en de associatie K.U.Leuven over de speerpunten van alle onderzoeksgroepen
•
Campus De Nayer: verdere uitbouw onderzoeksinfrastructuur
•
Campus De Nayer: uitbouw van onderzoeksgroepen met een minimale bezetting, op het vlak van ZAP, AAP en ATP vanuit een structurele financiering.
4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) Vanuit de eigenheid van het onderzoek en de inbedding ervan in de industrie werken de verschillende onderzoeksgroepen al geruime tijd samen met onderzoekspartners binnen en buiten de associatie. Deze samenwerking is gedreven vanuit de inhoud en niet vanuit structuren en dient uit te gaan van een win-win situatie voor de verschillende partners en respect voor de uitbouw van de onderzoeksactiviteiten op de campus zelf. Deze samenwerkingsverbanden zijn soms ad-hoc en voor de loopduur van een project. Door samen te werken in langlopende projecten, bv. competentiepolen, IOF kennisplatforms en doctoraatsonderzoek, krijgt het samenwerkingsverband een meer gestructureerd karakter wat tevens versterkt wordt via statuten als geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent. Het departement Industriële Wetenschappen wil de samenwerking van haar onderzoekers met onderzoekers binnen de associatie K.U.Leuven aanmoedigen. De formule van gezamenlijk indienen en uitvoeren van onderzoeksprojecten met interne of externe financiering is hierbij de aangewezen formule vermits ze vertrekt vanuit de inhoud. De associatie K.U.Leuven mag echter niet remmend werken op de verdere uitbouw van reeds bestaande samenwerkingsverbanden. Ook de samenwerking met beroepsfederaties, collectieve onderzoekscentra en regionale technologieverspreiders willen we gezien onze eigenheid verder versterken. Hiermee wil het departement
blz. 76/161
Industriële Wetenschappen een bijdrage leveren tot het keren van de innovatieparadox. De internationale contacten en samenwerkingsverbanden van de onderzoeksgroepen binnen het departement Industriële Wetenschappen zijn op dit ogenblik eerder sporadisch. Het departement verwacht van de Dienst Onderzoekscoördinatie van de K.U.Leuven initiatieven om de drempel tot participatie in internationale onderzoeksprojecten voor de hogescholen te verlagen. Operationele acties 2007: Campus De Nayer: inventariseren en concreet vorm geven van gestructureerde samenwerkingsverbanden met departementen van de groep exacte wetenschappen van de K.U.Leuven en andere onderzoeksinstellingen, door het gezamenlijk opzetten van onderzoeksprojecten. Doelstellingen 2007 – 2011: •
Campus De Nayer: actief bijdragen tot het inhoudelijk vorm geven van de afdelingen binnen de
•
departementen van de GFIBW Campus De Nayer: vanuit een gestructureerde samenwerking met nationale en internationale partners de onderzoeksgroepen in een beperkt aantal onderzoeksdomeinen verder laten groeien tot volwaardige onderzoeksentiteiten, met de nodige aandacht voor participatie in basisonderzoek
Stand van zaken integratie in de associatie K.U.Leuven Zoals aangegeven in het meerjarenplan onderzoek van het departement wensen wij onze onderzoekers en onderzoeksactiviteiten te integreren in de associatie K.U.Leuven in het algemeen en de K.U.Leuven in het bijzonder. Gezien de ontwikkelingen binnen de groep Wetenschap & Technologie komt dit in de praktijk neer op een integratie in de departementen van de K.U.Leuven. Als departement wensen we die integratie zo snel en zo maximaal mogelijk laten verlopen, uiteraard met respect voor de uitbouw van een academische onderwijs- en onderzoeksomgeving op de campus. De integratieactiviteiten van de verschillende onderzoeksgroepen situeren zich op verschillende domeinen: • •
gezamenlijke organisatie van masterproeven statuut van geaffilieerd onderzoekers, geassocieerd docent/hoofddocent/hoogleraar
•
gemeenschappelijke onderzoeksprojecten
•
verregaande integratie van een onderzoeksgroep in een afdeling van de KULeuven
In bijlage is een overzicht opgenomen van de huidige stand van zaken voor de verschillende onderzoeksgroepen. 5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1 Vanuit de enveloppe wordt in eerste instantie geïnvesteerd in het effectief vrijstellen van OP-leden voor participatie in onderzoek. De mate waarin de effectieve tijdsbesteding van statutaire personeelsleden nog verder kan groeien is sterk afhankelijk van de evolutie in de basisfinanciering van het departement Industriële Wetenschappen. Wel willen we het aantal OP-leden betrokken bij onderzoek geleidelijk laten toenemen, waarbij alle OP op termijn in min of meerdere mate betrokken zal zijn bij het onderzoeksproces in haar geheel. De bijkomende middelen voor infrastructuur waarover het departement Industriële Wetenschappen de volgende
blz. 77/161
jaren kan beschikken zullen vanaf 2008 maximaal ingezet worden voor de verdere uitbouw van de infrastructuur binnen de onderzoeksspeerpunten. De academiseringsmiddelen willen we blijven aanwenden voor het ondersteunen van de onderzoeksgroepen in het algemeen en het aanstellen van gastprofessoren in het bijzonder. De defiscaliseringsmiddelen worden ondergebracht in het onderzoeksfonds van de hogeschool. Het beheer van dit onderzoeksfonds gebeurt door de onderzoeksraad. Een gedeelte ervan wordt gebruikt voor de uitbouw van de onderzoeksondersteuning op campusniveau. Het overige wordt door de onderzoeksgroepen zelf geïnvesteerd in de onderzoeksgroep. Het merendeel van de middelen wordt besteed aan contractuele medewerkers. 5.2 Bron: bestedingsrapport bijkomende academiseringsmiddelen 2006 en 2007 Het departement Industriële Wetenschappen verdeelt de middelen na overleg in de Departementale Staf. Op basis van de verschillen tussen de gestelde doelstellingen en de realisatie ervan worden de middelen verdeeld over de personeelseenheden en onderzoeksgroepen. Doelstellingen: 1.
het realiseren van de doelstellingen, gesteld door de associatie, door het aanwerven van academisch
2.
geschoold personeel (meestal met doctoraat) om onderwijs te verstrekken en onderzoek uit te voeren het ondersteunen van onderwijs- en onderzoeksprocessen door aanwerven van ondersteunend personeel voor onderzoeksadministratie en kwaliteitszorg
3.
het ondersteunen van onderzoeksgroepen door aankoop van onderzoeksapparatuur
Alle statutaire aanwervingen zijn gebeurd volgens de procedures afgesproken binnen de geassocieerde faculteit industriële en bio-wetenschappen. 5.3 Voor wat betreft het aanrekenen van indirecte kosten (overhead) is de algemene regel op campus De Nayer dat er een overhead van 10 % wordt aangerekend. Dit relatief laag overheadpercentage is gekoppeld aan een maximale allocatie van kosten op onderzoeksprojecten. Een verhoging van deze overhead is enkel verdedigbaar indien dit voor de onderzoekers resulteert in een meerwaarde of een bijkomende ondersteuning. Vooral op het vlak van contractonderzoek voor bedrijven kan de associatie, in het bijzonder LR&D, een duidelijke meerwaarde betekenen. Dit type projecten wensen we dan ook zo snel als mogelijk onder te brengen onder LR&D, gekoppeld aan een gepast overheadpercentage. In samenwerking met de GFIBW willen we binnen en buiten de associatie ijveren voor een volwaardige structurele financiering in het kader van de academisering. Operationele acties 2007 GFIBW: ontwikkelen van een gemeenschappelijk standpunt voor de aanrekening van indirecte kosten. 6. Kwaliteitszorg Voor de kwaliteitszorg van onderzoek wordt gebruik gemaakt van het EFQM/TRIS model gekoppeld aan een tweejaarlijkse sterkte-zwakte analyse uitgevoerd door de betrokkenen bij onderzoek op initiatief van de kwaliteitscoördinator. De opvolging van deze analyse gebeurt door de onderzoeksraad. Gezien het feit dat de onderzoeksactiviteiten nagenoeg uitsluitend bestaan uit extern gefinancierde
blz. 78/161
onderzoeksprojecten, spelen de subsidieverlenende instanties een essentiële rol in de kwaliteitsbewaking van het onderzoek. Voor het meten van de onderzoeksoutput wordt gebruik gemaakt van de meetsleutel onderzoek die ontwikkeld werd in het kader van de academisering van de opleidingen tot industrieel ingenieur en aangevuld tot een meetsleutel academisering. Operationele acties 2007: •
Campus De Nayer: opvolging verbeterpunten sterkte-zwakte analyse van 2006;
•
GFIBW: invullen van de meetsleutel academisering opvolgen op GFIBW-niveau om een correcte en éénduidige interpretatie bij de invulling ervan te garanderen en zo de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de meting te verbeteren.
Doelstellingen 2007-2011: • •
Campus De Nayer: ontwikkelen van interne procedures voor de evaluatie van onderzoeksprojecten met ook aandacht voor de effecten van het project op het onderwijs Campus De Nayer: het bereiken van fase 3, systeemgeoriënteerd werken, volgens het EFQM/TRIS model
• •
GFIBW: intensieve samenwerking tussen de partners van de GFIBW bij het opstellen van het ZER van de verschillende opleidingen GFIBW: meetinstrument voor de personeelsinput verder verfijnen met aandacht voor de effectieve inzet van OP voor onderzoek en een gepaste definitie van het begrip actieve onderzoeker. Hierbij vormt een gepaste erkenning van niet-doctores een essentieel element.
EVALUATIE Sterke punten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen Duidelijke strategische doelstellingen die effectief bijdragen tot het invullen van de academiseringsdoelstellingen. Het voorgestelde beleid legt een duidelijk verband tussen de beschikbare middelen en structuren om de voor academisering noodzakelijke onderzoeksinspanningen te kunnen waarmaken. Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie De interne onderzoeksraad is goed georganiseerd en heeft aandacht voor de coördinatie van het onderzoek op de Campus. Het structurele kader om de onderzoeksinspanningen waar te maken en de voorziene organen en maatregelen garanderen het waarmaken van de onderzoekscomponent in de hogeschool met voldoende aandacht voor de integratie in de KU Leuven. Er bestaat een duidelijke onderzoeksomgeving die onderzoek toelaat in een breed gamma van onderzoeksgebieden, die aansluiten bij de onderwijsdoelstellingen van de opleidingen. Dit biedt voldoende garanties voor het waarmaken van de academiseringseisen.
blz. 79/161
Een duidelijke onderzoeksstructuur die de onderzoeksdomeinen afbakent en de nodige middelen alloceert. Sterke onderzoeksorganisatie in dit departement, wat ook gereflecteerd wordt in de onderzoeksgroepen en cellen. Er is duidelijk een traditie van onderzoek aanwezig. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Er bestaat een duidelijk speerpuntenbeleid met verantwoorde klemtonen. Niet alle speerpunten konden vandaag al even sterk ingevuld worden. Hiervoor is in enkele gebieden duidelijk nog aandacht vereist. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking De hogeschool slaagt er in al een aantal projecten in samenwerking met de KU Leuven uit te voeren en hiermee een zekere onderzoeksoutput te creëren. Deze samenwerkingsverbanden berusten hoofdzakelijk op persoonlijke contacten en een structurele verankering verdient aandacht Het departement IW slaagt er in een goed evenwicht tot stand te brengen in de uitbouw van onderzoeksactiviteiten op de campus zelf enerzijds en in het kader van samenwerkingsverbanden anderzijds. In dit laatste geval stelt het departement zich open voor partners van zowel binnen als buiten de associatie en er eveneens een sterke inbedding in de industrie. De samenwerkingen zijn vooral inhoud-gedreven, d.w.z. zij vloeien voort uit de sterktes van het departement, en minder structuur-gedreven. Aanwezigheid van samenwerkingsprojecten met de KU Leuven en met andere associatiepartners. De samenwerking met verschillende departementen van de W&T Groep heeft reeds een hoog niveau bereikt, wat de voorbereiding van verdere toekomstige acties faciliteert. Goede integratie met onderzoek aan de KULeuven en associatie KULeuven. Criterium 6 – Beleid inzake kwaliteitszorg Structurele aanwezigheid van een operationeel onderzoekskwaliteitssysteem met aansluitend self assessment volgens een afgeleide van het EFQM-systeem. Hiermee wordt reeds gemikt op een structurele vorm van kwaliteitszorg. Een duidelijk systeem voor een structurele kwaliteitszorg is functioneel en mikt op een structurele inbouw van kwaliteitszorg in de processen van het onderzoek. Aandachtspunten Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie De integratie in de beleidsorganen van de resp. W&T departementen is essentieel om een betere coördinatie en optimalisering van onderzoekslijnen te bereiken. Dit is een bilaterale oefening, zowel voor de W&T departementen als voor de onderzoekers in de hogeschool. De link tussen de doelstellingen van de interne onderzoeksraad en de respectievelijke departementen in de W&T Groep mag verder worden geëxpliciteerd en geoperationaliseerd. De impact van het onderzoek kan op deze wijze efficiënter en effectiever worden. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Niet alle geclaimde speerpunten kunnen vandaag in dezelfde mate worden ingevuld. Vermits het speerpuntenbeleid de basis moet vormen van de wetenschappelijke ondersteuning van de aangeboden
blz. 80/161
opleidingen vereist dit punt zeker nog de nodige aandacht. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Het rapport beschrijft de eigen internationale contacten in onderzoek als sporadisch. Hier moet de nodige aandacht aan besteed worden om meteen ook de garanties in te bouwen om de activiteiten optimaal te laten verschuiven van wetenschappelijke dienstverlening naar onderzoek. Verdere uitbouw van internationale dimensie onderzoek is een aandachtspunt. De internationale dimensie in het onderzoek kan worden verhoogd door nog meer gezamenlijke projecten (bv. op EU-niveau) uit te werken samen met de universitaire partners, die hiermee een ruime ervaring hebben. De rol van de GFIBW zal nog verder moeten worden verduidelijkt, ook naar de samenwerking met de Groep Wetenschap en Technologie. In het meerjarenplan onderzoek van de Associatie K.U.Leuven wordt gepleit voor een goede differentiatie evenals een goede integratie en wisselwerking tussen de universiteit, de academische opleidingen en de professionele opleidingen van de hogescholen. Dit is belangrijk om de verschillende onderzoeksvormen, van academisch tot praktijkgebaseerd, in hun eigenheid te respecteren en om tot een consistent continuüm te komen. Het is dan ook wenselijk dat het onderzoeksbeleid aandacht heeft voor de relatie met de professionele opleidingen binnen de instelling en dat de onderzoeksorganisatie de ruimte creëert voor overleg. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. De defiscaliseringsmiddelen worden ingezet om het onderzoek te versterken. Dezelfde aandacht zou moeten besteed worden bij de besteding van de academiseringsmiddelen en de bijkomende academiseringsmiddelen. Hiervoor zouden best sluitende procedures worden uitgeschreven. De politiek om de overheadkosten te beperken tot 10% (op andere fronten in de associatie 17% wordt gebruikt) met maximale toewijzing van directe kosten laat vragen over of dit systeem voldoende zal blijven voor de toekomst.
blz. 81/161
2.5. HOGESCHOOL VOOR WETENSCHAP EN KUNST – DEPARTEMENT MUZIEK EN PODIUMKUNSTEN 1. Onderzoeksbeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening
Tot de beoogde doelen van het onderzoeksbeleid van het Lemmensinstituut behoren op de eerste plaats het scheppen van een vruchtbaar klimaat en een geschikte onderzoeksomgeving voor het uitwerken van onderzoeksprojecten én het scheppen van mogelijkheden om de resultaten van onderzoeksprojecten aan het publiek voor te stellen. Dit gebeurt via concerten (i.s.m. de Concertvereniging van het Lemmensinstituut) en het tijdschrift Adem dat op departementaal niveau een belangrijke rol speelt als communicatiemiddel van onderzoeksoutput. Tevens wordt gezocht naar relevante publicatiekanalen op nationaal en internationaal niveau. Concrete doelen die hieruit voortvloeien zijn: •
het stimuleren van concrete onderzoeksprojecten waarbij docenten van het Lemmensinstituut in de eerste plaats onderzoekers zijn;
•
het relateren van de kunstbeoefening van docenten van het Lemmensinstituut aan
•
onderzoeksprojecten die specifieke impulsen krijgen vanuit die kunstbeoefening; het stimuleren van concrete onderzoeksprojecten met een interdisciplinair karakter die in aanmerking komen voor het Onderzoeksplatform Kunsten van de Associatie K.U.Leuven. Met interdisciplinair onderzoek wordt bedoeld: artistiek en wetenschappelijk onderzoek binnen de muziek; ofwel onderzoek binnen de combinatie van muziek met andere kunstdisciplines of met disciplines buiten de kunst, waarbij zowel artistiek als wetenschappelijk onderzoek aan bod kan komen;
•
het implementeren van onderzoek in de opleidingen bachelor, master en manama, wat in samenwerking met de verantwoordelijken voor onderwijsontwikkeling gebeurt;
•
het voorbereiden van het aspect onderzoek in het doctoraat in de muziek, in samenwerking met het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten van de Associatie K.U.Leuven en met het Orpheus Instituut Gent;
•
het toezien op de hoogstaande kwaliteit van het onderzoek, in samenwerking met de werkgroep
•
kwaliteitszorg; het uitwerken van onderzoeksmogelijkheden in een internationale context, waarbij buitenlandse partners van het Lemmensinstituut (binnen en buiten Erasmus) betrokken worden.
De selectie van onderzoeksprojecten gebeurt door de Departementale Werkgroep Artistiek Onderzoek (DWAO) die geïnformeerd en geadviseerd wordt door de onderzoekscoördinator en het diensthoofd academisering. De onderzoeksprojecten worden door de DWAO geëvalueerd m.b.t. de kwaliteit (van onderzoeksvraag, traject, output) en de haalbaarheid (tijdsinvestering, financiële middelen, partners).
blz. 82/161
Beleidsdoelstellingen op korte termijn zijn: •
Oprichting dienst voor administratieve en beleidsmatige opvolging van onderzoeksdossiers (DABOO)
•
Verdere ontwikkeling en evaluatie van onderzoeksprojecten
• •
Tijdschrift Adem omwerken tot medium voor onderzoeksoutput Samenwerking verdiepen met conservatoria (via Orhpeus) en IvOK (via WOC).
Beleidsdoelstellingen op middellange termijn zijn: •
Uitwerking en implementatie van onderzoek via Departementale Werkgroep Artistiek Onderzoek
•
(DWAO) Ontwikkeling en evaluatie onderzoeksprojecten (ook via externe expertise)
•
Administratieve en beleidsmatige opvolging van onderzoeksdossiers (DABOO)
•
Ontwikkeling van het disciplinegebonden onderzoek m.b.t. de muziekeigen domeinen (theorie,
•
techniek, geschiedenis, analyse) en woord Ondersteuning en stimulering van onderzoeksprojecten met bijzondere aandacht voor drama en jazz
•
Organisatie van lecture-performances door kunstenaars-docenten (disseminatie van reflectie over artistieke praxis)
• •
Explicitering van artistiek onderzoek via tijdschrift Adem Uitbouw weblocatie voor internationale verspreiding van peer-reviewed artikels
•
Verdere uitbouw van een sluitend systeem voor planning en rapportering
•
Onderzoekssamenwerking uitbouwen en / of continueren: - met het IvOK via de Werkgroep Onderzoekscoördinatoren (WOC) - met de conservatoria via de uitbouw van een module Artistiek Onderzoek aan het Orpheusinstituut (Instituut voor post-hogeschoolvorming muziek) en de ontwikkeling van gemeenschappelijke criteria met betrekking tot de meetsleutel -via contacten met internationale instellingen (M.I.D.A.S., Polifonia, AEC).
2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren De Departementale Werkgroep Artistiek Onderzoek (DWAO) van het Lemmensinstituut werd opgericht tijdens het academiejaar 2004-05. Het hoofddoel van de werkgroep bestaat erin om, in het kader van de academisering, onderzoek in het curriculum van het departement te ontwikkelen en te ondersteunen. De DWAO heeft op dit vlak een beleidsondersteunende functie. De DWAO bestaat uit elf leden die omwille van hun expertise (artistiek, onderwijskundig, onderzoeksmatig) representatief zijn voor het volledige docentenkorps. De primordiale taak van de DWAO ligt vervat in de operationalisering van de hoger beschreven doelen. Conform het artikel 3.§4 van het Algemeen Onderzoeksreglement van W&K, zal het departement begin 2007 de Dienst voor administratieve en beleidsmatige opvolging van onderzoeksdossiers (DABOO) oprichten. Deze dienst doet de concrete praktische opvolging van lopende onderzoeksprojecten in verband met financiën, infrastructuur, beschikbaarheid van personeel en studenten, output (publicaties, concerten, symposia…), doctoraten. De leden van de DABOO zijn het departementshoofd, de algemeen secretaris, het diensthoofd
blz. 83/161
academisering, de coördinator onderzoek en het diensthoofd kwaliteitszorg. Ondersteunende diensten zijn: - Concertvereniging van het Lemmensinstituut die instaat voor de organisatie van de concerten; - Redactie van het tijdschrift ADEM dat geldt als afspiegeling en inspiratiebron van wat leeft binnen het departement muziek, podiumkunsten en onderwijs.Artistiek onderzoek neemt er een centrale plaats in. Het departement (onderzoekseenheid) streeft via het gevoerde onderzoeksbeleid na om met de beperkte academiseringsmiddelen zoveel mogelijk onderzoeksprojecten op te starten en OP-leden te bewegen om aan onderzoek te doen. Tegelijkertijd wordt er gezocht naar nieuwe wegen om onderzoek mee te financieren; het doel is om hierdoor vooral jonge onderzoekers aan te trekken en te stimuleren tot doctoreren. De kwaliteit van de lopende OPK-projecten beantwoordt aan de verwachtingen. Deze projecten zullen dan ook aan het vooropgestelde eindresultaat beantwoorden. Het onderzoek werpt vruchten af in het discipline-eigen territorium (cf samenwerking met muziekwetenschappen). De departementale onderzoeksprojecten moeten hun reflectieve dimensie nog sterker ontwikkelen om een evenwicht te kunnen vormen met het artistieke niveau dat deze projecten bereiken. 3. Speerpuntenbeleid Ontwikkeling van het disciplinegebonden onderzoek m.b.t. de muziekeigen domeinen (theorie, techniek, geschiedenis, analyse) en woord. Ondersteuning en stimulering van onderzoeksprojecten met bijzondere aandacht voor drama en jazz. Organisatie van lecture-performances door kunstenaars-docenten (disseminatie van reflectie over artistieke praxis). Explicitering van artistiek onderzoek via tijdschrift Adem. Uitbouw weblocatie voor internationale verspreiding van peer-reviewed artikels. Verdere uitbouw van een sluitend systeem voor planning en rapportering. 4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) Samenwerking (al dan niet in ontwikkeling) is er met: •
het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK) van de K.U.Leuven Associaite, via de Werkgroep
•
Onderzoekscoördinatoren (WOC); departement Musicologie van de K.U.Leuven;
•
met de conservatoria via de uitbouw van een module Artistiek Onderzoek aan het Orpheusinstituut (Instituut voor post-hogeschoolvorming muziek) en de ontwikkeling van gemeenschappelijke criteria
•
met betrekking tot de meetsleutel voor onderzoeksoutput; met internationale instellingen (M.I.D.A.S., Polifonia, AEC);
•
orkesten (Vlaams Radio Orkest / Vlaams Radio Koor / Philharmonie / Nationaal Orkest van België).
blz. 84/161
5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1 De instellingseigen middelen worden aangewend voor: •
financiering van discipline-overstijgende, associatiebrede onderzoeksprojecten via het OPK van het IvOK;
•
financiering van discipline-eigen, departementale onderzoeksprojecten.
Deze middelen worden, gezien de krappe hogeschoolenveloppe, zo goed als uitsluitend besteed aan de loonkost van de reeds in de formatie aanwezige docenten- en assistenten-onderzoekers. 5.2 Bron: bestedingsrapport van de bijkomende academiseringsmiddelen 2006 en 2007 Gelet op het feit dat een model van bestedingsplan met betrekking tot het inzetten van de bijkomende academiseringsmiddelen IOF en onderwijs slechts in de loop van 2007 in de schoot van het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten kon worden bestudeerd en afgesproken, heeft het departement Muziek, Podiumkunsten en Onderwijs van het Hogeschool voor Wetenschap & Kunst deze middelen in 2007 nog niet aangewend. Gelet op art. VI.9 quinquies, § 4 van het participatiedecreet zal het departement, wel wetende dat hiervoor nog een boekhoudkundig sluitende werkwijze moet worden ontwikkeld, het hogeschoolbestuur verzoeken deze middelen naar begrotingsjaar 2008 te mogen overdragen met de bedoeling de middelen dan samen met de bijkomende academiseringsmiddelen voorzien voor het begrotingsjaar 2008 voor het geëigende doel in te zetten. Het departement zal hiertoe een bestedingsplan opstellen, conform het op de vergadering van het BIvOK van 28 september voorgestelde sjabloon van structuur, ontwikkeld door de dienst onderzoekscoördinatie van de K.U.Leuven. Het totaal aldus over te dragen bijkomende academiseringsmiddelen IOF en onderwijs 2006 en 2007 bedraagt 182.673 Euro. 5.3 De overheadkosten omvatten alle nutsvoorzieningen voor vergaderingen, alsook concert- en repetitieruimtes en alle nutsvoorzieningen die eigen zijn aan de productie van concerten en voorstellingen. De overheadkosten worden gefinancierd met instellingseigen middelen die buiten de academiseringsmiddelen vallen. 6. Kwaliteitszorg Om de kwaliteit van het onderzoek in het departement muziek, podiumkunsten en onderwijs van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst te sturen zijn een aantal raden actief. Zowel intern als extern wordt een beroep gedaan op de expertise van verschillende instanties. Extern speelt het IvOK een belangrijke rol. Het IvOK beoogt het onderzoek in de kunsten te ontwikkelen door ondersteuning te bieden aan kunstenaars, projecten op te zetten en doctoraten te initiëren. Het wil een coördinerende en stimulerende rol spelen in de academisering van het hoger kunstonderwijs. Het zwaartepunt ligt bij de disciplines die de kunstinstellingen van de associatie bestrijken: architectuur, audiovisuele kunsten, beeldende kunsten, muziek, podiumkunsten en productdesign. Andere kunstdisciplines en domeinen buiten de kunst worden op initiatief van onderzoekers bij projecten en acties betrokken. Het IvOK bevat drie kamers: Expertisecentrum voor onderzoek in de Kunsten (EiK), Onderzoeksplatform in de Kunsten (OPK) en het Doctoraat in de Kunsten. Het OPK richtte een associatiefonds op, waarbij aanvragen
blz. 85/161
ingediend kunnen worden voor financiering van artistieke projecten met een uitgesproken onderzoeksdimensie en wetenschappelijke projecten met een uitgesproken artistieke relevantie. Een aantal van de onderzoeksprojecten van het departement lopen via het OPK, waardoor een externe kwaliteitscontrole gegarandeerd is. In de Begeleidingscommissie Academisering Muziek en Podiumkunsten (BAM) wordt ook toegekeken op de ontwikkeling van het onderzoek in het vooruitzicht van de academisering en de nodige processen daartoe. De uitwerking en invulling van de masterproef is momenteel een belangrijk actieterrein van deze vergadering. Intern zorgt de Departementale Werkgroep Artistiek Onderzoek (DWAO) voor allerhande initiatieven rond de ontwikkeling, de aansturing en de ondersteuning van het onderzoek. De DWAO werd opgericht in januari 2005 met als doelstellingen: •
Geïntegreerd en expliciet onderzoek in het kader van het Lemmensinstituut in de juiste dimensies
•
ontwikkelen Zwaartepunten leggen in geïntegreerd en expliciet onderzoek
•
Zwaartepunten leggen in disciplinegebonden en interdisciplinair onderzoek
•
Stimuleren dat muziek op verantwoorde en voldoende wijze aan bod komt op de verschillende niveaus
•
binnen de Associatie waar onderzoek een rol speelt Onderzoek op een internationale schaal ontwikkelen, waardoor onderzoek en internationalisering samen ontwikkelen.
De DABOO (Dienst voor administratieve en beleidsmatige opvolging van onderzoeksdossiers) werd opgericht in februari 2007 conform het artikel 3.§4 van het Algemeen Onderzoeksreglement van W&K. Deze dienst doet de concrete praktische opvolging van lopende onderzoeksprojecten in verband met financiën, infrastructuur, beschikbaarheid van personeel en studenten, output (publicaties, concerten, symposia…), doctoraten, De leden van de DABOO zijn het departementshoofd, de algemeen secretaris, het diensthoofd academisering, het diensthoofd onderzoek en het diensthoofd kwaliteitszorg. Zowel het diensthoofd academisering als de coördinator onderzoek spelen een sleutelrol in het onderzoek als sturende, coördinerende en ondersteunende begeleiders. Het ‘Dossier Professionele Activiteiten’ dat door alle collega’s ingevuld wordt globaliseert na verwerking de onderzoeksoutput van het personeel van de campus. Het “Dossier professionele activiteiten” behandelt de volgende rubrieken: A Lesopdracht in het Lemmensintituut B Lesopdracht buiten het Lemmensinstituut C Professionele activiteiten buiten de lesopdracht 1 Concerten 2 Composities of teksten 3 Cd/dvd/film 4 Producties podiumkunsten 5 Wedstrijd/bekroning 6 Deelname aan Congressen, Colloquia, Workshops, Symposia, … 7 Publicaties 8 Promotorschap
blz. 86/161
9 Masterclasses 10 Expliciet onderzoek 11 Eigen artistiek onderzoek 12 Maatschappelijke en/of artistieke dienstverlening Via de in het departement ontwikkelde meetsleutel kan de onderzoeksoutput gevaloriseerd worden. De ontwikkeling van deze meetsleutel en de uitwerking van het ‘Dossier Professionele Activiteiten’ gebeurde in de DWAO. Als uitgangspunt werd aanvaard dat er maar sprake is van artistieke output na artistiek onderzoek. Deze materie werd ook uitvoerig besproken in de BAM. Met verwante opleidingen binnen het studiegebied muziek en podiumkunsten in Vlaanderen wordt aan benchmarking gedaan (in tweede instantie internationaal.) Via gezamenlijk overleg worden aspecten bestudeerd en besproken als: • •
voorwaarden van artistiek onderzoek de relatie tussen onderzoekers – kunstenaars en doctores in de kunsten
•
de criteria van de meetsleutel
•
de screening van tijdschriften, geschikt voor de publicatie van onderzoeksresultaten.
EVALUATIE Sterke punten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen De hogeschool voor kunst en architectuur die in de steiger staat, geeft kansen tot stroomlijnen van het onderzoeksbeleid. In de toekomst moet er nog onderzocht worden hoe een deel van het IvOK hierin kan geïntegreerd worden. Er wordt ook uitgekeken naar de verdere ontwikkeling van het onderzoeksbeleid indien een geassocieerde faculteit der kunsten zou ontstaan. Internationalisering van de doctoraatsopleiding in de Kunsten (voor Muziek) binnen docARTES is lovenswaardig. Dit zou een voorbeeld kunnen zijn voor andere domeinen. Binnen het IvOK werd een initiatieseminarie voor artistiek onderzoek (werktitel “Into Research”) georganiseerd waaraan ook onderzoekers uit het departement MDA hebben deelgenomen. Dit draagt zeker bij tot het verder laten groeien van een onderzoekscultuur in de hogeschool. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Binnen het ZwaartepuntOnderzoeksprogramma dat de Dienst Onderzoekscoördinatie organiseerde, werd vanuit het Lemmensinstituut het zwaartepunt “Wisselwerking tussen compositie-uitvoering-analyse” voorgesteld. Dit voorstel werd positief onthaald maar zeer breed geformuleerd en verdient in de toekomst nog verdere afbakening in thematische onderafdelingen. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Er zijn zeker goede intenties aanwezig op vele vlakken, en mits een goede samenwerking in de nieuw te realiseren hogeschool voor de kunsten en de verdere uitbouw van de internationale samenwerkingsverbanden. De samenwerking met de K.U.Leuven wordt verder geformaliseerd door het aanvragen van het statuut van
blz. 87/161
geaffilieerd onderzoeker door de individuele actieve onderzoekers. Recent werden 4 nieuwe aanvragen goedgekeurd en er is nog 1 aanvraag in behandeling. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Het departement staat 10% van haar academiseringsmiddelen af aan de werking van het IvOK, en het OPK in het bijzonder. Het OPK-fonds is op dit moment een belangrijke stimulans voor het artistiek onderzoek binnen de associatie. Dit apart fonds voor de kunsten zou moeten evolueren naar een competitieve instap in de reguliere financieringskanalen. Aandachtspunten Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Besteding bijkomende academiseringsmiddelen: 10% vrijstelling voor onderzoek in het kader van een doctoraat is te weinig om een doctoraatstraject op een efficiënte manier te doorlopen. Criterium 6 – Beleid inzake kwaliteitszorg De vraag over wat het onderzoek in de kunsten inhoudt en hoe dit kan gemeten worden, blijft een fundamentele discussie. Binnen het meetinstrument dat het departement ontwikkeld heeft in samenwerking met de Begeleidingscommissie Academisering) werd ook rekening gehouden met de artistieke output. Externe benchmarking met Vlaamse, Nederlandse en andere internationale partners wordt hierbij aanbevolen. Algemeen: De bijzondere weddenschaal voor kunstenaars (100% functioneren, 70% wedde, onbeperkte cumul) is de facto een hinderpaal voor het engagement van kunstenaars in artistiek onderzoek , indien hier geen vermindering in onderwijsopdracht kan aan gekoppeld worden. De tijd die een actieve onderzoeker investeert in onderzoek zou voor hen de facto een vermindering van inkomen betekenen indien de tijdsinvestering in onderzoek gekoppeld zou zijn met een vermindering in cumulmogelijkheden.
blz. 88/161
2.6. HOGESCHOOL VOOR WETENSCHAP EN KUNST – DEPARTEMENT TOEGEPASTE TAALKUNDE (INMIDDELS ONDERDEEL VAN DE HOGESCHOOL-UNIVERSITEIT BRUSSEL) 1. Onderzoeksbeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Het departement toegepaste taalkunde heeft als algemeen kader de Frascati-definitie van de term onderzoek genomen zoals die gebruikt wordt door de Associatie K.U.Leuven. In principe kan het departement participeren in het volledige spectrum van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van taalkunde, maar het zwaartepunt ligt bij het toegepast onderzoek in ruime zin. Dit is het domein dat het dichtst aansluit bij de activiteiten van het departement. Op die manier wordt de koppeling van het wetenschappelijk onderzoek aan de opleiding verzekerd. Deze koppeling is een noodzakelijke voorwaarde voor een geslaagde academisering. Specifieke aandacht van het onderzoeksbeleid gaat naar de vertaal- en tolkwetenschap, naar meertaligheid en meertalige communicatie, naar de studie van vertaalde literatuur en de receptie ervan, en naar (contrastief) onderzoek op het vlak van syntaxis, semantiek en fonologie. 2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren Tot en met augustus 2007 stuurde en stimuleerde de departementale onderzoekscommissie de ontwikkeling van het hele gamma aan onderzoeksactiviteiten, met name de actieve deelname aan congressen en studiedagen, de publicatie via wetenschappelijk erkende kanalen, het concipiëren, uitschrijven, aanvragen en opvolgen van projecten, en de begeleiding van het onderzoek van jonge vorsers. De commissie werd voorgezeten door Isabelle Peeters en telde zeven leden: Dirk Geens, Dany Jaspers, Danny Masschelein, Ludo Teeuwen, Jan Van Coillie, Jeroen Vandaele en Walter Verschueren. In september 2007 werd, in het kader van de overgang naar de Hogeschool-Universiteit Brussel (HUB), een nieuwe onderzoeksstructuur op poten gezet, met als centraal orgaan de Onderzoeksraad Letteren, en een ondersteunende dienst, bestaande uit een voltijds onderzoekscoördinator en een halftijdse ondersteunende kracht (op HUB-niveau). De raad bestaat uit 10 leden die maandelijks vergaderen en is evenwichtig samengesteld. Drie opleidingen zijn vertegenwoordigd, met name Taal- & Letterkunde (K.U.Brussel), Toegepaste Taalkunde (Vlekho, onderdeel van W&K) en Handelswetenschappen (taaldocenten van Vlekho en Ehsal). Daarnaast is er een goed evenwicht tussen leden van de K.U.Brussel, Vlekho en Ehsal, evenals tussen de onderzoeksdomeinen toegepaste taalkunde, taalkunde en letterkunde en de verschillende onderwijstalen. Verder zijn ook de doctorandi en de Geïntegreerde Faculteit Letteren vertegenwoordigd. De raad wordt voorgezeten door de vice-decaan onderzoek Guido Vanden Wyngaerd. Volgende docenten en onderzoekers zijn lid: Lieven Buysse, Jan Ceuppens, Hubert Cuyckens (Geïntegreerde Faculteit Letteren), Dany Jaspers, Isabelle Peeters, Erwin Snauwaert, Tom Toremans, Anneleen Vanden Boer en Philip Vermoortel. De Onderzoeksraad Letteren ontwikkelt en stuurt het onderzoeksbeleid. Hij is betrokken bij de toekenning van onderzoekstijd en werkingsmiddelen voor onderzoek en speelt eveneens een doorslaggevende rol bij de invulling van onderzoeksgebonden vacatures. De nieuwe onderzoeksstructuur draagt op een actieve manier bij tot de integratie met de universiteit. Hubert Cuyckens vertegenwoordigt immers de Geïntegreerde Faculteit Letteren in de Onderzoeksraad van de HUB en
blz. 89/161
Guido Vanden Wyngaerd vertegenwoordigt de HUB in de facultaire Commissie Onderzoek van de Faculteit Letteren van de K.U.Leuven. 2.2. De inschakeling van onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving De uitvoering van het onderzoek gebeurt via de onderzoeksgroepen. De groepen bieden een kader waarbinnen onderzoeksfaciliteiten worden aangeboden en verdeeld. Het departement telt drie onderzoeksgroepen: toegepaste taalkunde, taalkunde en letterkunde. Deze structuur met drie onderzoeksgroepen is ook in september 2007 ingevoerd. Alle onderzoekers van de opleidingen Toegepaste Taalkunde en Taal- en Letterkunde worden in deze drie onderzoeksgroepen ondergebracht. Ook de onderzoekscentra die al langer bestonden, ressorteren voortaan onder een van de drie groepen: onder de groep Taalkunde ressorteert het Centre for Research in Syntax, Semantics and Phonology (CRISSP), dat ondersteuning biedt bij de vakken taalkunde in de verschillende jaren van zowel de opleiding Toegepaste Taalkunde als Taal- en Letterkunde. De onderzoeksgroep Letterkunde omvat twee onderzoekscentra: het Centrum voor Engelstalige Literatuur in Nederlandse Vertaling (CELV), dat bijzonder relevant is voor de opleidingen Toegepaste Taalkunde, en het studiecentrum M. Roelants, dat aanleunt bij de opleiding Taal- en Letterkunde. In het kader van de realisatie van een geïntegreerd onderzoeksbeleid is de verdere inbedding van het onderzoek in dat van de moederuniversiteit en, concreter gesteld, de facultaire onderzoekseenheden van de K.U.Leuven, eveneens een belangrijke doelstelling. Dit gebeurt onder meer via het statuut van geaffilieerd onderzoeker dat reeds tien docenten aanvroegen en verkregen, evenals via het opzetten van gezamenlijke projecten zoals bijvoorbeeld “Lingu@flex” (OOF). Ook het meer specifieke en “domeineigen” onderzoek op het gebied van vertalen, tolken, meertalige communicatie en journalistiek zal hier zijn plaats moeten vinden. CETRA, het Centrum voor Vertaalstudies van de K.U.Leuven waarin de Associatiepartners participeren, speelt hierin een cruciale rol. Vooreerst biedt het een forum voor de integratie van het onderzoek met betrekking tot vertaal- en tolkwetenschap en verder coördineert het de doctoraatsopleiding in de vertaalwetenschap. 3. Speerpuntenbeleid De onderzoekszwaartepunten worden bepaald door de onderzoekers, in overleg met de Onderzoeksraad Letteren, met de onderzoeksgroep waar zij deel van uitmaken en met de leden van de Geïntegreerde Faculteit Letteren. In 2006 werden twee onderzoekszwaartepunten voor het departement vastgelegd: een project van het CELV (Centrum voor Engelstalige Literatuur in Vertaling) en een project van het CRISSP (Center for Research in Syntax, Semantics and Phonology). Voor de concrete uitwerking van deze zwaartepunten kwamen samenwerkingsverbanden tot stand met de K.U.Leuven en de K.U.Brussel. 4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) Samenwerking met partners, zowel binnen als buiten de Associatie K.U.Leuven, leidt enerzijds tot een hogere efficiëntie via de optimale inzet van personeel en middelen en anderzijds tot een grotere output. Binnen de associatie is het reeds vermelde statuut van geaffilieerd onderzoeker een hefboom om onderzoekers uit de hogescholen te betrekken bij het onderzoek van de facultaire onderzoekseenheden. Internationalisering op het vlak van onderzoek is eveneens belangrijk en de samenwerking met buitenlandse
blz. 90/161
partners verdient de nodige aandacht. Als voorbeeld kan hier TSB (Translation Studies Bibliography) vermeld worden, een project dat werd opgestart door de John Benjamins Publishing Company en de Lessius Hogeschool, en waaraan het departement participeert via een jaarlijkse financiële bijdrage. Verder is het departement Toegepaste Taalkunde met 2 leden (Dany Jaspers, Isabelle Peeters) vertegenwoordigd in de redactieraad van het tijdschrift van de Geïntegreerde Faculteit Letteren, ITL (International Journal of Applied Linguistics). Voorbeelden van partnerships of samenwerkingsverbanden zijn ondermeer CETRA (Centrum voor Vertaalstudies), het CELV (Centrum voor Engelstalige Literatuur in Vertaling) en CRISSP (Center for Research in Syntax, Semantics and Phonology). CETRA ontstond in 1989 en maakt sinds 2006 deel uit van de Geïntegreerde Faculteit Letteren, met de HUB Toegepaste Taalkunde als één van zijn institutionele partners. Het Centrum biedt een integratieforum voor alle vertaal- en tolkonderzoek en coördineert en ondersteunt via die weg het academiseringsproces in het domein van de vertaalstudies. Verder coördineert en organiseert het ook een doctoraatsopleiding. De stuurgroep van CETRA telt tien leden die werken aan de K.U.Leuven (Nicole Delbecque, Theo D’Haen, Lieven D’hulst, Michèle Goyens, José Lambert en Reine Meylaerts), de HUB Toegepaste Taalkunde (Ludo Teeuwen en Walter Verschueren) en Lessius (Frieda Steurs en Luc Van Doorslaer). De leden werken zowel aan binnenlandse als aan buitenlandse universiteiten. Het CELV is een onderzoeks- en documentatiecentrum dat in 2004 werd opgericht in het kader van een samenwerkingsverband tussen: - de (voormalige) onderzoeksgroep vertaalwetenschap van het departement Toegepaste Taalkunde van Vlekho (Hogeschool voor Wetenschap & Kunst) - de onderzoeksgroepen Algemene literatuurwetenschap en Engelse letterkunde van de K.U.Brussel - het Centre for Translation, Communication and Cultures, CETRA, van de K.U. Leuven. Het CELV heeft als voornaamste doelstelling de studie van de receptie van gecanoniseerde auteurs uit de Engelstalige letterkunde in het Nederlands taalgebied, i.h.b. aan de hand van bestaande Nederlandse vertalingen. De activiteiten van het centrum situeren zich op het snijvlak van de historische en beschrijvende vertaalwetenschap en de vergelijkende literatuurwetenschap. Op termijn en in aanvullende samenwerkingsverbanden streeft het CELV een zo volledig mogelijke archivering van de bestaande Nederlandse vertalingen van die canonieke werken na. Een dergelijke archivering vormt op zich een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling en het "zichtbaar maken" van een deel van het Nederlandse vertaalpatrimonium. Om de kritische massa in dit onderzoekscentrum te vergroten en het onderzoek van het centrum ook het onderwijs in andere talen in de opleidingen Toegepaste Taalkunde ten goede te laten komen, wordt momenteel onderzocht hoe de werkzaamheden van het centrum uitgebreid kunnen worden naar de receptie van auteurs uit andere talen dan het Engels. Gesprekken hierover zijn gaande met mogelijke onderzoekspartners in de Leuvense Faculteit Letteren en Lessius. Uiteraard is ook internationale samenwerking belangrijk. Er bestaat reeds een intense samenwerking met Elinor Shaffer van het London University College, Els Andringa van de Onderzoeksschool Literatuurwetenschap van de Universiteit van Utrecht en Adriaan van der Weel van de Universiteit van Leiden. Deze drie wetenschappers
blz. 91/161
maken deel uit van de adviesraad van het CELV en leveren een actieve bijdrage aan de georganiseerde symposia. Omgekeerd wordt de expertise van de leden van het CELV ook ingeroepen door de buitenlandse partners aan hun moederuniversiteit. Verder is er ook een nauw contact met Ton Naaijkens van de Universiteit van Utrecht. In de toekomst zal de samenwerking nog uitgebreid worden naar Ton van Kalmthout van het Huygensinstituut (Den Haag). Deze samenwerking werkt inspirerend voor het onderzoek en moet op korte tot middellange termijn ook in publicaties en gefinancierde projecten resulteren. CRISSP werd opgericht in 2006 als een samenwerkingsverband tussen de campus Vlekho van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst en de K.U.Brussel. Het Centrum biedt een platform voor de samenwerking tussen formele taalkundigen die in België leven of werken. Het zet een lange onderzoekstraditie voort waartoe in de jaren zeventig aan de K.U.Brussel de aanzet gegeven werd door het CODOC (Contact and documentation center for linguistics in Brussels). CRISSP organiseert jaarlijks een internationaal colloquium, de “Brussels Conference on Generative Linguistics” (BCGL). Verder worden ook lezingen georganiseerd met sprekers van andere universiteiten. In de toekomst zal gewerkt worden aan het opstarten van een reeks working papers. Ondertussen wordt binnen CRISSP samengewerkt met een hele reeks binnen- en buitenlandse partners, namelijk de HUB Toegepaste Taalkunde (Dany Jaspers – directeur van CRISSP), de HUB Taal- & Letterkunde (Lobke Aelbrecht, Marijke De Belder, Anneleen Vanden Boer, Karen De Clercq, Jeroen Van Craenenbroeck en Guido Vanden Wyngaerd), de K.U.Leuven (Frank Van Eynde en Hans Smessaert), de Université Catholique de Louvain (Hugo La Porte, Joachim Sabel), de Universiteit Gent (Albert Oosterhof), de Facultés Universitaires St – Louis (Sabine De Knop), het Max Planck Instituut Nijmegen (Pieter Seuren), de Universiteit van Leiden (Liesbeth de Clerck, Martine Coene, Yves D’Hulst, Johan Rooryck, Tanja Temmerman en Annemie Verbist), de Universiteit van Utrecht (Bert Le Bruyn) en de Georgetown University Washington DC (Rachael Gilbert). Het CRISSP heeft het lidmaatschap aangevraagd van de Landelijke onderzoeksschool Taalkunde (LOT, Nederland), die een doctoraatsopleiding organiseert. 5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) Voor de uitvoering van het onderzoeksbeleid wordt uitgegaan van een aantal prioritaire actielijnen. Hiervoor worden zowel de gewone werkingsmiddelen als de (bijkomende) academiseringsmiddelen ingezet. In een eerste fase (2004-2005) werden de academiseringsmiddelen vooral aangewend om assistenten de mogelijkheid te bieden om te kunnen doctoreren (vrijstelling van lesopdracht) en voor de loonkost van gepromoveerde doctores. In een tweede fase (2005-2006) werd de nadruk gelegd op de organisatie van de masteropleidingen en de wetenschappelijke onderbouw ervan. Zowel academiseringsmiddelen als werkingsmiddelen werden vrijgemaakt voor de coördinatoren van deze masters. In de derde fase (2007-2008) wordt de nadruk vooral gelegd op het aantrekken van nieuwe docenten die het grootste deel van hun tijd (50% of meer) kunnen besteden aan onderzoek. Deze politiek zal vooral in 2008 en de daarop volgende jaren worden gevoerd. Het is voor deze derde fase dat de IOF-middelen en de extra academiseringsmiddelen worden aangewend. Bestedingen van andere aard (werking, uitrusting) bestaan uit aankopen van academische literatuur voor de bibliotheek. Vanuit de hogeschool (W&K) werd op basis van de door de overheid gehanteerde sleutel voor de verdeling van
blz. 92/161
de middelen over de verschillende opleidingen berekend hoeveel elk departement krijgt toebedeeld. Op voorstel van het departementshoofd werden onderzoeksgerichte vacatures goedgekeurd door de beleidsraad Vlekho (beleidsraden van 30 augustus en 29 november 2007) en dit voor de periode september-december 2007 en 2008. Voor de periode januari-september 2007 werden de middelen aangewend voor de ondersteuning van de geformuleerde Zwaartepuntonderzoeksprogramma’s (CELV en CRISSP) en voor specifieke, projectmatige onderzoeksopdrachten. De bijkomende academiseringsmiddelen en de besteding ervan werden besproken op de vergadering van de Geïntegreerde Faculteit Letteren van 3 december 2007. 6. Kwaliteitszorg Binnen de Onderzoeksraad Letteren werd een duurzaam systeem voor kwaliteitszorg aan de hand van meetbare factoren zoals output op poten gezet. Dit systeem is onontbeerlijk om het optimale gebruik van academiserings- en projectgelden te garanderen. Het evaluatiesysteem is gebaseerd op de indeling per publicatiesoort die gangbaar is bij de Geïntegreerde Faculteit Letteren. Het gaat uit van 5 krachtlijnen: •
er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten output;
•
de wetenschappelijke output wordt jaarlijks geëvalueerd;
•
bij de jaarlijkse evaluatie moet een minimumdrempel behaald worden op basis van de prestaties van
•
de drie voorafgaande kalenderjaren; bij het bepalen van de minimumdrempel wordt rekening gehouden met de toegewezen onderzoekstijd;
•
voor doctorandi geldt een apart, nog uit te werken systeem.
Per gepubliceerde bladzijde als auteur of coauteur wordt een aantal punten toegekend. Het is de bedoeling dat de onderzoeker de minimumdrempel haalt. Dit evaluatiesysteem heeft tot doel de onderzoekers aan te sporen om publicaties te realiseren die meetellen voor het bereiken van de academiseringsdoelstellingen. Om die reden focust het enkel op publicaties. Voor andere onderzoeksactiviteiten wordt nog een aanvullend systeem ontwikkeld. Verder wordt ook met de andere partners van de Geïntegreerde Faculteit gewerkt aan een gemeenschappelijk beleid rond kwaliteitszorg en aan uniforme criteria. In de begeleidingscommissie voor academisering, eind 2006 omgevormd tot Geïntegreerde Faculteit Letteren, werd in 2006 de onderzoeksoutput gemeten. Het resultaat van die meting wordt via de voortgangsrapporten voorgelegd aan de Raad van bestuur van de associatie. EVALUATIE Sterke punten Criterium 1 – beleid inzake strategische doelstellingen De doelstellingen zijn duidelijk, zij het in algemene termen geformuleerd. De aandacht voor de voorwaarden van implementatie (personeelsbeleid, middelen) is positief.
blz. 93/161
Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie Er is in het kader van de nieuwe instelling een nieuwe onderzoeksstructuur uitgewerkt; deze is goed uitgetekend en de band met de K.U.Leuven is verzekerd. Er is gelet op een evenwichtige samenstelling van de Onderzoeksraad. In de nieuwe onderzoeksstructuur wordt het onderzoek gebundeld in drie onderzoeksgroepen. Het is prijzenswaardig dat men zo onderzoekers die in hetzelfde – ruime – onderzoeksdomein werken, samenbrengt en de beschikbare expertise en onderzoekstijd niet over te veel onderzoeksgroepen versnippert. De drie genoemde onderzoekscentra kunnen goede referenties voorleggen. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Er zijn twee onderzoekszwaartepunten geformuleerd: rond de activiteiten van het Centrum voor Engelstalige literatuur in vertaling (CELV) en van het Centre for Research in Syntax, Semantics and Phonology (CRISSP). In beide zwaartepunten zijn onderzoekers van de vroegere Vlekho, de K.U.Brussel, de Leuvense Faculteit Letteren en internationale partners samengebracht in duurzaam gebleken samenwerkingsverbanden. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Er is veel aandacht voor integratie met de Faculteit Letteren, zowel in de structuren en organen als door de affiliatie van onderzoekers. Ook de samenwerking tussen de onderzoekers van Toegepaste Taalkunde (Vlekho) en Taal- en letterkunde (K.U.Brussel) in de nieuwe HUB biedt goede kansen tot synergie en versterkt het onderzoeksklimaat voor het OP in de academiserende opleidingen. De hogeschool beschikt over veel internationale contacten, voornamelijk door het CELV en het CRISSP. Criterium 5 – Beleid inzake academiseringsmiddelen e.d. Het beleid laat toe het onderzoek te versterken. Kwaliteitszorg Een systematiek voor opvolging werd uitgewerkt. Aandachtspunten Criterium 1 – beleid inzake strategische doelstellingen + kwaliteitszorg De formulering is in zeer algemene termen gesteld; daardoor is het niet duidelijk hoe er vanuit deze stellingen een concreet beleid zal worden gevoerd. Het verdient aanbeveling de doelstellingen nauwkeuriger te omschrijven, uitgaande van de noden van de opleiding. Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie De nieuwe onderzoeksstructuur en de nieuw samengestelde Onderzoeksraad zijn pas sinds kort operationeel; het is daardoor nog niet mogelijk na te gaan of ze leidt tot effectieve resultaten. Het aantal onderzoeksgroepen is al teruggebracht tot drie. Dit is goed. Het verdient echter aanbeveling ook binnen de drie onderzoeksgroepen naar focus en concentratie te blijven streven en een selectie te maken van een beperkt aantal goed gekozen onderzoeksthema’s die bij voorkeur van directe relevantie zijn voor de opleidingen. Hoewel het zeker positief is dat de onderzoekers van Toegepaste Taalkunde en Taal- en Letterkunde
blz. 94/161
samengebracht zijn, is een tweede aandachtspunt wel dat men de noden van het studiegebied Toegepaste Taalkunde voldoende in het oog houdt – niet al het onderzoek dat voor het studiegebied Taal- en letterkunde relevant is, is dat immers ook voor Toegepaste Taalkunde. Zo is het onderzoekscentrum M. Roelants zeker relevant voor de opleiding Taal- en Letterkunde, maar in veel mindere mate voor de opleidingen Toegepaste Taalkunde. Ook in CRISSP en CELV, die van veel groter belang zijn voor de academiserende opleidingen, wordt met onderzoekers van de K.U.Brussel samengewerkt. Dit is bevorderlijk voor het onderzoek en efficiënt, maar het is wel belangrijk dat ook de onderzoekers en potentiële onderzoekers in de deelgebieden van de toegepaste taalkunde die inhoudelijk niet kunnen aansluiten bij de werkzaamheden van het CELV, het CRISSP en collega’s bij de K.U.Brussel in een voldoende stimulerende onderzoeksomgeving kunnen werken. De nieuwe onderzoeksgroep Toegepaste Taalkunde zal hier een belangrijke rol in moeten spelen: de intensiteit en omvang van het onderzoek dat het meest direct aansluit op de eigen finaliteit van de opleidingen kan alleen zo toenemen. Specifieke aandacht voor vertaal- en tolkwetenschap is hierbij cruciaal. Ook de affiliatie met Leuvense onderzoekseenheden kan aan een sterkere onderzoeksomgeving voor de toegepast taalkundigen, vertaal- en tolkwetenschappers, bijdragen. Een derde aandachtspunt, dat hier nauw aan gekoppeld is, is dat er voldoende tijd en middelen vrijgemaakt moeten worden om het onderzoek naar toegepast taalkundige thema’s te stimuleren, zoals vertalen, tolken, contrastieve taalkunde, meertalige communicatie, media, Journalism Studies en bedrijfstoepassingen. Investeringen hierin zullen de onderzoeksondersteuning in het onderwijs, en in het bijzonder voor de masterprogramma’s en de masterproeven, versterken. Ook aandacht voor de valorisatiemogelijkheden van dit onderzoek is hierbij aan te raden. Terwijl wij adviseren bij de keuze van onderzoeksthema’s, bij de verdeling van tijd en middelen en ook bij de aanwerving van nieuwe onderzoekers allereerst te vertrekken van de noden van de opleiding, is de omgekeerde beweging ook zinvol: bij een eventuele herprofilering van de bestaande opleidingen in de toekomst is het goed onder meer uit te gaan van de sterkste en best uitgebouwde onderzoeksdomeinen in het departement. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Bij Toegepaste Taalkunde zijn er twee onderzoekszwaartepunten vastgelegd. Voor beide ZwOP’s moet nog financiering gezocht worden. Wanneer men daartoe overgaat, is het aangewezen na te gaan of deze speerpunten voldoende sterk gekoppeld kunnen worden aan het toepassingsgebied en de vakinhoud van de opleidingen Toegepaste Taalkunde, dan wel of er wellicht een bijkomend zwaartepunt geformuleerd moet worden. Ook fundamenteel onderzoek kan relevant zijn voor de opleidingen, maar wellicht zou men vooral in het linguïstische domein meer ruimte moeten maken voor onderzoek met een sterkere procedurele component, nauwer gekoppeld aan het toepassingsgebied van de opleidingen, zoals contrastieve taalkunde. Dit zou ook passen in het onderzoeksbeleid zoals dat in 1 beschreven wordt en waar men expliciet stelt: “het zwaartepunt ligt bij het toegepast onderzoek in ruime zin”. Ook in het letterkundige speerpunt is een voldoende gerichte focus op thema’s die nauw gekoppeld zijn aan de opleidingen wenselijk. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Wat de integratie met de faculteit betreft, is het belangrijk dat het Meerjarenplan onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening de komende jaren in nauw overleg tussen de partners uitgevoerd wordt. Daarvoor zal het onder meer van belang zijn dat de geaffilieerde onderzoekers daadwerkelijk opgenomen worden in de Leuvense onderzoekseenheden en dat in de onderzoeksplannen van die onderzoekseenheden
blz. 95/161
rekening gehouden wordt met de expertise van de geaffilieerde onderzoekers. Een succesvolle integratie van de geaffilieerde onderzoekers hangt zowel van hun inzet af, en hun actieve deelname aan activiteiten van hun Leuvense onderzoekseenheid, als van de betrokkenheid van de onderzoekseenheid. Hoewel dit een extra belasting met zich meebrengt van de onderzoekers bij de Faculteit Letteren die in sommige onderzoekseenheden al met een zeer hoge werkdruk te maken hebben, zou de faculteit er zich voor moeten inspannen hier toch voldoende draagvlak en bereidheid voor te creëren. Een tweede aandachtspunt bij dit criterium betreft de samenwerkingsverbanden met de universiteit. Zij hebben op dit ogenblik eerder het karakter van een platform dan van gezamenlijk onderzoek, maar dat is gerelateerd aan de aard van het onderzoek in de sector; toch verdient de versterking van deze platformen de nodige aandacht, vooral dan van CETRA, en zou het aanbeveling verdienen voor de toegepaste taalkunde en de meertalige communicatie de nodige werkende structuren op te zetten. Aandacht en waardering voor doctoraten in deze toegepaste sectoren is noodzakelijk; hier is ook actie op het niveau van de faculteiten (Letteren, Sociale wetenschappen) zeer zinvol. Er zijn heel wat internationale contacten; dat is positief. De activering van onderzoekers in de domeinen van de toegepaste taalkunde die niet bij het CRISSP en CELV aansluiten op het internationale forum is een aandachtspunt. De aandacht voor platformen (congressen, bijeenkomsten) zou nog sterker moeten worden aangevuld door de zorg voor publicaties in de geëigende internationale kanalen. Het is ook van belang dat de samenwerkingsverbanden resulteren in competitief gefinancierde projecten. Dat er onderzocht wordt of de activiteiten van het CELV uitgebreid kunnen worden naar de receptie van literatuur in andere talen, is positief: ook netwerking met het steunpunt literair vertalen en het linken van het onderzoek aan onderzoekspartners uit de vertaal- en tolkenwereld zijn zeer zinvolle te onderzoeken richtingen. Criterium 5 – Beleid inzake academiseringsmiddelen e.d. De band met de doelstellingen en met de missie van de eenheid toegepaste taalkunde is uit de beschrijving niet duidelijk op te maken. Globaal: De organisatie van het onderzoek in een departement toegepaste taalkunde is niet eenvoudig omdat er enerzijds heel wat talen zijn (en dus onderzoekers met een specifieke achtergrond en traditie) en anderzijds heel wat relevante dimensies, zelfs binnen het kader van het profiel van de opleiding. Hierbij komt dat de achtergrond van de docenten meestal niet ligt in de toegepaste taalkunde, en vaak in de letterkunde. De uitdaging is dan ook een kristallisering te laten groeien waarbij er rond speerpunten een kritische massa kan ontstaan zonder dat er bepaalde sectoren uit de boot vallen. Het is evenwel zo dat onderzoek in deze sector wel op een kleinere schaal tot goede resultaten kan leiden als er voldoende platformen zijn waarop onderzoekers elkaar kunnen ontmoeten. Verder werken aan de financiering enerzijds en aan publicaties in internationale tijdschriften is een aandachtspunt. Samenvattend: 1. De noden van de opleidingen Toegepaste Taalkunde dienen nauwgezet in het oog gehouden te worden. 2. De onderzoeksinspanningen zijn vrij vaak gericht op het uitbouwen van ontmoetingsplatformen (verzamelen van gegevens: vb. project bibliografie; organisatie van bijeenkomsten); in de toekomst is
blz. 96/161
een beleid gericht op onderzoeksoutput via publicaties in internationale tijdschriften en via gefinancierde projecten ook van toegepaste aard noodzakelijk om een voldoende kritische massa te bereiken. 3. De inpassing in het facultaire onderzoek zal een verdere verdieping van de bestaande banden vereisen; het relatief individueel karakter van dit type onderzoek laat echter toe nu al duidelijke vorderingen te maken. Het zal vooral van belang zijn via doctoraatsopleidingen en gezamenlijke projecten de integratie waar te maken. CETRA kan hierin nog sterker een actieverende rol spelen; een analoge beweging in het domein van de taalkunde en de taalcommunicatie is wenselijk. 4. De samenwerking met de K.U.Brussel kan een positief effect hebben, door de versterking van het academische klimaat. Het is wel belangrijk het eigen profiel ook in die samenwerking als focus te behouden en de onderzoeksinspanningen zo te organiseren dat de verschillende dimensies (vertalen, tolken, communicatie, taalverwerving en taalkunde) voldoende aan bod kunnen komen.
blz. 97/161
2.7. KATHOLIEKE HOGESCHOOL BRUGGE-OOSTENDE 1. Onderzoeksbeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Academisch onderwijs kan alleen verstrekt worden door instellingen, waar onderzoek gebeurt. Dit betekent dat de hogescholen van docenten met een zuiver educatieve taak nu docent-onderzoekers maken, omdat alleen wie actief betrokken is bij onderzoek de in de eindtermen gevraagde competentie – een onderzoekende kritische houding – kan aanbrengen. Het academische niveau van docenten komt tot uiting via de verworven kwalificaties en via de erkenning in hun beroepsactiviteiten. Actief en effectief betrokken zijn in het werven en uitvoeren van onderzoek en in onderzoeksverspreiding enerzijds en anderzijds een duidelijke manifestatie van wetenschappelijke ingesteldheid bij het uitoefenen van de onderwijsopdracht en het methodisch overdragen van deze competentie naar de studenten toe, zijn belangrijke criteria waarvoor de nodige prestatie-indicatoren moeten aantoonbaar zijn. Dit heeft natuurlijk effect op de organisatie van de hogeschool: zowel in het algemene en financiële management, als in het personeelsbeleid, het onderwijsbeleid, en het kwaliteitssysteem. Beoogde doelen en resultaten Departement Gezondheidszorg De opleiding Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie van het departement Gezondheidszorg doet aan onderzoek in de context van eindwerken met universitaire en andere onderzoekscentra (samenwerking opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie met K.U.Leuven). Departement Industriële Wetenschappen en Technologie Onderzoek vormt een essentieel conceptueel en operationeel element om het academisch onderwijs van de hogeschool te onderbouwen. Daarom wordt in het kader van de academisering onderzoek uitgevoerd in een beperkt aantal domeinen, in netwerken en complementair met andere onderwijs- en onderzoeksinstellingen. De algemene visie op onderzoek zoals geformuleerd in de engagementverklaring van de KHBO luidt als volgt: “De KHBO organiseert een brede waaier van opleidingen waarvan sommige uniek zijn in Vlaanderen. Via dit brede aanbod, door het voortdurend bewaken van de maatschappelijke relevantie van de opleidingen en het uitvoeren van projecten toegepast wetenschappelijk onderzoek, stelt de hogeschool zich ten dienste van de socio-economische ontwikkeling in Vlaanderen. Geografisch situeert de KHBO zich in het noorden van de provincie West-Vlaanderen. Bij de verwezenlijking van haar opdracht wil zij zich ook ten dienste stellen van deze regio. Dit betekent dat zij bij het maken van keuzes met betrekking tot de uitbouw van haar opleidingsaanbod, keuzes op het gebied van maatschappelijke dienstverlening en bij het uitvoeren van projectmatig wetenschappelijk onderzoek, ook voeling houdt met de sociaal-economische behoeften zoals die zich stellen in de regio.” Vanuit deze algemene visie wordt in eerste instantie en aansluitend bij het opleidingsprofiel, ‘gericht’ onderzoek uitgevoerd, waarbij een brug wordt geslagen tussen het basisonderzoek en toepassingsgerichte ontwikkelingen voor bedrijven algemeen en KMO’s in het bijzonder. De hieruit voortvloeiende wetenschappelijke dienstverlening en brede technologieverspreiding zijn eveneens essentiële elementen en specifieke kenmerken van onze
blz. 98/161
onderzoeksactiviteiten. Beleidsdoelstellingen op korte termijn, nl. 1 à 2 jaar •
Streven naar een grotere samenwerking met universiteiten en andere hogescholen met het oog op een maximalisatie van de beschikbare middelen. Dit gebeurt door het definiëren en in onderling overleg uitbouwen van een aantal onderzoeksafdelingen. Voor KHBO IW&T zijn dit de afdelingen bouwkunde, chemie, elektronica-ict, elektromechanica en wifhs (wiskunde-informatica-fysica- humane en sociale wetenschappen);
• •
Oprichting van het Vlaams Luchtvaartopleidingscentrum als een innovatie- en kenniscentrum binnen het kader van de luchtvaart. Dit als stimulatie voor de economische ontwikkeling in de regio; Creatie van nieuwe kenniscentra, zoals de realisatie van een mechatronisch centrum, het bouwkenniscentrum-kust enz… en dit in samenwerking met diverse toonaangevende bedrijven uit de
•
regio; Deelname in het Wetenschapspark "Greenbridge" te Plassendale I
2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren De belangrijkste elementen van de KHBO IW&T-onderzoeksorganisatie zijn: •
de Raad van Afdelingshoofden is het overlegorgaan voor onderzoekers, adviseert het beleid en volgt de realisatie van de beleidsdoelstellingen op. Deze raad onder leiding van het departementshoofd is het interne en externe contactorgaan en vertegenwoordiger voor onderzoek van het departement;
•
het toegepast onderzoek en de technologische dienstverlening wordt uitgevoerd via het Technologisch Centrum dat als loket fungeert naar de lokale industrie.
•
het departementshoofd IW&T, als onderzoekscoördinator, is lid van diverse associatieoverleg- en werkgroepen inzake onderzoek
Doelstellingen 2007–2011: •
IW&T KHBO: de interne onderzoeksorganisatie in overeenstemming brengen met het
•
kwaliteitsraamwerk van de hogeschool en de associatie K.U. Leuven; GFIBW: meewerken aan een betere afstemming van onderzoeksondersteunende diensten op de acties voor onderzoeksorganisatie binnen de associatie K.U. Leuven en departementalisering van de onderzoeksgroepen.
Operationele acties 2007: •
IW&T KHBO: - concreet vorm geven aan de werking inzake onderzoek van de raad van afdelingshoofden; - implementatie van het kwaliteitsraamwerk voor onderzoek.
•
GFIBW: concretiseren van de onderzoeksstructuur en de onderzoeksondersteuning.
blz. 99/161
2.2. De inschakeling van onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving Het onderzoek wordt georganiseerd op campusniveau en uitgevoerd in onderzoeksgroepen die vakgroepgebonden zijn samengebracht in afdelingen. In het departement IW&T KHBO werd in de afgelopen jaren het aantal onderzoeksgroepen gereduceerd. In de hierna genoemde domeinen willen we het onderzoek verder verbreden. ● Afdeling chemie - Voedingstechnologie, -microbiologie en -chemie - Waterzuivering, -ontsmetting en –hergebruik - Hydrothermale conversies ● Afdeling elektronica-ICT - Elektrische machines, aandrijvingen en sturingen (EMAS) - Flanders mechatronics engineering centre (FMEC) - Elektronisch Circuitontwerp en Realisatie (ECOREA) ● Afdeling elektromechanica - Mechanische en kunststofvormgevingstechnieken - Vibro-akoestisch gedrag van mechanische structuren ● Afdeling bouwkunde - Secundaire grondstoffen in de bouw - Waterbouwkunde en geotechniek ● Afdeling wiskunde, informatica, fysica, sociale en humane wetenschappen (wifsh) - Entreprise programming - Bibliometrie Doelstellingen 2007 – 2011: • •
IW&T KHBO: actief bijdragen tot de inhoudelijk vormgeving van de afdelingen bij voorkeur binnen de departementen van de KULeuven. IW&T KHBO: vanuit een gestructureerde samenwerking met nationale en internationale partners de onderzoeksgroepen in een beperkt aantal onderzoeksdomeinen verder laten groeien tot volwaardige onderzoeksentiteiten.
Operationele acties 2007: •
IW&T KHBO/GFIBW: voorbereiding van de integratie in eerste instantie van de onderzoekers in de departementen van de Groep W&T via het aanvragen van statuten als geaffilieerd onderzoeker en
•
geassocieerd docent/hoogleraar. IW&T KHBO: inventariseren en concreet vorm geven van gestructureerde samenwerkingsverbanden met departementen van de Groep W&T van de K.U. Leuven en andere onderzoeksinstellingen, door het gezamenlijk opzetten van onderzoeksprojecten.
3. Speerpuntenbeleid 3.1 Definiëren van speerpunten: Bovenvermelde speerpunten die duidelijk het toepassingsgericht onderzoek nastreven kwamen tot stand na
blz. 100/161
intens overleg binnen de geassocieerde faculteit industriële wetenschappen zowel op beleidsniveau (faculteitsraad) als op operationeel niveau (GFIBW departementen) en werden uiteindelijk voorgelegd aan de OCOM, het Groepsbestuur W&T en de Associatieraad voor Onderzoek. 3.2 Wordt de noodzakelijke schaal/kritische massa binnen de speerpunten bereikt (nodig omwille van de infrastructuur, de vereiste wetenschappelijke en technische ondersteuning)? Iedere onderzoeksgroep voert onderzoek uit rond een beperkt aantal thema’s, die logisch verband houden met onderwijsleeractiviteiten uit de masteropleidingen. In overleg en samenwerking met de onderzoekspartners van de GFIBW en de K.U. Leuven willen we deze speerpunten verder uitbouwen door het indienen van ZWOP’s en ze consolideren door te participeren in TETRA, TIS, TAD, IOF, MIP-projecten of gelijkwaardige onderzoeksprogramma's. Daarenboven strekt onze samenwerking zich uit tot onze eigen onderzoeksnetwerken met partners in binnenland en buitenland. Binnen het GFIBW departement 'basis-vorming' wordt tevens het onderwijskundig onderzoek gericht op ingenieursopleidingen als één van de verantwoordelijkheden van dit departement vastgelegd. Hierbij is het uitvoeren van en participeren in projecten, zowel intern als extern, nationaal als internationaal de te bereiken doelstelling. Het onderzoek zal gedragen worden door de NOVO groep die nu reeds bij enkele OOF projecten betrokken is. Het is de ambitie van de NOVO groep om verder 'werk' te maken van het opzetten van samenwerkingsverbanden met vergelijkbare onderzoeksgroepen/diensten van de Groep Wetenschap & Technologie. Zo blijkt op dit ogenblik dat vooral de faculteiten wetenschappen en bio-ingenieurswetenschappen gezien de overeenkomst met onze basisvakken, toenadering tot de NOVO groep zoekt teneinde gezamenlijke onderzoeksprojecten te realiseren. Het speerpuntenbeleid beantwoordt ook aan de volgende organisatorische voorwaarden: •
een wijziging in het aanbod aan of van onderzoeksgroepen kan enkel na een gunstig advies van de Raad van Afdelingshoofden en na overleg binnen de GFIBW. We wensen duidelijk te onderstrepen dat we met onze onderzoeksactiviteiten complementariteit nastreven binnen het associatieverband;
•
bij de aanwerving van statutaire personeelsleden is de onderzoekstaak in eerste instantie gericht op de uitbouw van de eigen onderzoeksactiviteiten, met als primaire doelstelling en verantwoording de academische ondersteuning van het onderwijsaanbod.
Doelstellingen 2007 – 2011: IW&T KHBO/GFIBW: opzetten van langlopende onderzoeks- en dienstverleningsprojecten in samenwerking met partners binnen de GFIBW en de associatie K.U. Leuven over de speerpunten van alle onderzoeksgroepen. Operationele acties 2007: IW&T KHBO/GFIBW: •
de onderzoeksgroepen actualiseren hun concrete korte en middellange termijn- doelstellingen, die kaderen in het speerpuntenbeleid van de GFIBW;
•
de onderzoeksgroepen formaliseren hun samenwerkingsverbanden binnen en buiten de associatie.
blz. 101/161
4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) Vanuit de eigenheid van het onderzoek en de inbedding ervan in het onderwijs en het werkveld, werken de verschillende onderzoeksgroepen al geruime tijd samen met onderzoekspartners binnen en buiten de associatie. Deze samenwerking is gedreven vanuit de inhoud en niet vanuit structuren en moet een duidelijke win-win situatie beogen voor de verschillende partners en respect voor de uitbouw van de onderzoeksactiviteiten op de campus zelf. Deze samenwerkingsverbanden bestaan soms ad hoc en voor de duur van een project. Door samen te werken in langlopende projecten, zoals competentiepolen, IOF kennisplatformen en doctoraatsonderzoek, krijgt het samenwerkingsverband een gestructureerd karakter dat nog versterkt kan worden via statuten als geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent/hoogleraar. De Campus IW&T KHBO wil de samenwerking van haar onderzoekers met onderzoekers binnen de associatie K.U. Leuven aanmoedigen. De formule van gezamenlijk indienen en uitvoeren van onderzoeksprojecten met interne of externe financiering is hierbij een aangewezen formule, vermits ze vertrekt vanuit de wetenschappelijke inhoud van de onderzoeksprojecten. Ook de samenwerking met beroepsfederaties, collectieve onderzoekscentra en regionale technologieverspreiders willen we, vooral gezien onze eigenheid in onderwijs, verder versterken. Doelstellingen 2007 – 2011: IW&T KHBO: vanuit een gestructureerde samenwerking met nationale en internationale partners de onderzoeksgroepen in een beperkt aantal onderzoeksdomeinen verder laten groeien tot volwaardige onderzoeksentiteiten. Operationele acties 2007: IW&T KHBO: inventariseren en concreet vorm geven van gestructureerde samenwerkingsverbanden met departementen van de Groep W&T van de K.U.Leuven en andere onderzoeksinstellingen, door het gezamenlijk opzetten van onderzoeksprojecten. 5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1 Vanuit in eerste instantie de enveloppe wordt geïnvesteerd in het herschikken van de functie-invulling van OP-leden om een effectieve participatie in het onderzoek mogelijk te maken. De mate waarin de effectieve tijdsbesteding van statutaire personeelsleden nog verder kan groeien is sterk afhankelijk van de evolutie van de basisfinanciering van het departement IW&T KHBO. Wij streven ernaar om alle OP-leden te betrekken bij het onderzoeksproces. De investerings- en werkingsmiddelen waarover het departement IW&T KHBO de volgende jaren zal beschikken, zullen ingezet worden voor de verdere uitbouw van de infrastructuur binnen de onderzoeksspeerpunten. De academiseringsmiddelen en defiscaliseringsmiddelen blijven aangewend worden voor het ondersteunen van OP-leden die doctoraatsstudies aanvatten of hebben aangevat.
blz. 102/161
In samenwerking met de GFIBW wordt binnen en buiten de associatie geijverd voor een volwaardige structurele financiering in het kader van de academisering. Naast de instellingseigen middelen zullen de middelen die beheerd worden op niveau van de associatie van essentieel belang zijn voor de verdere uitbouw van het onderzoek. Vanuit de GFIBW willen we hierbij oog hebben voor: •
de effectieve besteding van middelen bestemd voor de hogescholen voor de uitbouw van het onderzoek aan de hogescholen;
•
een effectievere toegang tot financieringskanalen op associatieniveau met aandacht voor het gebruik van financieringskanalen aansluitend bij de aard van het onderzoek aan de hogescholen, zoals het IOF;
•
de modaliteiten waarbij onderzoekers van de hogescholen toegang kunnen krijgen tot de specifieke financieringskanalen van de K.U. Leuven.
Doelstellingen 2007 – 2011 •
IW&T KHBO: verdere uitbouw onderzoeksinfrastructuur
•
IW&T KHBO: uitbouw van onderzoeksgroepen met een minimale bezetting op het vlak van OP en ATP, vanuit een gepaste structurele financiering
5.2 Bron: bestedingsrapport bijkomende academiseringsmiddelen 2006 en 2007 Deze middelen worden verdeeld over het departement Gezondheidszorg en het departement Industriële Wetenschappen en Technologie à rato van het aantal studenten in de academische opleidingen. Binnen het departement IW&T wordt deze personeelsondersteuning door het departementshoofd enkel toegekend aan de onderzoeksgroepen zoals gedefinieerd in het onderzoeksbeleidsplan van de GFIBW en dit ter ondersteuning van de te academiseren opleidingen. Het onderzoeksbeleidsplan van het departement IW&T kadert in het beleid van de Geassocieerde Faculteit Industriële en Biowetenschappen. Het departement Gezondheidszorg overlegt op regelmatige basis met FABER van de K.U.Leuven. Het is de strategie van de hogeschool om de academiseringsmiddelen en de bijkomende academiseringsmiddelen in te zetten ter ondersteuning van het onderzoekspersoneel. Aldus worden deze middelen gebruikt om personeelsleden (docenten en doctorandi) deeltijds vrij te stellen van een onderwijsopdracht of bijkomende personeelsleden (doctorandi) aan te werven en hen de mogelijkheid te bieden een doctoraatsstudie aan te vatten. Aldus gaan deze middelen integraal naar een personeelskost. 5.3 Operationele acties 2007 GFIBW: ontwikkelen van een gemeenschappelijk standpunt voor de aanrekening van indirecte kosten. 6. Kwaliteitszorg Gezien het feit dat de onderzoeksactiviteiten nagenoeg volledig bestaan uit extern gefinancierde onderzoeksprojecten, spelen de subsidieverlenende instanties een essentiële rol in de kwaliteitsbewaking van het onderzoek. Voor het meten van de onderzoeksoutput wordt gebruik gemaakt van de meetsleutel onderzoek die ontwikkeld
blz. 103/161
werd in het kader van de academisering van de opleidingen tot industrieel ingenieur en aangevuld tot een meetsleutel academisering. Doelstellingen 2007-2011: •
IW&T KHBO: ontwikkelen van interne procedures voor de evaluatie van onderzoeksprojecten met aandacht voor de effecten van het project op het onderwijs
•
GFIBW: intensieve samenwerking tussen de partners van de GFIBW bij het opstellen van het ZER van de verschillende opleidingen
•
GFIBW: meetinstrument voor de personeelsinput verder verfijnen met aandacht voor de effectieve inzet van OP voor onderzoek en een gepaste definitie van het begrip actieve onderzoeker. Hierbij vormt een gepaste erkenning van niet-doctores een essentieel element.
Operationele acties 2007: GFIBW: de meetsleutel academisering opvolgen op GFIBW-niveau om een correcte en éénduidige interpretatie bij de invulling ervan te garanderen en zo de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de meting te verbeteren. EVALUATIE Sterke punten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen Er is een goede afstemming op onderzoeksbeleid uit meerjarenplan onderzoek en dienstverlening. Zeer positief is de aandacht/ondersteuning van unieke initiatieven, zoals het Vlaams Luchtvaartopleidingscentrum e.d. Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie Er is aandacht voor onderzoeksorganisatie, en een sterke regionale verankering. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Het speerpuntenbeleid beantwoordt aan twee duidelijke organisatorische voorwaarden. Deze voorwaarden waarborgen consistentie en continuïteit in het onderzoeksaanbod en een doordacht personeelsbeleid. Er wordt belang gehecht aan het onderwijskundig onderzoek gericht op ingenieursopleidingen. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Het departement Kine is het verst gevorderd met de totale integratie met de universiteit. Aandachtspunten Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie Het oprichten van een speciefieke raad voor onderzoeksbeleid, hoe beperkt ook, lijkt een essentiële stap om de concrete aansluiting met de W&T departementen te begeleiden en de nodige verdere profelering in onderzoeksthema’s te realiseren. Heeft de raad van afdelingshoofden voldoende affiniteit met onderzoek om als centraal overlegorgaan onderzoek te kunnen fungeren ?
blz. 104/161
Kan er voldoende kritische massa uitgebouwd worden met zulk een groot aantal onderzoeksdomeinen ? Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Wordt voldoende aandacht besteed aan een effectieve invulling en toewijzing van onderzoekers-docenten aan de verschillende speerpunten en hun bijhorende onderzoeksprojecten? Belangrijk is dat de nodige garanties worden gezocht en geboden om in ieder van de onderzoeksprojecten en onderzoekslijnen de nodige kritische massa te kunnen garanderen om zo alle aangeboden opleidingen wetenschappelijk te ondersteunen. De aandacht voor onderzoek in het onderwijs is zeker lovenswaardig, maar kan enkel een beperkt deelaspect zijn en blijven van het onderzoeksplan van de hogeschool. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking In het meerjarenplan onderzoek van de Associatie K.U.Leuven wordt gepleit voor een goede differentiatie evenals een goede integratie en wisselwerking tussen de universiteit, de academische opleidingen en de professionele opleidingen van de hogescholen. Dit is belangrijk om de verschillende onderzoeksvormen, van academisch tot praktijkgebaseerd, in hun eigenheid te respecteren en om tot een consistent continuüm te komen. Het is dan ook wenselijk dat het onderzoeksbeleid aandacht heeft voor de relatie met de professionele opleidingen binnen de instelling en dat de onderzoeksorganisatie de ruimte creëert voor overleg. Integratie met de universiteit, samen onderzoek opzetten en verdere internationalisering verdient aandacht, en in dit verband is ook de relatie met de GFIBW belangrijk De afstemming tussen het onderzoeksplan/-activiteiten van de hogeschool en de W&T departementen vragen de nodige krachtige signalen. Het is uiteindelijk het resultaat van de geïntegreerde actie die een multiplicator effect kan opleveren. Naast een sterk geapprecieerde aandacht voor de regio, is ook de nodige (structurele) aandacht nodig voor de internationale dimensie, die momenteel slechts beperkt aanwezig is. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Uitwerken van een beleid inzake de definiëring en aanrekening van indirecte kosten (overhead) Worden de defiscaliseringsmiddelen, academiseringsmiddelen en bijkomende academiseringsmiddelen effectief en efficiënt ingezet voor het bevorderen van het onderzoek. Hieraan moet toch de nodige aandacht besteed worden.
blz. 105/161
2.8. KATHOLIEKE HOGESCHOOL LIMBURG 1. Onderzoeks- en valorisatiebeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Algemeen beleid De KHLim bundelde alle activiteiten van onderzoek en dienstverlening onder de vlag KHLim Quadri. KHLim Quadri staat voor ‘QUAlity DRIven’ en vormt een leernetwerk van initiatieven op gebied van onderzoek en dienstverlening. KHLim Quadri omvat volgende activiteiten: • •
Onderzoek Maatschappelijke dienstverlening (contractonderzoek, consultancy en opleidingen op maat)
•
permanente vorming (een open aanbod aan postgraduaten, banaba’s, studiedagen e.d.)
Hoofddoel van het beleid onderzoek en maatschappelijke dienstverlening is dat deze activiteiten moeten bijdragen tot een versterking van de kwaliteit van de onderwijsactiviteiten: •
door betere contacten tussen onderwijs en werkveld;
•
door in de praktijk opgedane aanvullende vorming van het personeel;
•
door studenten actief te laten kennismaken met het werkveld via participatie in onderzoek en dienstverlening
De stuurgroep onderzoek van de KHLim heeft bij het jaarverslag 2006 een aantal operationele doelstellingen geformuleerd, opgevolgd en ook gerealiseerd. Deze doelstellingen waren voornamelijk gericht op het organiseren van de structuur voor onderzoek en dienstverlening in de departementen, rond de sensibilisering en informatieverspreiding over onderzoek en dienstverlening. Deze resultaten worden geborgd en ingebed in de werking van de KHLim. Een belangrijke realisatie is de opstart van een speerpuntenbeleid (zie punt 3: speerpuntenbeleid). Departement IWT De academische opleiding van departement IWT heeft de doelstellingen en acties i.v.m. de academisering geformuleerd in een beleidsplan academisering. De flexibele werkgroep onderzoek van dit departement adviseert over het onderzoeksbeleid en vergadert maandelijks. De uitwerking van dit beleidsplan concentreerde zich in 2007 op de ‘actieve onderzoeker’ zoals geformuleerd in het meerjarenplan voor onderzoek en dienstverlening van de GFIBW. Het volledige personeelsbestand werd doorgelicht. Personeelsleden momenteel actief in onderzoek en dienstverlening werden ingedeeld op basis van hun onderzoeksoutput die ofwel in publicaties ligt ofwel in dienstverlening zoals bepaald in het meerjarenplan. Acties zijn ondernomen om deze personen te laten aansluiten bij onderzoek aan de KUL. Vrijwel alle actieve onderzoekers zijn geaffilieerd onderzoeker of hebben de aanvraag ingediend. Daarmee telt elke onderzoeksgroep minstens één geaffilieerd onderzoeker die de band met de KUL en/of associatiepartners onderhoudt. Departement IWT heeft reeds vorig jaar 4 onderzoeksgroepen gedefinieerd, deze vormen 4 van de 14 speerpunten van de KHLim. (zie punt 2.2) De activiteiten van onderzoek en dienstverlening van de professionele opleidingen sluiten aan bij de activiteiten van de academische opleiding, zodat het departement als één geheel naar buiten treedt op gebied van
blz. 106/161
onderzoek en dienstverlening. Departement MDA Het academiseringstraject zal in samenspraak met de associatiepartners en de universiteit KULeuven verder uitgezet en uitgevoerd worden. Er zal worden gewerkt aan het voortgangsrapport academisering Een departementaal onderzoeksbeleid en –structuur dient te worden uitgewerkt. Met o.m. •
Verdere uitbouw van onderzoek binnen de zwaartepuntsdomeinen ‘experiency / experience design’, fotografie e.a. in samenwerking met externe partners via interne afdelingsoverschrijdende projecten,
•
onderzoeksprojecten en doctoraten van medewerkers In samenwerking met de onderzoekscoördinator van de KHLim zullen de opties en onderzoekers ondersteund worden bij dossiervoorbereiding en fondsenwerving.
•
Er zullen procedures worden uitgewerkt om vrijstelling voor onderzoek (projecten/doctoraten) toe te kennen en te evalueren
Er zal geleidelijk aan een netwerk uitgebouwd worden met regionale verankering (Design Center Genk) en samenwerking (Jaga Experience lab/Competentiepool Productontwikkeling-Industrieel design…) met instituten die onderzoek verrichten op gelijkaardige en aanverwante terreinen (bv. hogescholen/universiteiten in het Cumulusnetwerk rond art, media en design…) Het overleg m.b.t. het beleid omtrent onderzoek in de kunsten en de academisering van de hogere kunstopleidingen in de associatie vindt plaats in twee overlegorganen m.n. •
het Bestuurcomité van het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (BIvOK)
•
de Begeleidingscommissie Academisering Kunsten (BAK)
In beide organen zetelen vertegenwoordigers van de universiteit en de kunsthogescholen, behorend tot de associatie K.U.Leuven. De Media & Design Academie wordt hierin vertegenwoordigd door Henk Heuts (Departementshoofd) voor BIvOK en BAK en Patricia Huion (Onderzoekscoördinator) voor het BAK en de adviesraad van het IvOK. Deze laatste vertegenwoordigt MDA eveneens in de werkgroep van de onderzoekscoördinatoren (WOC). Overleg op het inhoudelijke niveau gebeurt in de schoot van het onderzoeksplatform kunsten (OPK) waarin de ingediende onderzoeksvoorstellen worden geëvalueerd in functie van financiële ondersteuning. MDA wordt hierin vertegenwoordigd door Luc Pien en Jeanine Eerdekens. Daarnaast bestaat er de Commissie voor Doctoraten in de Kunsten (CDidK), waarin ingediende doctoraatsvoorstellen ter goedkeuring van een doctoraatstraject worden geëvalueerd, en goedgekeurde doctoraatstrajecten worden opgevolgd. (Vertegenwoordiging namens MDA door Henk Heuts) 2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren Het centrale bestuursorgaan van de KHLim is het directiecomité. In het directiecomité zetelen de algemeen directeur, de departementshoofden van de zes departementen van de KHLim, de directeur onderwijsbeleid, de directeur financiën, de directeur personeel, de directeur logistiek en de directeur ICT. Onderzoek en dienstverlening is op centraal niveau ingebed in de matrixstructuur van de KHLim. Deze bestaat uit zeven stuurgroepen:
blz. 107/161
•
Kwaliteitszorg
•
Onderwijs
•
Internationalisering
• •
Onderzoek Quadri (dienstverlening)
•
Communicatie
•
ICTO (ICT in Onderwijs)
Deze stuurgroepen hebben als taak beleidsvoorbereidend werk te verrichten, en vormen een forum waarin de verschillende departementen van de KHLim elkaar ontmoeten. Een lid van het directiecomité draagt de verantwoordelijkheid van één of meer van deze beleidsdomeinen, en rapporteert hierover in het directiecomité. KHLim Quadri is een intern netwerk dat in elk van de departementen vertakt is. In elk departement is er een Quadri verantwoordelijke en zijn er zelfstandige cellen rond specifieke thema’s. Daarnaast is er een algemene cel die projecten uitvoert die niet aan één departement verbonden zijn. Verder heeft deze algemene cel als taak om een projectbureau uit te bouwen dat helpt bij het ontwikkelen en opvolgen van interne projecten en projecten van externe klanten. De Quadri verantwoordelijken uit elk departement vormen de stuurgroep Quadri, aangestuurd door de centrale coördinator. Deze stuurgroep coördineert de activiteiten rond vraaggestuurde opdrachten. Taken van de stuurgroep Quadri: •
Verkennen en uitwerken van een visie rond kennispoort
• •
Realiseren van eenvormigheid in onze marketing Realiseren van interdepartementale initiatieven
•
Uitbouwen van netwerken
De coördinator van KHLim Quadri zit deze stuurgroep voor, en rapporteert aan de algemeen directeur. Daarnaast is er een stuurgroep onderzoek die alle activiteiten van onderzoek opvolgt, onder aansturing van de onderzoekscoördinator van de KHLim. De verantwoordelijken onderzoek uit de departementen vormen samen met de coördinator deze stuurgroep. Beide stuurgroepen functioneren in nauw overleg. De onderzoekscoördinator maakt tevens deel uit van de stuurgroep Quadri. Taken van de stuurgroep onderzoek: •
Uitwisselen van informatie rond onderzoek
•
Inventariseren van gemeenschappelijke noden en vragen rond onderzoek
•
Vorm geven aan een onderzoeksbeleid op KHLim-niveau
•
Stimuleren van onderzoek
De onderzoekscoördinator van de KHLim zit deze stuurgroep voor, en rapporteert aan het departementshoofd KHLim-MDA, verantwoordelijk voor het beleidsdomein ‘onderzoek’ Actiepunten 2007: •
Elk departement wijst een verantwoordelijke aan voor onderzoek en dienstverlening. Deze verantwoordelijke heeft als taak onderzoek en dienstverlening in het departement te coördineren, en het onderzoeksbeleid in het departement te implementeren in samenwerking met de onderzoekscoördinator en de coördinator KHLim Quadri.
blz. 108/161
•
In elk departement wordt de opvolging van het beleid rond onderzoek en dienstverlening toegewezen aan een commissie of raad. In deze commissie of raad zetelen vertegenwoordigers uit het werkveld naast interne vertegenwoordigers.
•
Inventariseren van expertise van KHLim personeel met het oog op de inzetbaarheid in onderzoek en dienstverlening.
2.2. Het inpassen van de onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving Departement IWT heeft al een langere traditie op gebied van onderzoek en dienstverlening en legde in 2006 reeds volgende speerpunten vast: 1. Cel Kunststoffen De activiteiten van de cel kunststoffen beslaan de vakgebieden chemie (materiaalkunde), mechanica (CAD/CAM, ontwerpen, productietechnieken, modelleringen). De cel kunststoffen heeft meer dan 10 jaar ervaring met dienstverlening en ook met toegepast onderzoek. Er zijn momenteel 6 personen in onderzoek betrokken. Huidige speerpunten: •
CAD/CAM/CAE voor geïntegreerd productontwerp
•
Materiaalkarakterisatie
•
Innovatieve spuitgiettechnieken
De Cel Kunststoffen werkte verder aan onderzoek en dienstverlening voor de kunststofindustrie in een EFROdossier en een TETRA-project. De cel voert besprekingen met het Vlaams KunststofCentrum om mogelijke samenwerking in een overeenkomst vast te leggen. 2. ACRO - Real-time systemen, visie en industriële netwerken De groep ACRO bestrijkt het vakgebied automatisering (robotica, netwerken en sturingen). De groep ondersteunt daarmee al de docenten in dit vakgebied, die op hun beurt de opleidingen EL en EM verzorgen. Binnen de onderzoeksgroep richt de cel Digitale Systemen en Signalen zich op alle activiteiten rond analoge en digitale elektronica, informatica en embedded systemen. Daarmee richt de onderzoeksgroep zich op het vakgebied ELO. In de onderzoeksgroep zijn momenteel 14 personen in onderzoek betrokken. Huidige speerpunten: •
Industriële Netwerken
• •
Real-time visie controle Sensorgebaseerde robotica
•
Real-time camera uitlees-hardware
•
Real-time operating systemen
De groep ACRO werd in het afgelopen jaar uitgebreid van 6 tot 8 contractuele onderzoekers. Dit was noodzakelijk door enkele bijkomende onderzoeksprojecten (IWT-landbouwonderzoek). In samenwerking met KUL-Mebios werd een IOF –hefboomproject ingediend en werd goedgekeurd rond beeldverwerkingstechnologie waarbij fundamenteel onderzoek aan de KUL doorstroomt naar toegepast onderzoek in de KHLim. De ontwikkelde technologie zal worden ingebracht in een spin-off die volgens planning in 2008 zal worden
blz. 109/161
opgericht. 3. Decentrale energieproductie en -beheer De onderzoeksgroep richt zich op de duurzame energievoorziening voor kleine en middelgrote gebruikers (KMO’s, landbouwbedrijven, scholen, grote bedrijven…). Het is een multidisciplinaire onderzoeksgroep met relaties met de vakgebieden mechanica (themodynamica), chemie (biobrandstoffen) en elektriciteit. Deze onderzoekgroep omvat ook de cel koeltechnieken. In de onderzoeksgroep zijn momenteel 8 personen in onderzoek betrokken. Huidige speerpunten: •
Productie van biobrandstoffen
•
Elektrische koppeling van decentrale energieopwekking
•
Innovatieve koeltechnieken
De groep Decentrale energieproductie en –beheer startte vorig jaar op basis van een investeringsdossier waarmee een grote installatie voor de duurzame energieproductie voor een doelgroep van huishoudens en kleine bedrijven en organisaties werd opgebouwd. Deze unieke installatie laat toe om de opwekking van zowel warmte als koude en elektriciteit in één geheel te bestuderen en dit onder realistische omstandigheden. De opbouw ging dit jaar verder en de groep startte een TETRA-project microgrids waardoor een extra onderzoeker op de installatie zal kunnen werken. De groep startte overleg met de KHKempen en W&K (DeNayer). Deze drie onderzoeksgroepen willen hun complementaire technologie inzetten in een samenwerkingsverband. Hiervoor werd een ZwOP ingediend. Een eerste concreet resultaat van deze samenwerking is de gezamenlijke aanvraag van een TETRA-project in 2008. De cel koeltechnieken diende in samenwerking met departement Werktuigkunde (TME) een onderzoeksvoorstel in voor het 7e kaderprogramma. Het voorstel werd echter niet weerhouden. De samenwerking zal verdergezet worden in nieuwe onderzoeksaanvragen. De cel koeltechnieken is partner in een Europees Leonardo-project. 4. Chemie/biochemie De onderzoeksgroep chemie/biochemie ondersteunt zowel de opleiding chemie als de opleiding biochemie. In de onderzoeksgroep zijn momenteel 6 personen in onderzoek betrokken. Huidige speerpunten: • •
Watertechnologie: waterbehandeling, membraanfiltratie, procestechnologie Bodemsanering
De onderzoeksgroep chemie veranderde de naam in Lab4U om ook duidelijk de dienstverlening naar bedrijven mee op te nemen in het aanbod. De onderzoeksactiviteiten blijven geconcentreerd rond bodemsanering, biobrandstoffen en watertechnologie. Op dit laatste onderzoeksdomein resulteerde de samenwerking met associatiepartners die was gestart met een ZwOP in 2006 in de start van een gezamenlijk TETRA-project met W&K (DeNayer) en met de KUL-partners als wetenschappelijk partners. De oprichting van de speerpunten en onderzoeksaspecten is besproken in de GFIBW -vergaderingen en met de GFIBW departementsvoorzitters. ACRO en de Cel kunsstoffen bestaan al 15 jaar in de KHLim. Voor de onderzoekstoppics van Lab4U (Chemie/biochemie) is duidelijk samengewerkt met KH De Nayer en met KaHo St Lieven. Hier hebben we al docentenuitwisseling en hebben we onderzoekers die uitgewisseld worden. Myriam Meyers van de KHLim doet haar onderzoek bij Scientia Terrae ( Kris Willems, De Nayer ). Een nieuw
blz. 110/161
aan te werven dr. ir (KHLim en De Nayer ) met de bijkomende academiseringsmiddelen (zie 4.2) zal zijn onderzoek doen bij de KHLim. Voor het speerpunt "decentrale energieproductie en beheer" zijn met KHK en De Nayer afspaken over de toppics en worden samen onderzoeksprojecten aangevraagd.
Departement MDA Het onderzoeksthema ‘experience design’ wordt als departementaal speerpunt uitgewerkt in een brainstormdag (29 aug.) en een internationale conferentie (29 september ’06) als continuering van het project- en servicecenter CMD, dat als Interregproject ten einde loopt. Het thema ‘Experiency’ wordt binnen de associatie als onderzoekszwaartepunt naar voor geschoven en er wordt ingespeeld op andere domeinen (ZWOP Fotografie). 3. Speerpuntenbeleid Een belangrijke realisatie is de opstart van een speerpuntenbeleid: de coördinator dienstverlening en de onderzoekscoördinator hebben een speerpuntenbeleid opgestart en besproken met de departementen. Een KHLim-speerpunt of expertisedomein is een inhoudelijke thema met activiteiten van onderzoek en dienstverlening waarmee de KHLim zich op de markt wil profileren als een preferentiële partner. Bij deze expertisedomeinen zijn richtlijnen en concrete streefcijfers geformuleerd waaraan elk expertisedomein moet voldoen. Het resultaat van deze acties is een lijst van 14 expertisedomeinen waarin alle departementen vertegenwoordigd zijn, en waarmee de KHLim naar buiten wil treden. In 2008 wordt gestart met de interne en externe communicatie van deze expertisedomeinen. De richtlijnen die bepalen hoe een goed speerpunt moet functioneren vormen tevens het centrale punt waarrond de stuurgroepen onderzoek en Quadri de komende periode zullen werken. De nieuwe operationele doelstellingen voor 2008 concentreren zich op het realiseren van de richtlijnen en bijhorende streefcijfers voor de expertisedomeinen en op de communicatie rond de expertisedomeinen. De onderzoekscoördinator en de coördinator Quadri volgen nauw de werking en organisatie van de nieuwe speerpunten op. 4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) Binnen de associatie De KHLim streeft ernaar om alle initiatieven van de speerpunten te kaderen binnen de activiteiten van andere onderzoeksgroepen van de associatie. Optimale afstemming van de onderwerpen, werkvormen en informatieuitwisseling staan daarbij centraal. Betere bekendmaking van het eigen onderzoek, en betere verkenning van het onderzoek bij de associatiepartners vormen belangrijke aandachtspunten. Voor de academische opleidingen zijn er al initiatieven genomen in het kader van de GFIBW, de begeleidingscommissie academisering kunsten (BAK) en het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK), met o.m. het onderzoeksplatform kunsten (OPK). Ook de departementen gezondheidszorg van de associatie werken aan de formulering van onderzoekszwaartepunten op associatieniveau. Het zwaartepuntonderzoeksprogramma (ZWoP) van KUL-DOC heeft voor enkele speerpunten van de KHLim een aanzet gegeven tot effectieve
blz. 111/161
samenwerking binnen de associatie. Deze en andere samenwerking wordt in de nabije toekomst verder uitgebouwd, en bijkomende samenwerkingen geëxploreerd. De samenwerking met KULeuven dienst onderzoekscoördinatie (DOC) en KUL-LRD is in het verleden heel positief en met concrete resultaten verlopen en zal in de toekomst verder geïntensifieerd worden. Actiepunt: 1.5 Elk speerpunt identificeert mogelijke samenwerking binnen de associatie, en legt contacten. Buiten de associatie Voor de KHLim is elke vorm van samenwerking mogelijk voor zover deze past binnen de doelstellingen en voor zover de samenwerking de herkenbaarheid en eigenheid niet in het gedrang brengt. Naast de samenwerking in de associatie KULeuven streeft de KHLim naar samenwerking met: • •
de UHasselt en de andere Limburgse en Vlaamse hogescholen. de partners in HoraEst (samenwerkingsverband van hogescholen in de Euregio Maas-Rijn); In dit kader wil de KHLim het samenwerkingsverband met de Hogeschool Zuyd in Heerlen verder uitbouwen. Meer bepaald de samenwerking rond het kennispoortidee, en de uitwisseling met het projectenbureau van de HSZuyd zal hierbij een aandachtspunt vormen.
•
andere universiteiten en hogescholen in en buiten Europa
5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1 De financiering van onderzoek en dienstverlening gebeurt met interne en externe financiering. Interne financiering: Voor de masteropleidingen gebruikt de KHLim de academiseringsmiddelen om medewerkers te laten doctoreren, om docenten mogelijkheden te geven om deeltijds aan te sluiten bij bestaande onderzoeksgroepen en om nieuwe initiatieven rond onderzoek op te starten. De defiscalisatiemiddelen vloeien terug naar de onderzoeksgroepen en worden daar ingezet in bijkomende tewerkstelling voor onderzoek. De KHLim rekent op alle contracten 10% overheadkosten aan, tenzij de financierende overheid een hoger percentage toestaat. De overheadkosten dekken de kosten voor gebouwen, onderhoud, nutsvoorzieningen en de werking van de algemene diensten (personeelsdienst, boekhouding, logistiek). 5.2 Bron: bestedingsrapporten bijkomende academiseringsmiddelen (BAC) 2006 en 2007 De KHLim verdeelt de toegekende academiseringsmiddelen over de 2 departementen met academische opleidingen volgens de verdeelsleutel, die ook gebruikt wordt bij de verdeling en toekenning van de middelen aan de hogeschool door de overheid. Departement MDA De personeelskosten zijn gericht op het creëren van nieuwe mandaten en het vrijmaken onderzoekstijd (10% voor voorbereiding doctoraat). De werkingskosten en investeringskosten zijn gericht op volgende doeleinden:
blz. 112/161
•
Het opbouwen van een expertisecentrum i.v.m. ‘experience’- gerelateerd onderzoek door aankoop van gespecialiseerde boeken en tijdschriften
•
Het uitbouwen van een onderzoeksomgeving voor de huidige en toekomstige onderzoekers met de
•
noodzakelijke infrastructuur en accommodatie Het ondersteunen van onderzoekers i.f.v. vorming en expertise uitwisseling (reisvergoedingen, verblijfsvergoedingen, inschrijvingskosten voor cursussen en congressen, symposia…)
•
Het ondersteunen van disseminatie (presentaties en publicaties) van de onderzoekoutput (uitgave publicaties, opzetten van websites, tentoonstellingen, organisatie van lezingen…)
De besteding van de bijkomende academiseringsmiddelen (BAC) werd geagendeerd op de Begeleidingscommissie Academisering Kunsten (BAK)van de Associatie K.U.Leuven. Departement IWT De BAC worden ingezet om de 4 speerpunten verder te ondersteunen en uit te bouwen. De personeelskosten zijn gericht op het creëren van nieuwe mandaten voor (doctor)-assistenten en het vrijmaken van onderzoekstijd voor OP-leden en doctorandi. Voor de opstart van de onderzoeksgroep Lab4U (speerpunt chemie/biochemie) werd een speciale inspanning gedaan: vanwege het niet kunnen aanwerven van een dr.ir chemie zullen de vrijgekomen middelen besteed worden aan de aankoop van een analysetoestel (GSMC) en voor de uitbouw van een micro-grid. 6. Kwaliteitszorg Kwaliteitszorg zal in eerste instantie toegepast worden op het maatwerk dat KHLim Quadri verricht. Het formuleren van doelstellingen en meten van resultaten van dienstverleningsopdrachten zijn daarbij uiterst belangrijk. Hiertoe wordt een aparte ad-hoc werkgroep opgericht, die ressorteert onder de stuurgroep kwaliteitszorg. Het doel van deze werkgroep is het verkrijgen van een kwaliteitsaccreditatie van KHLim Quadri. Voor de academische opleiding IWT heeft de associatie een meetsleutel uitgewerkt die de onderzoeksoutput van de onderzoeksgroepen meet. Deze is reeds enkele jaren ingevuld, en zal verder als beleidsinstrument gebruikt worden om de kwaliteit van het onderzoek te bewaken. Zodra de meetsleutel voor de kunstopleidingen, en de meetsleutel die voor de professionele opleidingen in ontwikkeling is, gefinaliseerd zijn zullen deze ook geïmplementeerd worden in de KHLim. De KHLim verwierf het kwaliteitslabel Qfor voor dienstverlening (contractonderzoek). EVALUATIE Departement MDA: Sterke punten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen Namens MDA is er ook een vertegenwoordiger in de Commissie voor Doctoraten in de Kunsten (CDidK) van het IvOK, waarin ingediende doctoraatsvoorstellen ter goedkeuring van een doctoraatstraject worden geëvalueerd, en goedgekeurde doctoraatstrajecten worden opgevolgd. Internationalisering van de doctoraatsopleiding in de
blz. 113/161
Kunsten (voor Beeldende Kunst) naar het voorbeeld van docARTES zou een meerwaarde kunnen zijn (PhDArts). Binnen het IvOK werd een initiatieseminarie voor artistiek onderzoek (werktitel “Into Research”) georganiseerd waaraan ook onderzoekers uit het departement MDA hebben deelgenomen. Dit draagt zeker bij tot het verder laten groeien van een onderzoekscultuur in de hogeschool. De hogeschool voor kunst en architectuur die in de steiger staat, geeft kansen tot stroomlijnen van het onderzoeksbeleid. In de toekomst moet er nog onderzocht worden hoe een deel van het IvOK hierin kan geïntegreerd worden. Er wordt ook uitgekeken naar de verdere ontwikkeling van het onderzoeksbeleid indien een geassocieerde faculteit der kunsten zou ontstaan. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Binnen het ZwaartepuntOnderzoeksprogramma dat de Dienst Onderzoekscoördinatie organiseerde, werd vanuit het departement MDA het speerpunt Experiency voorgesteld. Verdere uitbouw van dit zwaartepunt in samenwerking met externe partners via interne afdelingsoverschrijdende projecten, onderzoeksprojecten en doctoraten van medewerkers verdient zeker aanbeveling. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking De samenwerking met de K.U.Leuven wordt verder geformaliseerd door het aanvragen van het statuut van geaffilieerd onderzoeker door de individuele actieve onderzoekers. Momenteel zijn 11 nieuwe aanvragen in behandeling. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Het departement staat 10% van haar academiseringsmiddelen af aan de werking van het IvOK, en het OPK in het bijzonder. Het OPK-fonds is op dit moment een belangrijke stimulans voor het artistiek onderzoek binnen de associatie. Dit apart fonds voor de kunsten zou moeten evolueren naar een competitieve instap in de reguliere financieringskanalen. Aandachtspunten Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Besteding bijkomende academiseringsmiddelen: 10% vrijstelling voor onderzoek in het kader van een doctoraat is te weinig om een doctoraatstraject op een efficiënte manier te doorlopen. Criterium 6 – Beleid inzake kwaliteitszorg De vraag over wat het onderzoek in de kunsten inhoudt en hoe dit kan gemeten worden, blijft een fundamentele discussie. Binnen het meetinstrument dat het departement ontwikkeld heeft in samenwerking met de Begeleidingscommissie Academisering) werd ook rekening gehouden met de artistieke output. Externe benchmarking met Vlaamse, Nederlandse en andere internationale partners wordt hierbij aanbevolen. Algemeen: De bijzondere weddenschaal voor kunstenaars (100% functioneren, 70% wedde, onbeperkte cumul) is de facto een hinderpaal voor het engagement van kunstenaars in artistiek onderzoek , indien hier geen vermindering in onderwijsopdracht kan aan gekoppeld worden. De tijd die een actieve onderzoeker investeert in onderzoek zou voor hen de facto een vermindering van inkomen betekenen indien de tijdsinvestering in onderzoek gekoppeld
blz. 114/161
zou zijn met een vermindering in cumulmogelijkheden. Departement IW: Sterke punten Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Binnen het dept. IWT sluiten de activiteiten van onderzoek en dienstverlening van de professionele opleidingen aan bij deze van de academische opleidingen. Dit laat het departement toe om naar buiten uit op te treden als één instelling. Criterium 6 – Beleid inzake kwaliteitszorg Er wordt gewerkt aan richtlijnen die bepalen hoe een goed speerpunt moet functioneren. Aandachtspunten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen Volgens de beschikbare gegevens zijn de dienstverleningsactiviteiten sterker uitgebouwd dan het onderzoek. In het kader van de academiseringseisen moet het Dept. IWT erover waken ook voldoende toepassingsgericht onderzoek uit te voeren. De indruk ontstaat dat er voorlopig veel aandacht gaat naar maatschappelijke dienstverlening, maar die echter ombuigbaar is naar onderzoek. De verdere integratie met de departementen van W&T zal deze verschuiving naar meer toegepast onderzoek in de toekomst ook mee bewerkstelligen. Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie Het aantal speerpunten en de omkadering door OP-leden in ieder van deze speerpunten moeten leiden tot onderzoeksgroepen met een voldoende kritische massa om met de outcomes van dit wetenschappelijk onderzoek de aangeboden opleidingen te ondersteunen. Hier moet aandacht worden besteed of en hoe die kritische massa per onderzoeksgroep kan bereikt worden. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking De rol van de GFIBW zal ook hier duidelijker moeten worden. De internationale aspecten van het onderzoek zouden meer aan bod kunnen komen. Hierover worden vandaag weinig gegevens geboden. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. De besteding van de academiseringsmiddelen en bijkomende academiseringsmiddelen zou best gebaseerd zijn op een sluitend investeringsplan (voor personele middelen, werkings- en investeringsmiddelen) en procedures. De 10% regel voor werking en uitrustingskosten bij de besteding van de bijkomende academiseringsmiddelen werd overschreden.
blz. 115/161
2.9. KATHOLIEKE HOGESCHOOL SINT-LIEVEN 1. Onderzoeks- en valorisatiebeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Academisch onderwijs kan alleen verstrekt worden door instellingen, waar onderzoek gebeurt. Dit betekent dat de hogescholen van docenten met een zuiver educatieve taak nu docenten-onderzoekers maken, omdat alleen wie actief betrokken is bij onderzoek de in de eindtermen gevraagde competentie – een onderzoekende kritische houding – kan aanbrengen. Het academische niveau van docenten komt tot uiting via de verworven kwalificaties en via de erkenning in hun beroepsactiviteiten. Actief en effectief betrokken zijn in het werven en uitvoeren van onderzoek en in onderzoeksverspreiding enerzijds en anderzijds een duidelijke manifestatie van wetenschappelijke ingesteldheid bij het uitoefenen van de onderwijsopdracht en het methodisch overdragen van deze competentie naar de studenten toe, zijn belangrijke criteria waarvoor de nodige prestatie-indicatoren moeten aantoonbaar zijn. Dit heeft natuurlijk effect op de organisatie van de hogeschool: zowel in het algemene en financiële management, als in het personeelsbeleid, het onderwijsbeleid, en het kwaliteitssysteem. Onderzoek vormt een essentieel conceptueel en operationeel element om het academisch onderwijs van het departement te onderbouwen. Daarom wordt in het kader van de academisering onderzoek uitgevoerd in een beperkt aantal domeinen, in netwerken en complementair met andere onderwijs- en onderzoeksinstellingen. De algemene visie op onderzoek kan als volgt samengevat worden: de KaHoSL wil via de academische opleidingen een toonaangevende onderzoeksinstelling zijn en blijven, waarbij de onderzoeksactiviteiten uitgaan van de creatieve inzet van zoveel mogelijk personeelsleden als ondersteuning van de academische opleidingen tot industrieel ingenieur en ter bevordering van de innovatie in onderwijs en industrie. Vanuit deze algemene visie wordt in eerste instantie en aansluitend bij het opleidingsprofiel, ‘gericht’ onderzoek uitgevoerd, waarbij een brug wordt geslagen tussen het basisonderzoek en toepassingsgerichte ontwikkelingen voor bedrijven algemeen en KMO’s in het bijzonder. De hieruit voortvloeiende wetenschappelijke dienstverlening en brede technologieverspreiding zijn eveneens essentiële elementen en specifieke kenmerken van onze onderzoeksactiviteiten. 2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren De belangrijkste elementen van onze onderzoeksorganisatie zijn: •
de Raad van Vakgroepvoorzitters is het overlegorgaan voor onderzoekers, adviseert het beleid, volgt de realisatie van de beleidsdoelstellingen op en beheert het interne onderzoeksfonds; de RVV is het interne en externe contactorgaan en vertegenwoordiger voor onderzoek van het departement;
•
de onderzoeksbeleidraad, samengesteld uit onderzoekers, beleidsverantwoordelijken van de hogeschool en externen, bepaalt de onderzoekspolitiek, ondersteunt en stuurt de onderzoeksprocessen en neemt initiatieven voor verdere verbetering. De onderzoeksbeleidraad wordt
blz. 116/161
geleid door het departementshoofd, die deze bevoegdheid kan delegeren naar een lid van het departementsbestuur; •
het onderzoek wordt uitgevoerd in nauw overleg en samenwerking met de vzw KaHo Sint-Lieven R&D.
Doelstellingen 2007–2011: •
Campus KaHoSL: de interne onderzoeksorganisatie in overeenstemming brengen met het kwaliteitsraamwerk van de hogeschool en de associatie K.U. Leuven;
•
GFIBW: meewerken aan een betere afstemming van onderzoeksondersteunende diensten aan de acties voor onderzoeksorganisatie binnen de associatie K.U. Leuven en departementalisering van de onderzoeksgroepen.
Operationele acties 2007: •
Campus KaHoSL: - concreet vorm geven aan de samenstelling en werking van de onderzoeksbeleidraad; - implementatie van het kwaliteitsraamwerk voor onderzoek.
•
GFIBW: concretiseren van de onderzoeksstructuur en de onderzoeksondersteuning.
2.2. Het inpassen van de onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving Het onderzoek wordt georganiseerd op campusniveau en uitgevoerd in onderzoeksgroepen die richtingsgebonden zijn samengebracht in autonome vakgroepen. Op campus KaHoSL werd in de afgelopen jaren het aantal onderzoeksgroepen sterk gereduceerd. In de hierna genoemde domeinen willen we het onderzoek verder verbreden. ● Master biochemie - enzym-, fermentatie en brouwerijtechnologie - levensmiddelenchemie en vleeswarentechnologie ● Master chemie - oppervlaktebehandeling en milieutechnologie - aroma-, geur- en smaakonderzoek ● Master elektronica-ICT, Afstudeerrichting elektronica - draadloze en mobiele communicatie (DraMCo) ● Master elektronica-ICT, Afstudeerrichting ICT - personnel scheduling en timetabling ● Master elektromechanica - machinebouw en geometrische meettechnieken - aandrijftechnieken en productietechnieken ● Master elektrotechniek, Afstudeerrichting elektrotechniek - optische metingen en lichttechnologie - elektrische energietechniek ● Master elektrotechniek, Afstudeerrichting automatisering - intelligente controle, modelvorming en simulatie ● Master landmeten - landmeten en geomatica ● Master bouwkunde
blz. 117/161
- bouwfysica en duurzaam bouwen Doelstellingen 2007 – 2011: •
Campus KaHoSL: verder structureren en operationaliseren van onderzoeksgroepen die de opleidingen
•
effectief wetenschappelijk ondersteunen Campus KaHoSL: vanuit een gestructureerde samenwerking met nationale en internationale partners en een passend valorisatiebeleid de onderzoeksgroepen in een beperkt aantal onderzoeksdomeinen verder laten groeien tot volwaardige en wetenschappelijk erkende onderzoeksentiteiten, in overleg met de Groep W&T
Operationele acties 2007: •
Campus KaHoSL/GFIBW: voorbereiding van de integratie van de onderzoekers in de departementen van Groep W&T via het aanvragen van statuten als geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent.
•
Campus KaHoSL: inventariseren en concreet vorm geven van gestructureerde samenwerkingsverbanden met departementen van de Groep W&T van de K.U. Leuven door het gezamenlijk opzetten van onderzoeksprojecten.
3. Speerpuntenbeleid Iedere onderzoeksgroep voert onderzoek uit rond een beperkt aantal thema’s, die logisch verband houden met de Masteropleiding. In de meeste gevallen werden de speerpunten duidelijk afgebakend en hebben de onderzoeksgroepen zich intern en extern duidelijk geprofileerd en wordt dit al vertaald in de uitvoering van TIS en TAD projecten, die meteen een expliciete erkenning van de expertise door het IWT inhouden. Onze onderzoeksgroepen bieden doctoraatsonderzoek aan, participeren in IOF-projecten en in internationale onderzoeksprogramma's, zoals het Europese Fp6. In overleg en samenwerking met de partners van de GFIBW en de K.U. Leuven (Groepsbestuur W&T en departementsvoorzitters van de Groep W&T) willen we deze speerpunten verder uitbouwen door het indienen van samenwerkingsprogramma’s (ZWOP’s) en ze consolideren en verder uitbouwen door te participeren in de bovenvermelde of gelijkwaardige onderzoeksprogramma's. Daarenboven strekt onze samenwerking zich uit tot onze eigen onderzoeksnetwerken met partners in binnenland en buitenland. Het speerpuntenbeleid beantwoordt ook aan de volgende organisatorische voorwaarden: •
een wijziging in het aanbod aan of van onderzoeksgroepen kan enkel na een gunstig advies van de onderzoeksbeleidraad en na overleg binnen de GFIBW. We wensen duidelijk te onderstrepen dat we met onze onderzoeksactiviteiten complementariteit nastreven binnen het associatieverband;
•
bij de aanwerving van statutaire personeelsleden is de onderzoekstaak in eerste instantie gericht op de uitbouw van de eigen onderzoeksactiviteiten, met als primaire doelstelling en verantwoording de academische ondersteuning van het onderwijsaanbod.
Doelstellingen 2007 – 2011: Campus KaHoSL/GFIBW: opzetten van langlopende onderzoeks- en dienstverleningsprojecten in samenwerking met partners binnen de GFIBW en de associatie K.U. Leuven over de speerpunten van alle
blz. 118/161
onderzoeksgroepen. Operationele acties 2007: Campus KaHoSL/GFIBW: •
de onderzoeksgroepen actualiseren hun concrete korte en middellange termijn- doelstellingen, die kaderen in het speerpuntenbeleid van de GFIBW;
•
de onderzoeksgroepen formaliseren hun samenwerkingsverbanden binnen en buiten de associatie.
4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) Vanuit de eigenheid van het onderzoek en de inbedding ervan in het onderwijs en het werkveld, werken de verschillende onderzoeksgroepen al geruime tijd samen met onderzoekspartners binnen en buiten de associatie. Deze samenwerking is gedreven vanuit de inhoud en niet vanuit structuren en moet een duidelijke win-win situatie beogen voor de verschillende partners en respect voor de uitbouw van de onderzoeksactiviteiten op de campus zelf. Deze samenwerkingsverbanden bestaan soms ad hoc en voor de duur van een project. Door samen te werken in langlopende projecten, zoals competentiepolen, IOF kennisplatformen en doctoraatsonderzoek, krijgt het samenwerkingsverband een gestructureerd karakter dat nog versterkt kan worden via statuten als geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent. Het departement wil de samenwerking van haar onderzoekers met onderzoekers binnen de Associatie K.U. Leuven aanmoedigen. De formule van gezamenlijk indienen en uitvoeren van onderzoeksprojecten met interne of externe financiering is hierbij een aangewezen formule, vermits ze vertrekt vanuit de wetenschappelijke inhoud van de onderzoeksprojecten. Ook de samenwerking met beroepsfederaties, collectieve onderzoekscentra en regionale technologieverspreiders willen we, vooral gezien onze eigenheid in onderwijs, verder versterken. Hiermee wil het departement een bijdrage leveren tot het keren van de innovatieparadox. Internationalisering als kwaliteitskenmerk van een academische opleiding is een logisch gevolg van een onderzoeksgerichte bedrijfscultuur en wordt actief gestimuleerd en bevorderd. Het onderzoek van de hogescholen is "gericht", en meestal sterk gespecialiseerd. Juist dit laatste kenmerk maakt dat onder de kerktoren weinig onderzoekers worden gevonden die in hetzelfde gebied actief zijn. Net zoals onderzoek, is internationalisering een onderstroom in het proces van academisch onderwijs en moeten academische opleidingen door een strategische keuze projecten werven om hun doelstellingen in internationalisering te verwezenlijken: internationaal denken en handelen, mobiliteit, uitwisseling van kennis en benchmarking. De keuze van de internationale partners wordt best niet aan het toeval overgelaten. Dit is immers de basis van netwerking, waarop de instelling in haar accreditatiedossier ook wordt beoordeeld en het bepaalt mee het imago van de instelling. Doelstellingen 2007 – 2011: Campus KaHoSL: vanuit een gestructureerde samenwerking met nationale en internationale partners de onderzoeksgroepen in een beperkt aantal onderzoeksdomeinen verder laten groeien tot volwaardige onderzoeksentiteiten, in overleg met de Groep W&T.
blz. 119/161
Operationele acties 2007: •
Campus KaHoSL: inventariseren en concreet vorm geven van gestructureerde samenwerkingsverbanden met departementen van de Groep W&T van de K.U. Leuven en andere
•
onderzoeksinstellingen, door het gezamenlijk opzetten van onderzoeksprojecten. Campus KaHoSL: inventariseren en formaliseren van de internationale samenwerkingsverbanden
5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1 Vanuit de enveloppe wordt in eerste instantie geïnvesteerd in het herschikken van de functie-invulling van OP-leden om een effectieve participatie in het onderzoek mogelijk te maken. De mate waarin de effectieve tijdsbesteding van statutaire personeelsleden nog verder kan groeien is sterk afhankelijk van de evolutie van de basisfinanciering van het departement. Wij streven ernaar om alle OP-leden te betrekken bij het onderzoeksproces en hanteren hiervoor de Frascati-definitie van "onderzoeker". De bijkomende middelen voor infrastructuur waarover het departement de volgende jaren kan beschikken, zullen vanaf 2008 maximaal ingezet worden voor de verdere uitbouw van de infrastructuur binnen de onderzoeksspeerpunten. De academiseringsmiddelen blijven aangewend worden voor het ondersteunen van de onderzoeksgroepen algemeen en het aanstellen van gastprofessoren in het bijzonder. De defiscaliseringsmiddelen worden op termijn ondergebracht in een onderzoeksfonds. Het beheer van dit onderzoeksfonds gebeurt via de onderzoeksbeleidraad en de raad van vakgroepvoorzitters. Een gedeelte van deze middelen wordt gebruikt voor de uitbouw van de onderzoeksondersteuning op campusniveau. Het overige wordt door de onderzoeksgroepen zelf geïnvesteerd in de onderzoeksgroep, onder andere door het aantrekken van contractuele medewerkers. 5.2 Bron: bestedingsrapport bijkomende academiseringsmiddelen 2006 en 2007 Er werd beslist om de bijkomende academiseringsmiddelen volledig in te zetten voor het versterken van de bestaande onderzoeksgroepen en op die wijze rechtstreeks bij te dragen tot de versterking van het wetenschappelijke niveau en dus het academische karakter van de opleidingen. De onderzoeksprojecten die gesteund worden met de bijkomende academiseringsmiddelen worden voorzien voor een termijn van vier jaar (2 maal 2 jaar, met tussentijdse evaluatie). Hierdoor wordt het budget van 2007 volledig uitgeput en wordt al een groot deel van de financiële middelen voor de periode 2008-09-10 vastgelegd. Een open aanvraagronde werd uitgeschreven voor alle onderzoeksgroepen, waarbij de academiseringsdoelstellingen werden toegelicht en beoordelingsprocedure en de criteria werden beschreven, die gehanteerd zouden worden voor de beoordeling van de ingezonden projecten. De criteria lopen volledig parallel met de formeel vastgelegde criteria voor het aanwenden van de bijkomende academiseringsmiddelen en de criteria beschreven in de associatiedocumenten: •
Nota: academisch onderwijs en academisering
•
Meerjarenplan voor Onderzoek en Maatschappelijke en Wetenschappelijke Dienstverlening 2007-2011 van de Associatie K.U.Leuven (Minimale criteria voor academisering)
Aan ieder van deze criteria werd een numerieke waarde toegekend die toeliet de academiseringskenmerken te
blz. 120/161
kwantificeren. De technisch-wetenschappelijke waarde van de voorstellen werd afzonderlijk beoordeeld en gekoppeld aan het voorgelegde budget en technisch-wetenschappelijke potentieel van de betrokken onderzoeksgroepen. De criteria voor aanwending van de bijkomende academiseringsmiddelen en de criteria voor academisering zijn het voorwerp van permanent overleg met verschillende organen van de Associatie en van de K.U.Leuven, o.a. ARO, GFIBW, Groepsbestuur. De projectvoorstellen werden beoordeeld door een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de raad van bestuur en directie van de instelling en departement, ZAP van de K.U. Leuven, het bedrijfsleven. Na een mondelinge toelichting en verdediging door de promotoren van de projectvoorstellen werd de beoordeling uitgevoerd volgens de hoger vermelde criteria. Van de 15 ontvangen voorstellen werden 5 voorstellen afgewezen omwille van tekorten op technisch-inhoudelijk vlak, wetenschappelijke inhoud of onvoldoende academiseringspotentieel. Tien voorstellen werden voor financiering weerhouden, waarvan twee met de aanbeveling tot samenvoegen en herwerken van de voorstellen. In alle goedgekeurde onderzoeksprojecten wordt een doctoraat gekaderd. Er wordt uitgegaan van het feit dat de onderzoeksprojecten kunnen starten met ingang van 16.12.2007, uiterlijk na voorleggen van een overeenkomst met de K.U.Leuven over de uitvoerbaarheid van het voorgestelde doctoraat. Voor de aan te werven onderzoekers die nog een predoctorale proef moeten voleindigen wordt een overgangsfase van financiering met instellingseigen middelen voorzien. De loonkost (momenteel geraamd op 92.6% van de voorziene middelen) wordt volledig benut voor de lonen van doctorandi. De uitvoeringswijze van deze doctoraten wordt geoptimaliseerd door het ontwikkelen van gepaste structuren en samenwerkingsvormen binnen het kader van het Industrieel Onderzoeksfonds van de KU Leuven. Slechts 5.0% en 1.9% van de voorziene middelen worden respectievelijk besteed aan werking en investering. Dit zijn minimale bedragen, wat betekent dat de werking en investering voor het grootste deel moet gedragen worden door eigen middelen. 5.3 Voor indirecte kosten (overhead) rekent de KaHoSL als algemene regel 17 % aan. Dit overheadpercentage wordt gekoppeld aan een maximale allocatie van kosten op de onderzoeksprojecten. Vooral voor de valorisatie van de outcomes van contractonderzoek (voor bedrijven) kan de associatie, in het bijzonder Leuven R&D, een meerwaarde betekenen voor de hogeschool, via juridisch en organisatorisch advies en via directe samenwerking. In samenwerking met de GFIBW wordt binnen en buiten de associatie geijverd voor een volwaardige structurele financiering in het kader van de academisering. Naast de instellingseigen middelen zullen de middelen die beheerd worden op niveau van de associatie van essentieel belang zijn voor de verdere uitbouw van het onderzoek. Vanuit de GFIBW willen we hierbij oog hebben voor: •
de effectieve besteding van middelen bestemd voor de hogescholen voor de uitbouw van het onderzoek aan de hogescholen;
•
een effectievere toegang tot financieringskanalen op associatieniveau met aandacht voor het gebruik van financieringskanalen aansluitend bij de aard van het onderzoek aan de hogescholen, zoals het IOF;
•
de modaliteiten waarbij onderzoekers van de hogescholen toegang kunnen krijgen tot de specifieke financieringskanalen van de K.U. Leuven.
blz. 121/161
Doelstellingen 2007 – 2011 •
Campus KaHoSL: verdere uitbouw onderzoeksinfrastructuur
•
Campus KaHoSL: uitbouw van onderzoeksgroepen met een minimale bezetting, op het vlak van ZAP, AAP en ATP vanuit een gepaste structurele financiering
Operationele acties 2007 GFIBW: ontwikkelen van een gemeenschappelijk standpunt voor de aanrekening van indirecte kosten. 6. Kwaliteitszorg Gezien het feit dat de onderzoeksactiviteiten nagenoeg volledig bestaan uit extern gefinancierde onderzoeksprojecten, spelen de subsidieverlenende instanties een essentiële rol in de kwaliteitsbewaking van het onderzoek. Voor het meten van de onderzoeksoutput wordt gebruik gemaakt van de meetsleutel onderzoek die ontwikkeld werd in het kader van de academisering van de opleidingen tot industrieel ingenieur en aangevuld tot een meetsleutel academisering. Doelstellingen 2007-2011: •
Campus KaHoSL: ontwikkelen van interne procedures voor de evaluatie van onderzoeksprojecten met aandacht voor de effecten van het project op het onderwijs
•
GFIBW: intensieve samenwerking tussen de partners van de GFIBW bij het opstellen van het ZER van
•
de verschillende opleidingen GFIBW: meetinstrument voor de personeelsinput verder verfijnen met aandacht voor de effectieve inzet van OP voor onderzoek en een gepaste definitie van het begrip actieve onderzoeker. Hierbij vormt een gepaste erkenning van niet-doctores een essentieel element.
Operationele acties 2007: • •
Campus KaHoSL: opvolging verbeterpunten sterkte-zwakte analyse van 2006; GFIBW: de meetsleutel academisering opvolgen op GFIBW-niveau om een correcte en éénduidige interpretatie bij de invulling ervan te garanderen en zo de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de meting te verbeteren.
EVALUATIE Sterke punten Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie Er is een duidelijk beleid aanwezig qua onderzoeksorganisatie, en qua speerpunten. Men kan merken dat er al een lange traditie van onderzoek aanwezig is. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Het speerpuntenbeleid beantwoordt aan twee duidelijke organisatorische voorwaarden. Deze voorwaarden waarborgen consistentie en continuïteit in het onderzoeksaanbod en een doordacht personeelsbeleid.
blz. 122/161
Er is een sterke binding tussen het onderzoek dat gebeurt en de inrichting van de verschillende opleidingen (masters). Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking De aandacht voor de internationale dimensie in onderzoek wijst op een goed uitgebouwd onderzoeksbeleid en op een goede voortgang van de implementatie van het onderzoeksbeleid. De keuze van de internationale partners gebeurt weloverwogen. Het overleg met de W&T departementen gebeurt op een concrete wijze met aandacht voor een volwaardige integratie in de de onderzoekslijnen van de resp. departementen. Criterium 6 – Beleid inzake kwaliteitszorg Er is een transparante procedure voor de indiening en beoordeling van onderzoeksprojecten: Voor de besteding van de bijkomende academiseringsmiddelen werd een open aanvraagronde uitgeschreven voor alle onderzoeksgroepen, waarbij de academiseringsdoelstellingen werden toegelicht en beoordelingsprocedure en de criteria werden beschreven die gehanteerd zouden worden voor de beoordeling van de ingezonden projecten. De criteria lopen volledig parallel met de formeel vastgelegde criteria voor het aanwenden van de bijkomende academiseringsmiddelen en de criteria beschreven in de associatiedocumenten. Er was een goede vertegenwoordiging van externen/universiteit in de beoordelingscommissie van deze projectvoorstellen. Aandachtspunten Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie De hogeschool heeft twee organen opgericht ter concretisering van het onderzoeksbeleid: de RVV en de onderzoeksbeleidraad. De wisselwerking tussen beide organen is niet zo duidelijk. In elk geval is het raadzaam om via de samenstelling de interactie tussen beide zo optimaal mogelijk te maken. De koppeling tussen onderwijs en onderzoek is zeker voorbeeldig. Het zou evenwel het overzicht van het onderzoek ten goede komen indien men in dit overzicht niet uitgaat van de masters met hun resp. afstudeerrichtingen, maar wel van de opbouw van de onderzoeksactiviteiten,waarbij men de resp. masters/afstudeerrichtingen plaatst. Zo kan o.a. het multidisciplinaire karakter van het onderzoek beter tot zijn recht komen. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking In het meerjarenplan onderzoek van de Associatie K.U.Leuven wordt gepleit voor een goede differentiatie evenals een goede integratie en wisselwerking tussen de universiteit, de academische opleidingen en de professionele opleidingen van de hogescholen. Dit is belangrijk om de verschillende onderzoeksvormen, van academisch tot praktijkgebaseerd, in hun eigenheid te respecteren en om tot een consistent continuüm te komen. Het is dan ook wenselijk dat het onderzoeksbeleid aandacht heeft voor de relatie met de professionele opleidingen binnen de instelling en dat de onderzoeksorganisatie de ruimte creëert voor overleg. Zoals ook in het document aangegeven verdient de rol van de GFIBW ook hier aandacht, om tot een verdere integratie in de universiteit te komen.
blz. 123/161
2.10. LESSIUS HOGESCHOOL 1. Onderzoeksbeleid: de belangrijkste strategische doelstellingen voor onderzoek en dienstverlening Een kernopdracht voor de volgende jaren is kwalitatief hoogstaand onderzoek in alle vormen verder ondersteunen en stimuleren. De Lessius Hogeschool wenst in dit kader een pro-actief beleid te voeren. Ze is ervan overtuigd dat onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening elkaar gunstig beïnvloeden. Die kruisbestuiving is van belang om het onderwijs de noodzakelijke wetenschappelijke dimensie en maatschappelijke relevantie te geven. Centrale doelstellingen zijn: De academisering van de opleidingen Toegepaste Taalkunde (TT) en Handelswetenschappen (HW): •
Nastreven van integratie met de moederuniversiteit K.U.Leuven (geïntegreerde faculteiten) en verdere samenwerking zoeken met de associatiepartners
•
Versterken van de bestaande onderzoekscompetenties, uitbouwen van speerpunten en zoeken van
•
nieuwe opportuniteiten Een pro-actief personeelsbeleid ontwikkelen, gericht op onderzoekscompetenties en vrijmaken van onderzoekstijd
•
Stimuleren van kwaliteitsvolle internationale output en internationale samenwerkingsverbanden
•
Onderzoek in onderwijs en dienstverlening integreren met de bachelor- en masterproef als centrale componenten
•
Investeringen in het Lessius Onderzoeksfonds (LOF) en bijkomende investeringen in onderzoeksontwikkeling en -kwaliteitszorg
2. Onderzoeksorganisatie 2.1. Beleidsorganen om onderzoeksbeleid te concretiseren OVERKOEPELEND NIVEAU De centrale onderzoeksorganisatie binnen de Lessius Hogeschool situeert zich op twee niveau’s: adviserend, de Onderzoeksraad (OR), en ondersteunend, de dienst Onderzoekscoördinatie (dOC). De verkozen strategie is afgestemd op de bepalingen vanuit de Associatie K.U.Leuven en de beheersorganen van de geïntegreerde faculteiten en kadert binnen de krijtlijnen uitgezet door het hogeschoolbestuur en de decretale opdracht. Onderzoeksraad De OR, opgericht bij beslissing van de AOV dd. 04/11/2005 en de Raad van Bestuur dd. 23/11/2005 is het centrale adviesorgaan dat instaat voor de optimale invulling van de decretale opdrachten van wetenschappelijk onderzoek en dienstverlening aan de Lessius Hogeschool. Vertegenwoordigers van de corresponderende geïntegreerde faculteiten van de moederuniversiteit zetelen in de OR. Opdracht: Kwaliteitsbewaking van het onderzoek Coördinatie van de initiatieven van de departementen en onderzoeksgroepen
blz. 124/161
Stimuleren, faciliteren, opvolgen en evalueren van onderzoek Strategische denkwerk aangaande onderzoeksactiviteiten Advies m.b.t. het beleid inzake wetenschappelijk onderzoek en dienstverlening ten behoeve van het Directiecomité en de Academische Raad Rapportering van initiatieven in het kader van onderzoekssamenwerking, zowel binnen de Associatie K.U.Leuven (ARO, Opvolgingscommissie, PWO-werkgroep enz.) als daarbuiten Samenstelling: de algemeen directeur (voorzitter) 3 medewerkers van de Academische diensten: de coördinator Academische diensten; (ondervoorzitter); de stafmedewerker onderzoekscoördinatie (secretaris); de stafmedewerker maatschappelijke dienstverlening 4 departementale verantwoordelijken voor onderzoek naast de departementshoofden van de te academiseren opleidingen 2 vertegenwoordigers vanuit elk academisch departement 1 vertegenwoordiger vanuit elke moederfaculteit van de K.U.Leuven Operationele doelstellingen: • •
Verder uitdiepen en concretiseren van de opdracht van de OR in functie van actuele onderzoeksevoluties. Versterken van de onderzoeks- en dienstverleningssamenwerking (organisatorisch én inhoudelijk) binnen de Associatie K.U.Leuven en in de regio Antwerpen.
•
Bijdragen aan de integratie met de moederuniversiteit via actieve participatie van vertegenwoordigers uit de GF, niet enkel als lid in de OR maar ook via lidmaatschap in beoordelingscommissies van projecten en vacaturecomissies
Dienst Onderzoekscoördinatie De dOC ressorteert onder de Academische diensten van de Lessius Hogeschool. Twee stafmedewerkers, één voor onderzoek en één voor dienstverlening en internationalisering, zijn op de dOC belast met de dagelijkse werking van het onderzoeks- en dienstverleningsbeleid. Opdracht: Voorbereiden van de OR Informeren van de OR, het Directiecomité en de Academische Raad over (inter)nationale evoluties inzake onderzoeksbeleid Verzamelen van gegevens en rapporteren over de onderzoeksoutput Tools en procedures ontwikkelen voor de opvolging en evaluatie van onderzoeksactiviteiten en projecten Informeren van de departementen over alle aspecten m.b.t. onderzoeks- en dienstverleningsbeleid (adviezen van de OR, acties binnen en buiten de associatie, onderzoeksfinanciering etc.) Verlenen van vormelijke feedback en administratieve ondersteuning bij de opzet, uitvoering en afhandeling van
blz. 125/161
onderzoeks- en dienstverleningsprojecten Samenwerking en overleg met de diensten DOC en LRD van de moederuniversiteit Operationele doelstellingen en acties: •
Implementeren van een online onderzoeksdatabank (academische bibliografie, projectopvolging, expertise...) met het oog op onderzoeksrapportering en op visualisering van onderzoeksresultaten (wetenschapscommunicatie)
•
Doelgericht informatie verspreiden m.b.t. oproepen voor projecten en mandaten via organisatie van
•
informatiesessies & contactmomenten met onderzoekers Overleg en samenwerking optimaliseren met onderzoekscoördinatoren van de Associatiepartners en de diensten DOC en LRD
•
Actieve prospectie van nieuwe onderzoeks- en dienstverleningspotentieel
•
Stroomlijnen van informatieuitwisseling met de departementale onderzoekscoördinatoren, die tevens lid van de OR zijn: meer doelgerichte ondersteuning van projectaanvragen
•
Afstemmen van onderzoeksactiviteiten op de geïntegreerde faculteiten (academische opleidingen)
2.2. De inschakeling van onderzoekers uit de hogeschool in een kwalitatieve onderzoeksomgeving DEPARTEMENTAAL NIVEAU Academische opleidingen In de academische opleidingen wordt het onderzoek afgestemd op de werking binnen de geïntegreerde faculteiten. De dOC werkt nauw samen met de departementale verantwoordelijken voor onderzoek die op departementaal niveau het onderzoek mee opvolgen en zo gericht binnen het departement kunnen inspelen op concrete vragen van onderzoekers. Onderzoekers sluiten zich aan bij onderzoeksgroepen van de moederuniversiteit als geaffilieerd onderzoeker. Sinds 2006 worden doctorandi aangemoedigd te doctoreren aan de K.U.Leuven. De GF engageren zich op hun beurt om het promotorschap te ondersteunen. Waar mogelijk treden mentoren van de hogeschool op als copromotor en maken ze deel uit van de doctoraatscommissie. Voorts wordt er overleg georganiseerd tussen de doctorandi in de vorm van werkgroepen en seminaries om ideeën uit te wisselen en problemen van theoretische en praktische aard te bespreken. De aanwervings-, bevorderings- en benoemingspolitiek van de departementen HW en TT zijn gericht op onderzoekers – doctores en doctorandi in de kerngebieden – in nauw overleg met de G. Voorts worden met research fellowships van het Lessius Onderzoeksfonds (LOF) postdoc onderzoekers aangetrokken met sterke onderzoekscompetenties om zo een extra stimulans aan het onderzoek te kunnen geven. De mandaten zijn verankerd in de speerpunten. Bij vacatures voor onderzoeksassistenten wordt ook expliciet de eis tot doctoreren vermeld en worden kandidaten aangeworven met een duidelijk onderzoeksprofiel dat aansluit bij de speerpunten. HW Departementaal is een onderzoekscoördinator aangesteld om het onderzoek te coördineren en te structureren. De onderzoeksactiviteiten voor het kerndomein zijn opgesplitst in zes hoofddisciplines: - financiering, accountancy en fiscaliteit,
blz. 126/161
- internationaal zakenwezen en strategie, - humanresourcesmanagement, - marketing en management, - kwantitatieve beleidsmethoden, - economie en maatschappij. Het departement streeft er zoveel mogelijk naar aansluiting te zoeken bij de bestaande onderzoeksgroepen van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen en andere faculteiten aan de K.U.Leuven (m.n. Rechten, Sociale Wetenschappen en Bewegings- en Revalidatiewetenschappen). Afspraken rond samenwerking worden binnen de Geïntegreerde Faculteit ETEHW gemaakt via het gemeenschappelijk beheersorgaan. Operationele doelstellingen en acties: •
Onderzoekers zoeken aansluiting bij de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen via het statuut
•
van geaffilieerd onderzoeker en in het kader van de zwaartepuntonderzoeksprogramma’s (ZwOPs) Aanvragen voor geassocieerd docent/hoofddocent/hoogleraar worden voorbereid
•
Opstart van de nieuwe mandaten in het kader van het LOF
TT Op het departement TT wordt het onderzoek opgevolgd door een onderzoekscoördinator, die tevens in de OR zetelt en als contactpersoon voor de dOC fungeert. Het eigenlijke onderzoek is georganiseerd in departementale onderzoeksgroepen. Deze groepen focussen op volgende onderzoeksdomeinen die centraal staan in de masters: - taal en computer, - taaldidactiek, - tekstwetenschap, - vertaalwetenschap, - tolkwetenschap, - culturele studies, - journalism studies Er is naar gestreefd bij deze indeling zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bestaande onderzoeksgroepen van de Faculteit Letteren en – voor Journalism Studies – van de Faculteit Sociale Wetenschappen (Departement Communicatiewetenschappen) van de K.U.Leuven. Nieuwe vacatures (bv. in het kader van het LOF ) worden afgestemd op de speerpunten. Operationele doelstellingen en acties: •
Onderzoekers zoeken aansluiting bij onderzoeksgroepen in de Geïntegreerde Faculteit Letteren en Communicatiewetenschappen (Faculteit Sociale Wetenschappen, Dept. Communicatiewetenschappen) via het statuut van geaffilieerd onderzoeker.
•
Actieve participatie in het centrum voor vertaalwetenschap CETRA van de Geïntegreerde Faculteit
•
Letteren. Opstart van de nieuwe mandaten in het kader van het LOF, geënt op de speerpunten (samenwerking met de bestaande onderzoeksgroepen)
•
Aanvragen voor geassocieerd docent/hoofddocent/hoogleraar worden voorbereid
blz. 127/161
•
Er wordt sterk ingezet op nationale en internationale projecten en contractonderzoek
3. Speerpuntenbeleid OVERKOEPELEND NIVEAU Belangrijke doelstelling voor de komende jaren is onderzoek en dienstverlening sterker te stroomlijnen in functie van het speerpuntenbeleid. Hierbij staan de afstudeerrichtingen en de profilering binnen de Associatie K.U.Leuven en de regio Antwerpen centraal. De ingediende zwaartepuntonderzoeksprogramma’s (ZwOPs) binnen de Associatie K.U.Leuven, waarin onderzoekers van Lessius actief deelnemen, zijn uitgewerkt in functie van dit speerpuntenbeleid. Deze ZwOPs kwamen tot stand na overleg binnen de GF. Het onderzoek van de postdocs die in het kader van het LOF worden aangeworven is sterk verankerd in de speerpunten en gedragen door de onderzoeksgroep van het betrokken departement. Operationele doelstellingen en acties: •
Versterken en formaliseren van de samenwerking met de moederuniversiteit en de associatiepartners .
•
Opvolgen van initiatieven binnen de Onderzoeksraad en ondersteunen van nieuwe voorstellen die aansluiten bij het speerpuntenbeleid in samenwerking met de dienst Onderzoekscoördinatie en departementale verantwoordelijkheden voor onderzoek (in samenspraak met DOC en LRD K.U.Leuven)
•
Uitdiepen van valorisatiemogelijkheden voor bestaande ZwOPs
• •
Verdere afstemming van de speerpunten op de afstudeerrichtingen Optimaliseren van de formele voorwaarden en criteria voor de LOF mandaten die in het leven zijn geroepen om bestaande onderzoeksspeerpunten in het departement te versterken en/of structurele onderzoeksleemtes op te vullen
DEPARTEMENTAAL NIVEAU Academische opleidingen HW Operationele doelstelling: •
Verder uitdiepen en opvolgen van de onderzoeksspeerpunten: -
Accounting (intra-organizational relationships: transfer pricing, related to management control issues, multinational accounting, and international taxation, costaccounting, financial statement analysis)
-
Financiering (financiering, innovatie en groei, tijdreeksanalyse, kapitaalstructuur, falingspredictie, marktefficiëntie) HRM (eindeloopbaanproblematiek, employability, nieuwe arbeidsrelaties, loopbaanmanagement, loopbanen en arbeidsmarkttrajecten, (strategisch) HRM, de relatie tussen HRM en bedrijfsprestaties, HRM (en bedrijfsprestaties) bij startende, kleine en middelgrote ondernemingen, kenmerken van HR-processen en HR-dienstverlening, en hun relatie met de tevredenheid van verschillende partijen met de HR-dienstverlening, kennisondersteunend HRM)
-
Internationaal zakenwezen (globalisering vanuit economisch en maatschappelijk perspectief, China/multinationals, internationale ondernemingsstrategie, industrial restructuring, factor
blz. 128/161
productivity, declining industries, footlose MNE’s, International Tax Competition) -
Marketing (consumentengedrag, consumenteninnovativiteit, sportmarketingcommunicatie, communicatieaudit, cross cultural marketing)
-
Operations management (productvariëteiten, development of advanced resource planning tools) Overige speerpunten: duurzaam beleggen en beleidsnetwerkanalyse; ondernemerschap in de creatieve sectoren en innovatie in Belgische KMO’s
•
Verder uitdiepen en opvolgen van de ingediende ZwOP-voorstellen: -
Topsportmanagement- en marketing Globalisering (vanuit economisch en juridisch perspectief) Duurzaam Organiseren (bijdrage tot een gedrags- en sociaalwetenschappelijke invulling van duurzaamheid)
-
Financiering, Innovatie en Groei Development of Advanced Resource Planning Tools
TT Operationele doelstellingen: •
Uitbouwen van de speerpunten in de domeinen: vertaalwetenschap, tolkwetenschap, cognitieve linguistiek, terminologie en taaltechnologie, en journalistiek
•
Verder uitdiepen en opvolgen van de ZwOPs die zowel fundamenteel als toegepast onderzoek betreffen: -
Ontwerp van een algemene theorie van de vertaling. Eerste aanzet: implicaties van de "Opgave van de vertaling" W. Benjamin voor een algemene vertaaltheorie Peer en self-assessment in CAIT (ontwikkelen van een leerplatform voor zelfstandig begeleid leren in de tolkensector)
-
Vertaalgeheugen en terminologiemanagment systeem voor juridisch Nederlands, Frans en Duits Taalcreativiteit in een interactioneel discours (dynamiek van betekenisconstructie en de rol van taalcreativiteit in discours)
-
Media en vertaling (plaats, functie van taal en vertaling in media, nieuwsproductie en nieuwsconsumptie)
•
Indienen van nieuwe ZwOP-aanvragen
•
Nieuwe onderzoeksfinanciering aanvragen via IOF, OT en BOF
•
Verder uitbouwen van het internationale netwerk en de internationale output in de vertaalwetenschap via CETRA
4. Onderzoekssamenwerking binnen de associatie (4.1) en buiten de associatie (4.2) OVERKOEPELEND NIVEAU Een dynamisch beleid op het brede terrein van onderzoek is noodzakelijk als de Lessius Hogeschool zich in de groeiende Europese en mondiale onderwijs- en onderzoeksruimte wil profileren. Daartoe wil ze in de komende jaren de bestaande onderzoekscontacten versterken en nieuwe contacten uitbouwen met andere hogescholen
blz. 129/161
en universiteiten in binnen- en buitenland, en in de eerste plaats met haar moeder- en zusterinstellingen uit de Associatie K.U.Leuven. Projectaanvragen, zowel voor fundamenteel als toepassingsgericht onderzoek, worden waar mogelijk ingediend in samenwerking met de moederuniversiteit en de associatiepartners. De hogeschool moedigt doctorandi aan te doctoreren aan de K.U.Leuven. De GF’en engageren zich op hun beurt om het promotorschap te ondersteunen en ernaar te streven dat mentoren van de hogeschool deel uitmaken van de doctoraatscommissie en bij inhoudelijk verwantschap als copromotor kunnen optreden. De hogeschool neemt deel aan Europese onderzoeksprogramma’s. DEPARTEMENTAAL NIVEAU Academische opleidingen HW Operationele doelstelling: •
Samenwerking met en integratie in de onderzoeksgroepen in de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen..
•
Samenwerking met en integratie in de relevante onderzoeksgroepen in de Faculteit Rechten, Sociale
•
Wetenschappen en Faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen. Verder uitbouwen van internationale samenwerking o.a. met de Universiteit van Rotterdam
TT Operationele doelstelling: • •
Versterken van de samenwerking binnen de Geïntegreerde Faculteit Letteren en de Faculteit Sociale Wetenschappen (Departement Communicatiewetenschappen) Uitbouwen van intensieve samenwerkingsverbanden, in eerste instantie met Nederlandse universiteiten door het gezamenlijk indienen van onderzoeksprojecten
• •
Contact optimaliseren met partners voor internationale accreditering: CIUTI (voor vertalen en tolken) en SCIC (voor tolken) Actief meewerken in internationale netwerken rond vertalen, tolken, meertalige communicatie en journalistiek
•
Verder het internationale netwerk en de internationale output in de vertaalwetenschap via CETRA uitbouwen
5. Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen en defiscalisatiemiddelen (5.1), bijkomende academiseringsmiddelen (5.2) en overhead (5.3) 5.1 Instellingseigen middelen In 2006 wendde De Lessius Hogeschool de structurele middelen voor onderzoeksfinanciering (A1: academiserings- en PWO-middelen) integraal aan voor personeelskosten. Op die manier kon ze nieuwe gekwalificeerde onderzoekers aantrekken en aan de hand van vervangingen onderzoekstijd creëren voor het bestaande OP. De academiseringsmiddelen – bestemd voor de academische opleidingen - werden hiervoor op een structurele wijze benut. In de enveloppefinanciering wordt jaarlijks ook een werkingsbudget voor onderzoek
blz. 130/161
en dienstverlening voorzien, dat departementaal wordt beheerd. De bijkomende middelen (A2) uit defiscalisatiemaatregelen werden aangewend om de Dienst Onderzoekscoördinatie uit te bouwen en twee doctorandi in het Dept. TT te financieren. Bovendien gaf de hogeschool de aanzet tot de oprichting van een Lessius Onderzoeksimpulsfonds (LOF). Het LOF zal op basis van eigen middelen vanaf 2008 jaarlijks vijf postdoctorale onderzoeksmandaten op projectbasis creëren voor speerpuntonderzoek. 5.2 Bron: bestedingsrapporten bijkomende academiseringsmiddelen (BAC) 2006 en 2007 Lessius heeft in 2006-7 deze middelen volledig besteed aan personeelskosten in het kader van het academiseringsproces. Nieuwe personeelsleden (docenten, doctor-assistenten, doctorandi) werden aangeworven. Voor elk personeelslid werd de opdracht uitgetekend en werd een percentage voor onderzoek bepaald in functie van de doelstellingen (doctoraatsonderzoek, begeleiding en uitvoering projecten etc.). De allocatie werd vervolgens bepaald in functie van prioriteiten en noodzakelijke onderzoekstijd. In de begroting m.b.t. BAC werd rekening gehouden met nieuwe aanwervingen vanaf oktober 2007. Lessius heeft de intentie de bijkomende academiseringsmiddelen ook in 2008 grotendeels of geheel aan personeelskosten te besteden. Over de besteding van de BAC werd overleg gepleegd binnen de Beheersorganen van de Geintegreerde Faculteiten. 5.3 Indirecte kosten Op alle externe onderzoeks- en dienstverleningsopdrachten werden niet-toewijsbare of overheadkosten aangerekend. Deze bedragen in principe 17% van de totale waarde van een project, voor zover de subsidiegever dit toelaat. De centrale afhouding werd benut voor administratie- en werkingskosten die niet in de opdracht voorzien maar wel gemaakt werden. Het 'Intern reglement wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening' (RvB 28-11-2006) vormde de basis voor de afhouding van overheadkosten. 6. Kwaliteitszorg OVERKOEPELEND NIVEAU Op overkoepelend niveau volgt de OR het academiseringsproces van nabij op en staat in voor de algemene kwaliteitszorg van onderzoek en dienstverlening. Hiervoor zijn instrumenten en procedures ontwikkeld afgestemd op de richtlijnen van de begeleidingscommissies van de GF en de Associatie K.U.Leuven, o.a. •
'Procedure voor opvolging onderzoeksactiviteiten doctors' (OR 27-02-2006, AR 17-05-2006) ;
•
'Procedure voor opvolging onderzoeksactiviteiten doctorandi' (OR 24-04-2006, AR 17-05-2006);
• •
'Intern reglement besteding PWO-middelen' (OR 24-04-2006, AR 17-05-2006); 'Intern reglement wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening' (OR 24-04-2006, RvB 28-112006).
•
'Intern reglement Lessius Onderzoeksfonds (OR 23-04-2007).
De OR agendeert telkens een bepaald aspect van opvolging: evaluatie van samenwerkingsverbanden, evaluatie van onderzoeksoutput, evaluatie van PWO-projecten, evaluatie LOF-projecten, evaluatie return on investment van projecten etc. De evaluatie vindt jaarlijks voor elk van deze aspecten plaats. Bij de uitbouw van het formele kader voor kwaliteitszorg gaat er bijzondere aandacht uit naar doctorandi. De procedures zijn zoveel mogelijk afgestemd op het kader van de doctoraatsinstelling om de doctorandus/a te
blz. 131/161
behoeden voor dubbel werk en administratieve belasting. De hogeschool evolueert hierbij naar het systeem van de “doctoral schools” op de moederuniversiteit. Doctorandi worden bijgestaan door mentoren binnen de Lessius Hogeschool die in overleg met de promotor instaan voor de dagelijkse begeleiding van doctorandi. Evaluatie van de voortgang van het doctoraat en de onderzoeksoutput van doctorandi vindt jaarlijks plaats. Operationele doelstellingen en acties: •
Implementeren van een online onderzoeksdatabank (academische bibliografie, projectopvolging, expertise, relatie onderzoek-onderwijs,...) met het oog op onderzoeksrapportering en op visualisering van onderzoeksresultaten (wetenschapscommunicatie). Deze applicatie moet de administratieve belasting van de onderzoekers verminderen, de onderzoeksrapportering faciliteren (aanpasbaar aan nieuwe vragen) en de zichtbaarheid van het onderzoek binnen en buiten de instelling vergroten. De applicatie wordt ontwikkeld in samenspraak met de K.U.Leuven en de Associatiepartners.
• •
Aanduiden van mentoren voor de begeleiding van doctorandi Verdere uitbouw van de platformen voor doctorandi binnen de departementen TT en HW met het oog op het uitwisselen van informatie tussen collega-doctorandi, het stimuleren van wetenschappelijk denken, en het opdoen van ervaringen op het vlak van rapportage- en presentatievaardigheden
• •
Laten aansluiten van doctorandi uit de professionele bachelors bij deze platformen Bijkomende investeringen doen in onderzoeksontwikkeling en –kwaliteitszorg. In dit proces worden de doelstellingen en standaarden die vooropgesteld worden door de moederuniversiteit K.U.Leuven onderschreven.
DEPARTEMENTAAL NIVEAU Academische opleidingen Naast de interne procedures voor opvolging van onderzoek en dienstverlening binnen de hogeschool, begeleiden de begeleidingscommissies binnen de associatie het academiseringsproces intensief en garanderen ze de kwaliteitsbewaking. Operationele doelstellingen en acties: •
Actieve opvolging van het academiseringsproces a.d.h.v. scorekaarten en tussentijdse rapportering
•
Coaching van doctorandi door gepromoveerde mentoren
•
Stimuleren van deze mentoren om waar mogelijk als copromotor te fungeren en deel uit te maken van de doctoraatscommissie
•
Organisatie van een doctorandi-overleg in de vorm van werkgroep en seminaries met oog op uitwisselen van ideeën en bespreken van problemen van theoretische en praktische aard
EVALUATIE Sterke punten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen De doelstellingen zijn duidelijk, zij het in algemene termen geformuleerd. De aandacht voor de voorwaarden van implementatie (personeelsbeleid, middelen) is positief. De hogeschool gaf de aanzet tot de oprichting van een Lessius Onderzoeksimpulsfonds (LOF) dat op basis van eigen middelen vanaf 2008 jaarlijks vijf postdoctorale onderzoeksmandaten op projectbasis creëert voor
blz. 132/161
speerpuntonderzoek. Het gestegen aantal actieve onderzoekers schept vertrouwen ten aanzien van de toekomstige onderzoeksoutput. Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie Er is een heldere structuur op verschillende niveaus uitgewerkt; naast raden is er een ondersteunende dienst. De band met de K.U.Leuven is verzekerd. De gedetailleerde beschrijving laat toe vertrouwen te hebben in de werking van de organisatie. De interne organisatie is helder. Toegepaste Taalkunde De thematieken sluiten manifest aan bij de missie van het departement. Voor zover gekend is de dekking van de talen goed. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Er zijn enkele ZWOP-projecten die positief werden beoordeeld. Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Er zijn duidelijke samenwerkingsverbanden met de universiteit. Toegepaste Taalkunde Verschillende doctoraten vanuit het departement worden voorbereid te Leuven of zijn recent afgewerkt. Veel actieve onderzoekers zijn al geaffilieerd. De internationale dimensie is niet uitgewerkt in het document; er zijn echter heel wat contacten en er werd een dienst internationalisering uitgebouwd. Men wil het contact optimaliseren met partners voor internationale accreditering: CIUTI (voor vertalen en tolken) en SCIC (voor tolken). Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Er is een duidelijk beleid inzake middelen, waarbij naast de academiseringsmiddelen ook eigen middelen worden ingezet. Dit beleid laat toe het onderzoek te versterken; de nadruk op doctorandi is zeer positief. Voor de aanstelling van nieuwe docent-onderzoekers met de bijkomende academiseringsmiddelen werd een sollicitatiecommissie opgericht waarin ook een ZAP-lid van de K.U.Leuven zetelt. Handelswetenschappen Bij de besteding van de academiseringsmiddelen werd er duidelijk voor gekozen om te investeren in het aanwerven van statutair personeel met een onderzoeksprofiel. De gevolgen van deze beleidskeuze zijn duidelijk merkbaar in de progressie in onderzoeksoutput zoals publicaties waar al verscheidene jaren op rij een stijgende lijn is vast te stellen. Beleid inzake kwaliteitszorg Er werd een duidelijke systematiek voor opvolging uitgewerkt. Doctorandi worden binnen Lessius bijgestaan door mentoren die als specifieke taak de begeleiding van doctorandi hebben, dit in overleg met de promotor(en). Voor de ontwikkeling van een webgebaseerde onderzoeksrapporteringstool heeft men zich gebaseerd op het
blz. 133/161
nieuwe systeem Lirias dat aan de K.U.Leuven werd ontwikkeld als online repository voor academische bibliografie. Dit is positief. Aandachtspunten Criterium 1 – Beleid inzake strategische doelstellingen Een looptijd van 2 jaar in plaats van 1 jaar met uitzicht op langere termijn zou de mandaten van het Lessius Onderzoeksimpulsfonds nog aantrekkelijker kunnen maken. De inspanning voor het toenemende aantal actieve onderzoekers moet volgehouden worden. Criterium 2 – Beleid inzake onderzoeksorganisatie De werking van de Onderzoeksraad lijkt erg beleidsmatig. Dat blijkt ook uit de samenstelling. Het is van groot belang dat de Onderzoeksraad een voldoende onafhankelijke stem kan hebben. Toegepaste Taalkunde Voor Toegepaste Taalkunde wordt het onderzoek georganiseerd in zes onderzoeksgroepen, volgens zes onderzoeksdomeinen. Enkele onderzoeksgroepen zouden baat hebben bij een sterkere focus (b.v. cultuur). Ook kan men zich afvragen of met zes verschillende onderzoeksdomeinen de beschikbare onderzoeksexpertise niet te veel versnipperd wordt: is in elke onderzoeksgroep voldoende kritische massa aanwezig om deze groepen op een voldoende hoog niveau te laten functioneren? Het is raadzaam niet al te veel variatie na te streven in de onderzoekswerkzaamheden en de beschikbare tijd en kritische massa te concentreren op enkele goed gekozen onderzoeksthema’s en zo de krachten efficiënt te bundelen. Het is aangewezen bij die concentratie de onderzoeksactiviteiten toe te spitsen op de onderzoeksgebieden die van directe relevantie zijn voor de opleidingen en ook daarbinnen voldoende te focussen. Ook de omgekeerde beweging is zinvol: bij een eventuele herprofilering van de bestaande opleidingen in de toekomst is het goed onder meer uit te gaan van de sterkste en best uitgebouwde onderzoeksdomeinen in het departement. Bepaalde onderzoeksgroepen (b.v. Taal en computer, mogelijk in samenwerking met Vertaalwetenschap) zouden doeleinden kunnen formuleren die meer op valorisatie gericht zijn. Criterium 3 – Beleid inzake speerpunten Handelswetenschappen Er dienen duidelijkere keuzes te worden gemaakt ten aanzien van het onderzoeksspeerpuntenbeleid in de context van en in overleg met de Geïntegreerde Faculteit ETEHW. De grote hoeveelheid onderzoeksspeerpunten kan leiden tot een versnippering van de middelen en inspanningen. Eigen accenten dienen duidelijker te worden gearticuleerd en moeten zinvol zijn binnen het grotere geheel van de Geïntegreerde Faculteit. Toegepaste Taalkunde Bij Toegepaste Taalkunde laten ook de ZwOP’s een grote variatie zien. Totnogtoe is slechts één van de ZwOP’s omgezet in een project dat met competitieve middelen gefinancierd wordt (een OT-project). Wanneer voor de andere ZwOP’s financiering gezocht wordt, is het aangewezen ook daar de beschikbare tijd en energie te concentreren op de speerpunten waarvoor men over voldoende kritische massa beschikt en die het meest relevant zijn voor de opleidingen, bij voorbeeld door een niet al te fundamentele oriëntatie.
blz. 134/161
Criterium 4 – Beleid inzake samenwerking Handelswetenschappen De inspanningen om gezamenlijke onderzoeks- en valorisatieprojecten uit te bouwen met de K.U.Leuven o.a. via het statuut van geaffilieerd onderzoeker en geassocieerd docent dienen verder te worden opgedreven. Ook voor het aantal geaffilieerde onderzoekers dienen de bestaande inspanningen misschien nog wat te worden opgevoerd. In dezelfde lijn dienen doctoraten van doctorandi te worden afgelegd aan de K.U.Leuven om ten volle de inschakeling te waarborgen van het onderzoekspotentieel van de hogeschool in dat van het bredere kader van de geïntegreerde faculteit. Er dient naar de toekomst toe nog meer aandacht te worden besteed aan de internationalisering van het onderzoek. Zowel op het vlak van publicaties als wat de deelnames aan congressen, internationale projecten en dergelijke betreft. De internationale toets is binnen het economische vakgebied de ware kwalitatieve maatstaf. Toegepaste Taalkunde De samenwerkingsverbanden met de universiteit kunnen nog opgevoerd worden. Hiervoor is ook een gedeeltelijke heroriëntering van het onderzoek in Letteren naar de toegepaste dimensie wenselijk. De versterking van CETRA is hierin belangrijk en het zou aanbeveling verdienen voor de toegepaste taalkunde en de meertalige communicatie de nodige werkende structuren op te zetten. Aandacht en waardering voor doctoraten in deze toegepaste sectoren is noodzakelijk; hier is ook actie op het niveau van de faculteiten (Letteren, Sociale wetenschappen) zeer zinvol. Voor de integratie met de Faculteit Letteren is het verder belangrijk dat het Meerjarenplan onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening de komende jaren in nauw overleg tussen de partners uitgevoerd wordt. Een belangrijk deel van de actieve onderzoekers heeft zich al geaffilieerd. Nu zal het onder meer van belang zijn dat de geaffilieerde onderzoekers daadwerkelijk geïntegreerd worden in de Leuvense onderzoekseenheden en dat in de onderzoeksplannen van die onderzoekseenheden rekening gehouden wordt met de expertise van de geaffilieerde onderzoekers. Een succesvolle integratie van de geaffilieerde onderzoekers hangt zowel van hun inzet af, en hun actieve deelname aan activiteiten van hun Leuvense onderzoekseenheid, als van de betrokkenheid van de onderzoekseenheid. Hoewel dit een extra belasting met zich meebrengt voor de onderzoekers bij de Faculteit Letteren die in sommige onderzoekseenheden al met een zeer hoge werkdruk te maken hebben, zou de faculteit er zich voor moeten inspannen hier toch voldoende draagvlak en bereidheid voor te creëren. Bij het opzetten en uitbouwen van internationale samenwerkingsverbanden lijkt er al aandacht te zijn voor output. Dat dergelijke verbanden in de eerste plaats publicaties en projectfinanciering moeten opleveren, kan niet genoeg beklemtoond worden. Criterium 5 – Beleid inzake inzet van academiseringsmiddelen e.d. Beleid inzake kwaliteitszorg Lirias@Lessius zou op termijn ook gekoppeld moeten kunnen worden met het systeem van de K.U.Leuven in het kader van de integratiegedachte. Handelswetenschappen
blz. 135/161
De interne kwaliteitszorg zou verder kunnen worden uitgebouwd door de individuele evaluatie van de onderzoekers expliciet te koppelen aan de toegekende onderzoekstijd. Globaal Toegepaste Taalkunde De organisatie van het onderzoek in een departement toegepaste taalkunde is niet eenvoudig, omdat er enerzijds heel wat talen zijn (en dus onderzoekers met een specifieke achtergrond en traditie) en anderzijds heel wat relevante dimensies, zelfs binnen het kader van het profiel van de opleiding. Hierbij komt dat de achtergrond van de docenten meestal niet ligt in de toegepaste taalkunde, en vaak in de letterkunde. De uitdaging is dan ook een kristallisering te laten groeien waarbij er rond speerpunten een kritische massa kan ontstaan zonder dat er bepaalde sectoren uit de boot vallen. Het is evenwel zo dat onderzoek in deze sector wel op een kleinere schaal tot goede resultaten kan leiden als er voldoende platformen zijn waarop onderzoekers elkaar kunnen ontmoeten. Verder werken aan de financiering enerzijds en aan publicaties in internationale tijdschriften is een aandachtspunt. In Lessius is de aanwezigheid van de professionele opleiding logopedie en audiologie een mogelijkheid om het onderzoek in de toegepaste taalkunde te stimuleren vanuit deze invalshoek. De inpassing in het facultaire onderzoek zal een verdere verdieping van de bestaande banden vereisen; het relatief individueel karakter van dit type onderzoek laat echter toe nu al duidelijke vorderingen te maken. Het zal vooral van belang zijn via doctoraatsopleidingen en gezamenlijke projecten de integratie waar te maken. CETRA kan hierin nog sterker een activerende rol spelen; een analoge beweging in het domein van de taalkunde en de taalcommunicatie is wenselijk.
blz. 136/161
DEEL 3 TOELICHTING BIJ HET ONDERZOEKSBELEID VOOR DE KOMENDE JAREN EN EVALUATIE VAN DE INMIDDELS BEREIKTE RESULTATEN (ART. 5, 4°)
blz. 137/161
blz. 138/161
3.1. TOELICHTING BIJ HET MEERJARENPLAN ONDERZOEK
Op 10 juli 2002 is de Associatie K.U.Leuven opgericht. Het hoofddoel van de associatievorming, zoals die door de decreetgever is opgevat, is het omvormen van de hogeschoolopleidingen van twee cycli tot academische opleidingen zoals aan de universiteit. Voor het omvormingsproces wordt de term academisering gebruikt . De academisering is geslaagd als het onderwijs in de bedoelde hogeschoolopleidingen, precies zoals aan de universiteit, gestoeld is op en verbonden is met onderzoek, en als de onderzoeksactiviteiten het volume en kwaliteitsniveau bereiken dat minimaal nodig is aan de universiteit. In de hogescholen die deel uitmaken van de associatie worden ook professionele opleidingen van één cyclus georganiseerd. De professionele opleidingen hebben niet de opdracht om te academiseren, maar dankzij de onderlinge verbondenheid in de associatie kunnen ook zij gunstige effecten ervaren van de academisering. De academische opleidingen aan de universiteit en in de hogescholen van hun kant, kunnen via de professionele opleidingen nuttige feedback krijgen vanuit de praktijk. De academische en professionele opleidingen hebben enerzijds een eigen identiteit en kunnen anderzijds elkaar een toegevoegde waarde bieden. Inhoud van het meerjarenplan 1. Het meerjarenplan is gericht op onderzoek én maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening omdat dienstverlening nauw aansluit bij onderzoek. Dienstverlening vereist onderzoek of bestaat in het aanwenden van onderzoeksresultaten om een dienst te verlenen, vaak door een vertaling van onderzoeksresultaten en algemene wetenschappelijke kennis naar een specifieke context. 2. De associatie is een hecht samenwerkingsverband tussen de universiteit en de hogescholen, waarin het onderzoek een cruciale rol speelt. Het meerjarenplan “Onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening” van de associatie is daarom een gezamenlijk plan van de universiteit én van de hogescholen. Het gezamenlijke meerjarenplan bestaat uit drie lagen: (1) een plan voor de gehele associatie, (2) een plan per wetenschapsgebied: wetenschap & technologie, taalkunde, economie en bedrijfswetenschappen, revalidatie en kinesitherapie en kunsten, (3) een plan per instelling. Het is van belang dat de plannen voor de drie lagen synchroon en consistent zijn. Binaire structuur én continuüm 3. Het plan is gebaseerd op een binaire structuur met een academisch en een professioneel deel. Aan de universiteit en in de academische opleidingen van de hogescholen wordt het onderzoek benadrukt, als belangrijke activiteit op zich, en voor de basis en de interactie die het onderzoek kan bieden voor het onderwijs. Dat onderzoek als belangrijke activiteit op zich wordt opgevat, sluit gericht onderzoek zeker niet uit, niet aan de universiteit en zeker niet in de hogescholen. In de professionele opleidingen is de vertaling van onderzoeksresultaten naar de praktijkcontext belangrijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De vertaalslag en de kwaliteit van de opleiding kunnen worden bevorderd door het zogeheten praktijkgebaseerd onderzoek. 4. Voor het geheel van activiteiten kan men spreken van een continuüm met aan de ene kant het niet-gericht basisonderzoek dat gedreven is door nieuwsgierigheid, in het midden het strategisch basisonderzoek waarbij de mogelijke nuttigheid en toepassing een rol begint te spelen, tot aan de andere kant het vraaggedreven onderzoek dat
blz. 139/161
op een product of toepassing of op maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening is gericht. Een gelijkaardig continuüm loopt van (fundamenteel) onderzoek naar economische of maatschappelijke innovatie. In deze context wordt van de innovatieketen gesproken. Op het continuüm is er geen éénrichtingsverkeer. Wat men uit nieuwsgierigheid onderzoekt kan onmiddellijk mogelijke toepassingen oproepen, en toepassingsgericht onderzoek kan evenzeer fundamentele processen betreffen of fundamentele vragen oproepen. Het onderzoek verplaatst zich zowel van de ene kant naar de andere als omgekeerd, en het kan zowel aan de ene als aan de andere kant een aanvang nemen. Omwille van deze continuïteit en de interactie is het belangrijk dat er binnen de associatie wordt samengewerkt en dat het meerjarenplan een gezamenlijk plan is. Onderzoeksbeleid en kwaliteitszorg in de academische opleidingen 5. Het onderzoek binnen de Associatie K.U.Leuven is gelaagd, gedistribueerd en geïntegreerd. 5.1 Het beleid is gekenmerkt door drie lagen. Voor de gemeenschappelijke aspecten van het beleid (eerste laag) bestaat er een adviserend orgaan, de Associatieraad voor onderzoek (ARO), met in zijn schoot een Opvolgingscommissie die het voorbereidend werk verricht. Er staan twee associatiebrede ondersteunende diensten ter beschikking van de onderzoekers: de Dienst Onderzoekscoördinatie (DOC) en Leuven Research & Development (LRD). Daarnaast is er een onderzoeksbeleid dat specifiek is voor het wetenschapsgebied (tweede laag) en voor de instellingen (derde laag) omdat lokale aspecten, zoals samenwerking met de lokale industrie en organisaties, van groot belang zijn, en omdat nabije aansturing en feedbackmogelijkheden bevorderlijk zijn. 5.2 Het beleid is gedistribueerd omdat het wordt uitgestippeld en opgevolgd per wetenschapsgebied waar de universiteit en de hogescholen samenwerken: in de groepsbesturen (Humane Wetenschappen, Wetenschap & Technologie, Biomedische Wetenschappen), binnen de Humane Wetenschappen ook in de Geïntegreerde Faculteiten Economische, Toegepaste Economische en Handelswetenschappen (economie en handelswetenschappen) en Letteren (taalkunde en toegepaste taalkunde) en in het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK, kunsten en architectuur), en binnen de andere twee groepen ook in de departementen. Daarnaast is er ook nog een instellingsspecifiek beleid dat bijdraagt tot het gedistribueerd karakter. 5.3 Het beleid is geïntegreerd door de opname van leden van de hogescholen in de Onderzoeksraad en de IOFRaad, door de ARO op associatieniveau (met leden van de universiteit en van de academische en professionele opleidingen), en door de integratiecommissies per wetenschapsgebied. De formele regels voor de samenwerking tussen universiteit en hogescholen zijn opgenomen in het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie. 6. Een belangrijk aspect van het onderzoeksbeleid is de kwaliteitszorg. Ten eerste zijn er per wetenschapsgebied en discipline in de academische opleidingen van de hogescholen meetsleutels uitgewerkt met zeer concrete parameters. Ten tweede worden er in dit meerjarenplan algemene doeleinden vooropgesteld inzake onderzoekspersoneel, onderzoeksmiddelen en onderzoeksresultaten (zie de punten 7 tot 9). Deze doeleinden zijn afgestemd op een associatieoverschrijdend voorstel voor academiseringscriteria, maar zijn op een aantal punten ambitieuzer gedefinieerd. De doeleinden zijn tevens vaststelbaar, zodat de realisatie elk jaar kan worden opgevolgd. Op die wijze vallen kwaliteitszorg en opvolging van het meerjarenplan samen.
blz. 140/161
Personeel, financiën en resultaten van de universiteit en academische opleidingen 7. Onderzoekspersoneel 7.1 Een eerste doelstelling betreft de onderzoekstijd en loopbaandifferentiatie. Voor de academische opleidingen is het streefdoel dat 2/3 van het onderwijzend personeel met minstens een halftijdse aanstelling actief onderzoeker is, en dus minstens 20% van zijn tijd aan onderzoek besteedt. Voor de universiteit worden loopbaanprofielen uitgetekend die toelaten om de onderzoekscomponent van een opdracht uit te breiden of enigszins te reduceren ten voordele van onderwijs of dienstverlening. Anderzijds wordt globaal meer onderzoekstijd nagestreefd door een rationalisatie van de onderwijs- en administratieve opdrachten. 7.2 Een tweede doelstelling betreft DIMersiteit: diversiteit (aandacht voor kansengroepen en 1/3 vrouwelijke onderzoekers als streefdoel), internationalisering (1/4 onderzoekers uit het buitenland als streefdoel voor de universiteit), mobiliteit, tussen hogescholen en universiteit, tussen beide en de industrie en andere organisaties (intersectorale mobiliteit). 7.3 Een derde doelstelling betreft de integratie tussen hogescholen en universiteit. Het streefdoel is dat 75% van de actieve onderzoekers uit de hogescholen tevens geaffilieerd onderzoeker is aan de K.U.Leuven. Daarnaast is een statuut gecreëerd van geassocieerd docent, hoofddocent of hoogleraar, dat aan bepaalde voorwaarden gekoppeld is en een bijkomende benoeming vergt. De benoeming houdt in dat men geassocieerd is aan de universiteit, waardoor men een ZOP-statuut verkrijgt (zelfstandig onderzoekend personeel), met het recht om zelfstandig onderzoeksaanvragen te doen bij het BOF en IOF.
8. Onderzoeksmiddelen 8.1 Een belangrijk streefdoel voor de universiteit is om de onderzoeksfinanciering te verhogen. Daartoe worden speciale inspanningen geleverd: de
- voor het 7
Kaderprogramma van de EC, met als streefdoel om 20% beter te doen (uit de eerste resultaten blijken
zowel een substantiële toename van het aantal aanvragen als van de succeskans), - voor mandaten bij het FWO, omdat het Leuvense aandeel gedaald is - voor andere programma’s, bijvoorbeeld SBO van het IWT. Daarnaast is het doel om de daling van het Leuvense aandeel in de BOF-sleutel te stoppen, zodat de BOFfinanciering gevrijwaard blijft. De daling is het gevolg van de grotere concurrentie. De kering van de daling vergt bijkomende inspanningen op het gebied van publicaties en doctoraten (het streefdoel is 600 in 2012). 8.2 Om de academisering te doen slagen, moet de onderzoeksfinanciering voor de academische opleidingen toenemen. Daarom zijn er toegangsvormen tot het BOF en tot het universitaire deel van het IOF geformuleerd, werden er zwaartepunten onderzoek gedefinieerd die op extra ondersteuning van de DOC en LRD kunnen rekenen, en zal een associatiefonds voor onderzoek worden opgericht. Voor de bijkomende academiseringsmiddelen is een systeem opgezet om de inzet voor capaciteitsopbouw te monitoren (via de IOF-Raad) en zal tegen 1 januari 2009 een voorstel voor verdere onderzoeksinvestering worden geformuleerd.
blz. 141/161
9. Onderzoeks- en valorisatieresultaten 9.1 De aspiraties van de K.U.Leuven bestaan er in om haar Europese (en internationale) onderzoekspositie te verbeteren, in de eerste plaats voor wat de impact van haar publicaties betreft, omdat precies op dat punt de prestaties relatief minder goed zijn. Een stijging van de impact met 5% wordt beoogd, waardoor de helft van de kloof met de beste Nederlandse universiteiten zou worden gedicht. Een analoge ambitie om de wetenschappelijke impact te verhogen geldt voor de minder meetbare disciplines. Tevens wordt een toename van 25% in het aantal octrooien en spin-offs beoogd. 9.2 Voor de academische opleidingen in de hogescholen is het streefdoel gebaseerd op een mixture model met publicaties (en equivalenten) als eerste component en dienstverlening als tweede component van de mixture. De publicatiecomponent (artikels in internationale tijdschriften of equivalenten) houdt in dat men afhankelijk van de discipline op een termijn van vijf jaar, drie tot vijf publicatiepunten verzamelt (een internationale publicatie in een tijdschrift betekent twee punten). De dienstverleningscomponent houdt in dat men een equivalent aantal dienstverleningspunten verzamelt via contractonderzoek of een equivalent daarvan. Het streefdoel is dat minstens 1/3 van de actieve onderzoekers component 1 realiseert, aangevuld met een ander e 1/3 van de actieve onderzoekers die een vrij te bepalen mixture van de componenten 1 en 2 realiseert. Tevens wordt gerekend op een bijdrage van 35 doctoraten die vanuit de hogescholen worden gemaakt aan de K.U.Leuven. Onderzoek en academisch onderwijs 10. De bacheloropleiding is gekenmerkt door breedte en is wat onderzoek betreft gericht op initiële vorming. De masteropleiding is gekenmerkt door focus en door een doorgedreven onderzoeksvorming. Het streefdoel inzake onderzoekscompetenties is drievoudig: (1) inzicht verwerven in onderzoeksprocessen en onderzoeksresultaten, (2) vaardigheden verwerven om zelf, onder begeleiding, onderzoek op te zetten en uit te voeren, (3) een onderzoeksattitude bijbrengen en belangstelling wekken voor onderzoek. Voor het verwerven van de competenties moet er in elke opleiding voor een traject worden gezorgd, met ten minste één vak of het equivalent ervan over onderzoeksmethodologie. Speciaal de meesterproef is geschikt om onderzoekscompetenties te verwerven en toe te passen. Het onderricht zelf moet gebaseerd zijn op onderzoek, bijvoorbeeld door in tenminste 20% van de opleidingsonderdelen gebruik te maken van internationaal erkende onderzoeksgebaseerde (hand)boeken of internationale onderzoeksartikels. Het spreekt voor zich dat een meerderheid van de opleidingsonderdelen moet worden verzorgd door actieve onderzoekers. Professionele opleidingen 11. Voor de professionele bacheloropleidingen is het praktijkgebaseerd onderzoek van belang, geïnspireerd door en gericht op de professionele praktijk. 11.1 Als beleidsmatig adviesorgaan is een werkgroep onderzoek in de professionele bacheloropleidingen opgericht, die tevens een systeem van kwaliteitszorg zal ontwikkelen. 11.2 Het onderwijzend personeel in de professionele opleidingen heeft niet noodzakelijk een onderzoeksopdracht. Betrokkenheid bij praktijkgebaseerd onderzoek verdient echter aanmoediging, en voor wie er zich aan begeeft, zou best enige ruimte worden gecreëerd.
blz. 142/161
11.3 Voor de financiering is een indexering en een verhoging van de PWO-middelen met tenminste 25%, gewenst. De PWO-middelen kunnen gebruikt worden als hefboom om andere middelen te verwerven. Voor het bereiken van een kritische massa zijn ook de structurele samenwerkingen tussen hogescholen en de dwarsverbanden met het academisch onderzoek belangrijk. 11.4 Het type van resultaten dat wordt beoogd zijn contextgebonden inzichten en oplossingen van problemen die voor de professionele praktijk van belang zijn en tevens de kwaliteit van de opleiding en van de beroepsuitoefening kunnen verbeteren. De impact toont zich in de eerste plaats in toepassing van de resultaten en in de doorstroming naar het werkveld en de beroepsgroep, eerder dan in publicaties. In sommige sectoren, zoals onderdelen van de non-profit, vervult het praktijkgebaseerd onderzoek een belangrijke leemte; in andere sectoren, zoals de industrie, kan het een zinvolle bijdrage leveren. Het is de ambitie om de resultaten aanzienlijk op te drijven. 11.5 Het is zeer wenselijk dat het praktijkgebaseerd onderzoek en zijn resultaten ook in het onderwijs wordt binnengebracht door docenten die praktijkgebaseerde onderzoekers zijn. Beleid voor dienstverlening en valorisatie 12. Voor de dienstverlening en valorisatie speelt K.U.Leuven R&D (LRD) een belangrijke rol. De missie van LRD bestaat in de begeleiding en ondersteuning van de onderzoeksgemeenschap van de K.U.Leuven en haar associatie bij de commerciële exploitatie en de financiële rendabilisering van hun eigen vermogen opgebouwd door onderzoeksresultaten. K.U.Leuven R&D is uitgegroeid tot een eenheid van technologietransfer die behoort tot de Europese top vijf, en wil nog verder groeien. Zowel in consortia- en contractonderzoek als in de creatie van spin-offs streeft K.U.Leuven R & D naar een maximale betrokkenheid van alle faculteiten en departementen van de universiteit en alle hogescholen en hun departementen bij het valorisatiebeleid. Voor de economische valorisatie is een goede regionale inbedding in Vlaanderen van belang, waarbij de regionale inplanting van de hogescholen bevorderlijk kan zijn. Een voltijdse stafmedewerker van LRD houdt zich specifiek bezig met de ondersteuning van de valorisatie vanuit de hogescholen, en het team van LRD werd uitgebreid met extra specialisten. De verschillende wetenschapsgebieden 13. Wetenschap & Technologie (W&T) 13.1 Het onderzoeksbeleid voor de academische opleidingen op het gebied van W&T wordt gevoerd door het groepsbestuur W&T in overleg met de betreffende hogeschooldepartementen. Het onderzoek is georganiseerd rond drie structuren: de departementen (de OP-leden van de hogescholen sluiten aan bij de universitaire departementen), de onderzoekscentra die departements- en discipline-overschrijdend zijn om voor kritische massa, visibiliteit en valorisatie te zorgen, en de campi voor de lokale organisatie en de formulering van speerpunten in overeenstemming met het departementale beleid en de onderzoekscentra. 13.2 Voor de personeelsleden van categorie 3 (docent en hoger) is het streefdoel 30% onderzoekstijd. Voor OPleden die een doctoraat willen voorbereiden, wordt de nodige ruimte gecreëerd. 13.3 Momenteel zijn de meeste financiële middelen afkomstig van Tetra en TIS/TAD. Het is de bedoeling om de daarnaast specifiek ook via SBO, IOF, IWT-specialisatiebeurzen en het 7 kaderprogramma middelen te verwerven, zonder het contractonderzoek te verwaarlozen. De academiseringsmiddelen zullen worden gebruikt ter ondersteuning van de onderzoeksgroepen. De defiscaliseringsmiddelen worden ondergebracht in een onderzoeksfonds en beheerd door een onderzoeksraad per hogeschool.
blz. 143/161
13.4 De meesterproeven sluiten aan bij het lopende onderzoek op de campus van de student.
14. Letteren en toegepaste taalkunde 14.1 Het onderzoeksbeleid voor de toegepaste taalkunde wordt uitgestippeld en opgevolgd door de Geïntegreerde Faculteit Letteren, met vertegenwoordigers van de hogescholen. In overleg met de partners worden speerpunten bepaald. Voor de organisatie van het onderzoek is het Centre for Translation Studies (CETRA) een belangrijk gegeven, omdat de vertaalwetenschap de plaats is waar universiteit en hogescholen elkaar vinden. 14.2 De Geïntegreerde Faculteit zal speciaal aandacht besteden aan het creëren van ruimte voor doctorandi. Geaffilieerde onderzoekers worden opgenomen in de verschillende onderzoekseenheden van de faculteit. 14.3 Er worden financiële middelen vrijgemaakt ter ondersteuning van onderzoekssamenwerking via CETRA. Concreet zullen Lessius en Vlekho een percentage van de academiseringsmiddelen afstaan aan het centrum om gezamenlijk onderzoek te financieren. Het contractueel onderzoek op het gebied van vertaling zal worden gestimuleerd. 14.4 De onderzoeksoutput en de onderzoeksresultaten zullen visibiliteit krijgen op een gemeenschappelijke website.
15. Economie en bedrijfswetenschappen en handelswetenschappen 15.1 Het gezamenlijke onderzoeksbeleid van universiteit en hogescholen wordt uitgestippeld en opgevolgd door de Geïntegreerde Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen en Handelswetenschappen, met vertegenwoordigers van de hogescholen. Er zijn negen speerpunten gedefinieerd, waaronder duurzame economie en globalisering, in samenwerking tussen universiteit en hogescholen. 15.2 De bijkomende academiseringsmiddelen worden in de eerste plaats ingezet voor personeel met een onderzoeksopdracht. Doctoraten aan de K.U.Leuven en onderzoekstijd worden maximaal bevorderd. Er wordt een jobwebsite voor het personeel gestart. 15.3 Wat de onderzoeksresultaten betreft wordt de ambitie in de eerste plaats gericht op publicaties in internationale tijdschriften. 15.4 De meesterproef zal worden ingebed in het lopende onderzoek en er zal een uitwisseling tussen instellingen plaatshebben van commissieleden die de meesterproeven beoordelen.
16. Kunsten 16.1 Het IvOK, het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten, staat in voor het onderzoeksbeleid in de kunsten . De evaluatie van onderzoeksvoorstellen en het opvolgen van onderzoek gebeurt door het OPK, het Onderzoeksplatform in de Kunsten. Voor de externe relaties staat het Netwerk van het IvOK in, het NIvOK. Het IvOK ondersteunt de bepaling van onderzoeksspeerpunten in overleg met de verschillende partners. 16.2 Inzake personeel wordt nagestreefd dat 1/3 actief onderzoeker is en 1/3 kunstenaar met een hoogstaande artistieke praxis.
blz. 144/161
16.3 Voor de financiering van het onderzoek is er een Onderzoeksfonds voor de Kunsten opgericht met jaarlijks 300.000 euro voor onderzoeksprojecten en doctoraten. Het onderzoeksfonds zal tot 2012 blijven bestaan om tot de nodige initiëring van onderzoek en capaciteitsopbouw te komen. Tegelijk worden externe onderzoeksaanvragen gestimuleerd. 16.4 Als onderzoeksoutput zijn naast publicaties ook toonmomenten (concerten, performances, video’s etc.) van groot belang. Het IvOK zal een reeks “Cahiers van het IvOK” uitgeven om de resultaten van onderzoeksprojecten te publiceren.
17. Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie. De opleiding wordt in nauwe samenwerking met de universiteit georganiseerd. Zo is de opleiding vanaf het derde bachelorjaar gemeenschappelijk. Voor kleine groep van personeelsleden in de hogeschool wordt een beleid van onderzoeksstimulering gevoerd, door het inschrijven van onderzoeksopdrachten in de taakomschrijving van het onderwijzend personeel. Wetenschapcommunicatie en wetenschapspopularisering 18. De doelstellingen zijn sensibiliseren, interesse wekken, vragen beantwoorden, kennis vergroten en bijdragen tot opinievorming over (het belang van) wetenschappelijke expertise en technologische innovatie. Bij jongeren moet de belangstelling worden gewekt voor een wetenschappelijke of technologische loopbaan. 18.1 De doelgroepen zijn divers, van kleuters tot volwassenen. Speciale aandacht gaat naar leerlingen en leerkrachten en naar het wekken van belangstelling voor wetenschap en technologie bij meisjes. 18.2 De associatie als geheel en de afzonderlijke instellingen verbinden zich ertoe om wetenschapscommunicatie en wetenschapspopularisering te promoten bij de eigen onderzoekers en docenten. De samenwerking binnen de associatie belet niet dat elke instelling ook de eigen sterktes kan uitspelen. Instellingsspecifieke onderzoeksbeleidsplannen 19. De afzonderlijke instellingen. De K.U.Leuven en de verschillende hogescholen hebben in het meerjarenplan eigen accenten gelegd, in de lijn van hun opdracht en de lokale omstandigheden. Allemaal hebben ze iemand die het onderzoeksbeleid coördineert, en allemaal hebben ze ook in één of andere vorm een onderzoeksraad. In wisselende mate doen ze een beroep op een eigen ondersteunende dienst of op de associatiebrede ondersteunende diensten DOC en LRD. De academiseringsmiddelen worden in de eerste plaats gebruikt voor capaciteitsopbouw en met de verworven defiscaliseringsmiddelen wordt vaak een eigen onderzoeksfonds opgericht. De samenwerking met de universiteit staat overal voorop. Naast de samenwerking met de universiteit is de samenwerking binnen de eigen hogeschool en met de regionale industrie of de non-profit sector een aandachtspunt. Monitoring en bijsturing 20. De komende periode van vijf jaar is cruciaal, omdat aan het einde van deze vijf jaren de academisering een feit moet zijn. Het is van belang dat het meerjarenplan goed wordt opgevolgd via het jaarverslag, en dat waar nodig de streefdoelen worden bijgestuurd en bijkomende stimulansen worden gegeven.
blz. 145/161
3.2. EVALUATIE VAN DE INMIDDELS BEREIKTE RESULTATEN Inleiding: Overzicht academiseringsuitdaging Academisering impliceert dat de bedoelde hogeschoolopleidingen uitdrukkelijk aansluiten bij het wetenschappelijk onderzoek aan de moederuniversiteit. Voor de K.U.Leuven betekent dit dat de geassocieerde hogescholen mee betrokken worden in haar acties om uitmuntend wetenschappelijk onderzoek en op wetenschapsbeoefening gestoeld onderwijs verder te ontwikkelen. Tabel 1 geeft de academiseringsuitdaging voor de verschillende associaties in Vlaanderen weer. De te academiseren opleidingen van de Associatie K.U.Leuven zijn gespreid over 9 studiegebieden (Tabel 2). Leuven
Gent
Antwerpen
Brussel
Limburg
Studentenaantallen in te academiseren opleidingen*
12.840
5.950
4.996
1.358
1.703
Studentenaantallen in
25.477
23.395
8.304
7.478
1.802
50%
25%
60%
18%
95%
universitaire opleidingen* Academiseringsuitdaging
Tabel 1: Academiseringsuitdaging voor de vijf associaties. *Studentenaantallen zoals weergegeven in ‘Hoger onderwijs in cijfers 2007-2008’, uitgegeven door het ministerie van Onderwijs
Studiegebied
Studentenaantal Associatie
Aandeel Associatie K.U.Leuven
K.U.Leuven*
in Vlaanderen
Architectuur
1.493
55%
Audiovisuele en beeldende kunst
1.433
37%
Biotechniek
212
47%
Gecombineerde studiegebieden
16
13%
Gezondheidszorg
163
18%
Handelswetenschappen en bedrijfskunde
3.578
68%
Industriële wetenschappen en technologie
4.365
56%
Muziek en podiumkunsten
445
25%
Toegepaste taalkunde
1.135
39%
Tabel 2: Studiegebieden met te academiseren opleidingen voor de Associatie K.U.Leuven. *Studentenaantallen zoals weergegeven in ‘Hoger onderwijs in cijfers 2007-2008’, uitgegeven door het ministerie van Onderwijs 1. Dimensie onderzoeksbeleid en kwaliteitszorg 1.1. Onderzoeksbeleid De Associatie K.U.Leuven stelde een Algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement op en legde haar onderzoeksbeleid voor de periode 2007-2011 vast in een gezamenlijk meerjarenplan voor onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening waarin associatiebrede onderzoeksdoelstellingen voor de academische opleidingen werden geformuleerd. Verschillende organen, raden, ondersteunende diensten en
blz. 146/161
commissies binnen de Associatie K.U.Leuven staan in voor de uitvoering van het vastgelegde onderzoeksbeleid oa. de Associatieraad voor onderzoek, K.U.Leuven Research and Development en de Dienst Onderzoekscoördinatie. In de loop van het academiseringsproces krijgt de samenwerking tussen de universitaire en de ‘academiserende’ opleidingen binnen de Associatie K.U.Leuven gestalte in geïntegreerde of geassocieerde faculteitsstructuren. De volgende organen, raden, ondersteunende diensten en commissies staan in voor de uitvoering van het onderzoeksbeleid: Associatieraad voor onderzoek en Opvolgingscommissie De Associatieraad voor Onderzoek (ARO) is het centrale adviesorgaan voor onderzoek in de Associatie K.U.Leuven waarin het onderzoeksbeleid voor de hele associatie wordt uitgetekend. De ARO is samengesteld uit de voorzitter -de coördinator Onderzoeksbeleid K.U.Leuven- , een co-voorzitter die de professioneel gerichte opleidingen vertegenwoordigt en 12 leden, waarvan de helft afkomstig is uit de hogescholen. De ARO wordt ondersteund door de Opvolgingscommissie, waarin alle hogescholen zijn vertegenwoordigd en ook de voorzitters van de begeleidingscommissies (zie onder integratiecommissies) zetelen, door de werkgroep Onderzoek binnen de professionele bacheloropleidingen (OPB), door K.U.Leuven Research and Development en door de Dienst Onderzoekscoördinatie voor het verstrekken van adviezen in verband met valorisatie, onderzoeksprojecten en -financiering. De Opvolgingscommissie en de werkgroep OPB komen op geregelde tijdstippen samen en rapporteren aan de ARO, die drie tot vier keer per jaar vergadert. De Onderzoeksraad en de IOF-Raad De Onderzoeksraad van de K.U.Leuven bestaat uit 24 leden, waarvan drie afkomstig zijn uit de hogescholen van de associatie. De leden uit de hogescholen behaalden een doctoraat en hebben de graad van docent of hoger. In tegenstelling tot voordien waar de leden uit de geassocieerde hogescholen optraden als waarnemende leden zijn deze vanaf 1 oktober 2007 opgenomen als volwaardige leden. De IOF-Raad van de Associatie K.U.Leuven bestaat uit 18 leden waarvan volgens het nieuwe interne reglement vijf leden (decretaal verplicht ¼ van de leden) afkomstig zijn uit de geassocieerde hogescholen. De leden uit de geassocieerde hogescholen behaalden een doctoraat en hebben de graad van docent of hoger. Dienst Onderzoekscoördinatie Eén van de nieuwe uitdagingen binnen de dienst Onderzoekscoördinatie (DOC) van de K.U.Leuven bestaat erin om de slagkracht van het onderzoek binnen de Associatie K.U.Leuven te bevorderen. De DOC heeft daarom vanaf februari 2006 een bijkomend personeelslid aangeworven met als hoofdopdracht de onderzoekssamenwerking te bevorderen en verder op te volgen volgens de procedures die werden vastgelegd in het Onderzoeks- en Samenwerkingsreglement. In 2006 werd een eerste inventaris gemaakt van de onderzoekszwaartepunten binnen de associatie door middel van een oproep voor het voorstellen van onderzoekszwaartepunten (ZwOP) vanuit de hogescholen in samenwerking met de universiteit. Voor deze oproep werd intensief samengewerkt met K.U.Leuven Research & Development. In 2007 werd deze oefening verder gezet met een tweede oproep, met speciale aandacht voor het onderzoek binnen de humane wetenschappen. Analoog aan de eerste ronde werd een advies geformuleerd dat op individuele basis met de betrokken indieners werd toegelicht (in totaal 72 ZwOP-dossiers voor 2006 en 2007). De voorgestelde onderzoeksprogramma's die het nodige potentieel hadden voor het vereiste kwaliteitsniveau,
blz. 147/161
werden bijgestaan om de juiste interne en externe financieringskanalen te vinden. Aldus hebben de ZWOPacties van 2006 en 2007, direct of indirect, aanleiding gegeven tot de aanvraag van zes onderzoekstoelagen (OT), negen CREA’s, vier interdisciplinaire onderzoeksprogramma’s (IDO), 18 IOF-aanvragen en diverse voorstellen voor externe financiering in 2006 en 2007. In 2007 werden bij 6 van de 9 projectvoorstellen voor financiering van de Nationale Bank van België partners uit de ZwOPs betrokken. De resultaten van deze aanvragen zijn te vinden in punt 3, tabel 8. In 2006 en 2007 werden ook infosessies en workshops georganiseerd m.b.t. onderzoeksfinancieringsmogelijkheden en het schrijven van projectaanvragen, die zich specifiek richtten tot de hogeschoolonderzoekers. K.U.Leuven Research and Development Bij K.U.Leuven Research & Development (K.U.Leuven R&D) werd een valorisatiedienst op associatieniveau opgestart. Hiertoe werd in 2006 een stafmedewerker aangeworven specifiek voor de ondersteuning van het valorisatiebeleid van de hogescholen van de associatie. In 2007 werd de gespecialiseerde K.U.Leuven R&D-staf verder uitgebreid, om beter te kunnen inspelen op dossiers vanwege de geassocieerde hogescholen. Op die manier wordt de expertise van K.U.Leuven R&D (valorisatie, contractonderzoek, IP) toegankelijk gemaakt voor de hogescholen en wordt de kennis- en technologieoverdracht van de hogescholen naar bedrijven en organisaties beter gepromoot en ondersteund. Een model van valorisatiereglement werd in 2007 door K.U.Leuven R&D opgesteld dat als basis kan gebruikt worden door de hogescholen. Nieuwe structuren rond academisering: de geïntegreerde en geassocieerde faculteiten In de loop van het academiseringsproces krijgt de samenwerking tussen de universitaire en de ‘academiserende’ opleidingen binnen de Associatie K.U.Leuven gestalte in geïntegreerde of geassocieerde faculteitsstructuren (zie inleiding). Begeleidingscommissies, Integratiecommissies Voor elk studiegebied met academiserende opleidingen werd een “begeleidingscommissie voor academisering” opgericht met vertegenwoordigers van de K.U.Leuven en de hogescholen (zie Inleiding). Gezien sommige commissies in 2007 een additionele opdracht kregen m.b.t. de facilitering van het integratieproces van de hogeschoolopleidingen in de universiteit worden deze commissies voortaan Integratiecommissies genoemd. De voorzitters van de Begeleidings- of Integratiecommissies zijn lid van de Opvolgingscommissie. 1.2. Kwaliteitszorg In het kader van de kwaliteitszorg dragen de gedifferentieerde meetinstrumenten die voor de verschillende studiegebieden ontwikkeld werden bij tot een accurate opvolging van de onderzoeksoutput. Anderzijds wordt gestreefd naar een centrale onderzoeksdatabank met uniforme rapportering. Naast de bibliometrische gegevens, belangrijk voor evaluatie van academisch onderzoek, zijn ook andere onderzoeksoutputindicatoren zoals projectwerking, bilaterale samenwerking en dienstverlening, die het opleidingsprofiel in de verschillende studiegebieden weerspiegelen, belangrijk. In 2007 legden de instellingen voor het eerst een “Jaarverslag Onderzoek en Dienstverlening “voor aan de ARO, samengesteld op basis van een gemeenschappelijk sjabloon, geënt op de bestaande meetinstrumenten voor
blz. 148/161
academisering. Gegevens uit deze rapporten werden verwerkt en afgetoetst ten opzichte van de academiseringsdoelstellingen die werden geformuleerd in het meerjarenplan. 2. Dimensie personeel De academisering van hogeschoolopleidingen houdt naast een inhoudelijk proces (onderzoeksgebaseerd onderwijs) ook een belangrijk personeelsgerelateerd proces in. In een academische opleiding moet in voldoende mate wetenschappelijke ondersteuning door de leden van het onderwijzend personeel aanwezig zijn. De academiserende opleidingen investeren daarom in de inzet van personeel met de vereiste kwalificaties: er wordt gestreefd naar een toename in het aantal doctores (zie 2.1) en in een toename van de onderzoeksopdracht (zie 2.2) bij de verschillende personeelsleden. In het kader van de integratie gaat daarbij bijzondere aandacht naar de geaffilieerde onderzoekers (zie 2.3) en het statuut van geassocieerd docent/hoofddocent/hoogleraar (zie 2.4). 2.1 Doctores Het “Meerjarenplan onderzoek en maatschappelijke dienstverlening Associatie K.U.Leuven 2007-2011” stelt dat er wordt gestreefd naar 50% doctores onder het onderwijzend personeel in groep 3 (docent/hoofddocent/hoogleraar). Tabel 3 geeft per studiegebied het percentage doctores in deze groep op 1 februari 2007.
Studiegebied
Aantal personen
Percentage doctores
Architectuur
19
12 %
Audiovisuele en beeldende kunst
13
3%
Handelswetenschappen en bedrijfskunde
94
84%
Industriële wetenschappen en technologie/ Biotechniek
105
58%
Muziek en podiumkunsten
3
1%
Toegepaste taalkunde
44
94%
Gezondheidszorg
7
21 %
Tabel 3. Aantal en percentage doctores groep 3 per studiegebied, 1 februari 2007 2.2 Actieve onderzoekers Volgens het Meerjarenplan besteedt een “actief onderzoeker” minstens 20% van een voltijdse opdracht aan onderzoek. De hogeschooldepartementen met een academische opleiding stellen hierbij de volgende doelstellingen voorop: voor onderwijzend personeel wordt het vrijmaken van voldoende onderzoekstijd nagestreefd d.m.v. een reorganisatie en optimalisatie van het opleidingsaanbod: er wordt gestreefd naar 2/3 actieve onderzoekers van de staf (onderwijzend personeel met minimum 0.5 VTE aanstelling). Binnen de Groep Wetenschap & Technologie wordt voor de personeelscategorieën docent/hoofddocent/hoogleraar het streefcijfer van 30% onderzoekstijd gehanteerd. Voor de kunsten wordt een apart doel voorgesteld: 1/3 actief onderzoekers (onderzoekers-kunstenaars) en 1/3 kunstenaars met een hoogstaande artistieke praxis. Tabel 4 toont het aantal en percentage actieve onderzoekers (per hoofd) per studiegebied op 1 februari 2007 voor groep 3, voor groep 2 (assistent/werkleider) + contractuelen en voor het volledige personeelsbestand. De doelstelling van 2/3 actieve onderzoekers wordt nog niet gehaald maar een prognose naar 2013, waarbij OP-leden bij op pensioen stelling vervangen worden door een OP-lid met minimaal 20 % onderzoeksaanstelling, toont aan dat voor
blz. 149/161
het studiegebied IWT 69 % van de personeelsleden actieve onderzoekers zullen zijn, voor het studiegebied Toegepaste Taalkunde 56% en voor het studiegebied HW en bedrijfskunde 56%. Voor deze twee laatste studiegebieden zal er dus nog een extra inspanning nodig zijn die kan bestaan uit het aanwerven van nieuwe OP leden met onderzoekstijd of het vrijmaken van meer onderzoekstijd voor reeds aangeworven OP-leden. Ook voor de kunsten kan het streefcijfer van 1/3 actieve onderzoekers bereikt worden in 2013 mits de nodige inspanningen. Aantal (percentage) actieve onderzoekers Groep 2 + Studiegebied
Groep 3
contractuelen
Architectuur Audiovisuele en beeldende kunst
10 (3 %)*
Handelswetenschappen en bedrijfskunde
52 (46%)
45 (39%)
Industriële wetenschappen en technologie/ Biotechniek
58 (36%)
143 (51%)
Muziek en podiumkunsten
Totaal 34 (22 %) 97 (41%)** 201 (46%) 15 (5 %)
Toegepaste taalkunde 25 (53%) 21 (34%) 46 (42%) * Deze cijfers hebben betrekking op KHLIM, departement Media en Design Academie en W&K, St-Lucas Beeldende Kunsten Gent ** Het totale personeelsbestand met uitzondering van de gastprofessoren. Tabel 4. Aantal (percentage) actieve onderzoekers per studiegebied, 1 februari 2007 2.3 Geaffilieerde onderzoekers Eén van de initiatieven om de nauwe samenwerking met de hogescholen van de associatie op het vlak van het onderzoek concreter gestalte te geven, was het creëren van een formeel kader waarbij hogeschoolonderzoekers geaffilieerd kunnen worden met de K.U.Leuven (vastgelegd in een raamovereenkomst tussen de K.U.Leuven en elke geassocieerde hogeschool op 30 maart 2005). Dit formele kader is nodig om aan alle betrokken partijen (onderzoeker, hogeschool, universiteit) garanties te geven voor een efficiënte inschakeling in het onderzoek. Het is belangrijk dat de onderzoekers een duidelijk statuut hebben en dat de faculteiten en departementen van de universiteit met de geaffilieerde hogeschoolonderzoekers kunnen rekening houden in hun beleidsplannen. Een geaffilieerd onderzoeker is lid van het bijzonder academisch personeel van de K.U.Leuven. Geaffilieerde onderzoekers die docent zijn aan een geassocieerde hogeschool kunnen onder specifieke voorwaarden promotor zijn van bepaalde projectaanvragen bij de K.U.Leuven. Geaffilieerde onderzoekers die een BOF- of IOF-krediet verwierven binnen de K.U.Leuven, kunnen dit beheren als volwaardig kredietbeheerder, volgens de regels eigen aan de K.U.Leuven. Tabel 5 en tabel 6 tonen respectievelijk het aantal geaffilieerde onderzoekers per studiegebied en per faculteit/departement/centrum van de universiteit op 31 december 2007. In het meerjarenplan wordt het streefcijfer gesteld van 75% geaffilieerde onderzoekers onder de actieve onderzoekers. Voor geen enkel studiegebied was dit streefcijfer bereikt op 31 december 2007 (voor studiegebied Toegepaste taalkunde is dit streefdoel bijna bereikt). Een recente stimuleringsactie binnen de associatie resulteert in een duidelijk stijgende trend in het aantal aanvragen voor dit statuut van geaffilieerde onderzoeker.
blz. 150/161
Studiegebied
Aantal geaffilieerde
Percentage actief onderzoekers die
onderzoekers
geaffilieerde onderzoeker zijn
0
*
Architectuur Audiovisuele en beeldende kunst
2
*
Handelswetenschappen en bedrijfskunde
43
41%
Industriële wetenschappen en technologie/
51
25%**
4
*
Biotechniek Muziek en podiumkunsten
Toegepaste taalkunde 33 65% * Omwille van de kleine aantallen is het weergeven van een percentage hier niet zinvol. ** laag percentage omwille van het groot aantal contractuelen binnen dit studiegebied die geen geaffilieerde onderzoeker zijn. Tabel 5. Aantal geaffilieerde onderzoekers per studiegebied, 31 december 2007
Aantal geaffilieerde Faculteit/Departement/Centrum
onderzoekers
GROEP HUMANE WETENSCHAPPEN Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen
34
Faculteit Letteren
39
Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen
4
Faculteit Sociale Wetenschappen
1
Hoger Instituut voor Wijsbegeerte
2
GROEP BIOMEDISCHE WETENSCHAPPEN Humane Kinesiologie
1
Maatschappelijke Gezondheidszorg
1
GROEP WETENSCHAP & TECHNOLOGIE Aard- en Omgevingswetenschappen
3
Burgerlijke Bouwkunde
2
Chemische Ingenieurstechnieken
2
Computerwetenschappen
4
Elektrotechniek
19
Metaalkunde en Toegepaste Materiaalkunde
3
Microbiële en Moleculaire Systemen
11
Werktuigkunde
6
Wiskunde
1
Centrum voor Wetenschap, techniek en ethiek
1
KULAK, Subfaculteit Wetenschappen
1
Tabel 6. Aantal geaffilieerde onderzoekers per faculteit/departement/centrum, 31 december 2007
blz. 151/161
2.4 Statuut geassocieerd docent Om de academiseringsopdracht verder te ondersteunen heeft de Academische Raad op 11 december 2006 ingestemd met de invoering van het statuut ‘geassocieerd docent, hoofddocent, hoogleraar’ voor onderzoekers uit de geassocieerde hogescholen met een bewezen staat van dienst. Het statuut kan worden toegekend aan individuele docenten, hoofddocenten en hoogleraren van de geassocieerde hogescholen, die reeds geaffilieerd onderzoeker zijn. Geassocieerd docenten, hoofddocenten en hoogleraren worden aangesteld als personeelsleden van de K.U.Leuven. Ze behoren tot de personeelscategorie van de bijzonder gastprofessoren. Inzake toegang tot de onderzoeksfinanciering van de K.U.Leuven en inzake kredietbeheer van verworven onderzoeksfinanciering hebben ze dezelfde rechten als de leden van het ZAP van de universiteit. Voor het overige genieten ze de faciliteiten van de bijzonder gastprofessoren. De aanstelling gebeurt door de Bijzondere academische raad, op voorstel van het betrokken Bijzonder groepsbestuur, na beoordeling van de onderzoekscompetenties van de kandidaat door een daartoe door het betrokken Groepsbestuur aangestelde adviescommissie. De aanstelling gebeurt op basis van vastgelegde selectiecriteria in verband met uitgevoerd onderzoek en dienstverlening die goedgekeurd werden door de Academische raad op 11 juni 2007. Het statuut wordt toegekend voor een periode van drie jaar. De aanstelling kan hernieuwd worden door de Bijzondere academische raad op voorstel van het betrokken Bijzonder groepsbestuur, na advies van de bevoegde adviescommissie. In 2007 werd een eerste aanstellingsronde aangevat in de Groep Wetenschap & Technologie: de kandidaatstelling liep van 12 november 2007 tot en met 15 december 2007. 2.5 Gemengde beoordelingscommissies Het meerjarenplan voor onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening van de Associatie K.U.Leuven (2007-2011) stelt als streefdoel dat professoren van de K.U.Leuven betrokken worden bij de beoordelingscommissies die beslissen over de benoemingen en bevorderingen van onderwijzend personeel in de academische opleidingen van de hogescholen. De Raad van bestuur van de Associatie K.U.Leuven ging op 14 september 2007 akkoord dat met ingang van het academiejaar 2007-2008 voor alle benoemingen en bevorderingen van onderwijzend personeel (OP) in de academiserende opleidingen gemengde beoordelingscommissies bestaande uit leden van de geassocieerde hogescholen en ZAP-leden van de K.U.Leuven worden samengesteld, volgens een procedure bepaald door het groepsbestuur voor de geassocieerde faculteiten en door het beheersorgaan van de geïntegreerde faculteiten. De Raad van bestuur van de Associatie K.U.Leuven vraagt daarenboven dat alle aanvragen voor benoemingen en bevorderingen van OP-leden worden voorgelegd aan het groepsbestuur of aan het beheersorgaan. 3. Dimensie financiele middelen De hogescholen ontvingen ‘gewone’ en ‘bijkomende’ academiseringsmiddelen (BAC) om de onderzoeksbetrokkenheid van het personeel in de 2-cycli opleidingen financieel te ondersteunen (tabel 7). De bijkomende academiseringsmiddelen werden binnen de Associatie K.U.Leuven toegewezen aan het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) waarna ze rechtstreeks doorgestort werden naar de hogescholen met een verdeling tussen de hogescholen op basis van hun relatief aandeel aan financierbare studenten in de academiserende opleidingen. Conform de beslissing van de Raad van bestuur van de associatie heeft de IOF-Raad de bestedingsplannen van de BAC in de instellingen opgevraagd en feedback gegeven.
blz. 152/161
2002
2003
2004
2005
2006
2007
750.000
5.063.250
8.214.207
11.361.974
13.662.641
13.896.272
2.836.838,06
4.602.256,97
6.365.887,87
7.654.905,65
7.785.804,54
-
-
-
-
2.000.000
7.800.000
-
-
-
-
1.003.460
3.913.473
2.836.838,06
4.602.256,97
6.365.887,87
8.658.366
11.699.278
Gewone academiseringsmiddelen Totaal Associatie K.U.Leuven Bijkomende academiseringsmiddelen Totaal Associatie K.U.Leuven TOTAAL Associatie K.U.Leuven
Tabel 7: Overzicht ‘gewone’ en bijkomende academiseringsmiddelen in euro.
Sinds 2006 werden interne K.U.Leuven onderzoeksfondsen opengesteld naar de associatie wat resulteerde in gezamenlijke onderzoeksprojecten binnen het Bijzonder Onderzoeksfonds en het IOF. De selectie van de projecten gebeurde door de Onderzoeksraad en de IOF-Raad waarin ook onderzoekers uit de hogescholen als volwaardige leden zetelen. (Tabel 8). Gezamenlijke onderzoeksprojecten met onderzoekers uit de geassocieerde hogescholen en de universiteit verkregen ook financiering van het Instituut voor Wetenschap en Technologie, het Europese zevende kaderprogramma en de Nationale Bank van België (Tabel 8). De hogescholen waren ook nauw betrokken bij enkele steunpunten beleidsrelevant onderzoek (Tabel 9) en dienden gezamenlijke projectaanvragen in bij associatiefondsen zoals het Onderzoeksplatform Kunsten (OPK). Het Onderzoeksplatform Kunsten (OPK) van de Associatie K.U.Leuven heeft tot doel het onderzoek in de kunsten te stimuleren en de academisering van het hoger kunstonderwijs te ondersteunen. Bij het OPK konden aanvragen ingediend worden voor financiering van artistieke projecten met een uitgesproken onderzoeksdimensie en wetenschappelijke projecten met een uitgesproken relevantie voor de artistieke praktijk, bij voorkeur met een artistieke inbreng. De Associatie K.U.Leuven organiseerde 6 rondes sinds 2004 waarvan 1 ronde in 2007 (Tabel 10). Jaarlijks draagt de K.U.Leuven 125.000 euro bij tot het OPK-fonds en de hogescholen leveren 10% van de academiseringsgelden van de betrokken kunst- en architectuurdepartementen. Tot slot verwierven de hogescholen heel wat middelen via hun samenwerking met diverse (lokale) economische en maatschappelijke actoren. In 2006 werd door de geassocieerde hogescholen meer dan 4 miljoen euro aan opbrengsten voor onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening binnengehaald via contractonderzoek.
blz. 153/161
Interne fondsen
2007
Aangevraagde
Goedgekeurde
projecten met onderzoekers uit
projecten met onderzoekers uit
geassocieerde hogescholen
geassocieerde hogescholen
Budget Totale budget K.U.Leuven in projecten met oproep hogescholen
IOF-Hefboom 10
5
1.267.213 €
388.940 €
BOF- IDO
4
1
2.400.000 €
500.000 €
BOF - OT
6
2
10.209.000 €
450.000 €
BOF- BDB A
1
1
90 795 €
van 6
6
218.771 €
3
2
2
2
26.000.000 €
3.000.000 €
41
14
6.900.000 €
3.200.000 €*
5
2
393.809 €
213.057 €*
Budget geassocieerde hogescholen
56.850 €
Nationale Bank
125.000 €
België EU-KP7
475.520 €
IWT - SBO (met primaire
Externe fondsen
economische finaliteit) IWT - Tetra IWT - Tetravalorisatie
686.145 €
Milieuinnovatieplatform
1
357.205 €
567.526 €
* het grootste deel van dit budget ging naar de hogescholen (een deel van de projecten waren in samenwerking met onderzoekers van de K.U.Leuven) Tabel 8: Gezamenlijke wetenschappelijke onderzoeksprojecten met onderzoekers van de K.U.Leuven en van de geassocieerde hogescholen (2007).
blz. 154/161
Thema
Deelnemende instellingen
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
K.U.Leuven (Chantal Van Audenhove), UGent, VUB en in samenwerking met KHKempen (Guido Cuyvers) K.U.Leuven (Peter Cabus), KHM (Marc Declercq en Eric Goubin)
Buitenlands Beleid, Toerisme en Recreatie: - Toerisme en Recreatie
en KHBO (Filip Van Roye)
Cultuur, Jeugd en Sport
UGent, VUB, K.U.Leuven (Johan Lefevre) en Ehsal (Jan Colpaert)
Tabel 9: Steunpunten met betrokkenheid van geassocieerde hogescholen (eerstgenoemde instelling is coördinator).
OPK
Aantal aanvragen
Aantal goedgekeurde projecten
Toegekend budget (in euro)
2004
22
5
173.355
2005
7
3
162.770
2006
12
5
153.900
2007
13
7
444.804
Tabel 10: OPK-fonds 4. Dimensie Output – onderzoeksresultaten De wetenschappelijke output is een belangrijke dimensie in het academiseringsproces: de inspanningen van alle betrokken actoren zijn gericht op een toenemend aantal publicaties in voor het studiegebied relevante categorieën en een stijging van het aantal doctoraten en valorisatieoutput. In het kader van de integratie gaat daarbij bijzondere aandacht naar co-publicaties, doctoraten aan de K.U.Leuven en gezamenlijke projecten. 4.1 Publicatieoutput Voor elk studiegebied wordt de ontwikkeling van het aantal publicaties nauwkeurig gevolgd. Bij de analyse en de evaluatie van de gegevens, die elk jaar verzameld worden, ligt in het studiegebied van de Geïntegreerde Faculteit Economische, Toegepaste Economische en Handelswetenschappen het accent op de publicaties in internationale tijdschriften (IT). In dit studiegebied is de categorie IT bovendien strikt afgebakend: alleen publicaties in internationale tijdschriften die in de Thomson Scientific Master Journal List opgenomen zijn, worden als IT beschouwd. Voor het studiegebied Toegepaste Taalkunde zijn – net zoals voor veel andere studiegebieden in de Humane Wetenschappen – publicaties in of van boeken, als auteur of als editor, even relevant als tijdschriftpublicaties. Het publicatiebeleid in de Geïntegreerde Faculteit Letteren is daarom ook op deze categorieën gericht en daarbinnen vooral op de internationale publicaties. Omwille van het specifieke profiel van de opleidingen tot industrieel ingenieur ligt het accent niet uitsluitend op publicaties in internationale tijdschriften, maar zijn ook publicaties in o.a. nationale vaktijdschriften en mededelingen op conferenties en studiedagen belangrijk. Voor het onderzoek in de kunstopleidingen volstonden de bij de universiteit gebruikelijke publicatiecategorieën niet voor de ontwikkeling van een gedegen meetinstrument met outputindicatoren. Om de output van de onderzoekers in de Architectuur, de Beeldende kunst en de Muziek en Podiumkunsten goed te kunnen volgen, zijn dan ook aparte categorieën geformuleerd, die recht doen aan de wetenschappelijke en artistieke activiteiten van de onderzoekers en
blz. 155/161
onderwijsgevenden in deze opleidingen en die waar mogelijk ook aansluiten bij de indelingen die door de universitaire collega’s gehanteerd worden. Tabel 11 laat de output per categorie zien en maakt zichtbaar waar in 2006 in elke cluster van academiserende opleidingen het zwaartepunt lag. Voor alle studiegebieden geldt dat men naar meer internationale output streeft. Een ander streefdoel is een toename van het aantal co-publicaties met onderzoekers van de K.U.Leuven. Tabel 12 geeft de stand van zaken op dat vlak voor 2006. 4.2 Doctoraten In alle academiserende opleidingen is het personeelsbeleid erop gericht dat doctorandi goed begeleid worden, met tijd en middelen ondersteund worden en ingebed worden in een stimulerende onderzoeksomgeving. Verder worden leden van het onderwijzend personeel met onderzoeks-potentieel ertoe aangemoedigd een doctoraat aan te vatten. Een toename van het aantal doctorandi en doctores is immers essentieel voor de integratie van onderwijs en onderzoek. Voor een goede inbedding in een onderzoeksomgeving is het niet alleen van belang dat het onderzoeksklimaat bij de hogeschool versterkt wordt, maar ook dat doctorandi aansluiting kunnen vinden bij een onderzoekseenheid van de K.U.Leuven. Er wordt dan ook naar gestreefd dat zoveel mogelijk doctorandi begeleid worden door een promotor van de K.U.Leuven en dat zij het statuut van geaffilieerd onderzoeker krijgen. Tabel 13 geeft het aantal doctorandi per studiegebied en het aantal doctorandi met een Leuvense promotor. 4.3 Valorisatie Een derde indicator van de onderzoeksoutput zijn de valorisatieprojecten (patenten – spin-offs). Ook op dit vlak worden veel inspanningen geleverd om een stijging van het aantal projecten tot stand te brengen, vooral van projecten in samenwerking met partners uit de associatie. K.U.Leuven Research & Development (LRD) speelt hierin een belangrijke ondersteunende rol. In 2007 is met de steun van LRD de eerste spin-off van een hogeschool van de associatie opgestart. Uit een initiatief van de Vakgroep Werktuigbouwkunde van het Departement Industriële Wetenschappen van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven is Indurium Engineering Services ontstaan, dat producten zal uittesten op onder meer bruikbaarheid en stabiliteit via de ‘eindige elementenmethode’.
blz. 156/161
Studiegebied1 →
HW
IWT/B
K2+A
TT
Publicatiecategorie ↓ IT - Artikel in internationaal, gereviewd wetenschappelijk en/of artistiek tijdschrift
25
78
9
AT - Artikel in ander wetenschappelijk en/of artistiek tijdschrift
80
70
14
IHb - Artikel in of gedeelte van boek bij internationaal erkende wetenschappelijke
18
21
3
16
en/of artistieke uitgever met vorm van beoordeling AHb - Artikel in of gedeelte van boek bij andere wetenschappelijke en/of artistieke
40
14
4
1
29
6
IBe - Boek als editor, internationaal georiënteerd, in reeks van internationaal erkende wetenschappelijke en/of artistieke uitgever
10
6
ABe - Boek als editor, in reeks van wetenschappelijke en/of artistieke uitgever – andere dan IBe
12
4
IC/NC/TH/IR/DI – integraal gepubliceerde mededelingen op internationale/andere
271
uitgever IBa - Boek als auteur, internationaal georiënteerd, in reeks van internationaal erkende wetenschappelijke en/of artistieke uitgever met vorm van beoordeling ABa - Boek als auteur, in reeks van wetenschappelijke en/of artistieke uitgever – andere dan IBa
296
77
congressen, thesissen, interne rapporten, diverse Architectuur
(mede)auteur van een (artikel in een) boek, internationaal
13
(mede)auteur van een (artikel in een) boek, nationaal
35
(mede)auteur van een wetenschappelijk rapport of een
25
publicatie in vak- en wetenschappelijke tijdschriften, internationaal (mede)auteur van een wetenschappelijk rapport of een
21
publicatie in vak- en wetenschappelijke tijdschriften, nationaal Bijdragen voor congressen en conferenties: (mede)auteur,
65
spreker Prijzen of nominaties voor eigen werk
29
Tentoonstellingen over eigen werk
16
Lezingen over eigen werk
16
Beeldende
IC – Creatie en eerste presentatie van een nieuw kunstwerk of
78
kunst
artistieke realisatie van topkwaliteit AC – Creatie en eerste presentatie van een nieuw kunstwerk of artistieke realisatie van hoge kwaliteit
143
1 In deze tabel worden de volgende afkortingen gehanteerd: HW voor het studiegebied Handelswetenschappen en Bedrijfskunde, IWT/B voor Industriële Wetenschappen en Technologie en Biotechniek, K + A voor de kunst- en architectuuropleidingen en TT voor Toegepaste Taalkunde. 2 Voor de kunsten werd een eerste proefbevraging van publicaties georganiseerd. De resultaten worden interdepartementaal vergeleken om na te gaan welke publicaties als “I” (peer reviewed en internationaal) kunnen beschouwd worden. 3 Binnen de meetsleutel van studiegebied IWT werd ‘medewerking aan boeken’ opgenomen zonder verdere opsplitsing.
blz. 157/161
IP – Verdere of bijkomende presentatie van een bestaand
83
kunstwerk of artistieke realisatie van topkwaliteit AP – Verdere of bijkomende presentatie van een bestaand
91
kunstwerk of artistieke realisatie van hoge kwaliteit Beeldende
IPro – Productie of curatie- of coördinatieopdrachten met een
kunst, Muziek en Podium-
internationale dimensie
47
APro – Productie of curatie- of coördinatieopdrachten
63
IU - Uitvoeringen van topkwaliteit van een muziekwerk
158
kunsten Muziek
en
Podium-
(gerenommeerde organisatie, internationaal label…)
kunsten
AU - Uitvoeringen van hoge kwaliteit van een muziekwerk – andere uitvoeringen van hoge kwaliteit
508
ICom – Composities of creaties, gecreëerd of uitgevoerd met topkwaliteit (gerenommeerde organisatie, internationaal label…)
6
ACom – Composities of andere creaties, gecreëerd of
37
uitgevoerd met hoge kwaliteit Tabel 11. Wetenschappelijke en artistieke output per cluster van academiserende opleidingen, 2006
Studiegebied
Categorie
Aantal
Percentage
Handelswetenschappen en Bedrijfskunde
IT
11
44%
Industriële Wetenschappen en Technologie/ Biotechniek
IT
54
69%
alle
2*
4%
Kunst en Architectuur
niet bekend
Toegepaste Taalkunde
* In dit studiegebied bestaat een traditie om eerder individueel te publiceren. Tabel 12. Co-publicaties met de K.U.Leuven, 2006
Studiegebied
Aantal doctorandi aan
Percentage doctorandi aan
doctorandi
de K.U.Leuven
de K.U.Leuven
26
12
46%
30
17
57%
Kunst en Architectuur
22
12
55%
Toegepaste Taalkunde
15
10
67%
Handelswetenschappen en
Totaal
aantal
Bedrijfskunde Industriële Wetenschappen en Technologie/Biotechniek
Tabel 13. Aantal doctorandi, 2006-2007
blz. 158/161
5. Dimensie Integratie onderzoek in onderwijs Voor het gehele hoger onderwijs vormt de adequate integratie van onderzoek in onderwijs in de opleidingen een belangrijk aandachtspunt en uitdaging. Teneinde deze integratie van onderzoek in onderwijs vorm te geven, werden binnen de Associatie K.U.Leuven reeds tal van initiatieven genomen door werkgroepen en commissies en onder de vorm van OOF-projecten. 5.1 Integratie van onderzoek in onderwijs (IOO): ambities en realisaties binnen de Associatie K.U.Leuven (IOOproject) Het project “Integratie van onderzoek in onderwijs: ambities en realisaties binnen de Associatie K.U.Leuven” maakt deel uit van de vierde ronde van projecten van het Onderwijsontwikkelingsfonds (OOF) van de Associatie K.U.Leuven en loopt van 1 oktober 2006 tot 30 september 2008. Drie doelstellingen liggen aan de basis van het project: •
Het ontwikkelen en valideren van een instrument dat opleidingen kunnen hanteren om hun IOO-profiel te bepalen. Het IOO-profiel omschrijft (1) waarom onderzoek in een opleiding wordt geïntegreerd en (2) op
•
welke wijze deze onderzoeksintegratie vorm krijgt. Het ontwikkelen en valideren van een assessment-instrument waarmee relevant geachte en diverse
•
uitkomsten van de integratie van onderzoek in onderwijs bij studenten kunnen worden nagegaan. Het ontwikkelen van vormingsmateriaal om de reflectie over onderzoeksintegratie in het onderwijs te stimuleren.
5.2 Werkgroep Onderwijskundige aspecten academisering De Associatie K.U.Leuven wil expliciteren wat academisch onderwijs met inbegrip van artistiek academisch onderwijs voor haar betekent. Hiertoe werd een werkgroep “Onderwijskundige aspecten academisering” opgericht. Deze werkgroep stelde in 2007 de nota “Academisch onderwijs en academisering” voor (goedgekeurd door de Raad van bestuur van de Associatie K.U.Leuven op 19/01/2007, bijlage 4). Deze nota formuleert een referentiekader dat opleidingsverantwoordelijken houvast geeft om de eigen inspanningen m.b.t. academisch onderwijs te richten en hen toelaat om na te gaan of zij op de goede weg zitten wat betreft de consequenties van de academisering voor het onderwijs. Wanneer de concrete uitwerking van de programma’s in lijn is met de in de nota opgesomde aspecten, dan voldoet de opleiding aan de bepalingen uit het structuurdecreet en het accreditatiekader. 5.3 Masterproef De masterproef, als sluitstuk van de academische opleiding, is het instrument bij uitstek waarin de academisering tot uiting komt. Er werden reeds verschillende initiatieven genomen om de masterproef voor de desbetreffende opleidingen op elkaar af te stemmen. •
•
Een gemengde ad hoc werkgroep masterproef van de Overkoepelende Commissie Industriële Wetenschappen en Technologie (OCOM) heeft in april 2005 een werkdocument opgesteld m.b.t. de masterproef bij de academische ingenieursopleidingen, zowel aan de universiteit als aan de hogescholen. Door de subcommissie masterproef van de Begeleidingscommissie Handelswetenschappen en Bedrijfskunde werd een intentieverklaring “Minimale criteria masterproef GFETEHW” opgesteld. De intentieverklaring beschrijft de minimale criteria die door elke partner uit de geïntegreerde faculteit nagestreefd zullen worden bij de uitwerking en de verdere ontwikkeling van de masterproef. In aansluiting
blz. 159/161
hierbij werden in tweede instantie de evaluatiecriteria voor de masterproef gespecificeerd. Deze criteria •
reflecteren het academisch niveau van de masterproef. De subcommissie bachelorpaper/masterproef van de geïntegreerde faculteit Letteren heeft eveneens minimale criteria en beoordelingscriteria uitgewerkt voor de masterproef en zal dat ook doen voor de bachelorpaper. De minimale criteria schetsen de richting die in het academiseringsproces gevolgd zal worden en de standaard die op het einde van dat proces in alle instellingen zal gelden. Het doel is dat elke partner in de geïntegreerde faculteit ze nastreeft bij de uitwerking en de verdere ontwikkeling van de bachelorpaper en de masterproef.
blz. 160/161
SLOTBEDENKINGEN Om het academiseringsproces op een adequate manier te kunnen begeleiden en opvolgen, en om de accreditatieprocedure goed voor te bereiden, is het van belang dat de einddoelen van het academiseringsproces geconcretiseerd worden. De streefdoelen waarnaar verwezen wordt in de voortgangsrapporten (bijlage) zijn door de associatie zelf opgesteld. Het zou goed zijn mocht de Erkenningscommissie n.a.v. de voortgangstoets een aanwijzing geven of de voorgestelde einddoelen een goede leidraad vormen voor het aankomende accreditatieproces. Het is duidelijk dat de einddoelen academisering niet voor alle opleidingen gelijk kunnen zijn. Voor de kunstenopleidingen moet het associatieoverschrijdende debat over het einddoel van de academisering nog opgestart worden. Binnen de Associatie K.U.Leuven zijn reeds enkele voorstellen geformuleerd. Bij het academiserings- en integratieproces moet rekening gehouden worden met de beperkte beschikbare financiële middelen voor de academisering: de Vlaamse overheid voorziet een bedrag van 30 miljoen euro per jaar voor de academisering van de hogeschoolopleidingen. Een gelijke financiering van de academiserende hogeschoolopleidingen en de universitaire opleidingen vraagt een budgettoename in de orde van grootte van 100 miljoen euro per jaar.1 Bij de evaluatie van de voortgang van de kwantitatieve aspecten van de academiserende opleidingen moet hiermee rekening gehouden worden, zonder toegevingen te doen op kwalitatief vlak.
1
Optimalisatie en rationalisatie van het hoger onderwijslandschap en -aanbod. Rapport van de Ministeriële Commissie aan de heer Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, februari 2008, p. 35.
blz. 161/161