Voor passend onderwijs is passend gedrag nodig1 Samen werken voor déze kinderen De schattingen variëren, maar niemand twijfelt er aan dat er jaarlijks heel wat leerlingen thuis zitten en niet het passende onderwijs krijgen dat zij hard nodig hebben. Ouders en onderwijsprofessionals die zich inspannen om voor hen een oplossing te realiseren, merken dat de praktijk weerbarstig is. Tal van obstakels maken dat een oplossing uit blijft. Thuiszitters blijven dan thuiszitters. Tot verdriet en ergernis van iedereen die er bij betrokken is. Elke school, iedere schoolleider, elke leerkracht, heeft zijn of haar deel van deze kinderen met lastige vragen. Deze leerlingen zijn allang niet meer alleen de zorg van deze ene leerkracht, of dit ene team. Meerdere partijen spelen een rol. Natuurlijk in de eerste plaats de leerkracht als spil in het realiseren van passend onderwijs voor alle leerlingen en zeker ook voor diegenen die speciale aandacht vragen. Maar vaak is voor een oplossing voor dít kind nodig dat in de interne zorgstructuur goede communicatie en samenwerking worden gerealiseerd met collega’s, interne begeleiders, leerlingzorgcoördinatoren, schoolleiders en niet in de laatste plaats ouders. Daarnaast kunnen leerkrachten ook nog te maken hebben met partijen zoals de ambulante begeleiding van samenwerkingsverband of Regionaal Expertise Centrum (REC), het schoolmaatschappelijk werk (SMW), bureau Jeugdzorg, of de politie. De ervaring en onderzoek laten zien dat effectieve communicatie en samenwerking in zorgnetwerken binnen of buiten school, zeker niet vanzelfsprekend zijn. Samengevat de belangrijkste uitdagingen op een rij: 1. Samenwerking komt niet “als vanzelf” tot stand omdat regionale partijen elkaar niet kunnen of willen vinden; 2. Samenwerking vraagt vaak forse investeringen van doorzettende initiatiefnemers; 3. Samenwerking kan niet worden afgedwongen en vereist een ‘bottom up’ werkwijze, waarin het er om gaat de commitment te verkrijgen van “iedereen die er toe doet”. 4. Er is onvoldoende aandacht voor de noodzaak om al diegenen die een rol (dienen te) spelen in de onderwijszorg “bij de les te betrekken” en een gemeenschappelijke visie en aanpak uit te werken. 5. De leerlingen waarom het draait zijn vaak niet met naam en toenaam bekend. Hierdoor bestaat vaak onduidelijkheid over aard en omvang van het probleem. 6. In regio’s geboekte vooruitgang wordt vaak teniet gedaan door het vertrek van sleutelfiguren, de komst van nieuwe hoofdrolspelers, of (opkomende) fricties tussen regionale partijen. Samenwerken voor passend onderwijs is mensenwerk. Het realiseren van passend onderwijs vereist dat de bij de onderwijszorg betrokken professionals én de ouders elkaar weten te vinden en tot effectieve samenwerking komen. Het succes van passend onderwijs staat of valt met de mate waarin mensen, professionals en leken, van klas tot regionaal samenwerkingsverband, van leerkracht tot bovenschoolsmanager, van leerling en ouder tot voorzitter van REC of samenwerkingsverband, gemotiveerd en in staat zijn om de benodigde stappen te zetten. Passend onderwijs vraagt passend gedrag van alle betrokkenen: “de goede dingen doen en de goede dingen goed doen”.
De samenhang in de onderwijszorg In een goed functionerend onderwijszorgnetwerk draait alles om de driehoek ‘kind-ouder-leerkracht’. Er kunnen drie lagen worden onderscheiden in dit netwerk. De buurtwinkel staat voor de situatie van de leerkracht, met deze leerling en de interne zorgstructuur met collega’s, interne begeleider, leerlingzorgcoördinator, schoolleider en ouders. Mensen die dagelijks met elkaar optrekken en de leerlingen heel goed kennen. De winkelstraat is het niveau waarop de interne en externe zorgstructuur
1
elkaar ontmoeten. In de externe zorgstructuur functioneren partijen zoals de ambulante begeleiding van samenwerkingsverband of REC, het schoolmaatschappelijk werk, de GGD, Bureau Jeugdzorg, of de politie. De winkeliersvereniging betreft de regionale structuur met de samenwerkingsverbanden, de Regionale Expertise Centra en de gemeente(n). De verzamelde coördinatoren, directeuren, schoolleiders, wethouders en ambtenaren. Figuur 1. Bovenaanzicht onderwijszorgnetwerk
Veel van wat zich op deze drie niveaus afspeelt is van direct belang voor kind, ouder en leerkracht. Er is sprake van een sterke beïnvloeding over en weer. Zo worden ambitieuze winkeliersverenigingen beperkt in hun dadendrang wanneer sprake is een meer dan gemiddelde handelingsverlegenheid bij leerkrachten. En misschien is hiervan wel sprake omdat op het niveau van de winkelstraat te weinig aandacht bestaat voor preventieve ambulante begeleiding en het versterken van de handelingsbekwaamheid van leerkrachten. Tegelijkertijd kunnen de prestaties op het niveau van de klas worden beperkt door een winkeliersvereniging die geen aandacht besteedt aan het bevorderen van de onderlinge samenwerking. Er zijn tal van voorbeelden van deze onderlinge samenhang van de drie niveaus. De buitenste ring bevat de vier peilers van management van het onderwijszorgnetwerk: Beleid en bestuur: Wat is onze koers en hoe regelen we dat we op koers blijven? Hoe komen we aan de middelen om onze koers te realiseren en hoe verdelen we deze? Organisatie: Hoe organiseren we onze kerntaken (zoals de gewenste structuur, de optimale verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, de benodigde procedures)?; Uitvoering: Wie doet het werk en hoe dan (en hoe worden zij ‘in staat gesteld en gemotiveerd’?)? Geld: Hoe is de financiering geregeld? Hoe worden de beschikbare middelen verdeeld? Om in een onderwijszorgnetwerk effectief te kunnen werken aan Passend Onderwijs, is nodig dat deze vier peilers in samenhang én afgestemd worden vormgegeven. Zowel binnen elk van de drie niveaus, als tussen de drie niveaus.
Het doen en laten van individuele “spelers” in het veld Het onderwijszorgnetwerk kent ook een zijaanzicht. Dit laat de mensen zien die de ambities van passend onderwijs waar kunnen maken. Het ‘doen en laten’, de inbreng van alle partijen in het regionale onderwijszorgnetwerk wordt bepaald door dit ‘zijaanzicht’, dat de factoren beschrijft die aan de basis liggen van het gedrag van de regionale partners. Willen regionale partijen werk maken van passend onderwijs, dan is het nodig dat de gedragsdeterminanten die samen dit zijaanzicht vormen “op groen staan” . Dat wil zeggen dat (1) de ambities van passend onderwijs worden onderschreven, (2) dat men weet welke concrete stappen dienen te worden gezet om deze te realiseren, (3) dat regionale partijen deze ook willen zetten en (4) dat alle betrokkenen weten hiertoe ook in staat te zijn. Zowel individueel, als gezamenlijk.
2
Figuur 2. Zijaanzicht onderwijszorgnetwerk
In het zijaanzicht worden in de eerste plaats onderscheiden de vier lagen van alle samenwerking en communicatie: Inhoud: waarover gaat het? Om welke leerling met wat voor vraag gaat het? Van welke specifieke handelingsverlegenheid is sprake bij deze leerkracht? Wat willen we bereiken? Hoe ziet het regionale krachtenveld er uit? Procedure: hoe gaan we het aanpakken? Wat is de werkwijze? Wat zijn de stappen in het handelingsplan? Hoe komen we tot een overzicht – met naam en toenaam – van alle leerlingen die thuis zitten? Omgang: hoe gaan we met elkaar om? Hier gaat het om de meestal ongeschreven gedragsregels. Is er een aantal mensen dat steeds het hoogste woord heeft, kan ieder zijn zegje doen zonder in de rede te worden gevallen? Is er sprake van overleg waarin iedereen tot zijn recht komt, of alleen van eenzijdige informatieverstrekking? Gevoel: welke gevoelens spelen een rol? Wat gaat er door ouders heen wanneer zij horen dat er voor hun kind een indicatiestelling nodig is? Wat roept de van een collega gekregen feedback op? Hoe simpel of lastig vind ik het om over mijn handelingsverlegenheid te praten? En wat betekent dit voor onze samenwerking of communicatie? Het realiseren van passend onderwijs vereist dat voor alle betrokkenen duidelijk is wat van hen wordt gevraagd op deze vier niveaus. En wat er voor nodig is om dit voor elkaar te krijgen. Welke competenties en motivaties zijn nodig? Daarom vinden we in het zijaanzicht van het onderwijszorgnetwerk in de tweede plaats ook de kennis, kunde en motivatie van alle individuele actoren. Als de drie peilers van individueel gedrag.
Zes stappen Er worden zes stappen gezet om te komen tot een gemeenschappelijke visie op de gewenste aanpak van Passend Onderwijs. Afhankelijk van de regionale beginsituatie kan sprake zijn van een andere volgorde, of van minder stappen. Stap 1. De beginsituatie De aanpak gaat van start met een inventarisatie van de kinderen die tussen wal en schip dreigen te vallen. Om welke kinderen gaat het? Wie zijn hun ouders en wat kunnen en willen zij? Met welke specifieke vraag of vragen zitten kind en ouders? Om welke redenen hebben
3
deze kinderen geen passende plaats? Deze inventarisatie is richtinggevend voor alle volgende stappen. In de tweede plaats worden in beeld gebracht de onderwijszorgkaart met alle partijen en voorzieningen (zowel in, als om het onderwijs!) en alle stappen die tot nu toe werden gezet door de regionale partijen mét de opbrengsten. Dit is nodig omdat in deze aanpak de krachten worden gebundeld. Er wordt gebruik gemaakt van al datgene wat regionale partijen al deden, bestaande mogelijkheden, voorzieningen en structuren. Stap 2. Plenaire kick off Georganiseerd wordt een plenaire bijeenkomst waarin alle betrokkenen met elkaar het gesprek aangaan. Deze tweede stap is nodig in die regio’s waarin de krachten nog niet eerder werden gebundeld. Het kan zijn dat nog niet eerder “iedereen aan tafel zat”, het is ook mogelijk dat nu voor het eerst werk gemaakt wordt van passend onderwijs. Voor regio’s waarin de regionale partijen al wel een gedeelde historie en een gemeenschappelijke koers hebben, is deze eerste stap niet per se nodig. Het gaat er om kennis te maken met elkaar, afstemming te realiseren over de te varen koers en de gewenste opbrengsten. Stap 3. Koersgesprekken Koersgesprekken op managementniveau en – tegelijkertijd – workshops op klasniveau voor leerkrachten en IB-ers/zorgcoördinatoren, alsmede panelgesprekken voor ouders. In deze gesprekken en workshops vindt een analyse plaats met als vertrekpunt het in de eerste stap opgestelde overzicht van leerlingen. Gekeken wordt naar de onderwijszorg bevorderende en belemmerende omstandigheden en factoren. Welke zijn dat? Wat is nodig om dat wat bevordert te versterken? Hoe halen we de belemmeringen weg? Dit vanuit de perspectieven van zowel de deelnemende (onderwijs)professionals, als de ouders en kinderen. De uitkomsten van deze gesprekken en workshops worden beschreven in respectievelijk een management-, een ouder- en een leerkrachtvisie, als vertrekpunten voor stap 4. Stap 4. Ontmoetingen van de drie niveaus beleid & bestuur, organisatie en uitvoering Een gespreksronde waarin wordt gesproken over de uitkomsten van stap 3. Aan deze gespreksronde nemen alleen deel management en medewerk(st)ers van de organisatie(s) die verantwoordelijk zijn voor de onderwijszorg. Dit is nodig omdat centraal staat de vraag ‘wat kunnen en willen wij waarmaken?’. Beantwoording vereist eerst en vooral interne afwegingen van wenselijkheden en mogelijkheden. Hier wordt natuurlijk goed rekening gehouden met de wensen en behoeften van kinderen, ouders en professionele partners van buiten het onderwijs. De ambitie is om de verschillende visies te verenigen tot een gemeenschappelijke visie op wat nodig is. Deze vormt het vertrekpunt van stap 5. Stap 5. Ontmoetingen met alle betrokkenen op de niveaus buurtwinkel, winkelstraat en winkeliersvereniging Afvaardigingen van alle organisaties die er toe doen én ouders gaan met elkaar in gesprek. Vanuit het principe ‘zwaan kleef aan’ wordt tijdens deze bijeenkomsten het aantal gesprekspartners gefaseerd uitgebreid. Uiteindelijk zijn alle partijen die gezamenlijk het onderwijszorgnetwerk vormen, met elkaar in gesprek, om te komen tot een gemeenschappelijke visie. Enerzijds door bij alle gesprekspartners te toetsen hoe wordt aangekeken tegen het visiedocument van stap 4. Anderzijds door over en weer verwachtingen te concretiseren en hieromtrent concrete werkafspraken te maken. Stap 6. Plan van aanpak Op basis van de resultaten tot nu toe, wordt een plan van aanpak opgesteld. Dit plan beschrijft de doelstellingen, of opbrengsten voor de komende jaren de partijen die samen de schouders zetten onder de realisatie en de concrete stappen die worden gezet om de ambities te realiseren. In operationele werkagenda’s worden de taken benoemd, gepland en toegekend aan diegenen die verantwoordelijk zijn voor de realisatie. Ook de regie wordt uitgewerkt. Dit plan beschrijft de concrete weg die wordt bewandeld om de komende jaren passend onderwijs te realiseren. Noten
4
1. Geïnteresseerden vinden meer achtergrondinformatie op www.gedragswerk.nl en in het boekje ‘Resultaat door verbinden’ dat verscheen in de praktijkserie basisschoolmanagement van Kluwer.
5