Voor wie ga je? Sinterklaas, Zwarte Piet of de Schimmel? door Henriette Mol Intrinsieke motivatie: de neiging tot het leveren van inspanningen, die voortkomt uit de verwachting zelf genoegen te beleven aan het werken aan en het voltooien van een product. Extrinsieke motivatie: de neiging tot het leveren van inspanningen, die voortkomt uit de verwachting dat door het maken van het product een beloning kan worden verkregen.
Violet (9) weet allang hoe Sinterklaas door volwassenen in leven wordt gehouden. Maar vanaf het moment dat de Goedheiligman aan land gegaan is, zingt ze enthousiaster Sinterklaasliedjes dan wie dan ook. Ze leidt aan 'Schimmelmotivatie', zouden we kunnen zeggen. Bas (4) zingt het liefst 'Sinterklaas kapoentje'. Als het moet tenminste. Want als zijn moeder niet zou zeggen: "Bas, als je geen liedje zingt, krijg je ook niks in je schoen." zou hij er niet aan denken. De moeder van Bas maakt gebruik van het Zwarte Pietprincipe. Maartens zus (7) probeert Maarten te motiveren volgens het Sinterklaasprincipe: "Maarten, als we mooi liedjes gaan zingen, krijgen we misschien wel iets in onze schoen." We kennen allemaal het principe 'wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe'. Sommige ouders halen er kort voor 5 december daadwerkelijk de Sint en zijn makker bij om hun kinderen te motiveren. "Als jij zo vervelend doet, neemt Zwarte Piet jou mee in de zak!" dreigen ze. Of "Als je je bord niet leeg eet, dan krijg je vast niks in je schoen". Dreigen door straffen in het vooruitzicht te stellen, noemen we het Zwarte Pietenprincipe. Kinderen motiveren door ze een beloning voor te houden, heet dan logischerwijs het Sinterklaasprincipe. We zouden van 'Schimmelmotivatie' kunnen spreken wanneer iemand van binnenuit gemotiveerd is om iets te doen. Net zoals Violet zingt omdat ze er plezier in heeft. De term 'Schimmelmotivatie' is me ingegeven door kinderen die een wortel klaar leggen voor de Schimmel van Sinterklaas omdat ze van paarden houden. Ze doen dat uit eigen beweging en niet omdat ze er een beloning van Sinterklaas voor verwachten of omdat ze een straf van Zwarte Piet willen ontlopen. Schimmelmotivatie staat bij psychologen bekend als 'intrinsieke motivatie', wat gedefinieerd wordt als: de neiging tot het leveren van inspanningen, die voortkomt uit de verwachting zelf genoegen te zullen beleven aan (een kick te krijgen van) het werken aan en het voltooien van een product. 'Product' kunnen we een beetje breed zien. In dit geval is het gezongen lied het product; een niet-materieel product. Naast intrinsieke motivatie onderscheiden we 'extrinsieke motivatie': de neiging tot het leveren van inspanningen, die voortkomt uit de verwachting dat door het maken van het product een beloning kan worden verkregen of een straf kan worden ontlopen. Het Sinterklaasprincipe en het Zwarte Pietprincipe zijn dus beide vormen van extrinsieke
motivatie: het Sinterklaasprincipe stoelt op beloning, het Zwarte Pietprincipe op straf. Hoewel Sinterklaas maar twee weken per jaar in ons land is, wordt zijn belangrijkste opvoedingsregel 'wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe' het hele jaar door op veel plaatsen nageleefd. Niet alleen in gezinnen en scholen proberen we kinderen volgens deze regel te motiveren. Binnen tal van organisaties zijn belonings- en sanctiemethoden de meest gehanteerde motivatiemiddelen voor werknemers en medewerkers. Helaas levert extrinsieke motivatie niet altijd de gewenste resultaten op. Hoe dat komt, wordt duidelijk wanneer we ons verdiepen in de inzichten die Teresa Amabile verkreeg tijdens haar onderzoek naar motivatieaspecten die bij creatief werk een belangrijke rol spelen (Amabile, 1983). Deze inzichten bieden houvast in het zoeken naar manieren om in te spelen op kinderen met 'motivatieproblemen'. Zo zullen we beter begrijpen hoe kinderen -vóór ze naar school gaan- zich een aantal complexe vaardigheden eigen weten te maken, zoals zitten, kruipen, lopen en praten. Hoe het komt dat een aantal van die nieuwsgierige onderzoekers tijdens hun schoolcarrière steeds minder geïnteresseerd raakt. En wordt het duidelijk waardoor sommige kinderen harder gaan werken als de 'eindstreep' in zicht komt, terwijl andere kinderen meer moeite krijgen aan de slag te blijven naarmate hun werk vordert. Hoor wie klopt daar. . . laten we eens kijken naar een aantal dimensies die we kunnen onderscheiden als we inzoomen op 'motiveren'. Wil je iets lekkers in je schoen of niet meegenomen worden naar Spanje? Bereiken of vermijden: twee motivatierichtingen. Baf! Met een klap valt Simone van haar fiets. Ze krabbelt overeind, zet haar fiets recht en klimt weer op het zadel. Ze begint te trappen. Wiebelt met haar stuur.... Baf! Deze keer doet het ècht zeer. Toch staat Simone op. Ze bijt op haar lip. Probeert haar tranen tegen te houden. En..... klimt weer op haar fiets. De drang om te kunnen fietsen wint het van de pijn en moeite die het kost om het te leren. Motivatie noemen we dat: de bereidheid om fysieke en/of mentale inspanningen te verrichten teneinde een bepaald criterium (motief) te bereiken of te vermijden. Mensen kunnen in twee richtingen gemotiveerd zijn: ergens naar toe en ergens vanaf. Wil je iets bereiken, dan ben je ergens naar toe gemotiveerd. Wil je iets vermijden, dan ben je ergens vanaf gemotiveerd. Hoe zit dat in dit geval met Simone? Zij wil graag goed kunnen fietsen. Betekent dat automatisch dat ze ergens naar toe gemotiveerd is? Nee, niet automatisch. Om vast te kunnen stellen of ze ergens vanaf of ergens naar toe is gemotiveerd, zullen we haar motief moeten achterhalen. Wat levert goed kunnen fietsen haar op? Waarvoor is het belangrijk dat ze goed kan fietsen? Laten we het haar eens vragen: "Als jij goed kunt fietsen, Simone, wat dan?" "Als ik goed zonder zijwieltjes kan fietsen, kan ik alleen naar oma." antwoordt Simone. Hiermee geeft ze aan dat ze ergens naartoe gemotiveerd is; ze wil iets bereiken. Bas daarentegen antwoordt op dezelfde vraag: "Dan lachen ze me niet meer uit!" Hij wil iets niet meer en is daarmee ergens vanaf gemotiveerd. Een kind dat weg rent voor een grote hond, is ergens naar toe gemotiveerd wanneer het
gedreven wordt door het idee dat het dadelijk veilig binnen is. Als het zich voorstelt dat het de deur voor de neus van de hond dicht slaat en door mama gerustgesteld wordt, levert dat een gevoel op van 'dat wil ik!'. Het kind kan ook gedreven worden door een voorstelling van de hond die in zijn been bijt. Dat levert een 'Dat wil ik niet!' gevoel op en daarmee wordt het ergens vanaf gemotiveerd. Ook dat brengt iemand in beweging. "Wat maakt het zinvol onderscheid te maken in motivatierichting?" vraag je je nu misschien af. "Het kind rent weg voor die hond. Daar gaat het toch om." In eerste instantie wel. Maar blijft het kind rennen? Hoe sterk is het daarvoor gemotiveerd? Wanneer we de motivatierichting van het kind kennen, kunnen we de mate waarin iemand gemotiveerd is, aardig voorspellen. Lijkt je dat niet interessant? Zie ginds komt de stoomboot: Hoe beïnvloedt afstand de kracht van motivatie? Een kind dat wil voorkomen dat de hond hem bijt, zal hard blijven lopen zolang de dreiging aanwezig is. Naarmate hij verder uitloopt op de hond, zal hij langzamer gaan lopen. Wanneer er geen directe dreiging is, is er geen directe reden om te rennen. Zodra het criterium 'gevaar ontwijken' is gehaald, valt het motief om te rennen weg. Bij iemand die ergens naartoe gemotiveerd is, zien we het tegenovergestelde gebeuren. Die wordt juist sterker gemotiveerd naarmate hij dichter bij zijn doel komt. Het doel werkt als een magneet en oefent steeds meer aantrekkingskracht uit. En hoe harder je je inspant, hoe sneller je het bereikt. Het kind dat zich motiveert door in gedachte de deur te zien die hij veilig achter zich dicht slaat, zal zich dus in toenemende mate inspannen, naarmate hij dichter bij huis komt. Pas wanneer hij binnen is, heeft hij zijn criterium gehaald en tot die tijd zal hij blijven rennen. We zien dus dat een kind dat ergens naartoe gemotiveerd is, zich langer en in toenemende mate inspant, vergeleken met een kind dat ergens vanaf is gemotiveerd. Motivatie ergens naartoe is doorgaans sterker dan motivatie ergens vanaf. Motivatie ergens vanaf vraagt om een actieve inbreng van datgene dat je wilt vermijden: de hond moet achter je aan blijven zitten, anders valt de dreiging weg en gaat er geen enkele motiverende kracht meer van uit. Suikergoed en marsepein: Variatie in de aantrekkelijkheid van een motief De kracht van motivatie, hoe sterk we ergens voor gemotiveerd zijn, wordt bepaald door de aantrekkelijkheid of de afstotelijkheid van het motief. Die aantrekkelijkheid (afstotelijkheid) varieert. In het algemeen geldt: hoe mooier/levendiger een voorstelling, hoe groter de aantrekkingskracht en hoe lelijker/afgrijselijker een voorstelling, hoe sterker dat afstoot. Als je zin hebt in iets lekkers zal het water je in de mond lopen als je een hele lekkere taart ziet. Hoe lekkerder de taart eruit ziet, hoe liever je er een stuk van op zult eten. Je kunt hetzelfde effect (erge zin in taart) oproepen door in gedachte een voorstelling van een lekkere taart te maken. Ons brein kan op dezelfde manier reageren op concrete waarnemingen als op mentale voorstellingen.
Voor het brein van Stefan maakt het bijvoorbeeld niet uit of de hond van meneer De Wert buiten is als hij van school naar huis loopt of dat hij dènkt aan de laatste keer dat die akelige, zwarte Duitse Staander met die valse ogen naar hem gromde en hem achterna kwam. In beide gevallen zet hij het op een lopen. Mensen die bang zijn voor de tandarts, zullen dit ook herkennen: hun strategie om het zichzelf moeilijk te maken een afspraak met de tandarts te maken en na te komen, bestaat voor een groot gedeelte uit het zich voorstellen dat er geboord of getrokken moet worden en zich daarin in te leven. Of het nu gaat om een mentale of concrete voorstelling, de kwaliteit van de voorstelling bepaalt hoe warm je er voor loopt. Of hoe hard. Voor een deel wordt de aantrekkelijkheid/afstotelijkheid van een object bepaald door de eigenschappen van dat object zelf. Zo roept een kind dat zwaait met het mes van zijn kinderbestek een andere reactie op dan een kind dat zwaait met het pasgeslepen slagersmes. Voor 5 december zul je liever hele dan gebroken chocoladeletters kopen. En marsepein is niet zomaar marsepein: hoe gekleurder en mooier een marsepeinfiguurtje er uit ziet, hoe beter het verkoopt. Naast het uiterlijk van een object bepaalt de manier waarop we er naar kijken een deel van de aantrekkelijkheid. Een slagersmes kan er op 50 meter afstand uitzien als een aardappelschilmesje. En van een vogelspin gaat een andere dreiging uit wanneer je er honderd meter vandaan loopt, dan wanneer hij zich op vijftien centimeter van jou bevindt. Een mooi schoolvoorbeeld dat illustreert dat zowel de manier waarop we ergens naar kijken als de kenmerken van een object zelf de aantrekkelijkheid beïnvloeden, is de case van Tiuri: Tiuri wordt bij mij aangemeld vanwege concentratieproblemen. Bij rekenen kan hij zich veel moeilijker concentreren dan bij taal. Hij heeft ook een hekel aan rekenen, terwijl hij taal wel leuk vindt. Ik ga met Tiuri na hoe hij zich aantrekkelijke dingen voorstelt en onderzoek daarbij de structuur van zijn innerlijke beleving: op welke afstand stelt hij zich iets aantrekkelijks voor, welke grootte, welke hoogte, kleur of zwartwit, met welke lichtintensiteit, gedetailleerd of globaal etc. We onderzoeken wat de cruciale verschillen zijn in zijn representatie (voorstelling) van aantrekkelijke dingen en die van onaantrekkelijke dingen. Vervolgens doe ik met hem een techniek waarmee hij zijn interne representatie van rekenen verandert in een representatie die meer overeenkomsten vertoont met zijn representatie van taal. Het is april wanneer ik met Tiuri deze techniek doe. Tot aan het eind van het jaar gaat het goed met Tiuri. In september hoor ik echter van zijn moeder dat Tiuri's prestaties sterk kunnen wisselen: voor dezelfde toets waar hij de ene dag een 10 voor haalt, kan hij een ander moment zwaar onvoldoende scoren. We maken opnieuw een afspraak om dat ik graag wil achterhalen hoe dit kan. Wanneer Tiuri weer bij me komt, geeft hij aan dat hij véél liever rekent dan taal doet. Ik kan me niet voorstellen dat het resultaat van de techniek die we samen gedaan hebben het tegenovergestelde is van de uitgangspositie en vraag door. Wat blijkt: aan het begin van het nieuwe schooljaar hebben ze een andere taalmethode gekregen. De boeken daarvan zien er minder leuk uit; geen plaatjes, geen kleuren, andere pagina-opmaak. Zo zie je maar.
Hoe de fysieke afstand tot een motief de motivatiekracht beïnvloedt, is met het 'hondenvoorbeeld' duidelijk gemaakt. Wil je dat krachtiger geïllustreerd hebben, lees dan overal waar hond staat 'tijger'. Het is nog lang geen Sinterklaas: Welke rol speelt tijd bij motivatiekracht? "Als je niet ophoudt met klieren, dan geef ik je mee aan Sinterklaas." roept Marcels moeder boos. "Ach, het is nog lang geen Sinterklaas! En Sinterklaas bestaat niet!" reageert Marcel onverschillig. Zo'n elf maanden per jaar slagen kinderen erin zich te onttrekken aan de invloed van Sinterklaas. Maar wanneer de stoomboot aan komt varen, blikken veel kinderen terug op de periode na Sints vorige vertrek en vragen zich af: 'Ben ik wel lief geweest?' Hoe dichterbij Pakjesavond komt, hoe meer kinderen zich om deze vraag zorgen kunnen maken. En dat zijn niet op de laatste plaats de kinderen die weten dat hun ouders de Sinterklaasinkopen doen... Hoe tijd motivatiekracht beïnvloedt, is mogelijk met dit Pakjesavondvoorbeeld al voldoende duidelijk geworden. Het kan nog duidelijker worden wanneer je nagaat wanneer jij zelf de leukste Sinterklaasgedichten maakt en de beste surprises. Dat zal niet in juli zijn... In de vorige paragraaf werd duidelijk dat motivatie ergens naartoe sterker is dan motivatie ergens vanaf. Er is echter één belangrijk type motivatie ergens vanaf, dat in de loop van de tijd juist steeds sterker wordt: de zogenaamde 'deadline-motivatie'. Als je Sinterklaas op vijf december viert, zul je je sterker genoodzaakt voelen inkopen te doen, naarmate die datum dichterbij komt. Een kind dat over vier weken een opstel moet inleveren, kan zich daar rustig lange tijd niet mee bezig houden. De wetenschap dat het een week na moet blijven, strafcorvee krijgt en het opstel 10 over moet schrijven, motiveert niet direct om aan het werk te gaan. Maar hoe dichterbij de inleverdatum komt, hoe regelmatiger het kind aan de negatieve consequenties van te laat inleveren zal denken. Het gevoel van 'dat wil ik niet' wordt daardoor sterker. En de noodzaak om aan het werk te gaan, neemt toe. Er komt steeds meer druk op de ketel. Derks verwoordt dit treffend met: "Een deadline is een tijger die steeds dichterbij komt naarmate je langer niets doet." (Derks, 1988) Ik wil een broertje, en een mooie rode fiets. . .: Ideeën over de wenselijkheid Heb je geen wensen voor Sinterklaas, dan zul je minder hard je best doen om lief te zijn. Hoe wenselijker je doel/motief, hoe sterker dat motiveert. Een kind dat graag een 10 voor aardrijkskunde haalt, zal harder zijn best doen. Maar als je van te voren weet dat je een 6 op je rapport krijgt voor dictee, of je nou een 3 haalt of een 10 voor dit proefwerk, dan gaat daar geen enkele motivatiekracht vanuit. Ook geldt dat hoe belangrijker je iets vindt, hoe liever je het realiseert of het je eigen maakt en hoe sterker je daardoor gemotiveerd wordt. Een meisje dat zichzelf voor houdt
dat ze later als cassière wil werken en denkt 'ach, dan doen we toch alles met de computer' zal het belang van leren rekenen minder onderkennen dan een meisje dat op woensdagmiddag en in het weekend haar ouders helpt achter de marktkraam. Een jongen die een verhaaltje moet schrijven, zal daar harder zijn best voor doen wanneer hij er van droomt schrijver of journalist te worden, dan wanneer hij vastbesloten is metselaar of voetballer te worden; 'waarvoor moet een metselaar nou verhaaltjes kunnen schrijven?!' Hoe meer je het belang ergens van inziet, hoe wenselijker je het doel zult vinden. Deadline-motivatie hangt samen met het belang dat je toekent aan het vermijden van je motief. Hoe ellendiger je je gaat voelen bij de negatieve consequenties die je boven je hoofd hangen, hoe belangrijker het wordt dat dat niet gebeurt. Hoe groter je angst voor de negatieve consequenties, hoe groter de noodzaak om aan het werk te gaan. De werkhouding van een aantal middelbare scholieren kan dit mooi illustreren: Misschien heb je je ooit verbaasd over middelbare scholieren die jaren achtereen met de hakken over de sloot overgaan. Bij hen is waarschijnlijk sprake van de 'deadlinemotivatie'dynamiek. Het hele jaar doen zij nagenoeg niks. En hoewel ze bij ieder rapport worden gewaarschuwd: "Als je zo door gaat, blijf je zitten" gaan ze door met niks doen. Tot het moment waarop ze realiseren dat als ze nu niks doen ze ècht blijven zitten. En zij zich voorstellen wat dat betekent: afgaan voor vrienden en familie, vrienden kwijtraken, alles nog een keer moeten doen, bij jongere kinderen in de klas komen... Dàn zien zij ineens de dringende noodzaak om aan het werk te gaan en zetten alles op alles. Dat krijg ik toch niet: ideeën over haalbaarheid "Zullen we nog een liedje zingen?" vraagt moeder aan Vera. "Ach," antwoordt Vera, "ik krijg toch geen poppenhuis!" Wanneer je bij voorbaat denkt dat iets niet lukt: 'dat kan ik toch niet', 'dat lukt me nooit' zul je er niet aan beginnen. Iemand die zeker weet dat hij blijft zitten, ook al haalt hij voor de rest alleen nog maar tienen, zal niet alles op alles zetten om nog zo'n hoog mogelijke cijfers te halen. Hoe haalbaarder je denkt dat iets is, hoe sterker dat motiveert. Laten we eens een kijkje in de klas van een lagere school nemen om wat meer te zien over de samenhang tussen haalbaarheid en motivatiekracht. Fabian speelt een beetje met zijn pen. Hij kijkt rond om te zien waar de andere kinderen mee bezig zijn. Na een tijdje opent hij zijn schrift. Hij krijgt een kleur: 11 fouten. 'Ik kan niet rekenen,' zegt Fabian tegen zichzelf, 'ik leer het nooit!' en schuift zijn rekenspullen aan de kant. Ans is lekker aan het werk. Om kwart voor tien denkt ze: 'Als ik nog even door werk, krijg ik vandaag mijn boek misschien wel uit!' en ze gaat ijverig verder. Om vijf voor tien kijkt ze op de klok. Wat doet ze nu? Ze ziet dat ze nog één rijtje sommen moet maken. Nu kan ze twee dingen denken: iets in de trant van 'nog vijf minuutjes, dat moet lukken' of iets in de trant van 'nog een héél rijtje, dat lukt me nooit'. In het laatste geval zal ze langzamer gaan werken of misschien zelfs stoppen: 'ik krijg het toch niet af!' Lijkt het haar wél haalbaar dat rijtje in vijf minuten af te maken, dan zal ze erg haar best doen om het af te krijgen.
Ans laat zien hoe ideeën over haalbaarheid met tijd samen kunnen hangen. In het voorbeeld van de middelbare scholieren zagen we hoe tijd ook een rol kan spelen bij de wenselijkheid (noodzakelijkheid) van een motief. We kunnen concluderen dat de factoren die de aantrekkelijkheid van een motief beïnvloeden niet op zichzelf staan, maar elkaar ook onderling beïnvloeden. Graag geven we hier nog een voorbeeld van de manier waarop leerkrachten ideeën over haalbaarheid, of liever gezegd onhaalbaarheid proberen te beïnvloeden door het belang ergens van te onderstrepen. Naarmate een kind sterker gelooft dat het iets niet kan, zal het minder intrinsiek gemotiveerd zijn. Een kind dat gelooft dat het niet kan rekenen en daarom niet aan de slag gaat, wordt wel eens het belang van rekenen voorgehouden: een poging om het extrinsiek te motiveren. Dit kan uiteraard op twee manieren: "Als je niet kunt rekenen, dan zullen mensen misbruik van je maken. Je krijgt te weinig geld terug als je in de winkel afrekent. Mensen zullen je afzetten, oplichten!" dreigt meester Van Hout. Hij houdt zijn leerlingen mogelijke negatieve consequenties voor en maakt daarmee gebruik van het Zwarte Pietprincipe. Meester De Wit probeert ongemotiveerde kinderen nogal eens te motiveren volgens het Sinterklaasprincipe: "Het is belangrijk dat je goed kan rekenen. Dan weet je bijvoorbeeld hoeveel flessen drinken je in huis moet halen, als je een feestje geeft en je weet hoeveel mensen er komen. En je kunt inschatten hoeveel zakken chips je nodig hebt. En als je dan in de winkel bent en je hebt een heleboel spullen in je karretje geladen, kun je berekenen of je genoeg geld bij je hebt. Dat is heel handig." We hebben weinig fantasie nodig om in te zien dat het motiverender werkt wanneer iemand zélf ergens het belang van inziet. Ouders, leraren en mentoren kunnen roepen en schreeuwen hoe belangrijk het is dat je je huiswerk maakt; een leerling die dat zélf inziet, gaat gemotiveerder aan de slag. De belangrijkste punten nog even op een rijtje. De aantrekkelijkheid van een motief kan dus variëren met de manier waarop iemand zich dat motief voorstelt (concreet of mentaal), hoe ver dat motief van die persoon verwijderd is (in tijd en ruimte), het belang dat hij aan dat motief toekent (wenselijkheid) en de mate waarin het naar zijn idee binnen zijn bereik ligt (haalbaarheid). Deze factoren die de variatie in aantrekkelijkheid bepalen, staan niet los van elkaar, maar kunnen elkaar beïnvloeden. Verder kunnen we het volgende concluderen: * Intrinsieke motivatie is sterker dan extrinsieke motivatie. * Motivatie ergens naar toe is sterker dan motivatie ergens vanaf. * Hoe haalbaarder een motief lijkt, hoe sterker het motiveert. * Hoe wenselijker een motief is, hoe sterker de motivatiekracht die er vanuit gaat. Ik ben toch zeker Sinterklaas niet! En voor NLP-ers hoeft dat geen probleem te zijn, want voor ons geldt: "Alles wat je je
voor kunt stellen hoef je niet meer te kopen" (Lucas Derks bij de opening van het IEPcongres in 1997). Motiveren is een kwestie van spelen met de manier waarop je je dingen voorstelt. Proberen? Heb je dit jaar Sinterklaas gevierd? Of heb je het nog tegoed? Of baalde je ervan dat de eerste chocoladeletters die je zag al in de aanbieding waren en nam je wraak op de middenstand door Sinterklaas dit jaar zo ongemerkt mogelijk voorbij te laten gaan? Hoe het ook zei, er is vast wel iemand in je omgeving die wat extra aandacht kan gebruiken. Iemand die je een kleine attentie kunt geven... Ongeacht de tijd van het jaar. Stel je voor: het is juli... je denkt aan Sinterklaas. In gedachte ga je vooruit in de tijd... het is vier december... en je ziet degene die je wilt verrassen met een ijzersterk gedicht voor je... Je ruikt de pepernoten... proeft de chocolademelk... en je maakt een levendige voorstelling van een verrast gezicht dat lachend jouw gedicht voorleest... Hoe beter je voorstelling, hoe beter je de sfeer op kunt roepen en in de stemming komt om nu ter plekke een gedicht te maken. En als je je net voor kon stellen dat het juli is...
Literatuur: Amabile, T.M. (1983). The Social Psychology of Creativity. New York: Springer-Verlag. Derks, L.A.C. (1988) Creativiteitsmanagement Amsterdam: The William James Foundation. Mol, H.J.M. (1995). In ontwikkeling: onderzoek naar de relatie tussen het leervermogen van een kind en het leervermogen van een organisatie. Utrecht: eigen beheer.