Onderzoeksvoorstel
Voorbij valkuilen en wensdenken De maatschappelijke meerwaarde van bedrijfsmatige dagbesteding voor mensen met een arbeidsmatige beperking
Promovendus: Drs: P.H. Ongenae Promotor: Promotor:
Prof. Dr. M.G. Boekholdt, FSW, VU, Amsterdam Prof. Dr. T. Elfring, FEWEB, VU, Amsterdam
Enschede, mei 2010
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken Managementsamenvatting In en buiten ons land heerst brede consensus over het toenemende belang van arbeidsparticipatie, zeker in het licht van de toenemende vergrijzing. Naast de medewerkers zonder beperking wordt naar verwachting in de toekomst vaker een beroep gedaan op mensen met een arbeidsmatige beperking en/of grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Ondanks de diverse onderzoeksprojecten, experimenten en convenanten en de verandering in het wettelijk kader zoals gewijzigde financieringsmethodieken, is de relatie tussen gezondheidszorg en arbeid niet optimaal. In de beeldvorming is sprake van een vertekend beeld waarbij mensen met een arbeidsmatige beperking extra kosten, meer inspanning van de werkgever vragen en minder productiviteit leveren. Zelden is in de publieke opinie aandacht voor de meerwaarde die deze mensen creëren voor de participerende organisaties, de samenleving en niet in de laatste plaats voor zichzelf. Er bestaat dan ook veel onduidelijkheid over de maatschappelijke meerwaarde die deze werknemers creëren. Een ander structureel probleem is het ontbreken van goede en betrouwbare informatie over de maatschappelijke meerwaarde van deze doelgroep en de langdurige zorg in de care-sector. Verder zijn de bestaande initiatieven en experimenten te vrijblijvend en versnipperd. Een meer structurele aanpak is dan ook noodzakelijk om de ontstane beeldvorming bij te stellen en aan de informatielacune tegemoet te komen. Deze visie sluit aan bij de nieuwe maatschappelijke beleidsthema’s “governance” en participatie zoals deze door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn benoemd als de maatschappelijke opgave voor de komende vijf jaar. Het onderzoek naar de maatschappelijke meerwaarde van bedrijfsmatige initiatieven voor mensen met een arbeidsmatige beperking sluit hier nadrukkelijk bij aan. Het gehele traject tussen arbeidsmatige dagbesteding en begeleiding naar werk voor mensen met een arbeidsmatige beperking maakt deel uit van het onderzoek. Het gaat in het onderzoek vooral om de wijze waarop de maatschappelijke meerwaarde van arbeid voor deze doelgroep, gecreëerd, geïdentificeerd en verantwoord kunnen worden. Hierdoor kunnen medewerkers met een arbeidsmatige beperking een grotere regie voeren over hun begeleidingstraject en toekomst, zijn organisaties beter in staat om in te spelen op hun veranderende rol in de samenleving en is de samenleving beter in staat om de maatschappelijke meerwaarde van deze projecten te kunnen in schatten. Het onderzoek bestaat uit de volgende twee thema’s: • Inventariseren van de elementen en factoren die de maatschappelijke meerwaarde van arbeid identificeren: Wat is maatschappelijke meerwaarde binnen de sector zorg en welzijn? Welke problemen ervaren medewerkers met een arbeidsmatige beperking, organisaties bij het streven naar en realiseren van arbeidsparticipatie? Welke elementen vergroten de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsmatige beperking? Welke determinanten/factoren dragen bij aan het identificeren van de maatschappelijke meerwaarde van arbeid? Hoe dragen organisaties bij om deze maatschappelijke te creëren en verantwoorden? •
Methodiekbeschrijving: Hoe en op welke wijze wordt door organisaties maatschappelijke meerwaarde door middel van arbeid gecreëerd? Wat zijn de besluitvormingsgronden om een bedrijfsmatige voorziening voor mensen met een arbeidsmatige beperking te starten? Met welke interventies kunnen organisaties en medewerkers met een arbeidsmatige beperking de meerwaarde van arbeid identificeren? Op welke wijze kunnen organisaties deze maatschappelijke meerwaarde in hun bedrijfsvoering verantwoorden?
3
Het onderzoek wordt in samenwerking met 25 participerende organisaties uitgevoerd door een promovendus. De wetenschappelijke begeleiding staat onder supervisie van Professor Martin Boekholdt, werkzaam als bijzonder hoogleraar sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), afdeling organisatiewetenschappen met de bijzonder leerstoel Organisatie en beleid van zorg, in het bijzonder de rol van maatschappelijk ondernemerschap en professor Tom Elfring werkzaam als hoogleraar aan de faculteit economische wetenschappen en bedrijfskunde aan de VU, afdeling strategie organisatie en ondernemerschap. Daarnaast vindt gedurende het onderzoek een intensieve samenwerking plaats met Het Zijlstra Center. Het Zijlstra Center is een interfacultair onderzoeksinstituut van de VU faculteit economische wetenschappen en bedrijfskunde wat door middel van academische vorming en onderzoek een bijdrage levert aan de verbetering van de bedrijfsvoering van overheden en maatschappelijke organisaties en op deze wijze een bijdrage wil leveren aan het debat over maatschappelijke meerwaarde in het maatschappelijk middenveld. De doorlooptijd van het onderzoek is vier jaar (september 2010 – september 2014). Voor het onderzoek wordt een voorhoedegroep gevormd van maximaal 25 projecten en\of organisaties, die gezien worden als koploper op het gebied van bedrijfsmatige dagbesteding en\of begeleiding van mensen met een arbeidsmatige beperking of grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Gedurende het onderzoek worden de participerende organisaties actief betrokken bij de methodiekontwikkeling en het, identificeren van de elementen en factoren welke de maatschappelijke meerwaarde van arbeid kunnen identificeren voor mensen met een arbeidsmatige beperking. Door deelname aan het onderzoek krijgen de participerende organisaties een afwegingskader aangereikt op basis waarvan zij beter in staat zijn maatschappelijke meerwaarde te creëren, identificeren en in beeld te brengen. Daarnaast worden aan de deelnemende organisaties methodieken aangereikt, die binnen hun eigen organisatie de meerwaarde van arbeid voor mensen met een arbeidsmatige beperking te kunnen monitoren en verantwoorden. Mede hierdoor zijn de deelnemende organisaties in staat de kwaliteit van hun dienstverlening te verbeteren en sneller in te spelen op hun veranderende rol in de samenleving. Tenslotte worden de deelnemende organisaties in staat gesteld om de maatschappelijke meerwaarde te verantwoorden naar medewerkers, zorgvragers, ketenpartners, zorgverzekeraars, financiers, overheden en andere geïnteresseerden. Voor de financiering wordt voor de looptijd van het onderzoek aan de deelnemende organisaties een financiële bijdrage gevraagd van 10.000 euro per jaar. Daarnaast wordt voor het onderzoek subsidie aangevraagd bij fondsen en instanties, zoals ZonMW, InstituutGak, Raad voor de Volksgezondheid, etc. Bij toekenning van een eventuele subsidie wordt de jaarlijkse bijdrage van de participerende organisaties naar ratio verlaagd. Ook wordt gedurende het onderzoek een actieve bijdrage gevraagd van de bij het participerende project betrokken medewerkers, bestuurders van de deelnemende instellingen en stakeholders. Naar verwachting bedraagt de personeelsbelasting voor de medewerkers maximaal 8 dagen en\of 16 dagdelen per jaar. Het onderzoek wordt zo ingericht dat naast een aantal fysieke bijeenkomsten voor de betrokken medewerkers, bestuurders en stakeholders, de bijdrage aan het onderzoek zoveel mogelijk deel uit maken van de dagelijkse werkzaamheden. Voor de kwaliteitsbewaking van het onderzoek wordt een begeleidingscommissie samengesteld bestaande uit een afvaardiging van de deelnemende organisaties.
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken
Onderzoeksvoorstel
Voorbij valkuilen en wensdenken De maatschappelijke meerwaarde van bedrijfsmatige dagbesteding voormensen met een arbeidsmatige beperking
5
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken 1. Inleiding De zorgsector is de laatste jaren sterk aan verandering onderhevig. De vraag naar zorg neemt tussen 2010 en 2020 aanmerkelijk toe. Dit heeft niet alleen te maken met de toenemende vergrijzing maar ook met het veranderende karakter van de zorgvraag. De huidige vraag en aanbod moeten volgens de Raad van de Volksgezondheid een andere weg inslaan. De huidige aanpak voor zorg en ziekte (ZZ) past niet meer bij de wensen van de zorgvrager. Mensen willen gezond blijven en volgens de nieuwe visie meedoen in de samenleving. Ook wel aangeduid als Gedrag en gezondheid (GG) (RVZ 2010). Deze veranderende visie heeft consequenties voor zowel de zorgvrager, zorgverlener en zorgfinanciering. Er wordt een groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de zorgvrager. De zorgvrager is in deze nieuwe filosofie geen passieve consument meer maar een actieve zorgconsument welke samen met de zorgprofessional op zoek is naar kansen om mee te doen in de samenleving. Deze invalshoek heeft ook gevolgen voor de zorgverleners. Deze gewijzigde opstelling van de zorgconsument resulteert in een andere manier van werken. Van zorgorganisaties wordt verwacht dat zij sneller en actiever ingrijpen en meer aandacht schenken aan preventie. Met als uiteindelijk doel de zorgvraag zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag van de samenleving. De rol van de zorgverlener verschuift hierdoor meer naar het coachen bij het zelfmanagement van de zorgvrager. Ook voor de financiering van de zorg heeft deze gewijzigde visie gevolgen. Zo is de verwachting dat de financiering van de zorg verder versoberd gaat worden. Waarbij de burger zelf meer moet gaan betalen voor zijn/haar zorgvraag. Daar tegenover staat dat hij/zij meer beloond wordt voor gezond gedrag. Ook zorgverleners zijn de afgelopen jaren geconfronteerd met andere financieringsmethodieken, zoals ZorgZwaartePakketen (ZZP) en Diagnose Behandel Combinatie (DBC). Duidelijk wordt dat deze gewijzigde vergoedingenstructuur gevolgen heeft voor activiteiten van zorgverleners. Recentelijk is duidelijk geworden dat de dagbesteding in de GGZ, VG en V&V onder druk staat en zorgverleners genoodzaakt zijn om dagbestedingactiviteiten te sluiten (Zorgvisie, 2010). Dit voorbeeld geeft eens te meer aan dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars, en overheid naar de toekomst toe hun financiële middelen anders dienen in te zetten (RVZ 2010). Bovenstaande visie van de RVZ sluit aan bij de door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) geformuleerde maatschappelijke opgaven. In 2006 zijn door VWS een vijftal maatschappelijke opgaven geformuleerd. Deze maatschappelijke opgaven zijn geëvalueerd en geüpdate in de notitie “Maatschappelijke Opgaven Volksgezondheid en Gezondheidszorg” (VWS, 2009). Belangrijke nieuwe thema’s voor de komende periode zijn naast de bestaande thema’s de nieuwe thema's “governance” en participatie. Het ministerie probeert met de nieuwe maatschappelijke opgaven richting en focus te geven aan de programmering van het VWS-domein. (VWS, 2010). In de visie van het ministerie is gezondheid meer dan de afwezigheid van ziekte maar heeft het meer te maken met levensstijl, de sociale- en fysieke omgeving en de kwaliteit, bereikbaarheid en toegankelijkheid van zorgvoorzieningen. Het beleid op de verschillende terreinen komt op lokaal niveau bij elkaar en biedt de kans op te komen tot een integraal gezondheidsbeleid waarin de verschillende factoren en participanten in onderlinge samenhang kunnen worden uitgevoerd. Voorwaarde is wel dat de toekomstige beleidsen wettelijke kaders zodanig op elkaar zijn afgestemd dat op lokaal niveau overheden en ketenpartners een integraal gezondheidsbeleid kunnen voeren. Dit houdt onder meer in dat zorgverleners nu maar zeker naar de toekomst toe meer moeten samenwerken over de grenzen van hun disciplines en instellingen heen, ofwel
7
dat ze multidisciplinaire ketenzorg moeten leveren, maar dat ze daarbij ook flexibel moeten zijn om aan de wensen van de zorgvrager tegemoet te komen. Meer samenwerking moet ook leiden tot meer transparantie. Zorgvragers moeten weten waar ze aan toe zijn willen zij een welbewuste keuze kunnen maken. De overheid probeert dit te stimuleren door het meetbaar en openbaar maken van de kwaliteit van zorg. Een ander aspect dat hierbij een rol speelt is het benoemen van de baten van de zorg. Zo lang de Nederlandse samenleving bereid is om een steeds groter deel van de welvaart te besteden aan zorg hoeven de zorgkosten geen probleem te zijn. De kosten voor preventie, behandeling, verzorging en ondersteuning leveren immers een bijdrage aan de kwaliteit van leven. Echter als deze bereidheid afneemt en de uitgaven van de zorg onder druk komen te staan, is het wenselijk om te weten welke investeringen cq interventies in de zorg het meest renderen, de meeste kwaliteit van leveren opleveren of als essentieel voor goede zorg worden beleefd. Zorgverleners worden dagelijks met bovenstaande vragen geconfronteerd. Zorgverleners spelen met hun (zorg)aanbod steeds nadrukkelijker een rol in lokale- en regionale netwerken. Samen met de ketenpartners zijn zij op zoek naar nieuwe innovatieve samenwerkingsvormen en activiteiten, zoals bedrijfsmatige dagbestedingvoorzieningen. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat rondom dergelijke voorzieningen nog veel onduidelijkheid bestaat en dat deze initiatieven tal van nieuwe problemen en vragen oproepen. Ondoorzichtigheid in de verantwoordelijkheidsverdeling, gebrek aan regie, het disfunctioneren van samenwerkingsrelaties, gebrek aan transparantie, onduidelijkheid over de meerwaarde voor de zorgvrager en de samenleving behoren tot deze nieuwe vraagstukken. Bovenstaande vormt onder meer de aanleiding om een onderzoeksvoorstel te ontwikkelen rondom de maatschappelijke meerwaarde van bedrijfsmatige dagbestedingvoorzieningen. De noodzaak tot het doen van onderzoek in de gehandicaptensector wordt nogmaals benadrukt door de recent verschenen publicatie van Marc Pomp, waarin wordt aangegeven dat de baten van de caresector en met name de gehandicaptensector nog onontgonnen gebied is waarvoor aanvullend onderzoek dringend noodzakelijk is. In het onderzoek wordt nadrukkelijk ingegaan op de meerwaarde van arbeid voor mensen met een arbeidsmatige beperking. Hierbij wordt onderzocht in welke mate arbeid een bijdrage levert aan de integratie en participatie van kwetsbare doelgroepen in de samenleving (de sociale omgeving en fysieke omgeving). Tijdens het onderzoek wordt geïnventariseerd welke indicatoren de meerwaarde van arbeid identificeren voor mensen met een arbeidsmatige beperking, voor de zorgvrager, zorgverlener en samenleving. Ook wordt gedurende het onderzoek samen met de participerende zorgverleners en ketenpartners een methodiek ontwikkeld op basis waarvan zij de maatschappelijke meerwaarde kunnen identificeren en in beeld brengen. Ook kunnen zorgverleners en hun ketenpartners middels het onderzoek invulling geven aan hun veranderende rol en verantwoordelijkheden in de samenleving.
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken 2. Onderzoeksveld De sector zorg en welzijn is de algemene omschrijving voor zorg en welzijngerelateerde organisaties. Het verschil tussen zorg en welzijn komt tot uitdrukking in de werkzaamheden die worden verricht. In de zorgsector ligt de nadruk hoofdzakelijk op de (medische) verzorging van de cliënten en\of patiënten. De zorgsector is op te delen in twee werkvelden, de cure- en de caresector. In de curesector ligt de nadruk op de verpleging van cliënten en\of patiënten met als belangrijkste exponenten algemene- en academische ziekenhuizen In de caresector ligt de nadruk op verzorging van cliënten en\of patiënten, waarbij een onderscheidt gemaakt kan worden in de volgende werkvelden, thuiszorg, verzorgingshuizen, verpleeghuiszorg, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg. In de welzijnssector ligt de nadruk op het geestelijk welzijn van cliënten. Deze sector is verdeeld in de volgden werkvelden; Jeugdzorg, maatschappelijk werk, sociaal-cultureel werk en kinderopvang. Zorgorganisaties zijn te typeren als “human service organisaties”. De kerntaak van zorgorganisaties bestaat volgens Hasenfelt en Gastelaars uit; ”Gerichte transacties tussen uitvoerenden en cliënten met het oogmerk een specifiek effect bij deze cliënten te weeg te brengen onder regie van centrale waarden van de organisatie, rekening houdend met de inbreng en de verwachtingen van cliënten.” (Hassenfelt, 1992;Gastelaars, 1997) Deze omschrijving duidt er op, dat er sprake moet zijn van “effecten” voor het individu alsmede voor de uitvoerende organisatie. Hasenfelt geeft daarnaast aan dat, “het voorkomen en tegengaan van achteruitgang en in stand houden van de kwaliteit van leven”, een kerntaak is van zorgorganisaties. Dit wordt ook wel aangeduid met de term “people sustaining” Door de veranderende zorgvraag en de toenemende vergrijzing, staan de publieke uitvoeringsorganisaties onder druk (Boekholdt, 2007). Hierdoor zijn zorgorganisaties genoodzaakt te zoeken naar nieuwe dienstverleningsconcepten, welke aansluiten bij de maatschappelijke behoefte van de hedendaagse samenleving, bedrijfsvoering en cliëntwensen. Door de omvang van de sector zorg en welzijn is het niet mogelijk om bij het onderzoek alle werkvelden te betrekken. Het onderzoek beperkt zich dan ook tot de zorgsector en meer specifiek de caresector. Binnen de caresector komt de nadruk te liggen op de bedrijfsmatige (dagbesteding)projecten. Bedrijfsmatige dagbestedingprojecten zijn over het algemeen projecten waar mensen met een arbeidsmatige beperking in meer of mindere mate toe geleid worden naar werk. De doelgroep die hiervan gebruik maken zijn cliënten met een AWBZ-indicatie, WSW-inidatie, Wajong-indicatie of vanuit WMOtrajecten werkervaring aangeboden krijgen. Binnen de verschillende bedrijfsmatige voorzieningen kunnen meerdere mensen werken met een verschillende indicatie of achtergrond, zoals VG, GGZ, jeugdzorg, etc werkzaam zijn. Het onderzoek richt zich specifiek op sociale ondernemingen die geïnitieerd zijn door een zorgverlener of waarbij de zorgverlener als samenwerkingspartner een grote bijdrage levert. Bij de selectie van de projecten is een belangrijke voorwaarde dat het project op een bedrijfsmatige wijze zijn opgezet en de deelnemers in meer of mindere mate toe geleid worden naar arbeid. Verder dienen de projecten de integratie en participatie van medewerkers met een arbeidsmatige beperking in de samenleving te bevorderen. Daarnaast wordt ook gekeken of de projecten een bijdrage leveren aan het in stand houden van andere factoren in de samenleving zoals het voorzieningenniveau in wijken, kernen en dorpen. De onderzoekspopulatie bestaat uit een voorhoedegroep van maximaal 25 projecten van zorgverleners en of organisaties die voldoen aan bovenstaande criteria.
9
3. Wetenschappelijke relevantie en probleemstelling Zowel op het terrein van preventie, cure, care en ondersteuning is de sturing vanuit de overheid ingrijpend veranderd met de Wet publieke gezondheid (Wpb), respectievelijk Zorgverzekeringswet (Zvw), de gemoderniseerde Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Nederland is hierbij niet het enige land waar dit plaatsvindt. Momenteel vinden in diverse landen een herstructurering van de sector Zorg & Welzijn plaats (Van der Grinten, 2004 a; Porter 2006; de Gooijer 2007). Onder invloed van veranderende wet en regelgeving worden zorgorganisaties gedwongen zich op hun positie in de samenleving te heroriënteren (Toonen, Dijkstra en van de Meer; 2003; Klink, 2002; Boekholdt 2007). Deze veranderingen zijn talkrijk en ingrijpend en worden door zorgorganisaties zo goed mogelijk uitgevoerd. Echter geconstateerd moet worden dat door de zorgorganisaties deze verbetermogelijkheden onvoldoende worden benut Door zorgorganisaties worden verantwoordelijkheden nog onvoldoende ingevuld of bestaat onduidelijkheid of onenigheid over de verdeling van de bevoegdheden. Voorbeelden hiervan zijn de financiële planning en control cyclus, de borging van kwaliteit en implementatie van vernieuwingen. Het ontbreekt het management veelal aan voldoende sturingsinformatie in de vorm van performance indicators en de verantwoording is onvoldoende gestructureerd (VWS 2010). Op basis van de veranderende context en het zoeken naar nieuwe kansen en mogelijkheden, dienen zorgorganisaties op zoek te gaan naar vernieuwende organisatieconcepten. Er is nog weinig bekend over de manier waarop organisaties in de sector zorg en welzijn deze nieuwe organisatieconcepten vormgeven (Bezemer, Volberda, van den Bosch en jansen, 2006; Morris, Coombes, Schindehutten and Allen, 2007, Smit, van Genabeek en Klerkx, 2008 ). Ondernemende initiatieven binnen de sector Zorg en Welzijn worden vaak aangeduid als Social Entrepreneuring (sociaal ondernemen). Sociaal ondernemen is een moeilijk definieerbaar begrip. Een van de belangrijkste grondleggers van sociaal ondernemen omschreef het als volgt. “Social entrepreneurship seeks to integrate for profit entrepreneurial principles an practices into the non/proft environment, while maintaining the underling mission of te non/profit organization.” (Dees,1998) De activiteiten van sociale ondernemingen spelen zich vaak af op het publiek\private snijvlak. Daarnaast wordt de term sociaal ondernemen gebruikt door op winst georiënteerde organisaties, zoals multinationals als niet op winst georiënteerde organisaties zoals zorginstellingen zoals recentelijk verwoord in een publicatie van PSW getiteld “Ondernemen met sociaal besef”. Dees heeft in 1998 het ondernemerscontinuüm gedefinieerd van puur liefdadigheid tot puur commercieel. Volgens Alter (2007) zijn sociale ondernemingen te typeren als hybride organisaties, dit komt ondermeer tot uiting doordat zij: • Zowel een beroep doen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid evenals het winstoogmerk; • Ze gebruik maken van bedrijfsmatige aspecten om sociale doelstellingen te verwezenlijken; • Hun doelstelling is sociale en economische waarde te creëren. • Opbrengsten uit de bedrijfsvoering komen ten goede aan de sociale doelstelling van de organisatie, of worden aangewend om de huidige sociale activiteiten verder uit te breiden.
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken Hybride organisaties zijn volgens Alter te verdelen in vier typen onderneming die zowel aan de profit- als de non-profit zijde zijn hun oorsprong kunnen vinden. Beiden generen sociale- en economische meerwaarde. Het onderscheid wordt bepaald door bedrijfsmotief, bedrijfsverantwoordelijkheid en winstbestemming van de bedrijfsactiviteiten. Hybryde spectrum ----------------------------------------------------------------> Traditionele Non profit organisaties
Non profit organisaties met bedrijfsmatige projecten
Sociale ondernemingen
Sociaal verantwoordelijke ondernemingen
Maatschappelijk verantwoordelijke onderneming
Traditionele Profit ondernemingen
(Alter, 2007) In tegenstelling tot commerciële ondernemingen, kampen sociale ondernemingen met een diffuus waardebegrip (Dees, 1998). Waar reguliere bedrijven hun succes kunnen meten met de gemaakte winst, laat het succes van sociale ondernemingen zich zijns inziens moeilijker kwantificeren. Gezien het grote belang dat sociale ondernemers hebben bij het zichtbaar maken van de aard en de omvang van de door hen gerealiseerde waarde, is het voor deze ondernemers belangrijk hun resultaten in kaart te brengen met een methode die dat mogelijk maakt (Franssen en Scholten,2007). TNO heeft in 2008 een rapport gepresenteerd, Europese ervaringen met sociale economie, met een vergelijkend onderzoek naar sociale ondernemingen in Europa waaronder Nederland. In het rapport wordt duidelijk dat er binnen Europa grote verschillen bestaan tussen sociale ondernemingen in verschillende landen. Ook wordt duidelijk, dat er in zeer beperkte mate gegevens beschikbaar zijn over de nettoeffectiviteit als over de maatschappelijke baten. Onderzoeken waarin de effecten in onderlinge samenhang zijn onderzocht ontbreken (TNO, 2008). De belangrijkste oorzaak hiervan is, dat er een veelheid aan kleine, onderling slecht vergelijkbare instrumenten zijn ontstaan (Franssen en Scholten, 2007). In 2008 is door Peattie en Morley een inventarisatie gemaakt naar de huidige staat van onderzoek binnen het thema social enterprises in vooral Angelsaksische landen. Op basis van deze inventarisatie hebben zij een onderzoeksagenda geformuleerd met acht paradoxen binnen het thema sociaal ondernemen. De uitgangspunten van deze acht paradoxen werden eerder beschreven door Haugh in 2006. Eén van de beschreven thema’s betreft nader onderzoek naar performance measurement. Zij omschrijven dit als volgt “to create appropriate ways the multi-faceted nature of the performance and contribution of social enterprises. There is a particular need to be able to systematically capture and express all aspects of their social value” (Paton, 2003; Somers, 2005 Bull, 2006) Deze instrumenten om maatschappelijke meerwaarde te meten zijn te onderscheiden in een tweetal categorieën. Enerzijds procesgerichte instrumenten; zij richten zich vooral op de manier waarop een bepaalde dienst of product tot stand komt en anderzijds resultaatgerichte instrumenten. Resultaatgerichte instrumenten zijn op haar beurt weer te verdelen in kwalitatieve methoden (beschrijvende methoden) en kwantitatieve methoden waarbij daadwerkelijk de resultaten in meetbare (financiële) eenheden worden vertaald (SEV, 2006). Om de maatschappelijke meerwaarde van projecten in het maatschappelijk middenveld, waaronder zorgorganisaties, aan te tonen wordt vaak gebruikt gemaakt van de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) of vergelijkbare methodieken. Zorgorganisaties proberen door middel van deze instrumenten de maatschappelijke meerwaarde van projecten aan te tonen.
11
Een recent onderzoek naar de maatschappelijke initiatieven bij woningcorporaties en ketenpartners, waaronder zorg en welzijnorganisaties, gemeenten, scholen, etc., heeft aangetoond, dat het lastig is om de maatschappelijke meerwaarde te identificeren en te kwantificeren in termen van rendement (Minderman e.a. 2010). Uit het onderzoek kwam naar voren dat het causaal verband tussen de maatschappelijke initiatieven en de effecten niet of nauwelijks aantoonbaar zijn. De toerekening van de maatschappelijke effecten door de corporaties zijn te typeren als subjectief en niet “hard” te maken. Vooral het ontbreken van een methodische afweging bij de woningcorporaties en met hun ketenpartners maken het lastig om maatschappelijke effecten toe te schrijven aan projectmatige initiatieven. Deze problematiek wordt nog sterker indien ook indirecte effecten moeten worden toegerekend aan de kring buiten de direct betrokkenen. Op basis van dit onderzoek is aannemelijk, dat deze problematiek ook van toepassing is voor maatschappelijke initiatieven, zoals sociale ondernemingen van zorgorganisaties en hun ketenpartners. Om inzicht te krijgen in de maatschappelijke meerwaarde van sociale ondernemingen binnen de sector Zorg en Welzijn, is aanvullend empirisch onderzoek nodig. Weerawardena en Mort (2006) en McDonald (2007) benadrukken de behoefte aan empirisch onderzoek naar de invloed van maatschappelijke waardecreatie van sociale ondernemingen binnen non-profitorganisaties, zoals zorgorganisaties. Pomp (2010) benadrukt dat sprake is van een lacune in de informatievoorziening rondom de maatschappelijke meerwaarde van zorgorganisaties en projecten in de caresector. Onderzoek naar dit fenomeen zou het karakter moeten hebben van een “event driven” proces onderzoek. De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is drieledig. Het onderzoek draagt bij aan de theorievorming rondom de processen en factoren die helpen om maatschappelijk meerwaarde van sociale ondernemingen, zoals bedrijfsmatige dagbestedingvoorzieningen in hun onderlinge samenhang inzichtelijk te maken. Daarnaast levert het onderzoek een bijdrage aan de theorievorming en causaliteitsvraagstuk wat de meerwaarde van sociale ondernemingen zoals bedrijfsmatige dagbestedingprojecten is voor mensen met een arbeidsmatige beperking. Ten slotte wordt door middel van dit onderzoek een aanzet gegeven om de maatschappelijke baten van projecten in de care sector en meer specifiek bedrijfsmatige dagbestedingprojecten voor mensen met een arbeidsmatige beperking in beeld gebracht en benoemd. Op basis van de onderzoeksvraag:
hiervoor
beschreven
doelstelling
leidt
dit
tot
de
volgende
“Is het mogelijk een methodiek te ontwikkelen waarmee zorgverleners de maatschappelijke meerwaarde van sociale ondernemingen zoals bedrijfsmatige dagbestedingvoorzieningen kunnen creëren, identificeren en in beeld brengen?” Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Wat zijn kenmerken van een sociale onderneming binnen de sector zorg en welzijn? 2. Op welke creëren sociale ondernemingen maatschappelijke meerwaarde voor de deelnemers, de zorgverlener en de samenleving? 3. Op welke wijze kunnen de factoren ofwel indicatoren die de maatschappelijke meerwaarde van sociale ondernemingen creëren worden geïdentificeerd? 4. Op welke wijze kunnen zorgverleners meerwaarde in beeld brengen?
de
geïdentificeerde
maatschappelijke
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken 4. Theoretisch kader 4.1.Non-profit sector De non-profit sector wordt gekenmerkt door zijn positie tussen de staat en de markt. Op basis van de veranderende context en het zoeken naar nieuwe kansen en mogelijkheden dienen organisaties in de non-profit sector op zoek te gaan naar vernieuwende organisatieconcepten (Steenbergen, 2004 Alexander 2000 Dees 1998 Anheier 2001).Vooral in de Angelsaksische landen is de laatste jaren een discussie ontstaan over de activiteiten in de non-profit sector. Pearce heeft in 2003 het “three sectors of the economy model” ontwikkeld dat de verschillende stakeholders, participanten, sectoren op verschillende niveau’s benoemd die als non-profit sector zijn aan te duiden. Binnen de non-profit sector zijn sociale ondernemingen actief. Momenteel wordt er in internationaal verband een scherp debat gevoerd wat de definitie en classificatie is van een sociale onderneming. (Lloyd, 2002; Nicholls, 2006 Jones e.a., 2007;Peattie en Morley 2008). In Nederland wordt voor sociale ondernemingen veelal de term maatschappelijk ondernemen gebruikt. Maatschappelijk ondernemen is te typeren als een containerbegrip. Maatschappelijke ondernemingen kunnen onderling sterk van elkaar verschillen afhankelijk van hun activiteit, bedrijfsomvang, bedrijfsvorm, geografische spreiding, funding, motivatie, de mate van profit- oriëntatie, inbedding in de samenleving, eigenaarschap en cultuur (Peattie en Morley, 2008). Maatschappelijk ondernemen heeft betrekking op een specifieke vorm van ondernemen in een specifieke context. Hierbij gaat het om bedrijven die opereren op de scheidslijn in de publieke-private sector. Zoals woningcorporaties, gezondheidszorginstellingen maar ook bedrijven als Schiphol. Deze ondernemingen opereren hoofdzakelijk in het publieke domein en sluiten op basis van hun dienstverlening niet aan bij de maatschappelijke wensen en randvoorwaarden. Dit biedt echter mogelijkheden voor innovatie en fundamentele veranderingen. (Tjeenk Willink, 2002; Kuiper 2002). Daarnaast moeten dergelijke ondernemingen innoveren, omzet realiseren, winst maken en afhankelijk van de activiteit concurreren. In het publieke debat in Nederland worden verschillende definities door elkaar gebruikt. Het gaat hier in het bijzonder om begrippen als Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, Bedrijfsethiek, Corporate Governace en Maatschappelijk Ondernemen. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verschillende begrippen, zoals door Elfrink (2001) zijn geclassificeerd:
TYPERING
BETEKENIS
LITERATUUR
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
“Het duurzaam en ethisch inrichten van de primaire processen van een bedrijf; heeft hoofdzakelijk betrekking op de core business van een onderneming “Verantwoordelijk, behoorlijk ondernemingsbestuur”
Van Luijk & Schilder 1997 Van Luijk 2001
Corporate governance Bedrijfsethiek
Maatschappelijk ondernemen
“Verantwoorde omgang met bedrijfsdilemma’s op basis van waarden en normen.” “Verantwoord ondernemen in vooral de tertiaire sector en semi-publieke organisaties.”
13
Commissie Peters 1996 CommissieTabaksblat 2003 Jeurissen 2006
Van der Grinten & Putters 2002 NTMO 2003
Deze meer ondernemende instelling is niet in tegenspraak met de waarden en diensten van non-profit organisaties. Uit diverse onderzoeken blijkt dat maatschappelijk ondernemen binnen de non-profit sector maatschappelijke meerwaarde creëert en nieuw kansen identificeert (Hockerts, 2006). Dit verklaart onder meer de toenemende aandacht voor dit fenomeen (Weerawardena en Mort, 2006) Ondanks dat er sprake is van toegevoegde waarde is het door de grote verscheidenheid aan maatschappelijke ondernemingen moeilijk om het maatschappelijk rendement van dergelijke ondernemingen inzichtelijk te maken (Shaw and Carter, 2007; Jones e.a 2007) 4.2.Maatschappelijke ondernemingen in de sector zorg en welzijn Maatschappelijk ondernemen gebeurt hoofdzakelijk door publieke of semi-publieke organisaties het maatschappelijk middenveld. Maatschappelijke ondernemingen zijn onder meer actief op de terreinen zorg, onderwijs en wonen. Binnen de sector Zorg en welzijn is het gebruik van het concept maatschappelijk ondernemen in een stroomversnelling geraakt, na de publicatie van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) over dit onderwerp met de titel “Maatschappelijk ondernemen in de zorg” (RVZ, 1998). De RVZ stelt dat bij een maatschappelijke onderneming het zakelijke doel noodzakelijk is om het maatschappelijke doel na te streven. Zij vertalen dit concreet naar de volgende doelstelling voor de gezondheidszorg: “De typische doelstelling van een maatschappelijke onderneming is het leveren van een bijdrage aan de realisatie van de publieke waarden van algemene toegankelijkheid, doelmatigheid en kwaliteit van de zorg” (RVZ, 1998). De publieke waarden in de zorg zijn bij deze doelstelling kaderstellend. Van der Grinten definieert maatschappelijke ondernemingen als “Particuliere, niet op winst gerichte organisaties, die pogen met collectieve middelen doelen te realiseren met behulp van principes uit het bedrijfsleven, zoals innovatie, marktgericht werken en het dragen van bedrijfsrisico” (Van der Grinten, 1999). Volgens Van der Grinten is maatschappelijk ondernemen zinvol in situaties waarin behoefte bestaat aan: • • • •
Vernieuwing en verandering Differentiatie van het aanbod Nieuwe zorgarrangementen, zoals integrale zorg Marktgericht risico inschatting en klantgerichtheid
Van der Grinten vraagt zich daarnaast af, wie aan te merken valt als maatschappelijk ondernemer en onder welke voorwaarden het ondernemerschap moet worden vormgegeven. Ook stelt hij vragen bij de legitimiteit van de maatschappelijke onderneming. Volgens Van der Grinten leidt maatschappelijk ondernemen in de praktijk tot een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid van de ondernemers. De belangrijkste reden hiervoor is, dat het ondernemen op gespannen voet staat met de regelgeving van de overheid. De Waal beschrijft de maatschappelijke onderneming als “een publiekgerichte organisatie die effectiever en efficiënter om wil gaan met publieke middelen en doelen.” (De Waal, 2001) In deze visie Van der Waal is het uitgangspunt de maatschappelijke doelstelling en wordt door het ontplooien van nevenactiviteiten op commerciële basis maatschappelijk ondernemen mogelijk gemaakt. Volgens deze beschrijving is het mogelijk om afhankelijk van de product-markt combinatie binnen één onderneming gelijktijdig tegemoet te komen aan de publieke doelstellingen en het commercieel handelen.
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken Volgens De Waal is het hoofddoel van een maatschappelijke onderneming duidelijk, namelijk “een bijdrage leven aan het oplossen van een maatschappelijk probleem” (De Waal, 2001). Deze doelstelling sluit dan ook aan bij de al in 1998 door de RVZ geformuleerde doelstelling. “De typische doelstelling van een maatschappelijke onderneming is het leveren van een bijdrage aan de realisatie van de publieke waarden van algemene toegankelijkheid, doelmatigheid en kwaliteit van de zorg” en wordt door Van der Grinten in 2002 nogmaals bevestigd. In 2003 is het Netwerk Toekomst Maatschappelijke Onderneming (NTMO) opgericht. Het NTMO is een samenwerkingverband van acht brancheverenigingen in de sectoren wonen, zorg en welzijn. Het NTMO heeft in 2003 een branchecode voor de maatschappelijke onderneming en een profiel van de maatschappelijke ondernemer opgesteld (Toonen e.a.,2003). De NTMO definieert de maatschappelijke onderneming als “het voorzien in centraal toegankelijke maatschappelijke voorzieningen die aansluiten op constitutioneel verankerde sociale grondrechten.” (Toonen e.a., 2003). Deze laatste definiëring geeft feitelijk weer waar het bij maatschappelijk ondernemen in de sector zorg en welzijn om gaat. Een maatschappelijke onderneming is uitdrukkelijk geen door de overheid gecreëerde taakorganisatie. Elke maatschappelijke onderneming heeft zijn eigen rol binnen de voor haar relevante context en doelstellingen. Dit was door De Hoop Scheffer en Dankers in 1999 al getypeerd als bedrijven die “complementair werken aan overheidstaken”. In de doelstelling van de maatschappelijke organisatie wordt de eigen maatschappelijke functie en visie weergegeven binnen haar eigen sociale (omgevings)context weergegeven. Door de ontwikkeling van de branchecode kunnen sectoren overgaan tot het ontwikkeling van maatschappelijke ondernemingen binnen hun sector. Bij de ontwikkeling van de branchecode is al meerder malen gepleit voor een aparte rechtsvorm voor maatschappelijke ondernemingen. In 2006 is hier door de projectgroep Rechtsvorm Maatschappelijke Onderneming een advies over uitgebracht. In het advies van de stichting wordt uitgegaan van maatschappelijke ondernemingen zonder winstoogmerk zoals een stichting of vereniging. De projectgroep definieert een maatschappelijke onderneming: “als een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon die één of meer ondernemingen in stand houdt en die blijkens de statuten als doel heeft de uitoefening van bepaalde publieke taken” (Wijffels, 2006). Het wettelijk regelen van maatschappelijk ondernemen door organisaties zonder winstoogmerk, staat op gespannen voet met de invoering van vraaggestuurde zorg en gereguleerde marktwerking binnen de publieke sectoren. Maatschappelijk ondernemen is een organisatieconcept dat nog volop in ontwikkeling is. Momenteel is nog veel onduidelijk, door het ministerie van VWS wordt gekeken of zorginstellingen ook winst mogen maken. De huidige wetgeving biedt hiertoe middels een algemene maatregel van bestuur (AMvB) de mogelijkheid. Daarnaast bestaan er binnen de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) mogelijkheden om experimenten te doen rondom de rechtsvorm en tarieven (Wijffels, 2006).
15
Het concept maatschappelijk ondernemen binnen de sector zorg en welzijn is nog niet volledig uitgekristalliseerd. Er is nog geen eenduidige definitie waarbinnen we maatschappelijk ondernemen in de sector zorg en welzijn kunnen vatten. Wel wordt duidelijk dat maatschappelijk ondernemen gebruik maakt van principes uit het bedrijfsleven, zoals het realiseren van winst. Verder is er sprake van een hybride organisatiestructuur en financiering door het gebruik van publieke en private middelen. Maatschappelijke ondernemingen binnen de de sector zorg en welzijn vervullen een maatschappelijke functie. Daarnaast leveren zij een bijdrage binnen hun eigen (omgevings)context en hebben ze een maatschappelijke waarde (Austin e.a.,2006). 4.3.Maatschappelijke meerwaarde De term maatschappelijke meerwaarde is door Mark Moore voor het eerst gedefinieerd in zijn publicatie Creating Public Value (Moore 1995). Hierin stelt hij dat de maatschappelijke (meer)waarde wordt bepaald door de mate waarin maatschappelijke organisaties, zoals zorgorganisaties tegemoet komen aan de maatschappelijke problemen en behoeften waarmee zij geconfronteerd worden. Daarom is het van belang dat organisaties in het maatschappelijk middenveld weten wat hun context is en welke vragen daarbij van belang zijn. Het creëren van maatschappelijk meerwaarde gaat zonder meer om het oplossen van sociale problemen op een adequate wijze (van Eijck, 2010), zoals de toeleiding van mensen naar werk voor mensen met een arbeidsmatige beperking. Om tegemoet te komen aan de maatschappelijke problemen en behoeften waar zorgverleners mee geconfronteerd worden ligt samenwerking voor de hand. In recent onderzoek naar scholen (Minderman e.a.,2010) is duidelijk geworden dat deze samenwerking twee vormen kent. Enerzijds gaat het om de samenwerking binnen de eigen organisatie waarbij zorgverleners hun primaire proces inzichtelijk maken voor externe samenwerkingspartners en hiermee onder andere ook de kwaliteit van de eigen dienstverlening verbeteren. Daarnaast gaat het om de mate waarin de samenwerking met ketenpartners bijdraagt aan het realiseren van maatschappelijke doelstellingen die buiten de eigen taakomschrijving van de zorgverlener liggen, zoals het instant houden van het voorzieningenniveau in wijken, kernen en dorpen. Om inzichtelijk te maken wat de maatschappelijke meerwaarde van een sociale onderneming zijn, dienen de gestelde doelen, vooraf te zijn vastgesteld en de effecten geïdentificeerd en eventueel meetbaar worden gemaakt. Bij maatschappelijke prestaties is het bepalen van de mate van succes complex; niet alleen de financiële resultaten zijn leidend, maar ook de maatschappelijke resultaten (Franssen en Scholten, 2007). Bij het bepalen van de maatschappelijke meerwaarde door onder andere zorgverleners gaat het ook om het in beeld brengen en verantwoorden van de resultaten cq het maatschappelijk rendement. Maatschappelijk rendement is dan ook te beschrijven als de verhouding tussen enerzijds de input en anderzijds de maatschappelijke effecten of outcome. Waarbij een goed rendement uitgedrukt kan worden als een groot maatschappelijk effect, met weinig input. Omgekeerd is sprake van een slecht rendement bij een klein maatschappelijk effect en veel input (SEV, 2006).
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken Bij het vaststellen van maatschappelijk rendement is het belangrijk om op voorhand vast te stellen wat de beoogde doelen voor de toekomst zijn. Indien bij de start van de sociale onderneming niet is gedefinieerd wat de doelstelling is, is achteraf ook niet te bepalen of het initiatief succesvol is. Het causale verband tussen de maatregel in casu het bedrijfsmatig dagbestedingproject en de geconstateerde effecten zijn dan niet aan te tonen. Daarnaast kan op basis van de verkregen uikomsten gekeken worden op welke onderdelen van de bedrijfsvoering van de zorgverlener verbetering mogelijk is in termen van verantwoording en het in beeld brengen van de maatschappelijke meerwaarde van een sociale onderneming. Ook kan het meten van maatschappelijk rendement bijdragen aan het ontwikkelen van een benchmark. Hierdoor zijn initiatieven onderling met elkaar vergelijkbaar, Benchmarken zijn geen onbekend middel binnen de sector zorg en welzijn. Tenslotte draagt het meten van maatschappelijk rendement bij aan het afleggen van verantwoording naar de samenleving (Patton, 2003; Fransen en Scholten, 2007) Om de maatschappelijke doelstellingen van een maatschappelijke onderneming meetbaar te maken, is het belangrijk om de geconstateerde en te verwachte effecten te identificeren en hiervoor de juiste indicatoren te bepalen. Er bestaan diverse theorieën over indicatoren. Het kiezen van de juiste indicatoren hangt af van het doel waarvoor men deze wenst te gebruiken (Bouckaert, 1999; Jansen, 2001). Bij maatschappelijk rendement staat het meten van verandering centraal zoals al door de VN in 1984 is gedefinieerd, “Indicators are variables that help to measure changes in a given situation”. Recent onderzoek bij woningcorporaties inclusief een uitgebreide rapportenreview naar heeft inzichtelijk gemaakt, dat voor de verschillende deelgebieden binnen het thema leefbaarheid, waaronder arbeid, zorg, welzijn, onderwijs, jeugd, veiligheid, etc, geen eenduidige indicatoren zijn geïdentificeerd (Minderman e.a. 2010). Voor de sector Zorg en Welzijn geldt dit ook voor de verschillende deelgebieden binnen de cure in de care. Zo zijn er geen indicatoren geïdentificeerd, welke de toegevoegde waarde van arbeid voor mensen met een arbeidsmatige beperking binnen bedrijfsmatige dagbestedingvoorzieningen in beeld kunnen brengen. (zichtbare zorg 2009). Verder is in een recent onderzoek van Marc Pomp de baten van de zorg beschreven. In dit onderzoek geeft hij een beschrijving van de baten van de zorg voornamelijk gebaseerd op gegevens voor ziekenhuizen. Wel geeft hij in zijn onderzoek aan dat de baten van de zorg voor de caresector en vooral voor de gehandicaptensector een grote witte vlek zijn. Hij stelt dan ook voor om hier aanvullend onderzoek naar te doen om dat over de baten van de caresector vrijwel geen gegevens beschikbaar zijn (Pomp 2010). Op basis van oriënterend onderzoek wordt voor de zorgverleners een methodiek ontwikkeld op basis waarvan zij hun maatschappelijke meerwaarde in beeld kunnen brengen voor het individu, de organisatie en de samenleving. Als uitgangspunt hiervoor wordt bij het creëren en identificeren van de maatschappelijke meerwaarde en het identificeren van het maatschappelijk rendement gebruikt gemaakt van het MAPEspectrum (Bouckaert, 1999; SEV, 2006, Scholten en Fransen 2007)) waarbij zowel middelen-, activiteiten-, prestatie- en effectenindicatoren worden gebruikt. Hierbij meet men de mate van effectiviteit, of voorafgestelde doelen worden bereikt. Evenals de verhouding tussen output en input, de mate van efficiency en outcome.
17
5. Methodologie 5.1.Impact generating research De huidige concepten en projecten binnen de sector zorg en welzijn kunnen door het ontbreken van indicatoren nog niet worden getoetst door middel van kwantitatief onderzoek. Mede hierdoor wordt in dit onderzoek gekozen voor een combinatie van meerdere onderzoeksstrategieën en methoden. Hierdoor wordt het mogelijk om daadwerkelijk een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen (Lindeblom e.a. 1991). Het onderzoek is dan ook voornamelijk kwalitatief van aard. De nadruk in het onderzoek ligt op het verzamelen van data op basis van gesprekken, interviews, verhalen, sessies en publicaties (soft data) (Neumann 2009). Tijdens het kwalitatieve onderzoek kunnen de gegevens ook worden aangevuld met kwantitatief onderzoek. Bij de onderzoekspopulatie kunnen door middel van harde gegevens (zgn hard data) verbanden of ontwikkelingen zichtbaar worden gemaakt, onder andere door statistische analyses. Kwantitatieve gegevens zijn in dit geval complementair aan de kwalitatieve data en analyses. In het onderzoek wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het kwalitatieve onderzoek en het aanvullende kwantitatief onderzoek. Het onderzoek heeft dan ook de kenmerken van een impact generating research, waarbij niet op basis van vooraf geformuleerde criteria en context onderzoek wordt verricht. De essentie van het onderzoek ligt dan ook meer in het tot stand brengen van een verandering in de populatie van het onderzoek. Dit houdt wel in dat de criteria, methode en object gedurende het onderzoek aangepast kunnen in overleg met de deelnemende organisaties. De basis van het onderzoek wordt gevormd een literatuurstudie en een verkennend veldonderzoek. Hiermee worden de relevante context inzichtelijk gemaakt. Daarnaast wordt op basis van narratief onderzoek getracht de causale relatie te identificeren tussen de beoogde doelstellingen, effecten en indicatoren van de deelnemende organisaties. Door het bestuderen van de verschillende doelstellingen, effecten en indicatoren, kunnen variabelen naar voren komen waar nog niet eerder aandacht aan geschonken is (Langley, 1999). Een belangrijk onderdeel is de interne openbaarmaking van het resultaat bij de deelnemende organisaties. Het is het van belang dat de discussie in de onderzoekspopulatie op basis van gelijkwaardige informatie wordt gevoerd. Gedurende het onderzoek worden de bevindingen dan ook getoetst, geëvalueerd en mogelijk verfijnd of herzien in samenspraak met de deelnemende organisaties. Door het onderzoek op deze wijze in te richten, wordt onderzoek naar de samenhang tussen de verschillende doelstellingen, effecten en indicatoren gedaan. Ook wordt een verklaring gezocht hoe en op welke wijze maatschappelijk meerwaarde gecreëerd en inzichtelijk gemaakt kan worden. Het onderzoeksproces wordt hierbij opgevat als “a sequence of events or activities that discribe how things change over time” (van der Ven, 1992) 5.2.Typering van het onderzoek Het onderzoek is een combinatie van verschillende onderzoeksmethodieken, welke te typeren zijn als verkenning, vergelijking en actieonderzoek. Doormiddel van actieonderzoek wordt voor de deelnemende organisaties de maatschappelijke meerwaarde gecreëerd en in beeld gebracht. Hierdoor zijn de deelnemende organisaties tijdens het onderzoek in staat om hun dienstverlening, rol in de samenleving en verantwoording te verbeteren. Door het verkennende karkater van het onderzoek wordt nieuwe wetenschappelijke kennis ontwikkeld op basis waarvan de maatschappelijke
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken meerwaarde van sociale ondernemingen gecreëerd, geïdentificeerd en in beeld gebracht kunnen worden voor Het onderzoek is dan ook te typeren als gematigd exploratief van aard. Vanzelfsprekend is op basis van het literatuuronderzoek een kader geformuleerd op grond waarvan maatschappelijke meerwaarde kan worden geïdentificeerd voor individuen, organisaties en samenleving. Echter de exacte formulering van de doelstellingen, effecten en indicatoren en de wijze waarop deze in beeld gebracht kunnen worden staat aan het begin van het onderzoek niet vast. Deze worden gedurende het onderzoek nader afgestemd met de onderzoeksgroep. Om de maatschappelijke meerwaarde van de sociale ondernemingen van de onderzoeksgroep in beeld te brengen is daarom longitudinaal onderzoek nodig. Mede door de looptijd van het onderzoek heeft het onderzoek een interveniërend karakter. Tijdens het onderzoek worden door middel van narratief onderzoek en interactieve bijeenkomsten tussen experts, wetenschappers, stakeholders, managers, directie en bestuurders gezocht naar oplossingen voor complexe problemen. Ten slotte heeft het onderzoek een vergelijkend karakter. Door het uitvoeren van vergelijkend onderzoek is het mogelijk om de relevante contextfactoren te identificeren welke maatschappelijke meerwaarde creëren en in beeld te brengen voor de deelnemende organisaties. De onderzoekstypering kan dan als volgt schematisch worden weergegeven.
Vooronderzoek
Conclusietrekking
Dataverzameling
Toetsing
19
5.3.Onderzoeksdesign In de vorige paragraaf zijn een aantal kenmerken van het onderzoek beschreven op basis van de vier onderzoeksmethodieken. Hieronder wordt ingegaan op de daarbij behorende methoden en technieken. Verkennend onderzoek Bij het verkennend onderzoek wordt onder meer gebruik gemaakt literatuurstudie, deskresearch Delphi-sessies en diepte-interviews. Hieronder wordt kort ingegaan op de verschillende methoden en technieken. A. Literatuuronderzoek Aan de hand van verschillende documenten zoals wetenschappelijke literatuur, (vak)literatuur, notities, websites, beleidsrapporten artikelen en boeken wordt een theoretisch kader welke maatschappelijke meerwaarde kunnen identificeren. B. Deskresearch Bij de deelnemende organisaties wordt een beknopte analyse gemaakt van de participerende projecten waarbij aannemelijk is dat deze maatschappelijke meerwaarde creëren. Hierbij wordt onderzocht wat de doelstellingen, effecten en indicatoren zijn. Op welke wijze de maatschappelijke meerwaarde in door de deelnemende organisaties in beeld worden gebracht. C. Delphi-sessie Bij een Delphie-sessie worden de meningen van een aantal experts gevraagd over een onderwerp waar geen consensus over bestaat. Door deze antwoorden anoniem terug te koppelen wordt in een aantal ronden geprobeerd tot een unaniem gedragen oordeel te komen. Een belangrijk voordeel van deze onderzoeksmethodiek is dat in relatief geringe tijd een onderwerp kan worden uitgediept. Voor de Delphi sessie worden minimaal acht deelnemers uitgenodigd.
Vergelijkend onderzoek A. Casestudie Bij het vergelijkend onderzoek wordt gebruik gemaakt van casestudies. Het onderzoek is te typeren als een meervoudige casestudie gericht op theorievorming en vindt zijn grondslag in de interpretatieve methodologie (Eisenhardt, 1989; Verschuren en Doorewaard, 2004). “The theory-building process occurs by recursive cycling among the case data, emerging theory, and later extant literature” (Eisenhardt en Graebner, 2007). In het onderzoek worden projecten geselecteerd, met een vergelijkbare doelstelling geselecteerd. Het gaat hierbij om sociale ondernemingen in casu bedrijfsmatige dagbestedingvoorzieningen voor mensen met een arbeidsmatige beperking. Op basis van vergelijkbaar onderzoek bij scholen en woningcorporaties is al vastgesteld dat vergelijkbare projecten van elkaar verschillen in de mate van complexiteit, ketenpartners, doelstellingen, effecten, etc. Door de selectie van vergelijkbare initiatieven bij verschillende organisaties is het mogelijk om incidentele en algemene patronen van elkaar te kunnen onderscheiden. De uitkomsten van een vergelijkende casestudie kunnen hierdoor een bijdrage leveren aan de discussie rond de toegevoegde waarde van arbeid,, de veralgemenisering en theorievorming rond maatschappelijk ondernemerschap in de caresector. B. Diepte-interviews Doormiddel van diepte-interviews wordt data verzameld in de vorm van opvattingen en interpretaties van bestuurders, directieleden, managers, deelnemers en stakeholders van de participerende organisaties. De uitkosten van
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken de diepte-interviews leveren een bijdrage aan het in creëren, identificeren en in beeld brengen van de maatschappelijke meerwaarde bij de participerende organisaties.
Actieonderzoek Bij actieonderzoek gaat het om drie onderzoeksmethoden, namelijk rapportages, congressen en narratief onderzoek. A. Rapportages congressen De resultaten van het onderzoek worden jaarlijks gerapporteerd in een onderzoeksrapport. Gedurende de looptijd van het onderzoek worden wetenschappelijke publicaties in vaktijdschriften geplaatst. De uitkomsten van het onderzoek worden uiteindelijk gepresenteerd in een proefschrift. Naast het vervaardigen van wetenschappelijke uitgaven wordt gedacht aan de vervaardiging van een praktijkgericht boekje waarin de vuistregels voor het creëren, identificeren en in beeld brengen van maatschappelijke meerwaarde. Ook wordt regelmatig een nieuwsbrief rondgestuurd naar de participerende organisaties, collega wetenschappers en geïnteresseerden Cruciaal voor de zichtbaarheid van het onderzoek is dat de resultaten en inzichten gepresenteerd worden op relevante fora. Hiertoe worden presentaties en lezingen verzorgd over het onderzoek op bijeenkomsten en congressen met relevante maatschappelijke, beleidsmatige of bestuurlijke karakter. Omdat de hedendaagse wetenschap sterk internationaal georiënteerd is worden gedurende het onderzoek papers gepresenteerd op internationale wetenschappelijke congressen. B. Narratief onderzoek Narratief onderzoek is een methode waarbij door middel van het verzamelen van verhalen kwalitatieve data omgezet kan worden naar kwantitatieve data. Op basis van steekwoorden kunnen door middel van algoritmes patronen en verbanden inzichtelijk worden gemaakt en geïdentificeerd. Narratief onderzoek leent zich in het bijzonder voor complexe vraagstukken in een gecompliceerde omgeving (Czarniawska, 1998, Browing & Boudes, 2005). Tijdens het narratieve onderzoek wordt met behulp van de Delphi-methodiek de steekwoorden verfijnd tot een door de expertgroep gedragen set aan indicatoren. Door de verhalen te toetsen aan de vastgestelde indicatorenset is het mogelijk om de invloed van interventies gedurende de looptijd van het onderzoek te duiden en toe te schrijven. Het narratieve onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van een webbased applicatie, narratieve Sensemaking. Deze methodiek is wetenschappelijk beschreven door Kurz & Snowden (Kurz & Snowden, 2003; Snowden & Boone 2007) Deze onderzoeksmethodiek draagt nadrukkelijk bij aan het ontwikkelen van de theorievorming rondom causaliteit en het identificeren van beoogde en onbedoelde effecten van maatschappelijke meerwaarde.
C. Digitale enquête Deze methodiek wordt gebruikt om de verzamelde data van de overige onderzoeksmethodieken te valideren. Ook worden digitale enquêtes ingezet om de verzamelde data uit het narratief onderzoek, delphi-sessies en diepte-interviews te valideren. Met deze methode is het mogelijk om een veel grotere onderzoekspopulatie gestructureerd te ondervragen.
21
5.4.Validiteit en betrouwbaarheid In dit onderzoek maken we gebruik van de inzichten van Yin (2003) om de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Interne validiteit wordt verkregen indien alle verzamelde gegevens een vergelijkbare uitkomst hebben. Interne validiteit kan worden verkregen door meerdere methoden en/of databronnen te combineren. Dit wordt ook wel aangeduid als datatriangulatie (Brasters, 2004). In dit onderzoek wordt ook gebruik gemaakt van datatriangulatie, door gebruik te maken van literatuur, documenten en interviews. De externe validiteit, de generaliseerbaarheid van het onderzoek is gebaseerd op de veronderstelde samenhang van de verschillende situaties bij de participerende organisaties en niet op statistische argumenten. De mate van generaliseerbaarheid wordt groter naarmate de onderzoekspopulatie groter is. Het gaat bij het onderzoek niet alleen om statistische generalisatie maar ook om analytische generalisatie. Door vergelijkbare initiatieven bij verschillende organisaties te onderzoeken is er sprake van replicatie van bevindingen. De betrouwbaarheid van het onderzoek wordt gewaarborgd door gebruik te maken van een onderzoeksprotocol en een databank op te zetten met al het verzamelde materiaal en analyses. Van de afgenomen interviews worden opgenomen en transcripties gemaakt.
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken 6. Werkplan en kostenraming Beoogd wordt om het programma aan te laten vangen op 1 september 2010. Voorwaarde is wel dat er voldoende projecten mee willen werken en de financiering van het onderzoek rond is. Eventueel wordt de startdatum met een of twee maanden opgeschort, omdat veel waarde wordt gehecht aan een gelijktijdig begin van het onderzoek met de participerende organisaties. Hieronder volgt een overzicht van de inbedding van het onderzoek, tijdsfasering en kostenraming. 6.1.Coördinatie en inbedding Ten einde een zo optimaal mogelijke samenhang in het onderzoek te realiseren wordt de promovendus begeleid door Professor Martin Boekholdt, werkzaam als bijzonder hoogleraar sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), afdeling organisatiewetenschappen met de bijzonder leerstoel Organisatie en beleid van zorg, in het bijzonder de rol van maatschappelijk ondernemerschap. Als co-promoter van het onderzoek is bereid gevonden meer te werken professor Tom Elfring werkzaam als hoogleraar aan de faculteit economische wetenschappen en bedrijfskunde aan de VU, afdeling strategie organisatie en ondernemerschap. De promovendus zal gedurende de looptijd van het onderzoek ook participeren in relevante nationale en internationale netwerken en studiegroepen. Daarnaast vindt gedurende het onderzoek een intensieve samenwerking plaats met Het Zijlstra Center. Het Zijlstra Center is een interfacultair onderzoeksinstituut van de VU faculteit economische wetenschappen en bedrijfskunde wat door middel van academische vorming en onderzoek een bijdrage levert aan de verbetering van de bedrijfsvoering van overheden en maatschappelijke organisaties en op deze wijze een bijdrage wil leveren aan het debat over maatschappelijke meerwaarde in het maatschappelijk middenveld. Deze omgeving biedt de waarborgen voor een goede wetenschappelijke en inhoudelijke inbedding. Naast de door de VU geboden faciliteiten wordt de begeleiding door de promotoren beschouwd als een vanzelfsprekende inbreng vanuit de VU. 6.2.Tijdsplanning Het onderzoek bestaat uit een aantal terugkerende elementen, zoals de Delphi-sessie, narratief onderzoek, gestructureerde interviews, enquête en rapportage en seminars. Hieronder vindt u een overzicht van de onderzoeksplanning. 2010 3 4 kw kw Verkennend onderzoek Literatuuronderzoek Desk-research Delphi sessie Diepte-interview Vergelijkend onderzoek Casestudie Actieonderzoek Rapportage Seminars Congres Narratief onderzoek Monitoring Gestr.interviews Digitale enquête
1 kw
2011 2 3 kw kw
4 kw
1 kw
23
2012 2 3 kw kw
4 kw
1 kw
2013 2 3 kw kw
4 kw
2014 1 2 kw kw
6.3.Kostenraming Op basis van het voorgaande treft u hieronder een overzicht aan van de kosten van het onderzoek. Personele kosten De personele kosten van het onderzoek zijn enkel de personele kosten van de promovendus. De promovendus is ingeschaald volgens het loongebouw van de Vrije Universiteit in schaal 11 in de functie van senior onderzoek. De jaarlijkse kosten inclusief sociale lasten en een jaarlijkse indexering van 2,1 % per jaar zijn voor de looptijd van het onderzoek begroot op 328.290. De personele kosten zijn als volgt verdeeld over de looptijd van het onderzoek Jaar 2010 2011 2012 2013 2014 Totale
Maand 4.374 4.466 4.560 4.655 4.753 kosten
Jaarkosten
42.631 87.055 88.887 90.739 46.325 355.637
Materiële onderzoekskosten Voor de dataverzameling wordt gebruik gemaakt van survey-onderzoek. Dit brengt kosten met zich mee in termen van verspreiding van vragenlijsten en datahandling. De kosten worden voor het onderzoek geraamd op 1.000 euro per jaar voor de looptijd van het onderzoek bedragen deze dan 4.000 euro. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek bestaat uit het uitvoeren van narratief onderzoek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een nieuwe methodiek, genaamd Narrative SenseMaking (Snowdon, 2003). Om met deze methodiek te kunnen werken is een eenmalige opleiding nodig van vijf dagen. De kosten hiervoor bedragen 4.000 euro. Daarnaast dienen de verhalen geanalyseerd te worden. De kosten hiervoor bedragen op jaarbasis 12.500 euro. Voor de looptijd van het onderzoek worden deze kosten geraamd op 37.500 euro. Voor het onderzoek geldt dat de benodigde wetenschappelijke literatuur via de hiertoe beschikbare faciliteiten van de VU verkrijgbaar is. Daarnaast geldt dat door de promovendus een grote verzameling van onderzoeksrapporten en beleidsdocumenten moet worden opgebouwd waaraan kosten zijn verbonden. De kosten worden voor de looptijd van het onderzoek geraamd op 4.000 euro. De totale materiële kosten voor de looptijd van het onderzoek geraamd op 45.500 euro Automatiseringskosten Tijdens het onderzoek wordt voor het verkrijgen van data gebruik gemaakt van webbased onderzoeksmethodieken zoals voor de enquêtes en het narratief onderzoek. Voor het gebruik en ondersteuning van de benodigde software worden licentiekosten in rekening gebracht. De licentiekosten voor het narratief onderzoek worden voor wetenschappelijk onderzoek geraamd op 5.000 euro per jaar de totale kosten voor de looptijd van het onderzoek bedragen dan 20.000 euro. Daarnaast worden er ook nog ondersteuningskosten begroot voor het gebruik van de software deze worden op jaarbasis geraamd op 20.000 euro. Voor de looptijd van het onderzoek worden de totale kosten geraamd op kosten 80.000 euro.
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken
De totale automatiseringskosten worden voor de looptijd van het onderzoek geraamd op 100.000 euro Reis en verblijfskosten In verband met de dataverzameling van het onderzoek ( interviews, bezoek aan participerende organisaties, bezoek projecten, etc.) geldt dat regelmatig binnenlandse reizen nodig zijn. De kosten hiervoor worden geraamd op 1300 euro per jaar. Voor de looptijd van het onderzoek bedragen de totale kosten 5.200 euro. Daarnaast worden ten behoeve van de promotie vereist dat wetenschappelijke medewerkers met enige regelmaat het onderzoek presenteren op nationale en internationale wetenschappelijke congressen en daarnaast een bijdrage leveren op seminars en bijeenkomsten. Met deze activiteiten hangen veelal reiskosten en soms verblijfskosten samen. Voor de looptijd van het onderzoek wordt geraamd dat de promovendus gedurende looptijd van het onderzoek vier maal een buitenlands congres bezoekt met een beperkt gemiddeld budget van 1000 euro. Voor binnenlandse reizen gaan we uit van een beperkt budget van 750 euro. Voor de looptijd van het onderzoek bedragen de kosten 4.750 euro De totale reis en verblijfkosten worden voor de looptijd van het onderzoek geraamd op 9.950 euro Meetings In het kader van het onderzoek worden gedurende de looptijd van het onderzoek drie expertmeetings en 6 Delphi sessie gehouden. Expertmeeting en Delhi-sessie bestaan elk uit twee dagdelen inclusief lunch. Voor de begeleiding van de expertmeeting wordt een professionele moderator ingehuurd voor twee dagdelen per sessie. Voor de expertmeeting worden circa 10 personen per sessie uitgenodigd. Voor de Delphi sessie wordt afhankelijk van het onderwerp tussen de ca 25 personen uitgenodigd. Voor de expertmeeting worden de volgende kosten begroot op basis van 10 personen Huur ruimte 440 euro per dagdeel 800 euro Catering 2,00 euro per persoon\per dagdeel 40 euro Moderatorkosten 2 dagdelen 1.000 euro De kosten voor de expertmeeting voor de looptijd van het onderzoek geworden geraamd op 5.500 euro De kosten voor de Delphi sessie worden de volgende kosten begroot op basis van 25 personen Huur ruimte 440 euro per dagdeel 800 euro Catering 2,00 euro per persoon\per dagdeel 40 euro De kosten voor de Delphi sessie voor de looptijd van het onderzoek worden geraamd op 5.040 euro De totale meetingkosten worden voor de looptijd van het onderzoek geraamd op 10.540 euro Publicaties, nieuwsbrieven en praktijkboek Gedurende de looptijd van het onderzoek worden een aantal publicaties uitgebracht. Het betreffen hier publicaties over de voortgang en bevindingen van het onderzoek evenals een publicatie over de gehele onderzoek. Daarnaast worden tijdens de looptijd van het onderzoek ook nieuwsbrieven verspreid onder de participerende organisaties en geïnteresseerden. Ten slotte wordt een praktijkboek vervaardigd op basis waarvan de deelnemende organisaties maatschappelijke meerwaarde kunnen creëren, identificeren
25
en in beeld brengen voor sociale dagbestedingprojecten in casu bedrijfsmatige dagbestedingvoorzieningen. Gedurende de looptijd van het onderzoek wordt jaarlijks een naast de wetenschappelijke artikelen ook meerdere publicaties gepresenteerd over de voortgang en bevindingen van het onderzoek. Het is de bedoeling om deze boeken als publicatiereeks van minimaal 4 boeken uit te brengen. Het gaat hier om een bijdrage in de kosten van de publicatiereeks door een uitgever. Deze kosten worden begroot op op 1.000 euro per publicatie. In totaal worden er gedurende de looptijd van het onderzoek vier publicaties uitgebracht. De totale kosten worden hiervoor geraamd op 4.000 euro Naast deze publicaties wordt het promotieonderzoek ook uitgebracht als afzonderlijke publicatie de kosten voor redactie en redigeren, layout en drukkosten worden geraamd op 10.000 euro. De totale kosten voor de publicaties gedurende de looptijd van het onderzoek worden geraamd op 14.000 euro De deelnemende organisaties worden naast de jaarlijkse publicaties ook geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek door middel van een nieuwsbrief. Het is de bedoeling om minimaal twee maal per jaar een nieuwsbrief te laten verschijnen..Ten behoeve van de website wordt eenmalig IT-kennis ingehuurd. De kosten hiervoor bedragen 500 euro per dagdeel. Gedurende de looptijd van het onderzoek wordt uitgegaan van 4 dagdelen per jaar. De totale kosten worden geraamd op 8.000 euro. Voor de vervaardiging en verspreiding van de nieuwsbrief worden de kosten begroot op 1000 euro per nieuwsbrief. Gedurende de looptijd van het onderzoek worden de kosten voor de nieuwsbrief geraamd op 8.000 euro De totale kosten voor de nieuwsbrief gedurende de looptijd van het onderzoek worden geraamd op 16.000 euro Het vervaardigen van het praktijkhandboek wordt begroot op tien werkdagen door een professioneel schrijver. De kosten hiervoor worden geraamd op 15.000 euro. De totale kosten voor publicaties, nieuwsbrief en praktijkhandboek worden voor de looptijd van het onderzoek geraamd op 45.000 euro Slotcongres Aan het eind van het onderzoek wordt een eendaags slotcongres georganiseerd waar de onderzoeksresultaten van het gehele onderzoek worden gepresenteerd. Er wordt uitgegaan van 150 deelnemers met afsluitend een diner voor de participerende organisaties voor ca 50 personen. Voor de begeleiding van het congres wordt een moderator ingehuurd. Voor het congres wordt een bijdrage gevraagd van de bezoekers van het congres als tegemoetkoming in de kosten. De koste voor het slotcongres zijn als volgt begroot Huur locatie 5.000 euro per dagdeel Catering 7,50 euro per persoon\per dagdeel Moderatorkosten 2 dagdelen Diner participerende organisaties 50 euro per persoon. Publiciteit
10.000 euro 2.250 euro 1.000 euro 2.500 euro 3.000 euro
De totale kosten voor het slotcongres worden geraamd op 18.750 Facilitaire kosten Vrije Universiteit Voor het gebruik van de ruimtes wordt de kosten doorbelast naar de promovendus het betreffen hier de kosten voor het gebruik van de kantoorvoorzieningen en
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken automatisering. De kosten voor de kantoorvoorzieningen worden begroot op 5.000 euro per kantoorunit per jaar. De automatiseringskosten bedragen worden begroot op 1.500 euro per jaar. Voor de looptijd van het onderzoek worden de kosten voor facilitair dienstverlening door de VU geraamd op 26.000 euro. Overheadkosten Het onderzoek wordt door de VU aangemerkt als derde geldstroomonderzoek. Hiervoor brengt de Vu centrale overheadkosten in rekening deze kosten bedragen 3% van het derde geldstroombedrag en 12% faculteitskosten. De onderzoekskosten bedragen
611.377 euro. De overheadkosten zijn als volgt opgebouwd 3% centrale overheadkosten VU
18.341 euro
12% faculteitskosten VU
73.365 euro
De overheadkosten voor de duur van het onderzoek worden geraamd op 91.706 euro Onvoorzien De post onvoorzien is opgenomen om gedurende de looptijd van het onderzoek eventuele prijswijzigingen en onvoorziene kosten te kunnen dekken. Voor de onvoorziene kosten wordt voor het onderzoek een percentage gehanteerd van 10% van de onderzoekskosten van 611.377 euro De onvoorziene kosten voor de looptijd van het onderzoek worden geraamd op 61.137 euro. Totale kosten van het onderzoek.
Personele kosten Materiële kosten Automatiseringskosten Reis en verblijfskosten Seminar Publicaties Slotcongres Facilitaire kosten vu
355.637 45.500 100.000 9.950 10.540 45.000 18.750 26.000
Onderzoekskosten Centrale overhead Faculteitskosten Onvoorzien
611.377 18.341 73.365 61.137
Totale onderzoekskosten
764.220
27
Literatuurlijst •
Alexander, J. (2000), Adaptive strategies of nonprofit human service organizions in an era of devolution an new public management, Nonprofit management and Leadership, nummer 10 pagina 287 -303.
•
Alter S.K, (2007), Social Enterprise Typologie, Washington, Virtue Ventures LLC.
•
Anheier, H.K. (2001), De derde sector in Europa: een essay over groei en structuurverandering, in Burger, A en Dekker, P. (2001), Noch markt, noch staat± de Nederlandse non/profitsector in vergelijkend perspectief, Den Haag. SCP.
•
Austin, J. E., H. Stevenson en J. Wei-Skillern. (2006), Social and Commercial Entrepreneurship: Same, Different, or Both?, Entrepreneurship Theory and Practice, nr. 30 (Januari 2006) p. 1-22.
•
Bezemer, P., Volberda, H.W., Bosch,A.J. van den, en Jansen, J.P., (2006),Strategische vernieuwing in Nederlandse non-profitorganisaties, maandblad voor Accountancy en bedrijfseconomie, April 2006, p. 190-197.
•
Boekholdt, M.G., (2007), Maatschappelijk ondernemen in de zorg: Mythe en werkelijkheid, inaugurele rede Vrije Universiteit Amsterdam.
•
Bouckaert. G., Dooren, W. Van en Sterk M. (2003) Prestaties meten in de Vlaamse overheid, Leuven, SBOV.
•
Brasters, J.F.A., (2000), De kern van casestudy’s: de kern van organisatieonderzoek, Assen, Van Gorcum.
•
Browning, L, , Boudès, T. (20050, The use of narrative to understand and respond to complexity: a comparative analysis of the Cynefin and Weickian models, maandblad E:CO nr 7 (maart 2005) p 32-39
•
Bull, M., (2006), Balance: unlocking performance in social Enterprises, Manchester, Manchester Metropolitan University Business School.
•
CDA, (2005), investeren in de samenleving: een verkenning naar de missie en positie van de maatschappelijke onderneming, Den Haag, Wetenschappelijk instituut voor het CDA.
•
Czarniawska-Joerges, B.(1998), A narrative approach to organization studies, Thousand Oaks, Saga Publications inc.
•
Dees, J.G. (1998), oktober 1998
•
Deuten J., Kam, G. de, (2006), Weten van renderen: nieuwe wegen om het maatschappelijk rendement van woningcorporaties zichtbaar te maken, Rotterdam, SEV.
•
Deuten J., Kam, G. de, (2006), Deuten J., Kam, G. de, (2006), Weten van renderen: nieuwe wegen om het maatschappelijk rendement van woningcorporaties zichtbaar te maken, Rotterdam, SEV.
•
Eisenhardt, K.M., Graebner M.E.m Theory building from cases: opportunities and challenges, Acedemy of Management Journal, (2007), nr 50 pagina 25-32.
The meaning of “Social entrepreneurship”, Unpublished paper,
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken •
Elfring, T. (2003), Intrapreneurship: corperate ondernemerschap en venturing, in: handboek Ondernemers en adviseurs. Management en economie van het Midden- en Kleinbedrijf, p. 147-162, Deventer, Kluwer.
•
Eijck, K.H. van (2010), Adding citizen value through social Enterprises, published paper Winelands Conference 2010 Stellenbosch South Africa.
•
Franssen, B. en Scholten, (2007) P., Handboek voor sociaal ondernemen in Nederland, Assen, Koninklijke Van Gorcum.
•
Gastelaars, M. (1997), Human service dienstverlenende organisaties. Utrecht, SWP.
•
Gooijer, W.J. de, (2007), Trends in EU health care systems, New York, Springer.
•
Grinten, T.E.D. van der, Maatschappelijk ondernemen in de zorg, ZM magazine, (april 1999), p. 2-5.
•
Grinten, T.E.D. van der (2004a), Sturingslogica’s ondernemerschap in de gezondheidszorg, gezondheidswetenschappen, (april 2004) P 126.
•
Hasenfeld Y. (1992), Human services as complex organizations, newbury park, CA, Sage
•
Haugh, H., A research Agenda for social entrepreneurship?, Social Enterprise Journal (2006) volume 1 nummer 1 , Pagina 1-12.
•
Hockerts, K., (2006), Entrepreneurial opportunity in social pupose ventures, in: Mair,J., Robinson, J. and hockerts, K., Social entrepreneurship, Basingstoke, Palgrave macmillan.
•
Jansen. R., (2001) Besturen met prestatie-indicatoren, Amsterdam, TIP.1
•
Jeurissen, R.J.M. (red). (2006). Bedrijfsethiek: een goede zaak. Assen: Van Gorcum.
•
Jones, D. Keogh, B. O’Leary, H. (2007), Developing the social economy: critical review of the literature, Edinburgh, Social Enterprise Institute.
•
Kamerstuk 26631, nummer 56. (2006) Modernisering AWBZ: brief minister en staatssecretaris over de toekomst van de AWBZ in het kader van de herbezinning op de eigen verantwoordelijkheid, Den Haag.
•
Klink, A. (2002), particulier initiatief en publiek belang: beschouwingen over de aard en de toekomst van de Nederlandse non-profitsector, Den Haag, SCP.
•
Kuiper, R.,(2002), De organisatie van de vrijheid, in Dekker, P., Particulier initiatief en publiek belang: beschouwingen over de aard en de toekomst van de Nederlandse non-profitsector, Den Haag, SCP.
•
Kurtz, C.F., Snowden D.J. (2003), The new dynamics of strategy± Sense/making in a complex and complicated world, maandblad IBM Systems Journal, jaargang 42 nr 3 (maart 2003) p. 462-483.
•
Langley, A.,Strategies for theorizing from process data, The academy of management review, (1999) nummer 4, pagina 691-710.
29
in
veelvoud:
een
typologie
van
en maatschappelijk Tijdschrift voor
•
Lloyd, P., (2002), Tackling social exclusion with social organizations, London, SBS and small business Research Centre, Kingston University.
•
Mcdonald, R.E., An investigation in Nonprofit Organizations: The Role of Organizational Mission. (2007) Nonprofit andVoluntary sector Quarterly, Nummer 36, Pagina 256-281.
•
Merchant, K.A. en Stede, W.A. van der, managment control systeme, performance Measurement, evaluation and incentives, Harlow, Prentice hall
•
Minderman,G.D., Eijck, K.H. Van,Vermaas, J., Kruisbrink, P.,Stieger, M. (2010), De school als maatschappelijke onderneming, onderzoeksverslag van pilotfase, VU University Press Amsterdam.
•
Minderman,G.D., Eijck, K.H. Van, Klooster, C. van der, Kruisbrink, Ongenae, P.H., P.,Stieger, M. (2010), conceptrapport Van klein naar groter, eerste fase onderzoek naar de maatschappelijke meerwaarde van maatschappelijke investeringen van woningcorporaties, Amsterdam, het Zijlstra center.
•
Ministerie van Justitie. (2006), Rapport van de projectgroep maatschappelijke onderneming, Den Haag, Ministerie van Justitie.
•
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2009), Maatschappelijke Opgaven Volksgezondheid en Gezondheidszorg, Den Haag, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
•
Moore M.H (1995), Creating Public Value, Cambridge, Harvard University Press
•
Morris, M.h., Coombes, S. Schindehutte, M, and Allen, J., Antecedents and Outcomes of Enterpreneruial and Market Orientations in a Non-profit context: Theoretical en empirical insights, Journal of leaderschip & organizational Studies, 2007 volume 13 (4), pa. 12-39.
•
Neumann,W.L. (2009), Social Research methods, 6th edition, Pearson International Edition, Boston, p 151.
•
Nicholls, A., (2006), The nature of social entrepreneurship, in Nicolls, A. Social entrepreneurship: new models of sustainable social change, Oxford, Oxford University press.
•
NTMO. (2003), De waarde van maatschappelijke onderneming geborgd, Hilversum, Netwerk Toekomst Maatschappelijke Onderneming.
•
Paton, R. (2003), Managing and measuring social Enterprises, London, Sage.
•
Peattie, K. en Morley A. (2008), Eight paradoxes of the Social enterprise Research Agenda, Cardiff, ESRC Centre for Business Relations, Accountability, Sustanability and Society.
•
Porter, M.E. (2006), Redefining health care: creating value en based competition on results, Boston, Harvard Business School Press.
•
Pom, M. (2010), een beter Nederland, de gouden eieren van de gezondheidszorg, Amsterdam, uitgeverij Balans
•
RVZ. (1998), Universiteit.
Maatschappelijk
ondernemen
in
de
zorg,
Rechtsvorm
Rotterdam,
Erasmus
Onderzoeksvoorstel voorbij valkuilen en wensdenken
•
RVZ (2010), Zorg voor je gezondheid!, gedrag en gezondheid: de nieuwe ordening, Den Haag, RVZ
•
SER. (2000), De winst van waarden: advies over maatschappelijk ondernemen, Den Haag, Sociaal Economische Raad
•
SER. (2005), Ondernemerschap Economische Raad.
•
Shaw, E. Carter, S. Social enterpreneurship: theoretical antecendents and empirical analysis of entrepreneurial processes and outcomes, Journal of small business and enterprise development, (2007) nummer 3, pagina 418-434.
•
Smit, A., Genabeek, T. van en Klerkx M., (2008) Europese ervaringen met sociale economie: Werk voor gehandicapten en langdurig werklozen in sociale ondernemingen, Hoofddorp, TNO.
•
Snowden, D.J., Boone, M.E. (2007), a Leader´s Framewerok for Decision Making, Harvard Business Review, (November 2007), pagina 1-9
•
Somers, A., Shaping the Balanced scoredard for use in U Ksocial enterprises.,Social Enterprise Journal, (2005), volume 1 nummer 1 pagina 43-56.
•
Steenbergen, M., Plaatsbepaling: bruggen bouwen naar de toekomst, Vrijwillige inzet onderzocht, (2004) nummer 1, pagina 22.
•
Tjeenk Willink, H. (2002), De herwaardering van het particulier initiatief, in: Dekker, P., particulier initiatief en publiek belang: beschouwingen over de aard en de toekomst van de Nederlandse non-profitsector, Den Haag, SCP.
•
Toonen, T. en G. Dijkstra en F. van der Meer (2003), Maatschappelijke onderneming: De waarde van de maatschappelijke onderneming geborgd, Hilversum, Netwerk Toekomst Maatschappelijke Onderneming.
•
Ven. A.H. van de, suggestions for studying strategy process: a research note. Strategic Management Journal,(1992) nummer 13, pagina 169-188.
•
Verschuren. P., Doorewaard, H.,(2004), Het ontwerpen van een onderzoek, Utrecht uitgeverij Lemma b.v.
•
Waal, S.P.M. de, (2001), Nieuwe strategieën voor het publieke maatschappelijk ondernemen in de praktijk, Alphen aan den Rijn, Samson.
•
Weerawardena, J. and Mort, G.S, Investigating Social Enterpreneurship: A Multidimensional Model, Journal of world Business, (2006) nummer 41, pagina 21-35.
•
WRR. (2004), Bewijzen van goede dienstverlening, Amsterdam, University Press, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
•
Yin, R.K. (2003), Case study research: Design and methods, Sage, Newbury Park.
•
Zorgvisie (2010), Dagactiviteiten weg door indicaties, webpublicatie 14 mei 2010
voor
31
de
publieke
zaak,
Den
Haag,
Sociaal
domein:
Amsterdam