2 4 4 . 3.
8
Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 1931).
244.
3. M E M O E I E VAN T O E L I C H T I N G .
De Internationale Arbeidseonferentie stelde in hare vijftiende zitting, welke van 28 Mei—18 J u n i 1931 gehouden werd en waaraan ook Nederland deelnam, een ontwerp-verdrag betreffende den duur van den .arbeid in de kolenmijnen vast. I n verband m e t het voorschrift van artikel 405, vijfde lid, van het Vredesverdrag van Versailles wordt dat ontwerp-verdrag hierbij aan de Staten-Generaal voorgelegd. Voorgesteld wordt aan de Kroon de bevoegdheid voor te behouden te zijner tijd tot het ontwerp-verdrag toe te treden. Te zijner tijd zal een nadere beslissing genomen worden ten aanzien van de toepassing van dit ontwerp-verdrag op Nederlandsch-Indië. Ondergeteekenden vestigen er de aandacht op, dat bij nadere overweging zou kunnen blijken, dat de plaatselijke toestanden in Nederlandsch-Indië van dien aard zijn, dat ook met eventueele wijzigingen, welke op grond van artikel 421, eerste lid, onder 2°. van het Verdrag van Versailles aangebracht kunnen worden, de toepassing in NederlandschIndië niet uitvoerbaar zal zijn. Bij het ontbreken van kolenmijnen in Suriname en Curatjao kan van toepassing der bepalingen van het ontwerp-verdrag daar geen sprake zijn. H e t onderhavige ontwerp-verdrag bevat een regeling van den arbeidsduur in de kolenmijnen in het algemeen, d. w. z. van den arbeidsduur zoowel in de steenkoolmijnen als in de bruinkoohnijnen. Artikel 1 van het ontwerp-verdrag houdt de definitie van kolenmijnen en van bruinkoolmijnen in, terwijl artikel 2 een definitie van „arbeider" geeft. Geen arbeider zijn zij, die een betrekking bekleeden van toezicht of bestuur en die als regel niet deelnemen aan eenigen handenarbeid. E e n dergelijke bepaling komt ook voor in het verdrag van Washington strekkende tot beperking van den arbeidsduur in nijverheidsondernemingen tot acht uren per dag en acht en veertig uren per week. (Art. 2 onder a). *) Nadat artikel 3 bepaald heeft, dat de arbeidsduur in de ondergrondsche 'steenkoolmijnen bestaat uit den duur van het verblijf in de mijn, geeft het aan, hoe die verblijftijd berekend wordt. Als verblijftijd in de mijn wordt beschouwd het tijdvak tusschen het oogenblik, waarop de arbeider de kooi betreedt om af te dalen en het oogenblik, waarop hij, na het ophalen, deze verlaat (het zg. ,,from bank to bank"-systeem). Die duur mag voor eiken arbeider niet meer dan 7J uur per dag bedragen. Artikel 4 houdt in, dat de bepalingen van het verdrag zullen beschouwd worden als te zijn nagekomen, wanneer de tijd tusschen het oogenblik waarop de eerste arbeiders van de ploeg of van eenige groep afdalen en dat, waarop zij weer boven komen, 7 | uur bedraagt. De volgorde en de duur van het neerlaten en van het ophalen van een ploeg of van een groep moeten nagenoeg gelijk zijn. Artikel 5 laat een afwijking van de in artikel 3 bepaalde wijze van berekening van den verblijftijd toe, voornamelijk van belang voor die landen, die niet de wijze van berekening „from bank to b a n k " kennen, als b.v. Engelan*. Artikel 6 verbiedt arbeid op Zondag en op feestdagen. I n enkele gevallen zijn daarvan afwijkingen toegelaten, m e t dien verstande, dat arbeid op Zon- en feestdagen in elk geval m e t 25 pet. extra betaald moet worden. Bovendien zal voor arbeid op Zon- en feestdagen, hetzij een extra rusttijd, hetzij nog een extra loonstoeslag gegeven moeten worden. Artikel 7 heeft betrekking op de gevallen, waarin uit een gezondheidsoogpunt een kortere duur dan de in artikel 3 bebepaalde voorgeschreven zal worden. i)
Zitting 1920—1921, n°. 553.
Artikel 8 regelt de zg. overuren. Langere arbeidsduur dan die in de voorgaande artikelen genoemd, kan door d e nationale wetgeving toegelaten worden o. a. in geval van overmacht en dergelijke gevallen. Eveneens mag overwerk toegelaten worden voor werkzaamheden, welke geen onderbreking kunnen lijden en dergelijke. Daarvoor mag echter de arbeidsduur slechts m e t een half uur per dag. verlengd worden, terwijl niet meer dan 5 pet. van het totale personeel van de mijn overwerk mag verrichten. Voor overwerk moet extra betaald worden. Daarnaast mogen, aldus artikel 9, nog 60 overuren per jaar ter beschikking van de ondernemingen gesteld worden. Ook voor die overuren moet extra vergoeding gegeven worden. Over het vaststellen van maatregelen betreffende de in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde overuren moeten de werkgevers- en arbeidersorganisaties gehoord worden. Artikel 11 heeft betrekking op den inhoud van de jaarrapporten bedoeld in artikel 408 van het Verdrag van Versailles. Artikel 12 legt ter vergemakkelijking van het toezicht, aan de mijnbesturen enkele verplichtingen op, als het bekend maken van de uren van afdalen, ophalen enz. Artikel 13 regelt den arbeidsduur in de ondergrondsche bruinkoolmijnen. I n hoofdzaak zijn de bepalingen voor den arbeidsduur in de ondergrondsche steenkoolmijnen gegeven, van toepassing. Derhalve zal de maximumduur in de bruinkoolmijnen eveneens 7 | uur per dag zijn. De bevoegde autoriteit in elk land zal evenwel kunnen toestaan, dat collectieve pauzen, welke een 'stilstand der ontginning meebrengen en niet meer dan een half uur bedragen, niet medegerekend worden bij het berekenen van den verblijftijd. H e t aantal overuren, dat ter beschikking van de mijnbesturen gesteld zal kunnen worden, m a g hier 75 uur per jaar bedragen. Bovendien kunnen collectieve overeenkomsten onder bepaalde voorwaarden goedgekeurd worden, welke nog 75 overuren toestaan. Artikel 14 houdt in, dat zoowel op steenkool- als op bruinkoolmijnen, waar de ontginning in de open lucht plaats heeft, de bepalingen van het onderhavige ontwerp-verdrag niet van toepassing zijn. De leden, die ratificeeren, verbinden zich om daarop de bepalingen van het hiervoren genoemde achturenverdrag van Washington toe te passen m e t dien verstande, dat het aantal overuren, dat krachtens artikel 6 onder 6 van dat verdrag toegelaten is (voor afwijkingen van tijdelijken aard, ter tegemoetkoming aan buitengewone opeenhooping van werk), niet meer dan 100 per jaar mag overschrijden. Bovendien zullen uitsluitend in geval van bijzondere 'noodzaak collectieve overeenkomsten goedgekeurd kunnen worden die nog 100 overuren extra toestaan. Artikel 15 waarborgt aan de arbeiders reeds verkregen gunstige toestanden. Van de overige artikelen, die van formeelen aard zijn, is nog van belang artikel 18, dat de inwerkingtreding van het verdrag afhankelijk stelt van de ratificatie door twee der volgende land e n : Duitschland, België, Frankrijk, Groot-Britannië, Nederland, Polen, Tsjechoslowakije. H e t komt ondergeteekenden wenschelijk voor, dat Nederland tot dit ontwerp-verdrag toetreedt. H e t betreft hier een regeling van den arbeidstijd van een groep arbeiders, waarvoor, zoowel uit een oogpunt van arbeidersbescherming als uit een oogpunt van concurrentie, internationale regeling bij uitstek in aanmerking komt. Voordat tot toetreding overgegaan zal kunnen worden, zal echter het Mijnreglement, dat den arbeidsduur van arbeiders in de steenkoolmijnen regelt, op enkele punten gewijzigd en in overeenstemming met de bepalingen van het ontwerp-verdrag gebracht moeten worden, terwijl bovendien een regeling voor den arbeidsduur in de bruinkoolmijnen getroffen zal moeten worden. De duur van het verblijf in de ondergrondsche steenkoolmijnen bedraagt op dit oogenblik krachtens voornoemd Mijnreglement
Bijlagen.
244.
3.
Tweede Kamer.
9
Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen .''"jenève 1931). 8 uur per dag (art. 242), terwijl de wijze, waarop de duur van het verblijf (art. 243) berekend wordt, niet geheel overeenkomt m e t die in het ontwerp-verdrag neergelegd. H e t Mijnreglement rekent nl. den tijd van ophalen niet bij den verblijftijd mede. Waar de arbeidstijd met inachtneming van de bepalingen van het Mijnreglement thans bedraagt 5 x 8 uur + 6 uur = 46 uur per week, zal toetreding noodig maken, dat die tijd m e t behoud van den korteren werktijd op Zaterdag ingekort wordt tot 5 x 7§ uur + 6 uur per week, derhalve m e t 5 kwartier. H e t ontwerp-verdrag laat immers niet toe, dat de uren, welke op Zaterdag korter gewerkt worden, op de andere dagen van de wreek ingehaald worden. E e n amendement, strekkend om toe t e staan, dat uren die op een dag korter of in het geheel niet gewerkt worden, op de andere dagen van een periode van 14 dagen ingehaald worden door nl. die dagen langer te laten werken, het zg. spreadover-amendoment, mede door den Nederlandschen werkgeversvertegenwoordiger ingediend, werd door de Conferentie verworpen. Dientengevolge zullen de l f uur, welke op Zaterdag in de Nederlandsche mijnen korter dan 7f uur gewerkt worden, niet door op de andere dagen der week langer dan 7 | uur te laten werken, ingehaald mogen worden. Ondergeteekenden zijn van oordeel, dat een kortere arbeidsdag dan die van den industrie-arbeider, voor den mijnarbeider, uithoofde van zijn zooveel zwaarder heroep, alleszins gerechtvaardigd is. De regeling van de overuren, welke het ontwerp-verdrag kent, zal wijziging en aanvulling van het Mijnreglement noodig maken. Niet ontkend kan worden, dat toetreding tot het ontwerpverdrag eenige verzwaring van lasten van het mijnbedrijf met zich zal meebrengen. Daarin mag echter, gezien met n a m e de in de volgende alinea vermelde gedragslijn, geen overwegend bezwaar tegen toetreding gezien worden. Zooals de laatst ondergeteekende meermalen en laatstelijk in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de
Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1932—1933.
Commissie van Rapporteurs der Eerste Kamer terzake van hoofdstuk I X der Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1932 heeft medegedeeld, zal tot ratificatie echter niet worden overgegaan voordat de landen in artikel 18 van het ontwerp-verdrag genoemd, eveneens tot ratificatie zullen overgaan. Toepassing van de regeling van het ontwerp-verdrag op ons mijnbedrijf, zonder dat die in de concurreerende landen wordt toegepast, zou voor ons mijnbedrijf de concurrentie verzwaren, hetgeen vooral in den tegenwoordigen tijd vermeden moet worden. Naar een gelijktijdige ratificatie wordt mitsdien gestreefd. E e n exemplaar van h e t verslag van de 15de zitting van de Internationale Arbeidsconferentie bevindt zich in de bibliotheek van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, terwijl een beknopt verslag van de Conferentie als bijvoegsel van aflevering 8, jaargang 1931, van het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek is verschenen. De Minister
van Economische en Arbeid,
Zaken
T. J. VERSCHUUR. De Minister
van Buitenlandsche
Zaken,
BEELAERTS VAN BLOKLAND. De Minister
v.an
Koloniën,
DE GRAAFF. De Minister van
Waterstaat,
P. J. REYMER.
244.
io Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag
betreffe
3. den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 1931).
BIJLAGE VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING.
Tekst van het ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen. De Algemeene Conferentie van de Internationale Organisatie van den Arbeid van den Volkenbond, door den Eaad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau bijeengeroepen t e Genève en aldaar bijeengekomen op 28 Mei 1931, in hare vijftiende zitting, besloten hebbende verschillende voorstellen aan te nemen betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen, welk onderwerp het tweede p u n t is van de agenda der zitting en besloten hebbende dat deze voorstellen den vorm zullen aannemen van een ontwerp voor een internationaal verdrag, neemt heden, den 18 Juni 1931, het volgende ontwerp-verdrag aan, ter bekrachtiging door de leden van de Internationale Organisatie van den Arbeid, zulks overeenkomstig de bepalingen van deel X I I I van het Verdrag van Versailles en van de overeenkomstige Vredesverdragen:
3. I n geen ondergrondsche steenkoolmijn zal de verblijftijd van eenigen arbeider in de mijn 7 uur en 45 minuten per dag mogen overschrijden. Artikel 4. De voorschriften van dit verdrag zullen beschouwd worden als te zijn nagekomen, indien de tijd tusschen het oogenblik, waarop de eerste arbeiders van de ploeg of van eenige groep afdalen en dat, waarop zij weer boven komen, dezelfde is als die, vastgesteld in het derde lid van artikel 3. De volgorde en de duur van het neerlaten en van het ophalen van een ploeg of van een groep arbeiders zullen bovendien nagenoeg gelijk moeten zijn. Artikel 5.
Artikel 1. Dit verdrag is van toepassing op alle kolenmijnen, d. w. z. op elke mijn, waaruit alleen steenkool of bruinkool gewonnen wordt, hetzij in hoofdzaak steenkool of bruinkool gelijktijdig met andere mineralen. Voor de toepassing van dit verdrag wordt als „bruinkoolrnijn" beschouwd, elke mijn, waaruit kool gewonnen wordt uit een geologisch tijdperk, jonger dan het carboon. Artikel 2. Voor de toepassing van dit verdrag wordt als „arbeider" beschouwd : a. in de ondergrondsche kolenmijnen ieder persoon, werkzaam bij ondergrondschen arbeid, welke ook de onderneming zij, welke dien persoon in dienst heeft en welke ook de aard zij van den arbeid, welken die persoon verricht, met uitzondering van de personen, die een betrekking bekleeden van toezicht of bestuur en die als regel niet deelnemen aan eenigen handenarbeid; b. in de kolenmijnen, waar de ontginning in de open lucht plaats heeft, ieder persoon, direct of indirect werkzaam bij de kool winning, m e t uitzondering van d e personen, die een betrekking bekleeden van toezicht of bestuur en die als regel niet deelnemen aan eenigen handenarbeid. Artikel 3. D e duur van den arbeid in d e ondergrondsche steenkoolmijnen bestaat uit den duur van het verblijf in de mijn, op de volgende wijze berekend: 1. Als verblijftijd in een ondergrondsche mijn wordt beschouwd het tijdvak tusschen het oogenblik, waarop de arbeider de kooi betreedt om af te dalen en het oogenblik, waarop hij, na het ophalen, deze verlaat. 2. In de mijnen, waartoe galerijen toegang geven, zal als verblijftijd in de mijn beschouwd worden de tijd, welke verloopt tusschen het oogenblik, waarop de arbeider den ingang van de galerij, welke toegang geeft tot de mijn, binnengaat e n dat, waarop hij weer bovengronds komt.
Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, zullen de voorschriften van dit verdrag beschouwd worden als te zijn nagekomen, indien de nationale wetgeving voorschrijft, dat, voor de berekening van den duur van het verblijf in de mijn, het neerlaten of het ophalen van arbeiders berekend wordt naar den gemiddelden opgenomen duur van het neerlaten of ophalen van alle ploegen arbeiders in het geheele land. I n dat geval zal het tijdvak tusschen het oogenblik, waarop de laatste arbeider van de ploeg afdaalt, en dat, waarop de eerste arbeider van de ploeg weer boven komt, in geen mijn zeven uur en vijftien minuten mogen overschrijden; evenwel zal geen stelsel van regeling toegestaan zijn, krachtens hetwelk de gemiddelde arbeidsduur van de houwers als een soort van arbeiders beschouwd, langer zou zijn dan die van de andere soorten arbeiders van dezelfde ploeg werkzaam bij ondergrondschen arbeid. Ieder lid, dat, na het stelsel, bedoeld in dit artikel, te hebben toegepast, later de bepalingen van de artikelen 3 en 4 toepast, moet die verandering tegelijk aanbrengen in het geheele land en niet in een deel van het land. Artikel 6. 1. De arbeiders zullen op Zondag of wettelijke feestdagen niet werkzaam mogen zijn bij ondergrondschen arbeid in kolenmijnen. De nationale wetgeving zal echter de volgende uitzonderingen mogen toestaan voor de arbeiders, die ouder dan 18 jaar zijn : a. voor werkzaamheden die naar haar aard voortdurend verricht moeten worden; b. voor werkzaamheden ten behoeve van de luchtverversching van de mijn, ter voorkoming van schade aan d e inrichtingen voor de luchtverversching en ter beveiliging van de mijn, zoomede voor eerste hulp bij ongeval en ziekte en de zorg voor de dieren; c. voor opmetingswerkzaamheden, wanneer die werkzaamheden op andere dagen niet gedaan kunnen worden zonder de ontginning te onderbreken of t e hinderen;
2 4 4 . 3.
u
Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 1931). d. voor dringende werkzaamheden aan werktuigen en andere inrichtingen, wanneer het onmogelijk is, die gedurende den geregelden gang van de ontginning te verrichten, zoo ook in andere dringende of buitengewone gevallen, welke zich onafhankelijk van den wil van den ondernemer voordoen. 2. De bevoegde autoriteiten zullen de noodige maatregelen nemen, opdat geenerlei .arbeid op Zondag of op wettelijke feestdagen buiten de uitzonderingen, toegestaan bij dit artikel, verricht wordt. 3. Voor de werkzaamheden, welke krachtens het eerste lid van dit artikel zijn toegestaan, zal een loon betaald moeten worden, dat ten minste 25 pet. hooger is dan het gewone loon. 4. De arbeiders, die in belangrijke m a t e werkzaam zijn bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, zullen daartegenover, hetzij een bijzonderen rusttijd, hetzij een gelijkwaardige yerhooging van loon boven die, welke is vastgesteld in lid 3 van dit artikel, moeten genieten. D e bijzonderheden van de toepassing dier bepaling zullen door de nationale wetgeving geregeld worden. Artikel 7. - Bestuursmaatregelen, vastgesteld door de bevoegde autoriteit, zullen voor de arbeiders, werkzaam op plaatsen, die door ongewone temperatuur, vocht of andere omstandigheden in het bijzonder ongezond gemaakt worden, een korteren duur van verblijftijd in de mijn voorschrijven, d a n die, vastgesteld in artikel 3, 4 en 5. Artikel 8. 1. Bestuursmaatregelen, vastgesteld door de bevoegde autoriteit, zullen een overschrijding van de grenzen, vastgesteld bij de artikelen 3, 4, 5 en 7 mogen toestaan: a. bij ongeval of gevaar voor ongeval, in geval van overmacht, of wanneer er spoedwerk moet worden verricht aan werktuigen, aan de uitrusting of aan de inrichtingen van de mijn als gevolg van schade aan die werktuigen, aan die uitrusting of die inrichtingen, zelfs indien daarbij toevallig kool wordt gewonnen, maar slechts in zoodanige mate, als noodzakelijk is om te voorkomen, dat ernstige hinder zou worden toegebracht aan den geregelden gang van de ontginning; b. voor arbeiders, die werkzaamheden verrichten, welke, naar haar aard, noodzakelijk geen onderbreking kunnen lijden, of technische werkzaamheden, welke onvermijdelijk zijn voor de voorbereiding of regelmatige voltooiing van de ontginning en welke niet s a m e n h a n g e n . m e t de voortbrenging of h e t vervoer van kolen. Voor elk dier arbeiders zal de verlenging, overeenkomstig de bepalingen van dit lid toegestaan, niet meer mogen bedragen dan een half uur per dag en zal in elke mijn met een normale ontginning, het aantal arbeiders hier bedoeld nooit 5 pet. van het totale personeel van de mijn mogen overschrijden. 2. Voor de overuren, gedurende welke krachtens de bepalingen van dit artikel gewerkt wordt, zal een loon betaald moeten worden, dat ten minste 25 pet. hooger is dan het gewone loon. m Artikel 9. Bestuursmaatregelen, vastgesteld door de bevoegde autoriteit, kunnen behalve het bepaalde in artikel 8, ten hoogste 60 overuren per jaar ter beschikking van de ondernemingen in het geheele land stellen. Voor die overuren zal een loon betaald moeten worden, dat ten minste 25 pet. hooger is dan het gewone loon. Artikel 10. De maatregelen, bedoeld in d e artikelen 7, 8 en 9, zullen vastgesteld worden na raadpleging van de betrokken vereenigingen van werkgevers en arbeiders. Artikel 11. 1. De jaarrapporten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 406 van het Verdrag van Versailles e n van d e overeenkomstige
artikelen van de andere Vredesverdragen in te dienen, zullen alle noodige inlichtingen moeten bevatten omtrent de maatregelen, genomen om den arbeidsduur in overeenstemming m e t de artikelen 3, 4 en 5 te regelen. Zij moeten bovendien volledige inlichtingen bevatten omtrent de regelingen, vastgesteld ingevolge de artikelen 7, 8, 9, 12, 13 en 14 en over de toepassing daarvan. Artikel 12. Ten einde de toepassing van de bepalingen van dit verdrag te vergemakkelijken, is het bestuur van iedere mijn verplicht: a. door middel van kennisgevingen, op duidelijk zichtbare wijze, op de bovengrondsche werken van de mijn of op andere passende plaats aangeslagen, of op een andere door de bevoegde autoriteit goedgekeurde wijze, bekend te maken de uren, waarop het afdalen en het bovenkomen van de arbeiders, hetzij van de ploeg, hetzij van eenige groep, aanvangt en eindigt. Bedoelde uren moeten goedgekeurd worden door de openbare autoriteit en zoodanig vastgesteld zijn, dat de verblijftijd van eiken arbeider de grenzen in dit verdrag gesteld niet overschrijdt. Indien zij eenmaal zijn bekend gemaakt, mogen zij niet worden gewijzigd dan met de goedkeuring van de openbare autoriteit op de wijze en m e t inachtneming van den vorm van bekendmaking, als goedgekeurd door die autoriteit; b. alle verlengingen ingevolge de artikelen 8 en 9 van dit verdrag in een register in te schrijven, op een uniforme wijze als voorgeschreven bij de nationale wetgeving. Artikel 13. Op de ondergrondsche bruinkoolmijnen zijn de artikelen 3 en 4 en de artikelen 6 tot 12 van dit verdrag van toepassing m e t inachtneming van de volgende bepalingen: o. in de omstandigheden, voorzien in de nationale wetgeving, kan de bevoegde autoriteit toestaan, dat collectieve pauzen, die een 'stilstand van de voortbrenging meebrengen, niet begrepen zijn in den duur van den verblijftijd in de mijn, onder voorwaarde, d a t die pauzen in geen geval dertig minuten per ploeg overschrijden. Die vergunning zal slechts gegeven worden, indien de noodzakelijkheid om een dergelijk stelsel toe te passen in elk bijzonder geval vastgesteld is door een officieel onderzoek en na raadpleging van de betrokken vertegenwoordigers van de arbeiders; b. het aantal overuren, bedoeld in artikel 9 van dit verdrag, zal ten hoogste 75 per jaar mogen bedragen. Bovendien kan de bevoegde autoriteit collectieve overeenkomsten goedkeuren, welke nog 75 overuren per jaar toestaan. Voor die uren moet eveneens een loon betaald worden als voorgeschreven in het tweede lid van artikel 9. Zij mogen niet algemeen toegestaan worden voor alle ondergrondsche bruinkoolmijnen, maar alleen voor afzonderlijke districten of mijnen, waar bijzondere technische of geologische omstandigheden dat wettigen. Artikel 14. Op de steenkool- en bruinkoolmijnen, waar de ontginning in de open lucht plaats heeft, zijn de artikelen 3 tot 13 van dit verdrag niet van toepassing. De leden echter, die dit verdrag bekrachtigen, verbinden zich om op die mijnen de bepalingen van het verdrag van Washington van 1919, strekkende tot beperking van den arbeidsduur in do nijverheidsondernemingen tot acht uur per dag en acht en veertig uur per week toe te passen, met dien verstande, dat het aantal overuren, dat krachtens artikel 6 onder b van dat verdrag toegelaten is, 100 per jaar niet mag overschrijden. Indien bijzondere noodzaak dit eischt, en ook alleen in dat geval, mag de bevoegde autoriteit collectieve overeenkomsten goedkeuren, welke boven bedoelde 100 uren nog 100 uren per jaar meer toestaan.
244.
i2
3.
Voorbehoud bevoegdheid toetreding ontwerp-verdrag betreffende den duur van den arbeid in de kolenmijnen (Genève 3931). Artikel 15. Niets in dit verdrag zal wijziging van de nationale wetgevingen m e t betrekking tot den arbeidsduur tot gevolg hebben, in den zin van een vermindering van de waarborgen, welke zij aan de arbeiders verleenen. Artikel 16. De toepassing van de bepalingen van dit verdrag kunnen in ieder land worden opgeschort op last van de Begeering in geval van gebeurlijkheden, welke een gevaar voor de nationale veiligheid opleveren.
Ieder lid, dat dit verdrag heeft bekrachtigd, dat binnen den termijn van een jaar na verloop van den termijn van vijf jaar, bedoeld in het vorig lid, geen gebruik m a a k t van de bevoegdheid tot opzegging, voorzien in dit artikel, zal voor een nieuwen termijn van vijf jaar gebonden zijn en zal in het vervolg dit verdrag kunnen opzeggen na verloop van eiken termijn van drie jaren onder de voorwaarde, bedoeld in dit artikel.
Artikel 21.
Dit verdrag zal slechts verbindend zijn voor de leden, die hun bekrachtiging door het Secretariaat hebben doen inschrijven. H e t zal van kracht worden zes maanden nadat de bekrachtigingen van twee van de volgende leden zullen zijn ingeschreven door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond: Duitschland, België, Frankrijk, Engeland, Nederland, Pol$n, TsjeehoSlowakije. Vervolgens zal dit verdrag voor ieder ander lid van kracht worden zes maanden na den datum, waarop zijn bekrachtiging zal zijn ingeschreven.
Uiterlijk voor het verstrijken van drie jaren na h e t in werking treden van dit verdrag, zal de Baad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau op de agenda van de Conferentie het vraagstuk der herziening van dit verdrag ten aanzien van de volgende punten plaatsen: a. mogelijkheid van een nieuwe verkorting van den arbeidsduur, bedoeld in artikel 3, lid 3 ; b. het recht om gebruik te maken van het buitengewoon stelsel van berekening, neergelegd in artikel 5; c. mogelijkheid van een wijziging van de bepalingen van artikel 13, onder a en b, in den zin van een verkorting van den arbeidsduur; d. mogelijkheid van een vermindering van het aantal overuren, voorzien in artikel 14. Bovendien moet de B a a d van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau, telkens na verloop van een termijn van tien jaar, te rekenen van den datum, waarop dit verdrag van kracht geworden is, aan de Algemeene Conferentie een verslag uitbrengen over de toepassing van dit verdrag en beslissen of het wenschelijk is de geheele of gedeeltelijke herziening op de agenda der Conferentie te plaatsen.
Artikel 19.
Artikel 22.
Zoodra de bekrachtigingen van twee der leden, genoemd in het tweede lid van artikel 18, door het Secretariaat zijn ingeschreven, zal de Secretaris-Generaal van den Volkenbond van dit feit mededeeling doen aan alle leden van de Internationale Organisatie van den Arbeid. Hij zal hen eveneens in kennis stellen m e t de inschrijvingen van d e bekrachtigingen, die h e m later door andere leden der Organisatie zullen worden medegedeeld.
Indien de Internationale Arbeidsconferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende geheele of gedeeltelijke herziening van dit verdrag, zal de ratificatie door een lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening, vanzelf medebrengen onmiddellijke opzegging van dit verdrag, niettegenstaande het bepaalde in artikel 20, onder voorbehoud evenwel, dat het nieuwe verdrag van kracht geworden is. Van den d a t u m af, waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening, van kracht geworden is, zal het onderhavige verdrag niet langer door de leden bekrachtigd kunnen worden. H e t onderhavige verdrag zal echter van kracht blijven naar vorm en inhoud voor die leden, die het bekrachtigd hebben en die het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet bekrachtigen.
Artikel 17. De oificieele bekrachtigingen van dit verdrag, overeenkomstig het bepaalde in deel X I I I van het Verdrag van Versailles en de overeenkomstige deelen van de andere Vredesverdragen, zullen worden medegedeeld aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond en door hem ingeschreven. Artikel 18.
Artikel 20. Ieder lid, dat dit verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen n a verloop van een termijn van vijf jaren na den datum, waarop dit verdrag van kracht begint te worden, zulks bij een verklaring, toegezonden aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond en door dezen in te schrijven. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar, nadat zij door het Secretariaat is ingeschreven.
Artikel 23. Zoowel de Fransche als de Engelsche tekst van dit verdrag ia authentiek.
*