Bijlage 2
Voorbereidende les ‘Op de Tijdbalk’ Erfgoedprogramma groep 5 en 6 Techniekmuseum HEIM
Om de leerlingen goed voor te bereiden op het aanstaande bezoek aan Techniekmuseum HEIM willen wij de leerkracht vriendelijk vragen de lessuggesties die beschreven staan uit te voeren. De voorbereidende les bestaat uit drie stappen. Bij stap 2 en 3 kunt u kiezen voor een beknopte en een uitgebreide versie. De beknopte les duurt ongeveer een half uur en de uitgebreide les duurt ongeveer 1 uur. Het uitgebreide deel is cursief weergegeven. U kunt de stappen natuurlijk ook verdelen over meerdere dagen. Stap 1: Informatie Techniekmuseum HEIM Stap 2: Maak je eigen Tijdbalk Stap 3: Verhaal 'Fenna naar de fabriek'
Stap 1: Algemene informatie Techniekmuseum HEIM In deze stap geeft u de leerling informatie over het Techniekmuseum.
Vertel: “We gaan binnenkort naar Techniekmuseum HEIM. In het museum kun je van alles bekijken. In dit museum mag je ook veel dingen aanraken! Niet alles natuurlijk, er zijn ook voorwerpen die erg kwetsbaar zijn. Het museum gaat over techniek. En dan vooral de techniek in Twente, het gebied waar jullie wonen. Het gaat over hoe het allemaal begon, heel lang geleden toen de mensen alles nog met de hand moesten doen. En over hoe dat allemaal is veranderd toen er machines werden uitgevonden en fabrieken gebouwd. Nu kunnen we ons niet meer voorstellen hoe het zou zijn zonder al die machines. Hoe zou zijn als er geen auto’s zouden bestaan, of geen televisie of koelkast?” Gesprek: Vraag de leerlingen naar hun ervaring met museumbezoek. Zijn ze al eens naar een museum geweest? Welke was dat en wat hebben ze gezien en gedaan?
Stap 2: ‘Maak je eigen Tijdbalk’ In deze stap maken de leerlingen een tijdbalk van hun eigen leven.
Materiaal: - A3-papier per leerling - Stiften/potloden Tijdsduur: 30 minuten (Korte versie: alleen inleiding lezen en napraten = 10 minuten) Inleiding: Vertel: “Weten jullie wat een tijdbalk is? Op een tijdbalk staan allerlei jaartallen. Van heel vroeger tot nu. In geschiedenislessen wordt vaak een tijdbalk gebruikt zodat je duidelijk kunt zien wanneer iets gebeurde. De geschiedenis kun je indelen in verschillende periodes. Dat heb je misschien ook al wel geleerd in de geschiedenisles. In de les in het museum gaat het vooral om de tijd van pruiken en revoluties (van 1700 tot 1800), de tijd van burgers en stoommachines (van 1800 tot 1900), de tijd van wereldoorlogen (van 1900 tot 1950) en de tijd van televisie en computers (van 1950 tot 2000). In die tijd veranderde er veel voor de mensen. Dat begon met de uitvinding van de stoommachine. Daardoor ontstonden er fabrieken, waar veel mensen aan het werk gingen. ”
Voorbereidende les. Op de Tijdbalk. Erfgoedprogramma Techniekmuseum HEIM Hengelo.
Bijlage 2
Uitleg opdracht: Vertel: “Jullie hebben zelf natuurlijk ook al best veel meegemaakt. Bijvoorbeeld: Toen je vier jaar was ben je voor het eerst naar school gegaan. Je hebt je eerste kinderfeestje gevierd toen je zes jaar was en toen je acht jaar was ging je bij voetbal. Enzovoort... Genoeg om een tijdbalk maken van je eigen leven te maken! Je krijgt een groot vel papier. Je trekt een lijn van links naar rechts. Helemaal links zet je onder de lijn ‘geboren’. Helemaal rechts zet je onder de lijn ‘nu’. Boven de tijdbalk zet je jaartallen. In welk jaartal ben je geboren? Dat jaartal zet je helemaal links boven de tijdbalk. Helemaal rechts boven de tijdbalk zet je het jaartal waar we nu in leven (2014). Bedenk nu welke dingen je allemaal hebt meegemaakt. Dat hoeft natuurlijk niet alles te zijn, maar de dingen die jij belangrijk vindt. Bijvoorbeeld het krijgen van een broertje of zusje, de eerste keer naar school, ziekte, vakantie of andere belangrijke gebeurtenissen. Soms weet je niet precies in welk jaartal iets is gebeurd. Bedenk dan hoe oud je toen ongeveer was en tel dat aantal op bij het jaartal waarin je bent geboren. Bekijk goed op welke plek je iets zet op de tijdbalk. Het moet natuurlijk wel in de juiste volgorde staan!” Nabespreken: Laat iedere leerling iets vertellen over zijn/haar tijdbalk.
Stap 3: Verhaal 'Fenna naar de fabriek' In deze stap vertelt u de leerlingen het verhaal over Fenna, zij gaat werken in een fabriek. De onderwerpen industrialisatie en kinderarbeid komen aan bod.
Materiaal: - Fragment uit het boek ‘Een geluk bij een ongeluk’. Zie onderstaande tekst. - Werkblad 1 of 2 Tijdsduur: 30 minuten (Korte versie: alleen verhaal voorlezen = 15 minuten) Inleiding: Vertel: “Ik ga jullie een verhaal vertellen over Fenna. Fenna is een meisje, net zo oud als jullie. Als ik het verhaal uit heb krijgen jullie een opdracht van mij, die je alleen kunt maken als je goed hebt opgelet. Dus, luister goed!”
Fenna loopt naast vader door de nog schemerige straat. Kou prikt in haar gezicht en jaagt het laatste beetje slaperigheid uit haar lijf. Wat zijn er al veel mensen op straat. Uit bijna alle huizen en ook uit de stegen tussen de huizenrijen komen mensen tevoorschijn. Allemaal op weg naar de fabriek. Fenna weet niet precies wat haar te wachten staat. Ze weet alleen dat het een lange dag wordt. Ze moet net als iedereen om half zes beginnen. En is vanavond pas om zeven uur klaar. Gelukkig wonen ze dicht bij de fabriek en kunnen ze met zijn allen tussen de middag thuis eten. Dat is dan tenminste net als een gewone schooldag. School. Hoe lang zou ze niet naar school kunnen? Ze hoopt maar dat haar broer Sjoerd niet lang ziek blijft. Ze wil zo snel mogelijk weer in de klas zitten. Als ze te veel mist, moet ze misschien uit het rijtje kinderen dat van de meester soms extra werk krijgt. Extra sommen om te maken als hun andere werk al gedaan is en de rest van de klas nog bezig is. Vader legt een hand in haar rug. ‘Nog in dromenland, meiske?’ vraagt hij. Zijn hand duwt haar naar voren. ‘Wel doorlopen hoor. En nu echt wakker worden, we zijn er bijna.’ Ze is heus wel wakker. Ze droomt niet, ze denkt. Ze versnelt haar pas en vaders hand glijdt van haar rug. Een paar minuten later is ze door de poort. Vader brengt haar naar het spingebouw. Zus Janske moet daar ook zijn. ‘Dit is je dochter, Van Smissen?’ vraagt de man bij de deur. ‘Ja, Fenna vervangt Sjoerd voorlopig,’ antwoordt vader. ‘Mooi zo. Ze kan met je andere dochter mee naar de spoelzaal. Dan kan die haar wegwijs maken. Hoewel…?’ De man bukt zich iets voorover. ‘Laat je handen eens zien?’ Fenna steekt haar handen naar voren. ‘Lange, dunne vingertjes. Heel goed om te knopen,’ mompelt de man. Voorbereidende les. Op de Tijdbalk. Erfgoedprogramma Techniekmuseum HEIM Hengelo.
Bijlage 2 Knopen? Haar vingers hoeven toch niet geknoopt te worden? De man wendt zich weer tot vader. ‘Misschien zetten we haar later aan de Selfakt.’ ‘Prima,’ zegt vader. En tegen Janske: ‘Zorg jij een beetje voor je zusje?’ ‘Natuurlijk,’ knikt Janske. Ze pakt Fenna’s bij de hand en neemt haar mee de hal in. Vader is al verdwenen. Hij is wever en werkt in een ander gebouw. ‘Janske, wat is…’ Fenna’s stem wordt onverstaanbaar door een afschuwelijk snerpende fluittoon. Een tweede poging om te vragen wat een Selfakt is, strandt in een enorm gedreun en gestamp van de machines, die één voor één op gang komen. Spoelen. Ze moet aan een spoelmachine staan. Een machine die draden op de goede kokertjes windt. Fenna heeft al vaker moeten spoelen, maar dan met een handmachientje. Daarmee werd draad gewonden om de kleine klosjes die nodig waren voor het weefgetouw dat ze vroeger thuis hadden. Toen vader nog niet in de fabriek werkte, maar thuis weefde. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat hing vader tussen de balken van het weefgetouw, dat bijna de helft van het huis in beslag nam. Het was iets tussen zitten en staan in, met zijn billen leunend tegen een schuin plankje op één van de balken. Een snelspoel met zo’n klein klosje erin flitste van links naar rechts tussen de scheringdraden. Vader klapte met zijn linkerhand de boom twee keer tegen het weefsel om de laatste draad goed aan te duwen, wisselde de stand van de schering met de voetpedaal, gaf met zijn rechterhand een driftige ruk aan het touw en hup, daar schoot de snelspoel weer van rechts naar links terug. Klap, klap, suuusj. Klap, klap, suuusj… Dat ging ellenlange dagen zo door tot hij genoeg meters had geweven om de stof weg te brengen. Vader kwam altijd weer terug met een nieuwe voorraad garen. Moeder zorgde iedere dag voor het spoelen van het garen op de kleine klosjes en vaak moesten zij en Janske helpen. Het weven gaat in de fabriek ook zo, had vader verteld, maar dan veel sneller met de nieuwe machines. Niet alleen sneller, ook veel goedkoper. Daardoor kwam er steeds minder werk voor de thuiswevers. En toen het weefgetouw ook nog kapotging, werd vader wever in de fabriek. Hji maakt nu meters stof in dezelfde tijd. Maar hij verdient veel minder. Daarom werken Faas, Janske en Sjoerd ook in de fabriek. En moeder dopt thuis erwten en bonen om wat bij te verdienen. ‘Heel eenvoudig dus,’ zegt Janske. Help! Door het geratel van de machines en haar eigen gedachten die weer eens op hol sloegen, heeft ze helemaal niet gemerkt dat Janske iets uitlegde. Fenna kijkt naar de snel ronddraaiende raderen van de machines. Naar de snel groeiende klossen. Ze moet niet zo veel denken. Ze moet opletten. Ze moet klossen op tijd van de machine halen en er lege opzetten. Zware manden met volle garenklossen wegbrengen. Hup, aan het werk moet ze. Fenna werkt en werkt. In de kleine pauze tussendoor zit ze verdwaast tussen vader en Janske. De machines dreunen na in haar hoofd. De draden en klossen dansen voor haar ogen, ook al zit ze buiten. Ze heeft nog geen hap genomen van het roggebrood dat moeder haar heeft meegegeven, als de fluit alweer aangeeft dat iedereen weer aan het werk moet. Eindelijk is het kwart over twaalf. Na zesenhalf uur werken mag ze naar huis voor het middagmaal. Maar ze wil niet. Ze wil geen stap meer verzetten. Hoe heeft ze vanochtend kunnen denken dat ze dicht bij de fabriek wonen? Dat het fijn zou zijn om tussen de middag naar huis te lopen? Vlak bij de poort zakt Fenna door haar benen. Vader tilt haar op en draagt haar naar huis. ‘Stel je niet zo aan, Fenna’, moppert Faas. ‘Wij zijn ook allemaal moe hoor. Vader kan jou echt niet altijd dragen.’ ‘Nee, maar nu wel,’ zegt vader korzelig. ‘Fenna is nog jong. Ik heb nog nooit een kind zo vroeg laten werken.’ ‘Ze is heus de enige niet,’ zegt Faas. ‘Dat weet ik wel, maar ik wou dat het niet nodig was.’ Thuis zet vader Fenna op een stoel aan tafel. Moeder voert niet alleen haar jongste zusje Liesje, maar ook haar kleine hapjes aardappel. Hmm, lekker. Na een paar happen prikt Fenna zelf haar vork in de pan. Ze is toch zeker geen baby meer. Ze hoort juist bij de groten. Ze werkt in de fabriek.
Opdracht: Laat de leerlingen één van onderstaande opdrachten maken: Opdracht 1: Maak samen met de hele klas (of in tweetallen) een woordspin op het bord. Zie werkblad 1. Opdracht 2: Laat de leerlingen foute woorden wegstrepen in de samenvatting. Zie werkblad 1. Opdracht 3: Laat de leerlingen een elfje (gedichtje) schrijven over het verhaal. Zie werkblad 2.
Voorbereidende les. Op de Tijdbalk. Erfgoedprogramma Techniekmuseum HEIM Hengelo.
Bijlage 2
Opdracht 1 Woordspin
Werkblad 1
Je maakt een Woordspin over het verhaal van Fenna. Dit doe je in tweetallen of met de hele klas samen. 1. ‘Het lijf’ In het midden van het blad (of op het bord) maak je een cirkel (het ‘lijf’ van de spin) en daarin schrijf je het onderwerp. Dat is dus ‘Fenna’. 2. ‘De poten’ Schrijf om ‘het lijf’ allemaal woorden op die bij jou opkomen als je aan dit onderwerp denkt. Probeer te denken aan wat er net is verteld in het verhaal. Wie kwamen er in voor? Wat gebeurde er allemaal? Welk gevoel krijg je erbij? Schrijf al die ideeën en associaties (de dingen waaraan je denkt) om het ‘lijf’ (je onderwerp) heen en trek dan per woord een lijntje naar het onderwerp in het midden. 3. ‘Harige poten!’ Bij de woorden die je nu bij de poten geschreven hebt, bedenk je misschien weer nieuwe dingen, die je ook belangrijk vindt. Woorden die horen bij het woord dat je op de poten hebt gezet. Zo kan een poot weer aftakkingen krijgen met nog meer woorden. Zet die weer rond de poten en trek dan weer korte lijntjes naar de poten! Zo maak je ‘haren op de poten’.
Opdracht 2 Samenvatting Hieronder staat een samenvatting van het verhaal van Fenna. Sommige woorden kloppen niet. Streep de foute woorden door.
Fenna woont moet in een fabriek gaan werken omdat haar ziek is. Normaal gesproken . Ze heeft vingers, daardoor kan ze goed knopen. Fenna's vader werkt in de fabriek. Het is erg in de fabriek. Vader weefde thuis lange dagen op het weefgetouw. Het weven in de fabriek gaat ook zo, maar dan veel . Werken in de fabriek is zwaar. Fenna is erg moe, ze kan bijna niet naar huis lopen. Tussen de middag eet ze .
Voorbereidende les. Op de Tijdbalk. Erfgoedprogramma Techniekmuseum HEIM Hengelo.
Bijlage 2
Opdracht 3 Elfje
Werkblad 2
Een elfje is een gedicht met elf woorden. De eerste regel bestaat uit 1 woord, de tweede uit 2 woorden, de derde uit 3 woorden, de vierde uit 4 woorden en de laatste uit 1 woord.
Bijvoorbeeld: Geel De ogen In het donker Zijn het misschien kattenogen Miauw
Of:
IJs Koud, glad Is gaan vriezen Heb je het koud? Ja
Je gaat nu zelf een elfje maken, het elfje gaat over het verhaal van Fenna. Waar denk je aan bij het verhaal van Fenna? Schrijf het op in dit vak:
Maak er nu een elfje van. Schrijf in de vakjes die hieronder staan:
Voorbereidende les. Op de Tijdbalk. Erfgoedprogramma Techniekmuseum HEIM Hengelo.