Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa Hendrik Conscience
bron Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa. J. Lebègue, Brussel z.j. [1912]
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cons001voll36_01/colofon.php
© 2010 dbnl
5
Ik groet u, goede heer Homans (bladz. II).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
7
Schandevrees I Den 20sten Juli 1849 reed er eene schoone huurkoets zeer langzaam door eene afgelegene straat der stad Gent. De voerder scheen niet goed te weten, waar hij zijn moest; want hij vertraagde nog den stap der paarden en wendde zich om naar den heer, die in het rijtuig zat. Deze zeide hem: ‘Nog verder, ter linkerzijde, een groen poortje, nummer 70.’ Toen de koetsier eindelijk de paarden had stilgehouden voor een oud huis van nederig opzicht en had aangebeld, trad de heer uit het rijtuig en stelde zich bij de kleine deur, in de verwachting dat deze onmiddellijk zou geopend worden. Hij scheen een man van rijpen leeftijd en was zeker
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
8 de veertig jaar reeds lang voorbij. Alhoewel zijn gelaat de sporen droeg van doorgestane ziekte of van zwaar verdriet, was er echter in zijne fijn geteekende wezenstrekken, in zijne statige houding en in den deftigen zwier zijner kleedij, iets dat niet twijfelen liet, of hij moest een voornaam persoon zijn. Reeds eene wijl had hij wachtend voor het groen poortje gestaan en met eenen zucht zich zelven gevraagd, of ook deze poging voor hem vruchteloos zou blijven. Eene beweging van ongeduld weerhoudende, hief hij de hand op om nog eens aan te bellen, toen hij binnen het huis eenen grendel hoorde wegschuiven. Onmiddellijk daarop zag hij het poortje openen door eene zeer oude vrouw, die eene dienstmeid scheen te zijn en hem en zijn rijtuig sprakeloos en met zichtbare verlegenheid beschouwde. ‘Is het niet hier, vrouw, dat mijnheer Homans woont?’ vroeg hij. ‘Wat zegt gij, mijnheer? Ik versta u niet!’ riep de vrouw zeer luid. Hij herhaalde zijne vraag; maar de dienstmeid, die evenmin als de eerste maal had begrepen, wenkte hem binnen den gang, sloot het poortje achter hem en zeide dan met geweldige stemgalmen, terwijl zij den vinger aan haar oor bracht: ‘Gij moet luider spreken, mijnheer; ik ben wat hard van gehoor. Kom binnen, kom binnen!’ Zij leidde hem in een tamelijk groote kamer en riep: ‘Nu, mijnheer, spreek luid en zeg wat er u belieft.’ De vreemdeling voelde zich niet gekwetst over de ruwe taal der oude vrouw. Haar gebrek boezemde
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
9 hem veeleer medelijden in. Hij verhief de stem en vroeg langzaam en drukkende op elke lettergreep: ‘Ben ik niet hier ten huize van mijnheer Homans, die vroeger rentmeester was der barons Van Berkhout en altijd te Brussel heeft gewoond?’ ‘Gij hoeft zoo schrikkelijk hard niet te schreeuwen, mijnheer,’ zeide de oude vrouw. ‘Ik versta u wel: gij vraagt mij, hoe het met de gezondheid van mijnheer Homans gaat en of hij nog leeft! Zeker, hij leeft nog. Dezen Winter is hij zeer aan het kwijnen geweest; nu bekomt hij toch weder allengs; maar hoe lang zal het duren? De goede God alleen weet het. Twee en tachtig jaar en half blind!.....’ ‘Zou ik hem niet kunnen zien, vrouw?’ ‘Neen, mijnheer, hij ontvangt sedert maanden niemand meer dan den pastoor en den dokter.’ ‘Maar, vrouw, ik kom uit Holland alleenlijk om hem te spreken. Hij kent mij wel..... Zie, op dit kaartje staat mijn naam. Toon hem dit, en hij zal mij oogenblikkelijk willen zien.’ ‘Ik geloof het niet, mijnheer,’ zeide de dienstmeid, het hoofd schuddende; ‘ik zal evenwel uw kaartje dragen. Zet u neder, mijnheer; ik kom spoedig met een antwoord terug..... waarschijnlijk met eene weigering: mijnheer Homans wil volstrekt niemand meer zien.’ Zij ging de kamer uit en liet den vreemdeling in angstigen twijfel, of hij niet werkelijk zou worden afgewezen. Zou hij dus ook deze laatste hoop moeten opgeven? Maar kon hij niet de tusschenkomst van machtige lieden inroepen, om den ouden man te mogen naderen? Zijne weigering zou dus niet afdoende zijn.....
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
10 Eene andere overweging ontstond in zijnen geest. Dit huis, van buiten zoo nederig, had hem eerst doen denken, dat de rentmeester der barons Van Berkhout in zijnen ouden dag tot armoede was vervallen. In dit geval hadde hij zeker met geluk tot het verzachten van des grijsaards lot bijgedragen; maar nu twijfelde hij niet meer, of hij moest zich misgrepen hebben; want deze kamer, of liever deze kleine zaal, was met tapijten belegd en hare meubelen en versiersels, zonder prachtig te zijn, toonden genoeg, dat de eigenaar er van zekeren welstand mocht genieten. De meid kwam beneden en riep met de armen in de hoogte: ‘Mijnheer, o mijnheer, het is eene wonderlijke zaak! Toen mijn meester zijnen bril had opgezet en met veel moeite uwen naam gelezen, sprong hij op van zijnen stoel en bleef wel twee minutenalleen recht staan, - hij, die sedert eene maand zich niet meer zonder hulp kon oprichten! Hij keek ten hemel en riep: “Hammes! Hammes! Is het mogelijk? Hij leeft nog? God, gij hebt hem niet gestraft!” O, hoe scheen mijn arme meester ontsteld en vergramd, toen hij, als uitgeput, in zijn zetel terugviel! Is uw naam Hammes? Gij hebt hem dus vroeger kwaad gedaan, mijnheer? Zulken goeden man, het is niet wel, wees zeker.....’ ‘En hij weigert mij te ontvangen?’ zuchtte de vreemdeling treurig, zonder op hare vragen te antwoorden. ‘Het zij zoo: ik zal mijn toevlucht tot andere middelen nemen, om uwen meester te mogen spreken.’ En hij deed een paar stappen naar de deur. ‘Maar neen, gij bedriegt u, mijnheer,’ riep de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
11 meid. ‘Integendeel, hij gebood mij u bij hem te brengen. Kom, volg mij naar boven: ik zal u de kamer van mijnen meester wijzen.’ Door den vreemdeling gevolgd, beklom zij de trap tot op de tweede verdieping. Hier opende zij eene deur en zeide: ‘Ga binnen, mijnheer; ziedaar mijn meester.’ De grijsaard, in eenen nachtrok gewikkeld, zat in eenen breeden armstoel, met rug en lenden tegen dikke kussens geleund. Hij was uiterst mager en had nog slechts de huid over het gebeente. Zeker, hij moest ziek zijn, want nevens hem stond een tafeltje met medicijnfleschjes en koeldranken. De arme man zou naar alle waarschijnlijkheid niet lang meer leven. Maar de verschijning van den onverwachten bezoeker scheen hem weder als een electrischen schok te treffen en zijne laatste krachten aan te prikkelen; want hij rukte zijnen bril af, om, zoo mogelijk, van verre te kunnen zien, en greep met zijne beenige vuisten de leuningen van zijn zetel aan, om dus zijn hoofd vooruit te brengen. ‘Ik groet u, goede heer Homans,’ zeide de vreemdeling. ‘Het is mij een waar geluk, na schier twintig jaren, u nog te mogen terugzien. Herkent gij mij niet? Ik ben de graaf de Hammes.’ ‘Mijne oogen zijn duister, ik zie u niet duidelijk, mijnheer,’ mompelde de oude rentmeester sidderend van ontsteltenis; ‘maar mijn hart, dat zoo ijselijk klopt, zegt mij, dat gij waarheid spreekt. Ja, gij zijt de graaf de Hammes, ja, gij zijt het, die mijne oude dagen heeft vergiftigd. Sedert het noodlottig tijdstip heb ik niets meer gehad dan rouw en verdriet. Ho, wist gij wat kwaad gij mij hebt gedaan?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
12 ‘Ik kwaad gedaan aan u?’ zeide de graaf verwonderd. ‘Nooit, gij bedriegt u wel zeker, goede man.’ ‘Het is waar,’ wedervoer Homans, vinnig schertsende, ‘aan mij niet: aan mijnen meester, den baron Van Berkhout, en aan zijn eenig kind; maar is dit niet hetzelfde? Hebben de heeren Van Berkhout mij, armen wees, niet uit medelijden doen opvoeden, mij beschermd, totdat ik een man was geworden, mij van vader tot zoon beladen met gunsten, mij hun rentmeester gemaakt, mij hun vertrouwen en hunne vriendschap geschonken? En zou ik niet, evenveel als zij zelven, lijden door hun ongeluk, en haten wie de oorzaak was van hun verderf..... en, God verhoede het, van hunnen vroegen dood misschien?’ ‘Dood! Zijn zij dood?’ stamelde de graaf, van angst verbleekende. ‘Ik weet het niet, maar ik vrees het,’ gromde de oude man. ‘Gij spreekt van verderf? Indien zij nog leven, zouden ze dus hun fortuin geheel of gedeeltelijk verloren hebben?’ ‘Dit weet ik insgelijks niet,’ was het onwillig antwoord. De graaf, die uit eerbied voor den zieken en uitgeleefden grijsaard zijn ongeduld poogde te bedwingen, nam eenen zetel, en, dien dichter schuivende, zeide hij: ‘Bedaar toch, mijn goede heer Homans. Wij hebben zeker niet wel jegens den baron Van Berkhout gehandeld; maar dat ons gedrag zulke erge gevolgen zou hebben, wie kon dit voorzien? Want dergelijke dingen geschieden toch zoo menigmaal in de wereld, zonder dat.....’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
13 ‘Hoe?’ viel de oude rentmeester in zijne rede. ‘Er is, na jaren vriendelijk verkeer, na het ontstaan eener oprechte en vurige liefde, een huwelijk besloten tusschen uwe beide huisgezinnen. De gansche adel is er mede bemoeid, de wereld spreekt er over als over de schoonste verbintenis; Zijne Majesteit de Koning zelf wenscht u geluk, de ondertrouw wordt gevierd..... en om politieke redenen breekt gij eensklaps die huwelijksbelofte en levert mijnen meester en zijne dochter over aan den openbaren spot! Maar gij kendet hem dus niet? Of anders hebt gij hem dien doodsteek wetens en willens toegebracht. Mijn meester had de faam, een streng en hardvochtig man te zijn. Hij was integendeel goed en edelmoedig; maar het gevoel der waardigheid van zijn geslacht vervulde hem geheel. In zijne bijna ziekelijke fierheid over dit punt, moest alles, wat hem als eene onteering van zijnen naam voorkwam, hem doodelijk treffen; en dit alleen kon het verrassend en anders onbegrijpelijk besluit verklaren, dat hij heeft genomen. Ach, heer graaf, gij wist het misschien niet gansch op dit oogenblik; maar terwijl gij uwen armen zoon, uw goeden Willem, ondanks zijne tranen, tot een ander huwelijk dwongt, hebt gij voor eeuwig het geluk vernietigd van twee menschen, zoo edelmoedig, zoo goed en zoo waardig, dat God, die rechtvaardig is, wel zeker over dien meineed, over die wreedheid, u hier of hiernamaals rekening zal vragen!’ De graaf had eene beweging gedaan en eenige woorden gemompeld, als wilde hij den ouden Homans in de rede vallen; deze, door zijne ontroering medegesleept, had evenwel geene onderbreking toegelaten.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
14 Nu zeide de graaf: ‘Maar, goede man, gij misgrijpt u. Ik zelfwas de verloofde van Hortensia; ik ben Willem de Hammes, dien gij medelijdend schijnt te beklagen en die inderdaad wel ongelukkig was. Mijne ouders zijn dood sedert vele jaren; zij hebben hunne noodlottige beslissing genoeg betreurd, om ons te laten gelooven, dat God hun die dwaling heeft vergeven.’ ‘Gij zijt Willem? Willem de Hammes?’ mompelde Homans met eenen helderen glimlach. ‘Ja, gij moet insgelijks, in den eerste toch, veel geleden hebben, daaraan twijfel ik niet.’ ‘Mijn gansche leven!’ ‘Maar gij zijt getrouwd sedert... sedert achttien jaar? tijd genoeg om mijne arme meesteresse te vergeten.....’ ‘Vergeten? Geen oogenblik. Mij vervolgde, als eene wroeging van mijn geweten, onophoudend de vraag of ik, met de hand der gravin De Hascot te aanvaarden, geene schuldige lafheid had begaan? En evenwel ben ik overtuigd, dat de sterkmoedigste man in mijnen toestand niet anders had kunnen handelen. O, wist gij, welke onweerstaanbare drukking men van alle kanten op mij heeft uitgeoefend! Mijne ouders, mijne oomen, het gansche Hof, de Koning zelf. De politieke haat gloeide in aller hart. Ik zou mij door de banden des bloeds met muiters, met vijanden mijns konings en mijns vaderlands verbinden? Iedereen verfoeide zulk huwelijk als de eeuwige onteering van mijn geslacht. Hoe het zij, ik heb, door twintig jaren van een bitter en troosteloos leven, mijne gehoorzaamheid wel wreed geboet.’ ‘Ik geloof u, heer Willem; uwe brieven, welke ik
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
15 heb gelezen, lieten mij niet twijfelen, of gij moest door die geweldige scheiding even ongelukkig zijn als mijne arme meesteresse.’ ‘Hortensia meende mij plichtig aan vrijwilligen meineed, niet waar?’ ‘Ach, het goede kind! Zij verontschuldigde u bij haren vader met tranen van medelijden; want zij dacht meer aan de wanhoop, die u moest treffen, dan aan haar eigen verdriet.’ ‘En de baron Van Berkhout?’ ‘Met hem stond het geheel anders. Hij was woedend en wilde naar Holland, om uwen vader tot een tweegevecht te dwingen, en dus, volgens zijne meening, den hoon hem aangedaan met bloed uit te wisschen; maar jonkvrouw Hortensia, zoolang men van uw huwelijk met de gravin De Hascot niet wist, deed hem hoopen, dat uw vader op zijn besluit nog kon terugkomen. De lange brief, welken gij alsdan haar hebt geschreven, gaf deze hoop voedsel..... en later, later hebben zij, eilaas, België verlaten, om nimmer nog hun vaderland terug te zien!’ ‘En waar zijn zij nu?’ vroeg de graaf. De oude man haalde sprakeloos de schouders op. ‘Gij moet het weten. Kom, wees goed, zeg het mij.’ ‘Ik weet het niet. Geen mensch in België weet het..... En wist ik het, toch zou ik het niet openbaren; want ik heb redenen om te denken, dat mijne meesters, indien ze nog leven, verlangen, dat niemand, die hen vroeger heeft gekend, verneme waar zij zich bevinden.’ Deze stellige weigering des grijsaards scheen den graaf diep te bedroeven. Hij meende te mogen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
16 gelooven, dat Homans meer wist dan hij nu wilde zeggen, en hij hoopte, met eenig geduld, toch allengs hem openbaringen te ontlokken, die hem op het spoor tot verdere opzoekingen mochten brengen. ‘Rust een weinig, heer Homans; gij zoudt u kunnen vermoeien?’ zeide hij. ‘Mij vermoeien?’ schertste de grijsaard met eenen glimlach. ‘Was alles zoo goed in mij als het hoofd en de borst, ik zou nog lang leven; maar andere wieltjes zijn versleten in mijn horloge. Ik ben eigenlijk nooit ziek geweest, heer graaf; het is de ouderdom; ik zal uitgaan als een kaarsje, dat is opgebrand.’ ‘Ik vraag u om verschooning, zoolang u bezig te houden; maar gij begrijpt, welk diep belang ik stellen moet in het lot van Hortensia, van de eenige vrouw, welke ik heb bemind en die mij op aarde gelukkig zou gemaakt hebben, had niet een noodlottige samenloop van onverwachte omstandigheden haar en mij veroordeeld tot een leven van treurnis en smart.’ ‘Maar al wist gij ook waar mijne meesters nu verblijven, wat zoudt gij voor hen kunnen doen?’ vroeg de oude Homans. ‘Wat is uw doel, mijnheer?’ ‘Mijn doel? Ik ga het u zeggen. Mij was het niet onbekend, dat, kort na mijn huwelijk met de gravin De Hascot, uwe meesters hunne goederen in België hadden doen verkoopen en uit het land waren verdwenen, zonder aan anderen dan aan vertrouwde en bescheidene lieden, te openbaren waar zij hun verblijf gingen houden. Dewijl ik sedert dan immer aan hen heb gedacht, groeide na vele jaren in mij de vrees, dat hun welstand kon verminderd zijn; dat zij
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
17 misschien in vernedering leefden, door de inkrimping van hun fortuin. Ik weet het niet uit te drukken; ergere gezichten nog spookten mij door de hersens. Ik was rijk door mij zelven en erfde nog daarbij het ontzaglijk fortuin van mijnen moederlijken oom, zoodat ik mij mocht beroemen een der rijkste lieden van gansch Nederland te zijn. Dan ontstond in mij de vurige begeerte om het verblijf en het lot van den baron Van Berkhout en zijne dochter te kennen, en, mocht het noodig of nuttig zijn, een groot gedeelte van mijn fortuin op te offeren om hem, onder dit opzicht, in den toestand te herstellen, dien het besluit mijner ouders hun waarschijnlijk had doen verliezen.’ ‘Geld aan den baron Van Berkhout!’ spotte de rentmeester met eenen grijns van verontwaardiging. ‘Geld van u? Waar zijn uwe zinnen, heer graaf?’ ‘Ik weet het, gij hebt gelijk, Homans; maar Hortensia kon alleen op de wereld gebleven zijn, en ik hoopte, dat zij ten minste aan de zuiverheid mijner inzichten zou kunnen gelooven. Dan, mijne vrouw leefde nog en ofschoon zij weinig achting verdiende en mij diep ongelukkig maakte, wilde ik, uit menschelijk plichtgevoel, voor alsdan geene poging aanwenden om Hortensia terug te zien. Nu is mijne vrouw reeds sedert anderhalf jaar uit het leven gescheiden, en ik ben gansch vrij. Ik bezweer u, goede heer Homans, bij uwe verkleefdheid voor uwe meesters, zeg mij waar ik hen kan vinden; zeg mij ten minste, of eenige honderdduizenden guldens iets tot hun geluk zouden kunnen bijdragen, al moest het hun door eene onbekende hand worden toegezonden.’ ‘Ik twijfel niet aan de oprechtheid uwer inzichten,’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
18 antwoordde de grijsaard, ‘maar geloof mij: ik weet niets, niets.’ Er heerschte eene wijl pijnlijke stilte; de graaf zuchtte hoorbaar en wrong van ongeduld de vuisten. ‘Gij ten minste zijt niet edelmoedig in uwe onverbiddelijke weigering,’ gromde hij. ‘Gij verbergt mij de waarheid!’ ‘Oordeel er over, heer graaf,’ wedervoer de oude rentmeester. ‘Wat ik weet, ga ik u, zoo kort mogelijk, zeggen.’ ‘O, heb dank, ik luister!’ ‘Het zal niet veel zijn, heer graaf..... Er bestond dus eene huwelijksbelofte tusschen u en mijne jonge meesteresse en ieder juichte de verbintenis toe van twee zoo edele geslachten en twee zoo schoone en beminnenswaardige jongelieden. De strijd tusschen Belgen en Hollanders in de Staten-kamers en in de dagbladen had eene onrustwekkende hevigheid bereikt. Tot dit tijdstip had mijn meester openlijk de zijde van koning Willem gehouden; maar dan, over een vraagpunt van Bestuur-afscheiding tusschen Noord- en Zuid-Nederland, had hij zich ten voordeele der Belgen verklaard. Dit was genoeg om hem de ongenade des konings en den haat uws vaders op den hals te halen. Uw huwelijk werd uitgesteld. De omwenteling van 1830 brak los en gij vluchtet naar Holland bij den koning. Of jonkvrouw Hortensia, die u onuitsprekelijk beminde, onder de smart gebogen lag en tranen stortte, dit behoef ik u niet te zeggen. - Dan kwam uw lange brief, waarin gij vader en kind poogdet te troosten en gerust te stellen door de verzekering, dat, wat er ook mocht gebeuren, gij getrouw aan uwe belofte zoudt blijven. Dit weispre-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
19 kend, en waarschijnlijk alsdan nog grondig gemeend schrift, bereikte zijn doel. Mijn meester en zijne dochter, hoe angstig nog, bedaarden en hoopten gedurende eenige weken; maar dan bracht de post hun eenen tweeden brief van u, waarbij gij hun liet weten - met woorden der diepste vertwijfeling inderdaad, met kreten van smart en rouw, - dat gij in 't huwelijk gingt treden met de gravin De Hascot; uwe ouders, uwe oomen, de koning wilden het en gij moest gehoorzamen. - Die tijding brak als een doodelijke donderslag boven het hoofd mijner meesters los. Hortensia viel ten gronde met eenen hartscheurenden gil en bleef zeer lang buiten bewustheid; de baron Van Berkhout zwoer, dat hij naar Holland ging vertrekken, om uwen vader of om u zelven in tweegevecht te beroepen. Niets kon zijne gekrenkte eer herstellen dan de dood van eenen zijner beleedigers. Hij deelde inderdaad bevelen uit, om den dag daarna op reis te gaan; en, hoe jonkvrouw Hortensia ook bad en smeekte, hij was van dit opzet niet af te brengen..... In den avond van dien dag, toen de dienstboden met elkander over deze treurige zaak spraken, hoorden wij de deur der kamer op het verdiep - waar de heer baron zich met de jonkvrouw bevond - eensklaps geweldig toewerpen en den sleutel in het slot draaien. Hierop ontstond in die kamer een schrikverwekkend gekerm der jonkvrouw, die om hulp scheen te roepen of om genade te smeeken. Wij luisterden sidderend, doch konden noch de klachten der jonkvrouw, noch de woedende bedreigingen des barons verstaan. Allengs vermeerderde dit gerucht in kracht en akeligheid. Wij ijsden bij de vrees, dat mijn meester zinneloos kon gewor-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
20 den zijn en misschien, in zijne geestverdwaling, zijne dochter het leven wilde benemen.....’ ‘O God, wat gebeurde er toch?’ zuchtte de graaf, zijn benepen hart door eenen langen zucht ontlastende. ‘Ik weet het niet. God alleen kan het weten,’ ging de grijsaard voort. ‘Langen tijd belette de eerbied ons, een besluit te nemen; maar eindelijk kon ik mijnen angst niet meer wederstaan, en, door de dienstboden gevolgd, liep ik naar boven, wel besloten de deur der kamer in te slaan, bijaldien de baron, in zijne waanzinnigheid, weigerde ze te openen. Op mijn eerste kloppen vroeg de baron van binnen: “Wie is daar?” En toen ik hem zeide, dat ik het was, zijn verkleefde dienaar en rentmeester, antwoordde hij met ontstelde stem: “Ach, ik bid u, Homans, gelief een oogenblikje te wachten; ik laat u onmiddellijk binnen.” - Inderdaad, heer graaf, na een paar minuten der vervaarlijkste stilte, opende mijn meester de deur en vroeg ons, met eenige verwondering, doch zeer bedaard: “Nu, wat beteekent dit? Wat doet gij daar allen? Gij schijnt verschrikt? Is het dan verwonderlijk, dat edellieden, als wij, verdriet hebben, wanneer zij zoo diep in hunne eer worden gekrenkt? Gaat gerust naar beneden en laat ons ongestoord over onze vernedering treuren.” - Wij zagen jonkvrouw Hortensia op eenen stoel zitten. Zeker, zij had geweend, want hare oogen waren rood van tranen; maar nu knikte zij met het hoofd om haars vaders woorden te bevestigen en zij glimlachte zelfs, of poogde te glimlachen. Verbluft en beschaamd, deinsden wij achteruit en gingen naar beneden; maar de baron riep mij en gebood mij, hem naar zijn kabinet te
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
21 volgen. Hier zeide hij mij, op zonderling korten toon en met verrassenden nadruk: “Homans, ik heb vertrouwen in uwe verkleefdheid en in uwe bescheidenheid. Geef mij daarvan, ik smeek u, een nieuw en opperst bewijs. Luister en onthoud mijne woorden. Ik ga niet naar Holland; dit is mij volstrekt onmogelijk. God zal onze beleedigers straffen. Hier, waar mij die bloedige hoon is geschied, wil ik evenwel niet blijven. Ik vertrek morgen met mijne dochter naar verre landen. Wanneer wij zullen terugkeeren, dit weet ik niet. Waak, dat alles hier op eenen goeden voet blijve; maar bovenal, belet den dienstboden buitenshuis over deze reis te kouten. Zorg insgelijks, dat geen onzer bekenden, om welke reden het zij, tot het voornemen kome, ons op te zoeken. Indien iemand u dwingt tot spreken, zeg, dat wij naar Zwitserland en naar Italië zijn gereisd, maar dat gij geene tijding van ons hebt en niet weet waar wij zijn..... Aan u, verkleefde dienaar en vriend van mijn huis, zal ik evenwel vertrouwen - als een onverbrekelijk geheim, hoort gij, Homans? - dat ik ga verblijven in de nabijheid van Weslar, waar ik, zooals gij weet, op den grond van Draunfels eene groote hofstede en een jachthuis bezit. Schrijf mij niet. Zwijg met iedereen en poog iedereen te beletten over ons te spreken..... Hebt gij mij begrepen? Mag ik op u betrouwen?” - Ik beloofde natuurlijk al te doen wat mijn ongelukkige meester verlangde..... Des anderen daags is hij op reis gegaan met de arme jonkvrouw. Toen ik hem zag vertrekken, zonder de minste zekerheid te hebben, hen nog ooit weder te zien, barstte ik los in eenen bitteren tranenvloed..... maar zij waren weg, eilaas!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
22 En onder deze pijnlijke herinnering bevochtigden zich de oogen des grijsaards. ‘Zij waren weg, en gij hebt hen sedert dan niet meer wedergezien?’ vroeg de graaf met eene stem, die schor was door ontroering. ‘De jonkvrouw? Neen, nooit meer heb ik nog het geluk gehad haar te mogen aanschouwen; maar de baron Van Berkhout is kort daarna nog tweemaal uit Duitschland te Brussel gekomen. De eerste maal deed hij door eenen notaris volmachten op mijnen naam schrijven, om al zijne goederen, met de grootste haast en tot welken prijs ook, te verkoopen, zelfs de meubelen zijner vaderlijke woning. Het was, om zoo te zeggen, nog in volle revolutie. De eigendommen stonden verre beneden hunne echte waarde. Koopers waren in zoo korten tijd moeielijk te vinden dan ten prijze van onmatige opofferingen. Mijns meesters fortuin smolt weg tot op de helft..... De tweede maal kwam de baron het geld halen, dat ik, op zijn bevel, ter beurs tegen alle soorten van openbare fondsen had verwisseld. Hij gaf zijnen dienstboden hun ontslag met twee volle jaren wedde; en mij schonk hij in zijne edelmoedigheid genoeg, om mijne oude dagen tegen allen nood te verzekeren. Sedert dan heb ik van hem niets meer vernomen. Drie jaar later ben ik zelfs eens naar Draunfels gereisd. De hofstede en het jachthuis waren insgelijks verkocht, en men zeide mij daar, dat de laatste eigenaar met zijne dochter was vertrokken, om eene reis naar Palestina te ondernemen..... Dit is, heer de Hammes, al wat ik weet. Ach, haddet gij kunnen voorzien, niet waar, welke schrikkelijke gevolgen het breken uwer belofte moest hebben!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
23 ‘Ik ben misschien schuldig, inderdaad,’ zuchtte de graaf. ‘Gij weet dus mij niets te zeggen, dat mij op hun spoor kan brengen? Het is om wanhopig en radeloos te worden! Gelooft gij, Homans, dat zij zich in nood zouden kunnen bevinden?’ ‘Het is eene gedachte, heer, die sedert vele jaren mij vervolgt in mijne droomen. Een fortuin, hoe groot ook, dat alleenlijk uit papier bestaat, is zoo wankelbaar! Zie slechts, de revolutie, die verleden jaar in Frankrijk is losgebarsten. Alle fondsen zijn schrikwekkend gedaald. Zoo iets is genoeg om lieden, die in zekere omstandigheden verkeeren, in eens geheel te verderven.’ ‘Hemel, de goede, de edele Hortensia zou gebrek kunnen lijden, in vernedering leven, door mijne schuld! Het lot is mij ongunstig; maar toch, ik wil worstelen, al ware het tot mijnen laatsten dag. Ik zal, ik zal weten waar zij is. Morgen vertrek ik naar Weslar en naar Draunfels; ik wil hun spoor ontdekken, en het volgen en het ten einde loopen, al hadden zij de gansche wereld rondgereisd..... Nu, goede heer Homans, laat mij u de hand drukken. Wees gedankt voor uwe goedwilligheid en bid God, dat Hij mijne stappen geleide. Kan iets, kan geld tot uw geluk nog bijdragen, zeg een enkel woord.’ ‘Neen, heer, ik dank u uiterharte,’ antwoordde de grijsaard, terwijl hij een gebaar deed, als wilde hij den graaf de stilte opleggen. ‘Er ontstaat in mij eene gedachte,’ zeide hij welhaast. ‘Een enkel persoon in Brussel zou u wellicht dingen kunnen zeggen, die..... maar ik twijfel er aan.’ ‘Een persoon, die mij inlichtingen zou kunnen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
24 geven over het verblijf van Hortensia?’ riep de graaf juichend. ‘O, spreek, ik bid u!’ ‘Neen, aanduidingen over hun vroeger verblijf misschien. Het is de notaris Bortels, in de Nieuwstraat te Brussel, die den verkoop van mijns meesters goederen heeft beschreven. Ziehier, waarop mijn vermoeden is gegrond. Een vijftal jaren na des barons vertrek, is gemelde notaris voor andere belangen naar Weenen gereisd. Bij zijne terugkomst heeft hij op de beurs een aantal fondsen te koop aangeboden, waaronder ik er meende te herkennen, die ik den baron Van Berkhout had ter hand gesteld; maar ik was er niet zeker van. Eenige dagen later is de notaris mij komen bezoeken, en heeft op eene zonderlinge en geheimzinnige wijs naar mijnen toestand en naar den toestand van zekere oude bedienden des barons vernomen. Ik vermoedde, dat hij mijnen meester te Weenen moest gezien hebben en ondervraagde hem daarover; maar hij ontkende het en bracht mij in twijfel. Nu denk ik daar weder aan. Met u, heer graaf, als hij uw edelmoedig inzicht kent, zal hij misschien openhartiger zijn.’ De graaf de Hammes greep de beide handen des grijsaards en zeide: ‘O, hoe dank ik u! Ik vlieg naar Brussel. Mocht ik gelukken! In dat geval, heer Homans, ziet gij mij weder. Vaarwel, vaarwel!’ En de graaf verliet in alle haast de kamer en het huis.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
25
II Op een paar uren gaans, van de stad Yperen, om zoo te zeggen verloren op de Fransche grenzen, stond een kasteel, het Tempelhof genaamd, omdat het volgens de openbare meening vroeger aan de orde der Tempelridders had toebehoord. Het was evenwel sedert een tiental jaren gansch in nieuwerwetschen trant herbouwd geworden en toonde nu, te midden van geurend bloemgebosch, zijnen prachtigen, onlangs wit geschilderden gevel dien het hevige licht der zomerzon als een reusachtige spiegel deed glansen. Eene laan van groote linden bezoomde den weg, die van het kasteel naar den openbaren weg leidde. Dien morgen stonden twee personen in de schaduw der linden te kouten. De eene, in het groen gekleed, als een jachtbewaker, deed velerlei gebaren en sprak soms met zekere driftigheid. De andere, een jonge heer met zwierige kleeding en van zeer deftig voorkomen, luisterde in verslondenheid en hield het gezicht ten gronde. Slechts nu en dan maakte hij eene korte bemerking. Wat hij hoorde, scheen hem te tergen of met wanhoop te vervullen; want bijwijlen liep er eene rilling door zijne leden of hij balde de vuisten of schudde treurig morrende het hoofd.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
26 Zelfs toen deze samenspraak ten einde wasgeloopen en de jachtbewaker zich met eenen eerbiedigen groet had verwijderd, bleef de jonge heer nog eene wijl in zijne overwegingen bedolven. Hij hief echter welhaast de oogen ten hemel en zeide klagend: ‘God, rechtvaardige God, hoe kunt Gij het gedoogen? Hebzuchtige lieden, die eene arme maagd - engel van zachtheid en eenvoud - het slachtoffer hunner gierigheid maken! die het onschuldige lam levend pogen op te sluiten in een graf, opdat geen medelijdend oog hunne wreedheid zou doorgronden. O, het roept om wraak!.....’ Hij deed eenige stappen naar het kasteel; maar hij bleef weder staan, alsof eene plotselijke gedachte hem verschrikte. ‘Wie zou het durven gelooven?’ morde hij. ‘Die ziellooze dwingeland, die onmeedoogende beul, zou haar eigen grootvader zijn? IJselijk, ijselijk!’ En met tragen stap zijnen gang hernemende, murmelde hij, nog even aangejaagd, in zich zelven: ‘Geldzucht, geldzucht, heische drift, die het menschelijk hart kan ontaarden tot de miskenning der opperste natuurwet, tot de verdrukking van zijn eigen bloed!..... Zij, de zoete Ida, zij zou lijden sedert vele jaren? veroordeeld zijn om te verkwijnen in eene akelige eenzaamheid? Die teedere bloem, men zou ze doen verstikken bij gebrek aan lucht? O, neen, neen, dit kan niet zijn..... en moest ik alleen het beletten, zelfs ten koste van mijn leven..... Maar hoe? Wat gedaan? O God, verlicht mijnen ontstelden geest!’ Een oogenblik daarna schenen zijne gedachten een
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
27 weinig bedaarder te worden. Hij bracht den vinger aan zijn voorhoofd en mompelde: ‘Nu begrijp ik het! Als ik, des Zondags, bij den uitgang der kerk, Ida nader om haar en hare ouders te groeten, ziet mijnheer Von Oberheim mij telkens aan met somberen doordringenden blik, als wilde hij mij verslinden. Wanneer hij, met die ijswekkende kortheid, gromt: “Ida, kom!” dan schijnt de arme jonkvrouw in al hare leden te beven..... En hare moeder, mevrouw Von Weiler? Ach, zij is het ware beeld des lijdens en des verdriets. De smart staat in diepe trekken op haar kwijnend gelaat gedrukt..... Zoo, zoo, mijnheer Von Oberheim vreest mij? Zou hij het voorgevoelen, dat ik, hoe jong ook, door God kan geroepen zijn om twee arme slachtoffers uit zijne klauwen te rukken? Ha, ha, wij zullen zien hoe het zal eindigen!’ Terwijl hij deze laatste woorden sprak, opende hij het hek van het kasteel, stapte door eenen bloemrijken voortuin, gaf zelfs geene acht op zijne twee honden, die streelend rondom hem sprongen, ging binnen, beklom de trap, opende eene deur en liet zich op eenen stoel vallen. Hij blikte onvast door de ruimte en scheen gansch weggerukt door zijne gepeinzen. Deze jongeling kon vier of vijf en twintig jaar oud zijn. Terwijl hij daareven het lot van jonkvrouw Von Weiler beklaagde, fonkelden zijne zwarte oogen en getuigden zijne uitdrukking en zijne gebaren van wil, ja, van overdrevene gemoedskracht; maar, zooals hij daar nu in schijn rustig zat, waren zijne wezenstrekken zeer zacht en droegen zelfs den stempel van goedheid en eenvoud.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
28 Toen hij reeds een paar minuten in stille overweging was verzonken gebleven en zelfs, met het hoofd op de handen, den blik ten gronde had gericht, trad er eene bejaarde dame in de kamer met een papier in de hand. Zij bleef bij de deur staan en haalde glimlachend de schouders op. In hare oogen blonk de scherts: ‘Alweder? Arme gek!’ Den jongeling naderende, zeide zij: ‘Hugo, het is mislukt, mijn jongen. Hoor eens, welk antwoord ik ontvang. - “Mr. Von Oberheim, Mevr. Von Weiler en hare dochter Ida, hebben de spijt, Mevr. de barones Van Giersteen te moeten laten weten, dat het hun volstrekt onmogelijk is, hare vereerende uitnoodiging te aanvaarden.” Zoo kort, zonder eenige verontschuldiging! Zij zijn onbeleefd, die menschen. Wat denkt gij daarover, Hugo?’ De jongeling wrong zijne leden en, zonder op de hem toegestuurde vraag te antwoorden, riep hij stampvoetend uit: ‘Neen, neen, moeder, dat kan niet blijven duren! Mijn hoofd brandt, ik heb de koorts, ik zal er de zinnen bij verliezen. O, moeder lief, wist gij hoe diep ongelukkig ik ben!’ En weder legde hij, als geheel ontmoedigd, zijn hoofd op de handen. ‘Nu, ja, mijn zoon, wij kennen die ziekte en dit ongeluk wel,’ schertste de barones Van Giersteen met eenen stillen lach; ‘maar gij, die anders een redelijk man zijt, waarom laat gij u dus tot kinderachtige, of - hoort gij het liever - tot poëtische opgewondenheid vervoeren? Maanden lang vergenoegdet gij u met eiken Zondag eenen groet en eenen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
29 oogslag met jonkvrouw Ida Von Weiler te wisselen. Gij bemerkt eindelijk, dat er liefde voor haar in uw hart is gegroeid..... en gij wilt nu, dat op eenige dagen tijds uwe genegenheid het vrije veld gegeven worde om recht naar haar doel te loopen? Dat gaat zoo niet, en het mag zoo niet gaan. Wat geeft het, dat men nu onze uitnoodiging weigere? Wij zullen wel iets anders uitvinden, om in nadere betrekking met de lieden van den Ouden Steen te geraken. Tusschen hen en ons, die toch van goeden adel zijn, kan er geen ware hinderpaal bestaan. Kom, mijn zoon, wees getroost: gij zijt een welgemaakte jongen, Ida is een bevallig meisje; gij moet geduld hebben, het zal beter gaan dan gij meent. Vergeet hunne weigering; misschien hebben zij waarlijk belet.’ ‘Maar neen, moeder, dat is niet wat mij dus den geest ontstelt,’ morde de jongeling met spijtig ongeduld. ‘O, wist gij wat ik heb vernomen!’ ‘Gij hebt iets over hen vernomen? Iets gewichtigs?’ ‘Iets ijselijks, moeder. Het is wreed, schandelijk, monsterachtig!’ ‘Hemel, gij doet mij beven,’ stamelde de barones, eenen stoel nader schuivende. ‘Nu, Hugo, spreek! Iets schandelijks? Ho, ho, dit ware erger. In dit geval zou ik u beklagen en medelijden met u hebben; want zoo de faam dier personen niet ongekrenkt was gebleven, Hugo, dan..... gij begrijpt, niet waar? Wij zijn van ouden adel; ik loop daar wel niet hoog mede; maar de eer..... dit is wat anders!’ ‘Neen, gij bedriegt u, moeder lief; wat ik vernomen heb, betreft noch de eer, noch de goede faam, zooals de wereld het verstaat.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
30 ‘Wat dan, mijn zoon?’ ‘Ik zal u zeggen, moeder, waarom ik zoo ontsteld ben, waarom het hart mij bloedt van medelijden. Ida is ongelukkig, zij wordt wreedelijk verdrukt en gemarteld; het arme lam moet bezwijken onder het verdriet. Eilaas, zij is veroordeeld tot eenen vroegen kwijndood..... en haar dwingeland, haar beul is haar eigen grootvader, mijnheer Von Oberheim!’ ‘Bah, bah, dit is een vertelsel van Blauwbaard,’ zeide de barones. ‘Neen, moeder, het is waarheid.’ ‘Maar welke bewijzen hebt gij er van?’ ‘Gij weet wel, moeder, Jakob, de jager, die bij den Reigerspoel woont?’ ‘Ja, ik ken hem; hij heeft de faam van een babbelaar te zijn, die zich veel bemoeit met zaken, die hem niet aangaan. Toen uw vader leefde, heeft hij nog als boomsnoeier op het kasteel gewerkt.’ ‘Welnu, moeder, in het begin van verleden jaar, weinig tijds, nadat mijnheer Von Oberheim in deze streek is komen wonen, heeft hij Jakob als hovenier aangenomen; en zoo heeft Jakob vier maanden lang op den Ouden Steen gewerkt en kunnen zien, wat er binnen die hooge, sombere muren geschiedt. Ik heb hem daar straks in de dreef ontmoet, en wat hij mij zeide, deed mij van angst en verontwaardiging beven.’ ‘Gij maakt mij waarlijk nieuwsgierig, Hugo. Nu, laat hooren; wat vertelde hij u zoo schrikkelijks?’ ‘Ach, moeder, op den Ouden Steen,’ zeide de jongeling met eenen diepen zucht, ‘is het erger dan in een gesloten graf, door dooden bewoond. Mijnheer Von Oberheim dwaalt den ganschen dag sprakeloos rond door de gebouwen, door den tuin en door het
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
31 donker park; hij bespiedt, hij luistert, hij vreest als ware hij de cipier van dezen ijselijken kerker. Zijne gevangenen zijn Ida Von Weiler en hare moeder. Der arme jonkvrouw worden lucht en ruimte met gierigheid afgemeten. Komt zij in den tuin of in het park, dan volgt de oude Von Oberheim haar overal waar zij gaat, evenals een angstig bewaker. Hare moeder, uit medelijden voor het onschuldig slachtoffer ongetwijfeld, weent altijd, ten minste hare oogen schijnen immer nagelaten spoor van onlangs vergoten tranen te toonen. Mijnheer Von Oberheim spreekt bijna nooit, tenzij om de arme maagd met barschheid te bejegenen. Er zijn twee knechts en twee meiden; allen Duitschers of Zwitsers, even stom en achterhoudend als hun zwijgende meester. Zij trekken eene driedubbele jaarwedde tot prijs hunner bescheidenheid, hunner medeplichtigheid, mag men zeggen. Ach, in zulk somber graf moeten Ida en hare moeder leven, zonder lucht, zonder vrijheid, zonder vriendschap verdrukt, gemarteld, totdat de kwijndood hen verlosse uit de akelige slavernij! Een grootvader, de koelhartige beul zijner kinderen! Roept het niet om wraak bij God, moeder?’ Mevrouw Van Giersteen had met angstige verbaasdheid geluisterd. Nu schudde zij eene wijl het hoofd in twijfel; maar dan zeide zij, half schertsende: ‘Op mijn woord, gij hebt eenen dichterlijken geest, mijn zoon. Jakob heeft u, op zijne wijs, zijn gek verdenken medegedeeld, en daarop bouwt gij nu eenen roman, dien gij waarlijk schilderachtig voordraagt; maar, om Gods wil, hoe kunt gij gelooven, dat een grootvader zoo jegens zijne kinderen zou han-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
32 delen, wanneer gij niet weet door welke reden zulk ongewoon gedrag zou kunnen verklaard worden?’ ‘Die reden ken ik, moeder.’ ‘Zoo? de zaak wordt ernstig en zij begint mij te verontrusten. Zeg die reden, Hugo.’ ‘Daarover heeft Jakob evenwel geene zekerheid. Zijne meening is het gevolg van wat hij op den Ouden Steen heeft gezien of uit de achterhoudende woorden der dienstboden denkt te mogen besluiten. Volgens hem zou mijnheer Von Oberheim weinig goeds bezitten of zelfs arm zijn Het gansche fortuin, waarover hij nu beschikt, zou herkomstig zijn van den overleden echtgenoot van mevrouw Von Weiler, en dus werkelijk aan zijne weduwe en aan jonkvrouw Ida, zijne dochter, toebehooren. Uit geldzucht, uit gierigheid, verdrukt de wreede grijsaard de twee zwakke vrouwen; uit vrees dat Ida, die nu reeds haar achttiende jaar gaat bereiken, aan zijne verdrukking zou kunnen ontsnappen, sluit hij haar af van de wereld en veroordeelt haar om in een graf te leven, al moest ook de kwijndood van moeder en kind het misdadig middel worden, om het fortuin van mijnheer Von Weiler tot den beul zijner dochter te doen opklimmen....’ ‘Maar dit zou afgrijselijk zijn!’ riep de barones ontroerd. ‘En gij begrijpt nu wel, niet waar, moeder, waarom mijnheer Von Oberheim mij altijd zoo barsch aankijkt, als wij hem bij de kerk ontmoeten? - waarom hij, op vergramden toon, er onmiddellijk tusschentreedt, wanneer ik met de jonkvrouw Ida eenige onbeduidende woorden of eenen stillen groet wissel? Dat hij sedert eenigen tijd het hek van den Ouden Steen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
33 met houten schutsels heeft doen blind maken, dat hij uwe uitnoodiging onheusch afwijst, dit alles heeft dezelfde reden tot grond. Hij begrijpt, dat een jonge man, dat de liefde, dat het huwelijk alleen, hem zijn slachtoffer kan ontrukken.’ Mevrouw Van Giersteen bleef eene wijl in stilte overdenken. Dan zeide zij: ‘Het is mij onmogelijk, aan zulk iets te gelooven. Veronderstellen wij evenwel voor een oogenblik, dat het vermoeden van Jakob eenigen grond hebbe, ik zie geen middel voor ons, mijn zoon, om tusschen te komen in zaken, die ons, ten minste wettelijk, niet aangaan.’ ‘Alzoo, moeder,’ vroeg de jongeling met bittere scherts, ‘ik zou moeten ondadig blijven? Ha, gij meent, dat ik Ida, de onschuldige Ida, zal laten doodmartelen? Ik heb u bekend, moeder, dat ik de jonkvrouw Von Weiler uit al de krachten mijner ziel bemin. Welnu, wat is oprechte liefde? Is het niet een gevoel, dat bekwaam maakt tot de slachtoffering van zich zelven voor het geluk van het beminde wezen? Ik zal Ida uit de klauwen van haren dwingeland verlossen, indien ik niet bezwijk onder die edele taak!’ ‘Maar wat wilt gij doen, mijn arme zoon?’ vroeg de barones met medelijden. ‘Ik weet het nog niet, moeder,’ antwoordde Hugo met een straal van beradenheid in de oogen. ‘Al moest ik mijnheer Von Oberheim in het aangezicht slaan en hem tot een tweegevecht dwingen.....’ ‘Wat dwaasheid! Een jongeling als gij tegen een strammen grijsaard? Men zou u uitlachen, en met reden laken, en waarschijnlijk zou het Gerecht u als
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
34 een gemeen beleediger straffen. Hebt gij geen ander middel dan dit.....’ ‘Moeder, antwoord mij oprecht, ik bid u!’ smeekte de jongeling. ‘Indien ik de hand van Ida, het is gelijk op welke wijze, kon bekomen, zoudt gij, in mijn huwelijk toestemmen?’ ‘Gij weet, dat ik u daarover gansch meester laat, indien uw keus.....’ ‘Welaan dan, ik zal de jonkvrouw Ida oplichten en de hulp der wet inroepen, om haar en hare moeder tegen het geweld van hunnen verdrukker te beschermen.’ ‘Sa, mijn arme zoon, zijt gij waarlijk gek geworden?’ vroeg mevrouw Van Giersteen verbaasd. ‘Gij spreekt als een uitzinnige. Er blijven ons andere middelen over om te beproeven, wat gij de verlossing van jonkvrouw Ida noemt. Bijvoorbeeld, ik kon tot mevrouw Von Weiler gaan en haar rechtstreeks de hand harer dochter voor u afvragen.’ ‘O, moeder,’ kreet de jongeling, ‘doe dit, en ik zal u zegenen tot mijnen laatsten dag!’ ‘Het is in het geheel niet zeker, Hugo, dat mijne poging den gewenschten uitslag zou hebben.’ ‘Ik smeek u, moeder, beproef die poging!’ ‘Ja, ik wil wel; maar gij moogt niet te haastig zijn, Hugo. Er zijn zekere dingen, die ik eerst goed moet weten. Gij zijt overtuigd, niet waar, dat jonkvrouw Ida voor u dezelfde genegenheid gevoeld? In één woord, dat zij u bemint?..... Gij antwoordt niet, mijn zoon?’ ‘Ik durf u niet bedriegen, moeder,’ murmelde de jongeling verlegen. ‘Jonkvrouw Ida lacht mij zoo minnelijk toe, als ik het geluk heb haar te zien; hare
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
35 oogen stralen zoo zacht en zoo ontroerend in de mijne; maar, of zij voor mij gevoelt wat ik zoo vurig voor haar gevoel, dit hoop, dit geloof ik wel; maar het weten? neen.’ ‘Voorziet gij het belachelijke mijner poging niet, Hugo, indien Ida onverschillig voor u ware gebleven en zelve uw aanbod verstiet? Gij zoudt dus eerst moeten weten, of de jonkvrouw u werkelijk eene bijzondere genegenheid toedraagt. Er zijn echter nog andere dingen, waarover ik stellige inlichtingen wil hebben. Wij weten niet van waar de bewoners van den Ouden Steen komen, noch wie zij eigenlijk zijn. Hun naam is Duitsch; maar zij spreken Vlaamsch of liever Hollandsch, en Fransch en Duitsch met hetzelfde gemak. Zijn zij waarlijk van adel?’ ‘Jakob heeft mij gezegd, dat de dienstboden den ouden heer Von Oberheim somwijlen Freiherr noemden - dit is zooveel als baron - en de weduwe Von Weiler gravin.’ ‘Het zij om het even; als het zooverre kwam, zich beslissend te verbinden, zouden zij wel zelven moeten zeggen, wie ze zijn en hoe hunne zaken staan. De Oude Steen is hun eigendom niet. Wat het fortuin betreft, daarop zou ik niet al te nauw zien; maar zij moeten hunne dochter toch iets kunnen meegeven.....’ ‘Wel, moeder,’ bemerkte de jongeling, ‘daarover behoeft gij niet bekommerd te zijn. Heeft mijnheer Von Oberheim niet, in den laatsten slechten Winter, duizend franken aan den pastoor gegeven om de arme menschen te helpen? Is de nieuwe autaar in de kerk geene gift van hem? Heeft hij niet verleden jaar, op zijne eigene kosten, den zwaren muur rondom het uit-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
36 gestrekt park drie voet hooger doen optrekken? Dit werk heeft hem misschien tienduizend franken gekost. Zulke vrijwillige uitgaven doet men niet, als men niet rijk is.’ ‘Inderdaad. Ik geloof, dat zij bemiddeld zijn, Hugo; aan hunnen adel twijfel ik insgelijks niet, maar ik moet er zekerheid van hebben. Blijf dus bedaard, mijn zoon, en heb nog wat geduld. Het is uwe moeder niet, die zal weigeren, tot uw geluk mede te werken, als het gevoel der eer het haar niet komt beletten. Intusschentijd zult gij misschien gelegenheid vinden om, aangaande de gezindheid der jonkvrouw jegens u, iets te weten.’ ‘Maar hoe toch, moeder?’ ‘Zondag, na de mis, indien gij de jonkvrouw Ida alleen kunt spreken, zou ik in uwe plaats geenen tijd verliezen in onbeduidende groetenissen. Ik zou haar vlakaf zeggen, wat mij op het hart ligt.’ ‘Ach, ik durf niet. Zoo onverwachts; het zou de jonkvrouw kunnen kwetsen.’ ‘Zonderling! Gij, moedig tot vermetelheid toe, gaat gij nu vervaard worden van een meisje, van een kind?’ ‘Mijne schuchterheid bedroeft en beschaamt mij, moeder.’ ‘Bah, het bewijst, dat gij oprecht en diep bemint, mijn jongen. Nu wat stoutheid evenwel. Uw inzicht is zuiver. Stemt Ida met uwe verklaring in, gij zult het wel merken; is zij ongevoelig voor u, het aal u evenmin ontsnappen.’ ‘Ik zal uwen raad volgen, moeder lief; er kome van wat wil!’ ‘Het rijtuig moet nu gereed staan,’ zeide de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
37 barones, ‘ik ga naar Poperinge, waar ik tot dezen avond op het landgoed van mevrouw Gobbaerts meen te blijven. Wat zult gij doen gedurende dezen dag, mijn zoon?’ ‘Ik zal wandelen, moeder; ik moet onder de lucht zijn, ik heb ruimte noodig, om den angst van mijn hart te stillen.’ ‘Maar geene dwaasheden, Hugo? Niet naar den Ouden Steen vandaag?’ ‘Neen, moeder, uwe goedheid heeft mij getroost en mij kracht gegeven om te wachten.’ ‘Vaarwel dus, mijn zoon, en houd goeden moed.’ ‘Wees gezegend, moeder; dat God u geleide!’ En de barones, hem de hand gedrukt hebbende, verliet de kamer.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
38
III Hugo Van Giersteen, zooals hij het zijne moeder had aangekondigd, was in de velden gaan wandelen met de hoop, dat onder de vrije lucht de ontsteltenis zijns harten allengs zou bedaren. Hij had zich evenwel bedrogen. Wat hij ook deed, het bleef hem onmogelijk aan iets anders dan aan het akelige lot der arme jonkvrouw te denken: gansch de wereld beperkte zich voor hem tot een enkel woord: Ida! Wel bleef hij soms langen tijd bij den boord eener beek het ruischen van het vlietende water afluisteren, wel plukte hij hier en daar eene bloem en scheen ze met aandacht te bestaren, wel hief hij den blik ten hemel en volgde de witte wolken in hunne trage vaart; maar al wat hij hoorde of zag, was anders niet dan Ida, immer Ida! Alhoewel hij voorgenomen, had, dien dag den Ouden Steen niet te naderen, bevond hij zich eindelijk, zonder het te weten, in de nabijheid der woning van mijnheer Von Oberheim. De Oude Steen was een uitgestrekt landgoed, te midden eener eenzame streek, waarin, tot op zekeren afstand, zelfs geene herdershut te vinden was. De
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
39 woning, de tuin en het wandelpark waren van alle kanten met eene breede gracht en eenen zeer hoogen muur omsloten. Het eigenlijk kasteel moest een burcht uit de middeleeuwen zijn; dit kon men gereedelijk besluiten uit het nog bestaan van eenen zwaren ronden toren met schietgatenen kanteelen, en bovenal uit de nauwe Gothische vensters in den gevel. Waarschijnlijk noemde men dit landgoed daarom den Ouden Steen. Het wandelpark, dat bijna de geheele ruimte binnen den ringmuur innam, bestond uit eeuwenheugende beuken en eiken, welker kruinen den grond met een ondoordringbaar dak overschaduwden en uit de verte als een donkergroen gebergte zich vertoonden. Al de vensters van het kasteel, die door voorbijgangers konden gezien wrorden, waren met houten luiken gesloten. Binnen den ringmuur vernam men geen het minste gerucht, dat het aanzijn van levende wezens kon verraden; de natuur zelve scheen rondom den Ouden Steen te zwijgen. Al wat men er hoorde, was nu en dan het geknars van den weerhaan boven den toren of de angstwekkende schreeuw eener eenzame raaf, verdoken in het hooge geboomte. Toen Hugo, al gaande, uit zijne diepe mijmering opschoot en bemerkte, dat hij zich bij den Ouden Steen bevond, bleef hij staan. Terwijl hij den blik op den hoogen muur hield gevestigd, trok eene schertsende uitdrukking, iets als een treurige spotlach, zijne lippen te zamen. Wat kwam hij hier doen? Had hij niet twintigmaal reeds vruchteloos langs dien muur gedwaald? En evenwel, na een oogenblik aarzeling, daalde hij
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
40 den weg af en naderde de groote zwarte poort, die, tot voor drie weken, een doorzichtig hek was geweest, maar nu van achter zoo dicht met planken was bedekt, dat men geene naald door hare voegen hadde kunnen steken. Hij rechtte zich op de teenen en keek in de hoogte naar een gesloten venster. Eens slechts had hij het open gevonden en de jonkvrouw er in zien staan. Zij had met een zeer vriendelijk teeken zijnen groet beantwoord; maar even ras had iemand het meisje verwijderd en het venster toegeworpen. Sedert dan was het altijd gesloten gebleven, ten minste gedurende den dag; want hij had reeds meer dan eens op zijne late wandelingen bemerkt, dat, om de kamers te verluchten, men al de luiken bij het eerste avondduister opende. Ach, in die kamer, binnen het somber gebouw, leefde en leed Ida! Daar verkwijnde zij zonder troost en zonder hoop! Daar was het, dat een ziellooze beul het onschuldig lam gekerkerd hield, totdat zij van verdriet zou sterven! Deze overweging trof den jongeling zoo diep, dat een pijnlijke zucht uit zijnen beklemden boezem opwelde. Hij ging een boogschot verre langs den ringmuur en sloeg dan met snelle stappen een voetpad in, als hadde hij haast om eene plaats te ontvluchten, waar het gevoel zijner onmacht hem martelde. Dit voetpad bracht hem verre van daar op eene hoogte. Dan eerst wendde hij den blik weder naar den kant van den Ouden Steen. Hij scheen met plotselijke verrassing getroffen. Inderdaad, van op deze hoogte beheerschte hij het landgoed van mijnheer Von Oberheim, en, alhoewel
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
41 zeer verwijderd, kon hij gedeeltelijk binnen den ringmuur zien. Hij bemerkte er geen levend wezen. Wat zijne aandacht evenwel sterk boeide, was eene soort van lustpriëel, dat aan de eene zijde van het wandelpark, op eenen heuvel van aangevoerde aarde, was gebouwd. Het bestond uit vier pijlers, waarboven een ronddak of koepel, tot bescherming tegen zonnestralen en regen. Twee of drie stoelen getuigden, dat de bewoners van den Ouden Steen dien heuvel dikwijls beklommen, om verre in het veld te kunnen uitkijken zonder gevaar van door voorbijgangers, ten minste van nabij, gezien te worden. Zonder twijfel was dit de plaats, waar Ida in eenzaamheid kwam zuchten en treuren; de plaats, waar zij hare stille tranen zaaide over de bitterheid van haar lot..... Terwijl deze droeve gepeinzen den jongeling door den geest dreven, ontsnapte hem eensklaps een kreet van verrassingen een zonderlinge lach glansde in zijne oogen. Een vrouwenbeeld, gansch in het wit gekleed en met vlottende haarlokken op den hals, was tusschen de pijlers van het lustpriëel verschenen. Zij was het: Ida! Des jongelings boezem hijgde; hij had vlerken willen hebben om tot op dien heuvel te vliegen. De kracht van zijnen blik met geweld overspannende, poogde hij op het gelaat der jonkvrouw de uitdrukking harer zielesmart te lezen; maar hij was te zeer verwijderd om hare wezenstrekken duidelijk te zien. O, hadde het lijdende meisje kunnen weten, dat hier iemand stond, wiens hart klopte van vurige liefde
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
42 voor haar en van medelijden met haar ongelukkig lot! Hemel! zal hij zijne oogen gelooven! Doet zij hem geene teekens met de handen? Heeft zij hem herkend? Ja, ja, zij wuift met haren witten zakdoek. Het is geene begoocheling: zij zendt hem eenen vriendelij ken groet! Maar, eilaas, daar verdwijnt het gelukbrengend verschijnsel zoo plotselijk, als hadde de lucht het opgeslorpt! Niets meer! het lustpriëel is ledig en eenzaam als te voren..... Een bittere grijns zweefde op des jongelings lippen. Ha, hij begreep het wel: de beul had zijn slachtoffer geroepen, of misschien was het schuchtere lam gevlucht, uit schrik dat haar onmeedoogende dwingeland kon verrassen, wien zij dus van uit hare gevangenis durfde groeten! Langen tijd bleef hij nog staan met den blik naar het prieel gericht; maar de verschijning keerde niet meer weder. Dan, zonder te weten wat hij deed, aangetrokken door eene geheimzinnige kracht, daalde hij opnieuw het voetpad af en dwaalde mijmerend langs den muur, totdat hij het einde der voorste zijde had bereikt. Op zijne vorige wandelingen had hier telkens eene verlenging der gracht hem belet, verder rondom het landgoed te gaan. Nu lag te dezer plaatse eene lange plank, als eene tijdelijke brug, over de gracht. Hugo aarzelde een oogenblik, doch stapte welhaast over de plank in de uitgestrekte weiden, met welke de Oude Steen ten minste langs drie zijden was omgeven. Wat kon het hem helpen? Immer dezelfde hooge
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
43 stomme muur, die hem aangrijnsde en met zijn verdriet en zijne onmacht scheen te spotten! Hij ging evenwel verder en bereikte dus de achterzijde van den ringmuur. Hier zag hij tusschen de weiden eenige stukken, die tot bouwland waren aangelegd en nu overdekt waren met gepikte tarwe en groene voederplanten. Twee knechts van mijnheer Von Oberheim, door eenige vreemde werklieden geholpen, waren bezig met de schooven op een wagen te laden. Zij arbeidden zeer haastig; want de hemel was bewolkt en het dreigde tegen den avond te zullen regenen. De jongeling naderde eenige dichte wilgentronken, om niet door de knechts gezien te worden, en stapte in stilte voort. Daar bemerkte hij tot zijne groote verwondering, dat in deze zijde van den muur insgelijks eene houten poort was, met eene brug over de gracht, ongetwijfeld om langs daar met paarden en wagens in de weide te kunnen gaan. Van het bestaan dezer poort had hij niet geweten. Terwijl hij daarover nadacht en dichter bij de brug kwam, bespeurde hij, dat de poort niet was gesloten; zij stond verre genoeg open om doorgang aan een mensch te verleenen. Met popelend hart ging hij over de brug en stak zijn hoofd door de opening der poort. Nu dwaalde zijn blik in volle vrijheid door den bloemigen tuin. Alles was er doodstil. Zeker, jonkvrouw Von Weiler wandelde ergens in de schaduwrijke lanen of in de slingerende wegels van het park; maar door het dichte heestergewas, dat den voet der reusachtige boomen hield verborgen, kon zijn oog niet dringen. Hugo beefde en verbleekte; eene koortsige beko-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
44 ring greep hem aan; hij aarzelde eene wijl, slaakte eenen zucht, drong door de poort binnen het beluik van den Ouden Steen en sloop in het wandelpark, totdat hij zich van alle kanten door dicht loover omgeven zag. Hier bleef hij staan en schepte adem. Zeker, hij ontveinsde zich de vermetelheid en het gevaarlijke zijner daad niet, en hij vroeg zich zelven, of hij niet terug uit de poort zou vluchten; maar eene geheime kracht weerhield hem. Kon hij Ida Von Weiler alleen hier aantreffen en met haar eenige beslissende woorden wisselen, dan zou alle twijfel uit zijnen geest geweerd worden en zijne moeder zou met zekerheid voor zijn geluk kunnen werkzaam zijn. Hield hij zich zorgvuldig tusschen het loover verborgen, mijnheer Von Oberheim zou zijne tegenwoordigheid niet ontdekken. Was Ida niet in het park en had hij ze vruchteloos gezocht, hij zou even stil en ongezien weder door de achterpoort ontsnappen..... Gevaar? Zou hij vreezen, terwijl de verlossing der arme jonkvrouw de prijs zijner stoutheid kon worden? Schuldig? wanneer het een oorlog gold tegen den wreedsten aller menschen, tegen den beul van Ida? O neen, het ergste mocht hem bedreigen. Het was beslist; hij zou zijn opzet doordrijven tot het einde. Met veel omzichtigheid sloop hij door het dichtste houtgewas, keek van tusschen het gebladerte naar alle kanten uit, bleef staan, luisterde en drong immer verder..... Eensklaps weerhield hij zijnen stap en zijnen adem; een kreet van vreugd of verbazing wilde zijner borst ontsnappen, doch hij versmachtte hem met geweld..... Daar, ter zijde, een vijftigtal stappen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
45 verder, op eene rustbank, in eene breede laan, zat Ida! Hugo durfde zich niet verroeren. Die verschijning was zoo aangrijpend, zoo dichterlijk, dat hij het bekorend schouwspel niet onmiddellijk kon verzaken. De jonkvrouw was gansch in het wit gekleed; haar eenig siersel was de overvloed der bruine haarlokken, die wiegelden en golfden op hare schouders. Tenger, schoon en liefelijk, als zij inderdaad was, scheen zij de geest of de nymf dezer eenzaamheid. Men zou gezegd hebben, dat er aan haar niets stoffelijks was en zij tot de engelen behoorde, ten minste zulken indruk deed zij op den verrukten jongeling. Ida hield bloemen op hare knieën en scheen daarvan eene kroon te willen vlechten; maar hare bewegingen waren zoo traag en zoo kwijnend, dat het niet anders kon, of zij moest in treurige droomen verslonden zijn. Inderdaad, zij liet welhaast de bloemen ten gronde vallen en bracht, met een gebaar van smart, de hand voor hare oogen. Verborg zij opwellende tranen? Dit gezicht riep Hugo tot het besef van zijnen toestand terug. Om de jonkvrouw door zijne plotselijke verschijning geenen schrik aan te jagen, trad hij zeer stil en zachtjes in de laan; en dewijl zij nog immer de hand voor de oogen hield en hem niet bemerkte, hoestte hij zachtjes. Het meisje stond op, keek vooruit met blijde verbaasdheid, liep den jongeling te gemoet en zeide juichend: ‘O, welk geluk! Mijnheer Van Giersteen, gij hier, in dit park? Ik dacht juist aan u! Is uwe moeder ten onzent? Heeft mijn grootvader, heeft mijne moeder
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
46 u toegelaten mij te komen roepen? Gaan wij haastig naar binnen; maar allereerst zal ik u, onderweg in den tuin, mijne bloemen toonen: ik heb er zoovele en ze zijn zoo schoon. Nu zal ze toch iemand zien! Gij op den Ouden Steen? Ik twijfel nog, of ik niet droom!’ ‘Mejuffer,’ zeide Hugo, met eene stem, die sidderde van ontroering, ‘ik zegen God, die mij dus toelaat met u alleen te zijn. Gun mij, ik smeek u, eenige oogenblikken. Ik moet u over dingen spreken, waarvan ons beider geluk en misschien uw leven afhangt. Wees niet vervaard van mij, mejuffer: ik ben uw vriend, uw oprechte vriend, en daarbij een ernstig man, onbekwaam om den eerbied te vergeten, dien hij u verschuldigd is.’ Het meisje bekeek hem verwonderd. ‘Gij weigert mij aan te hooren?’ vroeg hij treurig. ‘O neen, mijnheer,’ antwoordde zij, ‘maar spreek haastig; mijn grootvader zou het kunnen vreemd vinden, dat wij zoolang wegblijven; en, hij is zoo streng, zoo streng!’ ‘Ha, dank! slechts eenige minuten; maar zit neder op de bank, mejuffer.’ De jonkvrouw gehoorzaamde lijdzaam; en hij, op weinig afstand van haar plaats nemende, zeide met haastige woorden en als aangejaagd: ‘Mejuffer, mijn inzicht is zuiver en belangeloos: antwoord mij oprecht en zonder achterhouding, ik bid u. Zijt gij gelukkig?’ ‘Gelukkig?’ stamelde het meisje, ‘gelukkig in deze eeuwige eenzaamheid? O neen, neen!’ ‘Ik weet het,’ hernam hij. ‘Indien niet alles verried, wat hier binnen deze sombere muren omgaat,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
47 mijn hart alleen hadde het mij geopenbaard. Neen, gij zijt niet gelukkig, mejuffer; gij lijdt, gij treurt, gij klaagt den hemel uw bitter lot. Een onmeedoogende dwingeland houdt u gebogen onder zijn onmenschelijk geweld, uit baatzucht, uit gierigheid; en, moet het zoo blijven duren, uwe jonkheid zal voorbijgaan als een lange, pijnlijke droom; de kwijnziekte zal uwe levenskrachten verteren, en gij, arm, onnoozel slachtoffer, gij zult sterven van verdriet. Zeg, zeg, is het niet zoo?’ ‘Sterven?’ murmelde de maagd met angst in de oogen. ‘Dit akelig gepeins verschrikt mij inderdaad nu en dan; maar, eilaas, indien God het wil.....’ ‘Gij, sterven, mejuffer?’ riep de jongeling met verontwaardiging uit; ‘gij, zoo schoon, zoo zoet, zoo zuiver, - sterven in de Lente des levens? Neen, neen, zulk schreeuwend onrecht kan God niet dulden. Niet waar, gij zoudt uit dezen kerker willen verlost zijn; ontsnappen aan den wreedaard, die u verdrukt; menschen zien, evenals de anderen; uw deel hebben van het leven, vreugde genieten; uw hart laven aan de zoete bronnen van vriendschap, genegenheid en liefde?’ De maagd, door den toon zijner stem diep ontroerd, hield met eene soort van verdwaaldheid haren blik in zijne glinsterende zwarte oogen gevestigd. Zij hoorde of begreep misschien niet gansch wat hij wilde zeggen; want zij antwoordde niet, alhoewel de glans van een onbeseft geluk haar gelaat bestraalde. Wel zeker had zij op dit oogenblik haren grootvader en de gansche wereld vergeten. ‘Niet waar, gij zoudt willen vrij zijn en leven in de wereld gelijk alle andere menschen?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
48 ‘O ja, gaan waar ik wil,’ juichte Ida met eenen zucht: ‘lucht, ruimte, vriendschap, vrijheid, hemelsche woorden, die ik wel ken, doch niet.....’ ‘Welnu, mejuffer,’ viel de jongeling in, ‘er is een middel, een onfeilbaar middel om u dit alles te geven.’ ‘Neen, neen,’ murmelde het meisje ongeloovig. ‘Laat mijne woorden u niet kwetsen, mejuffer,’ zeide Hugo, een weinig schuchter. ‘De kostbare tijd zweept mij rechtstreeks naar het doel mijner poging. Het middel, het eenige middel voor u, om aan de onrechtvaardige dwingelandij uws grootvaders te ontsnappen, is..... is het huwelijk, is een echtgenoot, die in de wet zelve het recht zou vinden, om u tegen iedereen en tegen alle verdriet te beschermen.... Begrijpt gij, mejuffer?’ ‘Ja, ja, een echtgenoot, ik begrijp,’ antwoordde zij met eenen treurigen glimlach. ‘Wie zou tot zoo verre aan de arme Ida kunnen denken? Ik zie nooit een mensch dan des Zondags, in het voorbijgaan: boeren en nu en dan uw huisgezin.’ ‘Hoor mij met toegevendheid aan,’ zeide Hugo, meer en meer aangejaagd, doch zich zooveel mogelijk bedwingende. ‘Er is een man, die, zonder dat gij het wist, sedert meer dan een halfjaar geleden heeft door uwe smart, die u in zijne droomen volgde, terwijl gij hier troosteloos ronddwaaldet, die weende over uw ongeluk en den hemel met tranen uwe verlossing afsmeekte. Die man bemint u uit al de kracht zijns harten, die man heeft geen ander levensdoel meer dan uw geluk, die man is Hugo Van Giersteen.....’ En de jongeling hief smeekend de handen op, in afwachting van zijn vonnis.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
49 Maar het meisje keek hem verbaasd aan, bedekte dan eensklaps haar aangezicht en begon te weenen. Er heerschte eene wijl pijnlijke stilte. ‘Eilaas, ik heb mij bedrogen, vergeef het mij, mejuffer!’ murmelde Hugo. De jonkvrouw hief het hoofd op, en terwijl een zonderlinge lach van blijdschap door hare tranen straalde, vroeg zij: ‘Gij, Hugo, gij hebt geweend over mijn treurig lot? Neen, neen, het is onmogelijk, niet waar?’ ‘God weet het,’ bevestigde de jongeling. ‘Indien ooit in een mannenhart een inniger en zuiverder vuur heeft geblaakt, dat Hij in Zijne rechtvaardigheid.....’ ‘En gij zoudt mij tot uwe echtgenoote kiezen, mij in de wereld leiden, mij de vrijheid geven, mij gelukkig maken?’ ‘O Ida, indien zulk lot mij te beurt viel, zou ik aan niets meer denken dan aan de middelen om u te vergelden en te doen vergeten, wat gij hebt geleden. Uwe moeder is rijk, mijne moeder is het insgelijks. Ons leven zou een hemel zijn van vrede, van blijdschap, van liefde. Ik zou met trotschheid u te Brussel in de hoogste kringen leiden, u willen gekleed zien als eene koningin, u doen pralen en schitteren in de avondfeesten en muziekstonden, u des Zomers naar badplaatsen brengen, immer waken om te weten wat u kan believen, immer mij baden in den blik uwer oogen, en niets, niets anders tot belooning vragen dan een glimlach op uwe lippen, die mij zegge, dat gij gelukkig zijt!’ Over de wangen der jonkvrouw rolde nog bijwijlen een traan.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
50 ‘Ida, Ida,’ vroeg de jongeling, ‘is zulk lot niet schoon genoeg om u te bekoren?’ ‘Ach, het is de hemel op aarde!’ antwoordde zij, het hoofd schuddende. ‘Zoo glansrijk heb ik nooit het vrije leven, heb ik de wereld daarbuiten niet durven droomen..... maar, maar ik zie er geene plaats in voor mijne arme moeder.....’ ‘Zij zal met ons wonen, Ida; zij zal ons nimmer verlaten en genieten wat ons verblijdt.’ ‘Ja, zoo zou het goed zijn, Hugo..... En mijn grootvader?’ ‘Ho, die niet, Ida!’ ‘Neen, hij niet, Hugo; hij wil altijd alleen zijn; hij haat de menschen; de vreugde doet hem pijn.’ ‘Maar, maar wij zijn zinneloos!’ kreet zij eensklaps, alsof zij nu eerst tot het gevoel der wezenlijkheid kwam, ‘mijn grootvader zal niet willen! Nu reeds, nu wij zoolang wegblijven, zonder naar huis bij onze ouders te gaan, zal hij met bitterheid mij berispen en mij zeker straffen.’ ‘Ja, Ida, ik weet het wel,’ antwoordde de jongeling, ‘maar uw grootvader heeft volgens de wet daar niets in te zien. Dewijl uw vader overleden is, heeft niemand dan uwe moeder het recht, over uwe hand te beschikken.’ ‘Hoe bedriegt gij u! Mijn grootvader is alleen meester; mijne arme moeder beeft nog meer dan ik voor zijne onverbiddelijke strengheid.’ ‘Gij verkeert in dwaling, Ida; wij, mannen, kennen de wet. Indien gij het wenscht en zij het wil, zult gij verlost worden uit de slavernij, waarin gij nu verkwijnt. Luister wel: binnen eenige dagen zal mijne moeder op den Ouden Steen komen, om uwe moeder
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
51 te vragen, of zij toestemt in ons huwelijk. Bereidt gij uwe moeder tot die samenkomst en, is het noodig, bid, smeek, ween; het geluk van gansch ons leven kan afhangen van uwe sterkmoedigheid..... en, verzet uw grootvader zich tegen eene gunstige beslissing, toon, dat gij eenige zielesterkte hebt; sta op tegen hem, verklaar, dat gij nimmer eenen anderen echtgenoot zult aanvaarden; dat gij zult sterven van verdriet, dat gij zult vluchten, dat gij de wet zult inroepen tegen hem. De eerbied weerhoude u niet. Hij is uw grootvader, ja; maar de reden zijner wreedheid jegens u is zoo laakbaar, zoo misdadig, dat de kennis er van u alle genegenheid en alle ontzag voor hem zal ontnemen Die reden ga ik u uitleggen. Zij schijnt ongeloofelijk, maar.....’ ‘Zie, zie, ginds komt mijn grootvader!’ zeide het meisje, eensklaps half verschrikt opstaande. ‘Ik loop langs dezen kant naar huis; gij, Hugo, ga mijnen grootvader te gemoet, zeg hem niet, dat gij mij hebt gevonden; ik wacht u binnen, bij onze ouders.....’ En, onder het uitspreken dezer laatste woorden, sloop zij in eenen wegel en verdween tusschen het dichte loover. De jongeling meende zich naar de achterpoort te richten, om den Ouden Steen te verlaten; maar nu bemerkte hij, dat mijnheer Von Oberheim juist van daar tot hem kwam en hem dus den weg afsloot. Door het gebladerte heen te vluchten, als een angstige dief, dit scheen hem eene lafheid. Nu hij wist, dat Ida hem beminde, gevoelde hij zich reuzensterk. Daarenboven, het gezicht van den verdrukker der arme jonkvrouw tergde hem, en hij had veel
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
52 meer lust om hem zijne wreedheid te verwijten dan om zich te verontschuldigen. Een ander jongeling, met een min overdreven gemoed dan hij, zou zeker van schrik gebeefd hebben; want mijnheer Von Oberheim, met zijne hooge gestalte, zijn wit haar en zijne harde, diep berimpelde wezenstrekken, was een ontzagwekkend man, te meer daar hij nu, met dreigende vuist en gloeienden blik, tot den jongeling kwam. Deze verroerde zich niet en wachtte den meester van den Ouden Steen met zichtbare onverschrokkenheid af. Dit scheen den grijsaard te verwonderen en te vergrammen. ‘Wat doet gij hier?’ bulderde hij. ‘Wat gaf u de stoutheid om binnen het beluik mijner woning te dringen? Zijt gij een dief of een schaamtelooze gek?’ ‘Ik ben Hugo Van Giersteen, mijnheer Von Oberheim, en gij kent mij wel,’ antwoordde de jongeling. ‘Wat ik hier kwam doen, zult gij binnen eenige dagen door mijne moeder vernemen. Ik ben in vrede met mijn geweten en vrees van uwe gramschap niets anders, dan dat gij mij zoudt kunnen dwingen, onbeleefd jegens u te zijn.’ ‘Maar is dan werkelijk alle gevoel van recht en betamelijkheid u vreemd?’ kreet de oude man, over zulke onbegrijpelijke stoutheid verbaasd. ‘Weet gij dan niet, dat ik u voor het gerecht kan brengen en u doen straffen?’ ‘Wie zelf erge dingen te verbergen heeft, roept niemand voor het gerecht,’ mompelde Hugo. Deze woorden deden mijnheer Von Oberheim sidderen en hij aanschouwde den jongeling met eenen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
53 scherpen blik, die in zijne ziel scheen te willen dringen. ‘Ziet gij wel, mijnheer, gij drijft mij tegen mijnen wil tot onbeleefdheid,’ zeide Hugo. ‘Vraag mij nu geenen uitleg aangaande de redenen van mijn gedrag. Binnen weinige dagen zult gij deze redenen geheel kennen. Laat mij gaan; ik zal vertrekken langs waar ik gekomen ben.’ En hij meende inderdaad zich te verwijderen; maar mijnheer Von Oberheim sprong hem in den weg en zeide: ‘Ha, dit gaat zoo niet! Ik wil weten wat gij hier kwaamt doen! Ida is bij u geweest. Wat hebt gij met haar te stellen? Spreek, ik gebied het u, wat hebt gij haar gezegd?’ ‘Mijne moeder zal het u bekend maken, mijnheer.’ ‘Uwe moeder mag zich, evenmin als gij, met de zaken van mijn huisgezin bemoeien. Gij zult spreken, oogenblikkelijk!’ ‘En indien ik niet wil?’ ‘O, ik smeek u,’ riep de grijsaard bevend, ‘drijf mij niet tot het uiterste; gehoorzaam! Ik ben wel oud, maar nog sterk genoeg om u onder mijne voeten te verpletteren. O, dwing mij niet tot geweld!’ Verd de jongeling vervaard of gevoelde hij medelijden met den diep ontstelden grijsaard? Althans hij scheen een min weerspannig besluit te hebben genomen, en zeide: ‘Bedaar toch, mijnheer Von Oberheim; indien gij het volstrekt wilt, zal ik spreken; maar wat ik u te melden heb, kan u slechts onaangenaam zijn.’ ‘Het is gelijk. Waarom zijt gij zoo verraderlijk
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
54 binnen deze muren gedrongen? Wat hebt gij Ida gezegd?’ ‘Welnu, mijnheer, gij gaat het vernemen,’ antwoordde Hugo. ‘Ik weet sedert lang, dat jonkvrouw Ida diep ongelukkig is, dat gij ze hier, van de gansche wereld afgezonderd, als in eenen kerker opgesloten houdt; dat gij haar martelt, haar schier belet te ademen, en dat, indien God geen verlosser doet ontstaan. het arme lam onder uwe verdrukking moet sterven. De reden uwer onmenschelijkheid ken ik, maar het betaamt niet, dat ik er nu van spreke.....’ ‘De reden? Gij kent de reden!’ gromde mijnheer Von Oberheim met een heesch keelgeluid, terwijl zijn aangezicht bleek werd van angst. ‘De reden, die gij meent te kennen..... ik wil, ik moet die weten!’ ‘De geldzucht, de gierigheid maakt den mensch blind en zielloos,’ zeide Hugo. ‘Ha, ha, de geldzucht!’ riep de grijsaard met eenen blijden lach, ‘ja, ja, de geldzucht. Het is waar, de geldzucht!’ En zich even ras herstellende, vroeg hij, meer bedaard: ‘Nu, wat hebt gij Ida gezegd?’ ‘Ik heb haar gezegd, dat ik haar bemin en haar echtgenoot wil worden, dit beteekent, mijnheer, haar verlosser; want een echtgenoot heeft krachtens de wet tot plicht, zijne vrouw tegen alle onrecht te verdedigen, al was het ook een grootvader, die haar wilde verdrukken.’ De verbaasdheid des grijsaards was eindeloos; hij kon zijne ooren niet gelooven en scheen veeleer van schrik te bezwijken dan door gramschap te zijn vervoerd.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
55 ‘En zij, Ida, wat heeft zij u geantwoord?’ vroeg hij. Hugo bleef zwijgend en aarzelde waarschijnlijk. ‘Spreek, bemint zij u?’ ‘Zij heeft het niet gezegd; maar ik ben er van overtuigd en dit is mij genoeg.’ ‘Een huwelijk tusschen u en Ida?’ riep mijnheer Von Oberheim. ‘Zulk iets is zoo onmogelijk, als dat ik met mijne hand de zon uit den hemel zou rukken..... en, mocht de koning, mocht de gansche wereld, mocht ik zelf het willen, nog bleef het even onmogelijk. Stel die zinnelooze gedachte uit uw hoofd, gij bereidt u de bitterste, de pijnlijkste onttoovering.’ ‘Ja, mijnheer, ik weet wel, dat gij uit al uwe macht er u tegen zult verzetten,’ zeide Hugo; ‘maar gij hebt ongelijk, wees zeker. Mijne moeder is zeer rijk; de bruidsschat, dien zij zou kunnen eischen, zal niet aanzienlijk zijn; al het overige zult gij kunnen behouden. Hoe zijt gij toch zoo gevoelloos, mijnheer, voor de arme, onschuldige jonkvrouw? Is dit nu een leven, dat ze hier heeft? Jong, schoon en gevoelig zijn, en zoo, jaren en jaren, treuren in eene gevangenis? Geene menschen zien, en in de sombere eenzaamheid wegkwijnen, bij gebrek aan wat ruimte en wat vrijheid? Kom, wees edelmoedig! ik zou u kunnen dankbaar zijn en u eeren en u beminnen als eenen weldoener. Laat mij uw zoon worden; ik zal pogen uwe oude dagen zoet en gelukkig te maken.’ ‘Onmogelijk, onmogelijk: eene onverbiddelijke wet heeft voor eeuwig over het lot van Ida beslist. Niemand kan haar echtgenoot worden,’ zuchtte
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
56 mijnheer Von Oberheim, door des jongelings woorden diep geroerd. Eensklaps verdween de strenge en ernstige uitdrukking van des grijsaards gelaat, om plaats te maken voor eenen vrijen, vriendelijken lach. Hugo, een gunstig antwoord voorziende, slaakte eenen blijden kreet; maar hij bekwam even ras de uitlegging dier plotselijke verandering. Ten einde van den weg, waar zij stonden, had zich een knecht vertoond, en deze scheen zijnen meester te willen roepen. Mijnheer Von Oberheim deed een teeken, dat hij hem had begrepen en onmiddellijk zou komen; de knecht bleef in den weg staan. ‘Indien het mijnheer Hugo Van Giersteen nu belieft, dit park en mijn landgoed te verlaten,’ zeide de grijsaard met vriendelijk gelaat en eene hoffelijke buiging, ‘zal ik de eer hebben, hem tot bij de achterpoort te geleiden.’ En door den jongeling gevolgd, stapte hij voort, hem onderweg nog zeggende: ‘Statige boomen, niet waar, mijnheer Van Giersteen? Spijt maar, dat ze zoo oud worden; hunne kruin begint allengs te versterven. Het landgoed van mevrouw uwe moeder is insgelijks groot van omvang, ik weet het; maar zulke eeuwenheugende boomen staan er niet. De linden uwer dreef zijn echter zeer schoon.’ Nu hadden zij de plaats bereikt, waar de knecht wachtte. Deze zeide iets tot zijnen meester aangaande den arbeid, dien zij aan het verrichten waren. ‘Het is wel, Johan,’ kreeg hij ten antwoord, ‘ik ga er naar toe. Loopt gij eens ginder op den
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
57
De grijsaard greep zijne hand aan en drukte ze met zulke kracht (bladz. 59).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
59 heuvel; ik geloof, dat ik daar een boek heb laten liggen.’ De knecht verdween, en mijnheer Von Oberheim geleidde zijnen jongen gezel even beleefdelijk tot bij de achterpoort. Hier verstoutte Hugo zich te vragen: ‘Nu, mijnheer, mag ik hopen?’ ‘Hopen, zinnelooze?’ gromde de oude heer met eene nieuwe vlaag van gramschap in de oogen. ‘Gij weigert?’ stamelde Hugo. ‘Ik hoef niet te weigeren. Niets op aarde kan de verwezenlijking uwer uitzinnige wenschen mogelijk maken.’ ‘Dit is dus uw laatste woord, mijnheer? Welaan, om Ida uit uwe handen te verlossen, zal ik pogen u te toonen, dat de liefde kan verwezenlijken wat onmogelijk schijnt.’ Hugo stond bij de poort. De grijsaard greep zijne hand aan en drukte ze met zulke kracht, dat hij hem waarlijk zeer deed. ‘Mijn laatste woord, onbeschaamde jongeling!’ bulderde hij met doffe, heesche stem. ‘Luister wel, ik ga het u zeggen: Zoo gij nog eens eenen voet, eenen enkelen voet, binnen het beluik van den Ouden Steen durft zetten, dan jaag ik u eenen kogel door het hoofd en ik schiet u dood!’ ‘Mij doodschieten?’ ‘Als eenen dief, als eenen dollen hond.... en, om de liefde uwer moeder, vergeet het niet; want ik ben wreed en onmeedoogend! Vaarwel!’ Ditmaal moesten de vlammende oogen en de bedreiging van mijnheer Von Oberheim eenigen indruk op het gemoed des jongelings gedaan hebben; want
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
60 hij deinsde sprakeloos achteruit, ging over de brug en verwijderde zich langs den boord der gracht. De grijsaard blikte hem eene wijl achterna, trad dan met langzame stappen door eene laan en liet zich welhaast, in eene eenzame plaats, op eene bank nedervallen. Na eene korte stilte, zuchtte hij met de oogen ten hemel: ‘O, God, wat verpletterend kruis hebt Gij op mijne schouders geladen? De onmeedoogende verdrukker van mijne dochter en van haar arm kind, de cipier hunner gevangenis zijn? Hunne tranen zien vloeien, jaren lang ze zien verkwijnen en immer onverbiddelijk daar staan, in schijn koel en zielloos! Een jongeling, edelmoedig, goed, belangeloos, wiens ziel nog eenvoudig en zuiver is als een onbevlekt kristal, dien moet ik bedreigen met den dood, als ware ik een beul en een moordenaar! Hoe treurig en doodsch zijn de dagen der ellendigen, die het lot buiten de samenleving heeft geworpen! Geen troost voor hen mogelijk; de onbekendheid, de stilte, de eenzaamheid zijn het schild, waarachter zij den eeuwig dreigenden slag pogen te ontwijken. Ach, geen einde, geene hoop, geene toekomst; het moet duren, totdat het graf, met ons allen, het noodlottig geheim hebbe verslonden! Heer, o Heer, heb medelijden met ons! Geef ons toch de krachten tot het verduldig dragen van ons bitter lot!’ En hij legde de handen voor zijn aangezicht, om de tranen te verbergen, die zijnen oogen ontsprongen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
61
IV Dienzelfden dag, op het oogenblik dat Hugo van uit de verte, de jonkvrouw in het prieel had ontwaard en even ras zien verdwijnen, zat er binnen den Ouden Steen eene vrouw, die sedert eene lange wijl gansch beweegloos in diepe gedachten was verslonden gebleven. De kamer, waar zij zich bevond, was bezet met eenige meubelen, rijk van stof, en nieuwerwetsch van vorm; maar de wanden waren, sedert eeuwen misschien, behangen met donker goudieder. In de diepe zijde stond eene knielbank, en daarboven hing een groot ebbenhouten kruis met een Christusbeeld van blank ivoor. Deze voorwerpen en het twijfelachtig licht, dat door halfgeslotene vensters drong, gaven dit vertrek het treurig en somber opzicht eener boetcel. Zeker, de persoon, welke gewoon was in deze plaats God te bidden en misschien hare dagen in boetpleging sleet, kon niemand anders zijn dan de dame, die nu niet verre van de knielbank gezeten, de strakke oogen denkend in de ruimte hield gericht. Het was de weduwe, dochter van den ouden heer Von Oberheim, die des Zondags, bij de kerk, met den naam van mevrouw Von Weiler door de dorpelingen werd gegroet.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
62 Zij was in het zwart gekleed, als iemand die den rouw draagt over het verlies van eenen naasten bloedverwant. Hare ranke gestalte en de regelmatigheid harer wezenstrekken lieten vermoeden, dat zij in hare jeugd zeer schoon moest geweest zijn; maar nu was haar aangezicht ontkleurd en verslenst. De tranen schenen hunne gewone baan in rimpels op hare wangen te hebben afgeteekend; en wie haar met aandacht beschouwde, kon in hare weifelende oogen en op haar vermagerd gelaat niets anders lezen dan de woorden: lijden, onderwerping, hopeloosheid. Men zou haar geredelijk vijf en veertig jaar toegekend hebben, alhoewel zij wezenlijk slechts zes en dertig Winters had beleefd, zoo zeer hadden onverpoosde smarten de arme dame vóór den tijd verouderd. Terwijl nu een treurige glimlach aankondigde, dat hare gepeinzen eenen meer bepaalden vorm hadden genomen, sprak zij zuchtend tot zich zelve: ‘Reeds achttien jaar! Evenals heden, den vijftienden Augustus..... Hoe gelukkig was ik dan! het leven lachte mij aan als een paradijs vol eeuwig bloeiende rozen. God had mij ook alles gegeven, wat een mensch op aarde kan wenschen: adel des bloeds, rijkdom, schoonheid..... O, ik zie het nog: daar stond hij aan mijne zijde, gansch ontheven van blijde geestdrift; zijne hand beefde in de mijne..... en toen wij elkander beloofden, welhaast onze liefde door het huwelijk te bezegelen, klopte mijn hart zoo geweldig, dat ik op zijnen arm moest leunen, om niet van hoogmoed en van zaligheid te bezwijken. Onze ouders, onze vrienden, leden der doorluchtigste geslachten, omringden ons, wenschten ons geluk en
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
63 juichten bij eene verbintenis, welke de hemel zelf, meenden zij, had voorbereid. Eilaas, wie onzer kon denken, dat die heuglijke dag op mij en op al die mij dierbaar zijn, als eene vermaledijding des Heeren zou blijven wegen? Dat wij er onder zouden verpletterd liggen als onder eene grafzerk, die door niets, door niets ter wereld kan worden opgelicht? Rampzalige verblindheid des geluks, die ons voor een oogenblik het besef der wezenlijkheid ontroofde!..... Ach, rechtvaardige God, zal daarom Uw vonnis op mij en op de mijnen versmachtend blijven drukken tot het einde onzer dagen? Is er dan geene, geene hoop meer? Neen, niet waar, Uw heilige wil heeft in het menschelijk gemoed de wet der eer geprent en deze wet machtig en onverbiddelijk gemaakt als het noodlot zelf?..... Wat blijft mij over, arm en zwak schepsel, dan het hoofd te bukken om te weenen?’ Inderdaad, eenige tranen rolden langs hare wangen en zij bleef weder eene wijl roerloos. Dan namen hare gepeinzen eenen anderen loop. Zij stak de hand in haren borstdoek, haalde er een juweel uit, dat met eene dunne gouden ketting haar aan den hals hing. Het juweel geopend hebbende, beschouwde zij, met zonderlingen glans in de oogen een portret, dat gewis door een behendig kunstenaar moest zijn geschilderd, want ondanks de kleine maat en uiterste fijnheid, had het geheel het voorkomen van het leven. ‘Zijn beeld! De gift der verloving,’ murmelde zij, ‘voorwerp, waarop ik, van blijdschap dwalende, mijne lippen hield gehecht als dronk ik aan de bron des geluks zelve..... Ja, zoo was hij, edel, schoon, indrukwekkend, met den glans der levensvreugd in
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
64 de zwarte oogen en den frisschen blos der jeugd op het mannelijk gelaat..... En nu? Is hij zoo verouderd als ik? Heeft het verdriet de rozen van zijne wangen geveegd en de rimpels der eeuwige treurnis om zijne lippen geplooid?..... Achttien jaar reeds! Hij is getrouwd! hij heeft kinderen waarschijnlijk, kinderen die hem gelukkig maken. Het was zijn plicht, de arme Hortensia te vergeten..... Waarom ween ik nu? Zinnelooze, die gij zijt! Is het u niet genoeg, dat zijn hart wreedelijk werd verscheurd bij de geweldige scheiding? Wenscht gij dan, dat hij lijde, eeuwig en troosteloos zooals gij? Hoe onverdelgbaar leeft de ikzucht in des menschen ziel!..... Misschien heeft God hem reeds lang van de aarde geroepen? Wee mij, ongelukkige, het is mij zelfs verboden te weten, of hij nog leeft!’ Zij sloeg de handen voor de oogen en bleef in stilte hare pijnlijke overwegingen voortzetten. Welhaast echter ontdekte zij weder haar aangezicht en zuchtte: ‘Hij, meineedig en valsch? Ho, die ijselijke gedachte gaat als een moordpriem door mijn hart. Maar het kan niet zijn! Mijn vader heeft eene wonde ontvangen, die nog immer even pijnlijk bloedt als den eersten dag. De smart, de haat maken hem onrechtvaardig. Hoe? de edele, trouwe ziel, die mij meer beminde dan het leven, hij liet zich door een glansrijker huwelijk verleiden? De politieke drift heeft de liefde in zijnen boezem uitgedoofd? Het is met vrijen wil, dat hij de hand der gravin De Hascot.....? Laster, laster!’ Zij stond ontroerd op, naderde eene kas en haalde daaruit een kostbaar schrijn. Weder tot haren zetel teruggekeerd, legde zij het
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
65 schrijn, dat den vorm had van een vierkant kistje, op hare knieën, opende het en trok er een verfrommeld blad papier uit. Lang hield zij roerloos, doch met eenen helderen glimlach, den blik er op gevestigd, en alsof zij de lezing van eenen brief voortzette, murmelde zij eindelijk: ‘Gij begrijpt, lieve Hortensia, hoe ik onder de treurnis lig gebogen en hoe mij het harte scheurt, niet slechts door mijn eigen wee, maar bij het gepeins uwer droefheid. Ach, ik zie niets dan uw beeld, ik hoor niets dan uwe stem, ik denk slechts aan u, aan u alleen. Er is iets, dierbare Hortensia, dat ik meende te verzwijgen; maar waarom? Zou uw geloof in mijne trouw niet grenzenloos zijn? Welaan, ik ga het u zeggen: niet genoeg, dat men dus van alle kanten mij bestormt, om mij tegen u en tegen uwen vader op te stoken, nu poogt men mij genegenheid in te boezemen voor zekere gravin De Hascot, die hier aan het hof den hoogen toon voert; maar ware zij nog veel schooner en honderdmaal rijker, nimmer zou ik voor die behaagzieke en lichtzinnige vrouw iets anders kunnen gevoelen dan afkeer en misprijzen. Een hart, dat gij, dierbare Hortensia, tot in zijne minste plooi blijft vervullen, is voor alle andere vrouwen gesloten. Wees onbevreesd en wacht met geduld en zekerheid op den heilrijken dag, die ons voor eeuwig zal vereenigen. Die dag zal en moet komen. Wat men hier ook poge of doe, indien gij mij uwe liefde waardig blijft achten, kan niets op aarde mij beletten uw echtgenoot te worden; moest ik het geluk derven, dat wij zoolang hebben gedroomd, het leven wierde mij bitter en hatelijk. Geen vrede, geen genot meer op aarde voor mij,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
66 dan aan uwe zijde, goede, dierbare Hortensia. Treur dus niet te veel om onze scheiding; zij zal niet lang duren; de tijd zal wel spoedig den vurigen haat, dien de Belgische revolutie deed ontvlammen, tot bedaren brengen; mijn vader zal rechtvaardig en edelmoedig worden als te voren.... en dan, dan vlieg ik met popelend hart naar Brussel, om mijne welbeminde verloofde gelukkig, trotsch en zegevierend naar het altaar te leiden! Zoo zal het zijn. Onvoorziene tijdsomstandigheden kunnen ons geluk wel vertragen; maar mij met uwe hand alle levenshoop doen verzaken? O, goede, lieve Hortensia, veeleer nog aanvaardde ik den wreedsten dood!’ Met de oogen nog op den brief gericht, zeide mevrouw Von Weiler tot zich zelve: ‘Hij, meineedig? Hij, een bedrieger, een huichelaar?.... Maar hield hij zijn woord? Is niet eene andere vrouw zijne echtgenoote geworden?’ En onder den slag van dit pijnlijk verdenken, stak zij de sidderende hand in het schrijn en trok er een tweede blad papier uit, dat versleten scheen en vale vlekken toonde, als ware het meer dan eens door tranen bevochtigd geworden. Zij las met eene stem, die beefde van ontroering: ‘Hortensia, altijd even dierbare Hortensia, wee, wee over mij! Ach, beklaag mij, maar beschuldig mij niet! Ik ben ongelukkig, hopeloos, verpletterd. Kon God mij toelaten te sterven, voordat de slachtoffering voltrokken zij!..... Hoe zal ik u de noodlottige tijding melden, zonder uw hart te verbrijzelen? Het is wreed, afschuwelijk, ongehoord. Hortensia, ik word de echtgenoot der gravin De Hascot! O, verfoei uwen ramp-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
67 zaligen vriend niet! Ik moet, ik moet: mijn vader zou mij haten en verstooten, mijn oom zou mij onterven; de koning wilde het; en evenwel, ofschoon half zinneloos van schrik en wanhoop, weerstond ik alles, en riep ik luid, dat ik liever zou sterven dan u, Hortensia, ontrouw te worden. Eilaas, er zijn vervaarlijke dingen, die alle macht kunnen breken. Mijne moeder wierp zich ten gronde voor mij en omarmde mijne knieën, met eenen tranenvloed bad en smeekte zij, om mij te vermurwen; en toen ik onverwinnelijk bleef, dreigde zij mij te vermaledijden, en ik gevoelde, dat zij, in hare verdwaaldheid, het zou hebben gedaan! O, dan, dan, Hortensia, deed de opgehevene, de bevende hand van haar, die mij het leven schonk, het bloed in mijne aderen bevriezen. De vloek mijner moeder, de vloek, de vloek..... Zie, tweemaal poog ik dit gruwelijk woord te schrijven, en tweemaal vloeit het weg onder mijne tranen..... In dien ontzaglijken vorm is het bevel der moeder als de stem van God zelf. Om den doemenden bliksem van mijn hoofd te keeren, heb ik het noodlottig jawoord uitgesproken; ik word de bruidegom der gravin De Hascot. Iedereen wenscht mij geluk, mijne ouders juichen, de koning belooft mij zijne gunsten; maar ik, ik ween, ik zucht, ik roep den dood aan, dat hij mij toch in het graf uwe liefde zuiver en ongekrenkt late medenemen. Zal hij mij verhooren? Ik geloof het niet. Het is beslist, arme vriendin: ellendig, rampzalig moet ik worden. Den galbeker, dien men mijn leven noemt, zal ik ledigen tot den bodem..... De gravin De Hascot, waarom liet God haar geboren worden? Ik haat ze, ik verfoei ze, haar naam alleen boezemt mij afschrik in..... en
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
68 ik moet haar..... en ik zal haar..... Ach, de tranen verduisteren mijne oogen, mijne zinnen verwarren, ik voel de laatste krachten mij begeven..... O, vriendinne, geen lichtstraal meer in onzen somberen levensnacht! De plicht gebiedt: dooden wij alle hoop en, is het mogelijk, alle liefde in ons ijselijk bloedend hart!’ Zij liet den brief op hare knieën vallen, om de tranen te kunnen afvegen, die overvloedig van hare wangen stroomden. Intusschen stamelde zij woorden, die niets schenen te ademen dan medelijden met de doodelijke wanhoop van haren ongelukkigen vriend. Zij sidderde nu en dan, wanneer zij in haren geest het lot beschouwde, dat hem waarschijnlijk was te beurt gevallen, als echtgenoot eener vrouw, van wie hij zoo akelig terugschrikte..... maar wie kon het weten? Deze vrouw ten minste had hem misschien bemind en was goed jegens hem geweest? Zoo zou, God dank, zijn leven toch min bitter geweest zijn dan hij het had gevreesd. Deze meer edelmoedige gedachte verlichtte de smart der treurende dame, en zij voelde eenigen troost in haren boezem zinken. Nauwelijks echter hadden hare tranen opgehouden van vlieten, of zij hoorde beneden de trap eene stem, die haar toeriep: ‘Moeder, moeder, waar zijt gij dan?’ Mevrouw Von Weiler, zoo onverwachts uit hare mijmering opgewekt, haastte zich het schrijn met de brieven in de kas te sluiten; zij veegde hare tranen zorgvuldig af, verborg het portret tusschen haren borstdoek, en toen zij hoorde, dat iemand de trappen kwam opgeloopen, poogde zij haar gelaat eene kalme
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
69 uitdrukking te geven en zelfs hare lippen tot eenen stillen glimlach te plooien. Eene jonge maagd sprong ter kamer in en riep zeer aangejaagd, terwijl zij verwonderd rondblikte: ‘Moeder, waar is toch mevrouw Van Giersteen gebleven? Ik heb gezocht, ik vind ze nergens! Is zij reeds heengegaan? Neen, niet waar?..... O, mijn God, wat ben ik blijde, wat ben ik toch blijde!’ ‘Ik begrijp u niet, mijn kind,’ morde de weduwe. ‘Mevrouw Van Giersteen, moet die hier komen?’ ‘Wel ja, moeder, zij was hier; anders, hoe zou mijnheer Hugo, haar zoon, in het park bij mij gekomen zijn om mij te roepen?’ ‘Nu versta ik u in het geheel niet meer. Hugo Van Giersteen is bij u in het park geweest!’ zuchtte mevrouw Von Weiler als verschrikt. ‘Ja, moeder, en hij heeft zoo lang met mij gesproken! Men zou zijn gansche leven zulke schoone dingen willen hooren.’ ‘Maar, om 's hemels wille, Ida, zeg mij toch, van wat heeft hij u gesproken?’ Het meisje legde haren arm over den hals der dame; en terwijl zij haar zoende en streelde, zeide zij: ‘Grootvader mag het niet weten, hij zou alweder kijven en mij vervaard maken; maar u, moeder, die mij zoo gaarne ziet en zoo goed voor mij zijt, u zal ik alles openbaren. O, het is zoo schoon, zoo schoon als de hemel zelf!.....’ ‘Welnu, Ida, ik luister.’ De maagd neigde over den schouder harer moeder, als wilde zij iets aan haar oor fluisteren; maar zij zeide luid en op den toon der uiterste blijdschap: ‘Moeder, moeder, hij bemint mij!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
70 ‘Ongelukkig kind, heeft hij zulks iets durven.....?’ ‘Ongelukkig? O neen, neen, zijne moeder zal komen, om mij voor hem ten huwelijk te vragen: ik word zijne bruid!’ Mevrouw Von Weiler deinsde een paar stappen terug; zij was bleek en scheen van angstige verrassing te beven. ‘Zijne moeder zal hier komen?’ stamelde zij. ‘Liefde, een huwelijk? Barmhartige God, sta ons bij!’ Maar de jonkvrouw, zich waarschijnlijk over den aard harer ontsteltenis misgrijpende, sprong weder aan haren hals en zeide met haastige woorden: ‘Neen, moeder lief, blijf goed; gij weet nog alles niet. Luister, en gij zult zien hoe verleidend schoon het is, niet alleen voor mij, maar tevens voor u. Wij gaan verre van hier wonen, verre van dit leelijke, oude kasteel, naar Brussel! Wij zullen vrij in de wereld mogen gaan, en avondfeesten en muziekstonden bijwonen in de rijkste en edelste kringen der hoofdstad; wij zulien gekleed zijn als vorstinnen. Hugo zal ons altijd blijven liefhebben, en aan niets denken dan aan ons geluk; want, ziet gij, moeder lief, hij wil, dat gij ons nimmer verlatet; immer, immer moeten wij te zamen zijn..... Daar, nu begint gij weder bitter te krijschen, moeder! En ik, die dacht dat gij den hemel om onze verlossing zoudt hebben gezegend!’ Mevrouw Von Weiler had zich op eenen stoel laten zakken; de tranen rolden inderdaad van hare wangen: zij was zoo diep ontsteld, of door angst of door medelijden, dat zij eenige oogenblikken sprakeloos bleef.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
71 ‘Maar, moeder,’ zeide het meisje treurig, ‘wat heb ik toch misdaan, dat u zoo bedroeft? Is mijnheer Hugo Van Giersteen geen man van goeden huize? Is mevrouw Van Giersteen niet rijk? Hebt gij mij niet meer dan eens gezegd, dat Hugo een beleefd en minzaam jongeling is en dat de zielengoedheid uit zijne groote, opene oogen straalt? En nu hij, met zijne hand, ons liefde, verlossing, vrijheid en geluk aanbiedt, nu weent gij? Is er dan iets geheims, een vonnis, dat ons voor eeuwig veroordeeld heeft, om in zulke troostelooze eenzaamheid een bitter leven te slijten? Neen, niet waar, moeder lief, dit is het niet? Grootvader alleen wil het zoo; en gij, gij ook zijt vervaard van hem en gij bukt gedwee onder zijne onverbiddelijke dwingelandij? Maar, moeder! Hugo, die de wetten kent, verzekert, dat grootvader mijn huwelijk niet kan beletten: gij alleen zijt daar meester over.....’ ‘Zwijg, zwijg, arm kind!’ kreet de weduwe met de handen opgeheven, ‘gij verscheurt mij het hart; uwe woorden zijn zinneloos: grootvader is de goedheid zelve!’ ‘Waarom beeft gij dan voor hem, moeder? Waarom doet de klank zijner stem alleen mij schrikken?..... Kom, moeder, gij hebt misschien gelijk: bijwijlen is grootvader edelmoedig en goed, inderdaad. Vergeef mij mijne stoute taal.....Zie, ik kus u zoo teederlijk! Gij zult mevrouw Van Giersteen vriendelijk onthalen en haar toestaan wat zij u zal vragen, niet waar, moeder lief?’ Het gelaat der weduwe werd zeer streng en hare stem nam eenen vasten toon, als ging zij werkelijk een vonnis vellen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
72 ‘Ida,’ sprak zij, ‘luisler met aandacht op wat ik u ga zeggen; het zal u voor eenigen tijd ongelukkig maken misschien, maar het is daarom niet min eene onverbiddelijke waarheid. Denk nimmer aan liefde; dit gevoel moet u vreemd bujven, want het kan voor u niets zijn dan een kelk vol verdriet, vol schaamte, vol wanhoop; ja, ja, want de liefde zonder het huwelijk is een zondig gevoel, dat God onmeedoogend straft; en het huwelijk, ziet gij, mijn arm kind, is u voor eeuwig verboden; niet slechts is het u verboder maar het is eene volstrekte onmogelijkheid Was Hugo de volmaakste der menschen, de edelste, de rijkste, de beste, nog bleef een huwelijk tusschen hem en u eene onmogelijkheid, die geene macht op aarde kan verbreken..... Gij weent, Ida? Ach, ik begrijp het: niet waar, het is wel pijnlijk, die zoetste hoop des levens te moeten verzaken? Maar, mijn goed kind, spaar mij zooveel mogelijk het gezicht uwer tranen! Het valt uwe arme moeder reeds zoo zwaar, haar eigen wee zonder bezwijken te dragen!’ Het meisje, als kwam zij in opstand tegen dit wreede vonnis, ontdekte eensklaps haar aangezicht en morde met zichtbare spijtigheid: ‘Ja, moeder, ik weet wel wat het is: gij durft niet anders spreken, omdat gij vervaard zijt van grootvader. Ik zal Hugo's raad volgen; ik wil niet meer zoo verdrukt worden; ik zal niet sterven in deze gevangenis!’ ‘Ik smeek u, kind, hou op; gij weet niet wat gij zegt,’ zuchtte de weduwe. ‘Alzoo dan, moeder, ik zou nimmer mogen trouwen? Van mijn leven niet?’ ‘Het is onmogelijk, Ida.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
73 ‘Onmogelijk? Waarom?’ ‘Ha, daar hoor ik grootvader beneden de trap!’ riep de dame met eene uitdrukking, waarin blijdschap en angst zich vermengden. ‘Zwijg over deze schrikkelijke zaak, Ida lief; zeg grootvader niets: het zou hem in gramschap doen ontvlammen, hem ziek maken; ik zal het hem allengs en voorzichtig.....’ Maar vooraleer zij deze woorden had gesproken, was de jonkvrouw uit de kamer gevlucht; en men kon hooren, dat zij eene hooge trap besteeg, om tot het tweede verdiep op te klimmen. Bijna onmiddellijk daarop verscheen mijnheer Von Oberheim in de kamer. ‘Is Ida hier geweest?’ vroeg hij op somberen toon. ‘Zij gaat daareven naar boven,’ was het stille antwoord. ‘En heeft zij u gezegd, dat jonkheer Van Giersteen in het park is gedrongen en met haar heeft gesproken van dingen, die voor ons schrikverwekkend zijn?’ ‘Ja, vader, zij heeft mij alles gezegd.’ ‘Gij schijnt bedaard? Gij beeft niet, Maria? Voorziet gij dan niet, wat schaamte, wat rampen ons bedreigen?’ ‘Ik hoop, vader, dat die wolk voorbij zal drijven.’ ‘Zoo? En in stede van uwe dochter sterkmoedig te bestraffen over haar laakbaar gedrag, hebt gij weder geweend, uit medelijden, uit zwakheid!’ ‘Het arme kind is onnoozel, vader.....’ ‘Onnoozel? Ha, dit noemt gij onnoozel? Een meisje van achttien jaar, die bij de plotselijke verschijning van eenen jongen man, wel verre van met veront-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
74 waardiging en schrik te vluchten, zijne liefdesverklaring blijft aanhooren en hem zelfs zegt of laat denken, dat zij - ijselijk! - dat zij hem bemint?’ ‘Vader, hij gedroeg zich eerbiedig; hij sprak haar van een huwelijk.....’ ‘Van een huwelijk, ongelukkige!’ kreet de grijsaard met afschuw in de oogen. ‘Een huwelijk? Waar zijn toch uwe zinnen? Vergeet gij dan, dat wij in de wereld leven onder valsche namen? dat wij voor iedereen, op straf van eindelooze schande, moeten verborgen houden wie wij zijn? Kan men trouwen onder valsche namen?’ ‘Ik vergeet het niet, vader,’ antwoordde de weduwe. ‘Ook heb ik gedaan wat ik kon, om Ida te doen begrijpen, dat de vervulling van zulken wensch voor haar eene volstrekte onmogelijkheid is.’ ‘En zij heeft alle hoop verzaakt?’ ‘Zij zal ze allengs verzaken.’ ‘Ha, immer, immer die noodlottige zwakheid!’ gromde de grijsaard, van ongeduld ten gronde trappend. ‘Neen, Maria, zoo kan het niet blijven duren. Uw gebrek aan moed drijft ons onfeilbaar naar den afgrond, dien wij sedert achttien jaar, ten koste van allen vrede en van alle geluk, pogen te ontvluchten. Ik, die man ben, zal sterk zijn voor ons beiden. Ida bereikt de jaren, waarin de stem der natuur den mensch aandrijft tot het zoeken van gezelschap. Versmachten wij die strekking in haar niet onmeedoogend, dan zal zij de schuld worden van ons ongeluk en ook van het hare. Het is niet, na gedurende bijna twintig jaren alles te hebben opgeofferd, dat ik als een lafaard de vruchten van ons bitter lijden zal vernietigen. Neen, Ida zal onder het noodlot
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
75 bukken, gedwee en gewillig, of ik zal tot de minste hoop in haar hart met geweld verstikken.....’ ‘O, vader, vader, heb een beetje medelijden met het arme kind!’ smeekte de weduwe, terwijl zij de handen tot hem ophief. ‘Geen medelijden! Wij liggen allen gebogen onder eene stalen wet, die onverbiddelijk ons beheerschen moet tot het einde van ons leven. Ida zal aan die wet gehoorzamen evenals wij! Meer dan wij! Van heden af zal zij niet meer in het park gaan; zij zal op hare kamer blijven..... en verras ik ze nog eens onder de opene lucht, wee haar!’ De weduwe kon de droefheid en den angst van haar moederhart niet langer bedwingen Zij borst los in tranen en snikte hoorbaar. Het gezicht harer smart scheen de ongeduldige spijt des grijsaards te bedaren. Hij beschouwde zijne dochter eene wijl in stilte, schoof dan eenen stoel bij, nam hare hand en zeide op zachten toon: ‘Maria, kom, ween zoo bitter niet. Wij zijn ongelukkig, diep ongelukkig; maar gij weet wel.....’ ‘Opgesloten in hare kamer, in eenen kerker!’ kreet zij. ‘Nog niet genoeg afgezonderd! O, mijn kind, mijn arm kind!’ ‘Ja, arm kind, zeker,’ herhaalde mijnheer Von Oberheim. ‘Kon de afstand van mijn leven iets tot de verbetering van haar lot bij brengen, o, ik offerde het op, onmiddellijk en God dankend! Gij weet het immers wel?..... Wees redelijk, Maria. Weersta de moederliefde; doe geen nutteloos geweld om uw kruis af te schudden; zie de zaken, met moed en koelheid zooals ze voor ons zijn. Reeds gedurende achttien jaren dwalen wij door de wereld, zoekend naar de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
76 eenzaamste oorden, om daar tot zelfs ons bestaan te verbergen. Telkens dat de nieuwsgierigheid der lieden ons verontrustte, telkens dat wij gevaar liepen van bekenden te moeten maken, vluchtten wij weg naar verre streken; en gij waart het, Maria, die met de meeste angstigheid allen onbescheiden blik poogdet te ontwijken. Ida was evenwel alsdan nog een argeloos kind! Tijdens ons laatst verblijf in het gebergte van Portugal, waar wij gansch rustig konden leven, had de landziekte u aan het kwijnen gebracht. Gij snaktet naar de lucht van België. Indien ik u zoolang weerstand bood, was het alleenlijk, omdat ik zag, dat Ida welhaast eene jonge vrouw zou worden en van de eenzaamheid zou schrikken. Ida kende de Portugeesche taal niet; ik had met inzicht belet, dat zij er een enkel woord van leerde. Zoo was het gevaar min dreigend. Hoe anders moest het zijn in België, waar Ida uit iedere mond de taal harer moeder zou hooren? Ach, wat ik vreesde, is geschied! De wolken drijven te zamen boven ons hoofd; ontbreekt ons geestesklaarheid of moed, dan barst de storm los, en wij en Ida, wij zijn verloren voor altijd. Kom, Maria, wees verduldig, het is slechts een enkele druppel meer in den galbeker onzes levens.’ ‘Ida opgesloten, gevangen als eene misdadige, den hemel niet meer mogen aanschouwen!’ zuchtte de weduwe, wier tranen nu bijna hadden opgehouden te vloeien. ‘Het moet zoo zijn, het kan niet anders, Maria, ten minste totd it dit gevaar verdwenen zij.’ ‘Welk lot! o, het is ijselijk, zijne jeugd zoo te moeten zien voorbijgaan, troosteloos, als eene slavin,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
77 zonder vrijheid, zonder eene enkele vreugde des harten! En onschuldig zijn als een lam!’ ‘Uwe zinnen dwalen, Maria,’ sprak de grijsaard verwijtend. ‘Ben ik dan schuldig? Vergat ik ooit mijnen plicht jegens God of jegens de samenleving? En heb ik niet geleden! Gaat mijn leven niet voorbij zonder rust en zonder genot? Ik was de telg van een doorluchtig geslacht, ik was rijk, vereerd en ontzien; mijne plaats was bij den koninklijken troon; eerzucht gloeide in mijnen fieren boezem; ik moest eene hooge plaats bekleeden in het bestuur van mijn vaderland.... En nu? Nu ben ik een man, die terugbeeft voor eiken onderzoekenden blik en die slechts eene gunst afsmeekt: dat hij onbekend moge blijven, als hadde hij nooit bestaan! Heb ik mij daarover beklaagd? Indien de immer wakende angst, indien het verschrikte eergevoel mij niet als eene gloeiende zweep op de schouders lag, zou ik u ooit herinneren wat ik heb verloren?..... En gij, mijne arme Maria, is uw leven niet eeuwig verdriet? Is uwe jonkheid niet voorbijgegaan in tranen? Bedwing dus uw moederlijk medelijden. Laat Ida haar deel dragen van het lot dat even onverbiddelijk op ons allen drukt. Zoudt gij het willen wagen, na zooveel opofferingen, den naam van ons doorluchtig voorgeslacht door uwe schuld onteerd te zien? Kunt gij het gepeins verdragen, dat ons vaderlijk schild door uwe zwakheid met die onuitwischbare slijkvlek zou worden besmet?’ ‘O neen, vader, neen!’ riep de weduwe, van verschriktheid sidderende. ‘Liever sterven, niet waar, Maria?’ ‘Ja, vader, liever nog den dood!’ ‘Welnu, uwe onderwerping aan de noodzakelijk-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
78 heid bedaart een weinig mijne vrees over een onmiddellijk gevaar. Luister, Maria, wat ik heb besloten. Die Hugo Van Giersteen is een geestdriftig en moedig jongeling; hij bemint Ida oprecht en innig, ik ben er zeker van, en zijne liefde is nog aangevuurd door de gedachte, dat Ida wordt verdrukt en mishandeld. Zijn ridderlijk hart doet hem hare verlossing als eene eervolle taak beschouwen. Hij heeft mij bedreigd, het onmogelijke te pogen om haar uit mijne macht te rukken. Wij moeten dus op onze hoede zijn, en het hangt van ons af, te maken dat deze bedreigingen ijdele woorden blijven. Daartoe is het vooral noodig, dat Hugo en Ida elkander nimmer meer zien, noch van dicht, noch van verre. Ik heb beslist, dat wij eiken Zondag naar een ander dorp zullen ter kerke gaan, en nimmer zal ik aan iemand - zelfs niet aan u, Maria, op voorhand zeggen, welk dorp ik zal uitgekozen hebben. Hugo heeft gezegd, dat zijne moeder u zal komen spreken. Ik geef straks de strengste bevelen aan al onze dienstboden: wij zijn van heden af niet meer te huis, voor niemand hoegenaamd. Ida zal op hare kamer blijven, en de vensters zullen langs buiten tot op eene toereikende hoogte geblind worden.’ ‘O vader, dit kan niet zijn!’ zuchtte de weduwe. ‘Ida zal ziek worden, zonder licht en zonder lucht! Heb medelijden met haar. Laat haar in het park wandelen, al ware het slechts een paar uren elken dag!’ ‘Onmogelijk, Maria, in het park staat het priëel. Van daar ziet men in het veld en men kan er van zekeren afstand door voorbijgangers bemerkt worden. Is het gezicht van het beminde wezen, is een teeken
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
79 eiken dag niet genoeg, om een vuur te voeden, dat slechts eene genster vraagt om verterend op te vlammen?’ ‘In den tuin dan ten minste, vader; het arm kind zal verkwijnen, als zij hare bloemen niet meer mag bezoeken.’ ‘Welaan, laat ons het beproeven, mijne dochter,’ zeide mijnheer Von Oberheim met zichtbaren onwil, ‘om u te voldoen, stem ik er in toe. Het zal mij eene grootere waakzaamheid opleggen. Ida wandele dus in den tuin; maar verras ik haar in het park, eene enkele maal, dan geene genade; ik sluit haar op in hare kamer en ik draag den sleutel op mij. Wees gij nu insgelijks moedig en sterk..... Doe Ida beneden komen.’ ‘Hemel, wilt gij ze straffen, vader? Handel haar toch niet te hard!’ ‘Ik wil haar haren plicht doen begrijpen en haar de overtuiging indrukken, dat zij moet gehoorzamen.’ ‘Gij zult haar bedreigen?’ ‘Ja, het is noodig.’ ‘Ongelukkig kind, lijden en schrikken, niets anders van het leven!’ ‘Maar, Maria, wenscht gij dan, dat deze liefde haren gang ga, en zich ontwikkele en avonturen doe ontstaan, die ons het voorwerp der openbare nieuwsgierigheid maken? Wilt gij gedwongen worden, dit oord en uw vaderland te ontvluchten?’ ‘God! zou dit ongeluk ons kunnen treffen?’ ‘Doet die vrees u beven, Maria, zoo wees van goeden wil. In plaats van Ida tegen mij te verdedigen, help mij. Ja, ja, ik moet Ida schrik aanjagen;
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
80 het is het eenige middel om indruk op haar gemoed te doen.’ ‘Maar, vader, indien zij zich gewillig onderwerpt?’ ‘Dan zal ik niet streng zijn; integendeel..... Nu bedwing uw hart, Maria.’ Hij ging bij de trap staan en riep luid: ‘Ida, kom beneden!’ Eenige oogenblikken daarna hoorde men eene deur openen en den stap van iemand, die zeer traag de trappen afdaalde. Ida verscheen in de kamer; zij bekeek haren grootvader sprakeloos en zoo vast en stout, dat zij den grijsaard met verrassing sloeg. ‘Ida,’ zeide hare moeder angstig, ‘wees redelijk. Wat grootvader u wil zeggen, is de zuivere waarheid, en al wat hij doet, is voor uw geluk.’ De maagd, die misschien in hare eenzaamheid besloten had den raad van Hugo te volgen, bleef nog zwijgend; maar de grijsaard hield zijnen blik zoo doordringend en zoo dreigend in hare oogen gevestigd, dat hare stoutheid gansch verging en zij zichtbaar begon te beven. Dan zeide hij: ‘Ida, wie voornemens is, zijne plichten te vervullen, hoeft niet te vreezen. Mijnheer Van Giersteen is als een verrader binnen onze muren geslopen en heeft de onbeschaamdheid gehad, u van dingen te spreken, die eene eerzame dochter nooit uit den mond van eenen man mag hooren.’ ‘Maar, grootvader, gij bedriegt u,’ zuchtte het meisje; ‘hij zeide mij, dat zijne moeder zal komen, om mij voor hem ten huwelijk te vragen. Is dit nu kwaad?’ ‘Een huwelijk, ongelukkig kind!’ viel de grijs-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
81
‘Genade, genade!’ huilde het meisje, op de knieën vallende (bladz. 84).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
83 aard uit. ‘Uwe moeder heeft het u reeds gezegd: een huwelijk is en blijft voor u onmogelijk.’ ‘Ben ik dan geen mensch als een ander? Zou het huwelijk voor mij alleen eene onmogelijkheid zijn? Waarom? zeg mij ten minste waarom?’ ‘Zwijg!’ riep mijnheer Von Oberheim, om die gevaarlijke vraag te versmachten. ‘Gij zijt een ongehoorzaam kind. Wat kan nu zulke ijdele liefde u berokkenen? Anders niet dan oneer, schaamte en levenslang verdriet. Beloof mij, dat gij aan Hugo niet meer zult denken en bovenal, dat gij niet meer zult wenschen hem nog ooit te zien.’ ‘Dat kan ik niet beloven: ik zou liegen,’ wedersprak het meisje tamelijk bitsig. ‘Ida, Ida!’ riep de weduwe met opgeheven handen, ‘onderwerp u aan eene noodzakelijkheid, die niet te ontwijken is. Wees gehoorzaam; doe het uit liefde voor mij!’ ‘Maar, moeder, kan ik dan mijn hart gebieden te zwijgen? En indien ik Hugo bij de kerk ontmoet of hem zie van uit het priëel?’ ‘Gij zult hem niet meer zien, noch bij de kerk, noch van uit het priëel,’ zeide mijnheer Von Oberheim. ‘Van dit oogenblik af, is het u verboden, nog in het park te gaan; in den tuin, onder den open hemel; zult gij mogen wandelen; maar zet gij nog eens den voet in het park, dan sluit ik u op in uwe kamer en gij zult niet meer beneden komen, zelfs niet om te eten. Weersta mijn gebod niet langer, hardnekkig meisje, of ik zal toonen, dat gij nutteloos worstelt tegen uwen plicht en tegen mijnen ijzeren wil! Indien gij Hugo nog ziet, wordt gij ongelukkig voor altijd.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
84 ‘Zeg dat gij zult gehoorzamen, mijn kind!’ fluisterde de weduwe aan haar oor. ‘Grootvader zal goed en minzaam voor u worden.’ ‘Maar indien Hugo eens boven den muur klom en ik hem onverwachts bemerkte?’ snikte het meisje. De grijsaard gaf zijn gelaat eene schrikwekkende uitdrukking, greep de bevende maagd bij den pols en gromde met nadruk: ‘Ha, gij durft nog hopen? Welnu, luister en vergeet mijne woorden niet. Van nu af draag ik immer mijne groote pistool geladen op mij. Ik zal waken, bespieden, u nimmer uit het oog verliezen..... en, verras ik Hugo boven den muur of op eene andere plaats, terwijl gij naar hem ziet, dan drijf ik hem eenén kogel door het hoofd en ik vermoord hem!’ ‘Genade, genade!’ huilde het meisje, op de knieën vallende. ‘O, grootvader, dood hem niet; ik zou sterven denzelfden dag!’ ‘Welaan, zijn leven is in uwe handen. Zie nu, wat gij wilt of moogt doen!’ En met deze woorden verliet mijnheer Von Oberheim de kamer. Ida vloog met eenen hulpkreet in de armen harermoeder, die, bleek van angst en sidderend van medelijden, het verschrikte meisje op haar hart drukte.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
85
V Vier of vijf dagen waren er verloopen, zonder dat de bewoners van den Ouden Steen nog iets aangaande jonkheer Hugo hadden vernomem. Ida, alhoewel immer zeer treurig, scheen zich aan haar lot te hebben onderworpen. Dien morgen, na eene wijl voor het kruis te hebben gebeden, overwoog nu de weduwe met zeker genoegen, hoe dit dreigend onweder, zonder hun nieuwe smarten te hebben opgelegd, was voorbijgedreven. Wat haar nog meest had ontsteld, was de gedachte, dat, indien Hugo niet van zijne ontworpen vervolging had afgezien, zij misschien waren gedwongen geworden, België te verlaten om opnieuw in de wijde wereld te gaan dwalen. Dit gevaar, meende zij, was nu afgekeerd door de sterkmoedigheid haars vaders, die den jongeling genoeg had verschrikt om hem alle verdere poging te doen opgeven. Terwijl zij welgemoed aan dit alles dacht, kwam Ida beneden. Na eenen teederen kus, schoof het meisje eenen stoel bij en zeide met stille, doch ontroerde stem: ‘Moeder, mijn hart klopt zoo zonderling! Mijne
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
86 hersens zijn gansch duizelig; ik heb zulken onbegrijpelijken droom gehad dezen nacht.’ ‘Gij hebt weder met den arm onder uw hoofd geslapen zeker?’ ‘Ik weet het niet, moeder; maar wat ik heb gezien, heeft mij zoo diep ontroerd, dat ik er nog van sidder.’ ‘Laat hooren, wat hebt gij dan zoo vervaarlijks gedroomd?’ ‘Niet zeer vervaarlijk was het, moeder; maar vreemd en verrassend. Ik droomde, dat mijn vader niet dood was. Ik heb hem gezien, levend; hij heeft mij in zijne armen gedrukt en mij zijne welbeminde dochter genoemd. Zijn teedere zoen gloeit nog, daar, op mijn voorhoofd..... Gij schijnt verschrikt, moeder? Ach, het was slechts een droom, een schoone droom!’ De weduwe, bleek van verrassing, had zwijgend op de woorden harer dochter geluisterd. Nu stamelde zij met slecht geveinsde onverschilligheid: ‘Wat is een droom, kind? Eene ijdele begoocheling der zinnen. Gij weet wel, dat uw vader gestorven is, toen gij nog geen jaar oud waart?’ ‘Ja, zeker, moeder..... Ik had een weinig geweend, en ik ben ingesluimerd met de gedachte, dat, indien mijn vader had geleefd, hij niet gelijk grootvader mijnheer Van Giersteen zou hebben verstooten. Tegen den morgen, in mijnen slaap, zag ik mij zeiven in het park; Hugo was over den muur geklommen en kwam tot mij. Hij scheen zegevierend en riep, dat hij mij kwam halen, om mij als zijne bruid naar den autaar te leiden. Maar dan zag ik grootvader woedend komen toegeloopen,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
87 met een glinsterend mes in de hand. Ik meende te sterven van schrik en kermde om hulp. Er begon eene akelige worsteling. Grootvader smeet Hugo ten gronde en ging hem met zijn mes doorsteken..... maar eensklaps stond daar een heer, een schoone man, die grootvader het mes uit de hand wrong en, door eenen enkelen blik zijner indrukwekkende zwarte oogen, hem verschrikt deed wegvluchten. Die heer sloot mij op zijn hart, noemde mij zijn kind..... en, mijne hand in de hand van Hugo leggende, zeide hij: “Ida, mijne lieve Ida, voortaan geen verdriet meer: Hugo wordt uw bruidegom!”..... Ik schoot wakker; en toen ik erkende, dat ik slechts had gedroomd, borsten de tranen uit mijne oogen.’ Er heerschte eene korte stilte; mevrouw Von Weiler was in verlegenheid en schudde nadenkend het hoofd. ‘Vreemde droom, niet waar, moeder?’ vroeg de maagd. ‘Ida, gij doet niet wel,’ antwoordde de weduwe. ‘Wat is uw droom anders dan de vertooning uwer eigene gepeinzen, gevoegd bij de misvormde herinnering van wat verleden week is geschied? Hadt gij ons niet beloofd, dat gij, u onderwerpend aan het lot, zoudt pogen Hugo te vergeten?’ ‘Ik poog het, moeder lief. Vermits het volstrekt onmogelijk is, dat ik de bruid van Hugo worde, wensch ik aan hem niet meer te denken; maar dit gaat zoo gemakkelijk niet. Allengskens, moeder.....’ ‘Kom, gij zijt een braaf kind,’ zeide mevrouw Von Weiler, haar ontroerd omhelzende. ‘Ga nu in den tuin en wandel wat onder de lucht; het is zulk fraai weder.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
88 ‘Moeder, ik bid u, laat mij eerst het portret van mijnen vader zaliger nog eens zien!’ De weduwe schudde weigerende het hoofd. ‘Ach, grootvader zal het niet weten. Eenen enkelen blik!’ Zij kreeg het juweel in de hand en opende het. ‘Ja, ja, mijn droom heeft mij niet bedrogen,’ kreet zij. ‘Hij scheen veel ouder toch en zijn gelaat was bleek; maar toen hij grootvader het mes uit de hand rukte, ontsprongen er vurige gensters uit die groote zwarte oogen. Wat was mijn vader toch een schoone man, niet waar, moeder?’ ‘Ja, ja, geef mij het portret terug en ga, wandel in den tuin; maar omtrent het park niet, hoort gij?’ Ida drukte eenen zoen op het juweel en verliet de kamer, terwijl zij nog zeide: ‘Neen, moeder, ik zal bij mijne bloemen blijven..... en, wil ik zitten, grootvader heeft eene bank tegen het koetshuis doen brengen; daar is lommer.’ De weduwe luisterde eene wijl op hare stappen. Dan, met de oogen neergeslagen, zuchtte zij: ‘Arm kind! zij droomt dat haar vader nog leeft! Van waar komen haar zulke gedachten?’ En zij begon, in zich zelve murmelende, langzaam over en weder te stappen, totdat zij onverwachts door de komst van mijnheer Von Oberheim in hare mijmering werd gestoord. De grijsaard zag er bekommerd en spijtig uit. ‘Wat is er geschied, vader?’ vroeg de weduwe. ‘Gij schijnt zoo verdrietig.’ ‘Ach, ons zal dan nimmer een oogenblik vrede gegund worden!’ zeide hij met eenen zucht. ‘Wij streelden ons met de hoop, dat Hugo Van Giersteen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
89 alle poging tot verwezenlijking zijner wenschen zou hebben verzaakt. Het tegendeel is waar: hij stelt alles te werk om zijne bedreigingen te kunnen uitvoeren; en, God weet, welke akelige vervolgingen wij nog van hem te duchten hebben. Ik gevoel mij ongelukkig bovenmate.’ ‘Gij verschrikt mij, vader. Wat doet dan Hugo?’ ‘Dezen morgen had ik onzen knecht Johann naar den Reigerspoel gezonden, om daar eenige werklieden te halen. Johann heeft Hugo onderweg ontmoet; en, weet gij wat de vermetele jonkheer onzen knecht durfde voorstellen? Hij heeft hem duizend franken in geld, eene plaats van boschwachter en eene zware jaarwedde aangeboden, om ons te verraden.’ ‘Wat wil dat zeggen?’ mompelde de weduwe verbaasd. ‘Johann is niet slechts onze trouwste dienaar, maar hij is tevens een behendig man. Door te veinzen, dat hij geneigd was des jongelings voorstellen te aanvaarden, heeft hij hem uitgehoord en dus vernomen, welke zijne inzichten zijn. Hugo wilde, met de hulp van Johann, uwe dochter Ida oplichten.....’ ‘Mijn kind oplichten, o Hemel!’ kreet mevrouw Von Weiler. ‘Ongehoord, uitzinnig, niet waar? Dat zulke aanslag zou kunnen gelukken, hoeft gij niet te vreezen. Dit is het ergste niet. Volgens zijne verklaring zou hij Ida bij een zijner oomen brengen, die een kasteel bewoont langs de kanten van Kortrijk. Dan zou hij de hulp van het Gerecht inroepen, mij beschuldigen van onwettge opsluiting en mij doen veroordeelen. Dit zijn zijne eigene woorden.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
90 ‘IJdele woorden,’ zeide de weduwe met zekere blijdschap in de oogen. ‘Ben ik niet meester over mijne dochter, en zijn al onze dienstboden niet daar om van mijne teederheid en van uwe goede zorg te getuigen? Zou Ida zelve niet uitroepen, dat zij voor niets ter wereld van hare moeder wil gescheiden zijn?’ ‘Ja, ja,’ gromde mijnheer Von Oberheim, ‘daar ligt echter het dreigend kwaad niet, Maria. Mij zien veroordeelen? Het ware belachelijk, de mogelijkheid van zulk iets te veronderstellen; maar indien het Gerecht hier kwam om een onderzoek te doen? Indien men ons wilde ondervragen? Het eerste, waartoe men ons zou verplichten, zou de opgave onzer echte namen, onzer geboorteplaats en onzer hoedanigheid zijn. Kunnen wij aan dien eisch gehoorzamen, Maria, zonder voor de geheele wereld te openbaren, wat wij sedert twintig jaar ten koste van ons geluk hielden verborgen? En aan het Gerecht valsche namen opgeven en met deze valsche namen onze verklaring onderteekenen, is eene misdaad, welke de wet met gevangenis straft. Eilaas, van alle kanten grijnzen onheil en schande ons aan!’ Mevrouw Von Weiler had in stilte deze mededeeling aangehoord; zoo dreigend scheen haar de toestand, dat zij de kracht niet vond om, naar gewoonte, den schrik haars vaders te bestrijden. ‘Ik zie slechts één middel, Maria,’ zeide deze, ‘onmiddellijk onze toebereidsels maken en België ontvluchten.’ Deze woorden, die de weduwe eenen angstkreet ontrukten, brachten haar met geweld terug tot het gevoel der wezenlijkheid. Zij begon haren vader
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
91 onder de oogen te brengen, dat waarschijnlijk de bedreigingen van Hugo geen gevolg zouden hebben. Het was natuurlijk, dat de jongeling, in zijne liefde en in zijne wenschen bedrogen, gedurende eenige dagen zich door de wanhoop allerlei ijdele ontwerpen zou laten inboezemen; maar die opgewondenheid zou welhaast verminderen. In alle geval, men kon het eenigen tijd afwachten zonder een opperst besluit te nemen, en, bleek deze hoop ongegrond te zijn, welnu, in Gods naam dan, zij zouden al weder in verafgelegene streken eene nieuwe schuilplaats gaan zoeken. Zij mochten echter denken, dat zij aan deze bittere noodzakelijkheid zouden ontsnappen. Het was genoeg te zien aan Ida; de eerste twee dagen had zij onophoudend geweend en gekermd; nu reeds was zij stil en gelaten; zoo zou het Hugo insgelijks gaan. Door meer andere overwegingen van dien aard en bovenal door hare lijdzame onderwerping, bracht zij eindelijk eenige gerustheid in het gemoed haars vaders. Hij erkende, dat zijne vrees kon ongegrond zijn en stemde er in toe, de zaken nog eenige dagen na te zien. Terwijl hij gereed stond om de kamer te verlaten, zeide hij: ‘Wees niet te angstig, Maria; er zal nauwe wacht gehouden worden. De goede wil van Ida is voor ons eene gelukkige omstandigheid. Nu moet ik eenige oogenblikken in het veld om te zien, wat de werklieden doen. Il zal bij mijn terugkeer Johann in de weide laten, om den ganschen dag dien kant van den muur te bewaken.’ Onder het uitspreken dezer woorden ging hij heen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
92 Op den voorhof gekomen, zag hij Ida in de schaduw gezeten op de bank, welke hij daar voor haar had doen stellen. Dit verheugde hem, en hij knikte vriendelijk in het voorbijgaan, om zijne goedkeuring uit te drukken. Het meisje keek hem roerloos achterna, totdat zij hem de achterpoort had zien openen en weder sluiten. Als werd haar hart van eenen zwaren steen ontlast, ademde zij met volle teugen en staarde langs alle kanten in het ronde naar de kruin van den muur en naar het park; maar een roode blos kwam eensklaps hare wangen kleuren en zij sloeg als beschaamd den blik neder. Wat hoopte zij dan? Niets. Het waren onbewuste opwellingen harer ziel. Zij deed, zooals zij het hare moeder had beloofd, geweld op zich zelve om niet aan Hugo te denken; maar de inspanning haars geestes bracht het beeld des jongelings levendiger nog voor hare oogen. Misschien was het een gevoel van angst, dat haar omwillig naar den muur en naar het park deed kijken. Indien Hugo eens verscheen, zou haar grootvader hem dan waarlijk doodschieten? Te midden harer overwegingen deed een gerucht van rollende wielen haar opspringen. Zij luisterde een oogenblik met kloppend hart en zeide dan tot eene meid, die nevens haar bezig was met groensels te kuischen: ‘Hedwig, het is eene koets; zij blijft staan voor de poort. Ga en open ras!’ ‘Ja, mejuffer, het zal niet lang zijn: ik moet zeggen, dat er niemand te huis is.’ En met deze woorden liep zij naar de poort en opende ze slechts een weinig, om hare boodschap af
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
93
Zij liep naar de poort (bladz. 95).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
95 te leggen, zonder de bezoekers den blik op den voorhof te laten slaan. Maar Ida, door eene onweerstaanbare nieuwsgierigheid medegerukt, had haar eenige stappen verre gevolgd, en herkende nu de persoon, die moeite deed om te worden binnengelaten. Zij liep naar de poort, trok ze verder open en riep: ‘Ha, goeden dag, mevrouw Van Giersteen! Wat geluk, u te zien!’ ‘Dank, mejuffer, voor uwe vriendelijkheid,’ zeide de barones. ‘Dit meisje daar beweert, dat uw heer grootvader en mevrouw uwe moeder afwezig zijn. Zij zegt de waarheid niet, ik ben er van overtuigd. Met uwen heer grootvader heb ik niets te stellen; uwe moeder verlang ik te spreken, en gij zoudt mij zeer verplichten met haar te gaan melden, dat ik, op de dringendste wijs, haar een kort onderhoud afsmeek.’ ‘Kom binnen, mevrouw, kom binnen,’ antwoordde Ida. ‘Gelief mij te volgen tot in de zaal; mijn grootvader is niet hier; ik zal met haast mijne moeder gaan verwittigen.’ Zij meende naar boven te loopen, toen zij de dame in de zaal had gebracht; maar deze greep haar de hand en zeide: ‘Een oogenblik, als 't u belieft, mejuffer: ik moet u iets vragen. Kent gij de reden van mijn bezoek? Gij bloost? Kom, met mij moogt gij openhartig zijn. Ik heb eene innige genegenheid voor u gevoeld, van de eerste maal dat ik u zag.’ ‘Mijnheer Hugo heeft mij uw bezoek aangekondigd, mevrouw,’ murmelde het meisje. ‘En hebt gij vrede met het doel, dat mij hier
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
96 leidt?..... Ik zal klaarder spreken. Hugo bemint u met eene ware zinneloosheid; mag ik gelooven, dat uw hart hem met wederliefde betaalt? Gij antwoordt mij niet? Zoudt gij met vreugde zijne bruid worden?’ ‘Zijne bruid worden!’ zuchtte Ida met de oogen ten hemel. ‘Indien dit mogelijk ware!’ ‘En mij, zijne moeder, zoudt gij mij insgelijks beminnen?’ Voor alle antwoord sprong het meisje aan haren hals en zoende haar teederlijk. ‘Welnu, mejuffer, heb maar goede hoop. Ik weet, waarom uw heer grootvader zegt, dat een huwelijk voor u onmogelijk is. Indien, zooals ik denk, geene andere hinderpalen in den weg staan, zal ik de beweegredenen van Mijnheer Von Oberheim gemakkelijk overwinnen. Een weinig minder geld zal u, noch Hugo beletten, gelukkig te zijn. Ga, roep nu uwe moeder.’ De maagd vloog naar boven en verraste de weduwe met de woorden: ‘Moeder, moeder, de barones Van Giersteen is beneden; zij wil u spreken, gij weet wel waarover.....’ ‘Hemel, wat hoor ik!’ kreet de weduwe verbleekend. ‘Heb ik wel verstaan, Ida? Mevrouw Van Giersteen beneden? Wie heeft haar binnengelaten?’ ‘Ik, moeder. Maar waarom toch doet hare komst u zoo schrikken? Eene goede, vriendelijke dame.....’ ‘Hebt gij haar gezegd, dat ik te huis ben!’ ‘Ja, moeder.’ ‘Zinnelooze, wat hebt gij gedaan! Ga terug, zeg haar, dat gij u hebt misgrepen, dat ik naar Brussel ben gereisd.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
97 ‘Maar, moeder, dit kan toch niet zijn. Zij zou het kwalijk nemen. Ach, vrees niets van haar. Zij zegt, dat zij een middel, een zeker middel weet, om de reden te vernietigen, die mijn huwelijk met Hugo belet.’ ‘Ga, ga, Ida, doe wat ik u zeg!’ riep de weduwe in de uiterste ontsteltenis. ‘Ongelukkige, wist gij in welken hachelijken toestand gij mij brengt! Ik ga niet beneden, ik wil, ik kan niet!’ Het meisje viel op de knieën en kermde met tranen: ‘O, moeder, ik smeek u, laat mevrouw Van Giersteen niet heengaan als iemand, die gij schandelijk wegjaagt! Is het u onmogelijk, haar toe te staan wat zij vraagt, weiger; maar doe toch Hugo's moeder dien onvergetelijken hoon niet aan!’ ‘Het zij zoo!’ zeide de weduwe, eensklaps tot een besluit gekomen, ‘maar behoud geene hoop, Ida; er is geene hoop, niet de minste. Ga op uwe kamer; indien gij ze durft verlaten, zal ik schrikkelijk verdriet hebben en gram zijn.’ Het meisje liep naar binnen. ‘O mijn God, wat ga ik haar zeggen?’ mompelde mevrouw Von Weiler in zich zelve. ‘Vatten wij al onze kalmte en al onze sterkmoedigheid te zamen. Geen tijd om te overwegen. Ik voel reeds het rood der verlegenheid op mijne wangen gloeien. Kom, kom, het hoofd geboden aan dien slag van het lot!’ Zij daalde de trappen af, onderweg het uiterst geweld inspannende om eenige bedaardheid te bekomen en haren angst te verbergen. In de zaal verschijnende, groette zij Hugo's moe-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
98 der met koele beleefdheid, bood haar eenen stoel aan en vroeg: ‘Mevrouw Van Giersteen, mag ik vernemen, waaraan ik de eer van uw bezoek verschuldigd ben?’ ‘Gij weet het waarschijnlijk,’ antwoordde de andere, ‘maar ik begrijp, dat men, in zulke ernstige omstandigheden, de zaken klaar en duidelijk wil uitgedrukt hebben. Welaan, mevrouw, ik spreek zonder omwegen. Mijn zoon heeft gelegenheid gehad, om uwe dochter nu en dan bij de kerk te zien. Hij is allengs zoo smoorlijk op haar verliefd geworden, dat hij er bijna de zinnen van verloren heeft. Het schijnt, dat mejuffer Ida niet onverschillig voor hem is gebleven. Zij zijn beiden jong, schoon en van edel bloed. Ik weet niet, wat ons zou aandrijven om hunne wenschen niet te vervullen, en ik kom van u vernemen, of gij in hun huwelijk zoudt willen toestemmen. Bekwam ik uw voorloopig jawoord, dan zouden wij, van wederzijde met toegevendheid en in vriendschap, over de voorwaarden handelen.’ ‘Ik acht mij, als moeder van Ida, zeer door uw aanbod vereerd, mevrouw,’ zeide de weduwe, ‘en het spijt mij ten hoogste, u een afwijzend antwoord te moeten geven; maar er is een onoverkomelijk beletsel. Ida kan niet trouwen.’ ‘Mejuffer Ida kan niet trouwen?’ herhaalde de barones met eenen lichten twijfellach. ‘Het is volstrekt onmogelijk, mevrouw, en wilt gij uwen goeden zoon een langer verdriet sparen, stel hem toch deze onvoldoenbare neiging uit het hoofd.’ ‘Het is gemakkelijk te zeggen,’ morde de oudere dame. ‘Hebt gij dan niet bemind, mevrouw? Ach, kondet gij mijnen armen Hugo zien! De wanhoop
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
99 maakt hem uitzinnig; hij rukt zich het haar uit het hoofd; hij zou er zeker eene doodelijke ziekte van doen, moest zijne hoop teleurgesteld worden. Mejuffer Ida heeft insgelijks verdriet; gij zijt moeder, evenals ik. Wat is er zoeter voor ons, dan onze kinderen gelukkig te zien? Kom, zeg, dat, indien mijne voorwaarden u bevallen, gij niet zult blijven weigeren.’ ‘Al wilde ik toestemmen, mevrouw, het is onmogelijk, geheel onmogelijk!’ Deze vaste afwijzing scheen Hugo's moeder te kwetsen. ‘Welnu,’ zeide zij, ‘vermits het niet anders kan, spreken wij dan allereerst van stoffelijke dingen. Ik ben zeer rijk, mevrouw, en indien ik het goed voor heb, zijt gij in hetzelfde geval; maar het schijnt, dat uw heer vader, evenals vele oude lieden, zeer nauw op het geld ziet en vreest, dat ik eenen aanzienlijken bruidsschat zal eischen. Welnu, hij misgrijpt zich: ik zal, moet het zijn, mij met zeer weinig laten bevredigen.’ ‘Wij denken niet aan geld; dit is de reden niet,’ bemerkte de weduwe, die eenigszins van haren schrik was teruggekomen en zeer bedaard scheen. ‘Welke zou anders de reden zijn?’ mompelde mevrouw Van Giersteen. ‘De geboorte? Ons geslacht is van ouden en hoogvereerden adel, mevrouw, en mijn zoon voert den titel van baron.’ ‘Ik weet het wel. Dit is het niet.’ ‘Is Ida volgens u nog te jong? Ik was meer dan een jaar jonger dan zij, toen ik in het huwelijk trad.’ De weduwe schudde ontkennend het hoofd. ‘Is het mijn zoon, is het zijne inborst, die u niet behaagt? Hij, alhoewel niet bestemd om in de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
100 wereld iets bepaalds te verrichten, is zeer geleerd, mevrouw, en wat zijn hart betreft, indien het een gebrek heeft, dan is het zeker eene overdrevene edelmoedigheid.’ Weder schudde mevrouw Von Weiler het hoofd. ‘Maar indien het niets van dit alles is,’ morde Hugo's moeder met verwondering, ‘wat is het dan?..... Mijne vraag schijnt u te verschrikken, mevrouw? Gij antwoordt mij niet? Zou er een geheim bestaan, dat gij niet kunt openbaren? Haast zoudt gij mij zelve doen terugdeinzen van den stap, dien ik waag!’ ‘Een geheim, een geheim,’ stamelde de weduwe, zichtbaar bevend, ‘o neen, neen.’ ‘Welnu, zeg ten minste de reden uwer weigering, mevrouw. Tusschen lieden van onzen stand antwoordt men niet zoo op een voorstel, als hetgene ik u doe. Gij zijt wel zeker meesteresse over uwe dochter en gij hebt het onbetwistbaar recht, mijne vraag af te wijzen; maar ik bid u, maak mij toch de reden bekend.’ ‘Geene andere dan deze kan ik u geven, mevrouw: het is onmogelijk.’ ‘Het zij zoo: maar waarom?’ ‘Waarom? Ach, vraag het mij niet!’ stotterde de weduwe, schier bezwijkende van angst. ‘Ja, ja, mevrouw, wilt gij niet, dat ik aan erge beweegredenen geloove, laat mij weten waarom!’ ‘Ha, daar is mijn vader, hij zal het u zeggen!’ riep de weduwe met blijdschap. ‘Ik laat u met hem, mevrouw; hij alleen heeft het recht, u een beslissend antwoord te geven.’ En, gelukkig uit den neteligen toestand verlost te zijn, stapte zij met haast naar de trap.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
101 Toen mijnheer Von Oberheim in de deur verscheen en Hugo's moeder bemerkte, bleef hij verbaasd staan en zijn gelaat drukte angst en spijt uit; maar hij deed zichtbaar geweld op zich zelven, om zijne ontsteltenis te bedwingen en de wet der beleefdheid te kunnen gehoorzamen. Eene koele bedaardheid veinzende, kwam hij vooruit en groette mevrouw Van Giersteen, haar onderwijl in de oogen blikkende, als om haar te vragen wat het doel van haar bezoek mocht zijn. De barones, die zich ten minste in den beginne op eene weigering verwachtte, besloot met hem recht ter zaak te gaan. ‘Mijnheer Von Oberheim,’ zeide zij, ‘ik heb de vrijheid genomen, mij ten uwent te begeven om u een gewichtig voorstel te doen. Mijn zoon Hugo is vurig verliefd geworden op uwe kleindochter. Mejuffer Ida bemint hem insgelijks. Zij schijnen voor elkander geboren. Ik kom u de hand van Ida afvragen voor mijnen zoon.’ ‘Onmogelijk, volstrekt onmogelijk,’ antwoordde de grijsaard met eene vaste stem, die liet raden, dat hij zijne beslissing onherroepelijk aanzag. ‘Ja, ik weet het wel,’ wedersprak de dame, ‘mevrouw Von Weiler heeft het mij reeds gezegd; maar ik twijfel niet, of wij zullen het middel vinden om elkander te verstaan. Mijn persoonlijk fortuin is zeer groot en ik hoef op geen geld te zien; daarenboven, is mijn zoon eens getrouwd, dan ben ik gansch alleen. Ik zal hem zooveel tot bruidsschat medegeven, dat de somme, gevoegd bij wat hij van zijnen vader zaliger heeft geërfd, ongeveer een half millioen zal bedragen. Wel zou ik het recht hebben om te hopen, dat de bruidsschat van mejuffer Ida in
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
102 evenredigheid met mijne opoffering weze, maar het geluk der jongelieden ligt mij zoo nauw aan het hart, dat ik met zeer weinig zal tevreden zijn. Bij voorbeeld honderdduizend franken. Schijnt u dit te veel?’ ‘Dit kan niet mogelijk maken wat onmogelijk is!’ ‘Vijftigduizend dan?’ ‘Nutteloos, mevrouw.’ ‘Zelfs zonder bruidsschat?’ ‘Ja, insgelijks zonder bruidsschat. Ik bedank u voor uw aanbod, mevrouw; maar ik zie mij verplicht het af te wijzen.’ ‘En niets hoegenaamd kan uw besluit daarover veranderen?’ ‘Niets hoegenaamd, mevrouw.’ De dame scheen van spijt en ongeduld te sidderen. ‘Maar dit is iets onbegrijpelijks!’ riep zij. ‘Kwam ik u eene onteerende misverbintenis voorstellen, gij zoudt mij niet met meer koelheid onthalen. Schijnt mijn geslacht u niet waardig of edel genoeg, mijnheer? Het strekt zijne wortelen tot in de middeleeuwen uit; het is verbonden met de doorluchtigste Huizen en zijn schild is vlekkeloos.’ ‘Ik twijfel daaraan geenszins, mevrouw. Het doet echter niets ter zake.’ ‘Maar de reden uwer weigering!’ ‘Laat mij toe, ik bid u, die reden u niet te verklaren.’ ‘Is zij ons persoonlijk?’ ‘In het geheel niet, mevrouw. Welke moeite gij ook aanwendt, zij moet vruchteloos blijven.’ ‘Ach, mijn arme zoon, hij zal er ziek of zinneloos van worden! Kom, mijnheer, uit medelijden stel uwe eindelijke beslissing nog wat uit, opdat Hugo ten
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
103 minste uit den twijfel eenigen moed zou kunnen putten!’ ‘Mijn geweten verbiedt mij, u te bedriegen, mevrouw.’ De baronnes had tranen in de oogen. ‘Er is dus geene de minste hoop meer?’ zuchtte zij. ‘Volstrekt geene,’ was het ijskoude antwoord. Zij schudde met bitterheid het hoofd, bedwong haar verdriet en zeide: ‘Welaan, mijnheer, het zij zoo: gij moet weten, wat u te doen staat. Het is wel ongelukkig voor die arme jongelieden en misschien even ongelukkig voor u!’ ‘Voor mij, mevrouw?’ vroeg de grijsaard met zekere bekommerdheid. ‘Ja, voor u en voor mevrouw Von Weiler. Gij kent mijnen zoon niet, mijnheer; hij is een zonderlinge jongen. Wanneer hij zich eens iets in het hoofd gestoken heeft en hij volgens recht of met edelmoed meent te handelen, deinst hij voor niets achteruit en loopt blindelings tot zijn doel.’ ‘Kinderachtigheden,’ schertste de grijsaard met een grimlach van bedwongene spijt. ‘Ik ken het zinneloos ontwerp van uwen zoon. Heeft hij niet de onbeschaamdheid gehad, mijnen knecht met geld te willen omkoopen, om hem behulpzaam te zijn tot... tot de oplichting van Ida! Zou ik voor zulken aanslag kunnen vreezen, mevrouw? Wie meent uw zoon, dat Ida is? Zij, toestemmen in zulke schandelijke onbezonnenheid? Men moet uitzinnig zijn om het te durven hopen. Daarenboven, wij zijn verwittigd en onze maatregelen zijn genomen.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
104 ‘De wanhoop, de ijlhoofdigheid deed hem inderdaad een oogenblik aan zulke gekke onderneming denken; maar nu heeft hij er geheel van afgezien,’ zeide de barones. ‘Dank zij den hemel! Want gij begrijpt, mevrouw, dat, indien ik uwen zoon nu binnen de muren van mijn eigendom betrapte, de gramschap en de overtuiging van mijn recht mij tot een schrikkelijke uiterste zouden kunnen drijven. Ha, het doet mij een groot genoegen te vernemem, dat mijnheer Hugo mij het gevaar spaart van zijnen aanslag met geweld te moeten afweren..... van hem te dooden misschien!’ ‘Ja, maar heer, een ander voor u niet min dreigend opzet houdt hem nu bezig.’ ‘Mag ik het kennen, mevrouw?’ ‘Het is goed, dat gij verwittigd wordt, mijnheer. Misschien kan het u nog van besluit doen veranderen. Weet gij, in welke gedachten mijn zoon verkeert? Hij meent, dat gij mejuffer Ida verdrukt en martelt, dat gij haar van de wereld afzondert en haar opgesloten houdt als eene gevangene, om zekere redenen van stoffelijk belang. Neem het mij niet euvel, heer; ik herhaal u trouwelijk wat hij mij heeft gezegd. - Hij gelooft, dat Ida veroordeeld is om van schrik en verdriet te sterven, en hij heeft zich nu in het hoofd gestoken, dat haar te verlossen eene lofbare en edele daad zou zijn. Van alle geweldige poging afziende, wil hij zijnen toevlucht nemen tot het Gerecht en u beschuldigen van onwettige opsluiting.’ ‘Maar het is afschuwelijk!’ kreet de grijsaard, eensklaps in woede losbarstend. ‘Het is dus eene ware vervolging? Kunt gij het verdragen, mevrouw, dat uw zoon de onbetamelijkheid tot zooverre drijft?
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
105 Hij heeft dus alle eeregevoel verloren? En gij, gij laat zulks toe!’ Mevrouw Van Giersteen meende nu het middel ontdekt te hebben om tot haar doel te geraken, en zij antwoordde met berekenden nadruk: ‘Hij is man, mijnheer, en in de vurige harten als het zijne, is de liefde oneindig sterker dan de raad eener moeder. Wij hebben eenen bloedverwant, die rechter is te Gent. Dien zal hij gaan spreken over de zaak, en dan zich begeven tot den Procureur des Konings te Yperen..... Wat ik u zeg, schijnt u te verschrikken, mijnheer? Zeker, het is nooit aangenaam met het Gerecht in aanraking te komen; maar indien gij u niets te verwijten hebt, wat zoudt gij vreezen?’ ‘Ik vervul mijnen plicht, als grootvader van Ida, in geweten en met liefde,’ zeide mijnheer Von Oberheim, die sidderde onder het geweld, dat hij deed om zijnen angst te verbergen, ‘maar meent gij, dat het niet smartelijk is, dus zijnen vrede gestoord te zien door eene hatelijke beschuldigingen misschien door een onderzoek van het Gerecht? O mevrouw, ik smeek u, weerhoud toch uwen zoon: ik zal er u eeuwig dankbaar om zijn!’ ‘Er is een gemakkelijk middel, mijnheer, om aan die onaangenaamheden te ontsnappen.’ ‘Spreek! dit middel.....?’ ‘Is zeer eenvoudig: in het huwelijk der jongelieden toestemmen.’ ‘Ik herhaal het u, mevrouw: ik zou gelukkig zijn uw voorstel te kunnen aanvaarden; maar het is onmogelijk, volstrekt onmogelijk!’ ‘Vaarwel dan, mijnheer Von Oberheim,’ morde
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
106 de barones met eenen diepen zucht. ‘Heeft uwe weigering erge gevolgen, beschuldig u zelven; want ik, gij moet het bekennen, heb al gedaan, wat ik kon. Mijn zoon wacht op mijne terugkomst met koortsige hoop. Wat wreeden slag moet ik hem toebrengen!’ Terwijl zij deze woorden sprak, verliet zij de zaal en richtte zich, door den grijsaard gevolgd, naar de poort. Na het wisselen eener stille groetenis sprong zij in hare koets. Mijnheer Von Oberheim zag het rijtuig achterna, totdat het voorbij den hoek van den muur was verdwenen. Dan vouwde hij de armen op de borst en staarde met strakke oogen ten gronde. Hij mompelde binnensmonds, hij schudde het hoofd, over zijn aangezicht liepen allerlei uitdrukkingen van angst, van droefheid en van toorn. Maar na eene lange wijl in zijne sombere overweging te zijn bedolven gebleven, hief hij eensklaps het hoofd op en hij poogde opnieuw de volledigste bedaardheid te veinzen. Binnen de poort tredende, wenkte hij eene meid, die juist naar hem uitkeek, als vermoedde zij, dat haar meester haar zou roepen. ‘Hedwig,’ zeide hij met strenge koelheid, ‘het is dus zoo, dat gij mijne bevelen eerbiedigt? Waarom hebt gij mevrouw Van Giersteen binnengelaten? Ontrouwe dienaars kan ik niet.....’ ‘Maar mijnheer,’ antwoordde de meid, ‘gij bedriegt u. Ik heb gezegd, dat er niemand te huis was, dat gij alleen naar Brussel waart gereisd; en alhoewel de mevrouw het niet wilde gelooven, zou ik haar toch niet binnengelaten hebben. Het is mejuffer Ida, die haar in de zaal heeft geleid.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
107 ‘Ida heeft haar binnengeleid? Ah zoo, dit is wat anders,’ murmelde de grijsaard met eenen glimlach. ‘Het is wel, Hedwig; gij hebt uwen plicht betracht: ik dank u.’ Met trage stappen ging hij naar het gebouw. Toen hij zich in de trapzaal alleen bevond, verliet hem weder zijne geveinsde bedaardheid. Hij bleef staan, wrong de armen, knarste de tanden en mompelde met heeschen gorgel: ‘Ida? Zou zij eene samenspanning met hem hebben aangegaan? Zij, zoo eenvoudig nog? Het is dus een booze geest, die haar inspreekt?..... Hij zal eene klacht indienen bij den Procureur des Konings? Er zou een onderzoek kunnen bevolen worden? Ho, slechts een krachtig besluit kan ons dien dreigenden afgrond helpen ontvluchten. Ja, ja, niet geaarzeld!’ Hij liep naar boven, en, zonder zijne dochter den tijd te laten om hem iets aangaande zijn onderhoud met mevrouw Van Giersteen te vragen, zeide hij: ‘Maria, vat al uwen moed te zamen: wij moeten België verlaten zonder uitstel!’ ‘Eilaas, ik die hoopte.....’ ‘Er is geene hoop meer mogelijk, Maria; de minste aarzeling kan noodlottig voor ons worden. Weet gij, wat die uitzinnige Hugo Van Giersteen wil doen? Hij gaat waarlijk eene klacht bij den Procureur des Konings indienen en mij beschuldigen van onwettige opsluiting. Dat die beschuldiging ongegrond is, verlicht de zaak niet. Het Gerecht zal hier komen, ons ondervragen, ons eene verklaring doen teekenen..... Onze valsche namen, Ida! O, worstel niet tegen mijn besluit: het is onwederroepelijk!’ ‘Eilaas, weder gaan dolen, verre van de vader-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
108 landsche lucht, die mij had genezen!’ zuchtte de weduwe met tranen in de oogen. ‘Maar in Gods naam, vader, kan het niet anders zijn, ik zal verduldig mij onderwerpen.’ ‘Het is volstrekt noodzakelijk, Maria; anders begint er voor ons eene verwikkeling van akelige omstandigheden, die ons zullen overlaten met oneer en schaamte. Morgen vroeg zal ik naar Yperen mij begeven, om daar metterhaast het geld terug te nemen, dat ik den notaris heb toevertrouwd. Bereidt gij intusschen alles tot de reis. Wij zullen onze dienstboden laten gelooven, dat wij naar Wiesbaden gaan, om daar eenige weken door te brengen. Johann alleen zal voorloopig op den Ouden Steen blijven.’ ‘In welk land zullen wij eene nieuwe schuilplaats zoeken, vader? In geene heete streek, ik bid u!’ smeekte de weduwe. ‘Ik zou er zeker weder ziek worden.’ ‘Ik weet het niet. Wij zullen er later over beslissen. In alle geval zal het in een land zijn, waarvan Ida de taal niet kent, verre van alle menschen. Onze vijand, onze immer dreigende vijand is nu de liefde, Maria, gij ziet het wel..... Ik zou Ida strengelijk moeten bestraffen, omdat zij mevrouw Van Giersteen heeft binnengelaten.....’ ‘Ah, zij wist niet, dat gij het hadt verboden, vader.’ ‘Het is mogelijk; in alle geval, ons vertrek zal dit kwaad in den wortel afsnijden; maar wat ik u nu verzoek en desnoods beveel, Maria, is, dat gij van dit oogenblik af uwe dochter op hare kamer doet blijven, en telkens als gij beneden gaat, den sleutel met u neemt.... Laat u dit niet bedroeven. Maria;
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
109 het is noodig: wij hebben alles van Hugo te vreezen. Hij is vermetel, en de getergde liefde kan hem tot de meest onvoorziene dwaasheden drijven. Ida mag hem niet meer zien. De minste onvoorzichtigheid zou onze vlucht onmogelijk maken, en dan, eilaas..... Mijn God! wat is dit nu weder? Daar komt iemand naar boven!’ En met angst op het gelaat, staarde hij naar de deur, waarop men zachtjes klopte. Mijnheer Von Oberheim ging zelf openen. ‘Wat is er, Hedwig?’ vroeg hij. ‘Mijnheer,’ antwoordde de meid, ‘Johann zendt mij, om u te zeggen dat hij u bidt, onmiddellijk beneden te komen.’ En met bedwongene stem voegde zij er bij: ‘Johann heeft iets in het park gevonden, iets zonderlings, dat hij u wil toonen. Hij is in de kleine spreekkamer.’ De grijsaard daalde de trappen af en trad in het aangewezen vertrek. ‘Gij hebt iets gevonden, Johann?’ vroeg hij. ‘Ja, mijnheer, achter in het park, niet verre van de groene rustbank. Men moet het gedurende den nacht over den muur geworpen hebben; want er was een steen aan vastgehecht, en men kan zien, dat het in den regen heeft gelegen. Daar is het, heer: een briefje.’ En hij reikte zijnen meester een vierkant blaadje papier aan. ‘Hebt gij het gelezen?’ vroeg mijnheer Von Oberheim, zeer bekommerd. ‘Ja, heer; maar ik begrijp er niets van..... of het zou moeten komen van den jonker, die mij heeft willen verleiden.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
110 ‘Het is wel, Johann; ik dank u voor uwe trouw. Keer nu terug in het park en waak met zorg.’ De knecht verliet de kamer. Dan bracht de grijsaard het papier onder zijne oogen en las zeer langzaam: ‘Uwe banden gaan vallen, alles is gereed. Waar gij mij ook onverwachts ziet verschijnen, wees niet vervaard. Lever u over aan mij met betrouwen. Mijn eerbied is even groot als mijne liefde. Wees blijde, morgen zijt gij vrij!’ Eene wijl bleef mijnheer Von Oberheim dit zonderling schrift bestaren. ‘Uwe banden gaan vallen..... morgen zijt gij vrij!’ mompelde hij verschrikt. ‘O, mijn God, wat nieuw en onbekend gevaar bedreigt ons? Het is om er zinneloos van te worden!’ En met langzamen tred en het hoofd droevig schuddende, beklom hij weder de trappen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
111
VI Het had in den vooravond geregend, en eenige verre bliksemwalmen hadden zich op den horizont vertoond. Nu het bijna middernacht was, bleef de lucht beladen met eene soort vochtigen mist, die het gestarnte verborg en de aarde in diepe duisternis hield gedompeld. Men kon niets duidelijk voor zijne oogen onderscheiden; zelfs de Oude Steen, met zijnen dikken toren en zijne reusachtige boomen, zonderde zich slechts als een zwart wolkgebergte van den donkeren hemel af. Alles was doodstil; geen windje bewoog het loover. Alleen de treurige schreeuw van den nachtuil kwam nu en dan getuigen, dat ook te midden dezer ontzagwekkende rust nog wezens waakten en zwoegden, om de zending te vervullen, hun door God in de natuur opgelegd. Eene heerekoets reed op dit oogenblik door eenen aardeweg, niet verre van den Ouden Steen. De voerder, als vreesde hij het minste gerucht te maken, hield zijne ongeduldige paarden in en dwong hen, slechts op zeer tragen stap voort te gaan. Hij bleef staan bij eenen kruisweg, daalde van den bok, opende de koets en ontvouwde de trede.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
112 Een persoon sprong op de baan, keek in het ronde en poogde door de duisternis de plaats te herkennen. Met zeer stille stem zeide hij: ‘Wij zijn inderdaad bij den Waalschen Kruisweg..... Is het wel zeker, Andries, dat mijne moeder niets heeft gehoord?’ ‘Geheel zeker, heer baron,’ antwoordde de koetsier, even fluisterende. ‘Ik had de staldeur en het hek met inzicht opengelaten. Zoo haast het halftwaalf kon zijn, heb ik zelf, zoo stil mogelijk, de koets tot op de baan getrokken, en dan de paarden een voor een door de bloemperken naar buiten gebracht. Niemand heeft iets gehoord.’ ‘Het is wel, Andries. Ik zal niet ondankbaar zijn; en, geluk ik in mijne onderneming, gij zult uw gansche leven mijne mildheid u herinneren.’ ‘En mevrouw de barones zal niet op mij verstoord zijn?’ ‘Ik blijf borg voor alles..... Nu keert gij de paarden om, en wacht op mijne terugkomst. Laat de koets open en de trede neer. Gij moet u gereed houden om te vluchten als de wind. De paarden zijn moedige dieren: zij vragen niet beter. Bereken op voorhand uwe baan.....’ ‘Onnoodig, heer baron, ik ken de wegenissen sedert mijne jonkheid.’ ‘En bovenal eerbied en beleefdheid, zooals ik u heb gezegd?’ ‘Evenals ware het mevrouw uwe moeder zelve, heer baron.’ ‘Welnu, houd de paarden rustig, en wacht!’ Met deze woorden sprong de heer uit de baan in eenen veldweg en liep door de duisternis; maar na
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
113 eene wijl vertraagde hij zijnen stap en bleef nu en dan zelfs staan, als twijfelde hij, of hij wel de goede richting volgde. Hij blies door de lippen en bracht een geluid voort, dat men voor de stem van eenen vogel hadde kunnen nemen. Een oogenblik daarna stond nevens hem eene mannenschaduw, die fluisterend hem vroeg: ‘Zijt gij het, mijnheer Hugo?’ ‘Ik ben het, Jakob,’ was het antwoord. ‘Welnu, is alles klaar?’ ‘Ginder tusschen het kreupelhout, liggen de twee ladders en de plank.’ ‘Kom, gaan wij tot daar; wij mogen niet te veel tijd verliezen.’ Onderweg zeide Jakob: ‘Mijnheer, ik heb, daar in de duisternis, staan denken, dat ik eene groote dwaasheid doe met u tot zulke onderneming te helpen. Was het nog te beginnen, ik deed het niet meer.’ ‘Is de belooning, welke ik u heb beloofd, niet groot genoeg? Indien ik geluk, zal ik ze verdubbelen!’ ‘Neen, mijnheer, dat is het niet. Het gevaar! Zoo te midden van den nacht eene juffrouw oplichten!’ ‘Maar indien de juffrouw er in toestemt? Indien die poging slechts voor doel heeft, haar uit de handen van eenen zielloozen dwingeland te verlossen, haar te redden van den kwijndood? Kom, Jakob, het zijn uwe eigene woorden, die mij tot deze onderneming aandreven en nu zoudt gij aarzelen?’ ‘Ik ben getrouwd, ik heb kinderen. Die mijnheer Von Oberheim is een wreede man. Hij of zijne dienst-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
114 boden zouden op ons kunnen schieten,..... en daarbij de wet, het Gerecht! Ware ik in uwe plaats, mijnheer Hugo, ik liet de zaak steken en keerde naar huis.’ ‘Voor een jachtbewaker toont gij weinig stoutheid,’ morde Hugo met beklemde spijt. ‘Ik van mijne poging afzien? Omdat er eenig gevaar in bestaat? Dit kan mij niet weerhouden. Ik zal juffrouw Ida verlossen, zeg ik u, dezen nacht! En al stond de dood zelf voor mijne oogen, ik deinsde geenen enkelen stap terug!..... Niet langer geaarzeld. Waar zijn de ladders?’ De jachtbewaker bracht hem eenige stappen verre tusschen het kaphout, en zeide: ‘Daar liggen ze, mijnheer.’ ‘Ik zal eene der ladders dragen,’ fluisterde Hugo, ‘gij neemt de andere en de plank.’ ‘Zie, mijnheer, gij moogt mij zeggen en mij beloven al wat gij wilt,’ mompelde Jakob, ‘maar dat ik u niet over den muur van den Ouden Steen zal volgen, dit heb ik onherroepelijk besloten. Ik wil niet als nachtdief binnen eens andermans eigendom dringen.’ Er heerschte eene korte stilte. ‘Het zij zoo, gij hoeft mij niet te volgen, “kreeg hij tot antwoord.” Draag de ladder en de plank tot bij de gracht, en blijf verder in de nabijheid wachten. Het overige zal ik wel alleen gedaan krijgen.....’ ‘En indien men op u schiet, mijnheer?’ ‘Daar wil ik niet aan denken.’ ‘Maar indien men u wondt of u doodschiet?’ ‘Welnu, dan zult gij de tijding dragen aan den koetsier, die bij den Waalschen Kruisweg staat...... Kom nu voort en maak geen gerucht.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
115 Zij begaven zich omzichtig en met tragen stap naar den Ouden Steen. Hugo, die vooruitging, richtte zich naar zekeren kant van den muur en bleef daarna staan, terwijl hij zeer stil zeide: ‘Leg nu uwe ladder over de gracht en de plank er op. Voorzichtig, geen gerucht!..... zoo, nu is het wel; gij moogt weggaan. Verberg u op korten afstand van hier, en wacht.’ Jakob liet het zich geen tweemaal zeggen; zonder eenige bemerking te maken, deinsde hij achteruit en verdween in de duisternis. Dewijl eene der ladders zeer licht was, had Hugo geene moeite om deze over de gracht te dragen en ze tegen den muur op te richten. Hij klom tot boven den muur, ging schrijlings op de kruin zitten, trok de ladder er over en daalde dus in den moestuin van den Ouden Steen. Een plotselijk gerucht trof zijne ooren en hij bleef met angstige verrassing staan. Indien er nachtwakers in den hof waren gesteld? Aan het gevaar, dat hij zelf liep, dacht hij niet eens; maar dan zou zijne onderneming kunnen mislukken; de arme Ida zou gevangen blijven..... En welke andere pogingen kon hij tot hare verlossing beproeven? Ha, hij hoorde wat het was: een paard, dat in den stal met de voeten trappelde! De ladder op den schouder nemende, sloop hij omzichtig voort naar het gebouw en toen hij meende, het op een twintigtal stappen te zijn genaderd, legde hij de ladder ten gronde en bukte zich en kroop, om zoo te zeggen, tot aan den voet van den toren. Dan, met de handen langs den muur, week hij zijdelings af, totdat hij op eene zekere plaats bleef staan.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
116 In de hoogte blikkende, poogde hij door de duisternis een venster te herkennen, en mompelde eindelijk in zich zelven: ‘Ja, daar is het, ik ben er zeker van: het derde venster, rechts van den toren, op het eerste verdiep. Alles slaapt, de nacht is pikdonker. O, God, Gij, die weet hoe zuiver mijn inzicht is, laat mij gelukken!’ Hij ging de ladder halen en richtte ze op tegen den muur van het gebouw. Nu het plechtig oogenblik naderde, klopte zijn hart geweldig, en toen hij reeds eenige sporten der ladder had beklommen, hield hij stil om zijne ontroering te bedwingen en zijnen moed te verzamelen. Hij moest Ida wekken. Had zij het briefje gevonden, dat hij over den muur geworpen had? Zou zijne verschijning haar niet doen schrikken? En indien zij een kreet slaakte?..... Was het wel zeker, dat zij zou toestemmen hem te volgen? Al deze overwegingen vlogen met bliksemsnelheid door zijnen geest en ontrukten hem een zucht van angstigen twijfel; maar nu was het geen tijd meer om te denken. Hij schudde het hoofd, als om deze kommervolle gepeinzen te verjagen, en klom op de ladder, totdat hij de hand op eenen steenen dorpel kon leggen. Hij voelde, dat het venster gansch open stond. De lucht was ook zoo smachtend heet en de arme jonkvrouw moest in den dag immer de luiken van haar venster gesloten houden. Hem scheen het, dat hij in het diepe der kamer eene groote witte vlek bespeurde: ongetwijfeld de gordijnen eener bedstede.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
117
De jongeling lag op de zijde uitgestrekt (bladz. 120).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
119 De kracht zijner stem berekenende, opdat zij de witte vlek konde bereiken zonder verder te gaan, fluisterde hij: ‘Ida, Ida, ontwaak! Ik ben het, uw verlosser, uw vriend. Heb geene vrees!’ Hij hoorde een zacht gerucht, als van eene bedstede, die kraakt. In de meening, dat de jonkvrouw hem had gehoord en nu ging opstaan, zeide hij op blijden toon: ‘Kleed u in allerhaast tot eene verre reis. Neem eenen mantel tegen de morgenkoude. O God, weze gezegend; nog eenige minuten en gij zijt vrij!’ Eensklaps vlamde er een licht op en eene heldere klaarte vervulde de kamer. Een kreet van wanhoop en vervaardheid ontsnapte den jongeling: daar stond mijnheer Von Oberheim, half gekleed, bij het bed met eene ontstokene lamp in de hand! Hugo had plotseling zijn hoofd teruggetrokken, en in de hoop dat de grijsaard hem niet had bemerkt, meende hij, zonder ander gerucht te maken, van de ladder te dalen; maar nu bonsde een donderende pistoolknal door de lucht, en de jongeling viel van boven neder op den gekalsijden voetweg. Een eenige scheurende noodkreet, dien hij bij zijnen val liet hooren, kon doen vermoeden, dat hij doodelijk was gewond. De knal van het vuurwapen, zoo ontploffend in den grafstillen nacht, had niet alleen den Ouden Steen tot in zijne grondvesten doen trillen, maar zijne herhaalde galmen hadden als een donder door de hooge boomen gerold. Dit ware reeds genoeg geweest om al de bewoners van het kasteel van vervaardheid te doen opspringen, had niet mijnheer
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
120 Von Oberheim zelf met erkennelijken angst op zijne dienstboden om hulp geroepen. Ook stonden, een minuut later, de twee knechts met lantaarns ter plaatse, waar Hugo Van Giersteen was gevallen. De jongeling lag op de zijde uitgestrekt; er vloeide bloed over zijn aangezicht; hij scheen aan het voorhoofd gewond. ‘O, mijn God, wat ben ik ongelukkig!’ zuchtte mijnheer Von Oberheim. ‘Kom, Johann, help mij hem voorzichtig oplichten; wij zullen hem in de voorkamer dragen.’ ‘Gij, Hedwig,’ zeide hij tot de meid, die nu kwam toegeloopen, ‘haast u naar boven; haal eene matras en een kussen!’ ‘Mijnheer, ik geloof dat hij dood is,’ mompelde Johann, terwijl hij de armen onder de schouders van den gekwetste stak. ‘De kogel is hem door het hoofd gegaan!’ ‘Er was geen kogel op de pistool,’ zeide de grijsaard. ‘Ik schoot in de lucht, om de dieven te verschrikken.’ ‘Dieven, mijnheer?’ ‘Ik meende het zoo. Ha, de hemel zij dank, hij verroert de armen! Voorzichtig, doe hem niet zeer, de arme jongeling!’ ‘Arme jongeling?’ morde de knecht. ‘Hij heeft niet meer dan hij verdient, mijnheer. Zoo, in den nacht, over den muur, met eene ladder.....’ ‘Zwijg, Johann, en doe uw werk zonder spreken!’ Zij droegen den gekwetste in eene benedenkamer, waar reeds eene groote lamp brandde, en legden hem daar op eene matras, welke de meid er had geschikt. Mijnheer Von Oberheim knielde neder nevens het
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
121 legerbed; en toen men hem had gebracht wat hij verlangde, begon hij zelf het hoofd des jongelings en diens wonde te wasschen, met zooveel bezorgdheid en medelijden als ware het zijn eigen zoon geweest. Dit verwonderde de dienstboden ten hoogste; want zij, die hunnen meester meenden te kennen, verwachtten zich aan hevige gramschap van zijnentwege. Onder de liefderijke verpleging scheen Hugo allengs tot bewustheid terug te keeren. Hij opende de oogen en zag den grijsaard eerst met verbaasdheid aan, doch herinnerde zich waarschijnlijk even ras wat er was geschied; want hij stamelde met flauwe stem, als was het spreken hem zeer moeilijk: ‘Gij hebt overwonnen..... ditmaal..... maar zoo lang ik leef.....’ ‘Gevoelt gij eene hevige pijn, daar aan uw hoofd?’ vroeg de grijsaard, die bleek als een linnen en van angst bevend hem aanschouwde. ‘Pijn?’ herhaalde Hugo, terwijl hij de beide handen zich op de borst en aan de zijden bracht. ‘Ai mij! Daar..... gevallen, op de steenen.....’ En zijne stem verstierf en zijn hoofd viel neder, als had de poging om te kunnen antwoorden zijne krachten uitgeput. ‘O, mijn God, wees ons barmhartig!’ smeekte mijnheer Von Oberheim met de oogen ten hemel. ‘Dat hij leve door Uwe genade!’ En zich tot eenen zijner knechts wendende, beval hij: ‘Peter, haastig, span het paard in de tilbury, rijd naar het dorp om den dokter; doe hem komen zonder uitstel!’ Bij het uitgaan liep de knecht bijna mevrouw Von
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
122 Weiler omverre, die verschrikt hem vroeg wat het pistoolschot en al dit gerucht beteekende; maar toen zij in de kamer tredende, mijnheer Van Giersteen met bebloed voorhoofd op eene matras zag liggen, begon zij in al hare leden te beven, daar dit gezicht haar de akelige gebeurtenis geheel verklaarde. ‘Vader, eilaas, wat vervaarlijke ramp!’ zuchtte zij. ‘Wie heeft op hem geschoten? Aan het hoofd, o hemel! is hij dood?’ De grijsaard kwam tot haar en zeide aan haar oor: ‘Zwijg, zwijg, Maria. Bedwing uwe ontsteltenis met geweld; de dienstboden luisteren. Neen, de arme jongeling is niet dood; hopen wij, dat hij zal genezen..... Maar welke ijselijke verwikkeling in alle geval! Gansch de wereld gaat met ons bemoeid zijn. Ach, waren wij duizend uren van hier! Evenwel, nu moed getoond: geene nuttelooze klachten, bovenal geene ijdele tranen.’ En een oogenblik daarna vroeg hij met nog stillere stem: ‘Maria, hebt gij er wel aan gedacht? Indien Ida ging beneden komen!’ ‘Ik ben gaan zien; zij slaapt,’ was het antwoord. ‘Hare kamer is verre afgelegen; zij heeft waarschijnlijk niets gehoord..... Zie, vader, hoe mijnheer Hugo zich verroert en zijne leden wringt! Ho, ik bezwijk bijna van schrik. Indien hij eens moest sterven!’ ‘Neen, hij is gevallen op de steenen; het is de pijn, de hevige pijn. Ik insgelijks, Maria, ik kan nauwelijks mij recht houden en het hart verkrampt mij van angst in den boezem; maar ik zal den strijd tegen het onmeedoogend noodlot volhouden tot het einde.....’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
123 De jongeling lag op de zijde en scheen geheel buiten bewustheid. Hadde hij niet zichtbaar geademd, men zou gemeend hebben, dat het leven hem had verlaten. Gedurende langen tijd staarden al de aanwezigen in stillen angst op hem. Eensklaps verroerde zich de gekwetste en zonder de oogen te openen, mompelde hij droomend, met eene zeer zwakke stem, die slechts nu en dan verstaanbaar werd: ‘Ida, Ida, hij wil u doodmartelen..... om geld..... wist hij, hoe ik u bemin!..... u verlossen, gelukkig maken..... mijne vrouw worden..... of de dood, moest..... in het graf zelf zou uw beeld..... alles mag hij behouden..... geld genoeg..... onze moeders als zusters..... wij kinderen..... God ons genadig..... Ida, Ida lief, gij zijt vrij!’ Mevrouw Von Weiler kon hare ontsteltenis en haar medelijden niet meer bedwingen. Het roerde haar te diep, aldus de edelmoedige inzichten des jongelings in zijne ijlhoofdigheid te verrassen. Zij sloeg met eenen gil de handen voor het aangezicht en verborg de tranen, die hare oogen ontsprongen. ‘Blijf u zelve meester, Maria,’ gromde haar vader aan haar oor. ‘De dienstboden weten nu, waarom mijnheer Van Giersteen over den muur is geklommen; er is niets aan te doen, maar wees voorzichtig: een enkel woord kan noodlottig worden.’ Gedurende langen tijd heerschte er eene doodsche stilte in de kamer. De toestand des jongelings scheen immer even gevaarlijk en dreigend: zijne oogen waren gesloten: hij ademde hijgend en bewoog nu en dan de leden krampachtig.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
124 ‘O, kwam de dokter nu maar spoedig!’ zuchtte eindelijk de weduwe. ‘Hij kan nog niet hier zijn, Maria,’ kreeg zij tot antwoord. ‘Een beetje geduld nog..... Hoor ik niet een rijtuig naderen? Wie weet? misschien is het de dokter! Johann, ga haastig, open de poort!’ Allen hielden den blik naar de deur gericht, in afwachting dat de geneesheer ging verschijnen; maar daar hoorden zij eensklaps een luid gekerm en weergalmende noodkreten op den voorhof. ‘Het is mevrouw Van Giersteen,’ zeide Johann. ‘Hemel, zijne moeder!’ zuchtte de grijsaard verschrikt. Maar onmiddellijk sprong de barones Van Giersteen in de kamer, met de uiterste verdwaaldheid roepende: ‘Mijn zoon, mijn arme zoon! waar is hij? Wat hebt gij hem gedaan?..... God, God, zij hebben hem vermoord!’ En zij liep naar de legerstede, waarop zij meende het lijk van Hugo te zien; maar de krachten begaven haar onderweg, en zij viel bezwijmend in de armen van mijnheer Von Oberheim, die haar op eenen zetel liet nederzakken. Hare stem moest tot in het hart des jongelings herklonken hebben; want hij had de oogen geopend en murmelde nu: ‘Moeder, moeder lief, waar zijt gij? Kom, kom!’ Intusschen was men bezig het aangezicht en de handen van mevrouw Van Giersteen met koud water te besprengen. Zij kwam schier onmiddellijk tot bewustheid; en toen zij bemerkte, wie het was, die
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
125 haar verpleegde, stiet zij met afschuw zijne hand terug en zeide: ‘Weg van mij! weg, moordenaar van mijn kind!’ ‘Gij misgrijpt u, mevrouw,’ zeide de grijsaard, dien de ontsteltenis en de angst schier beletteden te spreken, ‘uw zoon zal genezen. Hoor, hij roept u.’ ‘Hij roept mij? Is het mogelijk! Ja, ja, hij leeft. God zij gezegend! Hugo, mijn Hugo!’ Reeds lag zij op de knieën nevens het bed en zoende met uitgelatenheid haren zoon en bevochtigde zijne wangen met hare tranen, zonder zich te laten weerhouden door het gezicht der bebloede doeken op zijn voorhoofd. ‘Moeder, geen verdriet,’ stamelde de jongeling, haar met de hand pogende te streelen, ‘genezen, ik zal genezen..... maar Ida..... hij zal ze daarom martelen..... bescherm gij haar, moeder. Het arme lam..... mijne vrouw of sterven!’ ‘Ach, mijn arme zoon,’ kermde de barones, ‘dit is nu het loon uwer edelmoedige liefde. Daar ligt gij, misschien in strijd tegen den dood! En ik, uwe ongelukkige moeder, wat zou mij overblijven op aarde?..... Gij, Hugo, gij, de goedheid zelf, gij zoudt het slachtoffer worden der hebzucht, der wreedheid van.....? O, ik zal u wreken!’ En onder den slag van zulk gepeins keerde zij zich naar mijnheer Von Oberheim. Met dreigende hand en eene stem, die van toorn sidderde, riep zij uit: ‘Ha, onmensch, die gij zijt, gij hebt op hem geschoten! op hem, wiens hart slechts klopte voor al wat goed en edel is! Maar er zijn wetten in ons land. Zoo zal het niet eindigen; gij zult weten wat het is, eene moeder doodelijk in haar kind te treffen. Al moest
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
126 mijn gansch fortuin er toe opgeofferd worden, recht zal ik bekomen tegen u. In de gevangenis, op het schavot zult gij boeten voor uwe snoode misdaad!’ De grijsaard en de weduwe hadden moeite gedaan om de dwalende dame te bedaren; maar, door hare smart weggevoerd, had zij naar niets geluisterd. Slechts de stem van haren zoon, die haar nu weder scheen te roepen, bracht haar tot zwijgen. Zij boog zich opnieuw over hem en, hem zoenende, poogde zij hem de overtuiging in te drukken, dat zij hem onmeedoogend op zijnen vijand zou wreken. Dan naderde haar mijnheer Von Oberheim en zeide bedaard en schier smeekende: ‘Mevrouw Van Giersteen, ik zou uwe bittere woorden als honend mogen aanzien; maar ik begrijp, hoe het gezicht van uwen armen zoon u de zinnen moet ontstellen. Ik bid u, hoor mij toch een oogenblik aan. Gij bedriegt u. Er is wel een pistoolschot gelost, doch er was geen kogel op het wapen. Mijnheer Hugo is van eene ladder neergestort en heeft zich door het vallen op de steenen bezeerd. Ik koester de vaste hoop, dat dit beklaaglijk ongeluk geene erge gevolgen zal hebben. In alle geval, mevrouw, wat schuld heb ik er aan? Ik hoor in het midden van den nacht stemmen aan het venster mijner slaapkamer, en zie in de duisternis eene menschenschaduw verdwijnen. Om de dieven - zooals ik meende - te doen vluchten, los ik een pistoolschot in de lucht; uw zoon stort van de ladder. Het is een ongeval, dat mij diep, zeer diep smart; maar kunt gij mij er van beschuldigen?’ ‘Ja, schik de zaak naar uw belang. De wet zal tusschen ons beslissen,’ mompelde de barones.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
127 Hugo deed geweld om het hoofd op te lichten, en zeide met klare stem: ‘Moeder, wees niet zoo gram. Het is waar, ik ben gevallen. Geen kogel.....’ ‘Gij hoort het wel, mevrouw?’ bemerkte mijnheer Von Oberheim. ‘Het is gelijk: zoo handelt men niet!’ was het bitsig antwoord. ‘Omdat een jongeling een meisje bemint, haar wil verlossen uit uwe wreede dwingelandij, haar echtgenoot wil worden, en zelfs door liefde gedreven, zijn leven in gevaar brengt, zoudt gij hem mogen dooden? Neen, neen, voor het gerechtshof zullen wij verschijnen, mijnheer, en daar zien, wie of er schuldig is!’ ‘Het zij dan zoo, mevrouw!’ zuchtte de grijsaard met de tranen in de oogen, ‘maar ik hoop, dat gij, voor de eer van onze beider huisgezinnen, tot betere gedachten zult komen.’ Mevrouw Von Weiler naderde Hugo's moeder, greep haar de hand en poogde met zoete woorden haar te troosten en tot bedaren te brengen; maar de barones scheen zeer onwillig, en eensklaps opstaande, morde zij: ‘Mijn zoon kan hier niet blijven. Men drage hem in mijn rijtuig!’ ‘Maar, mevrouw, dit is onmogelijk,’ zeide mijnheer Von Oberheim. ‘Zulke onvoorzichtigheid zou hem zeer nadeelig kunnen zijn. Er is een mijner bedienden naar het dorp gereden om den dokter te halen. Hij kan alle oogenblikken hier zijn. Wacht ten minste, totdat hij kome. De dokter zal oordeelen, of het mogelijk is mijnheer Hugo te vervoeren. Ik smeek u, heb tot dan geduld!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
128 De barones erkende waarschijnlijk de gegrondheid van zijnen raad, want zij trok eenen stoel bij, en de hand van haren zoon vattende, zeide zij hem: ‘Ja, Hugo lief, heb nog wat geduld; de dokter gaat komen. Arm kind, waar lijdt gij?’ ‘Veel pijn, overal pijn, moeder,’ antwoordde hij; ‘maar ik zal genezen, ik gevoel het wel, het hart is goed.’ ‘Ha, mocht het zoo geschieden, hoe dankbaar zou ik God zegenen! Want ziet gij, Hugo, uwe moeder.....’ Zij werd onderbroken door een luid gekerm; en vooraleer zij kon weten wat het beduidde, lag Ida geknield bij het bed. ‘Hugo, ach, gij arme Hugo!’ gilde het verschrikte meisje, ‘wat hebt gij? Wie heeft het gedaan? Hij, niet waar? mijn grootvader? Omdat gij mij bemint? Eilaas, laat mij sterven, zoo, aan uwe zijde, met u! In den hemel toch word ik uwe bruid!’ ‘Ida, welbeminde,’ murmelde de jongeling, ‘mijne bruid in den hemel niet: op aarde, op aarde!’ De dienstboden, door dit schouwspel diep ontroerd, begonnen van medelijden te snikken; tranen ontvielen aller oogen. Mijnheer Von Oberheim was met angst toegeloopen, had het meisje bij den arm gegrepen en wilde haar nu met geweld van het bed wegrukken, terwijl hij dreigend riep: ‘Zinnelooze! Wie gaf u oorlof om beneden te komen? Haastig, terug naar uwe kamer. Weersta mij niet, of ik sleur u met geweld naar boven! Geen woord meer. Kom, kom!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
129 Maar Ida ontsnapte zijner handen en vloog mevrouw Van Giersteen kermend aan den hals. ‘Gij, zijne moeder, zijne goede moeder,’ gilde zij, ‘o bescherm mij! Ik wil hier blijven, hem helpen, hem troosten tot zijnen laatsten snik, en dan, dan bezwijken en hem volgen. Neen, ik verlaat hem niet meer, zelfs in het graf niet!’ ‘Moeder, moeder, verdedig haar: zij is uw kind, mijne bruid!’ riep Hugo met opgeheven handen. Inderdaad, de barones wilde door eenige strenge verwijtenden grijsaard terughouden; maar hij, ten einde van geduld, antwoordde met bitsigheid: - Mevrouw, ik ben meester in mijn huis en ik weet, wat ik te doen heb. Het gevoel der eer zou u moeten doen begrijpen, dat de tegenwoordigheid van jonkvrouw Ida hier zeer onbetamelijk is..... Ida, nog eens: wilt gij mij gehoorzamen of niet?’ Hij stuurde eenen bliksemenden wenk in de oogen van mevrouw Von Weiler, die bevend kwam toegeloopen en hare dochter eerst met zoete woorden, dan met geweld poogde te verwijderen; maar dewijl het dwalende meisje haar weerstand bood, vatte de grijsaard haar bij den schouder, en zoo rukten zij beiden haar voort naar de deur, ondanks haar noodgeroep. Hugo wrong zijne leden krampachtig en scheen te willen opstaan; maar hij viel neder en riep: ‘Heb moed, Ida. De liefde is machtiger..... Blijf hopen..... toch word ik uw bruidegom!’ De dienstboden weenden niet meer: de verschriktheid had de bron hunner tranen opgedroogd. Zij hadden bleek en bevend op het akelige schouwspel gestaard; nu luisterden zij, stom van angst en deernis,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
130 op het gekerm der jonkvrouw, dat hoorbaar de trappen opklom en allengs meer en meer verzwakte. Eensklaps weergalmde het poortklokje met zulke kracht, dat allen verrast opsprongen. ‘God zij geloofd! Ik ga openen; het is de dokter!’ riep Johann. Inderdaad, eenige oogenblikken daarna trad Peter binnen, en hem volgde een zeer bejaarde man, dien men zichtbaar van zijn bed had gehaald; want zijn haar was nog verward en zijn halsdoek hing ontknoopt hem op de borst. Hij naderde den gekwetste, en wilde zich door de dienstboden doen uitleggen hoe de zaak was voorgevallen; maar nu kwam juist mijnheer Von Oberheim terug in de kamer, en deze gaf hem in korte woorden de verlangde inlichtingen. Dan, na den pols van den lijder te hebben gevoeld, nam de dokter den bebloeden doek van zijn hoofd, onderzocht zijne wonde en betastte zijn gansch lichaam. Dit onderzoek duurde zeer lang, en hoe Hugo's moeder hem ongeduldig ondervroeg, hij deed telkens een teeken met de hand om haar tot geduld aan te manen. Eindelijk morde hij op bevelenden toon: ‘Stil, mevrouw, laat mij begaan!’ En over den gekwetsten buigende, zeide hij: ‘Gij zijt gevallen, eerst met het hoofd tegen de ladder, dan met de rechterzijde op den grond. Haal den adem eens in..... Sterker nog! Dit gaat tamelijk wel. Waar gevoelt gij nu de meeste pijn? In de borst, van binnen?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
131 ‘Neen, in de zijde, aan den rug, overal van buiten,’ antwoordde de jongeling. De dokter maakte zijne kleederen los en bevond, dat op een groot gedeelte van zijnen rug, langs den rechterkant, het vleesch der spieren was verpletterd of gekneusd; dewijl hij na onderzoek erkende, dat de ribben en andere beenderen ongeschonden waren, meende hij daaruit een gunstig oordeel te mogen opmaken. Zich keerende naar de barones, die, bleek van angst en ongeduld, zijne gebaren en de bewegingen zijner wezenstrekken volgde, zeide hij: ‘Nu, mevrouw, ben ik gereed u te antwoorden.’ ‘Zeg mij toch, om Gods wil, dokter, wat mag ik hopen, wat ik moet vreezen?’ ‘Ik denk, mevrouw, dat er geen teeder lichaamsdeel genoeg beschadigd is, om het leven van uwen zoon in gevaar te brengen.’ ‘Hij zal dus genezen? O, dank, dank!’ ‘Wij mogen het hopen, mevrouw. De wonde aan zijn hoofd is oppervlakkig; zij beduidt weinig; eene diepe schram in het vleesch. Wat zijn toestand zou kunnen verergeren, ja, gevaarlijk maken, is de koorts, de hersenkoorts, welke uit de hevige pijnen zou kunnen ontstaan; maar voor het oogenblik zie ik nog niet, dat zulke droeve verwikkeling ons bedreigt. Nu behoeft de zieke niets anders dan rust en koeldranken. Men opene tevens een venster en geve hem lucht: het is hier te stikkend.’ Er werd, aangaande dit laatste punt, onmiddellijk aan zijnen raad voldaan. ‘Maar, heer dokter,’ zeide de barones, ‘mijn zoon kan hier niet blijven liggen; hier in het huis
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
132 waar men hem zoo wreed heeft mishandeld, waar iemand woont, die zijn vijand is.’ ‘Wat wilt gij zeggen, mevrouw?’ ‘Ach, is er geene mogelijkheid om hem naar mijn landgoed te doen overbrengen? Daar zou hij omringd zijn met zorgen; hij zou kunnen rusten. Hier in tegenwoordigheid van lieden, die hem haten, zal zijn geest immer ontsteld blijven.’ De dokter schudde het hoofd in twijfel. ‘O, ik smeek u, mijnheer, bestaat er de minste mogelijkheid, gun mij uwe toestemming! Ik zal u eeuwig dankbaar zijn. Begrijpt gij niet, dat eene moeder zoo niet leven kan onder de oogen van hen, die op haar kind hebben geschoten en het bijna hebben vermoord?’ ‘Den gekwetste vervoeren?’ mompelde de dokter. ‘Het is niet volstrekt onmogelijk, mevrouw.’ ‘Ha, de hemel zij dank!’ ‘Maar men zou eene draagbaar moeten hebben; hem er op leggen met het bed, hem licht dekken, en hem dragen, langzaam en voorzichtig, opdat het vervoer hem geene pijn veroorzake.’ ‘Gij zult meegaan, niet waar, dokter? Vraag mij alwat gij wilt.’ ‘Waar een zieke gaat, daar volgt de dokter van zelf, mevrouw. Wees niet ongeduldig; ik zal de noodige bevelen geven om de draagbaar gereed te maken. Blijf intusschen gerust, mevrouw.’ Mijnheer Von Oberheim had tot dan op een paar stappen gestaan en alles met angstigen blik, doch zwijgend nagekeken en afgeluisterd. Nu naderde hij de barones en zeide haar: ‘Mevrouw Van Giersteen, terwijl men zich bezig-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
133 houdt met de noodige schikkingen tot het vervoer van uwen zoon, zou ik gaarne een kort onderhoud met u hebben. Ik bid u, weiger mij niet!’ Er lichtte eene straal van blijdschap in de oogen der barones. Zij hoopte misschien, dat zij tusschen al hare smart nog eene blijde tijding ging vernemen. ‘Welnu, mijnheer, ik ben bereid tot dit onderhoud,’ antwoordde zij. ‘Het is nutteloos, dat mijne dienstboden ons hooren, mevrouw. Gelief mij in de kamer hiernevens te volgen. Er is licht; wij kunnen er in vrijheid spreken.’ Toen beiden in het aangewezen vertrek gekomen waren, sloot mijnheer Von Oberheirn de deur en zeide: ‘Mevrouw, gij hebt het voornemen uitgedrukt, mij voor het gerechtshof te betrekken. Gij zult toch geen gevolg aan dit opzet geven, hoop ik?’ ‘Waarom niet?’ ‘Overweeg toch de zaak met eenige bedaardheid. Indien men des nachts binnen uw eigendom drong en met ladders uw huis beklom, zoudt gij niet, met veel meer recht, den pleger zulker vermetele daad bij het gerecht aanklagen? Maar ik, mevrouw, voed geenen haat tegen uwen zoon. Integendeel, ik betreur zijn ongeval, en ik dank den Hemel, dat wij ons van zijne genezing mogen verzekerd achten. Wat mij aandrijft om u te smeeken, uw voornemen te laten varen, is een gevoel van eer, dat in het hart van alle edellieden leeft. Wat kan er nu voor ons uit zulk geding voor het gerechtshof voortvloeien? Onze huisgezinnen in het gansche land het voorwerp van spot en laster maken? Onze goede faam zien verzinken in den woe-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
134 ligen stroom van dagbladartikels en domme herbergpraat? O, mevrouw, wees beter beraden. Spaar u zelve, uwen zoon en ons dien hoon en die schande!’ ‘Zeg wat gij wilt, mijnheer,’ antwoordde de barones zeer stuur, ‘mijn besluit is genomen. Wij vreezen de Wet niet; en indien een geding u zoo wonderlijk verschrikt, dan is het waarschijnlijk, omdat gij eene veroordeeling te gemoet ziet.’ ‘Eene veroordeeling, mevrouw?’ ‘Ja, zeker, men schiet niet op lieden, die geene dieven of schelmen zijn. Het ontegensprekelijk bewijs, dat gij zeer goed wist, op wien uwe pistool was gericht, bestaat daarin, dat gij zelf mij hebt gezegd, dat Hugo zou komen om jonkvrouw Ida te verlossen. En daarenboven, ik bekreun mij weinig om den eindelijken uitslag van dit geding. Gij zijt de schuld van het ongeluk mijns zoons, gij vreest het gerecht; dit is mij genoeg.’ ‘Blijft er dan, eilaas, geen middel over om u van uw voornemen te doen afzien?’ zuchtte de grijsaard met tranen in de oogen. ‘Ja, één middel, mijnheer, één eenig middel nog. Stem toe in het huwelijk der jongelieden. Zeg, dat zij mogen trouwen, zoo haast mijn zoon genezen is..... Gij zwijgt, mijnheer?’ ‘Onmogelijk, onmogelijk!’ was het treurig antwoord. ‘Gij zijt een stijfhoofdig en onmeedoogend man, mijnheer. Hoe durft gij dan hopen, dat ik mijne wettige wraak zou verzaken?’ ‘Zie, mevrouw, stond de beul met zijne bijl boven mijn hoofd gereed om toe te slaan, en kon ik mijn leven en mijne eer afkoopen met de toestemming,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
135 welke gij mij vraagt, geen ander woord zou ik kunnen voortbrengen: onmogelijk!’ ‘Welaan, te veel nuttelooze woorden hebben wij hier gewisseld. Blijf onverbiddelijk, mijnheer, en ik, ik volg uw voorbeeld. Eer de dag van morgen verloopen zij, zal de Procureur des Konings in bezit mijner aanklacht zijn. Open mij nu de deur; ik heb haast om uwe woning te verlaten, en mijn groet is: tot wederziens, voor het gerechtshof!’ Nog deed mijnheer Von Oberheim moeite om de onplooibare dame te verbidden; maar zij wilde naar niets meer luisteren en dwong hem de deur te openen. Beiden gingen in de kamer, waar men nog bezig was met den gewonde op de draagbaar te leggen. De barones naderde haren zoon en poogde door teedere woorden hem de hoop op eene spoedige genezing in te drukken. Hier stond nu weder mevrouw Von Weiler, die was beneden gekomen. Haar vader naderde haar en vroeg aan haar oor: ‘Hoe is het met Ida? Houdt zij zich stil?’ ‘Zij weent zoo bitter,’ kreeg hij tot antwoord. ‘Het arme kind is bedroefd tot stervens toe. Ik heb haar te bed doen gaan. Hedwig zit nevens haar. Wat ongeluk, vader!’ ‘Ja, Maria, het lot vervolgt ons meer en meer. Het is om er onder te bezwijken; maar veinzen wij ten minste wat moed.’ ‘Alles is gereed!’ riep de dokter. ‘Nu met omzichtigheid vooruit. Nergens tegen stooten, langzaam stappen, bovenal tusschen de deuren. Men brenge licht op den voorhof!’ Johann en Peter stonden in de draagbaar. Het bevel
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
136 des dokters gehoorzamende, hieven zij hunnen last op en stapten zeer traag voort, door den gang en over den voorhof. Mijnheer Von Oberheim en zijne dochter volgden den treurigen stoet tot buiten de poort. Hier greep Hugo's moeder de hand der weduwe en zeide tot groetenis: ‘U, mevrouw, wil ik geen kwaad. Ik gevoel, dat gij nog ongelukkiger zijt dan ik. Wees zeker, ik acht u, en ik voelde mij bekwaam om u als eene ware zuster te beminnen; maar hij, uw vader, is een man zonder ziel. Hem zeg ik tot wederziens: hij weet wel waar!’ En zij verhaastte haren stap, om de draagbaar te vervolgen, die reeds een eind verre in den weg was gevorderd. ‘Maria, morgen vluchten wij uit het land,’ fluisterde de grijsaard. ‘Voor den middag kom ik van Yperen met het geld. Wij slapen te Rijssel of te Amiens. Kom, kom, sluiten wij de poort, alles moet rustig blijven op den Ouden Steen!’ Beiden keken nog eens in de verte naarde lantaarn, die de draagbaar voorlichtte, en verdwenen dan binnen de poort.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
137
VII Het kon ongeveer acht uren des morgens zijn. Sedert de zon boven de kim was gerezen, had mevrouw Von Weiler zich naar de kamer harer dochter begeven, om het wanhopige meisje te troosten en haar eenigen moed in te spreken; maar al hare pogingen waren vruchteloos gebleven. Nu lag Ida met het hoofd op de tafel en weende in stilte: de tranen vloeiden weg van onder haar aangezicht. Met verbroken hart, was de weduwe intusschen werkzaam aan het inpakken van Ida's kleedergoed en schikte het alles in een paar koffers. Van tijd tot tijd wierp zij eenen medelijdenden oogslag op hare dochter, en dan ontsnapten haar pijnlijke zuchten. Toen zij een der koffers gansch had opgevuld en er daardoor als eene verpoozing in haren arbeid kwam, ging zij tot het treurende meisje, greep eene harer handen en zeide: ‘Kom, arm kind, ween toch zoo bitter niet: gij zult u ziek maken, wees zeker.’ ‘Ziek maken?’ snikte de maagd, het hoofd opheffende. ‘Ach, moeder lief, mocht ik sterven!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
138 Mevrouw Von Weiler sloot hare dochter met eenen angstkreet in de armen en riep: ‘Ongelukkige, uwe zinnen verdwalen. Vreest gij niet den Heer te vergrammen door zulke ijselijke woorden? Ida, gij zoudt mij dus alleen op aarde willen laten, zonder hoop en zonder troost?’ De jonkvrouw antwoordde niets op deze vraag; zij zette hare gepeinzen voort en kermde: ‘Hij ligt wel te sterven, hij! zijne ziel is misschien reeds in den hemel. O God, ik wil hem niet overleven.....’ ‘Maar gij laat u door uwe kranke verbeelding mederukken, Ida. Heeft de dokter dezen nacht niet gezegd, dat de arme jongeling zal genezen?’ ‘Om zijne moeder eenen doodelijken slag te sparen.....’ ‘Neen, neen, het was oprecht. In alle geval, vermits grootvader onzen knecht Peter om tijding van Hugo naar den dokter heeft gezonden, is het redelijk, dat gij wachtet, vooraleer dus te wanhopen.’ Het meisje scheen weerbarstig aan allen troost; zij liet het hoofd op de borst vallen en blikte zwijgend ten gronde. Na eene wijl doorliep eene krampachtige rilling hare leden. ‘En wij verlaten het land!’ riep zij. ‘Terwijl hij misschien in doodstrijd ligt, vertrekken wij verre van hier, om hem te doen verstaan, dat wij gevoelloos zijn aan zijn wee! om hem en om mij de laatste vonk der hoop uit het bloedend hart te rukken!’ ‘Naar Wiesbaden, Ida. Moet ik dan honderdmaal u hetzelfde herhalen? Wij keeren hier weder, binnen eenige weken. Deze reis is noodzakelijk voor onze
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
139 goede faam: om het gerucht, dat over dit voorval zal ontstaan, door onze afwezigheid te dempen..... Daar roept mij grootvader. Hij heeft waarschijnlijk nieuws van Hugo. Blijf gerust op mijn terugkeer wachten. Zij ging beneden. ‘Maria,’ zeide haar vader, ‘ik vertrek oogenblikkelijk naar Yperen. Met de paarden goed aan te zetten, kunnen zij de reis, gaan en keeren, op twee uren afleggen. Den tijd er bij rekenende, welken ik kan behoeven tot het afdoen mijner zaken, zal ik te halfelf kunnen terug zijn. Alles is gereed tot ons vertrek; maak dat gij insgelijks klaar zijt. Hoe houdt zich Ida?’ ‘Ach, het arme kind is zinneloos van verdriet.’ ‘Maar zal zij gerucht maken? Zal zij weerstand bieden?’ ‘Neen, vader, haar gemoed is gansch gebroken. Zij zal weenen, maar gedwee zich onderwerpen.’ ‘Dit is genoeg. Nu moet ik u nog van iets anders spreken.....’ ‘Vader, is Peter nog niet terug?’ onderbrak de weduwe. ‘Bracht hij nieuws over mijnheer Van Giersteen?’ ‘Ja, goed nieuws: de jongeling heeft slechts zeer weinig de koorts gehad. Volgens de meening van den dokter is alle gevaar voorbij. Ware het niet beter, aan Ida in het geheel niet meer over Hugo te spreken? Het kan slechts hare ontsteltenis nieuw voedsel geven.’ ‘Zij weet, dat gij Peter naar het dorp hebt gezonden, vader, en zij wacht met ongeduld op tijding.’ ‘Het zij zoo. Wat ik u te zeggen had, Maria, is
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
140 eene ernstige zaak. Mevrouw Van Giersteen is in Yperen zeer gekend en invloedrijk. Mischien heeft zij, reeds bij het krieken van den dag, iemand naar de stad gezonden, om den Procureur des Konings op hare wijs over het gebeurde te klagen. Wie weet is zij zelve niet naar Yperen gereden? Het zou dus mogelijk zijn, dat de heeren van het Gerecht hier kwamen gedurende mijne afwezigheid.’ ‘O, hemel, vader, wat zou ik dan beginnen?’ kreet de weduwe verschrikt. ‘Wij kunnen den Ouden Steen voor de Wet niet gesloten houden.’ ‘Neen, zeker niet. Ik zal de noodige bevelen geven, opdat die heeren onmiddellijk worden binnengelaten. Ik heb de zaak diep overwogen, Maria. Voor u ten minste bestaat er geene reden, om dit bezoek te duchten. Ontvang die heeren met beleefdheid; wees hun minzaam, zeg hun, dat ik zeker voor elf uren zal terug zijn, en verzoek hen op mij te willen wachten. Dewijl niemand dan ik bij den val van mijnheer Van Giersteen tegenwoordig was, kan ik alleen hun nauwkeurige inlichtingen geven. Zoo ontsnapt gij aan eene rechtstreeksche ondervraging.’ ‘Ik weet niet, vader, de mogelijkheid van zulk bezoek, in uwe afwezigheid, doet mij beven..... Indien zij mij onzen naam vragen? onze geboorteplaats.’ ‘Welnu, ik heet baron Von Oberheim; gij zijt de weduwe gravin Von Weiler.’ ‘Hemel!’ zuchtte zij met afgrijzen, ‘liegen, liegen voor de Wet!’ ‘Ja, ja, het is eene erge zaak,’ morde de grijsaard met pijnlijke scherts; ‘maar er is niet aan te ontsnappen. Kom, Maria, verhef uwen moed in de maat der
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
141 wreedheid van het lot. De pijnlijke strijd zal niet lang duren; dezen namiddag zijn wij in Frankrijk, en wij zullen onze reis zonder rusten voortzetten, totdat wij ons in veiligheid mogen gelooven. Maria, ik bid u, laat mij niet zoo ongerust vertrekken. Zult gij u sterk houden?’ ‘Indien het moet zijn, vader? Ach, de nood is eene bittere, doch onverbiddelijke wet! Hij heeft mij sedert lang geleerd, hoe men zijn hart doet zwijgen.’ ‘Heb dank. Poog Ida insgelijks de overtuiging in te drukken, dat wij gehoorzamen aan eenen heiligen plicht. Kan het niet anders zijn, bedrieg haar, laat haar gelooven, dat wij na korten tijd op den Ouden Steen zullen terugkeeren.’ ‘Het is wel smartelijk voor eene moeder, maar ik heb het reeds gedaan..... Wat akelig lot is het onze, vader!’ ‘Ja, zeker akelig, Maria. Vergeet echter niet, dat wij, sedert bijna twintig jaar, dus worstelen tegen de dreigende onteering van ons geslacht. Zouden wij nu als lafaards het hoofd bukken en den strijd opgeven? Moed getoond, mijne dochter; dien storm komen wij, met Gods hulp, insgelijks te boven..... Nu, blijf gerust en wees voorzichtig. Om de heeren van het Gerecht niet te ontmoeten, zal ik mijne baan over Dickebusch nemen. Het is een weinig om; maar te halfelf ben ik waarschijnlijk terug.’ Hij drukte zijne dochter de hand en verliet de zaal. Mevrouw Von Weiler bleef met den blik ten gronde nadenken. De heeren des Gerechts konden komen, terwijl zij alleen te huis bleef! Zij zouden
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
142 haar misschien in naam der wet ondervragen, en zij zou valsche verklaringen afleggen? Dit gepeins verschrikte haar en zij poogde nu al haren moed te verzamelen, om de belofte te kunnen vervullen, welke zij haren vader had gedaan. Het gerucht der koets, die over den voorhof rolde en uit de poort reed, wekte haar op uit hare droeve mijmering. Zij ging naar boven bij hare dochter, die nog immer met het hoofd op de tafel lag te weenen. ‘Ida,’ riep zij met geveinsde blijdschap, ‘wees getroost; ik heb nieuws van Hugo, goed nieuws!’ Het meisje keek haar ongeloovig aan. ‘Gij twijfelt er aan, Ida? Peter heeft den dokter zelf gesproken. Mijnheer Hugo is bijna genezen.’ ‘Genezen? O, moeder, gij bedriegt mij: dit is onmogelijk,’ wedersprak de maagd. ‘Ik wil niet zeggen, Ida, dat hij geheel genezen is. Hij heeft zich in zijnen val sterk bezeerd en zal nog eenige dagen te bed moeten blijven, maar alle gevaar is voorbij. Hij heeft niets dan kneuzingen. Binnen een paar weken zal hij te been zijn en gezond als te voren. Zulk goed nieuws is wel van aard om ons te verblijden, niet waar?’ ‘Maar wij vertrekken toch, en ik zal hem nimmermeer wederzien!’ snikte zij met nieuwe tranen. ‘Ongelukkig kind, waarom u zelven zoo martelen? Grootvader zeide mij daar zooeven nog, dat wij reeds binnen drie weken hier terug zullen zijn.’ ‘Wat geeft het, moeder, als ik toch niet mag trouwen?’ De weduwe zeide na eene wijl stilte:
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
143
Moeder, moeder lief, wat hebt gij? O, hemel, Hedwig, hulp, gauw! (bladz. 146).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
145 ‘Kom, Ida, wees redelijk. Te Wiesbaden zullen wij meer vrijheid genieten en allerlei menschen zien. Gij zijt er reeds geweest, toen gij een klein kind waart; maar gij herinnert het u wellicht niet meer. Daar zullen wij alle dagen wandelen in de schoone Wilhelmstrasse; wij zullen er den Neroberg beklimmen en het prachtig gezicht van het Rijndal genieten. Des avonds is er muziek in het Casino. Wees zeker, gij zult die vijftien dagen van vrij leven, onder den invloed eener bekorende natuur en te midden van een uitgelezen gezelschap, niet betreuren.’ Het kostte de weduwe veel geweld op haar moederhart, om dus den raad haars vaders te volgen en haar kind te bedriegen voor de logenachtige voorspiegeling eener vreugde, welke zij niet zou genieten; maar het meisje, verslonden door andere gepeinzen, scheen gevoelloos aan hare troostende woorden en bleef zwijgend met het hoofd op de handen zitten. Desniettemin ging mevrouw Von Weiler immer voort met van Wiesbaden en van den schoonen Rijnstroom te vertellen. Zij had onderwijl haren eersten arbeid hernomen en schikte, nu en dan sprekende, de kleederen en den kleinen opschik van Ida in den tweeden koffer. Er was misschien een groot half uur sedert het vertrek haars vaders verloopen, en zij meende den koffer te sluiten, toen er op de deur der kamer werd geklopt en iemand van buiten riep: ‘zijt gij daar, mevrouw?’ ‘Kom binnen, Hedwig,’ was het antwoord. ‘Mevrouw,’ zeide de dienstmeid, ‘er is een heer in de voorkamer. Hij wilde volstrekt mijnheer Von Oberheim spreken; en toen ik hem zeide, dat
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
146 mijn meester naar Yperen is, drong hij aan om in uwe tegenwoordigheid te worden toegelaten.’ ‘Leid hem in de groote zaal, Hedwig; ik weet wie het is: een heer, die inlichtingen komt nemen over het voorval van dezen nacht.’ ‘Het is mogelijk, mevrouw; zie hier het kaartje, dat hij mij heeft gegeven.’ En zij legde hare meesteresse het kaartje in de hand. Nauwelijks had deze het oog er op gericht, of zij slaakte eenen versmachten gil en viel als bezwijmend op eenen stoel. ‘Moeder, moeder lief, wat hebt gij? O, hemel! Hedwig, hulp, gauw!’ kermde Ida. Maar vooraleer de meid de kan water van de waschtafel had gegrepen, om haar voorhoofd te wasschen, sprong de weduwe weder recht; en ofschoon zij beefde van het geweld, dat zij deed om hare ontsteltenis te bedwingen, zeide zij met opmerkelijk bedaarde stem: ‘Het is niets: eene voorbijgaande flauwte aan het hart. Ik heb ook niet geslapen dezen nacht. Hedwig, haast u, leid dien heer in de zaal; zeg hem, dat ik binnen eenige oogenblikken zal komen..... Neen, Ida, vrees niet voor mij, kind. Het is reeds voorbij; ik gevoel mij sterk.’ ‘Maar, moeder,’ murmelde het meisje, ‘waarom zijt gij dan zoo bleek?..... en nu lacht gij weder! Laat mij het kaartje eens zien.’ ‘Dat hoeft niet, Ida.’ ‘Alweder een geheim, moeder? Ach, welke menschen zijn wij dan?’ ‘Daar, daar is het kaartje.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
147 Het meisje las met luider stem: ‘Graaf Willem De Hammes..... Het is een Fransch edelman ongetwijfeld. Kent gij hem, moeder?’ ‘Ja, ik heb hem nog ontmoet in mijn leven. Blijf nu rustig op uwe kamer, Ida. Ik keer aanstonds weder.’ Zij daalde de trap af en opende hare eigene kamer. Hier, verlost van den dwang, die haar verplichtte de woelige ontsteltenis haars harten te verbergen, liet zij zich met een diepen zucht op eene sofa vallen en bleef eene wijl zwijgend in de ruimte staren. Dan morde zij, terwijl hare opgehevene handen beefde: ‘O, mijn God, welke beproevingen legt gij mij op! Willem De Hammes! Hij hier? Daar beneden? Droom ik? Neen, neen, het is waarheid. Ik zal hem zien, zijne stem hooren, beven onder zijnen blik, bezwijken van schaamte misschien! Hoe weet hij, dat ik nog leef? Wat drijft hem aan? Eene ijdele nieuwsgierigheid? Hij is getrouwd. Ach, hij mag mij niet zien!..... Maar hoe hem afgewezen? IJselijke toestand!’ Zij drukte de hand op hare borst en zuchtte: ‘Zwijg, zwijg, mijn arm hart! Daar is hij, de man, wiens aandenken u gedurende achttien jaar geheel vervulde, wiens beeltenis al uwe kloppingen heeft gevoeld. Uwe uitzinnige hoop gaat zich verwezenlijken..... en nu beeft gij van angst? Ha, gij wist dus niet, dat tusschen hem en mij de wet der eer eenen eeuwigen afgrond heeft gedolven?..... Maar wat gedaan? O, Heer, verlicht mijnen dwalenden geest! Wat gedaan?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
148 Na een oogenblik stilte zeide zij met koortsig besluit: ‘Die ontmoeting is niet te ontwijken..... en ik wil hem zien, eene enkele minuut slechts. Sluiten wij ons op binnen het gevoel onzer waardigheid als binnen eene vesting. Houden wij ons ingetogen en koel; verkorten wij dit bezoek zooveel mogelijk.....’ En deze laatste woorden mompelende, stapte zij ter kamer uit en daalde de trappen af, onderwege nog al hare gemoedskracht te zamen roepende, om met eene soort van trotschheid voor den man te verschijnen, die de oorzaak was geweest van hun aller ongeluk. Maar toen zij de zaal intrad en den graaf van verre zag staan, moest zij de hand op den rug van eenen stoel drukken om eenen steun te vinden. Beiden staarden elkander een oogenblik aan zonder spreken, en in beider geest ontstond hetzelfde droef gepeins, en beider hart werd met hetzelfde medelijden getroffen. Haar aangezicht was verslenst en toonde de sporen van langdurig verdriet; zijn haar was grijs geworden voor den tijd en zijne zwarte oogen hadden hunnen glans verloren. De graaf naderde langzaam, met diep gebogen hoofd, nederig en schuchter, als een misdadiger die beeft voor zijnen rechter. ‘Mevrouw,’ stamelde hij, ‘verschoon mijne vermetelheid. Uw blik is zoo streng.....’ ‘Vermetelheid is het inderdaad, mijnheer,’ zeide zij. ‘Hoe durft gij u aanbieden voor mij, voor die arme Hortensia Van Berkhout, die gij..... wier geslacht gij zoo bloedig hebt gehoond?’ ‘Gij weet wel, mevrouw Von Weiler.....’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
149 ‘Zoo, mijnheer kent mijnen nieuwen naam?’ ‘Gij weet, mevrouw, dat ik slechts de onschuldige oorzaak daarvan was. Ach, ik heb meer geleden dan gij!’ ‘Meer dan ik, o hemel!’ mompelde de weduwe in zich zelve. Maar met evenveel koelheid hervatte zij: ‘Ik kan niet gelooven, mijnheer, dat eene onbescheidene nieuwsgierigheid alleen u hier drijft. Geliei mij dus de reden van uw bezoek te laten kennen: in korte woorden, ik bid u; want ik heb weinig tijd en andere plichten roepen mij.’ De graaf aarzelde en scheen in groote verlegenheid. ‘Welnu, mijnheer?’ vroeg de weduwe. ‘Het is eene teergevoelige, eene moeilijke zaak, mevrouw,’ zeide hij; ‘uwe strengheid ontneemt mij allen moed. Ik bid u te gelooven, dat ik u nader met den diepsten eerbied, waartoe een menschenhart bekwaam is. Na deze verzekering u te hebben gegeven, mevrouw, zal ik mij verstouten, u eene vraag toe te sturen; maar dat zij u niet kwetse, want het is geene vrijwillige onbescheidenheid van mijnentwege. Is het waar, dat het fortuin uw vaders, door ongustig verkoopen en door de tijdsomstandigheden, aanzienlijk is verminderd?’ De weduwe schouwde hem verbaasd aan, doch antwoordde niet onmiddellijk. ‘Misschien heeft uw overleden echtgenoot, de graaf Von Weiler, u groote goederen nagelaten, mevrouw?’ ‘Mijn echtgenoot?’ morde de weduwe met eenen krampachtigen glimlach op de lippen. ‘Neen, mijn
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
150 echtgenoot was niet rijk. Al wat wij bezitten, is de eigendom mijns vaders, mijnheer.’ ‘Welnu, wees een weinig toegevend voor mij, mevrouw. Gij gaat het doel van mijn bezoek vernemen. Sedert dat de beklaaglijke staatsvoorvallen ons van elkander rukten en mijn geluk voor eeuwig vernietigden, heb ik geen oogenblik geleefd zonder aan uwen vader..... en aan u te denken. Mij lag als eene knagende slang aan het hart de schrikkelijke vrees, dat gij, mevrouw, wier lot ik niet kende, ongelukkig kondet zijn door de inkrimping van het fortuin uws vaders. Dit deed mij u opzoeken, langen tijd vruchteloos en zonder hoop, met het inzicht u te komen zeggen: ik ben de oorzaak, dat gij in vernedering, in nood misschien moet leven; die gedachte laat mij geen oogenblik rust meer op de wereld en weegt op mijne ziel als eene vermaledijding des Heeren. Ik ben vele millioenen rijk. Aanvaard een gedeelte van mijn fortuin, en ik zal u danken als voor de hoogste weldaad. Ziedaar, mevrouw, het eenige doel van mijn bezoek.’ De weduwe was bleek van ontroering; de laatste krachten schenen haar te willen begeven. In hare oogen glinsterde een traan en hare lippen sidderden, als had de koorts haar aangegrepen. Hij was nog immer dezelfde: grootmoedig en edel! Hij had elk oogenblik van zijn leven aan haar gedacht! Maar in haar akeligen toestand sprak de stem des plichts nog luider in haar dan de herinnering aan het verleden. Zij bedwong zich weder met geweld en antwoordde: ‘Het fortuin mijns vaders is niet verminderd, mijnheer. Integendeel, in ons eenzaam leven hebben
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
151 wij gespaard. Daarenboven, mijnheer, al was het niet zoo, hoe hebt gij durven hopen, dat de baron Van Berkhout de hulp zou aanvaarden van hem, die..... Maar alhoewel wij uw aanbod onverbiddelijk moeten verstooten, wil ik gelooven, dat gij het ons doet met oprechten zin en uit goedheid. Wat mij betreft, ik ben er u dankbaar voor; en vermits dit het eenige doel van uw bezoek was, mijnheer, laat mij nu toe u vaarwel te wenschen. Ik zeg.....ik zeg u niet tot wederziens.....’ Deze laatste woorden sprak zij met verkropte stem, en zij week inderdaad eenige stappen achteruit naar de deur; maar hier bleef zij met den blik ten gronde staan, als weigerden hare voeten haar zoo beslissend te verwijderen van den man, die hare eerste en eenige liefde had bezeten. De graaf verroerde zich insgelijks niet; hij meende, dat zij ging verdwijnen, en staarde haar met de tranen in de oogen achterna. Toen hij bemerkte, dat zij in de zaal bleef, ontstond de hoop op een min koel onthaal in zijnen boezem. Hij naderde haar en zeide: ‘Hortensia..... mevrouw, o, heb medelijden met mij! Sedert zoovele jaren heb ik God gebeden, om u eens, cene enkele maal nog in mijn leven, te mogen aanschouwen. Nu heeft Hij die genade mij gegund. Ontneem mij dit geluk niet zoo onmiddellijk. Gij waant mij schuldig. Dit gepeins martelt mij zoo schrikkelijk. Ach, laat mij u zeggen wat ik heb geleden, en gij zult mij uwe vergiffenis schenken. Heb die goedheid voor mij; ik zal heengaan, en gij ziet mij nimmermeer weder!’ Nu bezweek de gemoedskracht der weduwe. Zij
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
152 insgelijks wenschte nog in zijne tegenwoordigheid te blijven, zijne stem te hooren en woorden te vernemen, die als de weergalm waren van de verzuchtingen haars harten. Zij zakte neder op eenen stoel en toonde zwijgend eenen tweeden zetel, die op eenigen afstand van haar stond. ‘O, heb dank, Hortensia!’ riep de graaf met onverborgene blijdschap en zich nederzettende. Maar de galm zijner stem herinnerde de weduwe haren plicht; en haar koele blik riep hem tot ingetogenheid terug. ‘Mevrouw,’ zeide hij, ‘mag ik u vragen, of gij mijne laatste brieven niet hebt vergeten?’ ‘Vergeet men het vonnis, dat ons tot eeuwig lijden veroordeelt?’ murmelde zij. ‘Neen, inderdaad, mevrouw. Ik ken er insgelijks nog de minste woorden van.....gloeiende, bloedige woorden, die wegzwommen in mijne tranen. Mijne brieven, mevrouw, waren nog beneden de waarheid. Iets heb ik u niet geschreven, omdat het alsdan nog niet was geschied. Ondanks dat mijne moeder mij bedreigd had met hare vermaledijding, wilde ik, den dag daarna, nog weerstand bieden; mijn vader, door de politieke drift verblind, ontstak in zulken schrikkelijken toorn, dat hij, als door eene beroerdheid getroffen, zonder gevoel nederviel; en men zeide mij van alle kanten, dat ik zwichten moest, wilde ik de oorzaak niet worden van mijns vaders dood. Ik huwde dus de gravin De Hascot: eene vrouw, die ik haatte, niet alleen omdat zij lichtzinnig en jegens alle mannen behaagziek was, maar bovenal, Hortensia, omdat zij aan mijne zijde de plaats innam der
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
153 eenige, die mijn hart ooit op aarde kon beminnen. Wat zal ik u zeggen over mijn bitter leven? Het was eene hel van treurnis, van twist, van wederzijden haat en van hopelooze slavernij. Mijne vrouw had nooit, onder zedelijk oogpunt, een onberispelijk gedrag gehouden; maar na eenigen tijd begon zij allengs meer en meer alle menschelijk ontzag in den wind te slaan, en gaf mij weldra ten spot aan de gansche wereld. In de eerste jaren poogde ik, als man, mijne overheid te doen gelden; maar er was aan de gevoellooze vrouw niets te doen. Zij had zelfs mijne ouders en mijne vrienden tot zooverre betooverd, dat iedereen alle schuld op mij legde en ik, half zinneloos en met verbrijzeld hart, mij afvroeg, of ik niet wezenlijk mijn bitter lot verdiende. Hoe het zij, de moed ontzonk mij geheel, en, om meer gerucht en meerdere schande te ontwijken, gaf ik mij ten onder en werd de weemoedige, de zwijgende slaaf mijner eerlooze vrouw. Zij misbruikte mijne zwakheid en martelde mij als de booze geest eener gedoemde ziel. Ik was ziek, ik smeekte God om den dood..... Mijne treurige geschiedenis ontrukt u eenen traan, Hortensia? Ach, wat heb ik er gestort in mijne eenzaamheid, wanneer ik terugdacht in mijn leven en den hemel zag glinsteren, dien wij te zamen hadden gedroomd!..... Mijne ouders zijn sedert lang gestorven en ook mijne vrouw is sedert bijna twee jaar in het graf gedaald. Door dit laatste voorval werd ik vrij; mijn moed keerde terug, en het is van dan af, dat ik opzoekingen heb begonnen om uwe verblijfplaats te ontdekken, met het eenig inzicht, mijn ontzaglijk fortuin met uwen vader of met u te deelen, indien u dit tot iets nuttig kon zijn. Het verblijdt mij,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
154 dat gij alle hulp kunt ontberen; maar gebeurde het ooit, dat uw toestand min gunstig werd, schrijf een enkel woord naar Den Haag, en onmiddellijk komt het verlangde u toe, met de uitdrukking mijner innigste dankbaarheid.’ ‘Ja, mijnheer,’ zeide de weduwe, ‘gij hebt veel, gij hebt schrikkelijk geleden. Mijn hart heeft u nooit beschuldigd. Het noodlot alleen heeft ons gescheiden.’ ‘Mag ik hopen, Hortensia, dat gij min ongelukkig op de wereld zijt geweest dan ik? Wel heeft de oude rentmeester Homans mij doen denken, dat gij in den eerste, niet alleen door uwe eigene treurnis, maar bovenal door uws vaders verontwaardiging, hebt geleden; maar gij zijt getrouwd geweest en hebt eene dochter. Waarschijnlijk was aw echtgenoot een goedhartig man, en als men moeder is en als men een kind heeft..... Ach, hadde God mij een kind gegund, een wezen dat ik kon beminnen, dan zou toch één band mij aan het leven hechten; maar nu, nu niets rondom mij dan eene eeuwige, troostelooze eenzaamheid! Niet waar, het lot was u min wreed dan mij?’ ‘Misschien!’ zuchtte de weduwe. ‘Weet gij wat ons leven is sedert achttien jaar? Wij reizen van land tot land, onder valsche namen; wij zien nooit eenen mensch. Betuigt iemand lust om in bekendschap met ons te komen, dan vluchten wij verder, immer verder; en, waar wij ook verblijven, onze woning is eene gevangenis, waarin nooit eene vriendenstem heeft geklonken.’ ‘Arme Hortensia!’ mompelde de graaf. ‘Uw gelaat deed vermoeden, dat gij insgelijks niet geluk-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
155 kig zijt. Maar deze droeve levenswijs is evenwel het gevolg niet der verbreking onzer huwelijksbelofte?’ De weduwe antwoordde niet, maar knikte bevestigend. ‘Mijnheer..... Willem, het betaamt niet, dat wij langer te zamen blijven. Wat geschied is, kan, eilaas, niet meer worden hersteld. Laat ons beiden met geduld het kruis dragen, dat God ons op de schouders heeft geladen. Ik zal in mijne eenzaamheid Hem bidden, dat Hij u nog eenige gelukkige dagen gunne. Dit is alles wat ik kan doen.’ De graaf bleef gezeten. Hij had zich de hand aan het hoofd gelegd en scheen in eene diepe overweging verzonken. ‘Vaarwel, mijnheer, vaarwel..... voor altijd!’ zeide de weduwe met versmachte stem, als ware zij gereed om in tranen los te barsten. ‘Een oogenblik nog, ik smeek u! O, welke gedachte!’ riep de graaf. ‘Indien het de hemel zelf was, die mij inspreekt! Van liefde, zooals men dit in de schoone lente des levens verstaat, kan tusschen ons geene spraak meer zijn, Hortensia; maar dit gevoel, indien de tijd het niet geheel heeft uitgedoofd, vervormt zich allengs tot eene stille, doch grenzenlooze genegenheid. O, vergeef mij mijne stoutheid! Ik, Hortensia, heb aan u gedacht, elk oogenblik mijns levens; gij, hebt gij uwen ongelukkigen vriend niet geheel vergeten?’ ‘Vergeten, u vergeten, Willem?’ kreet zij, de bevende hand op hare borst stekende. ‘Daar! zie wie het is, die, lofschoon sedert achttien jaar afwezig, elken polsslag van mijn hopeloos hart heeft gevoeld.....’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
156 En de keten van haar juweel losrukkende, gaf zij hem zijn eigen portret in de hand. ‘Is het mogelijk!’ gilde hij, terwijl hij van aandoening op zijne beenen waggelde en eenen steun zocht. ‘Ik, ik heb zoolang gerust op het hart, dat mij zoo zuiver heeft bemind? O, dit geeft mij moed. Hoor mij aan, Hortensia, alles kan hersteld worden; het eens gedroomde geluk kunnen wij nog terugvinden. Schenk mij uwe hand, word mijne vrouw! O, weiger niet: de dagen, die ons overblijven, zullen dagen van hemelsche vreugde zijn. Uwe dochter zal in mij een teederen vader vinden. Het is mij genoeg, dat uw bloed door hare aderen vloeit, om haar lief te hebben als mijn eigen kind; zij zal mijne erfgename worden.’ De weduwe bleef zwijgend, en alhoewel hare oogen van hevige blijdschap glansden, schudde zij ontkennende het hoofd. ‘Hoe, gij aarzelt?’ vroeg hij treurig. ‘Gij acht mij uwer onwaardig?’ ‘Welke mensch kan waardig in mijne oogen zijn als gij, Willem, indien het niet mijn vader is?..... Maar er ligt een geheim tusschen ons, een geheim dat gij moet kennen.’ ‘Een beletsel, o hemel?’ ‘Het geheim van ons bitter leven, het geheim van mijns vaders menschenschuwheid.....’ Zij ging naar de deur, verzekerde zich, dat deze goed was gesloten, keerde dan terug en zeide: ‘Willem, ik ben nooit getrouwd geweest.’ De graaf deinste een paar stappen achteruit en verbleekte zichtbaar. ‘Gij zijt..... gij zijt nooit getrouwd geweest?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
157 mompelde hij zeer langzaam. ‘Nooit getrouwd..... en gij hebt eene dochter!’ Er heerschte eene wijl pijnlijke stilte. Het rood der schaamte, dat op het aangezicht der weduwe gloeide, deed den graaf beven. ‘Eilaas,’ zuchtte hij, ‘zoo wordt ook de laatste hoop uit mijn scheurend hart gerukt! Hortensia, Hortensia, waarom hebt gij mij dit gezegd?’ ‘Gij moest het weten,’ sprak zij. ‘Neem het portret uit het juweel en zie, wat daarachter op geschreven staat. Gij zult er twee heuglijke dagen op aangeteekend vinden: den dag onzer verloving en den dag der geboorte mijner dochter.’ De graaf hield eene wijl den blik op den achterkant van het portret gevestigd. Zijn gelaat drukte verbaasdheid en twijfel uit, maar eensklaps werd het licht in zijnen geest. Hij zakte ineen op eenen zetel en gilde met de handen in de hoogte: ‘God, groote God, laat mij niet sterven! Zij is mijn kind, ons kind! Ach, ik bezwijk onder zooveel geluk!’ Maar hij sprong weder op, vloog met uitgestrekte armen naar Hortensia en omhelsde haar met eene uitgelatenheid, die aan zinsverbijstering paalde. Beiden vergoten zoete tranen en wisselden eenen vloed verwarde woorden van blijdschap, van liefde en van hoop op eene gelukkige toekomst. Ja, zij zouden trouwen en bij de huwelijksplechtigheid hun kind wettig maken. Zoo werd dan alle vrees voor oneer in eens vernietigd, en zij zouden in de wereld treden met opgeheven hoofd! De graaf maakte zich eerst uit de lange omhelzing los en vroeg met koortsig ongeduld: ‘Mijne dochter! Hoe is haar naam?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
158 ‘Zij heet Ida.’ ‘Waar is zij?’ ‘Daarboven op hare kamer.’ ‘Ik wil haar zien, onmiddellijk. Kom, Hortensia, leid mij tot haar!’ En hij stapte naar de aangewezene deur; maar de dame greep angstig zijne hand en weerhield hem. ‘Verdwaalde!’ kreet zij, wat wilt gij doen? O, zulke onvoorzichtigheid zou opnieuw al onze hoop kunnen vernietigen.’ De graaf zag haar verwonderd aan. ‘Ik zou mijn kind niet mogen omhelzen?’ morde hij. ‘Ida is, voor de wereld ten minste, uw kind nog niet. Het geheim harer geboorte moet haar onbekend blijven tot den dag, dat de zegen des priesters en de kracht der wet alle vlek van ons hebben afgewasschen. In welke hoedanigheid zoudt gij nu haar naderen?’ ‘Hemel, gij doet mij schrikken, Hortensia. Alzoo, ik zou nog weken moeten leven zonder haar te zien? Het is onmogelijk, gij begrijpt het immers wel?’ ‘Ons geluk staat ten prijze dier pijnlijke opoffering, Willem. Heb moed, wees sterk.’ ‘Nog maanden misschien!’ zuchtte de graaf. ‘Wacht ten minste, totdat mijn vader kennis hebbe van uwe komst en van uw voorstel..... Ach, Willem, met wat blind vertrouwen leveren wij ons over aan eene zoete hoop, die misschien niet zal verwezenlijkt worden!’ ‘Wie zou het beletten? Zijn wij geene vrije lieden?’ ‘Mijn vader heeft u altijd besschuldigd. In zijn
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
159 hart maakt hij u verantwoordelijk voor ons bitter lot. Indien hij eens zijne toestemming weigerde?’ ‘Weigeren, Hortensia? Maar ik breng hem den levensvrede en de verlorene eer terug! Hij zal met blijdschap toestemmen.’ ‘Ik weet het niet, Willem.’ ‘Nu, nu, dat is om het even,’ riep de graaf met spijtig ongeduid. ‘Gij alleen zijt meester, Hortensia, en het geluk van uw kind moet voor u eene opperste wet zijn. Verstoot uw vader, tegen alle verwachting, mijn voorstel, dan zullen wij zijne toestemming ontberen. Niets kan er machtig genoeg zijn, om mij te beletten, aan mijne dochter eenen eervollen en doorluchtigen naam te geven.’ ‘Mijn arme vader heeft zooveel door mij en door u geleden; zijn gansche leven hebben wij bitter en troosteloos gemaakt, Willem. Nu toch zou ik hem niet meer met zulke miskenning willen beloonen. Laat mij begaan; ik ken den toestand van zijn hart. In den eerste zal hij tegen u in woede losbarsten en de gal uitstorten, die zich gedurende bijna twintig jaren in zijnen boezem heeft verzameld; maar ik zal met deemoedigheid dien storm laten voorbijgaan en hem allengs tot bedaren brengen. Hij is goed als een engel; maar men mag hem niet weerstreven..... Wat uur is het, Willem?’ ‘Vijf minuten voor tienen,’ zeide de graaf, op zijn uurwerk ziende. ‘Mijn vader kan binnen een half uur terug zijn. Hij mag u niet ontmoeten, voordat ik een lang en doelmatig onderhoud met hem heb gehad. Anders kon de gramschap hem tot woorden, ja, tot daden drijven, die misschien al onze ontwerpen zouden
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
160 verijdelen. Nog eenige oogenblikken, Willem, en gij moet mij verlaten. Keer op den middag weder. Dan zal ik de beslissing mijns vaders kennen, en hij, ik hoop het, zal niet weigeren, u met minzaamheid te ontvangen. Getroost u dien dwang, mijn vriend; het is waarschijnlijk de laatste opoffering, die ons zal worden opgelegd.’ ‘En ik mag mijn kind niet zien?’ ‘Laat mijn vader daarover beslissen, Willem.’ ‘Hoe pijnlijk! Maar is het niet anders mogelijk, welaan, ik zal geduld hebben..... Hortensia, is onze Ida een schoon meisje?’ ‘Ja, zeer lief.’ ‘Gelijk gij, in hare jaren?’ ‘Schooner zeker; zij heeft uwe zwarte oogen.’ ‘Zij is niet, als wij, ongelukkig geweest, niet waar?’ ‘Eilaas, misschien nog meer, Willem. Sedert dagen doet zij niets dan weenen; op dit oogenblik zelven vlieten de tranen haar over de wangen en ligt zij verzonken in de diepste wanhoop.’ ‘Waarom toch? Ha, ook die droefheid zal een einde nemen!’ ‘Ik geloof het niet, en gij insgelijks zult er aan twijfelen, wanneer gij zult weten, wat de oorzaak is van haar verdriet. Het arme kind is in het hart gewond.....’ ‘De liefde?’ ‘Ja; ik ga het u in eenige woorden uitleggen.’ Zij vertelde hem, hoe hare dochter en een zekere jonge baron Van Giersteen allengs eene vurige genegenheid voor elkander hadden opgevat, en wat al droeve voorvallen en akelige verwikkelingen onvol-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
161 doenbare verzuchting had na zich gesleept. Hoe mevrouw Van Giersteen haren vader voor het gerechtshof ging beroepen, en hoe deze nu besloten had, dien dag nog België te verlaten, om de openbaring van zijn levensgeheim en eene onfeilbare onteering te ontvluchten. ‘De barones Van Giersteen?’ mompelde eindelijk de graaf. ‘Eene rijke weduwe, die des Winters te Brussel verblijft? Haar man was een Hollander?’ ‘Ja.’ ‘Haar zoon is een knappe, opgeschoten jongeling en zijn naam is Hugo?’ ‘Kent gij dan deze personen?’ ‘Zeker ken ik ze, Hortensia; zij komen bijna jaarlijks in Den Haag en te Scheveningen, om er het badsaizoen door te brengen. Ik slijt soms gansche dagen in hun aangenaam gezelschap. O, de hemel zij er om gedankt! Het zal mij niet onmogelijk zijn, het geluk van mijn kind te bewerken. De baroneo Van Giersteen is eene verstandige en grootmoedige vrouw. Wanneer onze Ida, krachtens de wet, mijnen naam voert, zal de barones niet weigeren, de jonge gravin De Hammes als hare dochter te aanvaarden. Heden nog zal ik haar een bezoek brengen.....’ ‘Gij wilt haar van deze zaak spreken?’ morde Hortensia met zekeren angst. ‘Ik smeek u, doe het niet!’ ‘Neen, ik zal voorzichtig zijn; maar ik heb nu eene dringende reden, om de vriendschap der barones Van Giersteen nog meer te verdienen. Het geluk onzer Ida kan er van afhangen.....’ Eensklaps sprong de dame bevend op. ‘Hoor ik niet een rijtuig?’ kreet zij. ‘Mijn
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
162 vader! Hemel, Willem, indien hij, onvoorbereid, u hier verraste, het ware genoeg om..... Stil, stil, het is niets: eene karre op den voorhof..... Zinneloozen, die we zijn! Wij vergeten het uur: mijn vader kan elk oogenblik aankomen. Vertrek, Willem, zonder uitstel. Keer op den middag weder. Laat ons hopen, dat deze dag den laatsten druppel uit onzen levensbeker zal hebben opgedroogd.’ De graaf vloog haar aan den hals en zeide: ‘Ja, Hortensia, laat ons hopen. O, geene macht op aarde kan mij nog van u scheiden. Vaarwel, vaarwel! Spreek Ida van mij, al was het slechts met bedekte woorden!’ ‘Nog niet: mijn vader moet daarover beslissen. Niet alleen ons geluk, maar ook zijne eer, de eer van zijn geslacht staan op het spel.’ ‘Het zij zoo: tot wederziens, Hortensia.’ En hij stapte naar de deur, keerde nog terug, om haar opnieuw te omhelzen, en ging dan uit de kamer. Een oogenblik daarna kondigde het rollen van een rijtuig aan, dat hij den Ouden Steen had verlaten.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
163
VIII Mijnheer Von Oberheim - of liever de baron Van Berkhout, want zoo was zijn echte naam - had zijne zaken te Yperen niet met den gewenschten spoed kunnen afdoen. Alhoewel hij de paarden gedurig had doen aanzetten, was het reeds lang na elf uren, toen zijne koets stilhield voor het hek van den Ouden Steen. Hij ging naar binnen en meende de trappen te bestijgen; maar in den gang ontmoette hij zijne dochter, die op het gezicht van het rijtuig haastig was beneden gekomen. Met haar in de zaal tredende, zeide hij: ‘Geene hoop meer, Maria, wij moeten zoo haast mogelijk België verlaten. Ik heb te Yperen den zaakwaarnemer ontmoet, die de aanklacht van mevrouw Van Giersteen den Procureur des Konings heeft behandigd. Deze hooge gerechtsdienaar drukte wel het gevoelen uit, dat Hugo veeleer plichtig is dan ik, maar hij zeide tevens, dat hij niet kan nalaten een onderzoek in te stellen, en dezen namiddag of morgen vroeg ten laatste, hier op den Ouden Steen met den rechter en den griffier zal aankomen. Wij zouden dus ondervraagd worden en onze verklaring
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
164 moeten onderteekenen..... met valsche namen! God zij geloofd, wij hebben het middel om zulk misdrijf en het gevaar der schande te ontvluchten. Ga naar boven, Maria: bereid u en Ida tot het vertrek. Eer een half uur verloopen zij, bevinden wij ons op weg naar Rijssel, en wij zullen zooverre vlieden, dat niemand in België nog ooit iets van ons zal vernemen..... Gij schijnt wonderlijk verstrooid, Maria? Ik zou haast meenen, dat gij niet op mijne woorden luistert. Waaraan denkt gij zoo diep?’ ‘Ik heb u iets te zeggen, vader,’ antwoordde zij. ‘Nu niet, Maria. Wij zullen tijds genoeg hebben om te kouten in ons rijtuig.’ ‘Gij moet het weten, vóórdat wij vertrekken, vader.’ ‘Welaan, spreek haastig..... Gij aarzelt en verbleekt, Maria? Hemel, een nieuw ongeluk?’ ‘Neen, geen ongeluk, iets verrassends en schier ongeloofelijk; maar ik smeek u, vader lief, hoor met kalmte, met goedheid, wat ik u te melden heb.... Er is gedurende uwe afwezigheid iemand hier geweest, dien gij sedert achttien jaar hebt beschuldigd en misschien gehaat, alhoewel hij ongelukkiger dan wij.....’ ‘Wie, wie? O, zeg dat ik mij bedrieg, Maria!’ ‘De graaf Willem De Hammes.’ Deze naam deed een zonderling uitwerksel op den grijsaard. Hij werd als door een zenuwschok getroffen; zijne lippen begonnen te beven, zijne oogen gloeiden en hij morde met heerschen gorgel: ‘Heb ik wel verstaan? Willem De Hammes is hier geweest? Wat wil die valschaard? Hij kent onze namen, hij zal ons verraden! Het is geen ongeluk,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
165 zegt gij, Maria? Ach, zijne komst is de grootste ramp, die ons kon treffen. Nu is ons levensgeheim, nu zijn de vruchten van al ons lijden verloren!’ ‘Gij bedriegt u, vader lief,’ murmelde zij, ‘wat de graaf mij zeide, was integendeel.....’ ‘Hoe? Gij hebt met hem gesproken?’ viel hij woedend in hare rede. ‘Hemel, en gij zijt niet bezweken van schaamte? Maar hoe durft hij de vermetelheid zoo verre drijven? Hier komen nederzien op de ellendige slachtoffers zijner lafheid?..... Maar hij is vertrokken, niet waar? God dank, want moest ik hem zien, ik deed misschien een ongeluk! Zulk gevaar moeten wij ontvluchten, kost wat kost.’ ‘Hij zal straks wederkeeren, vader.’ ‘Wederkeeren?’ ‘Ja, hij moet u over uiterst gewichtige dingen spreken.’ ‘Wat zinnelooze taal, Maria! Is alle gevoel van fierheid, van eigenwaardigheid u ontzonken? Wat kan hij ons anders brengen dan hoon, hij, die ons gedoemd heeft tot een leven van schaamte en van smart? Ik wil hem niet zien!’ ‘Gij zult hem ontvangen, vader, en hem aanhooren met bedaardheid.’ ‘Maar gij spreekt zoo vreemd, Maria. Waarom durft gij zoo stellig bevestigen, dat ik hem zal ontvangen?’ ‘Omdat gij goed en redelijk zijt, vader. Ik voorzag wel, dat de aankondiging der komst van den graaf u zou ontsteld hebben. Nu wacht ik met onderwerping het oogenblik af, dat het u gelieve, mij te vragen wat hij mij heeft gezegd. Ik smeek u, vader, hoor mij met eenige toegevendheid aan. Van uwe
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
166 beslissing hangt niet alleen het geluk van ons leven, maar de eer en het toekomend lot van mijn kind af. O, bedwing uwe verontwaardiging voor een oogenblik en laat mij spreken. Gij zult oordeelen, vader; en, is uwe beslissing ontkennend, ik zal u gehoorzamen, met verdriet misschien, maar met eerbied en onderwerping.’ Ofschoon de grijsaard nog zeer vergramd was en binnensmonds allerlei zure woorden mompelde, brachten de berekenende ootmoed en de zachtheid zijner dochter hem eenigszins tot bedaren. Hij zette zich op eenen stoel en morde: ‘Welaan, Maria, vermits gij er mij zoo innig om bidt, laat hooren, wat heeft de bewerker onzer ellende u dan gezegd?’ De dame greep zijne hand en sprak in den eerste zeer stil en zonder eenige verheffing in de stem, uit vrees van haars vaders ontsteltenis aan te hitsen: ‘Vader, gij hebt Willem De Hammes van meineed en van baatzuchtigheid beschuldigd. Mijn hart, gij weet het, kon nooit instemmen met zulk ongunstig gevoelen. Wist gij, hoe ongelukkig de graaf is geweest - ongelukkiger nog dan w j - gij zoudt hem zoo streng niet beoordeelen. Denk eens, toen hij voor de vermaledijding zijner moeder zwichtend, het noodlottig jawoord had uitgesproken, poogde hij dit woord nog in te trekken; maar zijn vader, door toorn weggerukt, viel in eene beroerdheid; en de arme Willem moest toestemmen, wilde hij niet de oorzaak worden van zijns vaders onmiddellijken dood. Hij trouwde dus met de gravin De Hascot.....’ ‘Dit alles behoef ik niet te weten,’ gromde de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
167 baron Van Berkhout; ‘ter zake, Maria, ik verlies mijn geduld!’ ‘Vader lief, gij hebt mij veroorloofd te spreken. Wenscht gij nu, dat ik zwijge?’ ‘Neen, neen, maar wees korter; het doet mij pijn, van die lieden iets te hooren.’ ‘De ouders van Mijnheer Willem zijn sedert lang gestorven, en op hun doodsbed hebben zij u om vergiffenis gesmeekt.’ ‘Zij hebben mij om vergiffenis gesmeekt?’ herhaalde de grijsaard met eenen ongeloovigen glimlach. ‘Twijfel er niet aan, vader; zij hebben bitter geboet voor hunne nootlottige beslissing, die hen niet min dan ons ongelukkig heeft gemaakt.... Sedert anderhalf jaar is de gravin De Hascot insgelijks uit de wereld gescheiden. Daardoor bekwam Willem zijne vrijheid, en geen eergevoel weerhield hem nog om de inspraak zijns harten te volgen. Hij begon rustelooze pogingen aan te wenden, om ons verblijf te ontdekken. Uw oude rentmeester Homans moet hem eindelijk op ons spoor gebracht hebben.’ ‘Ha, Homans, dit had ik van u niet verwacht!’ morde de grijsaard. ‘De graaf De Hammes was vermetel genoeg om ons op te zoeken? Wat had hij met ons te stellen?’ ‘Gij gaat het vernemen, vader. Hij had, op zekere twijfelachtige inlichtingen, zich ingebeeld, dat wij ons fortuin gedeeltelijk hadden verloren en in bekrompenheid moesten leven. Hij is nu vele millioenen rijk en wilde er een gedeelte van afstaan, om ons in onzen vorige toestand te herstellen.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
168 ‘En daarom poogde hij ons verblijf te ontdekken!’ riep de baron Van Berkhout met eenen zuren spotlach. ‘Zijt gij niet verwonderd, Maria, mij zoo kalm te zien bij dien bloedigen hoon? Maar het is zoo belachelijk, dat ik niets gevoel dan misprijzen voor zulken onbeschaamden hoogmoed. Hij, hij wil ons geld aanbieden? Die vernedering ontbrak ons nog! En gij, Maria, hebt ongetwijfeld dit aanbod met vurige verontwaardiging afgewezen?’ ‘Ik heb hem gezegd, dat mijn vader, God zij dank, alle stoffelijke hulp kan ontberen.’ ‘En was dit het eenige doel zijner komst?’ ‘Ja, vader..... maar blijf gezeten, ik bid u. Het gewichtigste ga ik u zeggen.’ De dame, nu overtuigd dat zij haar vader allengs tot meer bedaardheid had bekwaam gemaakt, scheen hare krachten te berekenen om de geduchte openbaring te doen. ‘Welnu, ik luister, Maria,’ zeide de grijsaard. ‘Vader lief,’ begon zij, ‘indien gij niet toestemt om mij met edelmoedig geduld aan te hooren tot het einde, stelt gij u bloot aan het vellen van een voorbarig en onrechtvaardig oordeel. Laat mijne woorden u dus niet te veel ontstellen, vooraleer gij alles weet wat ik u te zeggen heb’ ‘Die voorbereidsels! Gij doet mij schrikken, Maria’ ‘O, blijf bedaard, vader. Willem De Hammes weet, dat ik nooit getrouwd ben geweest.’ ‘Hemel, hij weet het!’ kreet de grijsaard met de angstbleekheid op zijn gelaat. ‘Ons levensgeheim verraden! Onze schande openbaar! En weet hij, dat gij eene dochter.....?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
169 ‘Dat hij de vader mijner dochter is? Ja, ik zelve heb hem de achterzijde van zijn portret getoond, en daarop heeft hij het gelezen.’ De grijsaard was zoodanig verbaasd over wat hij hoorde, dat hij geene woorden uitbrengen kon. Hij staarde zijne dochter met gloeienden blik in de oogen, wrong de armen en morde bittere verwijten. ‘Oordeel nog niet, vader,’ zeide zij. ‘De graaf De Hammes heeft mij voorgesteld, mijn echtgenoot te worden en bij de huwelijksplechtigheid ons kind wettig te verklaren.’ ‘Een huwelijk tusschen den graaf De Hammes en mijne dochter?’ viel de grijsaard uit. ‘Tusschen den verrader en zijn slachtoffer? Maar het is afschuwelijk! Nooit, nooit.’ De dame sloeg hare armen om zijnen hals en poogde dit laatste woord door hare zoenen te verstikken. Nu sprak zij met wat meer aandoening in de stem: ‘Vader, vader, uw hart is verbitterd, de wettige verontwaardiging misleidt u. Ach, dat de goede God uwen geest verlichte! Begrijpt gij niet, dat mijn huwelijk met Willem al onze angst en al onze smarten moet genezen? Wat is de reden van ons ellendig leven? De twijfelachtige, de onverklaarbare toestand van mijn kind in de wereld, niet waar? Wanneer Ida nu door mijn huwelijk hare plaats, eene eervolle plaats, in de samenleving bekomt; wanneer ik en mijn kind den doorluchtigen naam van De Hammes dragen, voor wie dan zouden wij nog het hoofd moeten bukken of de oogen nederslaan? Is de schandvlek, die als een looden kruis op ons woog, dan niet voor eeuwig uitgeveegd? O, beschouw de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
170 zaak met klaren geest, vader! Gij zult terug in de samenleving kunnen treden, Brussel bewonen, den troon des konings naderen, en tot het einde van uw leven geacht en vereerd worden, zooals de laatste telg der Van Berkhouts het verdient. Kom, vader, zeg dat gij in ons aller geluk toestemt!’ De grijsaard schudde nog het hoofd. ‘Vader lief,’ smeekte de dame, ‘wees toch grootmoedig! Is Willem schuldig in uwe oogen, schenk hem uwe vergiffenis..... Gij weigert? Ach, ik onderwerp mij met eerbied aan uwe beslissing, al moest zij mij veroordeelen om te lijden en te wanhopen tot bij het graf; maar ik ben moeder en kan het geluk en de eer van mijn kind niet zoo deemoedig opofferen. En gij, haar grootvader, zult gij niets voor mijn arm kind doen? Overweeg, vader: nu, zonder naam en zonder afkomst, moet Ida van de wereld afgezonderd leven; voor haar geene vrijheid, geene blijdschap, geen troost. Lijden, weenen, hopeloos verkwijnen is haar lot. Door mijn huwelijk bekomt zij eenen doorluchtigen naam, en die naam opent voor haar een glansrijk leven, eene zoete toekomst. Dat uw gekwetst hart uwe eigene eerherstelling en het geluk uwer oude dagen verstoot, alleenlijk omdat ze u door een De Hammes werden aangeboden, dit is reede onbegrijpelijk; maar dat gij meedoogenloos genoeg zoudt kunnen zijn, om mijne arme Ida tot eeuwige wanhoop te veroordeelen? O, dit is niet waar, vader; het kan niet zijn; daarvoor zijt gij te edelmoedig en te goed! Spreek nochtans; gij hebt zoo veel en zoo bitter door mij geleden, dat ik, veeleer dan uwe bevelen te weerstaan, mij zou onderwerpen aan het akeligste lot.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
171 Er heerschte eene wijl stilte. ‘Welnu, vader, wat besluit gij? Zal mijn arm kind zonder naam op de wereld blijven?’ vroeg de dame, met opgehevene handen eene gunstige beslissing afsmeekende. ‘Er zijn inderdaad pijnlijke noodzakelijkheden,’ zeide de grijsaard bedaard, doch op droeven toon. ‘Ik begrijp, Maria, dat uw huwelijk met den graaf De Hammes onze eer voor de wereld kan herstellen en het lot van Ida zal verzekeren. Aanvaard dus de hand, die u wordt aangeboden.’ ‘O, dank, dank, dat God u zegene, mijn goede vader!’ kreet de dame, hem opnieuw omhelzende. ‘Gij zijt moeder en het is uw plicht, voor het welzijn en de eer van uw kind alles op te offeren..... Ik geef mijne volle toestemming; maar ik zal echter bij uwe huwelijksplechtigheid niet tegenwoordig zijn.’ ‘Hoe? Wat wilt gij zeggen, vader?’ ‘Het is mij onmogelijk, mijnen afkeer voor den graaf De Hammes te verbergen. Ik wil hem niet zien, Maria.’ ‘Blijf niet zoo verbolgen, vader. De graaf gaat straks komen; onthaal hem toch niet met die terugstootende koelheid. Kunnen wij gelukkig zijn, indien gij hem blijft haten? O, nog een weinig goedheid, vader!’ ‘Ik gevoel mij de kracht niet, Maria, om den bewerker van al ons ongeluk te onthalen. Laat mij heengaan, dat ik bevelen geve, tot ons onmiddellijk vertrek.’ ‘Vertrekken? Wij zouden vertrekken?’ kreet de dame met angst. ‘Zoo de weldaad ontvluchten, die
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
172 God in Zijne barmhartigheid ons toezendt? En mijn huwelijk, vader?’ ‘Gij kunt op den Ouden Steen blijven, Maria,’ was het antwoord. ‘Ik vertrek alleen; ik zal ergens, diep in Frankrijk, mij ophouden en in mijne eenzaamheid bidden voor uw aller heil. Gij zult mij schrijven van tijd tot tijd.’ ‘Eilaas, wist gij, vader, hoe gij mij martelt!’ zuchtte de dame met oogen vol tranen. ‘Waarom nu vertrekken?’ ‘Maar al kon ik zelfs toestemmen om den graaf ten minste met koele beleefdheid te onthalen, begrijpt gij niet, Maria, dat ik toch uit het land moet vluchten? Vergeet gij, dat de rechters hier zullen komen om een onderzoek in te stellen?’ Een dienstbode klopte op de deur der zaal, en toen hem oorlof was toegeroepen om binnen te treden, meldde hij: ‘De graaf Willem De Hammes verlangt mijnheer te spreken. Hij wacht op antwoord in de voorkamer.’ Mijnheer Van Berkhout verbleekte zichtbaar; en dewijl hij zwijgend bleef, zeide de dame tot den knecht: ‘Leid den graaf tot ons, in deze zaal.’ ‘Vader, vader lief,’ smeekte zij, ‘bedwing u, wees hem niet hard; hij is een edelmoedig man, die u eerbiedigt en u lief heeft. Denk aan mijn kind; want zoo gij hem verstoot.....’ Zij werd onderbroken door het verschijnen van den graaf, die, met den hoed in de hand, op weinig afstand van de ingangdeur bleef staan, gansch onthutst door de trotsche houding en den gloeienden blik van den baron Van Berkhout.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
173
De graaf, eene weigering voorziende, knielde voor hem neder en riep (bladz. 175).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
175 Hij naderde evenwel en zeide met angst in de stem: ‘Heer baron, gij hebt mij beschuldigd van lafheid en van meineed. Ach, een onmeedoogend noodlot heeft ons allen de slachtoffers van dezelfde ramp gemaakt. Neen, ik was niet plichtig, - en evenwel heb ik geleden als een martelaar. God heeft eindelijk deernis met ons gehad; Hij heeft, in Zijne goedheid, mij het middel aan de hand gegeven, om de oorzaak uwer smarten te vernietigen en ons allen met geluk te overladen. Gij weet hoe vurig, hoe oprecht ik, in min bittere dagen, uwe dochter heb bemind. Zij heeft een geheim geopenbaard, dat mij een heiligen plicht oplegt. Ik, bijna een grijsaard, wil de schuld betalen van den jongeling, dien gij eens met zooveel vaderlijke teederheid liefhadt. Baron Van Berkhout, ik smeek u, geen mij de hand van Hortensia; laat mij mijn kind eenen eervollen naam geven!’ Alhoewel zijne dochter de handen biddend tot hem hield opgeheven, bleef de oude baron roerloos in de oogen van Willem De Hammes staren. Hij scheen eenen hevigen zelfstrijd te doorstaan en aarzelde tot het uitspreken van een zoo gewichtig besluit. De graaf, eene weigering voorziende, knielde voor hem neder en riep: ‘O, heb medelijden met mij, met uwe dochter, met uw kleinkind! Heb ik gefaald, zonder het te weten, heb ik tegen u misdaan, vergeef het mij! Laat mij uw zoon worden; ik zal u beminnen en u eeren als mijnen vader; u gehoorzamen in alles, gansch mijn leven u dankbaar zijn. Vergiffenis, vergiffenis!’ Een traan welde op in de oogen des grijsaards;
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
176 hij greep de hand des graven, hief hem langzaam van den grond op, omhelsde hem en murmelde met verkropte stem: ‘Welaan, alles zij vergeven en vergeten. Maak Hortensia en uw kind gelukkig!’ De dame vloog haren vader aan den hals en overlaadde hem met zegeningen, terwijl zij en tevens haar toekomende ecLtgenoot hem met blijde woorden het schoonste, het zoetste leven tot het einde zijner dagen voorspelden. Maar hij, na de eerste uitstorting hunner blijdschap, antwoordde met zekere treurnis: ‘Ja, het is mogelijk, mijne kinderen, dat al die schitterende vooruitzichten zullen verwezenlijkt worden. Hopen wij het..... Heer graaf, mijne dochter heeft u waarschijnlijk gezegd, dat wij, dat ik ten minste, verplicht ben België te verlaten. Een ongelukkig voorval brengt den Procureur des Konings hier op den Ouden Steen om ons over de zaak te ondervragen. Gij begrijpt, onder valsche namen kunnen wij niet.....’ ‘Maar waar zijn mijne zinnen?’ viel de graaf eensklaps in. ‘Is dit alleen de reden, die u doet vertrekken, heer baron? O, blijf dan gerust in uw vaderland: alles is bijgelegd en afgedaan.’ Hij haalde een gevouwen blad papier uit zijne tasch en reikte het den grijsaard toe. ‘De vrees eerst, de blijdschap daarna, deden het mij vergeten,’ zeide hij. ‘Ik heb meer dan een uur in gezelschap van mevrouw Van Giersteen doorgebracht. Het is eene goede vrouw en een edel hart. Lees haren brief, heer, en gij zult het erkennen.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
177 Met klimmende verwondering op het gelaat en ongeveinsde blijdschap in de oogen, las de baron: ‘Mijnheer, ik kom u om verschooning bidden. De moederlijke smart verblindde mij. Mijn zoon Hugo heeft niet wel jegens u gehandeld; hij bekent het zelf met diep leedwezen. Ik heb in allerhaast eenen vertrouwden persoon naar Yperen gezonden, om mijne aanklacht in te trekken. Wij hopen, dat gij, van uwen kant, grootmoedig genoeg zult zijn, om mijnen zoon zijne vermetele, zijne zinnelooze daad te vergeven. Indien wij slechts uwe achting mogen behouden, zullen wij u innig dankbaar zijn. De Barones VAN GIERSTEEN.’ De grijsaard schouwde den graaf in de oogen, als wilde hij van hem uitlegging bekomen over dien onverwachten brief, waarvan de inhoud hem niet natuurlijk scheen. ‘Zoo is het, heer baron,’ kreeg hij tot antwoord; ‘de bode der barones is te paard vertrokken en heeft reeds lang Yperen bereikt. Dus is er geen onderzoek meer te vreezen; want indien gij niemand aanklaagt, hoe zou het gerecht zich bemoeien met eene eenvoudige liefdezaak, eene belachelijke vermetelheid, die slechts eene gewichtigheid zou bekomen, indien gij recht eischtet tegen den plichtige? Waarom dan vertrekken, heer?’ De grijsaard drukte de hand des graven en murmelde ontroerd: ‘Gij hebt gelijk, Willem. Wees gedankt. Nu mag ik blijven. Maar hoe hebt gij de barones zoo van gevoelen doen veranderen? Ik begrijp het niet.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
178 ‘Ik ken haar sedert lang, heer, en ben met haar bevriend; maar dit is de tooverroede niet, die het wonderwerk deed: ik heb haar laten hopen, ik heb haar bijna de verzekering gegeven, dat Ida de bruid van haren zoon zal worden. En inderdaad, na mijn huwelijk met Hortensia.....’ ‘Maar in alle geval, heer graaf, zullen zij toch moeten weten, hoe het komt, dat Ida eensklaps uwe dochter is geworden, en als zij dit geheim zullen vernemen..... Wie weet of zij niet weigeren?’ ‘Laat dit aan mij over. Als vader zal ik zeker het geluk of de eer van mijn kind niet roekeloos in de waagschaal leggen. De barones zal het wettig kind van den graaf De Hammes met blijdschap voor hare dochter aanvaarden. Twijfel daar geen oogenblik aan. Daarenboven, Hugo, is zoo oprecht en zoo vurig verliefd, dat hij, in min gunstige aangelegenheden, de toestemming zijner moeder nog zou afdwingen. Ik vergat het u te zeggen: Hugo is veel beter; wel lijdt hij nog pijn van zijnen val, maar hij zit reeds in eenen leunstoel. Zijn grootste verdriet, zijne wanhoop is de vrees, dat Ida hem zal worden ontrukt, en hij meent zelfs, dat hij ze nimmer meer zal wederzien. Uit medelijden en op het dringend bidden zijner moeder, heb ik hem beloofd, dat gij, heer baron, dat wij allen te zamen, met Ida hem zullen bezoeken; ja, misschien nog heden. Zou ik te veel van uwe grootmoedigheid hebben verhoopt? Het geluk van Ida kan het loon uwer toegevendheid worden..... Kom, vader lief - ik durf u zoo noemen - heb moed, geene vrees, geene aarzeling meer; lever u met vertrouwen over aan het toelachend lot!’ ‘Ja, vader, toon u edelmoedig!’ smakte Hortensia.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
179 ‘Het zij zoo,’ antwoordde de grijsaard. ‘Ha, de bloedige doorn is uit mijn hart! Doe met mij wat gij wilt: ik ben tot alles bereid.’ ‘Er is evenwel iets, waartoe wij uwen wijzen raad noodig hebben,’ zeide de graaf. ‘Mijn kind is daarboven, op eenige stappen van mij. Ik heb het nog niet gezien. Hier blijven of voor eenigen tijd mij verwejderen, zonder mijne dochter op mijn hart te hebben gedrukt, dit kan niet zijn. Wat is uw gevoel daarover, heer baron?’ Hij kreeg geen antwoord; de grijsaard trok de schouders op, in diepe verlegenheid. ‘En ik moet mijn kind zien nochtans?’ mompelde de graaf ‘Inderdaad,’ zeide de grijsaard, ‘maar hoe? In welke hoedanigheid? Gij zult toch vóór uw huwelijk haar niet zeggen, wie haar vader is..... Ha, ik heb het gevonden! Laat haar gelooven, dat gij haar oom zijt: haars vaders broeder, dien wij dood waanden, en die nu onverwachts uit verre landen is wedergekeerd; maar wees uiterst voorzichtig en verraad u zelven niet.’ ‘Wat gelukkige gedachte!’ riep de dame, ‘ik zal Ida gaan halen en haar op voorhand zeggen, dat zij haren oom gaat zien; en ik zal haar van hem vertellen wat zij dient te gelooven. Zoo zal zij u geene onbescheidene vragen doen.’ ‘Ja, en schik haar wat op; wij zullen maar teffens met de koets van den graaf naar het Tempelhof rijden, om Hugo en zijne moeder een bezoek te brengen.’ ‘O, wat zijt gij goed, vader!’ Hortensia haastte zich naar boven.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
180 Terwijl zij afwezig was, begon de grijsaard met den graaf een meer bedaard gesprek, over wat hun best te doen stond om hunne ontwerpen doelmatig uit te voeren, zonder iemand, voordat de tijd er toe gekomen ware, het geheim van hun leven te laten doorgronden. Zij zouden binnen weinige dagen naar eene verafgelegene Fransche stad vertrekken; daar den noodigen tijd verblijven om het huwelijk van Hortensia met den graaf te voltrekken; dan terugkeeren en de hand van Hugo Van Giersteen voor de jonge gravin Ida De Hammes afvragen. Later zouden zij te Brussel wonen en onbeschroomd in de wereld treden; ja, in de omgeving des konings zelven de plaats eischen, die den baron Van Berkhout, als lid van een aloud geslacht, toebehoorde. De grijsaard was nu geheel veranderd; hij vlotte weg op den schoonsten droom en zag vooruit tot aan het einde zijns levens. Nog schoone dagen waren hem beloofd; het pletterend kruis was van zijne schouders opgeheven; sedert achttien jaar ademde hij nu voor de eerste maal met vrijheid. Zoodanig ontroerde hem de begeesterde taal des graven, dat hij hem nog eens in de armen sloot en hem met blijdschap zijn lieven zoon noemde. Daar hoorden zij gerucht op de trap en hielden beiden den blik naar de deur gericht. ‘Wees voorzichtig, bedwing u!’ mompelde de baron. Ida verscheen in de kamer aan de hand harer moeder, die, den graaf aanwijzende, haar zeide: ‘Zie, mijne dochter, daar is uw oom.’ Het meisje bekeek den vreemden heer, begon te beven, liet eenen schreeuw en deinsde achteruit als
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
181 schrikte zij terug van eene onverwachte verschijning. ‘Omhels toch uwen oom, Ida,’ fluisterde hare moeder. ‘Mijn oom? mijn oom!’ gilde het meisje. ‘Neen, neen, bedrieg mij niet. Hij is mijn vader, mijn lieve vader, dien God mij teruggeeft!’ Zij sprong den graaf aan den hals en zoende en streelde hem met uitgelatenheid, terwijl zij onophoudend het zoete woord ‘vader’ murmelde, zonder te gevoelen, dat des graven tranen als parelen op haar voorhoofd vielen. De grijsaard liep tot haar, poogde haar uit de omhelzing los te maken en zeide op strengen toon: ‘Wat doet gij, Ida? Gij zijt zinneloos; die heer is uw oom.’ ‘Neen, neen, gisternacht, in mijnen droom, heb ik hem reeds gezien,’ weersprak de maagd. ‘Hij is mijn vader!’ ‘Maar gij dwaalt, kind. Die heer is uws vaders broeder. Geen wonder dus, dat hij op hem gelijkt. Kom, maak u niet belachelijk.’ De graaf bedwong zijne uiterste ontsteltenis met geweld. ‘Ja, lieve nicht, ik ben slechts uw oom,’ sprak hij, haar teeders treelende; ‘maar daarom bemin ik u niet minder. Troost u; ik ben gekomen om u van alle smart te verlossen.’ ‘Ach, oom - vermits gij mijn oom zijt -’ murmelde zij treurig, ‘bedrieg mij niet. Mij van alle smart verlossen? Dit kan niemand op aarde!’ ‘Ja toch, Ida,’ viel hare moeder met zegevierende blijdschap in. ‘Weet gij, dat uw oom reeds
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
182 voor uw geluk heeft gedaan? Gij zult, naar alle waarschijnlijkheid, de bruid van Hugo worden.’ ‘Is het waar, grootvader?’ vroeg het meisje met volledig ongeloof. ‘Het is waar,’ bevestigde de grijsaard, ‘en, om u te toonen, dat wij u met geene valsche hoop willen misleiden, houd u bereid om naar het Tempelhof te rijden. De koets van uwen oom staat voor de poort. Vermits wij allen gelukkig zijn, gaan wij den armen Hugo door ons bezoek insgelijks gelukkig maken.’ Ida slaakte eenen luiden vreugdekreet, wierp zich juichend aan den hals haars grootvaders, omhelsde ook hare moeder en viel dan met vreugdetranen op het hart van haren gewaanden oom, die haar, hijgend en van geluk schier bezwijkend, in zijne armen hield gesloten. De graaf en Hortensia schenen nu geenen haast te hebben om naar het Tempelhof te rijden; maar de grijsaard, vreezende dat Willem, door zijn vaderlijk gevoel overstelpt, zich mocht verraden, riep hun toe: ‘Nu, nu, geen uitstel; de arme, zieke Hugo verwacht ons. Hem langer zonder troost laten lijden, ware te wreed. Komt, wij vertrekken..... Ik bid u, gehoorzaamt mij!’ En met deze woorden stapte hij naar de deur. De anderen volgden hem. Ida hing aan den arm des graven, die al gaande haar streelde en haar allerlei zoete woorden toestuurde. Op den voorhof zeide de baron tot eenen knecht: ‘Johan, wij doen een kort uitstapje; bij onzen terugkeer moeten die zwarte planken van voor het hek verdwenen zijn. Men opene al de luiken der vensters!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
183 De knecht keek hem verbaasd aan; maar nog meer werden de dienstboden met verrassing getroffen, toen Ida, de handen in de lucht zwaaiende, hun toeriep: ‘Eh, Hedwig, Peter, Susanna, hier is mijn oom, mijn lieve oom, die ons allen gelukkig komt maken. Wij gaan naar mijnheer Hugo Van Giersteen!’ De dienstboden kwamen toegeloopen; maar de baron, eene nieuwe onbescheidenheid vreezende, deed de maagd in de koets stijgen, en gaf den voerder bevel om de zweep op de paarden te leggen. De moedige dieren sprongen vooruit in de baan, en lang nog hoorden de dienstboden, die bij de poort stonden, de vreugdekreten van Ida en zagen zij het zegevierend wuiven van haren zakdoek.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
184
IX De velden waren met hun blank winterkleed overtogen, maar de zon glansde aan den heldersten hemel, en hare stralen deden het sneeuwtapijt als met millioenen diamanten glinsteren. Er heerschte zulke volledige stilte over gansch het dorp, dat men tot op de markt de orgeltonen en de stem der priesters kon hooren. Zeker, er moet in de kerk een plechtige dienst gevierd worden; want van wederzijde der deur stonden, met ontdekten hoofde en in biddende houding, vele landlieden, die bij gebrek aan ruimte geene plaats in den nederigen tempel hadden kunnen vinden. Vijf of zes prachtige heerenkoetsen vervulden tot op zekeren afstand de groote dorpsbaan, die van wederzijde met immer groene boompjes was beplant en met wuivende vlaggen gesierd. Buiten het kerkhof, onder den grooten lindeboom, waren eenige boeren te zaam geschaard, rondom Jakob den jager. Deze blies nu en dan op eene brandende lont en hield zich gereed om, bij het eindigen der plechtigheid, vuur te geven uit vier kleine kanons, die aan den voet van de linde in eene
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
185 rij waren geschikt. De veldwachter was daar insgelijks tegenwoordig. Intusschen spraken deze lieden zoo stil mogelijk, doch met vroolijk ongeduld, over de gebeurtenis van den dag, en zij wreven zich de handen, bij de verwachting aan het vermaak, dat hun was beloofd. Eensklaps vertoonde zich aan het ander einde der markt een eenzaam wandelaar, gekleed als een stedeling, en die verwonderd scheen rond te kijken naar al de bonte versieringen en de honderd wapperende vlaggen. ‘Bedrieg ik mij niet?’ morde de veldwachter. ‘Neen, het is wel mijn vriend Hendrik, de zoon van onzen ouden schoolmeester! Sedert meer dan vijf maanden, dat hij te Gent eene plaats bekwam, hebben wij hem niet meer gezien..... Jakob, doe uwe zaken wel en wees voorzichtig: ik ga Hendrik Bals te gemoet.’ En na deze woorden te hebben gesproken, stapte hij over de markt, drukte welhaast de hand van zijnen vriend en zeide: ‘Ha, dit is braaf van u, Hendrik, dat gij ons eindelijk toch eens wilt bezoeken. Gij hebt vernomen wat hier zou gebeuren, en nu komt gij juist van pas om het groote feest bij te wonen?’ ‘Wat beteekenen toch al die vlaggen?’ vroeg de jonge onderwijzer. ‘Weet gij het niet?’ ‘Hoe zou ik het weten, veldwachter; mijns vaders huis vind ik gesloten. Ik heb nog niemand ontmoet, het dorp schijnt uitgestorven.’ ‘Inderdaad, groot en klein, alleman is in de kerk.’ ‘Welnu, wat geschiedt er? Zeg het mij toch.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
186 ‘Kom, ga met mij wat nader bij de kerk,’ entwoordde de veldwachter. ‘Ik moet op mijnen dienst passen. Het raadsel van die wonderlijke winterkermis zal ik u in korte woorden uitleggen..... Gij waart nog hier, toen de jonge baron Van Giersteen des nachts over den muur van den Ouden Steen klom en er bijna den dood vond, niet waar?’ ‘Zeker, veldwachter: die wreede en brutale Von Oberheim had op hem geschoten. De ongelukkige jongheer had nochtans het edelmoedigste inzicht. Hij wilde trouwen met jonkvrouw Ida Von Weiler, alleenlijk om haar uit de pijnlijkste slavernij te verlossen. De heer Von Oberheim is het land ontvlucht, om de arme jonkvrouw onverhinderd te kunnen doodplagen.....’ ‘Maar zwijg toch, Hendrik!’ riep de veldwachter met eene soort van angstige verontwaardiging. ‘Gij komt uit eene andere wereld en zijt onwetend van alles. Er bestaat geen heer Von Oberheim en geene jonkvrouw Von Weiler meer. Hij is baron Van Berkhout, en zij is de dochter van een doorluchtig Hollandsch edelman, den heer graaf De Hammes..... en nu gaat zij trouwen met den jongen baron Hugo Van Giersteen. Zij zijn in de kerk; hun huwelijk wordt ingezegend. De brutale Von Oberheim - zooals gij hem noemt - is de vriendelijkste, edelmoedigste mensch geworden, dien men ergens kan vinden. Hij gaat uwen vader eene nieuwe school laten bouwen; hij sticht een Godshuis voor twintig zieke lieden. Dezen namiddag is het groot feest op den Ouden Steen; het staat er vol tafels en stoelen; er zal muziek zijn; al de inwoners van ons dorp mogen er eten en drinken.....’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
187 ‘Op den Ouden Steen!’ mompelde de onderwijzer. ‘In ditzelfde park, dat niemand mocht naderen!’ ‘Ja, en dat nu openstaat voor iedereen.’ ‘Maar de oorzaak van zulke onbegrijpelijke verandering, veldwachter?’ ‘Ja, de oorzaak, Hendrik, daaruit kan ik niet wel wijs worden. De lieden van den Ouden Steen verborgen zich onder geveinsde namen. Mevrouw Von Weiler heet De Hammes. Gij weet, dat zij weduwe was of het meende te zijn. Welnu, haar echtgenoot, de graaf De Hammes, was niet dood; zij heeft hem onverwachts wedergevonden en hij heeft zijne toestemming tot het huwelijk zijner dochter Ida met mijnheer Hugo Van Giersteen gegeven. Zij zijn reeds drie weken terug op den Ouden Steen. Sedert dan heerscht daar niets meer dan vriendschap, vreugde en liefdadigheid. Die goede edellieden zijn zoo gelukkig, dat zij iedereen even gelukkig zouden willen zien. Het is bijna als een mirakel.’ ‘Inderdaad, veldwachter, het is eene wonderlijke zaak. Die Von Oberheim! ik herinner mij nog, hoe hij iedereen deed terugschrikken van zijnen somberen, norschen blik.....’ ‘Tot straks, tot straks!’ riep de veldwachter eensklaps. ‘Daar begint de klok te luiden. Het is gedaan; gij zult zien, zij gaan uit de kerk komen. Ik moet mijnen dienst waarnemen.’ Dit zeggende, trok hij zijnen sabel en liep naar de kerk, uit welker deur nu eene dikke drom dorpelingen stroomde. Allen waren in hun beste zondagspak en op hunne aangezichten glansde een heldere glim van blijde deelneming. De veldwachter zwaaide zijnen sabel en ijverde zeer
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
188 om de menigte zoo te schikken, dat op het kerkhof niemand bleef staan dan de leden van den Gemeenteraad, eenige voorname inwoners en de jonge meisjes, die nu begonnen den wegel voor de kerkdeur met knipsel van gekleurd papier en goudblad te bestrooien. Het overige volk hield zich in twee rijen op de markt, met eenen breeden doorgang, om de koetsen te laten naderen. Onmiddellijk hadden de overheden der gemeente en de voornaamste lieden, met den burgemeester, zich in eenen halven kring geschikt. De laatste had een papier in de hand en hield zich gereed om eenen gelukwensch af te lezen. Daar bonsden de vier kanonschoten te gelijker tijd los; de verraste landlieden sprongen op en verbleekten, maar een glimlach op aller gelaat verving onmiddellijk de uitdrukking van schrik, en iedereen rechtte zich op de teenen om naar de kerkdeur te blikken, waarin nu de gevierde edellieden verschenen. Hoe klopten de hatten der aanschouwers, toen zij den baron Van Berkhout, - weleer de gevreesde heer Von Oberheim, - den goeden Hugo Van Giersteen zagen omhelzen, terwijl dezes moeder de schoone bruid van haren zoon op haar hart drukte. De tranen van ontroering en blijdschap, die in de oogen van al deze hoogwaardige personen glinsterden, wekten een zoo diep medegevoel, dat menige boerin het hoofd afkeerde om haren voorschoot aan de oogen te brengen. Dan, die stond van wederkeerige gelukwensching was even ras voorbij; te meer, daar de burgemeester vooruit was getreden en nu met wankelende stem eene zeer lange rede had beginnen voor te lezen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
189 Terwijl de baron Van Berkhout en zijn gezelschap aandachtig toeluisterden, had de veldwachter met zijnen sabel het te kwaad tegen de nieuwsgierige dorpelingen, die schier onweerstaanbaar vooruitdrongen; bovenal gaven de vrouwen en jonge meisjes hem werk. Moesten zij niet de engelschoone bruid zien, met haar glanzend satijnen kleed, met hare kroon van witte bloemen en glinsterende diamanten, met den kanten sluier, die van haar hoofd tot op hare voeten viel, en zoo veel kostte - had men gezegd - als eene hofstede van twee paarden? En hoe waren toch de oude baron en zijne dochter veranderd en verjongd! Wat indrukwekkende man was niet de graaf De Hammes, met zijne opgeschotene gestalte, zijne statige houding en zijn uiterst milden glimlach! De burgemeester had zijne rede geëindigd. Mijnheer Van Berkhout dankte hem met eenige diepgevoelde woorden en zeide ten laatste: ‘Ik heb deze gemeente lief, mijn beeren, niet alleen omdat gij goede, brave lieden zijt; maar bovenal, omdat God mij op dezen grond eene onverwachte, eene onschatbare gunst heeft bewezen. Ik zal pogen Zijne hooge weldaad te erkennen door ons dorp zooveel goed te doen als mijne middelen mij toelaten. En, om u te bewijzen dat mijn inzicht deswege ernstig is, zal ik u als eene goede tijding melden, dat ik den Ouden Steen heb aangekocht en voornemens ben tusschen u, mijne vrienden, ten minste gedurende den Zomer, het overige mijner dagen te slijten.....’ ‘Leve de heer baron Van Berkhout! Dank, dank! Leve de bruid en de bruidegom!’ riepen de leden van den Gemeenteraad.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
190 Maar deze kreten vonden geenen weergalm ondr de menigte, die, uit ontzag voor den burgemeester en de edellieden, zich stilhield en slechts door hare stralende oogen en glanzenden glimlach van hare diepe deelneming getuigde. De oude baron drukte de hand van velen der omstanders en sprak tot elk een minzaam woord. Dan zeide hij: ‘Den heeren Burgemeester en schepenen hebben wij plaatsen kunnen voorbehouden in onze rijtuigen. Indien de andere vrienden gelieven naar den Ouden Steen te komen, om een glas op ons geluk te drinken, wij zullen ons daardoor zeer vereerd achten. Tot straks, tot straks, heeren!’ De koetsen waren genaderd. In de eerste traden de bruid en bruidegom; in de tweede de ouders; in de derde en vierde de vreemde edellieden, die als getuigen of bloedverwanten het huwelijk hadden bijgewoond; in de twee laatste de burgemeester en zijne schepenen, de doktor, de ontvanger en de notaris. Weder deed een vierdubbel kanonschot de kerk en de huizen daveren. De koetsen begaven zich opvolgend vooruit, en welhaast was de laatste insgelijks achter den hoek der baan naar den Ouden Steen verdwenen. De gansche bevolking van het dorp volgde als een rollende vloed; en dan eerst kreeg iedereen de borst vrij en hergalmde de lucht van immer herhaalde gelukwenschen en schaterend vreugdegejoel. EINDE.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
5
..... Werd hij door een everzwijn getroffen..... (bladz. 7).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
7
Koning Oriand I In oude, ridderlijke tijden heerschte over de landen tusschen de Schelde en de zee een machtig en dapper koning. Hij hield zijn hof in een prachtig paleis, Zonneburg geheeten en liggende aan de Oostelijke zijde van Harlebeca, dat alsdan eene groote en sterke stad was. Eens in het Woud-zonder-genade(1) op de jacht zijnde, werd hij door een everzwijn getroffen en bezweek aan de wonde. Stervende, beval hij zijnen twaalfjarigen zoon Oriand aan de liefderijke zorgen zijner echtgenoote Mattabruna, die als voogdesse het land zou bestieren tot zijne meerderjarigheid. De jonge Oriand groeide spoedig op en werd, in weinige jaren, zeer groot van gestalte en uitnemend
(1) Het Woud-zonder-genade (Thoraldi Silva). Een duister woud, dat zich van de boorden der Leye tot in de nabijheid der zee over een groot gedeelte van Vlaanderen uitstrekte en dus genaamd werd, waarschijnlijk om de gevaren welke er de reizigers en jagers bedreigden. (Zie Aloude Geschiedenis der Belgen, P. BLOMMAERT, bld. 14.)
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
8 sterk van leden. Nauwelijks kon zijn arm spies en degen dragen, of hij liep van den morgen tot den nacht in de bosschen, om wilde dieren op te zoeken, te bevechten en te dooden. Noch regen, noch storm, noch sneeuw kon hem wederhouden. Al wat niet strekte tot oefening der lichaamskrachten boezemde hem afkeer in: hij wilde van niets hooren dan van jacht, van wapenhandel en van kamp in het krijt. Poogde soms een oude trouwe dienaar zijns vaders hem te doen gevoelen, dat hij andere dingen nog hoefde aan te leeren, om als een goed en wijs koning te kunnen bestieren, Oriand verstiet den raad met onwil en minachting. Mattabruna, die eene heerschzuchtige vrouw was, had al vroeg berekend, dat haar zoon, indien hij dus aan alle de Staatszaken vreemd bleef, onbekwaam zou zijn om werkelijk te heerschen, en zij diensvolgens onder zijnen naam den rijksstaf zou dragen. Zij streelde daarom den jongen vorst in zijne neigingen, bewonderde in schijn zijne lichaamssterkte en loofde hemelhoog de geweldigheid zijner inborst als iets, dat van zijne koninklijke afkomst getuigde. Om hem nog meer daarin te versterken, stelde zij nevens hem zekeren ridder Marcus, die haar van ganscher harte was verkleefd. Dezen vertrouwde zij hare geheime hoop en beloofde hem de hoogste ambten, indien hij haar hielp tot het bereiken van haar doel. Daartoe hoefde hij niets anders te doen dan den koning vergezellen, hem immer vleien en hem wansmaak van alle vreedzame bezigheid inboezemen. Zulk woest en stoffelijk leven maakte Oriand ruw en driftig; ja, zijne inborst werd allengs zoo
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
9 geweldig, dat hij bij de minste tegenkanting in onstuimige gramschap losborst en iedereen alsdan voor den vlammenden blik zijner oogen van schrik deed terugdeinzen. Mattabruna alleen behield eenen grooten invloed op hem en vermocht het nog, hem te bedaren wanneer iets zijne woede had ontstoken. Het ging, zooals de eergierige vrouw had gehoopt. Toen Oriand zijne meerderjarigheid bereikte, liet hij zich kronen, doch verzocht zijne moeder, het bestier des lands in handen te houden, ten einde hem zorgen te besparen, welke hij niet kon en niet wilde op zich nemen, des te meer daar de keizer, wiens Leenman hij was, hem ter hulpe had geroepen en hij met de meesten zijner ridders en wapenlieden naar Duitschland ten oorlog zou trekken. Mattabruna bleef dus geheel meester. Slechts ééne vrees verontrustte haar: Oriand had nu de mannejaren bereikt; indien eens eene vrouw hem bekoorde en hij eene echtgenoote op den troon stelde? Zou deze haar niet den invloed op haars zoons gemoed ontrooven en daarmede de heerschappij over het land? Wel had Mattabruna sedert lang hare voorzorgen desaangaande genomen, door haren zoon van alle vrouw afkeerig te maken; en zij meende daarin genoeg te zijn gelukt, om te mogen hopen dat het ruwe hart van Oriand voor het zachte gevoel der liefde zou gesloten blijven;..... maar wie kon het weten nogtans? Ofschoon zij sedert weken geene tijding van den koning had gekregen, twijfelde zij niet of alles moest wel gaan in het leger; want zij wist, dat Marcus,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
10 die zich met den koning bevond, haar eenen zijner trouwste dienaars - eenen zekeren Savary - als geheimen bode zou afsturen, zoohaast er iets gebeurde, dat hare ontwerpen kon dwarsboomen. Zij was daarover nog in hare kamer aan het nadenken, toen zij, op het hooren eener bekende stem, met blijde verrassing zich omkeerde en den ridder Marcus zelf voor hare oogen zag staan. ‘O, God lof, die u tot mij wedervoert, mijn lieve Marcus!’ riep zij. ‘Welke tijding?’ ‘Goede tijding, vorstinne,’ antwoordde hij, ‘de koning komt. Ik heb hem, niet verre van hier, verlaten om u van zijn terugkeer bericht te brengen.’ ‘Wat beteekent zulke handelwijs, heer ridder? Waarom zondt gij mij uwen bode niet vroeger, om mij toe te laten, den koning een plechtig onthaal te bereiden?’ ‘Hij heeft het streng verboden, vorstinne. Hij wenscht dat men zijne terugkomst slechts binnen drie dagen viere.’ ‘Zonderlinge wensch, Marcus.’ ‘Ja, vorstinne, de koning droomt van niets dan van jacht. Eenige dagen voor zijn vertrek naar Duitschland heeft hij in het Woud-zonder-genade eenen reusachtigen beer vervolgd, die hem ontloopen is. Nu wil hij onmiddellijk, van morgen vroeg reeds, de vervolging hernemen!’ ‘Het zij zoo; maar wat ons betreft, Marcus, alles wel?’ ‘Alles opperbest, vorstinne. Ik heb zelf de overtuiging bekomen, dat wij voortaan den verlokkenden blik der vrouwen niet meer te vreezen hebben: de koning heeft geen hart voor de liefde.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
11 ‘Gaf hij u bewijzen daarvan?’ vroeg Mattabruna met eenen glim van vroolijke hoop. ‘Wees als moeder gelukkig en trotsch, vorstinne,’ zeide Marcus. ‘Onze koning Oriand heeft zoovele heldendaden bedreven en den vijand zoo overvloedig neergemaaid, dat de keizer hem als een wonder van kracht en onversaagdheid roemde. Dank zijner onweerstaanbare vermetelheid, was de oorlog spoedig gedaan. Wij trokken zegevierend naar Augsburg, waar prachtige ridderspelen en kampen werden ingericht. Oriand, wiens roem alom reeds was verspreid, behaalde den prijs in alle kampen en werd zesmaal door de edelste jonkvrouwen van Duitschland bekroond. Gij moest gezien hebben, vorstinne, hoe allen eenen blik van hem schenen af te smeeken, - want de koning is, eilaas, een schoon man! - ja, zelfs des keizers jongste dochter, de bekoorlijke Aleidis, poogde meer dan anderen zijne aandacht te boeien. Ik schrikte, want de liefde sprak uit hare lonkende oogen.....’ ‘Gij doet mij beven, Marcus!’ murmelde Mattabruna. ‘Dieper nog zou uw angst geweest zijn, vorstinne, indien gij, evenals ik, hadt moeten hooren, hoe de keizer zelf op weinig bedekte wijze de hand zijner dochter onzen koning aanbood.’ ‘En hij?’ ‘Hij bevestigde met woorden van afkeer voor alle vrouwen, dat hij nooit de huwelijksketen zou aanvaarden. De edelvrouwen, over zijne gevoelloosheid spijtig, noemden hem de wilde koning.’ ‘Dank God, die zware steen valt mij van het hart!’ juichte Mattabruna.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
12 ‘Gij begrijpt, vorstinne, dat ik het mijne heb bijgebracht om den koning tegen alle verleiding te beschutten, door hem te spreken van vrijheid, van mannelijken trots en van woeste jachten; door hem te doen gevoelen dat, eens de slaaf eener echtgenoote geworden, hij vaarwel zou moeten zeggen aan onafhankelijk en voldadig leven.’ ‘Goede, trouwe vriend,’ zeide Mattabruna, ‘wees zeker, ik zal niet ondankbaar zijn. De burcht van Wolveghem is een schoon goed, niet waar? Ik zal mijnen zoon aansporen om hem u te schenken.’ Marcus boog zich en kuste de hand zijner beschermster met diepe aandoening. Hij meende door woorden zijne dankbaarheid te betuigen, doch bazuinklanken, die uit de verte herklonken, verrasten hem. ‘De koning nadert!’ zeide hij. ‘Loopen wij hem met haast tegemoet!’ riep Mattabruna. Toen beiden de poort van het paleis bereikten, verscheen Oriand juist op het voorplein, aan het hoofd zijner ridders en wapenknechten, die in stilte kwamen aangestapt en niet durfden juichen, uit vrees dat het den koning zou mishagen. Mattabruna ijlde tot haren zoon, en toen hij van zijn paard was gestegen, vloog zij hem aan den hals. Hij drukte haar met teederheid in de armen, want zijne moeder eerde en beminde hij. Dan naderden zijne hovelingen en voorname dienaars, om hunnen vorst en meester te verwelkomen. Oriand luisterde eene korte wijl op hunne welkomwenschen, doch werd even ras ongeduldig en wees ze met koele woorden terug.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
13 Hij had dorst naar een vermaak, dat hij zoolang had moeten derven. Niets speelde hem in het hoofd dan zijne groote jacht van morgen. Dewijl zijne ridders en wapenknechten moesten vermoeid zijn, beval hij, dat zij dien nacht in en rondom het paleis zouden uitrusten. Men moest hen vergasten op lekkere spijzen en goeden wijn, en niets sparen om hen recht heerlijk te onthalen. Wat hem zelf betrof, hij hield zich onverwijld bezig met dingen, die hem nauwer aan het hart lagen. Hij deed al zijne jachtbedienden: de forestiers, de hoornblazers, de hondenleiders, de boschkloppers, de wilddragers, tot zich roepen en deelde hun zijne bevelen uit, om morgen, met het krieken van den dag, tot het vertrek naar het Woud-zonder-genade gereed te staan. Toen een der forestiers hem zeide, dat de vreeselijke beer nog de week te voren eene geit van eenen armen houthakker had geroofd, werd de drift des konings zoodanig aangehitst, dat hij een oogenblik voornemens werd, onmiddellijk het ondier te gaan opzoeken; maar den raad zijner moeder gehoor gevende, besloot hij zijn ongeduld tot morgen te dwingen. Hij gaf daarop iedereen oorlof om den welkomwijn met zijne vrienden te gaan drinken, en meende zelf met zijne moeder in het paleis te treden, toen vijf of zes ridders naar het voorplein kwamen gedraafd en reeds uit de verte den hulproep ‘Harop! Harop!’ lieten hooren. De koning bleef verwonderd staan. Deze ridders schenen in grooten nood; want hunne deels verbrijzelde wapenrusting was bemorst met slijk of bloed,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
14 en de paarden, waarop zij gezeten waren, dampten van zweet en waren wit van schuim. Op eenige stappen van den koning sprongen allen ten gronde, kwamen met gebogen hoofden vooruit, lieten zich geknield nedervallen en riepen met de handen in de hoogte: ‘Hulp, hulp, erbarm u onzer, machtige vorst! Wij zijn uwe trouwe vazallen, wreek het gruwelijk onrecht, dat ons wordt aangedaan door eenen vijand, die u durft verachten.....’ Door deze laatste woorden vergramd, gebood de koning zeer barsch: ‘Staat op! Wie zijt gij, vermetelen, die niet vreest mijne woede te ontvlammen?’ Een zeer oud ridder met witte haren antwoordde hem: ‘U zij alle eer en ontzag, heer koning. Gij kent uwen ootmoedigen dienaar: ik ben de hofmeester uwer meter, de vrouw weduwe van Halkijn.’ ‘Inderdaad! En het is voor haar, dat gij mijne hulp inroept?’ ‘Voor haar, machtige heer.’ ‘Nu, spreek, wat is haar geschied?’ ‘Gij weet, heer koning,’ begon de grijsaard onder het storten van tranen, ‘dat mijn meester, de heer van Halkijn, in dienst uws vaders zijn leven liet. Zijne weduwe heeft sedert dit ongeluk zeer eenzaam en als opgesloten geleefd, al hare zorgen toewijdende aan de christelijke en hoofsche opvoeding van haar eenig kind. Dit kind is eene deugdzame jonkvrouw geworden, en dewijl zij rijk begoed zal zijn en God haar in ruime mate bevalligheid schonk, hebben reeds vele ridders naar hare hand
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
15 gestaan; maar zij wil hare moeder niet verlaten.....’ ‘Wat zijt ge langdradig!’ gromde de vorst. ‘Verschoon mij, heer koning,’ stamelde de grijsaard verschrikt, ‘ik ben oud van dagen.....’ ‘Welnu, maak het kort!’ ‘Ja, heer, zoo kort mogelijk. Een ridder is er, die mijne meesteres, uwe ongelukkige meter, met geweld wilde dwingen, hem de hand harer dochter toe te staan; maar de verkleefdheid van al hare onderzaten, die nacht en dag gewapend bleven om haar te verdedigen, belette hem dit. Dan heeft hij zijne toevlucht tot de lastertaal genomen en uitgestrooid, dat de vrouw van Halkijn eene tooveresse is.’ ‘Ha, ha, mijne meter, de goede vrouw van Halkijn, eene tooveresse!’ lachte de vorst. ‘Wat domheid!’ ‘Maar, heer koning, het afgezonderd leven mijner meesteresse heeft eenigen schijn van waarheid aan de hatelijke beschuldiging gegeven, en het volk heeft die domheid geloofd.’ ‘En verder, verder; haast u!’ ‘En verder, heer koning? Toen de booze ridder meende, dat mijne meesteres genoeg door hare misleide onderzaten was gehaat en weinig op hunne hulp kon tellen, is hij te velde gekomen om den burcht van Halkijn te bestormen, de gewaande tooveresse, zooals hij zegt, levend te doen verbranden en hare dochter over de Schelde naar Celles te voeren.’ ‘Wat? Die roover is Waleram van Celles?’ ‘Ja, heer, hij omzet den burcht van Halkijn, waarbinnen slechts zestig nog trouwe ridders en
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
16 wapenknechten hun bloed willen geven ter verdediging van twee onschuldige edelvrouwen. Wel zeker zullen zij het niet lang tegen de overmacht des vijands kunnen volhouden. Gij alleen, heer koning, kunt ze nog redden, degene die de eer had u als kind over de doopvonte te houden, en die nu van verre de handen om hulp tot u uitsteekt.’ ‘Zoo, zoo,’ gromde de koning met holle stem. ‘Waleram durft op mijn grondgebied eene mijner vazallen, mijne meter zelve, in haren burcht bestormen! Hij vreest dus mijne macht, noch mijne woede?’ ‘Wij hebben in onzen nood uwen naam aangeroepen, heer vorst; maar hij, die op den bijstand van den graaf van Hennegau hoopt, heeft met u gespot.’ ‘De schaamtelooze, hij zal sterven!’ ‘Ja, maar, heer, erbarm u hunner; zij verkeeren in levensgevaar; morgen is het misschien te laat!’ smeekte de grijsaard. ‘Wie spreekt u van morgen?’ mompelde de koning. ‘Gaat allen met haast in de keuken; eet en drinkt en maakt u gereed om mij te volgen!’ En zich naar het paleis keerende, riep hij met eene reuzenstem, die over het groote voorplein galmde: ‘Steekt op, heft aan de bazuinen!..... Men blaze allen te wapen en te paard!’ Dewijl ondanks de grootste haast de zaak niet spoedig genoeg naar zijnen lust ging, bulderde hij toornige woorden en stampte met de voeten. De ridders en wapenknechten, dit van verre ziende, kwamen in allerijl toegeloopen en schikten zich onder hunne oversten, elk in zijne bende. Na zijne moeder omhelsd te hebben, sprong de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
17 koning te paard, zwaaide zijnen degen in de lucht en riep tot zijne lieden: ‘Mannen van Scheldegau, Leijegau en Isergau! Vermetele vijanden schenden ons grondgebied; zij bespotten uwen oning; wij gaan ze verpletteren tot den laatste. Hoog de harten! Vooruit! Vooruit!’ En onder het galmen der bazuinen, het hinniken der paarden en het gejuich der krijgslustige benden trok het leger van het voorplein en verdween welhaast oostwaarts, achter de boomen van het naaste woud.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
18
II Reeds acht dagen was koning Oriand met zijn leger naar de grenzen van Hennegau getrokken, en nog had Mattabruna geene tijding van hem bekomen. Dit verwonderde haar wel een weinig, doch bedroefde haar niet; want zoolang haar zoon wegbleef, heerschte zij geheel alleen en beschikte zij volgens willekeur over de zaken van 's lands bestier. Haar werden de zwaarste gedingen voorgelegd, haar werden de smeekingen der onderzaten toegericht; haar werd in alles de koninklijke eer bewezen. Dit was genoeg voor haar koel en eerzuchtig hart; het overige liet haar in den grond onverschillig. Dien morgen echter - waarschijnlijk door een gevoel van nieuwsgierigheid gedreven - zond zij eenen bode te paard naar het leger met eenen brief voor haren zoon. Dan begaf zij zich naar degroote gehoorzaal, waar op dit uur vele ridders, burgers en dorpers hare komst afwachtten, om hunne gebeden of hunne klachten haar toe te sturen. Mattabruna beklom den koninklijken troon en liet beurtelings de klagers of smeekers voor zich neder-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
19 knielen, elk met eene gunst of eene weigering, met een woord van hoop of met eene veroordeeling wegzendende. Zij had reeds een gansch uur aldus hare onherroepelijke vonnissen uitgesproken, toen een gewapende man in de gehoorzaal trad en, tot den troon naderende, de knie voor haar boog. ‘Ha, gij zijt Savary, de jager van Marcus, niet waar?’ vroeg zij. ‘En uw allerootmoedigste knecht, vorstinne. Ik kom van het leger en ben door mijnen meester Marcus tot u gezonden,’ antwoordde de jager. ‘Welnu, wat nieuws brengt gij mij?’ ‘Onze koning heeft al zijne vijanden verplet; geen blijft er over, maar, maar.....’ ‘Spreek dan!’ gebood Mattabruna met ongeduld. ‘Deze zegepraal schijnt u te bedroeven?’ ‘Het is, vorstinne,’ stamelde Savary, ‘dat mijn meester mij dingen toevertrouwde, die.....’ En hij haalde dubbend de schouders op, met de oogen naar de omstanders gericht. ‘Wachten!’ riep Mattabruna, ‘doet de zaal ontruimen! Het verhoor zal morgen worden voortgezet.’ Van den troon dalende, murmelde zij aan het oor des jagers: ‘Ik begrijp: gij hebt eene geheime boodschap voor mij.’ Zij leidde Savary in eene kamer, sloot de deur toe en zeide: ‘Nu moogt gij vrij en onbevreesd spreken..... Gij aarzelt? Het is dus wel schrikkelijk? Is er den koning een ongeluk overkomen?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
20 De jager knikte bevestigend. ‘Welk ongeluk dan?’ kreet Mattabruna, over het talmen van den bode verbitterd. Deze haalde eenen gesloten brief uit zijne tasch en reikte hem Mattabruna, die het perkament ter tafel legde. ‘Eene boodschap van mijnen zoon?’ zeide zij. ‘Ik zal ze mij straks doen voorlezen. Gij weet wat ze behelst? Zeg het mij.’ ‘Vorstinne, de koning is getrouwd.....’ ‘Getrouwd? de koning getrouwd?’ herhaalde Mattabruna, bleek van angstige verrassing en eenen stap achteruitdeinzende. ‘Drijft gij den spot met mij, rampzalige? Mijn zoon getrouwd!’ ‘Voor God en met 's priesters zegen, vorstinne.’ Mattabruna viel neder op eenen stoel en beefde zichtbaar van schrik en van woede tevens; maar de medelijdende blik van Savary riep haar tot bewustheid van haren toestand. Hij was slechts een dienaar van haren dienaar en waarschijnlijk zelfs niet vrijgeboren. Zij mocht hem niet in haar hart laten lezen; want zij kende hem niet genoeg om zijner trouw en zijner bescheidenheid zeker te zijn. Door een uiterst geweld op zich zelve bedwong zij hare ontsteltenis en zeide, in schijn bedaard: ‘De koning is tot de jaren geraakt, waarop de man eene vrouw moet nemen. Wat mij bedroefd heeft, is het onverwachte der tijding; maar indien mijn zoon eene edelgeborene echtgenoote heeft gekozen, zullen wij ze met eere onthalen en als eene dochter beminnen..... Gij lacht? Zijt gij uw leven moede, onbeschaamde knecht?’ ‘Ik zou lachen, vorstinne? Was ik aan zulke
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
21 oneerbiedigheid schuldig, ik doorstak mij zelven tot straf!’ ‘Het zij zoo; ik meende evenwel eenen glimlach op uwe lippen te hebben verrast..... En wie is dan de gelukkige bruid van mijnen zoon?’ ‘Zij heet Beatrix van Halkijn.....’ ‘Beatrix van Halkijn!’ gromde Mattabruna. ‘De dochter eener tooveresse, die met Lucifer.....’ ‘O, dit was eene afschuwelijke logen, vorstinne!’ riep Savary met verontwaardiging. Mattabruna greep hem krampachtig bij de hand en vroeg hem knarsetandende: ‘Eene logen, dommerik? Eene logen? Hoe kunt gij het weten?’ ‘Ik weet het niet, edele vorstinne,’ stamelde de jager bevend. ‘Indien gij het waar acht, dan zal het waar zijn, en ik geloof nu ook, dat het waar is; maar ik smeek u, mijne boodschap is volbracht, verleen mij nu verlof om naar huis te gaan.’ ‘En uw meester Marcus gaf u geene verdere boodschap? Gij hebt mij niets meei te zeggen?’ ‘Niets meer, vorstinne.’ ‘Dit is nu eene logen; gij zijt het die liegt!’ snauwde Mattabruna hem toe. ‘Spreek, kwijt u volledig van uwen last, of gij verbeurt uw leven!’ Maar de man was zoodanig door schrik ontsteld, dat hij vruchteloos geweld deed om duidelijke woorden te uiten. Mattabruna trad naar een kistje, dat op eene tafel stond. Bij Savary terugkeerende, legde zij hem, tot zijne groote verbazing, eenige goudstukken in de hand en zeide glimlachend: ‘Gij waant mij boos? Zie, daar is een bewijs
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
22 mijner welwillendheid. Wees niet langer vervaard.’ ‘Vervaard? Ik vervaard?’ riep de jager, die het geld in zijne tasch stak en de vrije spraak terugkreeg. ‘Wat mij schrik inboezemde, vorstinne, was de hopelooze gedachte, dat ik in eeuwige ongenade bij u ging vervallen. Vraag mijn bloed, met geluk zal ik voor u mijn leven opofferen.....’ ‘Genoeg, genoeg, zooveel begeer ik niet van u! Zit daar neder voor mij en deel mij mede, wat Marcus u geboden heeft mij te zeggen.’ ‘Hij heeft mij gelast, vorstinne, u te verhalen hoe de zaak van dit onverwachte huwelijk is toegegaan.’ ‘Welnu, dit is nu juist wat ik begeer te weten. Verhaal mij uwe boodschap geheel.’ ‘Vorstinne, toen wij met het leger te Halkijn kwamen, had Waleram van Celles den burcht reeds bestormd en ingenomen. Zijne wapenlieden en het oproerige volk hadden de vrouw weduwe van Halkijn ter dood gebracht door het vuur.....’ ‘Natuurlijk, als tooveresse,’ mompelde Mattabruna met het hoofd knikkende. ‘Als tooveresse? Ja, vermits gij het denkt, vorstinne..... Wij kwamen voor den burcht van Halkijn, liepen storm, geraakten over de wallen en velden alles neder wat ons wederstand durfde bieden. Wij meenden den vijand binnen den burcht geheel verdelgd te hebben, en onze koning was in het veld gegaan om de vluchtelingen achterna te zetten, toen hij eensklaps eenen ridder zag, die, met eene kermende vrouw op zijn paard, van uit eene hulppoort der wallen in eene aardebaan sprong en door eenen bliksemsnellen draf met zijn slachtoffer meende te ontkomen. Maar onze koning drukte zijn paard de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
23 spoor in de lenden, bereikte Waleram, kloofde hem het hoofd en verloste dus de jonkvrouw van Halkijn uit des roovers handen. Onze koning wilde niet, dat iemand haar hielpe; zij lag in bezwijming; hij zelf droeg haar op zijne armen binnen den burcht en waschte haar bleek aangezicht met koel water, totdat zij de oogen opende. Wat tooverkracht er in die hemelsblauwe oogen lag, dit kan ik niet zeggen.....’ ‘Ja, ja, tooverkracht, natuurlijk!’ mompelde Mattabruna. ‘Althans, vorstinne, van dien stond af verliet onze heer koning de zijde der schoone Beatrix niet meer, en hij toonde zich zoo zacht, zoo minnelijk en zoo vroolijk met haar, als ware hij een kind bij een ander kind geworden. De minste glimlach van haar voerde hem op tot het hoogste geluk; en, kwam soms nog eene vlaag van ontevredenheid hem vervoeren, een oogslag van Beatrix was genoeg om hem als een lam gedwee te maken, ja, hem op de knieën om vergiffenis voor zijne oploopendheid te doen smeeken. Onze koning was niet meer kennelijk.’ ‘Betooverd!’ gromde Mattabruna. ‘Inderdaad, betooverd door de onuitsprekelijke bevalligheid der jonkvrouw en door de zachtheid harer groote blauwe oogen. Niemand onzer kon aan dien blik wederstaan; allen, die hem ontmoetten, gevoelden zich ontsteld door eene geheime beheersching, door ontzag, door aantrekking, door bewondering.’ ‘Zeker, door eene geheimzinnige kracht,’ bevestigde Mattabruna. ‘Hebt gij nog vrouwen met zulken blik gezien?’ ‘Nooit, vorstinne.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
24 ‘Weet gij van waar die verborgene kracht voortkomt?’ ‘Neen.’ ‘Het is tooverij, duivelskunst.’ ‘Tooverij? Inderdaad, het gelijkt er naar!’ mompelde Savary met eenen diepen zucht. ‘En de koning, mijn zoon, werd dus verliefd op Beatrix van Halkijn?’ ‘Ja, vorstinne.’ ‘En zij?’ ‘Zij insgelijks toonde eene groote genegenheid voor haren redder.’ ‘Het overige kan ik raden,’ mompelde de koningin met beklemde woede en nijdigen spot. ‘Mijn zoon, betooverd en door eene geheime kracht tot een bepaald doel gedreven, heeft haar zijne hand en zijne kroon aangeboden. Hare toestemming was op voorhand zeker, en men heeft, ter plaatse of in een naastgelegen dorp, eenen priester gevonden om het huwelijk in te zegenen.’ ‘Zooals gij zegt, vorstinne.’ ‘En dit alles is geschied in tegenwoordigheid van uwen meester Marcus? Hij heeft dus niets beproefd om den koning tegen de verleiding te behoeden?’ ‘Ik geloof het, vorstinne, maar ik weet het niet.’ ‘Kon hij dan mijnen zoon niet doen begrijpen, dat hij speelbal was eener verborgene macht, eener helsche begoocheling, het werk des duivels?’ ‘O, vorstinne, beschuldig deswege mijnen meester niet,’ antwoordde Savary treurig. ‘Een ridder, de oude Warnfried van Driesthem, mompelde het woord tooverij aan des konings oor. - Nu begrijp ik den
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
25 schrikkelijken zin van dit woord. - De koning sprong op, als hadde een giftslang hem gebeten; hij hief bulderend zijn zwaard in de hoogte en meende Warnfried het hoofd te kloven. Gelukkiglijk weerhield Beatrix zijnen arm en bracht hem geheel tot bedaren. Warnfried overtuigde den koning dat hij zich over de beteekenis zijner woorden had misgrepen, en zooverre bracht het de onweerstaanbare zoetheid van Beatrix, dat onze vorst zijnen dienaar Warnfried verschooning vroeg en hem als verzoende vriend omhelsde..... Mijn verhaal is u pijnlijk, vorstinne?’ ‘Zulke macht op mijnen zoon!’ zuchtte Mattabruna. ‘Ach, mijn hart verkrampt. Dat hij kome met zijne helsche bekoorster; zij zal weten wie ik ben!’ ‘Met uw verlof, vorstinne, ziehier wat mijn meester mij bovenal gelastte u te zeggen. De koning, terwijl hij Warnfried genade schonk, heeft in tegenwoordigheid veler ridders bij duren eede gezworen, dat hij onverbiddelijk al degenen zal doen dooden en martelen, die nog een enkel woord durven spreken, dat Beatrix van Halkijn kan onaangenaam zijn of niet getuigt van eenen grenzenloozen eerbied voor haar. Hij zwoer, dat hij haar voor het minste verdriet zal behoeden en haar, ten koste zijner kroon en zijns levens, zal verdedigen tegen de gansche wereld.’ ‘Maar tegen mij? Ik ben zijne moeder!’ ‘Zelfs tegen zijne moeder, vorstinne. Hij heeft het uitdrukkelijk gezegd, dat ieder het hoorde.’ Mattabruna kon hare woede niet meer bedwingen. Zij gromde vermaledijdingen en knarste de tanden; maar het gevoel harer onmacht sloeg haren trots ter
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
26 neder en zij boog het hoofd. Beschaamd over hare ontsteltenis in bijzijn van eenen dienaar, riep zij eindelijk: ‘Waarom is uw meester Marcus niet zelf gekomen, om mij die gruwelijke tijdingen te brengen?’ ‘Hij durfde niet, vorstinne,’ was het antwoord. ‘De koning heeft hem geboden, immer omtrent de koningin te blijven, om over haar te waken en den minsten wenk harer oogen te doen gehoorzamen. Mijn meester toont zich gedienstig en eerbiedig jegens de koningin; - zoo wint hij hare gunst en behoudt 's konings vertrouwen. Hij raadt u, eveneens te handelen, totdat.....’ ‘Tot wanneer?’ gromde Mattabruna, over zijne aarzeling verwonderd. ‘Totdat mijn meester zelf u hebbe gesproken. Mijn boodschap is geheel vervuld vorstinne.’ Mattabruna reikte hem nog een paar goudstukken toe en wees hem de deur. ‘Uw allerootmoedigste en verkleefde dienaar,’ zeide Savary, achteruitstappende. ‘Kan mijn leven ooit u tot iets nuttig zijn, eisch het; ik zal mijn bloed met geluk u geven.’ ‘Het is wel, ga met vrede,’ morde Mattabruna. ‘Wie weet? Misschien zal ik het u eens vragen. Indien de moed u dan niet ontbreekt.....’ ‘Voor zulke milde vorstinne, dwars door het vuur der helle zelfs!’ bevestigde nog de jager, terwijl hij ter deure uitging. Lang bleef Mattabruna alleen met het hoofd in de handen zitten en overwoog het gevaar, dat haar bedreigde, en de middelen om het af te weren. In den eerste droomde zij de geweldigste en bloedigste
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
27 droomen; maar allengs kwam zij tot het besluit, dat Marcus gelijk had en men met list moest te werk gaan en verleiding tegen verleiding stellen, om Oriand aan de macht zijner echtgenoote te ontrukken. Dit eischte tijd misschien; men moest geduld hebben en geheimelijk handelen; want bij de minste onvoorzichtigheid kon des konings woede, als een verpletterend onweder, dood en vernieling in het ronde zwaaien, ja, tot in het paleis, tot op den troon! Had hij niet gezworen, dat hij zelfs zijne moeder niet zou sparen? Mattabruna riep den hofschrijver en deed zich des konings brief voorlezen. Deze behelsde de tijding van zijn huwelijk en meldde haar, dat hij slechts binnen acht dagen met zijne bruid zou aankomen. Dit uitstel was dus bepaald, omdat de jonge koningin nog onpasselijk was van den doorgestanen angst, maar bovenal omdat de koning zijne echtgenoote met alle plechtigheid wilde onthaald zien, en hij iedereen de noodigen tijd tot de voorbereidsels van dit onthaal wilde gunnen. Hij had bijzondere boden naar alle graafschappen en naar alle gouwen gestuurd, om de ridders tot het feest uit te noodigen, en hij bad zijne moeder, van haren kant noch moeite noch geld te sparen om zijne bruid een prachtig, eerbiedig en vroolijk welkom te bereiden. Een oogenblik werd Mattabruna onder het aanhooren dezer lezing ontroerd, en zelfs verscheen er een glimlach van genoegen op hare lippen. De woorden des briefs waren ook zoo teeder en zoo zoet! Wel zesmaal noemde Oriand haar ‘lieve moeder, allerliefste moeder,’ en, in stede van met ruwheid te gebieden, verschoonde hij zich over de indringelijkheid
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
28 van zijn verlangen, en hij bad en smeekte als iemand, die eene gunst vraagt. Maar dan schoot haar door het hoofd de spijtige gedachte, dat de ongewone zachtheid haars zoons niets anders was dan het bewijs der onbegrijpelijke machtvan Beatrix op zijn gemoed. Haar hart zwol op van nijd en wraakzucht, en elk verder woord van den brief was een dolksteek, die haar door den boezem boorde. Zij zond den schrijver met slechtverborgene gramschap weg en verliet de kamer, om al de hofbedienden te doen samenroepen en hun bevelen uit te deelen tot het plechtig onthaal hunner nieuwe koningin.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
29
III De plechtige dag was verschenen. Gouden lakens en roode gewaden versierden den gevel van het paleis; aan alle vensters en zelfs tot op den top der wachttorens prijkten veelkleurige baanders, wuivende vlaggen en wapperende wimpels. Ter rechterzijde van het voorplein had men op eene breede houten stelling eenen troon opgericht. Van daar tot buiten de ophaalbrug lag een kostelijk tapijt, het pad aanwijzende dat de koningin zou volgen. Deze baan was bestrooid met rozen en bloemen van allerlei kleur, en alsof dit niet voldoende ware geweest om de lucht met balsemgeuren te vervullen, er stonden twee rijen voetzuilen met gouden schulpen, waarin de welriekende harsten van het Morgenland in overvloed brandden. Rondom het plein hielden de ridders en leenheeren, op hunne slagpaarden, elk met zijne baander opgeheven, in dichte gelederen zich geschaard. Het heldere licht der morgenzon herkaatste in al het goud, het zilver en het staal der kostbare wapenrustingen; de wind bewoog in zacht gegolf de vederbossen der helmen en de tongen der duizenden pennoenen, waarmede de speren der ridders waren gesierd.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
30 Op de stelling, nevens den troon, stond Mattabruna, omringd door eenen zwerm prachtig gekleede edelvrouwen, en wachtend om van daar des konings bruid te gemoet te dalen. Aan wederkanten des troons ontplooiden zich twee rijen trompers, met de glanzende bazuinen aan den mond, gereed om bij het verschijnen des konings het reusachtig welkom door de lucht te doen hergalmen. Ondertusschen was eene eerebende van voorname ridders in de groote baan naar het Oosten vooruitgereden met den last om de vorsten daar af te wachten. Eene krielende menigte, stedelingen en dorpers, bezette de beide boorden dezer baan, snakkende met kloppend hart naar de komst der koningin, die men zeide schooner te zijn dan de schoonste droom. Eensklaps liep er een vroolijk gemompel door het volk; in de verte glinsterden harnassen en helmen en hoorde men de helklinkende galmen van bazuinen. De koning was daar met zijne bruid! Welhaast steeg een schallend gejuich uit den schoot der menigte; waar de vorsten voorbijreden, liep de betuiging der algemeene vreugde - het koortsig heilgeroep en het zwaaien der handen - als een vuur langs de baan voort, totdat de stoet het binnenplein bereikte, en bazuinen en ridders en edelvrouwen en volk door hunne saamgevoegde galmen en welkomskreten lucht en wouden als onder de rollende stem des donders deden zuchten en trillen. Wat was zij schoon en bekoorlijk, de bruid huns konings! Met hemelsblauwe oogen, blonde haren en ranke leden, wat bleek nog van de geledene smarten, gansch in het wit gekleed, met eenen glimlach op
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
31 den mond, zoo eenvoudig en zoo zoet, dat hij de harten ontroerde en als deed smelten in een gevoel van toeneiging en bewondering! En hoe zwierig zat zij op hare hakkenei, van welker zijde de sneeuwige bruidsmantel tot bij den grond nederdaalde! Waarlijk, schooner maagdenbeeld had niemand op aarde ooit gedroomd! Wat echter nog meer de aandacht boeide en de ridders verwonderde, was de onuitlegbare verandering, die men in den koning opmerkte. Hij, altijd zoo koel en zoo stuursch, had nu eenen minzamen groet en een minzaam woord voor elkeen. In zijne oogen glansde vriendschap en heldere levensvreugd. O, wat moest hij gelukkig zijn! Hoe machtig had het eerste liefdegevoel op hem gewerkt, daar het den woesten, somberen jager tot eenen gullen en mildhartigen jongeling had herschapen! Toen allen te midden van het plein waren afgestegen, nam de koning zijne bruid bij de hand en leidde haar naar den troon. Mattabruna daalde van de stelling, liep hare schoondochter te gemoet, drukte haar in de armen en zoende haar herhaalde maal op beide wangen. Dit verheugde Oriand dermate, dat hij met tranen in de oogen zijne moeder en zijne bruid in eene zelfde omhelzing sloot. ‘Ik zal u eeren en beminnen,’ murmelde Beatrix. ‘God ontnam mij mijne goede moeder; laat mij uw kind zijn!’ ‘Gij zijt mijn kind, ik heb u lief,’ antwoordde Mattabruna. ‘O, gij edele, bekoorlijke bruid mijns zoons, dat ik uw hart nog op het mijne voele kloppen!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
32 En weder trok zij Beatrix tegen haar hart en kuste haar in schijn met vurige teederheid. ‘Kom, mijne dierbare dochter,’ zeide zij eindelijk, haar de hand nemende. ‘Beklim den troon, die u als koninginne wacht, en heersch nevens mijnen zoon. Wij zullen met hoogmoed ons de dienaars noemen van een zoo edel wezen, dat God met al de schatten des lichaams en des geestes heeft begiftigd!’ Beatrix was gelukkig; uit den zoeten blik, dien zij in Mattabruna's oogen hield gevestigd, straalden dankbaarheid en liefde. Zij liet zich op den troon leiden en zette zich neder nevens den koning, die, ondanks de plechtigheid van den dag, zich niet weerhouden kon haar in stilte de hand te drukken en haar te doen gevoelen, hoe zeer hij haar beminde en hoe blijde hij was over het goed onthaal, dat zij vanwege zijne moeder had genoten. Nu kwamen beurtelings ridders en edelvrouwen de nieuwe koningin hunnen eerbied betuigen. Geen daalde er van de stelling zonder zich zelven te vragen, wat toch het geheim mocht zijn van de macht, welke de jonge vorstin op elkeen uitoefende. Hare zoete woorden, hoe vreesachtig in schijn ook gesproken, klonken tot in het diepste des harten; haar trage blik, alhoewel hij om genegenheid en vriendschap scheen te bidden, ontroerde de ziel onbegrijpelijk diep..... Verre van den troon werd zelfs in het verborgene tusschen de ridders en tusschen het volk van tooverij gesproken. De meesten echter meenden daardoor slechts op eene natuurlijke wijze de onwederstaanbare bevalligheid der jonge koningin te kenmerken; maar anderen vertelden insgelijks met twijfel en ver-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
33 schriktheid, dat hare moeder als verdacht van hekserij en duivelskunst was verbrand geworden..... En eer de plechtigheid ten einde was, liep deze lastertaal geheimzinnig van mond tot mond, zonder dat het mogelijk ware geweest, ooit te weten wie dit venijn allereerst onder de menigte had gespuwd. Nadat de plechtige eerbetuiging was afgeloopen, leidde Oriand zijne bruid in het paleis, waar ter harer eer een gastmaal van vierhonderd ridders en edelvrouwen was bereid. Buiten schonk men den wijn in overvloed, en de luidruchtigste vreugde heerschte overal. Dien ganschen dag overlaadde Mattabruna hare schoondochter onophoudend met bewijzen van toegenegenheid en liefde; ja, waar zij er gelegenheid toe vond, streelde zij de koningin en loofde haar uitbundig over hare bevalligheid, over haar verstand en over alles wat zij deed en zeide. Zoo won zij het grenzenloos vertrouwen der eenvoudige Beatrix, die op het oogenblik, dat zij tot hare slaapkamer zou opklimmen om de vermoeienis van den dag in eene lange nachtrust te vergeten, Mattabruna nog aan den hals vloog en uitriep: ‘Moeder, allerliefste moeder, heb dank voor uwe eindelooze goedheid! Ik zegen God, die mij uw kind liet worden om mij te troosten over een ijselijk ongeluk; uwen naam zal ik noemen in al mijne gebeden.’ Zoohaast de koning in zijn slaapvertrek was getreden en zij de deur had hooren sluiten, ging Mattabruna naar eene andere zijde van het paleis en opende de deur eener zaal, waar een ridder bij eene lamp was gezeten.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
34 ‘Welnu, Marcus, bevat de beker mijner vernedering gal genoeg?’ vroeg zij. ‘Spreek stiller, vorstinne,’ mompelde de ridder. ‘Gij zijt kleinhartig geworden?’ spotte Mattabruna. ‘Heeft het kind der helle u insgelijks betooverd?’ ‘Voorzichtig moeten wij zijn, vorstinne; want het gemoed des konings is als een slapende vuurberg, die bij de minste aanhitsing verdelgend kan ontploffen.’ ‘Zijt gij dan gansch zonder raad? Spreek, wat meent gij, dat wij kunnen doen om ons te wreken?’ ‘Niets, voor het oogenblik niets. Wachten totdat 's konings liefde vermindert en de blinddoek hem ontvalt.’ ‘Machteloos? Wij zouden machteloos zijn?’ gromde Mattabruna, de armen krampachtig wringende. ‘Hoe? ik zou niet alleenlijk eene vreemde vrouw mijne plaats op den troon zien innemen; ik zou voor haar buigen, haar gehoorzamen, niets meer zijn dan eene verstootelinge zonder overheid; maar zij zou nog daarenboven het hart mijns zoons geheel in bezit nemen en mij de liefde en het vertrouwen van mijn kind ontrooven? Neen, neen, Mattabruna is niet geboren om voor iemand te buigen! Beatrix van Halkijn zal weg uit mijne baan, al moest vergif.....’ Marcus sprong op en legde de woedende vorstin de hand op den mond. ‘Om Gods wille, bedaar toch,’ zeide hij verschrikt. ‘Indien men u hoorde, zou dit paleis met eenen moedermoord bevlekt kunnen worden, en
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
35 zeker, wie u verkleefd is, zou de zon van morgen niet meer zien!’ ‘En nogtans, zij zal van den troon gerukt worden!’ morde Mattabruna. ‘Zoolang zij mijne plaats bekleedt, moet gij verzaken aan de gunsten, welke ik u heb beloofd.’ ‘Ik weet het, vorstinne. In mijn hart gloeit de haat evenals in het uwe. Wij zullen ons wreken; uit onze baan zal de hinderpaal geweerd worden; maar voorzichtig wil ik naar ons doel, langzaam, geduldig, indien het zijn moet, doch met zekerheid en zonder u, noch mij aan 's konings gramschap bloot te stellen.’ ‘Maar het middel?’ ‘Het middel heeft zich heden reeds van zelf aangeboden.’ ‘Ha, gij verblijdt mij! Ja, gij hebt gelijk. Inderdaad, het ware beter, indien wij, onbekend, ons konden wreken..... En dit middel is?’ ‘Mijn dienaar Savary heeft gedurende den dag op hel voorplein tusschen ridders en dorpers rondgewandeld, om af te luisteren wat men daar zoo al zeide. Men sprak er heimelijk van den schrikkelijken dood der weduwe van Halkijn, en men vroeg elkander met verbaasdheid, of de wonderlijke macht, die de koningin op onzen vorst en op iedereen uitoefent, wel natuurlijk is.....’ ‘Ho, wees zeker, Marcus, die Beatrix schijnt een engel, maar zij is eene vuige tooveresse!’ riep Mattabruna. ‘Neen, neen, hare moeder was eene deugdzame vrouw, en zij is zuiver als eene duive,’ wedersprak haar de ridder. ‘Maar als dit gerucht den koning ter
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
36 ooren komt, zal hij beginnen te twijfelen; die laster, onverwinnelijk en immer opnieuw ontstaande, zal eindelijk zijnen geest verontrusten en verschrikken, en de liefde dooden in zijn hart. Dan eerst, vorstinne, zal onze tijd komen, om dit vuur te voeden en het zoodanig te doen vlammen, dat het de koningin verslinde.’ ‘Maar hoe zal Oriand vernemen, wat de ridders en het volk zeggen?’ ‘Ja, dit weet ik voor het oogenblik niet. Het is best, dat het slechts later tot hem gerake; want nu is hij zoo verblind in zijne nieuwe bruid, dat hij een bloedbad rondom zich zou aanrichten, om al degenen te treffen, in wier geest slechts de beschuldigende gedachte is ontstaan. Niemand zou hij sparen: noch ridders, noch edel vrouwen, noch mij..... noch u, zijne moeder, indien hij vermoeden kon, dat wij den laster hebben aangehoord of geloofd.’ ‘Gij zijt dus van gevoelen, dat wij voor alsnu onze wraak uit te stellen hebben?’ ‘Ja, wij moeten onzen haat verbergen, verkleefdheid en eerbied voor de koninginne blijven veinzen en wachten, totdat een toeval, waaraan wij gansch vreemd zijn of schijnen, het erg gerucht tot in 's konings ooren voert.’ ‘Maar, Marcus, indien dit gerucht vergaat en uitsterft?’ ‘De laster sterft niet, vorstinne. Bleef hij echter den koning te lang onbekend, wij zouden middelen uitdenken om het venijn tot in zijn hart te doen druipen. Tot dan moeten wij veinzen, sluw en slim zijn en iedereen laten denken, dat niemand de koningin meer bemint of haar inniger verkleefd is dan
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
37 wij..... Nu, vorstinne, kus ik u de hand en wensch u goeden nacht.’ ‘Ga, mijn trouwe vriend,’ zeide Mattabruna half getroost. ‘Wees zeker, dat, indien ik eens weder mijne plaats op den troon bekom, ik u met gunsten en goederen zal overladen.’ ‘Ik dank u; blijf met God, vorstinne,’ murmelde Marcus, terwijl hij de zaal uitstapte.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
38
IV Had men op den dag der plechtige intrede verrast gestaan over de grondige verandering van des konings inborst, meer en meer klom deze verwondering, naarmate Oriand onder den invloed zijner zoete echtgenoote een gansch nieuw mensch scheen te worden. Nu bestierde hij zelf zijn land, deed zich rekening geven over de wijze, waarop zijne ambtenaren hunnen plicht vervulden, riep iedereen tot het gevoel der rechtvaardigheid, beschermde de zwakken, brgcht de sterken door vaderlijken raad tot goedwilligheid, strafte slechts tegen dank waar het onvermijdelijk was, en gedroeg zich als een echt Christen-koning. Beatrix genoot zijne liefde onverstoord; de minste blik harer oogen was als een bevel voor hem, maar zij maakte van deze macht slechts gebruik om armen te helpen, verdrukten te verdedigen, lijdenden te troosten en door veelvuldige werken van barmhartigheid geluk en vrede rondom zich te verspreiden. Zes maanden lang bleef des konings goede gestemdheid voortduren, zonder dat nog nooit eene vlaag van gramschap hem overviel. Zijn blik en zijn woord waren even helder en even zoet als den eersten dag,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
39 en zijne liefde tot Beatrix scheen nog aan te groeien; want hij was haar dankbaar voor den weldadigen invloed, dien zij op zijne eens zoo ruwe en zoo ontstelbare ziel uitoefende. Nu was hij niet meer verslonden door den lust naar woeste vermaken, en, ging hij nog al eens op jacht in de wouden van zijn gebied, het was in gezelschap zijner welbeminde echtgenoote en met gansch zijn hof van ridders en edelvrouwen, als naar een vroolijk feest, tot uitspanning en lustigen kout. Dat algemeen geluk, die onverstoorbare tevredenheid der gemoederen folterden de heerschzuchtige Mattabruna. Wel dikwijls, wanneer zij met Marcus alleen was, vroeg zij knarsetandend, of zij dan veroordeeld zou blijven tot eeuwig lijden en tot immer diepere vernedering. Dit mocht niet voortduren; er moest een middel gezocht worden, meende zij, om den koning van zijne schrikkelijke blindheid te verlossen en Beatrix in het verderf te storten. Maar Marcus, die voorzichtig was en zijn leven niet roekeloos wilde wasren, haalde haar telkens over tot geduld en uitstel. Mattabruna misgreep zich, zeide hij, in de ontmoedigende gedachte, dat de laster tegen de koningin onder het volk was uitgestorven. Hij wist het beter door Savary, die hem dagelijks kwam melden, hoe dorpers en burgers, ja, hoe ridders zelve nog steeds geheimlijk het woord ‘tooveresse’ mompelden. En inderdaad, welke vorsten, hoe goed en grootmoedig ook, kunnen iedereen bevredigen? Moeten zij, om de meesten hunner onderzaten gelukkig te maken, vele anderen niet misnoegen? Een onverwacht toeval, een niets kon elken dag den laster als een
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
40 onweder boven het hoofd der koningin doen losbarsten. Men moest veinzen, het gunstig oogenblik afwachten en zich gereed houden om, onbekend en verborgen, venijn in des konings wonde te gieten, zoohaast zijn hart eens die wonde had bekomen. Zoo paaide Marcus de verbolgene vorstinne met eene hoop, waarvan de verwezenlijking, tot haar groot verdriet, echter immer meer twijfelachtig scheen te worden. Welke razernij, welke nijd stormden in haar gemoed, toen Beatrix op zekeren avond, met tranen van zaligheid in de oogen, haar toevertrouwde, dat de goede God den koning een kind zou schenken!..... En mocht het een zoon zijn, een erfgenaam der kroon, hoe zou Oriand en het gansche land den hemel danken! Mattabruna verborg den angst en de afgunst, die haar martelden; en juichte met hare schoondochter over het blijde vooruitzicht; maar welhaast veinsde zij onpasselijk te zijn en liep naar hare kamer, waar zij in allerhaast Marcus deed roepen. Bij zijne komst viel zij uit in vermaledijdingen en beschuldigde hem van lafheid, zelfs van ontrouw. Nu was het waarschijnlijk te laat, om nog aan wraak te denken, en zij waren veroordeeld tot eeuwige vernedering; want indien Beatrix den koning eenen erfgenaam schonk, zou Oriand dan niet door dezen nieuwen band onverwinnelijk aan haar gehecht blijven? Zou zij niet, als moeder van zijn kind, geheiligd zijn in zijne oogen? Nu kon niets meer de macht der koninginne breken dan een sluipmoord! Daarvan was hij, Marcus, de schuld: zijne bloohartigheid zou waarschijnlijk hen beiden in het verderf storten.....
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
41 Dus uitvarende, liet zij den ridder geen tijd om een woord te spreken, vooraleer zij haar hart ontlast had van de gal, die het vervulde. Hij nogtans scheen weinig aan hare verwijten gevoelig en glimlachte zelfs. ‘Gij lacht?’ riep zij. ‘Spot gij dan met mijn wee? Ha, gij hebt mijne weldaden vergeten, en nu verlaat gij eene machtelooze vrouw, die u noch goed, noch kwaad meer kan doen? Gij bedriegt u; Mattabruna is nog niet dood, zij zal leven voor de wraak!’ ‘Ik ben blijde, ik ben gelukkig, vorstinne,’ antwoordde de ridder, zoohaast hij een woord kon uiten. ‘Onze wraak is nabij.’ ‘Hoe, wat gij?’ mompelde Mattabruna met oogen vol hoop; ‘onze wraak is nabij?’ ‘Ja, morgen reeds breekt de storm los. De Seneskaal heeft in eene afgelegene wijk der stad eene vrouw gevangen, die beschuldigd wordt, in het openbaar gezegd te hebben, dat de koningin eene tooveresse is en door den helschen geest wordt beschermd. In de ondervraging heeft zij eene andere vrouw aangewezen als eerste verspreidster van het lasterlijk gerucht, en deze tweede heeft er nog anderen aangeduid. De Seneskaal, meenende zijnen plicht te doen en den koning aangenaam te zijn, heeft deze vrouwen, vijf in getal, naar de gevangenis gebracht. Morgen zullen zij voor de rechters verschijnen en onfeilbaar tot den brandstapel veroordeeld worden. Deze gevangenneming verwekt eene groote opschudding onder het volk, en niets kan beletten, dat de zaak den koning ter ooren kome. Gij voorziet den geweldigen indruk op zijn gemoed, vorstinne? Hij zal vernemen,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
42 dat men in het gansche land zoo over de koninginne spreekt. De twijfel zal in hem ontstaan; wij zullen dit vuur bedektelijk aanstoken en in korten tijd ons doel bereiken, zonder ons aan het minste gevaar bloot te stellen. Ik zie reeds de koninginne verstooten en gebannen.....’ ‘Gedood door zijne hand.’ ‘Vermaledijd door iedereen.’ ‘Verbrand als eene godvergetene tooveresse.’ ‘En u, vorstinne, zie ik weder op den troon, in onbeperkte macht en roem, heerschend over het land!’ ‘Ja, ja, en u voor uwe trouw beloonende met goederen en waardigheden.’ Zoo juichten beiden langen tijd over den waarschijnlijken val der onschuldige koningin, en zij beraadslaagden over de rol, die elk in dit treurspel zou te vervullen hebben, totdat eindelijk het uur der nachtrust hen kwam scheiden..... Des anderen daags, in den morgen, ging de Seneskaal ten hove en liet den koning om een bijzonder verhoor aanzoeken, voorgevende dat hij hem zekere gewichtige dingen mede te deelen had. Oriand stond zijne vraag gewillig toe en drukte hem zelfs met minzaamheid de hand, toen de ambtenaar, wiens beproefde trouw hij kende, in zijne tegenwoordigheid verscheen. Maar zoohaast had deze niet geopenbaard, dat er vrouwen gevangen zaten, op wier lippen men de gruwelijke beschuldiging van tooverij tegen de koningin had verrast, of de koning brulde als een leeuw, sloeg de hand aan zijn zwaard en zag den Seneskaal zoo verslindend aan, dat deze onder zijnen vlammenden
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
43
Genade, genade voor mij, heer vorst! (bladz. 45).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
45 blik met eenen angstkreet achteruitweek en bevend de handen ophief, terwijl hij kermde: ‘Genade, genade voor mij, heer vorst! Ik meende mijnen plicht te vervullen. Wat ik deed, geschiedde uit liefde tot u, uit eerbied voor de koningin!’ De gramschap van Oriand moest ditmaal onbegrijpelijk innig en geweldig zijn; want evenals het hem in zulke omstandigheden gewoonlijk gebeurde, gaf deze overmaat van toorn hem de macht om zijne ontsteltenis te bedwingen. Zijne lippen beefden nog wel, eene dreigende genster fonkelde nog in zijnen somberen blik; maar hij scheen eensklaps bedaard en hield zich gansch stil, terwijl hij, ten gronde starende, de afschuwelijkheid overwoog van den bloedigen hoon, hem en de koningin aangedaan. Het hoofd opheffende, reikte hij den verbluften Seneskaal de hand en zeide hem: ‘Niet tegen u ben ik verbolgen; gij hebt uwen plicht betracht. Maar wiens mond buiten u door den vuigen laster werd bevlekt, zal sterven, sterven in ijselijke pijnen! Ho, moest ik het land tot een uitgestrekt bloedbad maken, verpletten zal ik den kop aller slangen. - Kom, Seneskaal, wees mijner dankbaarheid zeker, volg mij en zwijg!’ De koning haastte zich naar buiten. Bij den grooten trap wenkte hij den overste zijner lijfwacht en zeide hem: ‘Willibald, luister op uw leven! Zoolang ik afwezig blijf, zult gij niet toelaten, dat iemand het paleis binnentrede. Zend twintig wapenknechten en twintig ruiters naar de vierschaar en doe de beulen verwittigen, dat men hunner ginder noodig heeft.’ En de koning, gevolgd door den Seneskaal, stapte
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
46 over het plein. Geene gebaren van toorn ontsnapten hem; niets verraadde den schromelijken orkaan, die in zijn binnenste woedde, dan een somber gegrol in zijne keel en het krampachtig sidderen zijner vingeren. Hij trad binnen het beluik der gevangenis in eene zaal, waar men bij stortregen of sneeuwjacht gewoon was vonnissen te vellen, zette zich op den rechterstoel en vroeg: ‘Zijn de beulen gereed?’ ‘Nog niet, heer koning; zij komen,’ antwoordde de Seneskaal. ‘En de wapenknechten, de ruiters?’ ‘Eenige staan reeds op het plein der vierschaar.’ Oriand legde het hoofd op de handen en hield den strakken blik in de ruimte gericht, soms bloedig glimlachende, als verlustigde hij zich op voorhand in de wraak. Eenige gerechtsdienaars en de bevelhebber der wapenknechten waren in de zaal getreden; maar niemand durfde zich roeren, en elkeen staarde, bevend van ontzag, op den diep verbolgen vorst. ‘Heer koning, de beulen zijn gekomen,’ zeide eindelijk de Seneskaal. ‘Dat zij het vuur aan den brandstapel leggen!’ beval Oriand. ‘Men leide nu de beschuldigden in mijne tegenwoordigheid; - en dat de schrijver nauwkeurig opteekene wat hij zal hooren.’ Toen de vijf arme vrouwen in de rechtzaal verschenen, vielen zij allen te gelijk op de knieën en kermden om genade. Zij behoorden tot den lagen stand der onvrijen en waren oud.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
47 ‘Op de banken en stil!’ gromde de koning, den gerechtsdienaren een teeken doende. ‘Gij daar, op den hoek der bank,’ riep hij, ‘sta op en treed vooruit..... Gij hebt gezegd, dat de koningin eene tooveresse is?’ ‘Ach, barmhartige koning, ik niet!’ klaagde de vrouw. ‘Ik heb het hooren vertellen op een avondgespin.’ ‘Wie was daar tegenwoordig?’ De beschuldigde noemde een groot getal harer geburen. ‘Men doe deze lieden door wapenknechten halen, onmiddellijk, zonder verwijl!’ gebood de vorst. ‘En gij hebt, laf en boos, het snood gerucht herhaald?’ vroeg hij weder. ‘Nooit sprak mijn mond het schrikkelijk woord, heer koning,’ antwoordde de vrouw, ‘maar het was Geertruid, die daar zit. Zij heeft ons gezegd, dat men des nachts, te twaalf uren, den duivel uit een venster van der koninginne kamer had zien in de lucht vliegen.’ De aangewezene vrouw sprong op en begon van haren kant vele anderen te beschuldigen. Zoo geraakten zij welhaast alle vijf aan het twisten. Wonderlijk genoeg, de koning liet ze begaan en scheen zelfs een geheim vermaak in haar verward gekijf te scheppen. Zij noemden vele namen en leverden dus, zonder het te weten, nieuwe slachtoffers aan zijne wraak. Eindelijk betichtte eene der vrouwen eene andere, gezegd en bevestigd te hebben, dat men schier alle nachten den duivel in persoon uit de kamer der konin-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
48 ginne zag komen, onder de gedaante van eenen groenen bok. Dan kon de gemartelde vorst den ijselijken laster niet langer aanhooren. ‘Vuige slangen,’ bulderde hij, ‘die met uw venijn den engel bezwaddert, welken God u tot koninginne gaf, uwe tongen zullen niemand meer steken! Wachten, sleurt ze weg en levert ze den beul. Dat zij sterven in de vlammen, langzaam, bij klein vuur, opdat ze reeds op de aarde eenen voorsmaak genieten van de hel, die haar gaat verslinden. Gehoorzaamt zonder deernis en met spoed!’ De hopelooze vrouwen meenden tot voor den rechterstoel door hare tranen te kruipen en het wreede vonnis te verbidden; maar de wachten grepen haar aan en rukten ze met geweld naar buiten. Onmiddellijk hoorde men galmende noodkreten opstijgen. Het vuur had waarschijnlijk reeds één of verscheidene slachtoffers ontvangen. ‘Anderen nu!’ beval de koning. Wel acht vrouwen en drie mannen werden eene wijl daarna terzelfder tijd in de rechtszaal gebracht. Onder dezen waren twee burgers en zelfs eene edelvrouw; maar de onverbiddelijke vorst gaf geen acht op hunnen stand en begon hen als de vorigen te ondervragen. Bijna hetzelfde geschiedde; zij beschuldigden elkander en wezen vele andere lieden aan, die, evenals zij, slechts plichtig waren om te hebben herhaald wat zij hadden hooren zeggen. Onderwijl werden immer wapenknechten of gerechtsdienaars uitgezonden, om de genoemde personen in allerijl op te zoeken en naar de gevangenis te brengen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
49 De koning sloot dit tweede verhoor met de schrikkelijke woorden: ‘Naar den brandstapel, allen!..... Anderen nu!’ En zoo verschenen voor hem gedurende een gedeelte van den dag gansche hoopen lieden, die tot het vuur werden verwezen. Er scheen geen einde aan te zullen komen: de laster had in het geheim zijne vertakkingen over de stad en omstreken, en misschien wel over het geheele land uitgespreid. Desniettemin ging de koning immer voort met zijne meedoogenlooze rechtspleging. Niet alleen achtte hij zulks noodig om de eer der koningin te wreken, maar hij hoopte, dat hij de duizendhoofdige slang geheel zou kunnen versmachten. Terwijl hij vonnis op vonnis stapelde, stonden er wel vijftig menschen in eenen hoek van het binnenplein der gevangenis op hunnen dood te wachten. Het vuur, hoe breed men het ook had gemaakt, kon slechts drie of vier personen tegelijk ontvangen, en de ongelukkigen, wien een zelfde lot was beschoren, moesten uren lang de martelingen der anderen aanschouwen, vooraleer hunne beurt kwam en zij door der beulen dienaars in den vlammenden gloed werden geworpen. Eerst hadden zij de lucht met gekerm en weeklachten vervuld; maar eindelijk overtuigd dat niets hen kon redden, hadden zij het hoofd gebogen en weenden in stilte, slechts nu en dan met de armen in de hoogte eenen zwakken noodkreet ten hemel sturende. Daar trad eensklaps de koningin, door eenige edelvrouwen gevolgd, op het binnenplein! Bij hare verschijning drong een lichtstraal in het
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
50 hart der ongelukkigen, en allen vielen geknield ter aarde, de hulp afsmeekende van degene, die zij hadden gelasterd. ‘Arme menschen! Welke ijselijke ramp!’ zuchtte de koningin. ‘Hoopt nog; God zal mij bijstaan en mij sterk maken..... Waar, waar is de koning?’ ‘Hij is daar binnen in de gerechtszaal, vorstinne,’ antwoordde de overste der wapenknechten. Beatrix, bevende van angst en haast, wendde zich tot de beulen en zeide hun: ‘Houdt op! Geene menschen meer in het vuur! Neemt die vrouw van den stapel..... Wat aarzelt gij? Ik blijf verantwoordelijk voor den koning. Wacht nieuwe bevelen!..... Men wijze mij de gerechtszaal!’ Een oogenblik daarna lag zij geknield voor den koning en smolt in tranen, terwijl zij om genade bad. Haar echtgenoot reikte haar de hand; maar zij bevestigde, dat zij niet zou opstaan, vooraleer hij haar het leven van al de arme veroordeelden hadde geschonken. Onwillig en verbolgen wees de koning hare smeeking af. ‘Ach, mijn lieve Oriand,’ riep zij, ‘welke booze geest heeft u tot zulke heidensche wreedheid gedreven? Wij zijn Christenen, de veroordeelden zijn menschen. Gaf Hij ons niet op zijn bloedig kruis het voorbeeld der goedertierenheid, de Zaligmaker, die, stervende voor onze zonden, nog de genade zijner vijanden afbad? O, belast uw geweten niet met het gewicht eener gruwelijke wraak, ontstel uwe ziel niet voor eeuwig met zulke sombere herinnering! Behoud, behoud den vrede des gemoeds; stoor uwe levensvreugde niet voor altijd!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
51 ‘Geene genade,’ gromde de koning. ‘De dood zal de slangenmonden sluiten, die het venijn hebben uitgebraakt!’ ‘Mij hebben zij gelasterd,’ wedersprak de koningin. ‘Ik vergeef het hun, naar het voorbeeld van den Christus: zij weten niet wat zij doen. Oriand, mijn welbeminde, keer tot u zelven. Overweeg, dat die arme lieden zonder bewustheid eenige onvoorzichtige woorden herhaalden. Een koning moet groot zijn door goedertierenheid; de schoonste zegepraal, die hij kan behalen, is de overwinning zijner gramschap..... O, ik bid u, Oriand, schenk mij hunne genade! Ik zal u daarom meer nog beminnen en u zegenen tot mijnen laatsten levensdag!’ De koning scheen ontroerd: hij schudde evenwel weigerend het hoofd. Met eenen gil der hoop sprong Beatrix op, sloeg hare armen hem om den hals en, hem zoenende, murmelde zij met eene stem, zoo zoet en zoo indringend, dat zij eenen steen zou hebben vermurwd: ‘Oriand, o, gij schijnt wreed, en toch uw hart bevat zooveel goedheid, zooveel barmhartigheid! Wat kan die hinderlooze laster ons doen? Leest de Heer van hierboven niet in onze zielen? Kom, kom, toon dat gij een Christen koning zijt en mij liefhebt. Schenk mij het leven dergenen, die gij mijne vijanden waant. God zal u daarvoor loonen in Zijnen schoonen hemel!’ En met de fonkelende oogen betooverend in de zijne gericht, wachtte zij snakkend op een gunstig antwoord. ‘Beatrix,’ zeide eindelijk de koning, ‘gij zijt almachtig. Niets kan u wederstaan: noch de storm
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
52 der gramschap, die huilt in mijn binnenste, noch de dorst naar wraak, noch het gevoel van plicht, noch de rede..... niets! Welaan, doe met uwe vijanden naar uw believen; hun leven is in uwe handen!’ De koningin ijlde juichend naar het binnenplein en riep tot de veroordeelden, die de handen smeekende tot haar opgeheven hielden: ‘Heil, heil! Gaat naar huis, arme lieden, gij zijt vrij! Zegent om uwe verlossing den barmhartigen God en uwen grootmoedigen koning!’ Zonder op de roerende dankbetuigingen te letten, keerde zij weder in de rechtszaal en vloog haren echtgenoot aan den hals. ‘Oriand,’ zeidezij, ‘o, dank, dank, deze daad van christelijke zachtmoedigheid zal in u beloond worden door zalige zelfvoldoening, door innig zielsgeluk.....’ ‘Ik gevoel het reeds, gij hebt gelijk, goede engel!’ murmelde de koning met eenen stillen glimlach op den mond. ‘Kom nu, Oriand, vluchten wij deze noodlottige plaats en zoeken wij in onze liefde, in de overtuiging dat wij barmhartigheid pleegden, de rust die uw gemoed was ontweken.’ De vorst, tevreden doch nog ontsteld en denkend, gaf bevel om alle verder onderzoek te staken, en liet zich door zijne echtgenoote naar het paleis leiden. Van dan af bleef hem echter iets aan de hersens knagen, en wat hij ook deed om zijne gemoedsbewegingen te onderdrukken, hij verviel zeer dikwijls in sombere gepeinzen, waaruit hij onder de moedwekkende woorden zijner echtgenoote als uit eenen pijn-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
53 lijken droom opschoot. Was het de spijt van in zijne volledige wraakpleging te zijn wederhouden geworden?..... of sloop het mistrouwen als eene giftadder, ongevoeld en langs onbekende wegen, hem in den boezem? Allengs nogtans versleet die noodlottige indruk bijna geheel onder den invloed der bekoorlijke eenvoudigheid van Beatrix. De hoop, de overtuiging dat de hemel hem welhaast met den zoeten naam van vader zou beschenken, omringde in zijne oogen de toekomende moeder zijner kinderen met eenen lichtkrans van heiligheid, die haar verdedigde tegen allen twijfel en alle verdenking. Mattabruna was zichtbaar droef en mistroostig. Wel poogde zij te doen gelooven, dat de hoonende laster tegen de koningin de bron was van haar verdriet; maar wat haar dus ontstelde, was niets anders dan de mislukking van hare booze list tegen Beatrix. Zooals de koning nu gestemd was, durfde zij, noch Marcus den laster aanvuren of weder opwekken; want bij eene nieuwe ontploffing zou Oriand wraak en dood rondom zich verspreiden, en wie kon verzekeren, dat hij zijne slachtoffers niet op de trappen van den troon zou zoeken? Onverwachts verschenen alsdan te Harlebeca keizerlijke boden, die den koning kwamen melden, hoe de Burgonden en Lombarden met de Hongaren een geheim bondgenootschap hadden aangegaan, om het Rijk gezamenlijk en van twee kanten aan te vallen. De keizer riep Oriand ter hulp met al zijne macht van ridders en wapenknechten. De zaak eischte grooten spoed, en men moest onmiddellijk de toebereidsels beginnen voor eenen krijgstocht, die
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
54 waarschijnlijk veel bloed zou kosten en zeer lang kon duren. De koning, voorheen zoo dorstig naar gevaar en strijd, scheen nu bedrukt en verschrikt. Toen hij des avonds in eene kamer van het paleis met Beatrix van zijn aanstaande vertrek naar het leger koutte, glinsterde hem nu en dan een traan in de oogen, en uit zijne woorden kon zijne echtgenoote verstaan, dat een geheime angst hem ontstelde, iets als het voorgevoel van een schrikkelijk ongeluk. Beatrix, alhoewel schier bezwijkende van verdriet en van vrees voor de gevaren des oorlogs, poogde hem te troosten en hem sterkte te geven tot het vervullen van zijnen mannelijken en ridderlijken plicht. Zij zou God onophoudend bidden en had de innige overtuiging, dat de hemel haren welbeminden Oriand zou beschermen. Hij moest maar de onversaagde held van vroegere dagen blijven en moed scheppen in de zalige gedachte, dat bij zijne terugkomst een lachend kindje de handjes tot hem zpu uitsteken. Door het tooverend woord van Beatrix liet Oriand zich tot zooverre aanmoedigen en opbeuren, dat hij de beslissing van het harde lot geduldig aanvaardde en bijna met helderen geest de toebereidsels tot zijnen langen tocht bespoedigde. Mattabruna veinsde eene diepe treurigheid over het vertrek haars zoons en overlaadde Beatrix met betuigingen van vriendschap, als om haar te troosten; doch telkens dat zij ongemerkt de koningin van ter zijde kon bezien, fonkelde er in hare oogen eene bliksemende genster als de vlam van den zegevierenden nijd. Ha, nu zou de koning zich verwijderen voor
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
55 langen tijd! Beatrix zou hulpeloos aan hare wraak blootgesteld blijven! Wat kon de booze, heerschzuchtige vrouw nog dwarsboomen in het helsche ontwerp, dat zij met Marcus had gesmeed? Oriand wilde, dat de koningin gedurende zijne afwezigheid in zijne plaats zou heerschen; maar Beatrix, die sedert eenigen tijd wat wankelbaar van gezondheid was geworden, weigerde deze zending en bad hem, zijne moeder Mattabruna te verzoeken den last van 's lands bestuur op zich te nemen. Deze verkreeg van haren zoon, dat Marcus hem niet naar Duitschland zou volgen: de hulp van zulken trouwen en verkleefden ridder, beweerde zij, kon haar te huis van het hoogste nut zijn en hare zware taak merkelijk verlichten. Op den dag van het vertrek des legers beval Oriand zijne vrouw nog eens aan de liefderijke zorgen zijner moeder en sloot beiden met teederheid op zijn hart. Met verkropte stem sprak hij het droeve vaarwel, sprong dan te paard, deed de bazuinen aanheffen en trok vooruit aan het hoofd zijns legers..... Beatrix schouwde met kloppenden boezem den dierbaren held achterna, zoolang hare oogen nog den rooden vederbos op zijnen gulden helm konden onderscheiden. Dan eerst borst zij in tranen los en scheen zoo diep ontsteld, dat zij op hare beenen wankelde en scheen te bezwijmen. Mattabruna ondersteunde de bedrukte echtgenoote en leidde haar met woorden van deelneming en troost naar het paleis. Toen 's konings moeder eenigen tijd daarna Beatrix had verlaten, en door eenen eenzamen gang stappende, haren vertrouweling Marcus ontmoette, trok
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
56 zij hem ter zijde en mompelde zegevierend aan zijn oor: ‘Haar lot is beslist! Niets kan haar nog redden..... Door zijne handen zal zij sterven, overladen met schande en vermaledijd!’ ‘Amen..... het is zoo!’ antwoordde Marcus, de handen met blijdschap wrijvende.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
57
V Ongetwijfeld hadden geheime vijanden het vertrek des konings afgewacht, om het smeulend vuur des lasters tegen de koningin bedektelijk aan te blazen. Nauwelijks was hij sedert een paar weken naar Duitschland getogen, of allerlei zonderlinge geruchten begonnen onder het volk rond te loopen over nachtelijke verschijnsels en spookgedaanten, die volgens het zeggen veler lieden rondom het paleis zich vertoonden. In den eerste sprak men daarvan met groote vrees en omzichtigheid; maar toen eenige hovelingen deze geruchten aan Mattabruna mededeelden, haalde deze zonder de minste verontwaardiging de schouders op en liet vermoeden, dat zij zelve aan de mogelijkheid zulker schrikkelijke dingen geloofde. Dit verstoutte de ridders en vervolgens de burgers tot zooverre, dat zij eindelijk op markten en straten over de geheimzinnige en schrikwekkende verschijnselen durfden kouten. De een vertelde van stallichten en groene vlammen, die rondom de torens van het paleis dansten; een tweede wist, dat men eenen zwarten draak met vurige oogen in der koninginne kamer had zien vlie-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
58 gen; een derde had de schaduwen van duivels en duivelinnen achter de gordijnen van der koninginne kamer zien over en weder gaan. En zoo sprak men van honderd verschillige spookgezichten, om ter meeste dwaas, onmogelijk en elkander tegenstrijdig; maar wat onder al deze beweringen door velen werd bewaarheid en geloofd, was, dat er schier alle nachten een schoone jonge ridder, in eenen rooden mantel gewikkeld, uit de kamer der koningin kwam, het paleis verliet en in het midden van den achtertuin verdween. Dit kon niemand anders zijn dan de duivel zelf, meende men; want muren en gesloten deuren waren hem geene beletsels, en waar hij was verdwenen, stonk het des anderen daags nog naar solfer en pik; ja, een schildwacht had bemerkt, dat hij paardevoeten had! Terwijl men zoo tegen de onschuldige Beatrix wolken samenpakte, om het onweder te bereiden, dat haar moest verslinden, zat zij in eene afgelegene kamer van het paleis, ziekelijk en lijdend, het plechtig oogenblik afwachtende, dat God haar een kind en den troon eenen erfgenaam zou schenken. Haar grootste troost was de teedere genegenheid van Mattabruna, die haar aanmoedigde door allerlei goede woorden, bovenal door de herhaalde afschildering der onmetelijke vreugd, welke het hart van Oriand bij het ontvangen der heuglijke tijding zou vervullen..... De groote dag, meende men, was eindelijk gekomen. In de troonzaal van het paleis waren vele lieden vergaderd: ridders, edelvrouwen en voorname burgers, die, zwijgend doch door nieuwsgierigheid ont-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
59 steld, elken stond de gewichtige gebeurtenis te gemoet zagen. Zij luisterden met kloppend hart op het minste gerucht; maar alles bleef doodstil..... Ondertusschen zat Savary, met eenen wijden mantel op de schouders, in een kamertje van het paleis omtrent de geheime trap, die uitgang gaf op den achtertuin. Marcus wandelde met langzame en sluwe treden in den gang, omtrent de deur van de kamer der koningin. Hij insgelijks luisterde met gespannen ooren; maar geen het minste gerucht had zich sedert geruimen tijd laten vernemen. Wat beteekende toch deze volledige stilte? Eensklaps werd de deur geopend en Mattabruna kwam uit de kamer. Zij legde Marcus iets op den arm, dat in eenen witten doek was gewikkeld, en mompelde: ‘Gauw, gauw! maak geen gerucht.....’ Marcus ging op de teenen tot in het kamertje, waar Savary zich bevond, en zeide hem: ‘Zwijg, geen woord! Spoedig in den tuin; een paard staat gereed. Draaf in blinde vaart, verre, verre weg..... Uw fortuin verzekerd of uw leven verloren!’ Hij zag Savary de trap afdalen..... en liep dan met zegevierenden lach naar de troonzaal, waar hij door zijne gebaren ridders en burgers tot stilte aanmaande, doch hun deed begrijpen, dat alles was volbracht en zij welhaast de verwachte tijding zouden vernemen. Inderdaad, daar hoorden zij boven de groote trap de stem van Mattabruna, die pijnlijke klachten slaakte. Iedereen beefde. Was er een ongeluk geschied? Mattabruna verscheen in de zaal, iets op de armen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
60 dragende, dat in eenen witten doek was gewikkeld. Zij was bleek, tranen stonden in hare oogen, en alles in haar getuigde van een eindeloos verdriet en van de diepste wanhoop. Zij stapte tot in het midden der zaal en riep uit: ‘O, wee, wee! Beklaagt mijnen zoon, uwen armen koning, wiens eere voor eeuwig is geschonden! Ware zij nooit geboren degene, die de vermaledijding des Heeren over hem on over uw land heeft gehaald! Zie, zie, zulk kind geeft zij uwen koning, zulken erfgenaam den troon uws vorsten! Gruwel, gruwel, ik voel mij sterven van schaamte!’ En onder het uitspreken dezer schrikkelijke beschulding legde zij haar pak op eenen zetel en opende den doek. Al de omstanders sprongen terug met afgrijzen en sidderend van verontwaardiging. ‘Een hond, een hond!’ gromde men. ‘Een kind der helle! Gevloekt de koningin, de heks, de duivelin! Wreken wij onzen koning en ons land; zij moet sterven, sterven onmiddellijk!’ En de bijgeloovige lieden, door den laster sedert lang tot haat en wraakzucht aangevuurd, trokken hunne zwaarden of hunne messen en meenden oogenblikkelijk naar boven te stormen, om volgens hunne meening de schande huns konings in het bloed der godhatende Beatrix af te wasschen; maar zulk einde lag niet in het ontwerp van Mattabruna. Marcus had met haast eene bende wapenknechten geroepen en alle doorgangen tot de kamer der koningin met macht afgesloten. Nu de zedelijke doodsteek aan hun slachtoffer was gegeven, verdedigden zij het leven der koningin tegen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
61 het geweld van het woedende volk, voorgevende dat niemand vermocht haar te oordeelen of te straffen dan de koning alleen. Op hun herhaald bevel ontruimde de menigte het paleis. Een half uur later hergalmde de gansche stad van vermaledijdingen tegen de snoode tooveresse, die des konings kroon had bezoedeld met eeuwige schande. Men vernam dienzelfden dag met vernieuwd afgrijzen, dat de vrouw, die de koningin in hare ziekte had bijgestaan, van schrik was gestorven! Ondertusschen was Mattabruna met den jongen hond in den doek naar boven gegaan om Beatrix, als zij uit de bezwijming zou ontwaken, haar ongeluk te kennen te geven. Lang wachtte zij, met het glinsterend oog op de gevoellooze koningin gevestigd en in zich zelve zegevierend bij de gedachte der onuitsprekelijke smart, die Beatrix zou treffen..... want de ongelukkige had geene bewustheid van hetgeen er was geschied en zou aan hare schande gelooven. De koningin bekwam eindelijk van hare bezwijming, en zoohaast had zij het verstand niet terugbekomen, of zij stak de handen uit en riep met eenen glimlach vol blijde liefde: ‘Mijn kind, o, geef mij mijn kind, dat ik het den eersten moederkus op de lippen drukke!’ Mattabruna bleef zwijgend en veinsde met eenen doek de tranen uit hare oogen te vegen. ‘Mijn kind, mijn kind!’ herhaalde Beatrix. ‘Hier moet het rusten, op mijne borst!’ ‘Stil, stil, om Gods wil, zwijg,’ morde Mattabruna.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
62 ‘Mijn kind, o, leg het mij in de armen!’ smeekte de koningin. ‘Het is een zoon, niet waar? Mijn hart, dat van geluk en fierheid klopt, zegt het mij!’ ‘Eilaas, eilaas, welke ramp!’ zuchtte Mattabruna. ‘Eene ramp, o hemel? Zou de dood..... Maar neen, neen, daar, in de wieg, onder dien doek; ik zie het verroeren; het heeft dorst misschien..... Geef het mij, ik bid u! Ach, ik snak van verlangen. Laat eene moeder zoo wreed niet lijden!’ Mattabruna stond op en ging naar de wieg. Hier bleef zij staan, en terwijl tranen inderdaad over hare wangen sprongen, zeide zij: ‘Arme Beatrix, het ware een zegen voor u, indien nimmer uwe oogen het kind mochten aanschouwen, dat gij den koning hebt geschonken..... Maar gij wilt het, niet waar? Ik mag het niet doen verdwijnen?’ ‘Doen verdwijnen? Mijn kind?’ stamelde Beatrix, half dood van angst. ‘Hier, hier, geef het mij!’ En Mattabruna, den doek van de wieg trekkende, toonde eenen jongen zwarten hond. ‘Onzalige Beatrix,’ weende zij; ‘sterf niet van smart: dit is uw kind.....’ Een grievende noodkreet, als ware er een hart gebroken, galmde door de kamer. Beatrix viel achterover met het hoofd op het kussen; de bleekheid des doods spreidde zich over haar gelaat; zij sloot de oogen en scheen door den ijselijken slag het leven te hebben verloren. Mattabruna verschrikte in den eerste bij deze gedachte, dewijl haar ontwerp hare vijandin een langer en grooter lijden nog had voorbehouden; maar zij overwoog welhaast, dat, hoe de koningin ook in
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
63 het graf geraakte, haar dood evenwel voor gevolg moest hebben, de plaats op den troon nevens den koning ledig te maken, en zij, Mattabruna, diensvolgens opnieuw en misschien voor altijd den rijksstaf in handen zou krijgen. Beatrix mocht uit deze bezwijming opstaan of er in versmachten, het was haar bijna onverschillig. Zij wierp den hond weder in de wieg en zette zich zwijgend bij het bed neder.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
64
VI Dien morgen draafde een man, in eenen wijden mantel gewikkeld, door bedekte wegen naar het Woud-zonder-genade. In het eerste uur bovenal deed de vrees van voorbijgangers te ontmoeten, hem dikwijls de spoor in de lenden van zijn paard drukken; maar eindelijk geraakte hij in eene eenzame, boschachtige streek, waar hij meende, dat zelden een mensch zieh vertoonde. Dan zette hij zijn paard op stap en reed mijmerend en droomend voort. Soms lachte hij in zich zelven, wanneer hij berekende, welke aanzienlijke belooning hem te wachten stond. Niet alleen zijn meester Marcus, maar zelfs des konings moeder had hem schatten en waardigheden beloofd. Hij zou eerst onder 's vorsten jagers opgenomen en dan, als honderdman, in de lijfwacht benoemd worden. Hem zou een burcht worden geschonken, en dewijl hij nu een vertrouweling - een medeplichtige - der koninginmoeder geworden was, zou hij mettertijd tot op de trappen des troons vooruitgeraken; want was het wel mogelijk, iets te weigeren aan eenen man, die met een enkel woord over het leven van Mattabruna en van Marcus kon beschikken?
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
65 Maar hij schudde ook nu en dan het hoofd met bekommerdheid. Indien de koning iets van het snood verraad te weten kwam? Eilaas, dan zou de arme Savary door vier paarden aan stukken worden getrokken en zijne overblijfsels, tot assche verbrand, in den wind verstrooid! Terwijl hij dus deze donkere keerzijde van zijn mogelijk lot overwoog, werd zijne aandacht onverwachts opgewekt door eene zwarte rookzuil en kronkelende vlammen, welke hij in de verte omtrent een kerkje zag opstijgen. Hij meende, dat daar een dorp in vollen brand stond, en hield eene korte wijl zijn paard terug om toe te kijken. Een oude man, met eene bijl op den schouder, kwam van achter een bosch in zijne baan. ‘He, vriend, wat geschiedt er ginder? Ik hoor zoovele verwarde stemmen. Brandt de kerk?’ vroeg hem Savary. ‘Neen, heer,’ antwoordde de man, ‘het is eene vrouw, die tot het vuur verwezen is en op den brandstapel ligt. De stemmen, welke gij tot hier hoort galmen, zijn de vermaledijdingen des volks tegen de schuldige.’ ‘Welke misdaad heeft zij dan gepleegd, dat men haar haat en vloekt tot in den dood?’ ‘Zij heeft een klein kind vermoord, heer.’ Savary vroeg geenen verderen uitleg meer. Eene ijskoude siddering was hem door de aderen gevloeid, en hij had met eenen versmachten angstkreet zijn paard de spoor in de zijde gedrukt. Wel gedurende een gansch uur bleef hij in wilde vaart voortdraven, eer hij weder, om te rusten, den toom spande en zijn paard op stap zette.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
66 Nu was hij reeds verre in den schoot van het Woud-zonder-genade; niet verre genoeg volgens de bevelen van zijnen meester, maar hier liep hij evenwel geen ander gevaar meer dan misschien van wilde dieren te ontmoeten. Reeds had hij zoo lang en zoo dikwijls aan de schromelijke straf der kindermoorderesse gedacht, dat deze indruk veel was verzwakt en hij weder door de beschouwing der beloofde gunsten tot het besluit gekomen was, blindelings en meedoogenloos den aangenomen last te volbrengen. Hij opende een weinig zijnen mantel en den doek. ‘Men zou zeggen,’ mompelde hij, ‘dat het lot mij begunstigen wil. Het kind slaapt, als name het den draf van mijn paard voor het geschommel zijner wieg!’ Het hoofd buigende, blikte hij dieper onder zijnen mantel. ‘Schoon kind, inderdaad,’ zeide hij, ‘en groot bovenmate! Het gelijkt waarlijk onzen koning, of ten minste het zou hem gelijken, daarvan ben ik zeker. Arm wichtje, waart gij in eene hut geboren, gij zoudt nu onder de zoenen eener liefderijke moeder ontwaken;..... uw hoofd moest eene kroon dragen, daarom zult gij sterven, den eersten dag van uw onzalig leven!..... Blijf slapen, zoo zal uw dood een zoete sluimer zonder ontwaken zijn.’ Met deze woorden sloot hij weder zijnen mantel. ‘En ik, ik, Savary, heb op mij genomen het onnoozel kind, den zoon van mijnen koning, te dooden en zijn lijkje aan de wilde dieren ten prooi te geven!’ zuchtte hij. ‘Indien men de ongehoorde misdaad ontdekt, welke marteling zal gelijkstaan met mijne
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
67 boosheid? O, kon ik terugkeeren op mijne belofte!..... Maar hoe? Mattabruna is almachtig; wilde ik haar verraden, zij zou mij even schrikkelijk doen sterven..... En toch, dood ik het arme kind niet, het is evenwel veroordeeld; niets op aarde kan het redden. Aanvaarden wij met geduld en besluit het erge lot dat ons is opgelegd. Geene overweging meer: van de eene zijde fortuin en waardigheden, van de andere het vergif, de galg, de brandstapel. Vooruit, vooruit!’ En weder dwong hij zijn paard met alle mogelijke snelheid langs de boorden eener beek door het woud te draven, totdat hij zich verre genoeg achtte. Dan keerde hij ter zijde, drong eenigen tijd met moeite tusschen verwilderd geboomte door en geraakte eindelijk op eene plaats, die langs alle zijden met dichte heesters was omsloten. Hier steeg hij van zijn paard en, tot bij den voet van eenen reusachtigen eik naderende, legde hij zijn pak neder, opende den doek en beschouwde eene wijl in stilte het immer slapend kind. Hij trok langzaam zijn zwaard en hief het in de hoogte; maar hij aarzelde en scheen te beven. ‘Kom, kom, geene zwakheid,’ morde hij tot zich zelven. ‘Een koningswicht heeft geene twee zielen: een enkele slag is genoeg, evenals voor een bedelaarskind..... Maar wat geschiedt mij? Ik kan, mij dunkt, niet slaan! Wie weerhoudt mijnen arm?’ En hij keek bekommerd achter zijnen rug. ‘Het is wonder,’ zeide hij, ‘een geheime angst verlamt mij..... Ik heb ginder eenen diepen poel gezien. Indien ik het daarin smeet, dan zou ik ten
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
68 minste zijn bloed niet vergieten, en het zou onder mijne oogen niet sterven.’ Maar daar ontwaakte het kind. Met de handjes in het ronde zwaaiende, als zocht het zijne moeder, slaakte het eenen dubbelen kreet, machtig genoeg om op zekeren afstand te worden gehoord. ‘Gauw, gauw!’ morde Savary. ‘Het gevaarlijke spel neme een einde, of ik word nog verraden!’ Hij liep toe, knielde bij het kind neder, sloot het den mond met de linkerhand en hief het zwaard in de hoogte, om het hoofdje van zijn arm slachtoffer te verbrijzelen..... Eensklaps sprong een grommend gedierte hem zoo geweldig op de schouders, dat hij met het aangezicht ten gronde viel; hij stond evenwel op en deinsde eenige stappen achteruit, om zich te verdedigen tegen het monster, dat een groote wolf scheen te zijn. Het dier liet hem den tijd niet tot ademhalen, want even had hij eene beweging gedaan om zijn zwaard weder te heffen, of hij voelde lange en wreede tanden in zijnen arm dringen en hem den pols verpletteren. Savary, door vervaardheid zinneloos, liet zijn wapen vallen en meende te paard te springen, om zoo door de vlucht aan zijn ijselijk lot te ontkomen; maar het paard, even verschrikt als hij, draafde reeds in de verte door bosch en braam. Het ondier, dat na zijnen tienden stap hem had ingehaald, sprong hem naar den hals, wierp hem ten gronde en begon met razernij hem de keel aan stukken te scheuren. Het bloed, dat hem den mond vervulde, belette hem om hulp te schreeuwen. ..... Daar verscheen onverwachts ter plaatse een
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
69
Eensklaps sprong een grommend gedierte hem zoo geweldig op de schouders (blad. 68).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
71 oude man met grijze haren, die in een lang kleed van grof en versleten laken was gehuld en om den gordel een koord met een houten kruisje droeg. Hij was een kluizenaar waarschijnlijk. Deze slaakte eenen angstkreet en, vooruitloopende, riep hij tot het dier: ‘Bold, Bold, wat doet gij? Achteruit! stil!’ En de hond - want het was een getemde wolfshond - kroop gedwee tot op eenige stappen van zijnen meester weg, zette zich op de achterste pooten en begon te huilen, als om te getuigen dat men ten onrechte op hem vergramd was. De kluizenaar knielde bij den bezwijmden Savary, hief hem het hoofd op, waschte zijne wonde met water, dat hij in eene steenen flesch aan zijnen gordel droeg, gaf hem te drinken en poogde hem weder tot het leven op te wekken. Hij gelukte daarin na eene wijl. Savary opende de oogen en aanschouwde verbaasd en kwijnend den grijsaard, die zulke zoete, troostende woorden hem toesprak. ‘Heb dank, wie gij ook zijt,’ murmelde hij, ‘maar alle hoop op leven is voor mij verloren; ik gevoel wel, dat de dood mij in het harte zinkt.’ ‘Ongelukkige vriend,’ zeide de kluizenaar, ‘gij hebt zonder twijfel mijnen hond aangevallen; want Bold is onbekwaam om een hinderloos mensch.....’ ‘Hoor mij, ik bid u!’ smeekte Savary. ‘Ik ga sterven en ik verdien mijn lot. Uw hond is een werktuig van 's hemels wraak. Mocht er nog barmhartigheid voor mij zijn! Ik heb berouw; laat mij mijne biecht u spreken en schenk mij, armen zondaar, vergiffenis in name Gods. Misschien..... wie weet?
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
72 Ach, neig uw hoofd tot mij en luister..... of het is te laat!’ De kluizenaar, door dit plechtig gebed aangegrepen, legde zonder spreken zijn oor aan den mond van den stervende. Met onderbrokene woorden, tusschen pijnlijke zuchten en bittere tranen verhaalde Savary hem de geschiedenis van Beatrix en Mattabruna en zeide, hoe zijn meester Marcus - medeplichtige van des konings moeder - hem gelast had, het kind in het Woud-zonder-genade te gaan dooden, en hoe die wolfshond, als door de Voorzienigheid gezonden, het kind had gered, door hem - moordenaar - aan te vallen op het oogenblik zelf, dat hij het zwaard had opgeheven om het arme slachtoffer het hoofd te kloven..... Nu vroeg hij den kluizenaar zegen en gebeden. Dat hij ondanks zijn diep berouw verdiende voor eeuwig in het vuur der hel te branden, dit erkende hij; maar nu hij zijne biecht gesproken had, zou hij toch niet sterven zonder eenige hoop op Gods goedheid. Uitgeput van krachten door dit lang spreken, liet hij het hoofd achterover zakken en bleef als gevoelloos hijgen. Nog poogde de kluizenaar zijn bloed te stelpen en troostte hem onderwijl door het vooruitzicht, dat zijne wonde niet doodelijk zou zijn. In alle geval, zeide hij, zou hij het kwaad, dat de berouwende Savary had gedaan, herstellen door het kind onmiddellijk naar Harlebeca te dragen en het zijne moeder terug te geven. Deze laatste woorden schenen den stervende te verschrikken. Eene krampachtige siddering doorliep
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
73 zijne leden, en, de oogen weder openende, murmelde hij met zwakke stem: ‘Naar Harlebeca? Neen, o neen; gij doodt het kind! Mattabruna is almachtig. Moest zij het honderdmaal doen sterven..... en u..... en allen die..... van haar verraad weten..... Mijn hart bevriest..... Ach, red het kind..... Houd het verborgen..... Vaarwel..... ik sterf.....’ En de kluizenaar vouwde de handen, boog zuchtend het hoofd en stortte een gebed voor de arme ziel, die hare reis naar de eeuwigheid had begonnen..... ‘Bold!’ riep hij opstaande, ‘kom hier, mijn trouwe gezel; ik was onrechtvaardig jegens u.’ De hond sprong tegen zijne zijde op en lekte hem kwispelstaartend de handen, als gelukkig over de goedkeuring zijns meesters. Een oogenblik nog bleef de grijsaard op het lijk van Savary staren. ‘De wilde dieren zoeken hunne prooi niet op den middag,’ mompelde hij in gedachten. ‘Gaan wij eerst tot het kind, het ligt ginder aan den voet van den grooten eik.’ De hond liep hem vooruit en scheen den weg hem te willen wijzen. Overigens was zulks onnoodig, dewijl hij reeds van verre het kind hoorde krijten. Welhaast zag hij het de handjes opsteken, stapte haastig er naartoe en knielde er bij neder. Het kind was door geweldig schreeuwen een weinig blauw in het aangezicht geworden. Dit verschrikte den kluizenaar en deed in hem het gepeins ontstaan, dat het arme wicht geen doopsel had ontvangen. Hij nam de steenen flesch van zijnen gordel en goot water in de holte zijner hand, gereed om het kind
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
74 door afwassching tot Christen te maken; maar eene moeilijkheid wederhield hem. Welken naam zou hij den koninklijken telg geven? ‘Eene inspraak van boven!’ zeide hij, ten hemel blikkende. ‘Het ligt onder de stralende zon; dit glansrijke werk van God is getuige van hetgeen hier geschiedt. Noemen wij het kind Helias.....’ En het hoofdje van het kind met water besprengende, sprak hij de plechtige woorden: ‘Helias, ik doop u in den naam des Vaders, des Zoons en des heiligen Geestes.’ Dan nam hij het kind op de armen, kuste het met teederheid en droeg het dwars door de heesters, totdat hij aan eene meer opene plaats van het woud geraakte, waar eene kleine beek tusschen groene boorden vloeide. Ten einde dezer lange vlakte stond een soort van huisje, uit ruwe boomstammen en uit klei gebouwd, en boven welks gevel een kruis zich verhief. Dit was ongetwijfeld de eenzame woning des kluizenaars; want toen hij eene geit hoorde blaten, riep hij glimlachend: ‘Ha, ha, Grisella, gij wilt buiten? Andere zorgen vallen mij nu ten laste. Zwijg maar, straks zult ge in de weide; nu nog niet!’ En deze laatste woorden sprekende, trad hij in de kluis, zette zich neder op eene houten bank en greep eene aarden kom, die met melk was gevuld. Hij verkeerde in groote verlegenheid en wist niet, hoe hij het kindje zou laven; want aan de kom wilde het niet drinken; zelfs als hij zijne lipjes met den vinger bevochtigde, sloot het den mond of krijschte luid.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
75 De hond zat op zijne achterpooten en aanschouwde nieuwsgierig wat zijn meester deed. Eensklaps begon het dier te blaffen. ‘Gij hebt medelijden met mij, niet waar, Bold?’ zeide de kluizenaar. ‘Ja, gij hebt gelijk. Zie het zweet mij op het voorhoofd staan. Zal dit ongelukkig kind dan van honger en dorst op mijne knieën moeten sterven? O, God, geef mij toch raad!..... Ha, misschien! Wie weet?’ Hij legde het kind op een vossevel, opende een klein deurtje en riep: ‘Grisella, Grisella, kom!’ Eene witte geit met grijze vlekken kwam huppelend en dansend uit een stalletje geloopen. Haar streelende, legde de kluizenaar haar op het vossevel nevens het kind, dat een oogenblik daarna zijnen dorst met machtige teugen laafde, zonder dat de geit eenigen weerstand bood; integendeel, zij scheen genoegen te vinden in deze meer natuurlijke wijze om van hare melk te worden ontlast. Met blijden glimlach en zegevierend de handen wrijvende, aanschouwde de kluizenaar dit tooneel. ‘Zonderlinge moeder voor een koningskind!’ mompelde hij. ‘Dank zij den goeden God, die mij dit middel insprak; anders, mijn arme Helias, zoudt gij welhaast bezweken zijn. Nu toch zult gij leven!’ Hij nam een werktuig, als eene versletene spade, op den schouder en zeide tot den hond, terwijl hij uit de kluis stapte: ‘Bold, opgepast! De wacht gehouden bij kind en geit, totdat ik wederkom!’ Een kort blaffen van het dier getuigde, dat hij het bevel had verstaan.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
76 Toen de grijsaard ter plaatse kwam, waar het lijk van Savary nog op den grond uitgestrekt lag, begon hij in allerhaast eenen kuil te graven. Dien arbeid geëindigd hebbende, knielde hij neder, prevelde eenige gebeden over den doode, legde hem in het graf, sloot den kuil en plantte er een kruis van twee eiketakken op. Dan keerde hij weder tot zijne kluis, liet de geit in vrijheid naar de boorden der beek huppelen en nam het kind, dat weder was ingesluimerd, op zijne knieën. Eerst dan werd zijne aandacht opgewekt door eenen gekroonden leeuw, welke met roode zijde kunstig was gestikt op eenen hoek van den witten doek, waarin het kind was gewikkeld geweest. Hij zou dit voorwerp zorgvuldig bewaren; het kon, meende hij, desnoods een getuige worden om de koninklijke afkomst van Helias te bewijzen. Daardoor rees weder in hem de vraag op, of hij niet beter zou doen met naar Harlebeca te gaan en alles te veropenbaren; maar de koning was in Duitschland, had de stervende hem gezegd, en Mattabruna, die naar den dood van het kind snakte, bezat eene grenzenlooze macht! Daarenboven, hoe meer hij den kleinen Helias nu bezag, hoe krachtiger eene geheimzinnige liefde voor het edele wicht hem in den boezem zonk; het scheen hem welhaast, dat hij, indien hij het moest verlaten, daarom zou treuren gelijk een vader, wien zijn kind wordt ontrukt. In zijne besluiteloosheid zou hij zijne toevlucht tot het gebed nemen, met de hoop dat de hemel zijnen twijfelenden geest zou verlichten. - Hij legde het
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
77 kind op het vossevel en knielde neder voor een soort van kruisbeeld, dat hij in het diepe der kluis had opgericht. Na langen tijd met gebogen hoofde in het gebed te zijn verslonden gebleven, stond hij op en zeide tot zijnen hond: ‘Bold, het kind blijft met ons: het is de wil van hierboven. Ik zal Helias opvoeden in de vreeze Gods; en, draagt hij misschien nimmer op aarde de kroon der macht en der overheid, hij zal daarboven in den hemel de kroon der deugd en der vroomheid winnen. Bold, het arme kind kan niet naakt blijven. Ik zal het een zacht en warm kleed van konijnevellen maken. Aldus, mijn goede Bold, van nu af aan op jacht, op jacht!’ De hond blafte driemaal en verdween in het woud.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
78
VII In eene uitgestrekte vlakte, op de boorden van den Donaustroom, had 's keizers leger sedert een paar weken zich nedergeslagen, in de verwachting dat de overwonnen Hongaren met nieuwe macht te velde zouden komen. De tenten der keizerlijke benden en de paviljoenen hunner oversten vervulden op een uur gaans breedte het geheele dal. Koning Oriand had zijn verblijf gekozen op een sterken burcht, die met zijne wallen en torens de legerplaats beheerschte. Nauwelijks was dien dag de zon in het Oosten opgestaan, en reeds wandelde Oriand met driftigen stap, alhoewel mijmerende, door de groote zaal van den burcht over en weder. Hij moest door blijde gedachten ontsteld of aangejaagd zijn; want hij hield het hoofd rechtop, en zijne oogen glansden van vreugd en van fierheid. Zoo was hij waarlijk schoon en ontzagwekkend. Niet alleen getuigden zijne gespierde leden en zijn fonkelende blik van ongewone lichaamssterkte en gemoedskracht; maar wanneer hij de stalen wapenrustingen naderde, die hier en daar tegen den wand
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
79 waren opgesteld, overtrof zijne gestalte meer dan eene span die van den machtigsten ridder. Nu en dan bleef hij staan, als poogde hij een ver gerucht op te vatten; maar niets vernemende dan den schetterenden roep der bazuinen en het gehinnik der paarden in het leger, hervatte hij zijne wandeling met zichtbaar ongeduld. Eindelijk liet hij zich met eenen zwaren zucht bij de tafel op eenen zetel vallen. Zijne lippen trokken tot eene bittere uitdrukking te zamen, als dreef hem eensklaps eene onaangename overweging door den geest. Zijn gelaat echter weder allengs verhelderd zijnde, sloeg hij driemaal met het kruis van zijn zwaard op de tafel. In de deur verscheen de oude Warnfried van Driesthem, die sedert eenigen tijd het volle vertrouwen des konings had gewonnen en, om zoo te zeggen, zijn boezemvriend geworden was. ‘Gij roept mij, heer?’ ‘Zijn er geene boden gekomen dezen nacht?’ vroeg Oriand. ‘Geene de minste tijding, heer koning!’ was het antwoord. ‘En nogtans, Warnfried, indien er ginder geen ongeluk is geschied, moet ik sedert eene maand vader geworden zijn!’ ‘Zooveel tijds behoeft er wel, om van Harlebeca tot hier te komen. De boden kunnen onderweg belet ontmoeten..... En daarenboven, indien de heer koning zich in zijne hoop misgreep? Het is mogelijk.’ ‘O, neen, Warnfried, ik ben der zaak zeker, en
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
80 wat meer is, een zoon is mij geschonken; zulk schoon kind als er ooit werd geboren!’ ‘Ik dank God en wensch u geluk, heer vorst,’ murmelde de oude ridder twijfelend. ‘Heeft de heer koning dan dezen nacht tijding van Harlebeca bekomen?’ ‘Eene openbaring van hierboven!’ antwoordde Oriand met stralende oogen. ‘Ik heb mijn kind gezien en het eenen kus op de lippen gedrukt!’ ‘Gezien? Uw kind gezien?’ herhaalde Warnfried verbaasd. ‘Ja, zit neder, hier bij de tafel, en deel mijne vreugde. Dezen nacht, terwijl ik sliep, scheen het mij, dat een hevige glans mijne kamer kwam verlichten. Toen mijne oogen deze ongewone klaarte konden verdragen, zag ik eensklaps Beatrix tot mij naderen, schooner nog dan zij - die de schoonheid zelve is, niet waar? - mij ooit is voorgekomen. Zij hield een kind op den arm en reikte het mij toe, roepende met zegevierende blijdschap: “Oriand, God heeft onzen echt gezegend; gij zijt vader, gij hebt eenen zoon, eenen erfgenaam uwer kroon! Daar is ons kind; geef het den eersten kus!” Ik beschouwde het wicht; het was groot en sterk, het vereenigde in zijn gelaat mijne trekken en de trekken mijner welbeminde Beatrix. Zinneloos van trotschheid en van vreugde, drukte ik mijnen zoon in de armen. De ontsteltenis brak den schoonen droom; ik ontwaakte; alles was verdwenen.’ ‘Wonderlijk!’ mompelde de ridder. ‘Zou het inderdaad God zijn, die in zulk nachtgezicht zelf de gelukkige tijding zendt?’ ‘Ik ben er van overtuigd, Warnfried..... Sedert
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
81
Zij hield een kind op den arm en reikte het mij toe (bladz. 80).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
83 dit oogenblik kon ik niet meer slapen. In mij ligt het vaste gepeins, dat ik heden boden van Harlebeca zal ontvangen, en van den eersten dageraad af schijnt het mij, dat elk gerucht de komst van zulke boden aankondigt. Ach, ware ik reeds te huis, om mijnen zoon werkelijk te zien en Beatrix te zegenen! Hoe zal ik haar nu beminnen en eeren, - haar, die reeds te voren het licht mijner oogen was en nu de moeder van mijn kind is geworden!..... Bij mijne kroon, wie nu nog een woord spreekt, dat haar onaangenaam kan zijn, zal in ijselijke pijnen sterven!’ ‘Wie zou het willen, heer vorst? Wie zou het durven?’ bemerkte de ridder. ‘Onze koningin is goed en deugdzaam als een engel.’ ‘De laster is een onverdelgbaar kwaad,’ gromde Oriand. ‘Hij laat zich evenmin uitroeien als het immer woekerend onkruid. Hadde Beatrix mij niet wederhouden, ik zou misschien toch de slangen in een wijd bloedbad versmacht hebben.’ ‘Heer koning, laat door deze bittere gedachte uw gemoed niet benevelen. De droeve geruchten zijn vergeven en vergeten.’ ‘Neen, eilaas, neen, Warnfried. Ik zelf kan ze niet vergeten, en wat ik ook doe om de pijnlijke herinnering uit mijn geheugen te rukken, zij spookt mij nog bijwijlen zoo tergend voor den geest, dat mijn bloed er van kookt.....’ ‘Hoor! wat beduidt het hoorngeschal daar buiten?’ riep de ridder, met blijde verrassing naar het venster gaande. ‘Tijding, tijding van Harlebeca!’ juichte Oriand, opspringende. Inderdaad, een deurwaarder kwam aankondigen,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
84 dat een tiental lieden, die zeiden eene haastige boodschap voor den koning te hebben, oorlof verzochten, om in zijne tegenwoordigheid te verschijnen. ‘Men leide hen onmiddellijk tot mij!’ gebood Oriand. Toen de boden in de zaal verschenen, meende de koning, door ongeduld gedreven, hen te gemoet te loopen, maar het voorgevoel eener schrikkelijke tijding weerhield hem en deed hem zelfs met eene geheime siddering terugdeinzen. Hij aanschouwde zwijgend de boden, die aarzelden om hem te naderen. Zij waren twaalf in getal. Vooraan stapten Marcus en de oude Coenraad, voorschepen der stad Harlebeca. Wat den koning pijnlijk had getroffen en verontrust, waren de treurige gezichten van allen. Marcus en eenige anderen stonden zelfs de tranen in de oogen. ‘Welnu, Marcus,’ vroeg Oriand, ‘gij brengt mij slecht nieuws, niet waar? Is mijn arm kind uit het leven gescheiden?’ De ridder schudde ontkennend het hoofd. ‘Is de koningin.....?’ ‘Eilaas! eilaas!’ zuchtte Marcus, terwijl hij zijn aangezicht met de handen verborg. ‘Spreek, spreek, ik wil het!’ gebood Oriand met ongeduld. ‘Uw zwijgen pijnigt mij schromelijk.’ ‘Heer koning,’ stamelde Marcus, ‘mijn mond weigert de droeve openbaring te doen; mijne liefde, mijn eerbied voor u, mijn medelijden met uw ongeluk.....’ En dan verkropte het woord hem in de keel; men zou gemeend hebben, dat een uiterste angst hem
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
85 versmachtte. Hem bleef slechts de kracht om op den ouden voorschepen te wijzen. ‘Mijn ongeluk?’ kreet Oriand. ‘Op uw leven, voorschepen, zeg mij welke ramp mij heeft getroffen!’ ‘Ik zal bij u de boodschap vervullen, waarmede uwe vereerde moeder mij heeft belast,’ antwoordde de grijsaard eenigszins aarzelend, ‘maar, heer koning, wat ik u te melden heb, is zoo schrikkelijk, dat ik eerst niet alleen om uw oorlof verzoek, maar daarenboven de belofte afeisch, dat gij niet op ons - ongeluksboden door plicht - uw grievend leed zult wreken.’ ‘Laat hooren uwe boodschap, onmiddellijk, zonder dralen!’ riep Oriand, zoo hevig ten gronde stampend, dat de zaal er van dreunde. De grijsaard zweeg evenwel en boog het hoofd. ‘Nu, ik geef u oorlof en beloof, met kalmte u aan te hooren,’ zeide de vorst, wel wetende, dat de oude Coenraad een sterkmoedig man was, dien men niet door harde woorden kon ontstellen. ‘Heer koning,’ begon de voorschepen, ‘gansch uw land hergalmt van weeklachten; overal vloeien tranen, tranen van smart en van schaamte; overal stijgen vermaledijdingen op tegen degene, die onzen vorsten zijne kroon heeft onteerd.....’ De oogen des konings begonnen vonken uit te werpen; hij wrong knarsetandend zijne leden, doch zeide niets. ‘De koningin heeft u een kind geschonken,’ vervolgde de grijsaard, ‘maar, o hemel, heer vorst, hoe zal mijn mond het ijselijk woord spreken? Het hart beeft mij in den boezem..... En toch moet iemand bij
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
86 u dien droeven plicht vervullen. Dit kind, heer koning, was..... was een jonge hond!’ Een schreeuw van zinnelooze razernij bonsde uit des konings borst in de hoogte. Hij trok zijn zwaard en sprong vooruit naar den voorschepen, terwijl hij met heeschen gorgel riep: ‘Een hond? mijn kind een hond? Gij liegt, snoode lasteraar! In uw bloed zal ik den hoon versmachten! Sterven zult gij! Men roepe den Seneskaal en de beulen!’ ‘Bedaar, bedaar toch, heer vorst,’ smeekte de oude Warnfried. ‘Gij hebt uw woord gegeven: die belofte zij u heilig! De boden vervulden den last, door uwe moeder hun opgelegd.’ ‘Zij liegen!’ bulderde Oriand, schuimend van toorn. ‘Wachten! niemand verlate deze zaal; gij verantwoordt voor hen op uw hoofd!’ En de wapenknechten brachten met geweld diegenen terug, welke, kermend van schrik, ter deure waren uitgevlucht. ‘Indien gij de boden geliefdet te hooren, misschien zoudt gij kunnen ontwaren, wat er waar of valsch is in de ongeloofelijke tijding, heer koning,’ zeide Warnfried. ‘Ho, kunt gij met klaarheid weten, wie er schuldig is, dan zij uwe wraak meedoogenloos; want dat iemand u heeft bedrogen en bloedig gehoond, daaraan is niet te twijfelen..... maar wie? dat is de vraag.’ Deze koele rede gaf Oriand den tijd om de ontsteltenis zijner zenuwen te overwinnen, en hij werd volgens zijne gewoonte eensklaps bedaard, - ten minste in schijn; want omdat hij den storm in zijn binnenste opsloot, woedde deze niet minder.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
87 ‘Gij hebt gelijk, Warnfried,’ mompelde hij, ‘een koning moet een rechter en geen beul zijn. Welaan, men sluite de deur der zaal. Ik open het verhoor en wil de zaak rijpelijk en met koelen bloede onderzoeken. Doe de boden tot mij naderen.’ Hij ging bij de tafel, zette zich in eenen leunstoel en liet het hoofd op de hand vallen, terwijl hij met strakken blik en met eenen krampachtigen lach op de sidderende lippen in de ruimte staarde. Bevend en bleek van schrik, kwamen de boden vooruit. De oude Coenraad alhoewel hij even aan den dood was ontsnapt - scheen alleen onbevreesd. Marcus leunde met het hoofd tegen eenen pijler der zaal, stortte tranen en scheen verzonken in eindelooze droefheid. ‘Mijne moeder heeft u gezonden,’ zeide de koning; ‘gij vervult uwen plicht. Wat gij mij hebt gemeld, is zoo gruwelijk, zoo ongehoord, dat de ontsteltenis mijner zinnen u niet verwonderen mag. Nu is het gedaan. Niemand uwer zal eenig leed geschieden; ik wil alles weten, alles! Gij, Coenraad, die een wijs man zijt, neem eerst het woord en verberg mij niets.’ ‘Ik vervul uwen wil, heer vorst,’ begon de voorschepen. ‘Van de eerste maand na uwen terugkeer van Halkijn beweerden vele lieden vreemde verschijnselen te hebben gezien, die des nachts uit de kamer der koningin opvlogen. Eenigen hebben deze openbaringen op den brandstapel geboet; maar, kan het vuur de menschen dooden, het doodt evenwel de waarheid niet.....’ Een somber gegrom ratelde in des konings keel,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
88 maar hij bedaarde weder, op den raad en de smeeking van Warnfried, die nevens hem was gezeten. ‘Geef geene acht op mijne wettige verontwaardiging, Coenraad,’ zeide hij. ‘Ga voort zonder vrees.’ ‘Sedert dan, heer vorst,’ hernam de voorschepen, ‘is de stem des volks niet meer tot u geraakt, om u te melden wat er geschiedde. Anders haddet gij geweten, dat elken nacht de duivel zelf onder de gedaante van eenen schoonen jongen ridder, in de kamer der koninginne drong en telkens op slag van één uur weder verliet.’ ‘De duivel?’ morde Oriand spotlachend, doch ditmaal verbleekend, als trof hem eensklaps een geheimzinnige schrik. ‘Ja, de booze geest. Vele lieden hebben hem gezien, onder anderen Barwulf, die hier aan mijne zijde staat.’ ‘Inderdaad, heer vorst,’ zeide de aangewezen ridder, ‘ik niet alleen, maar honderd anderen..... En dat het de duivel was, kon men genoeg bemerken aan zijne vurige oogen en zijne paardevoeten.’ ‘Verder, verder?’ riep Oriand, die een uiterst geweld op zich zelven deed om in schijn ten minste bedaard te blijven. ‘Gij voorziet, heer vorst, wat ik nog te zeggen heb,’ antwoordde de oude Coenraad. ‘Het volk roept om wraak tegen de koningin en beschuldigt haar van tooverij en verbond met de helsche geesten. God heeft tot straf hare schande openbaar gemaakt..... Wij stonden allen met kloppend hart gereed om de geboorte van uw kind door heilkreten te begroeten..... en, eilaas, - eeuwige schande voor
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
89 u en voor ons land! - uwe moeder, smeltend in tranen en bezwijkend van smart, toonde ons..... een zwart monster, een hellewicht, dat wij met schrik en afgrijzen hebben versmacht!’ ‘Om zulke gruwelijke beschuldigingen te durven uitbrengen, moet gij wel zeker zijn, dat gij wel waarheid spreekt,’ morde Oriand half spottend. ‘Gij begrijpt, indien het valsch was, dat geen uwer aan den schrikkelijksten marteldood zou ontsnappen?’ ‘Heer koning, wij allen, die hier voor u staan, zijn getuigen. De vrouw, die de koningin verzorgde, is van schrik gestorven bij den eersten blik, dien zij op het monster wierp. Ik ben de tolk van al uwe trouwe onderzaten. Wij eischen den dood der tooveresse. Wassche haar schuldig bloed zooveel mogelijk de schandvlek van uwe kroon!’ ‘Ja, ja, de dood, de dood voor de godvergetene tooveresse, voor des duivels gezellin!’ riepen de andere boden. De koning bleef eene wijl zwijgend en hield den blik nedergeslagen; hij scheen tot zich zelven te spreken, want zijne lippen verroerden. Daar hij tevens de hand aan zijn zwaard hield en het gevest stuiptrekkend in de vuist wrong, begonnen de boden weder te vreezen, dat hij in blinden toorn zou losbarsten, en de minst moedigen keken reeds naar de deur om het gevaar te ontvluchten. Maar de vorst hief het hoofd op, en zich tot Marcus wendende, vroeg hij op treurigen toon: ‘Mijne smart, de hoon, die uwen koning geschiedt, maken u ongelukkig, niet waar? Marcus, gij, mijn verkleefde dienaar en vriend, hebt gij geen enkel
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
90 troostend woord voor mij? Geen woord van ontschuldiging voor de koningin?’ ‘Ik bid u, ach, laat mij zwijgen, heer vorst!’ smeekte Marcus met saamgevoegde handen. ‘De waarheid is zoo ijselijk!’ ‘Hij ook, o hemel!’ huilde Oriand binnensmonds. Hij bedwong zijnen angst met geweld en zeide: ‘Het is wel. Gaat allen tot mijnen hofmeester en gebiedt hem van mijnentwege, dat hij u vergaste zooals het behoort. Heb ik u noodig, ik doe u roepen..... Warnfried, sluit de deur der zaal achter hen toe.’ De ridder leidde de boden weg en keerde, na de deur te hebben gesloten, weder naar het midden der zaal..... Maar daar ontsnapte hem een kreet van pijnlijke verrassing. Oriand, de sterke, de heldhaftige Oriand lag met het hoofd op de tafel en vergoot eenen tranenstroom en kermde en zuchtte als een kind! Warnfried poogde hem te troosten, en dewijl de ridder de waarheid der schrikkelijke tijding geloofde, meende hij des konings toorn tegen Beatrix te moeten aanvuren, overtuigd dat hij zijne smart kon verlichten door zijn gepeins op het straffen der schuldige af te leiden. Oriand scheen echter voor alsdan daaraan ongevoelig; want al de woorden, die hem tusschen zijne brandende tranen ontsnapten, waren klachten over het verlies van zijn vertrouwen in Beatrix en over het verbreken van den liefdeband, waarin hij zijne herschepping en zijn levensgeluk had gevonden. ‘Snoode lastertaal!’ riep hij uit. ‘Beatrix, de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
91 kuische, godvreezende Beatrix, eene tooveresse? Neen, al zag ik het voor mijne oogen, ik zou het niet gelooven!..... En gij, Warnfried, gij die de koningin eerdet en haar genegen waart, gelooft gij aan de waarheid der schromelijke beschuldiging?..... O, hemel, gij ook? Gij knikt bevestigend?’ ‘Heer koning,’ antwoordde Warnfried treurig, ‘de booze geest waart altijd rond om den mensch te plagen. Zulke listen en lagen als die, welke u hij heeft gespannen, zijn niet zeldzaam.’ ‘Alzoo, gij gelooft waarlijk, dat Beatrix door duivelskunst of duivelshulp mij heeft bekoord en bedrogen?’ ‘Honderden menschen beweren het te hebben gezien en bieden zich uwer wraak aan, om van de waarheid te getuigen; zelfs uwe eigene moeder en uw trouwe dienaar Marcus. En is de vrouw, die de koninginne bijstond, niet van schrik doodgevallen bij het gezicht van het wangedrocht? Ik gave gewillig mijn leven, om te mogen vernemen dat de beschuldiging het werk is van valsche menschen, van vijanden der koningin; maar, heer vorst, kent gij iemand op aarde, die onze koningin vijandig is?’ ‘Neen, niemand, niemand!’ zuchtte de koning. ‘Het zou dus waarheid zijn? Vermaledijding! Wat gedaan? Mijne handen doopen in haar bloed? Ach, het zou zijn, als doorboorde ik mijn eigen hart!’ ‘Neen, heer, dit zou ik niet doen,’ raadde Warnfried met wijsheid. ‘Ik twijfel niet aan de schuldigheid der koningin; maar het oordeel der menschen is altijd feilbaar. Zet de koningin gevangen op eenen sterken burcht en laat haar, indien zij hare onschuld
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
92 niet bewijst, afgescheiden van de geheele wereld, haar leven in boetpleging eindigen.’ Eenige oogenblikken bleef de koning in gedachten verslonden. Weder sprongen er tranen over zijne wangen. Het was zichtbaar, dat hij eenen hevigen strijd doorstond en worstelde tegen zijne besluiteloosheid. Zijn diep gekwetst hart dreef hem aan tot onverbiddelijkheid en tot wraak; maar Beatrix verliezen? Nimmermeer in dat zuiver en liefderijk oog als aan eene milde bron zijns levensgeluk kunnen putten? Verzaken aan al wat hij, zoo schoons en zoo glanrijks, had gedroomd, sedert hij haar voor de eerste maal in de armen had gedrukt? Eindelijk toch bezweek de liefde in dien somberen strijd. Hij stond op en zeide tot zijnen vertrouweling: ‘Warnfried, gij waant mij zwak, niet waar? Het verwondert u, dat ik reeds honderdmaal den dood heb gezworen aan haar, die mij heeft bedrogen en verleid? Gij waant mij ongevoelig voor de eeuwige schandvlek, waarmede zij mijne kroon heeft bemorst? Welnu, gij misgrijpt u. Het is de overmacht mijner woede, mijner smart, die mij bedaard doet schijnen..... Maar wacht, er pakt zich in mijn binnenste een vreeselijk onweder te zamen. De orkaan zal losbarsten, en wee dan de bedriegster! Mijne wraak zal als de bliksem haar verbrijzelen, haar verslinden. Haar vonnis is geveld: zij zal sterven!’ ‘Dat uw wil geschiedde!’ murmelde Warnfried. ‘Ga van mijnentwege tot den keizer,’ beval hem Oriand. ‘Zeg hem, dat eene haastige, allergewichtigste zaak mij huiswaarts roept. Ik zal mijn leger ten zijnen dienste laten, onder het bevel van den maar-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
93 schalk, en slechts mijne lijfwacht medenemen Doe den overste der lijfwacht weten, dat hij onmiddellijk alles tot het vertrek moet bereiden.’ Warnfried ging ter zaal uit. Toen hij was verdwenen, liet Oriand zich met eenen grievenden kreet op eenen stoel zakken en riep: ‘Beatrix, Beatrix, was dit de prijs mijner eindelooze liefde? O, gij zult sterven, sterven door mijne handen!’ Een oogenblik daarna riep hij weder: ‘U verliezen? u verliezen? God, God, laat mij bezwijken onder de smart! Laat de schaamte mij een vergif zijn. Ik smeek u, gun mij den dood; dat mijne onzalige oogen haar op aarde niet meer zien!’ En hij sloeg zich de handen voor het aangezicht en viel zoo zwaar met het hoofd op de tafel, dat de slag onder het gewelf der zaal weergalmde.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
94
VIII Marcus was sedert twee dagen te Harlebeca terug. Ditmaal had hij onder verschillige voorwendsels van den koning oorlof bekomen om hem vooruit te reizen, en dewijl hij aangaande zekere omstandigheden even nieuwsgierig als bekommerd was, had hij zich zoodanig onderwege gespoed, dat hij meende wel vier of vijf dagen op de tamelijk snelle vaart des konings te hebben gewonnen. Nu zat hij met de hand aan het hoofd bij eene tafel, voor Mattabruna. Hij had haar verteld, hoe hij dien nacht met velerlei vervaarlijke droomen was geplaagd geworden, en klaagde dat hij zich daarvan nog diep ontsteld en zelfs verschrikt gevoelde. Mattabruna, na eerst met zijne bijgeloovigheid te hebben gelachen, poogde zijnen moed op te beuren door hem onder de oogen te brengen, hoe alles tot nu toe hun was gelukt. Beatrix zou eenen schandelijken dood sterven en niets nalaten dan eenen vermaledijden naam. Zij, Mattabruna, zou voor altijd de plaats op den troon innemen en in onbeperkte macht over het land heerschen. Eene harer eerste daden zou zijn, den schoonen burcht van Wolveghem aan Marcus te doen schenken.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
95 ‘En dit zal de eenige belooning uwer diensten niet zijn,’ zeide zij tot slot harer rede. ‘Ik heb nog een ander inzicht voor later. De maarschalk is oud; hij kan niet lang meer leven, en in alle geval, ik kan hem door hooge gunsten tot aftreding overhalen. Wat zoudt gij zeggen, indien ik u tot dit opperst ambt deed verheffen?’ Maar Marcus, die, in gedachten dwalend, schier niet luisterde op hetgeen zij zeide, antwoordde mompelende: ‘Gij zijt waarlijk te goed voor mij..... En het is wel waar, dat de koningin beweert, den eersten kreet van haar kind te hebben gehoord?’ ‘Slechts eens heeft zij daarvan gesproken; maar het was mij niet moeilijk, haar te overtuigen dat zij het heeft gedroomd.’ ‘En men heeft sedert dien dag van mijnen dienaar Savary niets, niets meer vernomen?’ ‘Ik heb het u reeds tweemaal verteld: niets anders, dan dat zijn paard in zulken woesten draf hier is komen aangeloopen, dat het vier of vijf menschen heeft omvergeworpen en gekwetst.’ ‘Indien Savary het kind had gered en ons wilde verraden!’ zuchtte Marcus. ‘Verdrijf die herinnering uwer droomen.’ ‘Hij kan zijn paard, door het wreedelijk te slaan, op hol gejaagd hebben, om ons daardoor te bedriegen.’ ‘Neen, neen, uwe vrees is ongegrond,’ wedersprak hem Mattabruna. ‘Het paard was bebloed en had vele wonden; men kon zeer wel zien, dat het door wilde dieren was aangerand geworden.’ ‘Aldus gij acht u ten volle overtuigd, vorstinne,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
96 dat Savary en het kind in het Woud-zonder-genade door wolven of beren zijn verscheurd geworden?’ ‘Geheel overtuigd, Marcus. Dit voorval schijnt u te verontrusten?’ ‘Ja, die onuitgelegde verdwijning boezemt mij vrees in.’ ‘Mij heeft zij integendeel verblijd; want door haar worden wij verlost van den eenigen getuige, die ons kon beschuldigen.’ Zij weerhield hare stem en neigde zich naar het oor des ridders. ‘Uw dienaar Savary was een bloodaard en een domhoofd,’ fluisterde zij met een glimlach. ‘Zoo weinig vertrouwen had ik in zijne bescheidenheid, dat ik reeds voor hem het fleschje gereed hield, waarvan de dienstvrouw der koningin eenige druppels heeft gedronken.’ Marcus aanschouwde de booze vorstin met angst; hare ijskoude woorden deden hem huiveren. Hij sloeg den blik neder en bleef zwijgend. ‘Wel, wel, mijn arme Marcus!’ zeide Mattabruna. ‘Hoe kan een sterkmoedig man als gij zich door ijdele droomen dus laten nederslaan? Waarlijk, ik heb medelijden met u!’ ‘Ik weet niet,’ morde Marcus, ‘mij ontstelt iets als het voorgevoel van een ongeluk. Ik wil met u gelooven, vorstinne, dat Savary door wilde beesten is verscheurd geworden. Nog andere overwegingen bekommeren mij echter evenzeer. De koning is zoo zonderling gestemd: nu eens barst hij los in dolle woede en schreeuwt, dat de koningin door zijne handen zal sterven; dan weder roept hij: ‘Beatrix, Beatrix!’ op den toon der uiterste teederheid en
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
97 met tranen in de oogen, of wel hij slaakt droeve klachten, als hadde hij zijne schande vergeten om aan niets te denken dan aan zijn verloren geluk. Zeker, vorstinne, hij bemint de betooverende Beatrix nog uit de kracht zijner ziel. Wie weet of de liefde niet in hem zal zegepralen? Hij zou haar vergiffenis schenken, en al onze moeite, al onze angst wierden vruchteloos.’ ‘Haar vergiffenis schenken?’ herhaalde Mattabruna met zegevierenden lach. ‘Ha, ha, wat zinnelooze gedachte! Mijne voorzorgen zijn te lang op voorhand genomen en te wel berekend. Het is reeds sedert weken, dat de koningin hare kamer niet meer durft verlaten; zij durft zelfs niet meer aan het venster gaan, uit vrees van door iemand gezien te worden; want zoohaast bemerkt men haar niet van buiten, of vermaledijdingen stijgen tegen haar op en de schreeuw “ter dood de tooveresse, ter dood de duivelin!” stijgt dreigend tot haar op. Gij begrijpt, dat deze wraakkreten bij de komst des konings, uit den schoot des volks hem in de ooren zullen donderen ik heb er voor gezorgd - en dat dit zijnen haat en zijne woede tot dolheid toe zal aanvuren?’ ‘Inderdaad, vorstinne. Ja, hij hebt gelijk. Daarover is mijne bekommerdheid ongegrond.’ ‘Nog aan iets anders heb ik gedacht,’ zeide Mattabruna. ‘Beatrix wil den koning in hare kamer afwachten. Zoo alleen met hem, zou zij hem te voet vallen, hem vermurwen door hare tranen, hem weder betooveren door hare listige liefdesbetuigingen. Dit mag niet gewaagd worden; onder den blauwen hemel, te midden des volks, zal de koning haar eerst ontmoeten.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
98 ‘En indien zij weigert, hare kamer te verlaten?’ ‘Och, zij is zoo lichtgeloovig als een kind; men maakt haar wijs wat men wil. Ik heb haar reeds in haar besluit doen wankelen; dezen morgen zal ik haar gansch overhalen tot het volgen van mijnen raad. Gij doet mij er aan denken! Het is reeds laat en zij wacht op mij. Ik ben haar eenige troost, Marcus; want de edelvrouwen van het hof, ja zelfs de dienstmeiden vluchten haar of naderen haar slechts bevend en verwijderen zich onmiddellijk van haar, als was zij de duivel zelf.’ Zij stond op en reikte Marcus de hand. ‘Ik spoed mij naar de koningin,’ zeide zij. ‘Kom op den middag weder hier; ik zal u mededeelen, wat wij ginder zullen besloten hebben..... Tot straks, heer van Wolveghem, maarschalk, opperbevelhebber van 's konings leger!’ Marcus legde eenen kus op de hand zijner beschermster. Beiden stapten ter deur uit, en elk verwijderde zich in den gang langs eenen tegenovergestelden kant. Toen Mattabruna in de kamer der koningin trad, verraste zij deze op de knieën voor een kruisbeeld, met de handen in de hoogte en smeltend in eenen tranenvloed. Beatrix sprong op, omhelsde zuchtend hare geheime vijandin en liet het hoofd op hare borst vallen. ‘Ach, moeder lief,’ kermde zij, ‘waarom komt gij zoo laat dezen morgen? Ik, ongelukkige, door iedereen gehaat en verfoeid, heb toch niemand meer tot troost dan u alleen!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
99 Mattabruna leidde de koningin naar eenen leunstoel en zette zich nevens haar. ‘Arme Beatrix,’ zeide zij, ‘gij moogt niet wanhopen. Het zal niet zoo erg gaan als gij meent.’ De koningin weende met luide snikken. Hoe was het onschuldige slachtoffer van het snoodste verraad bleek en vermagerd! Men zou gemeend hebben, een lijk te zien. En evenwel die kleurlooze wangen, dat melkwit voorhoofd, die groote blauwe oogen, wel verre van hunne bevalligheid te hebben verloren, ontleenden aan dit spookachtig opzicht eene ontzagwekkende macht, die kon doen huiveren en kon betooveren terzelfder tijd. Mattabruna wist het wel, en daarom bovenal was het, dat zij den koning niet met Beatrix alleen wilde laten, uit schrik dat hij onder den onweerstaanbaren glans dier oogen zou bezwijken. ‘Altijd even ontroostbaar, mijne dochter?’ zeide zij. ‘Kom, heb meer vertrouwen in Oriands liefde en grootmoedigheid.’ ‘Ach, voor mij zelve vrees ik niet, lieve moeder,’ antwoordde de koningin. ‘Ik weet niet, welk lot de Heer van hierboven zijne ootmoedige dienaresse bewaart; hoe het zij, ik aanvaard het met verduldigheid als eene martelares..... Maar wat mij nacht en dag tranen doet storten, is de grievende gedachte, dat mijn arme Oriand tot eeuwig ongeluk is veroordeeld. De oneer toch is voor de wereld onuitwischbaar, en al achtte hij mij ook onschuldig, de giftige wormen der verdenking en der schaamte zullen aan zijn fier en grootmoedig hart blijven knagen. Kon mijn dood zijne ziel de verlorene rust terugschenken,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
100 hoe zou ik God zegenen, indien Hij mij toeliet voor mijnen welbeminden Oriand te sterven!’ ‘Nu, blijf hopen, dat uw echtgenoot rede zal verstaan,’ murmelde Mattabruna, haar de hand nemende. ‘Wij zullen hem doen begrijpen, dat zulke geheimzinnige toevallen door den ondoorgrondelijken wil des hemels geschieden. Waarschijnlijk zal de koning morgen of overmogen aankomen. Wij zullen hem samen te gemoet gaan.’ ‘Ik hem te gemoet gaan? O, moeder, ik durf niet!’ ‘Waarom toch?’ ‘Het volk zal mij beladen met vermaledijdingen in zijne tegenwoordigheid.’ ‘Des te beter, Beatrix; dit zal mijnen zoon verontwaardigen en hem ten uwen gunste stemmen.’ ‘Maar indien de menigte mij met slijk wierp, zooals men het reeds doet onder mijn venster? Ik ben nog koningin!’ ‘Vrees daar niet voor, Beatrix. Ik heb er in voorzien: onze baan op het plein zal met twee diepe reken wapenknechten afgesloten zijn, en de oversten hebben van mij bevel ontvangen om u tegen allen hoon te behoeden.’ ‘Ach, ik weet niet,’ zuchtte Beatrix, ‘maar er is iets, dat mij van dien stap doet terugschikken.’ ‘Gij hebt ongelijk, mijne dochter. Indien gij Oriand niet te gemoet gaat, zal hij denken, dat gij u schuldig erkent, en - met zijn oploopend gemoed - ware dit genoeg om hem tot eene beklaaglijke daad te drijven. Gij moet mijnen armen zoon dit schrikkelijk gevaar sparen.....’ Er werd zachtjes op de deur geklopt.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
101 Mattabruna opende en ging buiten de kamer. ‘Wat wilt gij?’ vroeg zij eenen overste der wacht, die in den gang stond. ‘Vorstinne,’ antwoordde deze, ‘er staat een bode beneden, die meldt, dat onze heer koning niet verre meer van hier is en misschien binnen een uur zal aankomen.’ ‘Het is wel. Dat de bode in de gehoorzaal op mij wachte. Zend de bazuinen in de stad rond, om den terugkeer des konings aan te kondigen.’ ‘Beatrix, spoed u; schik u wat op en trek een feestkleed aan: de koning komt,’ zeide zij, in de kamer tredende. ‘Ik moet nog bevelen uitdeelen tot zijn onthaal. Wij zullen hem te gemoet gaan, hand in hand. Wees niet bevreesd.’ Terwijl Mattabruna, beneden gegaan zijnde, zich bezighield met alles op zulke wijze te bereiden, dat zij haar schuldig doel onfeilbaar moest bereiken, kwam koning Oriand langzaam aangereden op de groote baan, die van Aldenarda naar Harlebeca leidde. Door gansch Duitschland en door de Dietsche gouwen herwaarts den Rijnstroom had hij zijne vaart zooveel mogelijk verhaast. Naarmate hij nu de plaats naderde, waar hij Beatrix zou zien, bekroop hem allengs eene soort van geheimen angst, die hem aandreef om den stap van zijn paard te vertragen. Niet dat hij in het minste aan de schuld van Beatrix twijfelde; integendeel, de pijnlijke overtuiging harer misdadigheid had diepe wortels in zijnen boezem geschoten en hij hijgde naar wraak; maar terzelfder tijd worstelde nog in hem het onoverwinnelijk liefdegevoel voor de eerste vrouw, die zijn hart had doen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
102 kloppen en eenen hemel van zoete, onbekende vreugde voor hem had geopend. Zijn vertrouweling Warnfried reed achter hem. Op eenige stappen verder volgden een honderdtal ruiters zijner lijfwacht. Allen zwegen en hielden met angst het oog naar hunnen vorst gericht; want zij twijfelden niet, of er ging iets schrikkelijks gebeuren, en dewijl zij nu reeds de torens der stad achter het geboomte zagen opdagen, was het gevreesde ongeluk aanstaande. Oriand scheen in eenen diepen droom verzonken en liet met ontspannen hand den toom zijns dravers op de zadel hangen. Zoo naderde de stoet eene buitenwijk der stad. De bewoners stonden in de straat geschikt en juichten hunnen vorst eerbiedig toe, zonder dat hij er eenige acht op scheen te slaan. Maar buiten de oosterlijke poort van Harlebeca hadden ridders, burgers en onvrijen zich in eenen dichten drom te zaam geschaard op de baan, welke de vorst zou volgen. Bij zijne nadering hieven zij eenen langen welkomskreet aan. Zij riepen in machtige galmen: ‘Heil, heil onzen koning!’ Maar onmiddellijk steeg er uit alle gedeelten der menigte een woest mengsel van vermaledijdingen tegen de koningin. ‘Wraak, wraak!’ schreeuwde men onophoudend, ‘wraak over de tooveresse! Ter dood de bedriegster! Op den brandstapel de duivelin! In het vuur, in het vuur!’ De koning hief, van toorn sidderende, het hoofd op en schouwde in het ronde over het tierende volk.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
103 Waar zijn vlammend oog zich vestigde, verging het gerucht; maar het ontstond met des te meer kracht aan de andere zijde. Oriand gevoelde wel, dat hij niet machtig genoeg zou zijn om het wettige wraakgeroep der menigte te dempen, al hadde hij het gewild. Zijne spijt, zijne schaamte, zijne woede smolten te zaam in zijn angstig hart tot eene koortsige razernij. Evenwel geen gebaar verried zijne uiterste ontsteltenis; slechts een heesch gegrol in zijne keel kon zijnen vertrouweling Warnfried laten afmeten, wat de arme vorst moest lijden. Zoo trad de stoet binnen de wallen van het paleis. Te midden van het plein stond Mattabruna met de bevende koningin aan de hand. Oriand zag haar. Een wraakschreeuw, die tot boven de torens hergalmde, bonsde op uit zijne borst, en hij sprong van zijn paard. Met het bliksemend zwaard in de hoogte, liep hij naar de ongelukkige koningin, die op de knieën was gevallen en de handen smeekend tot hem uitstak. Hij bulderde in onverstaanbare woorden van schande, van bloed en van dood..... Maar toen hij Beatrix het hoofd meende te kloven, viel zijn gloeiende blik in hare zoete biddende oogen en, alsof werkelijk daaruit toovervonken ontschoten, de woedende koning bleef met opgeheven degen staan en begon te beven. ‘O, mijn arme Oriand,’ klaagde Beatrix, ‘gij zijt wel ongelukkig! Dat God in zijne genade u mijnen rampzaligen dood niet aanrekene!’ De koning deinsde een paar stappen terug.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
104 ‘Eilaas, mijn zoon, eeuwig is onze schande!’ riep Mattabruna, terwijl zij veinsde hem te wederhouden. Dit laatste woord vuurde de razernij des konings weder aan. Hij sprong nog eens vooruit met het zwaard in de verkrampte vuist. ‘Sterf, sterf, helsche bedriegster!’ schreeuwde hij. Maar weder brak de blik van Beatrix zijnen wil en zijne macht. Loeiend als een leeuw, die met de oogen eene prooi verslindt, doch deze niet kan bereiken, trad Oriand wankelend terug, riep zijnen vertrouweling en zeide hem op ontstelden toon: ‘Warnfried, ik wil haar bloed niet; ik kan haar niet slaan, mijn hart schrikt terug van haren dood..... Maar men verwijdere ze uit mijn gezicht..... of ik word bekwaam om haar vergiffenis te vragen, haar, die mij zoo snood heeft verraden! Neem wachten, voer de tooveresse naar het slot Valkensteen - onmiddellijk! Gij waakt op haar tot nader bevel en blijft mij verantwoordelijk op uw hoofd. Ga spoedig; dat ze weg zij uit mijne oogen!’ En even had hij deze woorden gesproken, of hij liep, door zijne moeder gevolgd, van smart en toorn huilende, naar het paleis, sprong de trappen op en verdween binnen de poort, waarschijnlijk om in eenzaamheid zijne brandende schaamte en zijn doodelijk verdriet te gaan verbergen. Zoohaast de koning het plein had verlaten, wilde de menigte rondom de koningin te zamen dringen: maar Warnfried had haar onmiddellijk door wapenknechten doen omringen. Voor het oogenblik moest
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
105 het aangehitste volk zich bepalen bij het uiten van vermaledijdingen en wraakkreten. Het gerucht was zoo hevig en zoo verward, dat Warnfried zich nauwelijks door de koningin kon doen verstaan. ‘Vorstinne,’ zeide hij, ‘onze heer koning heeft mij geboden, u naar het slot Valkensteen te leiden. Gelief met mij naar mijnen burcht buiten de stad te gaan. Daar zal ik u eenen wagen laten bestijgen.’ De ongelukkige Beatrix, die nog altijd geknield zat en scheen te bidden, stond op en volgde den ridder. Anders zeide zij niet dan: ‘Oriand, mijn arme Oriand, dat God u bescherme! Toen zij buiten de wallen van het paleis was geraakt, en het volk niet meer vreesde door den koning gezien te worden, begon men het onnoozele slachtoffer niet alleen met allerlei hoon en scheldwoorden te bejegenen, maar zelfs met slijk en steenen te werpen, tot zooverre dat de wapenknechten, op bevel van Warnfried, onder de menigte moesten slaan, om die booze mishandelingen te doen eindigen. Een kwart uurs later zat Beatrix op eenen wagen, omringd van wachten, en begon de lange, droeve reis naar den somberen Valkensteen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
106
IX Gedurende de eerste maanden na de gevangenzetting der koningin leed Oriand aan eene zonderlinge ongesteldheid des geestes. Men zou gezegd hebben, dat eene hevige zenuwkoorts hem nooit verliet; want hij was zoo gramstorig, zoo opvliegend, dat schier niemand hem durfde naderen. Alsof een onduidelijk verdenken van bedrog of verraad hem martelde, onderzocht hij met mistrouwen het gedrag en de daden van alwie hem omringde, strafte onmeedoogend het minste vergrijp en deed zelfs geheel onschuldige lieden ter dood brengen. Maar bij het einde van het eerste jaar verging allengs deze ziekelijke krachtdadigheid in hem, en werd hij zwak en besluiteloos, liep met het hoofd naar den grond en scheen neergedrukt onder eene diepe treurnis. Een rustelooze strijd tegen zich zelven verslond zijne krachten en verdoofde zijne hersens. Afkeerig van alle gezelschap, treurde hij geheele dagen in de volledigste eenzaamheid, sprak veel binnensmonds, noemde zuchtend den naam der koningin en scheen half zinneloos. De ridders en het volk van Harlebeca voorzagen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
107 met angst, dat de rede van hunnen heldhaftigen koning in deze sombere mijmerziekte zou verloren gaan, en zij ontstaken des te meer in haat en wraakzucht tegen Beatrix; want zij hielden het voor ontwijfelbaar, dat de koningin van uit hare gevangenis haren armen echtgenoot nog door duivelskunst beheerschte. Niets hadden de geheime vijanden van Beatrix verzuimd, om den koning deze overtuiging te doen deelen. Zeer dikwijls werd hem de tijding gebracht, dat men nog immer schrikwekkende spookgezichten en nachtverschijnsels rondom den Valkensteen zag dwalen of zulke zag opvliegen uit den toren, waarin de tooveresse gevangen zat. Het was dus klaarblijkend, dat Beatrix voortdurend in betrekking stond met den duivel en zij in haren kerker zelfs door helsche geesten werd gediend. Mattabruna, die alleen nog het vertrouwen van haren zoon genoot, verkeerde in eene groot vrees. Oriand sprak haar van niets anders dan van Beatrix. Alwat zij uit hem hoorde, waren klachten over zijn verloren geluk, en hij bekende zelf met schrik, dat zijn hart, zijne hersens, gansch zijn wezen verslonden was in de herinnering aan haar zoet gezelschap en aan hare wonderlijke bevalligheid. Dit deed Mattabruna vreezen, dat Oriand, door zijne onverwinnelijke liefde gedreven, misschien Beatrix nog uit den kerker zou kunnen halen, om haar ondanks alles weder op den troon te stellen. Zij besloot de koningin op de eene of andere wijze in het graf te stooten, en liet niet na, bij elke gelegenheid hare zoon aan te raden, Beatrix door rechters over het feit van tooverij te doen onder-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
108 hooren en oordeelen. Maar Oriand, terugschrikkend van het gepeins, dat een doodvonnis de onmetelijke eeuwigheid tusschen hem en Beatrix zou stellen, wilde daar niet van hooren of stelde zijne beslissing daarover altijd uit. In den loop van het tweede jaar kwam hem eensklaps ter ooren, dat de koningin in haren kerker op sterven had gelegen ten gevolge eener geheimzinnige vergiftiging harer spijzen. Een hond en eene kat, die van het voedsel der gevangene hadden gegeten, waren onmiddellijk geborsten. Nu was echter de koningin weder hersteld. Toen Oriand deze aanslag vernam, stond hij eensklaps met woeste razernij uit zijne besluiteloosheid op en wilde naar den Valkensteen loopen, om daar wraak te nemen over degenen, die, ondanks zijn stellig verbod haar in het minste te hinderen, op het leven van Beatrix hadden aangelegd. Mattabruna wederhield hem echter van dezen stap, door hem de vrees in te boezemen, dat, indien hij de tooveresse zag en haren blik ontmoette, hij onder hare bekoring en onder de macht des duivels zou kunnen bezwijken. De bijgeloovige koning, die evenals het volk Beatrix voor eene tooveresse aanzag, gaf zijne moeder op dit punt gehoor, maar zond onder bevel van Marcus eene bende wapenknechten naar den Valkensteen, om al degenen van daar te halen, die tot dan de koningin hadden bewaakt. Marcus vervulde den wil des konings en bracht de gansche bezetting van den Valkensteen naar Harlebeca, behalve eenen enkelen keukenjongen, die, zeide hij, des nachts in de bosschen was ontsnapt.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
109 Oriand onderhoorde al deze lieden; maar zij getuigden, elk op zijne beurt, dat zij van niets wisten en onschuldig waren, aan eenen aanslag, dien zij diep betreurden. Uitzinnig omdat hij de plichtigen niet kon ontdekken, deed de koning de beulen roepen en gebood hun, al de wapenlieden en dienaars van den Valkensteen het hoofd af te slaan. Hoe vurig ook zijne moeder en de hovelingen hem de genade der veroordeelden afsmeekten, hij bleef onverbiddelijk en verliet het plein niet, vooraleer het laatste slachtoffer onder zijne oogen in den wijde bloedplas was neergevallen. Van dan af durfde Mattabruna niets meer tegen het leven van Beatrix te ondernemen. Des te meer, dewijl haar zoon de bewaking van den Valkensteen had toevertrouwd aan een verkleefden ridder, die zijn hoofd tot waarborg van het behoud der gevangene had te pand gesteld. Zoo verliepen er wel vier jaren, zonder dat er eenige verandering in den toestand kwam. Nog immer bleef de koning eenzaam en treurig. Wel was zijne woede gekoeld en scheen hij hinderloos; maar hoe weinig was er noodig om dit geweldig gemoed alverslindend te doen ontploffen! Het eenige, dat Mattabruna nog op hem kon verkrijgen, was hem terug te houden van naar den Valkensteen te gaan, niettegenstaande eene geheimzinnige aantrekking zeer dikwijls de wankelende begeerte om Beatrix nog eens te zien, in hem deed oprijzen. Omtrent dien tijd kwam ten hove des konings de tachtigjarige Odo, abt van St.-Bertyn te St.-Omaars. Hij had zich te beklagen over een schreeuwend on-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
110 recht, zijn klooster door zekere machtige ridders aangedaan. Deze grijsaard was wijd en zijd vermaard om zijne godsvrucht en wijsheid; hij genoot eene groote overheid, en wel dikwijls gingen vorsten en heeren in moeilijke omstandigheden bij hem te rade. Mattabruna besloot door zijne tusschenkomst eene laatste poging te beproeven, om Beatrix tot den dood te doen veroordeelen. Zij gaf hem op hare wijze kennis van alwat er was geschied en smeekte den priester, ten goede van haren zoon en van zijn land hem over te halen tot het verbreken van den geheimzinnigen band, die hem nog immer aan de godvergetene tooveresse hield gestrengeld. De abt, tot eene bijzondere samenspraak met den koning toegelaten, zeide hem: ‘Heer vorst, uw leven is somber en pijnlijk. Gij denkt onophoudend aan eene vrouw, die door duivelskunst u heeft betooverd. Uwe zaligheid loopt gevaar. Waarom u zelven niet verlost van deze zondige neiging?’ ‘Ha, kon ik er van verlost worden! Maar hoe?’ zuchtte Oriand. ‘Breng de tooveresse voor de vierschaar, opdat hare schuld of hare onschuld bewezen worde.’ ‘Men zal haar veroordeelen tot het vuur!’ ‘Indien zij het verdient?’ ‘Maar, eerwaarde vader, ik kan het niet; ik kan het niet willen!’ riep Oriand met wanhoop. ‘Ik bemin haar nog immer als den eersten dag: meer zelfs! Het denkbeeld van haren dood doet mij sidderen; mij dunkt, dat ik niet meer zou kunnen leven, indien zij de wereld had verlaten.....’ De grijze priester poogde op vaderlijken toon
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
111 hem te doen begrijpen, hoe misdadig in de oogen Gods deze verslondenheid zijner ziel moest zijn, al ware zelfs eene deugdzame vrouw het voorwerp zulker blinde liefde geweest. Nu het eene tooveresse gold, eene dienaresse der helsche geesten, mocht men wel van angst sidderen bij de gedachte, dat de koning zijne zaligheid opofferde, om een laakbaar en goddeloos gevoel in zijn hart te blijven voeden. Maar hoelang de abt ook sprak en wat moeite hij aanwendde om Oriand te overwinnen, deze wilde niet toestemmen tot het instellen van rechters, die onfeilbaar de koningin tot den brandstapel zouden verwijzen. Hij beweerde niet, dat de abt ongelijk had, maar betuigde, dat hij zich machteloos gevoelde tot het volgen van zijnen raad. Eenige woorden van den priester gaven eindelijk eene nieuwe richting aan zijne gepeinzen. ‘Maar, eerwaarde vader,’ vroeg hij, ‘is er niet voor alle zonden, hoe zwaar ook, vergiffenis? Indien Beatrix den boozen geest verzaakte en terugkeerde tot God?’ ‘Inderdaad,’ antwoordde de abt, het hoofd schuddende, ‘onze heilige vader, de paus.....’ ‘De paus? de paus kan haar vergeven, haar verlossen?’ kreet Oriand. ‘Welk licht, o hemel! Beatrix zou mij nog kunnen teruggeschonken worden? onnoozel, zuiver? Ha, moet het zijn, ik ga naar Rome!’ ‘Bedaar, heer koning,’ zeide de abt, ‘de paus zelf, hoe uitgestrekt zijne macht ook weze, kan geenen zondaar ontlasten, die zijne schuld niet bekent en versteend blijft in de boosheid. Indien de koningin
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
112 hare biecht wilde spreken, berouw toonen en zich bereid verklaarde om de opgelegde boetpleging te aanvaarden, dan, ja dan kon de heilige vader haar alles vergeven.....’ De koning sprong op en zeide zeer aangejaagd: ‘Heb dank, heb dank; gij doet de verlorene hoop als een glanzend licht voor mijne oogen opdagen. Gij zijt een heilige man, machtig in de Kerk; zult gij de biecht der koningin hooren?’ ‘Ik moet terug naar St.-Omaars, heer vorst.’ ‘Blijf twee of drie dagen, ik smeek u! Is het niet beter, eene arme ziel te redden dan haar door den dood de baan tot de zaligheid af te sluiten?’ ‘Zeker; maar ik zou in alle geval slechts voorloopig en onder voorbehoud van des pausen beslissing de bekentenis harer schuld en harer zonden kunnen ontvangen.’ ‘Het is gelijk, eerwaarde vader; ik zou met haar naar Rome reizen, al lage de heilige stad aan het einde der wereld..... Beatrix, Beatrix, ik zou u ten tweeden maal redden! Gij zoudt weder mijne zoete, zuivere levensgezellinne worden en aan mijne zijde staan tot bij het graf!..... Alzoo goede vader, gij blijft? Ik loop naar den Valkensteen. Beatrix bemint mij onzeglijk; zij zal mij aanhooren. - Gij zijt mijn hoogvereerde gast, heer abt; beschik in dit paleis over alles: iedereen zal vliegen op uwen wenk.....’ Toen Oriand in de kamer zijner moeder trad en haar met blijde woorden kennis gaf van zijn voornemen, verschrikte zij zeer in de gedachte, dat Beatrix weder op den troon zou kunnen geraken; maar zij overwoog weldra, dat de gevangene, gansch onschuldig zijnde, onmogelijk hare schuldigheid kon beken-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
113
..... En kwam in den morgen van den tweeden dag voor de ophaalbrug van den Valkensteen (bladz. 115).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
115 nen. Diensvolgens moest haar zoon onfeilbaar in zijne verwachting bedrogen worden, en deze gewaande hardnekkigheid der koningin kon hem wel genoeg vertoornen om hem tot haren dood te doen besluiten. Misschien zou de tooverblik van Beatrix hem, ondanks haren tegenstand, tot een onverwacht besluit aandrijven. Ten einde, zooveel als haar mogelijk was, hem te kunnen bewaken en zulken uitslag te voorkomen, bad zij Oriand, haar toe te laten, hem naar den Valkensteen te vergezellen. Zij had, zeide zij, altijd het bijzonder vertrouwen en de genegenheid der koningin genoten, en kon helpen om haar tot de bekentenis harer schuld over te halen. Op haar aandringen beloofde Oriand, dat hij koel en onverbiddelijk zou blijven, indien Beatrix zich onwillig toonde, en hij noch door tooverkracht, noch door hare zoete stem, noch door de herinnering aan zijn vorig geluk zich tot dwaze toegevendheid zou laten verleiden. De koning, door zijne moeder en eenige trouwe ridders vergezeld, reisde den ganschen nacht en kwam in den morgen van den tweeden dag voor de ophaalbrug van den Valkensteen. De waker op den wachttoren herkende zijnen vorst en blies den hoorn. Men liet de brug neder en opende de poort; de stoet trad in den burcht. Oriand wenkte den kastelein of overste der bezetting en beval hem: ‘Leid mij met mijne moeder in eene zaal en breng dan de koningin in mijne tegenwoordigheid.’ ‘Wat u betreft, heeren,’ zeide hij, zich tot de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
116 ridders wendende, ‘doet uwe paarden stallen en geniet rust, totdat ik u roepe.’ Hij volgde den overste der bezetting in eene benedenzaal, waar eenige leunstoelen bij eene tafel stonden, zette zich nevens zijne moeder en zag bevend en ontsteld den kastelein achterna, die zich verwijderde om de koningin te gaan halen. Hoe klopte hem het hart! Het was meer dan vijf jaren geleden, dat hij haar niet meer had gezien. Die arme Beatrix! Zij had wel erg gezondigd tegen God en tegen hem; maar was het niet eerder eene ongelukkige verdwaling van haren geest dan eene vrucht van haren vrijen wil? O, kon zij toestemmen tot de bekentenis harer schuld, hij zou haar in de armen vliegen en haar toeroepen: ‘Beatrix, lieve Beatrix, gij zijt gered, alles is vergeven en vergeten!’ Mattabruna, die op de gansche reis gepoogd had, haren zoon tegen Beatrix te verbitteren, en daarin zeer verre was gelukt, las nu op zijn gelaat, welke gevaarlijke gemoedsomkeering in hem geschiedde. Zij sprak daarom met haast hem zulke indrukwekkende woorden toe, dat hij met holle stem haar zeide: ‘O, vrees niet, moeder; ik zal, ik wil streng en sterk zijn. Blijft zij hardnekkig, dan is er geene genade meer voor haar.’ Eenig gerucht liet zich hooren. ‘Wees man, mijn zoon, en wapen u tegen de verleiding,’ mompelde Mattabruna. ‘De tooveresse nadert.’ Daar verscheen met tragen stap en aarzelende het onnoozel slachtoffer in de deur der zaal. Zij was nog bleek en mager, doch scheen niet meer ziek.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
117 Een lang kleed van grof lijnwaad zonder eenig versiersel daalde haar van den hals op de voeten; een koord was haar gordel. Dewijl men haar den tijd niet had gelaten om haar overvloedig blond haar in vlechten op te binden, viel het nu als een zijden mantel haar over rug en schouders. Een versmachte kreet ontsnapte haar; zij schouwde ten hemel en murmelde: ‘Dank, o God, dat mijne oogen hem nog eens op aarde mogen zien!’ En dan kwam zij met tragen stap vooruit naar de tafel, welke zij aanschouwde als eene vierschaar, waarvan zij niets te verwachten had dan een doodvonnis. Oriand sidderde; hij had haren blik ontmoet en, door den machtigen indruk er van verschrikt, het hoofd gebogen. Hem jaagde de boezem zoo fel, dat men zijnen harteklop kon hooren. ‘Heer koning,’ zeide Beatrix met zoete gelatenheid, ‘gij hebt u gewaardigd, den steen op te heffen van het graf, waarin ik voor eeuwig meende te rusten. Heb dank. Nog eens mocht ik u aanschouwen: de uiterste wensch mijner ziel is voldaan. Bevele nu mijn heer en meester over het lot zijner nederige dienstmeid.’ De diep ontroerde vorst bezweek reeds bij de eerste klanken harer stem. ‘Beatrix, ach Beatrix!’ riep hij, ‘heb medelijden met uwen armen Oriand!’ Maar een gebaar van verwijt en een waarschuwend woord zijner moeder riepen hem tot bewustheid van zijnen toestand en van zijnen plicht. ‘Eindeloos is mijn medelijden,’ antwoordde de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
118 koningin. ‘O, ja, mijn hart roept onophoudend, dat ik de ongelukkigste van ons beiden niet ben. Ik aanvaard het lot, dat de ondoorgrondelijke wil des Heeren mij oplegt..... en toch, ik treurde in mijnen kerker, - niet over mijn lijden - dit zal mij in den hemel vergolden worden, - maar omdat ik gevoel, heer koning, hoe uw grootmoedig en beminnend hart verscheurd moet zijn.’ ‘Welnu, welnu, Beatrix, genees mijn bitter wee!’ zuchtte Oriand smeekende. ‘Spreek, heer koning; bezat ik twintig levens, ik gaf ze altemaal om u eenen enkelen dag verdriet te sparen.’ Mattabruna stiet haren zoon tegen den arm; maar hij sloeg er geene acht op en zeide: ‘Beatrix, er is een middel om u en om mij uit de sombere smartkolk te redden. De vrede, de liefde, de zaligheid op aarde zijn nog mogelijk voor ons. Aanvaard de hulp eens priesters, beken uwe schrikkelijke dwaling, verzaak de helsche geesten. Wij zullen te zamen naar Rome reizen, en de paus zal u zuiveren van alle smet der zonde!’ De koningin zag hem met verbaasdheid aan en schudde zwijgend het hoofd. ‘Wee, wee, gij weigert!’ kreet hij. ‘Gij blijft versteend in het kwaad? Vreest gij niet, zinnelooze, dat uwe hardnekkigheid alle medelijden in mij versmachte?’ ‘Gij wenscht, dat ik mij schuldig erkenne, heer koning? Gij eischt het eenige, dat ik niet kan volbrengen. Zal het smetteloos offerlam gaan bekennen, dat het den wreeden wolf in boosheid overtreft?’ ‘Alzoo, gij wilt uwe misdaad niet biechten?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
119 ‘Welke misdaad?’ ‘Dat gij eene tooveresse zijt.’ ‘Ik ben Christene, ik heb God lief, en de zekerheid, dat Hij mijne martelie mij zal aanrekenen, verheft mij boven den snooden laster.’ Oriand, door hare koele terugwijzing gefolterd, woelde op zijnen zetel; hij worstelde zichtbaar tegen de gramschap, die in zijnen boezem ontvlamde. Nog eens riep hij op pijnlijk smeekenden toon: ‘O, Beatrix, wees beter beraden; ontneem mijne bedrukte ziel hare laatste hoop niet! Belijd, dat gij schuldig zijt en den booze wilt verzaken!’ ‘Gij dwaalt, heer koning, ik ben onschuldig,’ antwoordde zij. Een heesch gegrol ratelde in des konings gorgel. Beatrix beschouwde hem met treurig medelijden. ‘Arme Oriand!’ zuchtte zij, ‘uw lot is harder dan het mijne. Ik wist het, en ik heb in mijnen kerker God onophoudend gebeden, dat Hij uw grievend leed verzachte.’ In des konings oogen glinsterden tranen. Mattabruna, die op zijn gelaat de bewegingen zijns gemoeds naspeurde, oordeelde, dat het tijd was om de bekoring te breken, welke hem scheen te overweldigen. Zij nam daarom het woord en zeide: ‘Mijn zoon, laat mij eene poging op haar doen..... Beatrix, wij zijn hier gekomen om u te verlossen, om u de vrijheid en het verloren geluk terug te geven; maar dit is ons onmogelijk, indien gij weigert uwe zonde te biechten en berouw te toonen. De gansche wereld is overtuigd, dat gij eene tooveresse zijt. Wat kost het u, dit te belijden? De vergiffenis wordt u aangeboden.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
120 ‘Ik ben onnoozel als een eerstgeboren kind,’ antwoorde de koningin. ‘Hoe verklaart gij dan de geheimzinnige almacht van uwen blik?’ ‘Mijne oogen zijn de spiegel mijner ziel; God heeft ze zoo gemaakt.’ ‘Dit is geen antwoord, mijne dochter; gij moet oprecht zijn en ons niet bedriegen. Heeft men niet gedurende vele maanden allerlei gedaanten en nachtverschijnselen uit en in uwe kamer zien gaan en vliegen?’ ‘Ik heb het hooren zeggen.’ ‘Maar iedereen heeft het gezien!’ ‘Iedereen? Het is mogelijk; ik alleen niet.’ ‘Maar er is evenwel iets, dat gij niet kunt loochenen; iets dat allen met recht aanschouwen als eene straffe des Heeren, als eene openbaring van uw schuldig leven. Het gansche land hoopte op eenen erfgenaam der kroon, en wat schonk de hel mijnen armen zoon? Een ijselijk wangedrocht! Spreek, wat weet gij te zeggen ter verklaring van zulke gruwelijke geheimenis?’ ‘Dat men spookgedaanten en nachtverschijnsels rondom het paleis heeft zien dwalen, dit is mogelijk, vermits zoovele lieden het getuigen,’ antwoordde Beatrix zeer bedaard. ‘Ik weet daar echter geene verklaring van te geven. Maar wat aangaat het feit van het wangedrocht, dit zie ik aan als een snood bedrog.’ ‘Onbeschaamde! wat wilt gij zeggen?’ bulderde Mattabruna verschrikkende. ‘Moeder, gedenk hoe ik op den dag zelven voor u beweerde, den eersten kreet van mijn kind te hebben gehoord. Gij deedt mij gelooven, dat ik in mijne ijl-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
121 koorts zulks had gedroomd; maar in de lange eenzaamheid van mijnen kerker is mijne ziel teruggegaan tot daar in de baan mijns levens, en zij heeft de onduidelijke herinnering in volle frischheid opgegraven. Ik verklaar hier voor God en voor den koning, mijnen heer, met vaste overtuiging, dat wel werkelijk de eerste kreet van mijn kind in mijn oor heeft geklonken.’ ‘Ongehoorde boosheid!’ gromde Mattabruna. ‘Gij wilt den koning dus doen gelooven, dat men uw kind heeft geroofd?’ ‘Bedreig mij met den akeligsten dood, liegen kan ik niet. Mijn antwoord op uwe vraag is: ja, men heeft mijn kind weggenomen.’ ‘Wie?’ ‘Dat weet ik niet.’ ‘De vrouw, die u bijstond, is niet levend uit uwe kamer gegaan. Niemand anders was er tegenwoordig dan ik. Verbrandt de vuige lastertaal uwe lippen niet? Gij wilt zeggen, dat ik uw kind heb geroofd?’ ‘Neen, neen; maar iemand toch heeft het gedaan,’ stamelde Beatrix. Mattabruna sloeg hare armen om des konings hals en kermde met tranen van haat en gramschap: ‘Mijn zoon, mijn zoon, zij beticht mij voor u van eene afschuwelijke misdaad! De arglistige tooveresse, door den duivel ingesproken, hoopt u aan te drijven tot eenen moedermoord! Gelooft gij mij schuldig, ziehier mijne borst; doorsteek mij het hart! Zoo niet, verdedig uwe diepgehoonde moeder!’ Oriand sprong op, week loeiend naar de deur der zaal en riep: ‘Het is te veel! De maat is vol. Zij moet sterven! Kastelein! Kastelein!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
122 Hij stampte geweldig ten gronde en vroeg den overste der wacht die op zijnen roep in de zaal verscheen: ‘Hebt gij hier, onder de hand, eenen man die bekwaam zij om het beulsambt uit te oefenen?’ ‘Zeker, heer koning: iedereen is bereid uw minste gebod te volbrengen.’ ‘Welaan, doe hem komen..... Neen, neen; het moet met meer plecht geschieden. Het gansche land moet zien, hoe koning Oriand zich wreekt over de afschuwelijkste misdaad. Rechters zal zij hebben; in het openbaar zal zij boeten..... Zend de tooveresse terug naar haren kerker; gij blijft mij voor haar verantwoordelijk op uw hoofd.’ Met de dreigende vuist tot de koningin riep hij: ‘Zinnelooze, gij hebt het gewild! Tusschen God en zijnen vijand, tusschen uwen ongelukkigen echtgenoot en den boozen geest kiest gij Lucifer. Het zij zoo, door het vuur zult gij tot hem gaan!.....Kom, moeder, ontvluchten wij deze gevloekte plaats!’ Mattabruna volgde haren zoon, doch keerde nog bij de deur het hoofd naar Beatrix en wierp haar eenen blik toe vol bedreiging en vlammend van zegevierenden haat.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
123
X Terwijl Beatrix tusschen de sombere muren harer gevangenis droeve dagen sleet, in afwachting van eenen wreeden en schandelijken dood, leefde Helias, haar kind, in het Woud-zonder-genade en groeide op nevens den kluizenaar, zonder te weten dat hij op eenen koningstroon was geboren. Met het doel zijnen pleegzoon eenen schooneren troon in den hemel te bereiden, sprak de kluizenaar hem onophoudend van God en poogde zooveel mogelijk hem de meeste daguren in het gebed of in de beschouwing te doen doorbrengen; maar, hoezeer Helias ook den Heer vreesde, hij kon toch niet wederstaan aan den drang van zijn ridderlijk en manhaftig bloed. Het oefenen zijner leden onder de opene lucht, het rondloopen in het woud, het vervolgen van konijnen en andere kleine dieren, dit was zijn lust en vermaak. Zelfs had hij, bij gebrek aan andere wapens, zich eene knots en eenen boog gemaakt en wist reeds eenen vliegenden vogel in de lucht te treffen. Van grootere wilde beesten had hij niets te vreezen; want dezen had de moedige wolfshond sedert lang uit de omstreken verjaagd, en de trouwe Bold verge-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
124 zelde daarenboven zijnen jongen vriend en meester overal. Op zekeren dag dat Helias weder in het woud ronddwaalde, hoorde hij eensklaps eene hem onbekende vogelstem, zoo zoet en zoo wonderbaar, dat hij er diep door werd getroffen. Eerst luisterde hij droomend op het schallend lied, doch welhaast dreef de nieuwsgierigheid hem aan tot het opzoeken van den bekoorlijken zanger. Na eenigen tijd tevergeefs door bosch en heester de stem te hebben gevolgd, die zich telkens opnieuw van hem verwijderde, bemerkte hij eindelijk op den hoogsten tak van eenen beuk eenen vogel, groot als eene tortelduif, maar met roode, blauwe en gele vederen, als ware het arme dier uit het zonneland naar deze min zachte streken verdoold geraakt. Even had Helias met kloppend hart den schoonen vogel bekeken en bewonderd, toen deze de vlerken opende en boven het geboomte in de lucht verdween. Een zucht van treurnis ontsnapte het kind..... maar daar herklonk weder het verleidend lied in de verte, als riep de vogel eenen achtergebleven gezel. Helias volgde den roep, en de vogel vloog telkens verder, zoolang totdat de jongen, door ongeduld verbitterd, eenen pijl op zijnen boog legde om den tergenden zanger te treffen. Maar dan hoorde hij, dat Bold, zijn trouwe hond, door een dof gegrom hem van eenig nakend gevaar verwittigde. Hij stuurde zijnen blik in de richting, door den muil van den hond hem aangewezen, en zag in de verte iets, dat hem van verrassing den pijl uit de hand deed vallen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
125 Het scheen hem een mensch te zijn van reusachtige gestalte, met een zilveren lijf en gaande op hooge pooten als van een dier. Eerst verschrikte dit vreemd gezicht zijn kinderlijk gemoed, en hij keek reeds naar het nevenstaande bosch, om uit de baan van het onbekend verschijnsel te vluchten; maar toen het wat meer genaderd was en hij het goed kon onderscheiden, begon hij te overwegen, wat zijn vader, de kluizenaar, zoo dikwijls hem had verteld van ridders en helden, die, op den rug van een dier gezeten, dat men een paard noemde, in het strijdperk kampten of ten oorlog voeren. Wat hij zag, was dus een ridder; het glinsterend zilver op zijne borst was een pantser, het vlammend goud op zijn hoofd een helm en de witte vogel, die met opene vleugels dien helm bekroonde, het beeld van eenen wilden zwaan, zooals er des Winters vele op de poelen rondzwommen. De overtuiging, dat hij zich niet bedroog, stelde Helias gerust; ja, hij gevoelde eene geheime neiging om den ridder te gemoet te gaan en van naderbij hem te bekijken; want zijn vader had hem toch zooveel wonders gezegd van hunnen edelen moed en van hunne groothartigheid! Een gevoel van ontzag hield hem echter terug, en hij bleef, sidderend van nieuwsgierigheid, bij den boord der heesterbosschen staan. Toen de ridder met tragen stap tot op eenigen afstand was genaderd, hield hij zijn paard stil en keek verwonderd naar een kind, dat gansch in konijnevellen was gekleed en, met de hand aan eene zware knots, naar hem uitzag. Het beest, dat ginder op de achterste pootenzat, was ongetwijfeld een wolf, en dat
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
126 kind moest een jonge wildeman zijn, misschien sedert zijne geboorte in het woud verloren en door eene wolvin opgevoed. Men had zulks nog gezien, indien men de geschiedenissen, welke men er van vertelde, mocht gelooven. Het zou een verdienstelijk werk zijn, meende de ridder, dezen jongen wildeman, die waarschijnlijk God niet kende, onder de menschen te brengen en hem Christen te doen doopen. Hij wenkte het kind, en tot zijne verrassing kwam het met eenen blijden glimlach op het gelaat naar hem geloopen. ‘Wie zijt gij, mijn vriend?’ vroeg de ridder. ‘Ik ben Helias, Helias van den kluizenaar,’ was het antwoord. ‘En gij woont in het Woud-zonder-genade?’ ‘Ginder verre, achter dien heuvel..... En gij, heer, gij zijt een ridder, niet waar? Een edel en onversaagd krijgsman? De Christus, wiens trouwe dienaar gij zijt, geve u immer zege en roem!’ De onbekende hoorde wel aan deze woorden, dat hij zich had misgrepen. ‘Mijn lieve knaap,’ zeide hij, ‘ik dank u wel hartelijk voor uwen goeden wensch. Gij, die dus in het woud ronddwaalt, kunt wellicht mij eene plaats aanwijzen, waar ik water kan vinden om mijn paard te laten drinken en eenig gras om het te laten weiden; want wij zijn op weg sedert dezen morgen en het arme beest is schier uitgeput van honger en dorst.’ ‘Ginder achter het sparrenbosch zijn moerassen en poelen,’ antwoordde Helias. ‘Toon mij den weg, kind.’ ‘Maar, heer ridder,’ bemerkte de jongen, ‘bij mijns vaders kluis vloeit eene klare beek en daar zijn
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
127 groene weiden. Mijn vader eert en bemint de koene ridders. Wij hebben melk en kaas en koornkoeken. Ho, mijn vader zal zoo blijde zijn, u te zien en u alles te geven wat hij heeft!’ ‘Welaan, ik aanvaard de gastvrijheid, die gij zoo gulhartig mij aanbiedt. Langs waar zal ik gaan?’ ‘Ginder verre, over den heuvel, nevens den grooten eik. Zoohaast wij dien voorbij zijn, zien wij mijns vaders kluis in het groene dal.’ De onbekende zette zijn paard op stap, terwijl Helias aan zijne zijde huppelde. Bold, de trouwe hond, scheen gansch gerust en liep kwispelstaartend nevens zijnen jongen meester. Over de zonderlinge ontmoeting verwonderd, staarde de ridder zwijgend op het kind, welks ongewone schoonheid nu eerst zijne aandacht boeide. Het had groote zwarte oogen, waarin eene genster van kracht en beradenheid fonkelde, terwijl zijn zoete glimlach van eene milde ziel getuigde; op zijne schouders vlotten de lokken van zijn dicht bruin haar; zijn voorhoofd was breed, zijne leden sterk, en uit zijn gansche wezen straalde iets edels, dat tot toeneiging stemde. Helias zeide insgelijks niets meer, doch beschouwde den ridder en zijn paard van hoofd tot voeten, met eene klimmende verbaasdheid. Alwat hij zag, was hem gansch nieuw; wel had hij dikwijls van zulke lange speer, van zulken degen, van helmen, harnassen en blazoenen door zijnen vader hooren vertellen; maar hoeveel schooner toch waren de ridderlijke wapens, welke hij nu onder de oogen had, zoo glinsterend van staal, van zilver en van goud! Het vorstelijk bloed sprak in het kind, en terwijl
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
128 het nevens den onbekendevoortstapte, droomde het, dat het, tot man opgegroeid, wel eens zoo op een groot paard zou rijden en, met den helm op het hoofd en de speer inde vuist, om prijs zou kampen in het strijdperk. Boven den heuvel geraakt, vroeg de ridder: ‘Dat huis ginder, dat naar een kerkje gelijkt, is uws vaders kluis?’ ‘Ja, heer.’ ‘Ik zie daar eene weide, omtuind met doornen. Hebt gij dan vee?’ ‘Wij hebben twee geiten.’ ‘Uw vader oefent den landbouw? Achter de kluis golven de halmen over een korenveld.’ ‘Ja, heer,’ antwoordde Helias, ‘het is twee Zomers geleden; mijn vader bleef drie nachten weg en keerde terug met eene tweede geit en eenen buidel zaad. Wij hebben het zaad in de aarde geworpen, en sedert eten wij koornkoeken. Gij zult ze smaken, ze zijn zoo lekker!’ ‘Gij ziet dus nooit menschen hier?’ ‘Ik heb er wel gezien van verre: jagers of houtkappers; maar ik ontvlucht ze.’ ‘Waarom?’ ‘Mijn vader verlangt het zoo.’ ‘Ik ben een mensch evenals zij, mijn kind; mij toch ontvloodt gij niet?’ ‘Ho, een ridder, een edel krijgsman, dit is wat anders!’ riep Helias met geestdrift. ‘Ik hadde eenen ganschen dag verre geloopen, om eenen ridder te mogen zien. Nu ben ik gelukkig, mijn wensch is voldaan. Mijn vader zal u zoo gulhartig en zoo eerbiedvol onthalen!..... Zie, zie, daar verschijnt hij in de deur onzer kluis!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
129 En Helias ijlde, de handen in de hoogte zwaaiend, naar den kluizenaar en riep: ‘Vader, goede vader, wees blijde; hier is een ridder met zijn paard! Zij hebben honger en dorst. Gauw, gauw, melk, koek en kaas!’ Met eenen minzamen glimlach trad de grijsaard den onbekende te gemoet, groette hem zeer hoofsch en hielp hem afstijgen, onderwijl hem alles aanbiedende wat hij bezat. Het paard werd in de weide geleid, en de ridder, na zijne speer bij de deur geplaatst te hebben, trad in de kluis. Hij zette zich neder op eene houten bank, legde zijnen helm en zijnen mantel op de tafel van ruwe berderen en bedankte den kluizenaar en zijn kind voor hunne vriendelijke gastvrijheid, terwijl melk en kaas hem werden voorgediend. De kleine Helias keek zich de oogen uit het hoofd op den gulden helm en op het zilveren zwanebeeld, waarmede hij was bekroond; ja, door blinde nieuwsgierigheid gedreven, betastte hij het prachtige voorwerp en ging zelfs zooverre, dat hij eindelijk des ridders degen in de hand nam en er mede door de lucht poogde te schermen, als droomde hij zich reeds in het strijdperk. De onbekende liet het kind begaan en zeide glimlachend tot den grijsaard: ‘Wonderlijke jongen! Nu bewoont gij eene kluis in het Woud-zonder-genade, maar gij zijt van edele geboorte, niet waar?’ ‘Hoe weet gij dit, heer?’ mompelde de kluizenaar met verrassing. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde de ridder, ‘maar
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
130 ik kan het raden op de neiging van uwen zoon. Hij heeft nooit met menschen verkeerd en weet niet wat mijne wapenrusting beteekent, en evenwel schijnt hij er op verslingerd. Niet waar, gij zijt van ridderlijke afkomst?’ ‘Inderdaad,’ zeide de grijsaard na eenige aarzeling, ‘ik ben edel van geboorte. Als jongste zoon van een oud ridderlijk huis werd ik opgevoed om priester te worden en God voor den autaar te dienen. Mijn hart verdoolde en mijn wil bezweek. Ik zondigde en trok weg uit de wereld, om hier in eenzaamheid de bekoring te vluchten en door boetpleging mijne vergiffenis en eene plaats in den hemel te winnen.’ ‘Ik heb mij dus niet misgrepen; zijt gij niet ridder, edel is toch uw bloed.’ ‘Mag ik nu insgelijks u vragen, heer, wie ik het geluk heb, in mijne kluis te mogen onthalen?’ vroeg de grijsaard, ‘ik zie op de borst van uw pantser eenen kelk afgebeeld, omgeven met eenen stralenden lichtkrans. Dat is iets ongewoons. Hoort gij toe aan de Kerk?’ ‘Ik ben een ridder der Tafel-rond,’ antwoordde de onbekende. ‘Mijns vaders naam mag ik u niet zeggen; maar in de wacht van den heiligen Graal heet men mij den Zwaanridder.’ ‘De heilige Graal,’ mompelde de kluizenaar, ‘wat is dat, heer?’ ‘Gij moet weten,’ antwoordde de ridder, ‘dat, toen onze Heer Jezus voor der menschen zonde aan het kruis hing, een zekere Romeinsche wapenknecht, Longinus genaamd, des Zaligmakers zijde met eene speer doorstak. Joseph van Arimathië ving het bloed op in eenen kelk van diamant. Deze kelk, het kost-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
131 baarste overblijfsel van onzes Heeren lijden, was gedurende eeuwen verloren gebleven en is nu sedert eenige jaren teruggevonden. Om dat onschatbaar voorwerp, den heiligen Graal, voortaan te bewaken, zijn de ridders der Tafel-rond ingesteld. Zij houden de wacht bij den Graal en voeren zijne minste bevelen uit. Ik ben een dier ridders, en ik reis nu door de wereld, om eenen last te vervullen, dien de heilige Graal mij heeft opgelegd.’ De kleine Helias had een bankje bijgeschoven en zat voor des ridders knieën, hem gapend naar den mond kijkende. Een vertelsel van ridders, vol geheimzinnigheid en schier onbegrijpelijk, was iets, dat zijne kinderlijke ziel verslonden hield. ‘Is het doel uwer reis verre, heer?’ vroeg de kluizenaar. ‘Ik weet het niet,’ was het antwoord. ‘Sedert acht dagen zit ik te paard, van den morgen tot den avond, en ik ga immer westwaarts, zooals mij is bevolen. Ik moet iemand redden, die het slachtoffer is eener wraakroepende onrechtvaardigheid en in doodsgevaar verkeert.’ ‘Ongetwijfeld kent gij den ongelukkige, die op uwe hulp wacht?’ ‘In het geheel niet, mijn goede vader. Dit verwondert u, niet waar? Het is bijna tien dagen geleden; ik zat met mijne gezellen, die niet op wacht waren, bij de Tafel-rond vreedzaam te kouten, toen eensklaps de klok van den Salvatch-berg begon te kleppen en dat sein ons verwittigde, dat iemand, dat een rechtvaardige in gevaar des levens Gods hulp, bij de bittere passie van Jezus had aangeroepen. Hierop werd ik door den heiligen Graal aangewezen om de
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
132 wereld in te gaan en de redder te worden van het ongelukkige slachtoffer der menschelijke boosheid. Ik weet dat het eene vrouw is van hooge geboorte, die ik nevens eenen brandstapel zal vinden, gereed om in het vuur te worden gesmeten.’ ‘Eene vrouw van hooge geboorte? O, mijn God, is het mogelijk!’ kreet de grijsaard, van ontsteltenis verbleekend. ‘Wat geschiedt u, goede vader?’ morde de ridder verwonderd. ‘Bedroeven u mijne woorden?’ ‘Niets, niets, een gepeins,’ stamelde de kluizenaar. ‘Hemel, indien de heilige Graal u naar deze kluis had geleid, om er een schrikkelijk geheim te vernemen! Wie weet?’ En zich tot het kind wendende, zeide hij: ‘Helias, ga naar de weide en let op het paard van dezen heer.’ ‘Ach, vader, laat mij hier blijven!’ smeekte de jongen. ‘Wat de heer ridder vertelt, is zoo wonderschoon! ‘Neen, wees braat en gehoorzaam, mijn zoon. Keer niet weder, voordat ik u roep.’ De kleine Helias verwijderde zich met eenen traan van verdriet in de oogen. ‘Heer ridder,’ vroeg de kluizenaar ontroerd, ‘hebt gij ooit van koning Oriand hooren spreken?’ ‘Zeker, zeker, men roemt hem als den dappersten leenman des keizers.’ ‘Welnu, het kind, wiens edele geboorte gij hebt geraden, is koning Oriands zoon, zijn eenige zoon, de wettige erfgenaam zijner kroon!’ ‘Hoe, wat zegt gij? De kleine jongen, die daareven voor mij stond?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
133 ‘Ja, heer, hij is een koningstelg. Zijne grootmoeder Mattabruna - eene booze, eergierige vrouw - heeft de koningin haar kind ontstolen en het door eenen moordenaar in het Woud-zonder-genade doen voeren, om het te dooden; maar God belette de misdaad. Ik heb het kind geheimelijk opgevoed.’ Gedurende eenige oogenblikken keek de ridder sprakeloos den grijsaard aan; hij schudde het hoofd en scheen geen geloof te kunnen hechten aan hetgeen men hem had gezegd. ‘Dit kind is de eenige zoon van koning Oriand?’ mompelde hij. ‘Onmogelijk!’ Dan vertelde de kluizenaar hem met de minste bijzonderheden, hoe zijn hond Bold den moordenaar Savary de keel had afgebeten en dus het kind gered, en wat de stervende zondaar hem aangaande de koningin Beatrix en aangaande Mattabruna en haren medeplichtige Marcus had geopenbaard. Later, zeide hij, was hij eens in een dorp niet verre van Harlebeca geweest en had daar vernomen, dat de arme koningin, beschuldigd van tooverij en duivelskunst, voor gansch haar leven op den toren van eenen burcht gevangen zat, terwijl hare vervolgster Mattabruna almachtig over het land en over den koning zelven heerschte. Hij eindigde met de meening uit te drukken, dat de heilige Graal den Zwaanridder had uitgezonden om de onschuldige Beatrix te verlossen. ‘Gij misgrijpt u ongetwijfeld,’ wedersprak hem de ridder. ‘De koningin Beatrix, zooals gij zegt, is veroordeeld tot levenslange gevangenis en zit op een toren. De vrouw, welke ik moet verlossen, zal
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
134 nu eerst terechtstaan en tot den brandstapel verwezen worden..... Maar, goede vader, waarom gaat gij niet naar Harlebeca om koning Oriand zijnen zoon terug te geven?’ ‘Ik durf niet. Het kind is mij dierbaar als het licht mijner oogen. Mattabruna zou het doen dooden! Ha, ware ik ridder, bedreven in den wapenhandel!’ ‘Wat zoudt gij doen?’ ‘Hoe, heer, wat ik zou doen? Zien wij niet langs de eene zijde eene arme vorstin, eene vrouw, onschuldig verdrukt en gemarteld? en langs de andere een koningskind, dat op eenen troon zou moeten zitten en nu door zijne verraders gedoemd is om zijne treurige dagen in het Woud-zonder-genade te slijten? Is het niet de plicht der ridders, vrouwen en kinderen tegen de menschelijke boosheid te verdedigen? En indien iemand moedig en machtig genoeg ware om de ongelukkige Beatrix te verlossen en haar kind in zijne eer, in zijn erfrecht te herstellen, kon wel eene andere heldendaad roemrijker en aangenamer in Gods oogen zijn?’ ‘Inderdaad, inderdaad,’ mompelde de Zwaanridder, met den blik ten gronde overwegende; ‘maar mijne zending? Ik mag den last, door den heiligen Graal mij opgelegd, zoo niet om andere avonturen gaan verzuimen.’ ‘Maar indien het de wil was van den heiligen Graal? Ach, heb medelijden met het onnoozel koningskind!’ ‘Mij ontroert het lot van Beatrix en haren zoon zeer diep, goede vader,’ zeide de ridder in gepeinzen. ‘Ik zal den heiligen Graal raadplegen, en wat hij mij
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
135 inspreekt, zal ik doen. De avond valt, het zal haast duister worden. Laat mij in uwe kluis overnachten. Vooraleer mij ter rust te begeven, zal ik mij gedurende langen tijd pogen te ontheffen door een innig gebed; en, heeft de heilige Graal vrede met mijne reis naar Harlebeca, dan zal hij zijn antwoord mijne ziel inboezemen.’ ‘Ah, heb dank, heb dank! U zal mijn arme Helias misschien eene koningskroon verschuldigd zijn.’ ‘Is de inspraak van hierboven gunstig, dan zult gij met het kind mij volgen naar Harlebeca en daar voor iedereen verborgen houden, dat de zoon des konings u vergezelt, totdat ik den verraders de bekentenis hunner misdaad heb afgedwongen. Het kan gebeuren, dat ik mij over den wil van den heiligen Graal misgrijp en daarom in den strijd tegen het kwaad bezwijk. In dat geval kunt gij nog ongehinderd met het kind tot betere tijden naar het Woud-zonder-genade!.....’ Eensklaps werd hij in zijne rede onderbroken door de stem van den kleinen Helias, die met luide galmen om hulp scheen te roepen. Verschrikt door de gedachte van een groot gevaar, liepen beiden met angstkreten ter deur uit. Daar zagen zij Helias, met het haar in den wind, op het voorbijvliegend paard gezeten. De jongen hield zich vastgeklemd aan de manen en juichte of kermde hevig. De Zwaanridder sprong vooruit en riep het dier uit al zijne kracht eenige korte klanken toe. Het paard bleef staan, ja, keerde zelfs langzaam bij zijnen meester terug.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
136 Helias was ter aarde gesprongen. Hij naderde verschrikt en bevend tot den ridder, liet zich voor hem op de knieën vallen en smeekte met opgehevene handen: ‘Ach, vergiffenis, vergiffenis, heer! Ik wist, dat ik kwaad deed, maar het is mijne schuld niet. Het paard betooverde mij; ik zat er op zonder het te weten, en het is zoo ineens als een pijl uit den boog naar de kluis gevlogen. Wees niet boos op mij, ik zal het nooit meer doen!’ De Zwaanridder, door den biddenden blik dier glinsterende zwarte oogen ontroerd, hief het edele koningskind van den grond, drukte het op zijn hart en stelde het gansch gerust door zijne zoete, minzame woorden. Hij bracht zijn paard weder in de weide, en terwijl hij naar de kluis terugkeerde, zeide hij nog tot den grijsaard: ‘Hoe wonder, niet waar? Het arme kind is waarlijk de slaaf van zijn edel bloed. Mijne wapenrusting en mijn paard betooveren den koningstelg. Hij gevoelt, zonder het te weten, dat hij geboren is om eens als ridder speer en degen te voeren.’ Binnen de kluis murmelde hij aan het oor des grijsaards: ‘Het kind betoovert mij insgelijks. Ik heb haast om te weten, of de heilige Graal mij toelaat mijn leven voor den kleinen Helias en zijne ongelukkige moeder te wagen. Ik zie daar een kruis; ik zal mij nederwerpen in het gebed. Laat mij alleen, goede vader. Wandel buiten met het kind, totdat ik u roep. Het kan lang duren, maar het doel is zoo gewichtig!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
137 De grijsaard vatte zonder spreken Helias bij de handen en verliet de kluis. Nederknielend voor het kruisbeeld, hief de Zwaanridder de handen ten hemel. Welhaast vielen zijne armen neder en boog hij het hoofd, verslonden in een diep en stil gebed.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
138
XI De afwachting eener zwaarwichtige gebeurtenis had dien dag de bevolking van Harlebeca sedert den vroegen morgen te been gebracht. Het wijde middelplein voor het paleis krielde van ridders, wapenlieden en burgers. Tot boven den ringmuur, tot in de kanteelen der torens, tot in het loof der boomen wemelden de hoofden van dorpers en onvrijen. Allen hielden de oogen verlangend naar eene rij trompetters gericht, die, met de bazuin aan den mond, het bevel schenen af te wachten om des konings komst te verkondigen. De houten vloer op het plein was weder opgetimmerd, als voor eene groote plechtigheid, onder den blauwen hemel; maar in stede van den koninklijken zetel stond daar nu onder den troon een breede, bonkige leunstoel van gesneden eikenhout, als een bank, te midden veler reken min zware, doch kostelijke stoelen. Beneden de stelling had men in eenen kring rondom de trap drie zodenbanken gemaakt tot het houden eener Vierschaar. De middelbank zou volgens gewoonte den beschuldigde tot zitplaats dienen;
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
139 de linker- den beschuldiger of eischer en de rechterden verdediger of verweerder. Met den zetel des opperrechters, die onder den troon stond, zouden deze zitplaatsen de vier banken of vier Scarnen volledigen, welke er tot eene regelmatige Vierschaar werden vereischt. Er ging hier dus een plechtig geding plaats grijpen, en de koning zelf zou er vonnis vellen over eenen misdadiger van hooge geboorte. Dat dit vonnis schrikkelijk kon zijn, bewezen de rookwolken, die in eenen hoek van het plein opstegen uit eenen brandstapel, gedurig door beulsknechts onderhouden en aangevuurd. Reeds was de zon hoog aan den hemel gerezen, en de menigte begon van ongeduld te morren, toen eindelijk de schetterende klanken der bazuinen over den burcht hergalmden. De koning stapte aan het hoofd van eenen langen stoet uit het paleis. Twee edelknapen, elk met een roodfluweelen kussen op de handen, droegen voor den vorst een naakt zwaard en eenen staf, waarvan het oppereinde eene menschenhand verbeelde en welken men de hand der Gerechtigheid noemde. Achter den vorst kwamen rechtsgeleerden, schrijvers, ridders en edelvrouwen, die allen volgens rang en waardigheid plaats namen op de stelling. Mattabruna zat op eenige stappen van den rechterstoel, tusschen de voornaamste edelvrouwen van haar hof. Hare oogen glansden van onverborgene vreugd, en op hare lippen zweefde een zegevierende lach. Des konings gelaat was integendeel somber en
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
140 droef, als schrikte zijn hart terug van hetgeen hier ging geschieden. Toen allen gezeten waren, nam Oriand de hand der Gerechtigheid van het kussen en hief ze tot sein in de hoogte. De bazuinen herklonken in lange tonen, en de Seneskaal riep met luider stem: ‘Ik banne opene vierschaar in name onzes genadigen heeren den koning, om een iegelijk, die het zal eischen, rechtte doen!’ De menigte richtte nu de oogen over het plein naar den kant der stad, waar 's heeren gevangenis stond; want nu zou ongetwijfeld de beschuldigde daaruit gebracht en voor de vierschaar geleid worden. Inderdaad, men hoorde welhaast een dof en traag geroffel van trommen, en kort daarop verscheen ten einde van het plein eene wacht soldaten, te midden van welke twee vrouwen wankelend met gebogen hoofde voortsukkelden. De eene was de koningin Beatrix, die volgens hare eigene overtuiging en volgens de overtuiging van iedereen voor deze vierschaar slechts geroepen was om haar doodvonnis te hooren uitspreken. De andere was des kasteleins dochter van den Valkensteen. Deze maagd, wie geene gelegenheid ontbrak om de koningin te zien en spreken, had een zoo diep medelijden voor haar gekregen, dat zij sedert eenigen tijd met oorlof des konings hare gevangenis had gedeeld, niet alleen om haar te troosten, maar zelfs om haar te dienen. Zij was misschien, buiten de nijdige Mattabruna en den valschen Marcus, de eenige mensch in Vlaanderen, die aan de onschuld der koningin geloofde.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
141 Nu ondersteunde zij de ongelukkige vorstin en poogde haar de hoop in te boezemen, dat de Vierschaar bij gebrek aan vaste getuigenissen haar vrij zou spreken. Maar Beatrix twijfelde niet aan haar lot en hield het voor zeker, dat deze dag de laatste van haar bitter leven zou zijn. Elke stap, dien zij nu deed, bracht haar nader tot den schandelijksten dood, - haar, spruit van hooge geboorte, haar, koningin! Dit gepeins scheen haar met angst en met schaamte te vervullen; want zij antwoordde niet op de troostende woorden harer gezellin en boog het hoofd immer dieper, om de blikken der nieuwsgierige menigte niet te onderstaan. Toen zij een eind verre op het plein was geraakt, bracht de wind eenen rookwalm tot haar. De reuk van het brandend hout trof haar als een geheimzinnige slag. Zij verbleekte nog en zuchtte kermend: ‘Tot assche verteerd worden in het vuur! O, mijn God, waarom mag ik niet sterven als eene telg van edelen huize..... door het zwaard?’ ‘Arme vorstinne, denk aan uwe moeder,’ zeide hare gezellin. ‘Zij was als gij onschuldig, en ook door het vuur klom zij ten hemel.’ ‘Het is waar,’ murmelde Beatrix. ‘Ach, hoe katijvig is toch de menschelijke natuur! Ik beef, ik ben vervaard.....’ Een weinig verder nog trof het gekraak van den vuurgloed van naderbij hare ooren, en zelfs de warmte der vlam blaakte og hare wangen. Een versmachte noodkreet ontsnapte haar. ‘Ongelukkige koningin, denk aan den Zaligma-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
142 ker,’ zeide hare gezellin. ‘Hij, almachtig God en onschuldig mensch, stierf den ijselijksten dood voor onze zonden.’ ‘Het is waar, het is waar,’ zuchtte Beatrix. ‘Welaan, mij geschiede naar Zijnen heiligen wil. Ik aanvaard mijn bitter lot, - zoo niet zonder schrik, toch met onderwerping en geduld.’ Er heerschte tusschen de ontelbare menigte der aanschouwers eene volledige stilte; wel hielden allen met wreede nieuwsgierigheid, met haat of met medelijden de oogen op de koningin gevestigd; maar niemand slaakte eenen kreet of sprak een luid woord; want er was bij bazuinklank en trompetgeschal afgekondigd, dat wie door het minste gerucht de hooge Vierschaar durfde storen, oogenblikkelijk aan de galg zou worden gehangen. Zelfs stonden er hier en daar tusschen het volk wapenknechten met uitgetogen zwaard, om de overtreders van 's konings verbod aan te grijpen en den beulen over te leveren. Koning Oriand had slechts eenen korten blik op de beschuldigde gericht en dan het gezicht ten gronde geslagen. Zijn hart klopte fel; want hoe diep hij ook van de schuldigheid zijner echtgenoote overtuigd was, worstelde nog in hem de onverdelgbare liefde tegen het gevoel der wraak of der rechtvaardigheid. Hij vreesde nog de tooverkracht van dat zoet en verleidend gelaat. Niets toch had de bekoorlijkheden van Beatrix kunnen verminderen: noch de sporen van het lijden, noch hare spookachtige magerheid, noch haar nederig linnen kleedsel. Even schoon en even machtig glansden hare hemelsblauwe oogen onder haar marmerwit voorhoofd, en nu, met die tengere leden, met die vlottende haarlokken op de schouders,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
143 scheen zij een onstoffelijk wezen of een wolkachtig droombeeld. De wachten brachten haar vooruit tot op de middelste zodenbank en dwongen hare gezellin haar te verlaten, dewijl niemand dan de beschuldigde alleen te dezer plaatse mocht zitten. Beatrix zakte neder op de bank en hield als bewusteloos het hoofd gebogen. Zij insgelijks schrikte bij de gedachte, dat zij des konings blik zou ontmoeten. Het was haar schier even pijnlijk als de dood zelf, in den man, dien zij zoo onuitsprekelijk beminde, haren misleiden rechter en haren wreeden beul te moeten aanschouwen. Zonder op te zien, gaf Oriand een teeken met de hand der Gerechtigheid. De bazuinen deden de lucht onder eenen enkelen langen toon hergalmen, en de Seneskaal riep luid: ‘In name mijns genadigen heeren, den koning, wie vertoont zich hier tegen de aangeklaagde?’ De ridder Marcus daalde van de stelling, ging tot de linkerbank en antwoordde met opgeheven hand: ‘Ik, Marcus, heer van Wolveghem, vertoon mij tegen deze vrouw!’ ‘Verhaal en verrechtvaardig uwe beschuldiging tegen haar,’ gebood de Seneskaal. De valsche ridder begon zijne aanklacht tegen de koningin, zeggende, dat hij zulks met leedwezen deed, maar meende eenen dwingenden plicht jegens zijnen koning en jegens de rechtvaardigheid te vervullen. Hij verhaalde hoe de weduwe van Halkijn, der koninginne moeder, door het verontwaardigde volk als eene godhatende tooveresse was verbrand geworden, en beweerde, dat zij hare dochter reeds
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
144 van de eerste kindsheid af den geesten der hel had toegewijd. Dat de geheimzinnige en onweerstaanbare schoonheid van Beatrix eene gave des duivels was en een strik, gespannen om koning Oriand te verrassen; dit was daaruit blijkbaar, dat de jonge vorst van den eersten blik, dien hij op haar richtte, met eene onuitlegbare verblindheid voor haar was getroffen geworden. Hij sprak in het lang van de geheimzinnige verschijnsels, door zoovele lieden gezien, en van het nachtelijk gaan en komen van duivels en geesten in der koninginne kamer. Dan hield hij lang met nadruk aan op de schande, waarmede zij de kroon had bevlekt, en die openbaar was geworden door de geboorte van een ijselijk monster. Verder toonde hij, hoe de goddelooze, in hare boosheid versteend, de biecht had geweigerd en de aangebodene vergiffenis hardnekkig had verworpen. Hij was overtuigd, zeide hij, dat de beschuldigde van uit hare gevangenis nog voortdurend door de hulp der helsche geesten het hart en het gemoed des konings had beheerscht en hem daardoor onuitsprekelijke smarten had veroorzaakt. Om al deze redenen betichtte hij de koningin Beatrix van duivelskunst en tooverij en eischte, voor de eer van het land en het geluk zijns vorsten, haren dood door het vuur. Gedurende deze lange beschuldiging had Oriand de oogen op Marcus gehouden en met aandacht op zijne woorden geluisterd; maar des konings gelaat, wel verre van voldoening uit te drukken, werd eerst treurig, dan somber, en eindelijk lieten zijne scherpgeplooide lippen en zijne opeengeslotqne tanden vermoeden dat hij geweld op zich zelven moest doen om de gramschap te bedwingen, die hem ont-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
145 stelde. Het deed hem pijn zulke zware beschuldigingen met welsprekendheid en met vuur tegen de koningin te hooren uitbrengen. Lag dan in zijnen boezem de geheime hoop, dat hij haar het leven nog zou kunnen sparen? Wie weet? Misschien was het de laatste strijd der liefde in zijn hart? Hij twijfelde niet aan de schuldigheid van Beatrix. Waarom hield hij nu met kloppend hart den blik op haar gericht, terwijl zij met gebogen hoofde en roerloos op de bank zat, als was zij vreemd aan wat er geschiedde? ‘Beschuldigde,’ riep de Seneskaal haar toe, ‘gij hebt gehoord, welke wraakroepende misdaden men u ten laste legt. Wat hebt gij tot uwe verdediging te zeggen? ‘Ik ben onschuldig!’ antwoordde Beatrix. ‘Is dit alles?’ ‘Vijanden des konings hebben hem en mij tot hunne slachtoffers gemaakt,’ hernam zij. ‘Ik heb den eersten kreet van mijn kind gehoord; men heeft het mij verraderlijk ontroofd.’ ‘De bewijzen daarvan?’ ‘Eilaas, ik heb geene bewijzen!’ zuchtte de ongelukkige vorstin. ‘En uwe getuigen?’ Beatrix haalde zwijgend de schouders op. ‘Wie is uw verweerder?’ Zij stuurde eenen treurigen blik naar de vierde bank, die onbezet was gebleven. Wie toch zou haar verdedigen? Gansch de wereld achtte haar schuldig en verfoeide haar! ‘Alzoo, weet gij niemand aan te wijzen, die uwe onschuld tegen uwen aanklager wil staande houden?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
146 zeide de Seneskaal. ‘Wij zullen dan volgens recht en gewoonte tot drie werven toe eenen oproep doen, om te zien of zulke verweerder uwer onschuld zich zou vertoonen. Blijft deze oproep onbeantwoord, dan zijt gij van de misdaad verwonnen, en gij zult door 's konings vonnis verwezen worden tot de straffe der tooveressen, dat is te zeggen, gij zult sterven door het vuur, en de assche van uw zondig lichaam zal tot voorbeeld aan de vier hoeken van dit plein in den wind worden verstrooid.’ Op zijn bevel hieven de bazuinen eenige wijdschallende tonen aan, en hij riep uit volle kracht: ‘Wie vertoont zich tot verweerder dezer vrouw? Eerste werf!’ Hij wachtte eene wijl, zonder dat men ergens onder de menigte eenige beweging ontwaarde. Dan deed hij nog eens de bazuinen aanheffen en riep weder: ‘Wie vertoont zich tot verweerder dezer vrouw? Tweede werf!’ Beatrix zakte van de bank op de knieën neder en hief de armen ten hemel. Haar verschrikte waarschijnlijk de naderende dood, en meer nog misschien de eeuwige schande, die op haren naam zou kleven, indien zij sterven moest zonder dat iemand aan hare onschuld geloofde. Wat zij nu met bevende handen van den hemel afsmeekte, kon men niet hooren; want alhoewel hare lippen zichtbaar verroerden, stegen geene klanken uit haren mond op. Ongetwijfeld deelde de koning in haar lijden en haar gebed; want zijne oogen staarden met angst in het ronde, als snakte hij naar de komst van iemand, die haar kon of wilde verdedigen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
147 Mattabruna's gelaat glansde van vreugde. Nog eenige oogenblikken, en het slachtoffer harer afgunst zou onder hare zegepralende wraak bezweken zijn! Weder galmden de tonen der bazuinen over het plein, en de Seneskaal riep met meerder kracht: ‘Wie vertoont zich tot verweerder dezer vrouw? Derde werf!’ ‘Almachtige God!’ kreet Beatrix met handen en oogen ten hemel, ‘het is dus Uw wil, dat ik onschuldig sterve? O, gun mij dan de sterkte om dien ijselijken dood zonder bezwijken en Uwen heiligen naam zegenende te onderstaan!’ Als uitgeput van krachten, viel zij ter zijde met het hoofd op de bank; een tranenvloed borst uit hare oogen: laatste worsteling der menschelijke natuur tegen de vernietiging van het leven. De Seneskaal keerde zich tot den koning en meende van hem, als oppersten rechter, het vonnis der beschuldigde af te eischen..... Maar nu kwam er aan het eene einde van het plein eene geweldige vlotting onder de menigte, en er steeg ondanks het verbod des konings een verward gemor in de hoogte dat aller aandacht wekte. Uit den schoot des volks trad een onbekend ridder naar de vierschaar vooruit. Een lange purperen mantel omvatte geheel zijn lichaam, en dus was van zijne wapenrusting niets anders zichtbaar dan de gulden helm met het zilveren zwanebeeld. Hij richtte zich zonder aarzelen naar de onbezette bank en groette van daar zwijgend den koning en de edelvrouwen. ‘Wie zijt gij, heer? Wat is uw inzicht?’ vroeg de Seneskaal verwonderd.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
148 ‘Ik ben de Zwaanridder,’ antwoordde hij; ‘ik kom hier voor God en den koning tegen alwie anders beweert, getuigen en staande houden, dat deze vrouw, deze edele koningin, onnoozel en onschuldig is; ik eisch, dat zij hersteld worde in hare eer en dat hare valsche beschuldigers de straf hunner boosheid ondergaan!’ ‘Uwe bewijzen?’ vroeg de Seneskaal met eenen ongeloovigen glimlach. ‘Bewijzen zijn er niet noodig. Volgens ridderlijk recht beroep ik mij op het oordeel Gods. Dat de beschuldiger, die ten gelukke een ridder is als ik, met mij in het strijdperk trede. Ik verklaar mij den kampioen der koningin!’ ‘Het zij zoo!’ riep Marcus, die bij deze uitdaging in toorn ontvlamde of zich verontwaardigd en moedig veinsde, dewijl het hem toch niet toegelaten was, zonder schande den aangeboden kamp te weigeren. Een glimlach was over des konings lippen gerezen, en in zijne oogen fonkelde eene genster van blijde hoop. Beatrix wierp eerst eenen blik van verrassing en dankbaarheid op haren onbekenden verdediger en liet zich dan weder op de knieën zakken, om met gevouwen handen God voor deze onverwachte hulp te zegenen en Zijne bescherming voor dezen edelmoedigen ridder af te smeeken. Bij de verschijning van den vreemden kampioen had Mattabruna gebeefd; maar zij herstelde zich even ras en zeide met eenen spotlach op den mond: ‘Hij weigert ons te zeggen, wie hij is en van waar hij komt. De duivel heeft geenen menschelijken naam. Wij zijn de speelbal eener nieuwe tooverij!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
149 ‘Uw naam, hoe is uw naam?’ vroeg de Seneskaal, die zich door de woorden van Mattabruna tot twijfel had laten verleiden. ‘Wij behoeven te weten wie gij zijt, en moeten bewijzen hebben, dat gij in dezen kamp u niet zult behelpen door duivelskunst of tooverij.’ Met eene plechtige beweging rukte de Zwaanridder zijnen mantel los en smeet hem op de bank. Daar stond hij nu geheel overdekt met eene glanzende wapenrusting van verzilverd staal..... Met den vinger op den omstraalden kelk wijzende, die in gouden drijfwerk op de borst van zijn harnas was afgebeeld, antwoordde hij: ‘Ik ben een dienaar Gods, ridder der Tafel-rond, bewaker van den heiligen Graal! Is het u noodig meer te weten?’ Eene siddering van eerbied en ontzag doorliep de leden van al de edelgeborene lieden, die zijne verklaring hadden gehoord; want de ridders van den heiligen Graal genoten eenen roem van godsvrucht en onversaagdheid, die hun recht gaf tot hoogachting, ja tot bewondering. Mattabruna verbleekte en kon nauwelijks haren diepen angst verbergen; zij aanschouwde met biddenden blik haren medeplichtige, als wilde zij hem aansporen tot onverschrokkenheid en hem doen begrijpen, dat hun beider behoud van zijnen moed alleen afhing; maar Marcus scheen verbluft door de openbaring des ridders en gaf geene acht op haar. De hand der Gerechtigheid verheffende, zeide de koning: ‘Deze ridder eischt als kampioen der koningin het oordeel Gods. Volgens recht kunnen wij hem dien
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
150 eisch niet weigeren. Men make dus ruimte voor een strijdperk, en dat de hemel zelf hier rechter zij!’ Onmiddellijk liepen er oversten en wapenknechten vóor de stelling om het volk achteruit te drijven en op die wijze eenen vrijen kring voor de Vierschaar ledig te maken. Terwijl men hiermede bezig was, kwam er naar den oostkant van het plein zekere beweging onder de menigte; een gedeelte der toeschouwers drong naar dien kant op, doch men kon van de stelling de reden dezer lichte vlotting niet bespeuren. Daar was te midden des volks een grijsaard verschenen met eenen langen witten baard, dragende een kruisbeeld aan den gordel en leidende bij de hand een schoon jongsken van vijf of zes jaar, dat gansch in konijnevellen was gekleed, en wiens golvend bruin haar in zachte lokken tot ten halve zijnen rug nederdaalde. Dat kind met zijne groote zwarte oogen en zijn zonderling kleedsel wekte elks verwondering, en de lieden zouden uit nieuwsgierigheid het zeker verdrongen hebben, had de tegenwoordigheid van den grijsaard, dien men aanzag voor eenen boetpleger en eenen heiligen man, hen niet tot eerbied gedwongen. Daarenboven, nu herklonken de bazuinen en men herkende aan de opvolging der tonen, dat dit het sein was tot de opening van den kamp. Iedereen poogde vooruit te geraken, en men gaf geene acht meer op het schoone kind en zijnen ouden leidsman. Nu de strijd tusschen de beide ridders zou gaan beginnen, keerde de Seneskaal zich tot Marcus en vroeg hem: ‘Beschuldiger, aanvaardt gij den kamp?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
151 ‘Honende vraag!’ morde Marcus. ‘Heeft een ridder dien ooit geweigerd?’ ‘Welke zijn uwe wapens?’ ‘Het is mij onverschillig, Seneskaal.’ ‘Gij zijt de uitgedaagde; aan u behoort de keus.’ ‘Het zwaard dan.’ ‘Gij hoort het, Zwaanridder, uw wederkamper kiest de zwaarden.’ ‘Het zij zoo, heer, ik ben met alles tevreden.’ De ridders werden elk naar eenen tegenovergestelden kant der opene ruimte geleid, en men onderzocht hunne zwaarden en schilden om verzekerd te zijn, dat zij zonder bedrog en met eerlijke wapens in het strijdperk zouden treden. In den eerste was Marcus door vrees ontsteld geweest; maar dewijl de ingeboren moed hem niet ontbrak en hij wel wist, dat hem hier geene andere keus gelaten was dan te overwinnen of te sterven, had hij zich opgeworpen tegen het lot, en nu putte hij eenige sterkte uit het vaste besluit, met blinde onversaagdheid om de zege te kampen. Ook, toen het sein tot den aanval werd gegeven, sprong hij brieschend vooruit en gaf zijnen tegenstander zulken hevigen slag op zijn schild, dat hij een oogenblik scheen te wankelen; maar even ras hergalmde een tweede slag, en de schouderplaat van Marcus' wapenrusting vloog verbrijzeld in de lucht. Dan begon er een koortsig gevecht, dat immer in hevigheid toenam. De zwaarden der kampioenen bliksemden boven hunne hoofden, de getroffen schilden klonken hol, pijnlijke zuchten ontsnapten dengene, wiens vleesch onder harnas of helm werd gekneusd of verpletterd.....
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
152 De harten aller toeschouwers klopten van angst; in de oogen des konings fonkelde eene genster van hoop; Mattabruna staarde bleek en sidderend op de strijders; Beatrix hield de handen voortdurend tot God opgeheven en scheen verslonden in haar innig gebed. Eensklaps steeg boven de menigte een dof gerucht als een versmachte schreeuw. Marcus had eenen wreeden slag in den hals ontvangen, en men zag het bloed over zijnen schouder stroomen. Op zijne beenen plooiende, deinsde de verrader achteruit naar de stelling en viel daar, onder de oogen des konings en bij het slaken van eenen noodkreet, ten gronde. De Zwaanridder sprong met opgeheven zwaard naar hem, en terwijl hij dreigde hem te dooden, zeide hij: ‘Geef getuigenis uwer valschheid; erken, dat de koningin onschuldig is, of ik kloof u het hoofd!’ ‘De koning! ach, de koning!’ kreet Marcus met de handen smeekend opgeheven. ‘Tegen hem heb ik misdaan; hij hoore mijne biecht..... Gauw, want ik ga sterven!’ Oriand, door het voorgevoel eener gewichtige openbaring ontsteld, daalde met haast de trap af en boog luisterend het hoofd over den gewonden ridder. ‘O, vorst!’ zuchtte deze, ‘ik verdien duizend dooden te sterven. Mijn mond lasterde de koningin: zij is een engel van godsvrucht en van deugd. Al mijne beschuldigingen tegen haar waren valschheid: de nachtverschijnselen valschheid; de geboorte van een wangedrocht valschheid. Uwe moeder Mattabruna ontroofde de koningin haar kind en deed
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
153
..... Erken, dat de koningin onschuldig is, of ik kloof u het hoofd! (bladz. 152).
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
155 het..... door mijnen dienaar Savary..... wegvoeren naar het Woud..... het Woud-zonder-genade, om daar.....’ De stervende scheen de kracht niet meer te hebben om zijne openbaring te vervolgen; bevend aanschouwde hem de koning gedurende een kort oogenblik; maar dan bonsde uit den boezem van den woedenden vorst een wraakgehuil als het brullen van eenen gekwetsten leeuw. Hij klom met eenen enkelen sprong boven de stelling, liep naar zijne moeder, sloeg zijne vuist pletterend aan haren schouder en, haar wreedelijk schuddende, riep hij: ‘O, vuige slang, afgrond van boosheid, gij, gij hebt mijn leven vergiftigd en mij tot moordenaar mijner arme, zuivere Beatrix willen maken!’ Mattabruna, meer dood dan levend van schrik, was op de knieën gevallen en kermde smeekend: ‘Genade! genade!’ ‘Spreek, ontaarde moeder, spreek, wat hebt gij met mijn kind gedaan?’ bulderde de koning. Mattabruna zweeg. ‘Waar is mijn kind? mijn kind!’ herhaalde Oriand, haar nog heviger schuddende. ‘Ik weet het niet,’ mompelde Mattabruna schier onhoorbaar. De ridders en edelvrouwen, die rondom de koningin-moeder hadden gezeten, waren achteruitgeweken en beefden van schroom. Het volk, dat van alle kanten op de verhevene stelling kon zien en wist wat er geschiedde, hijgde van angst. Aller haar stond te berge bij het gepeins, dat hier een moedermoord ging gepleegd worden. ‘Mijn kind, mijn kind!’ huilde weder de koning.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
156 ‘Het is verloren in het Woud-zonder-genade,’ stamelde Mattabruna. De uitzinnige vorst greep zijne moeder bij het haar en rukte ze ten gronde. Dan hief hij zijn zwaard in de hoogte en loeide: ‘Mijn kind, mijn kind, of ik verbrijzel u het hoofd!’ ‘Houd op, laat af, heer koning!’ riep eensklaps eene machtige stem. ‘Zie, zie, daarginds nadert uw kind!’ Deze aankondiging, op plechtigen toon door den Zwaanridder hem toegestuurd, trof den koning met zulke verbaasdheid, dat het zwaard hem uit de handen viel en hij, bleek en sidderend, de oogen gericht hield op eenen ouden man en op een kind - een schoon jongsken van vijf of zes jaar - dat zeer zonderling in konijnevellen was gekleed en aan des grijsaards hand over het plein vooruitkwam. Een zoon! Kon die wilde jongen zijn zoon zijn? Misschien! Was zijn kind niet verloren geleid in het Woud-zonder-genade? Zelfs zulke korte twijfel ontstelde Beatrix niet; in haar hart sprak onmiddellijk de stem der natuur. Zij sprong op met eenen schreeuw van eindelooze blijdschap, liep juichend tot den jongen, sloot hem in hare armen, drukte hem tegen hare borst, zoende hem koortsig en riep uit met tranen van zaligheid in de oogen: ‘Mijn kind, mijn arm kind, wat hebt gij, wat heb ik geleden! maar laat onze zielen God zegenen in den Hoogen. Hij vergoedt ons heden in onuitsprekelijk geluk duizendmaal de smarten van ons treurig leven! Mijn kind, o mijn lief, mijn bekoorlijk kind, hoe zal uwe moeder u noemen?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
157 ‘Hij heet Helias, vorstinne,’ bemerkte de kluizenaar. ‘Helias? Schoone, dierbare naam! Kom, Helias, laat uwe moeder u nog omhelzen; zij heeft dorst naar uwe zoenen: vijf jaar martelie, vernedering, schande moet zij vergeten in uwe liefde!’ Op dit oogenblik hoorde zij de stem des konings, die haar scheen te roepen; zij keerde zich om, liep haren echtgenoot te gemoet en, ziende dat hij tot eene teedere omhelzing haar de armen reikte, viel zij, van vreugde zinneloos, op zijne borst. ‘Mijne goede Beatrix,’ zeide hij, ‘booze menschen, helsche verraders hadden mij bedrogen en blind gemaakt. Ik heb u wreedelijk doen lijden, alhoewel mijn hart nooit ophield u vurig te beminnen. Ach, schenk mij vergiffenis. Geheel mijn leven blijve toegewijd aan uw geluk.....’ Tusschen eenen zoeten vredekus murmelde Beatrix: ‘Ja, ja, Oriand, alles is vergeten en vergeven. Opene zich weder voor ons het schoone paradijs onzer eerste, zuivere liefde, en blijve ons beider leven toegewijd aan het geluk van ons kind..... Daar, daar is het! Liefelijk als de dageraad, schoon en sterk als zijn vader, ons teruggegeven door God zelf..... Nu, omhels het..... Hemel, gij schijnt te twijfelen? Het gelijkt u onmiskenbaar! Het heeft uwe oogen, uw haar, uw mond. Zoo moet gij in uwe kindsheid geweest zijn.’ ‘Ik ben reeds zoo wreed bedrogen geworden,’ morde de koning, het hoofd schuddende. ‘De blijdschap van mijn kind terug te vinden ware zoo geweldig in mij, dat mij het hart zou breken bij eene nieuwe
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
158 onttoovering..... Zeg, heilige man, van waar komt u dit kind? ‘Heer koning,’ antwoordde de kluizenaar, ‘ik woon in het Woud-zonder-genade. Eenen zekeren dag - het is nu meer dan vijfjaren geleden - heeft een wolfshond, dien ik heb opgevoed en getemd, in het woud eenen man verrast, terwijl hij met opgeheven zwaard gereed stond om een eerstgeboren kind te dooden. Mijn wolfshond heeft den man de keel afgebeten. Ik heb des moordenaars biecht ontvangen. Hij verklaarde mij, dat het kind de zoon was van koning Oriand, en tot bewijs dat hij de waarheid zeide, ziehier de doek waarin het kind was gewikkeld. Deze gekroonde leeuw, in roode zijde en in goud gestikt, moet uw koninklijk merk zijn, heer vorst.’ Nauwelijks had Oriand den blik op het getoonde wapenteeken geslagen, of een zegevierende schreeuw bonsde op uit zijne borst. Hij sloeg zijnen arm om de middel van den jongen, hief hem van den grond, drukte hem tegen zijne borst en overlaadde hem met bewijzen van liefde. Hij trok schier onmiddellijk de zoete Beatrix op zijn hart en sloot moeder en kind in eene vurige omhelzing. Tranen van zaligheid verduisterden zijn gezicht, hoorbaar klopte zijn boezem, en van tijd tot tijd hief hij de oogen dankend ten hemel. Zoohaast hij dus zijne vreugde gedeeltelijk had uitgestort en lucht gegeven, dreven weder gepeinzen van eenen anderen aard hem door den geest. Hij was koning en rechter. Het ongehoord verraad, gepleegd tegen hem en tegen alwat hem dierbaar was op aarde, kon niet ongestraft blijven. Nog vlamde in den westhoek van het plein de brandstapel. Nu zou
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
159 hij het onschuldig slachtoffer der snoodste valschheid niet verslinden; maar moest het wraakvuur daarom zonder voedsel blijven? Zich tot den kluizenaar wendende, vroeg de koning: ‘Gij hebt de biecht van den moordenaar ontvangen, zegt gij, heilige man? Wie had hem geboden het kind te dooden?..... Gij aarzelt?’ ‘Ik durf niet spreken, heer.’ ‘Gij moet! De waarheid wil ik weten, gansch!’ ‘Een zekere ridder Marcus gaf hem last tot den moord, en Marcus had dezen last van uwe moeder Mattabruna ontvangen.....’ ‘Ha, bij mijne kroon, zij zullen beiden sterven!’ huilde de koning. Verzinken zij, gevloekt en vermaledijd, in den afgrond, dien zij voor mijne edele Beatrix hadden gedolven!’ En van woede vlammende, meende hij naar de stelling te loopen om zijn vonnis te doen uitvoeren; maar Beatrix sloeg hem de armen om den hals en poogde door vurige smeeking hem van zijn akelig opzet te doen afzien. Zij vertoonde hem, dat Mattabruna, hoe schuldig ook, toch zijne moeder was, en hij geene rust op aarde meer zou vinden, indien hij het bloed dorst vergieten der vrouw, die hem met hare melk had gevoed. Oriand scheen door verbolgenheid schier blind en poogde zich uit hare armen los te wringen, immer herhalende dat de snoode verraders, de vuige moordenaars dien dag nog zouden sterven in het vuur, dat zij zelve hadden ontstoken. Beatrix, doodelijk verschrikt van zulke ijselijke rechtspleging, viel ter aarde en omhelsde zijne
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
160 knieën, met tranen om genade voor Mattabruna smeekende, en dewijl de koning uitriep, dat hij voortaan den blik zijner moeder niet zou kunnen ontmoeten zonder van toorn te bezwijken, zeide zij biddend: ‘Ach, Oriand, stort ons niet terug in verdriet en rouw! Bezoedel den gelukkigen dag niet door eenen moedermoord! Laat degene, die u het levenslicht gaf, in een klooster gaan; dat zij daar in eenzaamheid hare zonde boete en zich met God verzoene. Blijft niet onverbiddelijk! Schenk mij deze genade in vergoeding van alwat ik heb geleden! Op het hoofd van ons dierbaar kind, ik bezweer u, spaar het leven uwer moeder!’ ‘Maar ik ben rechter,’ gromde de koning aarzelend. ‘Zal het volk dan tegen ons roepen, dat het genoeg is op eenen troon te zitten, om ongestraft de meest wraakroepende boosheid te plegen? Neen, o neen!’ De kleine Helias, door de tranen der vrouw, die teederlijk hem haar kind noemde, diep ontroerd, hief nu de handen tot den koning op en riep: ‘Vader, vader! hoor toch mijne arme moeder aan! Ik zal u daarvoor gaarne zien en beminnen uit geheel mijn hart! Vader, vader, o wees goed!’ Dit zoete, dit machtige woord, zoo dikwijls en zoo indringend herhaald, brak den toorn des konings als door eenen tooverslag. Tranen glinsterden hem in de oogen, terwijl hij overwonnen zeide: ‘Welaan, mijne dierbare echtgenoote, mijn lief kind, hoe het mij ook strijdig schijne met de rechtvaardigheid, uw wensch zij verhoord! Mijne moeder zal in een klooster haar leven eindigen. Kom nu,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
161 Beatrix, ontvang de hulde, die men verschuldigd is aan uwe onnoozelheid, aan uw lijden, aan uwe deugd. Neem weder in vollen glans uwe plaats op den troon, dien ons kind eens als koning zal bestijgen.’ ‘Maar wij vergeten mijnen redder te danken!’ murmelde de koningin, in het ronde blikkende. ‘Waar is de Zwaanridder?’ ‘De Zwaanridder is vertrokken,’ antwoordde de kluizenaar. ‘Vertrokken? Ik zou hem dus niet kunnen zegenen voor de opperste weldaad aan ons bewezen?’ ‘Zoo doen de ridders van den heiligen Graal altijd,’ bemerkte de koning. ‘Na eene volvoerde heldendaad verdwijnen zij telkens..... Kom, volg mij, Beatrix. Dat deze dag, die somber moest zijn als de eeuwige nacht, voor u een dag van roem, van blijdschap en van zegepraal worde!’ Tot de stelling naderende, bemerkte hij met voldoening, dat men het lijk van Marcus had weggedragen en tevens, dat Mattabruna was verdwenen. Ongetwijfeld was zij naar het paleis teruggekeerd, om daar hare schande te verbergen en op haar vonnis te wachten. Hij leidde Beatrix naar den troon, zette zich op de bank, deed zijne echtgenoote en zijn kind aan zijne zijde plaats nemen en gaf dan bevel tot het opsteken der bazuinen. Alhoewel ridders en volk zich jegens de koningin schuldig gevoelden en daarom door de luidruchtige gelukwenschen haar hadden willen toejuichen, was nog geen enkele roep uit den schoot der menigte opgestegen; want het verbod des konings was niet opgeheven, en het gezicht der galg, die bij den
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
162 brandstapel opgericht stond, herinnerde elk, dat men de minste stoornis der stilte met het leven zou betalen. Zoohaast de laatste galm der bazuinen in de lucht was verzwonden, stond de koning op en zeide met eene stem, die bijna over de gansche vlakte verstaanbaar herklonk: ‘Mannen van Harlebeca en van Leijegau, wij allen hebben ons door booze lieden tot dwaling en onrecht laten verleiden. Uwe goede koningin, zuiver als eene duive, godlievend als een engel, hebben wij met hart en mond beschuldigd van tooverij. Het vuur, dat ginds nog opvlamt, moest haar verslinden. Mij kind, mijn arm kind werd, om vermoord te worden, naar het Woud-zonder-genade gebracht. De Heer des hemels heeft beiden tegen eenen vreeden dood en ons tegen eene wraakroepende misdaad behoed. Wat zullen wij nu doen om deze onnoozele slachtoffers onzer verdwaaldheid al het lijden te vergoeden, dat wij hun hebben aangedaan? Ah, zweert met mij, dat wij allen voortaan de deugdzame koningin en haar kind, uwen toekomenden koning, zullen eeren en liefhebben uit al de krachten onzer ziel, zoolang het hart ons in den boezem klopt!..... Dankt den goedertieren God om zijne weldaden..... Heil, Beatrix! Heil, mijn wedergevonden kind! Hoog de harten, heil, heil!’ En de koning zwaaide bij deze laatste woorden de handen zegevierend. Nu was het verbod vernietigd en het sein gegeven. Duizenden juichende stemmen verhieven zich als een orkaan van blijde kreten; mutsen en hoeden slingerden door de lucht boven eene zee van wemelende
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
163 hoofden, tranen vielen overal tusschen de ontstelde scharen; de gevel en de wallen van den burcht sidderden onder den machtigen galm van de herhaalde kreten..... Maar toen men zag, hoe de koning zijne echtgenoote en zijn kind te gelijker tijd aan zijn hart drukte en vurig zoende, braken de koortsige toejuichingen als een donder los, en de stemmen van ridders, burgers en dorpers versmolten tot eenen enkelen reusachtigen roep: ‘Heil den koning! Heil en eer onzer koningin! Heil hun edel kind, onzen toekomenden vorst! Heil, heil, heil!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
165
Blinde Rosa
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
167
Blinde Rosa Op eenen schoonen zomerdag van het jaar 1846 rolde de oude postwagen van Antwerpen op Turnhout volgens gewoonte over den steenweg. De paarden trappelden, de wielen knarsten, het rijtuig kraakte, de voerder herhaalde zonder poozen zijn aandrijvend kletteren met de tong..... de honden blaften in de verte, de vogelen schoten uit de velden in de hoogte..... de zonneschaduw liep nevens den postwagen en danste met zonderlinge sprongen tusschen boomen en heesters voort..... Eensklaps hield de voerder niet verre van eene eenzame herberg zijne paarden staan. Hij sprong van zijnen zetel, opende, zonder iets te zeggen, de deure des rijtuigs, sloeg de ijzeren trede neder en reikte de hand tot eenen reiziger, die met eenen lederen maal in de hand, op den steenweg stapte. Even sprakeloos vouwde de voerder de trede weder op, sloeg de deure toe, klom op den zetel en gaf door een zacht gefluit het teeken tot het vertrek.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
168 De paarden hernamen hunnen loop..... en daar rolde het wanstaltige gebouw alweder in stille, eentonige vaart vooruit. Intusschen was de reiziger in de herberg gegaan en had zich voor een glas bier bij eene tafel nedergezet. Hij was een man van merkelijk hooge gestalte en scheen omtrent vijftig jaren oud. Men zou hem zelfs wel voor eenen zestiger hebben kunnen aanzien, indien niet zijne moedige houding, zijn levendige oogslag en een nog jeugdige glimlach op zijne lippen hadden getoond, dat hart en ziel in hem jonger waren dan zijn aangezicht. Inderdaad, zijne haren waren grijs, zijn voorhoofd en wangen met menigvuldige rimpelen overtogen, en zijn gansch gelaat overtaand met de onnoembare verf van afgematheid, welke arbeid en verdriet als een teeken van vervroegden ouderdom op het aangezicht prenten. En evenwel, men kon zijne borst zien jagen; zijn hoofd stond trotsch op zijnen hals, en in zijne oogen fonkelde nog iets mannelijks en machtigs. Zijne kleeding deed in hem een rijk burger vermoeden en zou wellicht niemands aandacht gevestigd hebben, ware zijn kleed niet tot onder de kin toegeknoopt geweest, eene bijzonderheid, die met de groote meerschuimen pijp, welke hem nevens de borst hing, een krijgsman of een Duitscher scheen aan te duiden. De lieden van den huize, na den reiziger bediend te hebben, hadden, zonder meer aandacht op hem te geven, hunnen gewonen arbeid hernomen. Hij zag de twee dochters gaan en komen, den pachter hout en schadden bij het vuur storten, de moeder den koeketel vullen; doch niemand sprak een woord tot hem, ofschoon zijne oogen ieder met vriendelijk verlangen
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
169 volgden en toelachten, en hij door zijne zoete blikken scheen te zeggen: ‘Ach, herkent gij mij dan niet?’ Eensklaps kwam de slag van een uurwerk zijn oor treffen. - Alsof die klank pijnlijk op hem werkte, betrok eene uitdrukking van treurige verwondering zijn gelaat en jaagde den glimlach van zijne lippen. Hij stond op en bezag als verstomd het uurwerk, totdat de negen slagen één voor één door de kamer hadden gegalmd. De moeder des huizes had de onbegrijpelijke aandoening des reizigers bespeurd, en was nevens hem komen staan, insgelijks naar het uurwerk opziende, alsof daar iets vreemds te ontdekken ware. ‘Niet waar, mijnheer, die klok klinkt schoon?’ sprak zij. ‘Reeds twintig jaar loopt zij, zonder dat de uurwerker er handen aan gestoken heeft!’ ‘Reeds twintig jaar!’ zuchtte de reiziger. ‘En waar is dan het uurwerk gebleven, dat hier te voren hing? En waar is de schoone Lieve-Vrouw, die daarboven op de schouwplaat stond? Weg, verbrijzeld, vergeten, niet waar?’ De vrouw zag den vreemdeling met verbaasdheid aan en antwoordde: ‘Met het Lieve-Vrouwebeeld heeft onze Zanna gespeeld, toen ze nog een kind was, en ze heeft het gebroken. Het was toch zoo bitter slecht gemaakt, dat de pastoor zelf ons zeide, dat wij een ander moesten koopen. Daar staat er een nieuw. Is dit niet veel schooner?’ De reiziger schudde ontkennend het hoofd. ‘En het uurwerk zult gij straks wel hooren,’ ging zij voort. ‘Het is een leelijk, oud spinnewiel,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
170 dat altijd achterblijft. Het hangt al eene eeuwigheid in onze kelderkamer. Luister, daar begint het!’ Uit een ander vertrek drong nu een zonderling geluid de herberg binnen. Het was als eene vogelstem, die zong: koekoek, koekoek, koekoek, - en zoo tot negenmaal toe. Maar vooraleer dit gezang ten halve ware, kwam een heldere lach het gelaat des reizigers beglanzen, en hij liep, door de vrouw gevolgd, naar het kelderkamerken, waar hij met eene onzeglijke vreugd in de oogen, het oude uurwerk aanzag, terwijl de koekoek zijn negenmatig lied eindigde. Intusschen waren de beide dochters der pachteresse vol nieuwsgierigheid bij den vreemdeling komen staan, en gaapten hem met verbaasdheid aan, hare groote blauwe oogen ondervragend op hem en op hare moeder sturende. De blikken der meisjes riepen den vreemdeling tot het besef van zijnen toestand, en hij keerde als voldaan terug in de benedenkamer, waar zijne drie geleidsters hem even verwonderd volgden. Gewis, een gevoel van geluk had zijn hart overstroomd; want op zijn gelaat stond zulke zoete uitdrukking van levenslust en liefde, zijn oogappel, bevochtigd door ontroering, blonk zoo glinsterend, dat de beide dochters met zichtbare belangstelling veel dichter bij hem kwamen staan. Hij vatte van elk eene hand en zeide: ‘Wat ik doe, is wel zonderling, niet waar, kinderen? Gij kunt niet begrijpen, waarom de stem van den ouden koekoek mij zoo ontstelt? Ach, ik ben ook kind geweest..... en dan kwam mijn vader des Zondags na het Lof hier zijn pintje drinken. Als ik wijs
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
171 was, mocht ik medegaan, en dan stond ik uren lang voor de klok te wachten, totdat de lieve koekoek zijn deurken opendeed; ik danste en huppelde op de maat van zijnen zang, en in mijn kinderlijk gemoed bewonderde ik den armen vogel als een meesterstuk der kunst..... En de Lieve-Vrouw, die eene van u gebroken heeft, beminde ik, omdat zij zulken schoonen blauwen mantel had, - en omdat haar kindeken naar mij de hand uitstak en lachte, als ik lachte..... Het kind is nu bijna zestig jaar oud, zijn haar is grijs en zijn aangezicht verflenst. Vierendertig jaar heeft ze doorgebracht in de woestijnen van Rusland..... en toch gedenkt het de Lieve-Vrouw en de koekoek, alsof slechts een enkele dag verloopen ware, sedert de hand zijns vaders hem hier voor de laatste maal geleidde.’ ‘Zijt gij dan van ons dorp?’ vroeg Zanna. ‘Ach, ja!’ antwoordde de reiziger met vroolijke uitstorting; - maar het uitwerksel van dit gezegde was niet zooals hij had verwacht. Een meer gemeenzame glimlach verlevendigde het gelaat der meisjes; doch dit was alles: zij schenen noch verrast, noch verheugd over de openbaring des reizigers. Deze vroeg dan aan de moeder: ‘Maar waar is de oude baas Joostens?’ ‘Baas Jan, meent gij?’ antwoordde de waardinne. ‘Hij is dood van voor vijfentwintig jaar.’ ‘En zijne vrouw, de goede, dikke Peternelle?’ ‘Ook dood,’ was het antwoord. ‘Dood! dood!’ zuchtte de vreemdeling. - ‘En de jonge Schaper Andries, die zulke schoone korven vlechten kon?’ ‘Ook dood,’ herhaalde de pachteresse.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
172 De reiziger boog het hoofd op de borst en zonk in treurige overwegingen weg. Intusschen ging de moeder naar de schuur en vertelde haren man haar wedervaren met den onbekende. De pachter kwam met tragen stap de kamer binnen, en wekte door het gerucht zijner klompen den reiziger uit zijne bittere mijmering op. Deze stond recht en liep met de handen vooruit en juichend tot den pachter, die zijne hand met koelheid aangreep en hem intusschen bijna onverschillig bezag. ‘Hoe, gij ook, Peer Joostens, gij herkent mij niet?’ riep hij met droefheid. ‘Neen, ik weet niet, dat ik u ooit gezien heb, mijnheer,’ antwoordde de pachter. ‘Alzoo, weet gij niet meer wie met levensgevaar in het Veen onder het ijs duikelde, om u van eenen zekeren dood te redden?’ De pachter haalde de schouders op. Pijnlijk getroffen, zuchtte de reiziger bijna smeekend: ‘Gij hebt hem dus vergeten, den jongeling, die u tegen uwe makkers beschermde, en u zoovele vogeleieren bracht om uwen Meikrans te vermeerderen? Hem, die u tromp en fluit van der wilgen schors leerde maken en u mede liet rijden, als hij met de schoone karre van steenbakker Pauwel ter markte voer?’ ‘Er staat mij wel iets van voor,’ antwoordde de pachter met twijfel, ‘mijn vader zaliger heeft mij inderdaad gezegd, dat ik in het groote Veen bijna versmoorde, toen ik zes jaar oud was. Maar het is Lange Jan, die mij er uithaalde; en die is in den
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
173 Franschen tijd met het ander kanonnenvleesch van Napoleon opgetrokken. Wie weet, waar zijne beenderen nu in ongewijde aarde ergens rusten! God moge zijne arme ziel hebben!’ ‘Ah, ah!’ riep de vreemdeling juichend, ‘nu herkent ge mij! Ik ben Lange Jan, of liever Jan Slaets van den Hoogen Dries.’ En daar hij geen onmiddellijk antwoord bekwam, zeide hij verwonderd: ‘Herinnert gij u dan den scherpschutter uit het Musschengilde niet meer..... die vier mijlen in 't rond geroemd was als de beste jager? die op wip en doel zijn man niet meer vinden kon, en benijd was van al de andere jongens, omdat de meiskens hem te gaarne zagen? Dat ben ik, Jan Slaets van den Hoogen Dries!’ ‘Het is mogelijk,’ antwoordde de pachter met mistrouwen, ‘ik ken u toch niet, mijnheer, zonder dat gij het kwalijk moogt nemen. Er is geen Musschengilde in onze gemeente; en waar eertijds de wip stond, daar staat nu een buitengoed, dat sedert verleden jaar onbewoond blijft, omdat mevrouw gestorven is.’ Ontmoedigd door de koelheid des pachters, deed de reiziger geene poging meer om zich door hem te doen herkennen. Hij hernam welhaast op stillen toon, terwijl hij zich oprichtte als om heen te gaan: ‘In het dorp wonen nog velen mijner vrienden, die mij niet kunnen vergeten hebben. Gij, Peer Joostens, gij waart nog te bitter jong, toen het geschiedde. Ik ben wel zeker, dat steenbakker Pauwei mij om den hals zal vliegen, zoohaast hij mij ziet. Woont hij nog altijd in de Moeren?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
174 ‘De steenbakkerij is sedert lang afgebrand; de leemputten zijn gevuld. Daar groeit nu het schoonste hooi der gemeente. Het is de weide van den rijken Tist.’ ‘En waar is Pauwel gebleven?’ ‘Ja, het heele huis is na de ramp uiteengegaan; ik weet het niet..... dood, zeker! Maar ik hoor wel mijnheer, gij spreekt van grootvaders tijden; en het zal u wel moeielijk vallen een goed antwoord op al uwe vragen te bekomen, tenzij gij bij onzen grafmaker wilt gaan. Die weet alles op zijn duimken, van vóor honderd jaar en meer!’ ‘Ik geloof het wel, pachter: Peer Jan moet al over de negentig oud zijn.’ ‘Peer Jan? Zoo heet onze grafmaker niet: Lauw Stevens is zijn naam.’ Een glimlach van blijdschap betrok het gelaat des reizigers. ‘God zij dank!’ riep hij uit, ‘dat Hij ten minste éénen mijner makkers gespaard heeft.’ ‘Is Lauw dan uw vriend geweest, mijnheer?’ ‘Mijn vriend?’ zeide de reiziger, het hoofd schuddende, ‘het is te zeggen, dat wij altijd vochten en in strijd waren; het zijn zaken van vrijage. Ik weet nog wel, dat ik hem eens al worstelende van het brugsken op de Kalvermoeren in de beek geworpen heb, dat hij er bijna in versmoorde; - maar het is nu meer dan dertig jaren geleden. Lauw zal blijde zijn dat hij mij wederziet. Nu, pachter Joostens, geef mij de hand, ik zal hier dikwijls een glas komen drinken.’ Hij betaalde, nam zijne maal onder den arm en stapte ter deure uit. Achter de herberg sloeg hij eene baan in, welke tusschen een jong mastbosch voortliep.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
175 Hoe weinig verheugend de openbaringen des pachters ook waren, zij hadden in het hart des reizigers troost en vreugde gestort. Een zoete walm van vorige jaren ging rondom hem op, en hij voelde zich herleven onder eenen vloed van herinneringen, die bij elken stap in zijnen geest ontstonden. Nochtans het jonge mastbosch, dat hem langs alle zijden omsloot, zeide hem niets; daar had eertijds een hoog dennenwoud gestaan, welks boomen zoovele vogelnesten droegen, en op welks boorden de verfrisschende kraakbezie zoo mildelijk rijpte! Maar het was met het woud gegaan gelijk met de bevolking van het dorp: de oude boomen waren gevallen of afgehakt en hunne zonen hadden reeds de plaats ingenomen om eenen nieuwen levenskring te doorloopen. Zij waren dus vreemdelingen voor den reiziger en hem gansch onverschillig. Maar der vogelen zang, die van alle kanten uit het loover galmde, was nog dezelfde; ook het klagend gesuis des winds, als hij de spelden der masten beweegt, ook het geritsel der krekels, ook de heidelucht met hare liefelijke geuren: - de voorwerpen waren veranderd; het eeuwig uitwerksel der natuur was in alles toch onveranderd gebleven! Zulke gedachten ontstonden in den geest des reizigers; en, ofschoon opgeruimd en vroolijk, stapte hij in zijne baan voort zonder van den grond op te zien, totdat hij van tusschen het mastbosch geraakte. Hier spreidde zich voor zijn oog eene opvolging van weiden en velden uit, waartusschen eene beek in spelende bochten heenkronkelde; daarachter, op een vierendeel uurs afstands, verhief zich de spitse kerktoren met den vergulden haan, die als eene dagsterre in het zonnelicht glinsterde: nog wat ver-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
176 der draaide de schoone windmolen met zijne roode vleugelen. Door eene onbegrijpelijke aandoening verrast, bleef de reiziger plotseling staan. Zijne oogen schoten vol water; hij liet de maal ten gronde vallen en stak de handen vooruit, terwijl eene uitdrukking van liefde en van zielsverrukking zijn aangezicht beglansde. Op dit oogenblik klepte de bedeklok het Angelus. De reiziger knielde neder, boog het hoofd diep op de borst en bleef zoo eene wijle beweegloos, doch zichtbaar bevend, in zijne ontroering verslonden. Een gebed stroomde hem van hart en lippen: dit werd onmiskenbaar, toen hij zijn oog in eene geestdriftvolle dankbetuiging hemelwaarts sloeg en de saamgevouwen handen tot God ophief. Dan, zijne maal van den grond nemende, stapte hij met ongeduld voort en zeide, terwijl hij zijnen blik op den toren gericht hield: ‘Gij ten minste zijt niet veranderd, o nederig kerkje, waar ik werd gedoopt; waar het vreugde was, toen ik mijne eerste communie deed; waar alles wonderbaar, schoon en heilig was... Ah, ik zal haar nog zien, de Onze-Lieve-Vrouw met haar gouden kleed en hare zilveren krone; Sint-Antonius met zijn aardig varken; Sinte Ursula en den zwarten duivel met zijne roode tong, waar ik zoo dikwijls van droomde!..... En het orgel, waarop de koster Sus zoo schoon kon spelen, terwijl wij met volle stemmen zongen: Ave Maria, Gratia plena!
De laatste woorden zong de reiziger luidop; maar deze herinnering moest hem diep treffen, want uit elk
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
177 zijner oogen rolde een glinsterende traan. Zwijgende stapte hij in vergetelheid voort, totdat hij bij eene kleine brugge kwam, die over de beek lag en in eene moerachtige weide bracht. Een onuitlegbare glimlach verhelderde zijn aangezicht; het was, alsof zijne ziel zelve zich op zijn gelaat vertoonde. Met ontsteltenis sprak hij: ‘Hier heb ik voor de eerste maal de hand van Rosa aangeraakt! Hier hebben onze oogen voor de eerste maal iets gezegd, dat zaligheid op aarde geeft, dat het hart smelten doet en den hemel der jeugd ontsluit! Dan stonden daar ook gele lischbloemen in de zon te prijken, dan kwaakten de vorschen ook als nu van levenslust, dan zong ook de leeuwerik boven onze hoofden.’ De brugge overstappende, trad hij de weide in en zeide tot zich zelven: ‘Eilaas, de vorschen, die onze liefde zagen, zijn dood! de bloemen zijn dood, de leeuweriken zijn dood! Hunne kinderen begroeten den grijsaard, die terugkeert als eene schim uit verledene tijden. En Rosa, mijne dierbare Rosa! Leeft zij nog? Misschien! Getrouwd zal zij zijn; kinderen zal zij hebben. Degenen, die blijven, vergeten altijd den ongelukkigen broeder, die verre van den geboortegrond dwalen gaat.....’ Eene soort van schertsenden glimlach bewoog zijne lippen. ‘Arme pelgrim!’ zuchtte hij, ‘daar welt het gevoel der jaloezie in uwen boezem op, alsof het nog Lente voor uw hart ware. De liefdetijd is immers lang voorbij..... o, het geeft niets: als zij mij slechts herkent en zich onzer vurige genegenheid herinnert,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
178 dan, o God, zal ik mijne reize van achttienhonderd mijlen niet betreuren, en getroost ten grave dalen tusschen mijne rustende ouders en vrienden.’ Wat verder en in de nabijheid van het dorp trad hij in eene herberg, waar de Ploeg uithing, en deed zich door de vrouw een glas bier tappen. In den hoek van den haard, bij den grooten koeketel, zat een stokoud man, die roerloos als een steenen beeld in het vuur scheen te blikken. Voordat de vrouw uit den kelder gekomen was, had de reiziger den ouderling herkend. Hij schoof haastig zijnen zetel nevens hem, greep zijne hand en zeide dan met vreugde: ‘God zij gezegend, dat Hij u zoolang leven liet, baas Joris! Gij zijt nog van den goeden tijd. Herkent gij mij niet meer? - Niet? Den woesten jongen, die altijd door uwe haag kroop en uwe appelen opat, voordat ze rijp waren?’ ‘Zesennegentig jaar!’ morde de grijsaard zonder zich te verroeren. ‘Het zij zoo!’ zuchtte de reiziger. ‘Maar zeg mij toch, baas Joris, leeft de wagenmakers Rosa nog?’ ‘Zesennegentig jaar!’ herhaalde de ouderling met holle stem. De vrouw verscheen met het bier en zeide tot den reiziger: ‘Hij is blind en doof, mijnheer. Spreek hem niet aan; hij hoort u toch niet.’ ‘Blind en doof!’ mompelde de vreemdeling met wanhoop. ‘Welke verwoestingen oefent de onverbiddelijke tijd in dertig jaren uit! Hemel, ik stap hier heen tusschen de puinhoopen van een geheel menschengeslacht!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
179 ‘Gij vraagt naar eene wagenmakers Rosa, mijnheer?’ hernam de vrouw. ‘Onze wagenmaker heeft vier dochters; maar daar is geene Rosa onder; want de oudste heet Beth, die is getrouwd met den brievendrager; de tweede heet Gonde, en zij doet het mutsenplooien; de derde is Nele, en de kleinste heet Anneken, en het kind is onnoozel, och arme!’ ‘Maar van die menschen spreek ik niet,’ riep de vreemdeling met ongeduld, ‘ik meen het huisgezin van Kob Meulinckx.’ ‘Och, die zijn altemaal lang dood, mijnheer!’ was het antwoord der vrouw. De diepgeschokte reiziger betaalde zijn bier en ging met koortsige haast ter herberg uit. Bij de deure gekomen, sloeg hij zich de hand voor de oogen en riep in vertwijfeling uit: ‘O, God, zij ook? Mijne arme Rosa dood! Altijd, altijd, dit onverbiddelijk woord: dood! dood! Niemand op aarde zal mij dus herkennen? Geen enkel oog met vriendschap mij aanzien!’ Met wankelende stappen, als een dronken mensch liep hij tot achter den hoek van een mastbosch en bleef, van droefheid en rouw overstelpt, met het hoofd tegen eenen boom staan, totdat zijne ontsteltenis allengskens verkalmde. Hij trad alsdan met trage stappen het dorp in. Zijne baan leidde hem over het eenzame kerkhof, waar hij voor den voet van het kruis met ondekten hoofde bleef staan en murmelend zeide: ‘Hier, voor het beeld van den gekruisten God, gaf Rosa mij haar woord, dat zij mij getrouw zou blijven en wachten zou op mijne wederkomst. Wij verstikten van smart; op deze bank vielen onze tranen; en,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
180 bezwijmende van verdriet, ontving zij het gouden kruisken, mijn duurgekocht liefdepand..... Arme vriendinne, misschien sta ik op uw gebeente!’ Bij deze treurige overweging zonk hij moedeloos op de knielbank neder en bleef daar eene lange wijl als buiten bewustzijn zitten. Met trage blikken staarde hij over den grond van het kerkhof, waar kleine heuveltjes de jongste graven aanwezen. Hem deed het pijn, te zien, hoe de houten kruiskens daar van ouderdom omverre lagen, zonder dat eene kinderhand er aan dacht, die teekens des geheugens boven de rustplaats eens vaders of eener moeder weder op te richten. - Zijne ouders lagen ook te slapen in dien grond; maar wie zou hem kunnen zeggen, waar hunne graven waren? Zeer lang droomde hij nare en akelige droomen; de ondoorgrondelijke eeuwigheid woog als een looden grafzerk op zijnen geest..... toen menschenstappen hem eensklaps uit zijne wanhopige mijmering opwekten. Ginds aan den kerkhofmuur kwam de oude grafmaker met zijne spade op den schouder aangetreden. Hij droeg de onmiskenbare sporen van afgesloofdheid en armoede; zijn rug was in de lenden gebogen en zoo vergroeid door het onophoudend arbeiden met de spade. Zijn haar was wit en zijn aangezicht gansch met diepe rimpelen doorgroefd; doch in zijn oog waren nog kracht en gemoedssterkte te lezen. De reiziger herkende Lauw, zijnen medevrijer, bij den eersten blik, en meende onmiddellijk tot hem te loopen; evenwel, de bittere onttooveringen, welke hij had ontmoet, weerhielden hem en deden hem nu be-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
181 sluiten, niets te zeggen en te beproeven of Lauw hem nog zou herkennen. De grafmaker bleef op eenige treden van hem staan en, na hem met schijnbaar gewone nieuwsgierigheid bezien te hebben, begon hij tusschen het gras met zijne spade een lang vierkant af te steken, om ter plaatse een nieuw graf te delven. Nochtans sloeg hij onophoudend eenen schuinschen blik naar dengenen, die vóór hem op de bank zat; welhaast blonk er eene nijdige vreugd in zijne oogen. De reiziger, zich bedriegende over de uitdrukking, welke op het aangezicht des grafmakers was verschenen, voelde zich het hart kloppen in de verwachting, dat Lauw tot hem zou komen en zijnen naam ging noemen. Maar de grafmaker bezag hem nog eens met eenen scherpen oogslag en stak dan zijne hand in den binnenzak van zijn armoedig vest. Hij haalde daar een oud boekje uit, dat met vuil perkament omtogen was, en waaraan een lederen snoer met een potlood hing. Zich omkeerende, scheen hij iets in het boekje te schrijven. Deze daad, vergezeld door eene zegepralende uitdrukking des gelaats, verraste den reiziger zoodanig, dat hij opstond, tot den grafmaker ging en hem met verwondering vroeg: ‘Wat schrijft gij dan in het boekje?’ ‘Dat zijn mijne zaken!’ antwoordde Lauw Stevens. ‘Gij staat al schrikkelijk lang open op mijne lijst: ik maak een kruis aan uwen naam.’ ‘Ah, gij herkent mij dus?’ riep de reiziger met vreugd. ‘Herkennen?’ schertste de grafmaker. ‘Ik weet
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
182 het niet; maar ik herinner mij, alsof het gisteren gebeurd ware, dat een booze nijdigaard mij in de beek wierp en mij bijna versmoorde, omdat ik bemind was door de wagenmakers Rosa. Er zijn sedert dien tijd al vele Paaschkaarsen gewijd, nochtans.....’ ‘Gij bemind door Rosa?’ viel de vreemdeling uit. ‘Het is niet waar, zeg ik u!’ ‘Ah, gij wist het wel, afgunstige dat gij waart. Heeft zij niet een jaar lang den zilveren gewijden ring gedragen, dien ik voor haar van Scherpenheuvel medebracht? En zijt gij het niet, die met geweld den ring haar ontnaamt en in de beeke smeet?’ Op het gelaat des reizigers verscheen een droeve glimlach. ‘Lauw, Lauw!’ riep hij, ‘wij dwalen: wij worden weder kinderen door herinnering! Geloof mij, Rosa heeft u niet bemind zooals gij het meent; zij aanvaardde uwen ring uit vriendschap en om der wijding wille. Ik was in mijne jeugd trotsch en barsch, en heb niet altijd edelmoedig met mijne makkers gehandeld: maar zullen vierendertig jaren, die over alles, over menschen en zaken, zoo verdelgend zijn voorbijgegaan, onze ergste driften alleen onverkoeld gelaten hebben? Ach, Lauw, zal de eenige mensch, die mij niet vergeten heeft, een vijand zijn en blijven? Kom, reik mij uwe hand; laat ons vrienden zijn: ik zal u gelukkig maken voor het overige uws levens.’ De grafmaker trok zijne hand met bitsigheid terug en sprak op somberen toon: ‘Vergeten? ik u vergeten? Het is te laat; gij hebt mijn leven vergiftigd. Geen dag ging er voorbij zonder dat ik aan u dacht. Was het om uwen naam te zege-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
183 nen? Ah, ah, oordeel er zelf over, gij die mij ongelukkig hebt gemaakt!’ Met de bevende handen te zaam geslagen hief de reiziger zijne oogen ten hemel, en riep in wanhoop uit: ‘God, God! de haat alleen herkent mij, de haat alleen vergeet niet!’ ‘Gij hebt wel gedaan,’ hernam de grafmaker lachend, ‘dat gij teruggekomen zijt om bij uwe ouders zaliger te slapen. Ik heb u een goed graf bewaard: ik zal den trotschen Lange Jan onder de kerkgoot leggen; dan zal het regenwater de boosheid van zijn lijk spoelen.’ Eene plotselijke siddering schokte de leden des reizigers, en een bliksem van woede en verontwaardiging ontschoot zijnen oogen. De geweldige ontsteltenis verdween echter spoedig, om plaats te maken voor een gevoel van moedeloosheid en medelijden. ‘Gij weigert de hand eens broeders, die na vierendertig jaren terugkeert?’ zuchtte hij. ‘De eerste groet, dien gij uwen ouden makker toestuurt, is bittere spot? O, Lauw, gij doet niet wel. - Het zij zoo: spreken wij er niet meer van. Zeg mij slechts, waar mijne zalige ouders begraven liggen.’ ‘Ik weet het niet,’ mompelde de grafmaker. ‘Het is wel vijfentwintig jaren geleden. Sedert dien tijd heb ik al driemaal op dezelfde plaats putten gemaakt.....’ Er lag in dit gezegde iets, zoo uiterst pijnlijk voor den reiziger, dat zijn hoofd ontzenuwd op zijne borst zonk, terwijl hij, met den blik strak ten gronde gevestigd, in grievende wanhoop verzonken bleef. De grafmaker hernam zijnen arbeid, doch met
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
184 trage bewegingen, alsof hij ook eensklaps door eene diepe overweging ware weggerukt geworden. Hij zag en doorgrondde het bitter lijden des reizigers, en verschrikte innerlijk over de geheime wraakzucht, die zich in hem had verklaard en hem had aangedreven om eenen mensch zoo onmeedoogend te martelen. De gemoedsomkeering was ook zichtbaar op zijn gelaat; de scherpe grimlach verdween van zijne lippen, en hij aanschouwde zijnen treurenden makker eenigen tijd met klimmend medegevoel, waarna hij langzaam tot hem ging, hem de hand vatte en met stille, doch indringende stemme zeide: ‘Jan, vriend, vergeeft gij mij wat ik heb gedaan en gezegd? Ik heb wreed en boos gehandeld; maar, Jan, wist gij wat ik door u heb geleden!’ ‘Lauw,’ riep de andere, hem met ontroering de handen aangrijpende, ‘het zijn dwalingen onzer jonkheid. En zie, hoe weinig ik aan onze vijandschap dacht: dat gij mijnen naam noemdet, is mij reeds een onzeglijk geluk..... Ik ben er u nog dankbaar voor, alhoewel gij mij het hart onder uwen akeligen spot verbrijzeld hebt..... En nu, Lauw, zeg mij, waar ligt Rosa begraven? Zij zal zich in den hemel verblijden, als zij ons, verzoend en verbroederd, bij hare laatste rustplaats zal zien staan!’ ‘Begraven?’ herhaalde de grafmaker, ‘gave God dat zij begraven ware, och arme!’ ‘Wat? Wat wilt gij zeggen?’ riep de reiziger. ‘Leeft Rosa nog?’ ‘Ja, zij leeft,’ was het antwoord, ‘indien men dit leven noemen mag, het schriklijk lot dat zij te dragen heeft.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
185 ‘Gij doet mij beven. Om Gods wil, spreek welke ramp heeft haar dan getroffen?’ ‘Zij is blind.’ ‘Blind? Rosa blind! Geene oogen meer om mij te aanschouwen! Eilaas, eilaas!’ Door smart diep ontroerd, ging hij zwijmelend naar de bank en liet er zich op neder vallen. De grafmaker kwam voor hem staan en zeide: ‘Sedert tien jaren is zij blind - en zij bedelt om haar dagelijksch brood..... Ik geef haar alle weken twee stuivers; en als wij bakken dan is er altijd een klein kramikkebrood voor haar bij.’ De reiziger sprong op, en de hand des grafmakers met kracht drukkende, riep hij: ‘Dank, dank! God zegene u voor uwe liefde tot haar! Ik belast mij met u in Zijnen heiligen naam te beloonen. Ik ben rijk, zeer rijk. Heden nog zullen wij elkander wederzien. Maar nu, zonder uitstel mij gezegd, waar Rosa is; elk oogenblik is een tijd van ellende voor haar.....’ Met deze woorden toog hij den grafmaker bij de hand voort en richtte zich naar den uitgang des kerkhofs. Bij den muur wees Lauw met den vinger in de verte vooruit en sprak: ‘Ziet gij ginds, tegen den boschkant, dat schouwken rooken? Het is de hut van den bezembinder Nelis Oom. Daar woont zij.’ Zonder verdere uitleggingen af te wachten stapte de reiziger door het dorp en begaf zich in de aangewezene richting. Welhaast bereikte hij de eenzame woning. Het was eene nederige hut, van rijshout en klei te zamen gevoegd, doch langs buiten zindelijk met witte kalk overschilderd.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
186 Op eenige stappen van de deur lagen vier kleine kinderen onder de gulle zon in de aarde te wroetelen, en verlustigden zich in het maken van een kermisperk uit blauwe korenbloemen en roode kollen. Zij waren barrevoets en bijna half naakt: het oudste, dat een jongsken van zes jaar kon zijn, had niets aan het lijf dan een lijnwaden hemdelijn. - Terwijl zijne drie zusterkens met schuchterheid en als beschaamd den onbekende aanblikten, bezag het jongsken hem integendeel met eenen vrijmoedigen oogslag, waarin verwondering en onderzoek te lezen stonden. De reiziger lachte de kinderen tegen, doch trad zonder verwijlen binnen de hut, waar hij den man in eenen hoek aan het binden van bezems zag arbeiden, en de vrouwe bij den haard aan het spinnewiel vond. Deze lieden konden nauwelijks dertig jaar bereikt hebben en schenen bij den eersten blik tevreden met hun lot. Overigens was alles aan en rondom hen zoo zuiver als het landleven in zulke nauwe woning het toelaat. Zijne intrede verraste hen zeer weinig, alhoewel zij uit beleefdheid tot hem kwamen om hem ten dienste te staan. Gewis dachten zij, dat hij hen naar den weg kwam vragen: want even spoedig scheen de man geneigd om tot de deure te gaan en hem te wijzen..... Maar toen hij, zichtbaar ontroerd en van ongeduld bevend, hun vroeg: ‘Is het hier, dat Rosa Meulinckx woont?’ dan wisselden de echtgenooten eenen onuitlegbaren blik met elkander, en zij ook wisten door ontsteltenis bijna niet wat zij zeiden. ‘Ja, mijnheer,’ antwoordde eindelijk de man. ‘Rosa woont hier; maar zij is uit bedelen gegaan. Zoudt gij haar gaarne spreken?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
187 ‘God, God!’ riep de reiziger, ‘waar is zij? Kan men haar niet onmiddellijk vinden?’ ‘Dat ware moeielijk, mijnheer. Zij is met ons Trientje hare wekelijksche ronde gaan doen; doch binnen een uur zal zij zeker te huis zijn; dat faalt nooit.’ ‘Mag ik hier dan wat wachten, goede lieden?’ vroeg de reiziger. Nauwelijks waren deze woorden zijnen mond ontvallen, of de man liep in een nevenkamerken en bracht eenen zetel, die, ofschoon ruw en grof van vormen, evenwel zindelijker scheen dan de kreupele stoelen, die in de voorkamer stonden. Daarmede niet vergenoegd, haalde de vrouw eenen sneeuwwitten doek uit eene kast, en hem op den aangeboden stoel spreidende, wilde zij den vreemdeling daarop doen nederzitten. Deze was verbaasd over zulke eenvoudige, doch innig gemeende gulhartigheid, en gaf den doek onder luide dankzeggingen aan de vrouw terug, waarna hij zich nederzette en stilzwijgend zijne oogen rond de kamer liet wandelen, als om iets te vinden, dat hem van Rosa spreken mocht. Alzoo hij nu het hoofd naar de eene zijde had omgewend, voelde hij eensklaps eene kleine hand in de zijne nedervallen en zijne vingeren streelen. Door dit teeken van genegenheid verrast, keerde hij het hoofd naar de andere zijde. Dan viel zijn blik in de blauwe oogen van het jongsken, dat met eenen hemelschen lach van liefde hem bleef aanzien, als ware hij het een vader of een broeder geweest. ‘Kom hier, Pierken,’ riep de moeder, ‘gij moogt zoo frank niet zijn, kind.’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
188 Maar Pierken scheen deze vermaning niet te hooren en bleef den onbekende aanstaren en streelen, dat deze gansch verdwaalde onder den onbegrijpelijken indruk van des kinds vriendschap. ‘Lief jongsken,’ zuchtte hij, ‘wat zijn uwe blauwe oogkens toch wonderzoet: zij ontroeren mij tot in de ziel! Kom, ik wil u iets geven, omdat gij zoo minnelijk zijt.’ Hij stak de hand in zijn kleed, haalde daaruit een schoon geldbeursken, met zilveren beugel en bonte parelen versierd, liet er eenige kleine muntstukken in en gaf het den jongen, die het wel met verrukking bezag, doch de hand des reizigers niet losliet. De moeder naderde en zeide verwijtend tot den kleine: ‘Pierken, Pierken, gij moogt niet onbeleefd zijn; bedank mijnheer en kus uwe hand.’ Het jongsken kuste zijne hand, boog ditmaal het hoofd en zeide met klare stem: ‘Dank u, mijnheer Lange Jan.....’ Een bliksemslag zou den reiziger niet geweldiger hebben getroffen, dan het uitspreken van zijnen naam door dit onschuldig kind. Tranen sprongen tegen zijnen wil over zijne wangen; hij nam het jongsken op den schoot en bezag het nu insgelijks diep in de oogen, terwijl hij uitriep: ‘O, gij engeltje lief, gij kent mij? Mij, dien gij nooit gezien hebt! Wie leerde u dan mijnen naam?’ ‘Blinde Rosa,’ was het antwoord. ‘Maar hoe is het mogelijk, dat gij mij herkend hebt, of is het God zelf, die uw kinderlijk gemoed verlichtte?’ ‘Och, ik kende u meteen,’ vertelde Pierken. ‘Als
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
189 ik Rosa te bedelen leid, dan spreekt ze altijd van u; en zij zegt, dat gij zoo groot zijt, en zwarte oogen hebt, die fonkelen; en dat gij wederkomen zoudt en ons alle schoone dingen zoudt brengen..... en ik was niet vervaard van u, mijnheer; want Rosa heeft gezegd, dat ik u gaarne moet zien, en dat gij mij eenen grooten boog en eenen pijl geven zult.’ De reiziger verdwaalde gansch bij de zoete, eenvoudige veropenbaringen des kinds. Eensklaps hief hij het van den grond op, zoende het met liefde en zeide dan op plechtigen toon: ‘Vader, moeder, dit kind is rijk! Ik zal het doen opvoeden, doen onderwijzen en mildelijk begiftigen. Dat het mij herkend heeft, moet zijn geluk op aarde zijn!’ De ouders stonden gansch verslagen van verwondering en van vreugde. De man antwoordde stamelend: ‘Och, het is te veel goedheid. Wij kenden u altemaal; doch wij durfden er niet zeker van zijn. Rosa heeft ons niet gezegd, dat gij een rijke mijnheer zijt.’ ‘En gij ook, goede lieden, gij kent mij!’ riep de reiziger. ‘Ik ben dus hier tusschen vrienden; ik vind een huisgezin, eene maagschap, - dáár, waar tot nu toe dood en vergetelheid alleen mij te gemoet kwamen!’ De vrouw wees op een berookt Lieve-Vrouwe- beeld, dat boven de schouwtafel stond, en zeide: ‘Alle Zaterdagen wordt daar eene kaars ontstoken voor de terugkomst..... of voor de ziel van Jan Slaets.’ Met aanbiddenden blik sloeg de reiziger zijne oogen hemelwaarts, en in geestontheffing riep hij uit: ‘O, God, wees gezegend, dat Gij de liefde toch
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
190 machtiger dan den haat hebt gemaakt!..... Mijn vijand heeft mijnen naam met het somber aandenken zijner veete in het hart opgesloten gehouden, - mijne vriendinne heeft in mijne gedachtenis geleefd; alles rondom zich bezield met hare liefde; mij hier aanwezig gemaakt en doen beminnen..... terwijl achttienhonderd mijlen mij van haar scheidden! Dank, o God, ik ben genoeg beloond!’ Er volgde eene lange wijl stilte, eer Jan Slaets de ontsteltenis zijns gemoeds meester werd. Ondertusschen eerbiedigden de lieden van den huize zijne zichtbare ontroering. Zelfs had de man zijn werk hernomen, evenwel abht gevende, om op het minste teeken zijnen gast ten dienste te vliegen. Deze had Pierken op zijne knie genomen en vroeg nu met bedaardheid: ‘Moeder, woont Rosa al lang bij u?’ De vrouw, alsof zij zich bereiden wilde om hem eene lange verklaring te geven, bracht haar spinnewiel nader tot hem, en zich daar nedergezet hebbende, antwoordde zij: ‘Dat zal ik u zeggen, mijnheer, hoe zij bij ons geraakt is. Gij moet weten, als de oude Meulinckxen dood waren, dan hebben de kinderen gedeeld en Rosa, die voor al het geld van de wereld geen huwelijk zou aanvaard hebben, - het is niet noodig, dat ik u zegge waarom, - Rosa heeft haar deel aan haren broeder afgestaan, op voorwaarde dat hij haar levenslang in zijn huis zou laten wonen. Daarbij is zij dan het mutsenplooien gaan doen, en zij won al eenen schoonen stuiver, en zij moest dat geld aan haren broeder niet inbrengen. Al hare winst gaf zij aan goede werken; zij ging de zieken bezoeken en
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
191 deed den dokter op hare eigene kosten komen, als de menschen er te nauw moesten op zien. Zij had altijd een goed woord in den mond om ieder te troosten, en iets verkwikkends in den zak om de zieken te verblijden. Zoo is het gebeurd, - wij waren nog geene zes maanden getrouwd, - dat mijn man met eene doodelijke ondervlogenheid naar huis kwam. - Hoor, het is daarvan dat hij die kuch gehouden heeft. - Dat mogen wij onzen Lieven Heer en de goede Rosa dank wijten, dat onze arme Nelis niet op het kerkhof ligt. Och, mijnheer, haddet gij het kunnen zien, wat zij uit enkel liefde voor ons deed! zij bracht dekens, - want het was koud, en wij waren bitter arm; - zij deed nog twee dokters uit andere gemeenten komen, om samen over onzen Nelis raad te slagen; zij waakte bij mijnen man, verlichtte zijn lijden en mijn verdriet door hare minnelijke woorden, en gaf ons al het geld, dat er noodig was om eten te koopen en de fleschkens te betalen; - want Rosa was van iedereen bemind, en als zij bij de mevrouw van den Hof of bij de goede pachters om hulp voor de armen ging vragen, dan werd haar nooit eene milde aalmoes geweigerd. En dat heeft zoo zes weken geduurd, mijnheer, dat onze Nelis plat te bed bleef liggen, - en Rosa heeft ons beschermd en geholpen, totdat hij weder al stillekens kon beginnen te werken.....’ ‘Wat moet gij de arme blinde gaarne zien?’ zuchtte de reiziger. De man hief het hoofd van zijnen arbeid op; tranen blonken in zijne oogen, en met ware geestdrift was het, dat hij riep: ‘Kon mijn bloed haar het gezicht wedergeven,
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
192 ik liet het mij aftappen tot den laatsten druppel!’ Deze uitroeping werkte geweldiglijk op Jan Slaets; de vrouw bespeurde het en deed een vermanend teeken met het hoofd tot haren man, om hem de bedaardheid te bevelen. Dan hernam zij: ‘Drie maanden daarna verleende God ons een kind: het zit op uwen schoot. - Rosa, die al lang te voren van zijne komst wist, wilde het over de vonte houden; en Pier, de broeder van mijnen man, zou peter zijn. Maar op den dag dat men ten doop zou gaan, wordt er gevraagd, welken naam men het kind geven zou. Rosa smeekte, dat men het Joannes heeten zou, maar de peter, - hij is een goed mensch, maar koppig, het is niet om te zeggen, - die wilde, - en er was niets aan te doen, - dat het Petrus zou heeten, gelijk hij. Na lang twisten heeft men het Joannes Petrus gedoopt. Wij heeten het Pierken, omdat zijn peter, - die toch meester daarover moet zijn, vermits het een jongsken is, - omdat zijn peter het zoo wil hebben en boos zou zijn, als wij anders deden. Maar Rosa wil van geen Pierken hooren: zij noemt het kind nooit anders dan Janneken, en het schaap is er aan gewoon, en het weet, dat het Janneken heet, omdat dit uw naam ook is, mijnheer.....’ De reiziger drukte het kind met verdwaaldheid tegen zijne borst en zoende het vuriglijk. Hij bleef in sprakelooze beschouwing op het toelachend gelaat van het jongsken staren, terwijl zijn hart van zoete aandoening overstroomde. De vrouw ging voort: ‘Rosa's broeder had zich verstaan met lieden van Antwerpen om alle soorten van eetwaren in de om-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
193 streken op te koopen en naar England te sturen. Hij zou met dien handel rijk worden, zeide men; want hij voerde alle weken wel tien karren goeds naar Antwerpen. In het eerst was alles wel; maar op eenen keer ging er iemand te Antwerpen bankroet, en de ongelukkige Tist Meulinckx, die voor alles borg stond, geraakte op het stroo en werd zoo doodarm, dat er nog niet half genoeg was om zijne schulden te betalen. Hij is er van gestorven; onze Heer moge zijne ziel hebben! - Rosa is dan bij Nand Flinck, in den winkel, op een klein kamerken gaan wonen: maar nog hetzelfde jaar is Karel, de zoon van Nand, - die als loteling opgetrokken was, - met zeere oogen naar huis gekomen. Nog geen vijftien dagen was de jongen te huis, of hij werd blind. Rosa, die medelijden met hem had en naar haar goed hart alleen luisterde, had hem in zijne ziekte bijgestaan, en leidde hem bij den arm om hem wat te verkwikken. - Maar, och arme, Rosa kreeg oog de ziekte aan de oogen, - en zij heeft sedert dien tijd geen licht meer gezien! Nand Flinck is gestorven, en de kinderen zijn uiteengegaan. Blinde Karel is besteed op eene hoeve langs de kanten van Lier..... Wij zijn Rosa dan gaan bidden om bij ons te komen wonen, en wij hebben haar beloofd, dat wij ze gaarne zouden zien en voor haar zouden werken onze levensdagen lang; - en zij is met blijdschap gekomen, - en dat mogen wij zeggen, dat God het hoort: er zijn nu bijna zes jaren voorbij, en zij heeft van ons nog niets anders gehoord dan woorden van vriendschap; zij is de goedheid en de liefde zelve; - en als er iets moet gedaan worden, dat Rosa aangenaam kan zijn, dan vechten onze kinderen en sleuren malkander het
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
194 haar uit het hoofd om de eerste te kunnen zijn.....’ ‘En zij bedelt!’ zuchtte de reiziger. ‘Ja, maar, mijnheer,’ sprak de vrouw met eene soort van spijtige fierheid, ‘dat is onze schuld niet! Geloof toch niet, dat wij vergeten hebben, wat Rosa ons heeft gedaan; - en al hadden wij in den ploeg moeten gaan en honger lijden voor haar, dan zou zij nog niet gebedeld hebben. Zoo dan, wat denkt gij wel van ons, mijnheer? Neen, wij hebben het meer dan zes maanden belet, en dit is de eenige droefheid, die wij Rosa hebben aangedaan. - Toen ons huisgezin zoo spoedig vermeerderde, heeft Rosa in haar engelachtig gemoed gedacht, dat zij ons ten laste kon worden, en zij heeft ons willen bijstaan. Er was niet aan te doen. Zij werd ziek van verdriet; wij zagen het wel, en wij hebben, na een half jaar smeekens, het haar toegestaan. Het is toch geene schande voor een blind mensch? En daarenboven, al zijn wij arm, wij hebben het, God zij geloofd, niet noodig. Van hetgeen zij rondhaalt, dringt zij ons somwijlen al een gedeelte op, - wij kunnen toch niet altijd met het blinde schaap in twist zijn! - en wij geven het haar dubbel weder; want alhoewel zij het niet weet, zij is kostelijker gekleed dan wij, en het eten, dat wij haar voordienen, is ook veel beter. Er staat altijd een bijzonder potteken voor haar in de assche. - Zie, hier is het: een koppel eieren en botersaus bij hare pataten! - Van het overige, dat zij rondhaalt, geloof ik aan hare woorden te hebben verstaan dat zij een spaarpot maakt tegen dat onze kinderen groot zijn. Dank moet zij hebben voor hare liefde; maar wij kunnen er toch niet aan doen, mijnheer.’ De reiziger had in de diepste stilte op deze verkla-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
195 ringen geluisterd; slechts een glimlach van zaligheid, die op zijn aangezicht stond, en eene lichte beweging der oogen getuigden, dat zijn hart van zoete aandoening wegsmolt. Reeds had de vrouw opgehouden te spreken en haar spinnewiel in gang gezet. Eene wijl nog bleef de reiziger in gedachten verzonken. Eensklaps zette hij het kind op den vloer, en tot den arbeidenden man gaande, zeide hij, als gave hij een dwingend bevel: ‘Schei uit met dit werk!’ De bezembinder begreep hem niet en stond als verstomd over den toon zijner stem. ‘Schei uit, zeg ik u! - En geef mij de hand, pachter Nelis.’ ‘Pachter!’ mompelde de bezembinder met verwondering. ‘Kom, kom,’ riep de reiziger, ‘werp mij die bezems ter deur uit: ik geef u eene hoeve, vier melkbeesten, een kalf, twee paarden en alles, wat er op eene goede boerderij noodig is.’ ‘Gij gelooft mij niet?’ hernam hij, terwijl hij den bezembinder eene handvol goudgeld toonde, ‘het is waar wat ik u zeg! Ik zou u van dit goud nu reeds geven; maar ik acht en bemin u te veel om geld in uwe handen te leggen! Eigenaar eener goede hoeve zal ik u maken, en ik zal u en uwe kinderen beschermen zelfs na mijnen dood!’ De goede lieden bezagen elkander met vochtigen blik en schenen niet ten volle te beseffen, wat er omging. - Terwijl de reiziger hun nieuwe verzekeringen meende te geven, kwam Pierken aan zijne hand trekken, als hadde hij hem iets te zeggen.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
196 ‘Wat wilt gij, lief kind?’ vroeg hij. ‘Mijnheer Jan,’ antwoordde het jongsken, ‘zie, de boeren komen uit het veld. Ik weet wel, waar Rosa is. Mag ik haar tegenloopen, om te zeggen, dat gij gekomen zijt?’ De reiziger greep Pierkens hand en toog hem zelf naar de deur, zeggende: ‘Kom, kom, geleid mij!’ En zonder op eene andere wijze van de huislieden afscheid te nemen dan door gebaren, volgde hij het kind, dat zich met haastige stappen naar het midden van het dorp richtte. Toen zij de eerste huizen bereikten, kwamen de dorpelingen met verbaasdheid uit schuren en stallen geloopen en bleven hen gapend nazien, alsof er iets wonderlijks voor hunne oogen geschiedde. Inderdaad, het was een zonderling vertoog, een kind in zijn hemdelijn en op zijne bloote voetjes, lachend en gemeenzaam sprekend, aan de hand van den onbekende te zien huppelen. De verbaasde lieden konden niet begrijpen, wat die rijke heer, die hun ten minste een baron scheen, met het bezembinders Pierken voorhad. Nog grooter werd echter hunne verwondering, toen zij zagen, dat de vreemdeling zich bukte en het kind kuste. De eenige gedachte, die sommigen te binnen schoot, en waarover men nu voor alle deuren zijne meening uitsprak, was, dat de rijke heer het kind van zijne ouders had afgekocht, om het als zijnen zoon te doen opvoeden. Zulks had men nog meer zien plegen door stadsmenschen, die geene kinderen bekomen, en het bezembinders Pierken was toch wel het schoonste jongsken van het dorp, met zijne groote blauwe oogen en zijn blond kroezelkoppeken! - Maar het
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
197 was toch vreemd en aardig, dat de rijke man het kind in zijn hemd medenam! Onderwijl stapte de reiziger voort. Nu scheen hem het gansche dorp met een hemelsch licht beglansd; het loover der boomen was van zachter groen, de nederige huisjes lachten hem tegen, de vogelen zongen betooverend schoon, de lucht was bezwangerd met levensvuur en balsemgeur..... Reeds had hij zijne aandacht van het kind afgewend om deze nieuwe zaligheid te smaken. Hij hield evenwel zijn oog in de verte gericht en poogde met den blik door het geboomte te dringen, dat aan het ander einde van het dorp de baan scheen af te sluiten. Eensklaps trok het kind met geweld aan zijne hand en riep met luider stemme: ‘Daar! daar! Ginder komt Rosa met ons Trientje! Inderdaad, eene oude blinde vrouw, door een vijfjarig meisken geleid, was daareven van achter een huis op de breede dorpsbaan getreden. De reiziger, in stede van aan de haast des kinds te gehoorzamen, bleef staan en bezag met pijn en droefheid de arme blinde, die in de verte langzaam kwam aangestapt. Was dit nu zijne Rosa, de schoone, minnelijke maagd, wier beeld in zijn hart nog zoo frisch en zoo jong stond geprent? Maar deze overweging verdween onmiddellijk; hij trok het kind voort en liep zijne vriendinne te gemoet. Op een vijftigtal stappen tot haar genaderd, kon hij zich niet meer bedwingen: de naam ‘Rosa! Rosa!’ sprong met begeesterden galm uit zijne borst. Toen deze stem haar oor trof, rukte de blinde hare
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
198 hand uit de hand harer geleidster en begon te beven, alsof haar een zenuwslag getroffen had. Zij stak de armen zoekend vooruit, en antwoordende met den schreeuw ‘Jan! o, Jan!’ liep zij rechtstreeks tot hem, die haar geroepen had. Intusschen haalde zij iets uit hare borst, trok het snoer, dat haren hals omvatte, aan stukken, en toonde met onzekere gebaren een gouden kruisken. Zoo viel zij in de armen van Jan Slaets, die onder onverstaanbare woorden haar wilde omhelzen. De blinde duwde hem evenwel zachtjes met de handen van zich weg. Terwijl hij door deze weigering zich pijnlijk voelde getroffen, vatte zij zijne hand en zeide: ‘O, Jan, Jan, ik zal bezwijken van geluk..... maar ik heb eene gelofte aan God gedaan..... Kom, kom, volg mij: leid mij op het kerkhof!’ Jan Slaets begreep niet wat Rosa zeggen wilde; doch de toon harer stemme deed hem gevoelen, dat iets ernstigs, iets heiligs misschien, hem gebood zonder tegenspraak het verlangen zijner vriendinne te voldoen. Zonder acht te geven op de dorpelingen, die waren toegeloopen en hem nu omringden, leidde hij de blinde op het kerkhof. Hier richtte zij zich naar de bank onder het kruis, en dwong hem nevens haar te knielen, met de woorden: ‘Bid, bid, ik heb het God beloofd!’ Zij hief hare handen in de hoogte, bleef eene wijl in stilte bidden en sloeg dan hare beide armen om den hals haars vriends, hem zoenende totdat de krachten haar begaven en zij sprakeloos, doch lachend met het hoofd tegen zijne borst zonk.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
199 Onderwijl stond Pierken bij de dorpelingen te dansen, in de handen te kletsen en te roepen: ‘Het is lange Jan! Het is lange Jan!’ Op eenen schoonen herfstdag van het jaar 1846 rolde de oude postwagen van Antwerpen op Turnhout, volgens gewoonte over den steenweg..... Eensklaps hield de voerder niet verre van eene eenzame herberg zijne paarden staan en opende de deure des rijtuigs. Twee jonge reizigers sprongen lachend en juichend op den steenweg en bewogen de armen als ontsnapte vogelen, die hunne vlerken weder in volle vrijheid beproeven. Zij zagen naar de boomen en in de schoone blauwe herfstlucht met die blijde, gulzige blikken, welke beduiden, dat men de stad verlaten heeft en men de breede en aanlachende natuur als met den adem in zijne longen wil slokken. Eensklaps keerde de jongere gezel het gezicht veldwaarts in, en terwijl eene dichterlijke ontheffing op zijn gelaat zich schetste, zeide hij: ‘Luister! luister!’ Eenige onbestemde tonen van verwijderde muziek herklonken ginder achter het mastbosch. De maat was licht en huppelend; men zou gedacht hebben, dat men het getrappel van den dans er bij hoorde. Terwijl de jonge gezel in stilzwijgende verukking met den vinger vooruitwees, zeide zijn makker, als wilde hij spotten: En ginds bij de linde klonk vedel en trom, Daar draaide en daar zwaaide de vroolijke drom, Daar woelde en krioelde het alles dooreen; En lijden en sterven, daaraan dacht er geen?’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
200 ‘Kom, kom, vriend Jan, begeester u zoo vroeg niet. Het is waarschijnlijk de nieuwe burgemeester, dien men inhaalt.’ ‘Neen, neen, het is geene ambtelijke vreugd. Laat ons er naartoe gaan! de boerinnekens zien dansen..... het is toch zoo wonderschoon!’ ‘Vooreerst zullen wij bij baas Joostens een glas gaan drinken en hem vragen wat er in het dorp gaande is.’ ‘En den toovergeur van het onverwachte ons ontnemen, niet waar? Proza!’ De twee reizigers traden ter herberg in en borsten uit in eenen langen schaterlach, zoo haast zij het hoofd binnen de kamer hadden gestoken. Baas Joostens stond zoo recht als een pijl en stijf als eene sparre nevens den schoorsteen. Zijn lange, blauwe Paaschjas, nog vol hoekige plooien, hing hem bijna tot op de voeten. Hij groette de hem bekende gasten met eenen bedwongen grimlach, waarin zekere schaamte zich herkennen liet, en durfde zich in het minste niet verroeren, omdat zijn hooge, stijve hemdsband hem bij elke beweging hevig onder de ooren krabde. Bij de intrede der reizigers riep hij met ongeduld, doch zonder het hoofd af te wenden: ‘Zanna, Zanna, dan! Ik hoor de muziek; heb ik het niet gezegd, dat gij te laat komen zoudt?’ Zanna kwam met eene mand vol bloemen binnengeloopen. Oh, zij was zoo schoon met hare kanten plooimuts, met haren frisellen rok, haar rooskleurig lijfken, haar groot gouden hart op de borst en de lieve bellekens in de ooren! Haar aangezicht was rood van vroolijk verlangen en geleek aan eene reus-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
201 achtige bloem, die hare hooggekleurde bladeren ontplooit. ‘Lieve, majestatische pioen, die op eenen schoonen Meidag ontwelkt!’ zuchtte de jongere gezel. Terwijl had Zanna de twee glazen bier gehaald en liep nu, zingend en lachend, met hare bloemen ter deure uit. Met nog grooter ongeduld riep de baas uit al zijne macht: ‘Beth! Beth! als ge niet gauw beneden komt, vertrek ik alleen, zoo waar als ik hier sta!’ Een oud uurwerk, dat aan den muur hing, wees op dit oogenblik negen uren, en eene vogelstem riep op droeven toon: ‘Koekoek, koekoek, koekoek.....’ ‘Wat goesting is dit nu?’ vroeg een der reizigers, ‘hebt gij het schoone uurwerk, dat hier te voren hing, gaan verkoopen, om het gansche jaar met dien doodschen zang geplaagd te zijn?’ ‘Ja, ja,’ sprak de pachter met slimmen lach, ‘spot maar met den vogel; hij brengt mij vijftig Hollandsche guldens per jaar op: een bunder goed land..... dat niet moet gemest worden.’ Vier kanonschoten borsten te gelijk in de verte los. ‘Och God!’ schreeuwde de baas, ‘het feest is begonnen! Dat wijf zal mij nog eene geraaktheid op het lijf jagen met haar sammelen en talmen!’ ‘Maar, pachter Joostens,’ vroeg de oudere gezel, ‘wat gaat hier altemaal om? Is het vandaag kermis? Dit zou al aardig zijn op eenen Donderdag! Of komt de koning in het dorp?’ ‘Het zijn al vreemder dingen,’ antwoordde de baas. ‘Het is nooit gehoord! Zoo gij dat altemaal
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
202 eens wist, dan zoudt gij dezen keer den menschen toch geene ooren moeten aannaaien en leugens verzinnen om uwe boeken vol te krijgen. En die oude koekoek is ook al voor een kindsgedeelte tusschen de historie van Blinde Rosa.’ ‘Blinde Rosa!’ zuchtte de jongere gezel met blijde verrassing, wat schoone titel! Dit zou een goede tegenhanger voor De zieke Jongeling(1) zijn!’ ‘Hola, zóó niet!’ zeide de andere. ‘Wij zijn samen op zoek naar geschiedenissen, dan moet de vond ook eerlijk gedeeld worden.’ ‘Nu, nu, wij zullen straks strooken-trek doen,’ mompelde de andere met halve droefheid. ‘Met al dat,’ riep de andere, ‘weten wij nog niets. Nu, baas Joris, doe dien leelijken hemdsband van onder uwe ooren en begin ons dat eens vriendelijk te vertellen. Gij krijgt het boek voor niet, als het gedrukt is.’ ‘Ja, ik kan het nu niet uitleggen,’ antwoordde de baas. ‘Daar hoor ik mijne vrouw de trappen afkomen; maar gaat mede naar het dorp; onderweg zal ik u zeggen, waarom men met kanonnen schiet en muziek speelt.....’ De vrouw trad de kamer in, gansch opgesmukt met een tooisel, dat door zijn hevig rood, geel en wit de oogen van den jongsten reiziger schemeren deed. Zij liep tot haren man, trok zijnen hemdsband nog wat naar omhoog en vatte hem bij den arm, hem met ter haast ter deur uitleidende. Zij werden door de beide gezellen opgevolgd. Baas Joostens begon al gaande de gansche geschiedenis
(1) Een bekend gedicht.
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
203 van Lange Jan en Blinde Rosa aan zijne toehoorders te vertellen; en ofschoon hij zich bijna gansch buiten adem gesproken had, hielden de reizigers niet op, hem met allerhande vragen te bestormen. Hij verhaalde hun ook, hoe mijnheer Slaets den ouden koekoek van hem had afgekocht en hem elk jaar vijftig gulden had versproken, om het versleten uurwerk in zijne herberg te hangen; hoe Lange Jan vierendertig jaar in Rusland was gebleven en schatrijk was geworden met den handel in dierenvellen; hoe hij het buitengoed van de oude mevrouw had gekocht en het ging bewonen met Rosa en met het huisgezin van Nelis, den bezembinder, wiens kinderen hij altemaal voor de zijnen had aangenomen; - hoe hij den grafmaker eenen grooten schat gelds gegeven had; en eindelijk, hoe het dien avond groot boerenfeest op den hof zou zijn, waar men een geheel kalf te braden had gelegd en twee groote koeketels rijstepap aan het koken was..... Baas Joostens was nog bezig met spreken, toen zij van achter een huis op de breede dorpsbaan stapten. De reizigers luisterden niet meer op hetgene hij zeide; want nu zagen zij zich de oogen uit het hoofd over al het aardige en schoone, dat zich voor hen aanbood. Het gansche dorp langs de huizen was versierd met groene mastboomkens, aan elkander verbonden door sneeuwwitte behangsels of door prachtige bloemkransen. Daartusschen, boven de hoofden der aanschouwers, hingen allerlei jaarschriften met hunne groote, roode letteren te wapperen. Hier en daar verhief zich een prachtige meiboom, met zijne honderde krakende vaantjes van klatergoud, zijne
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
204 kransen van vogeleieren en zijne zingende glazen staafkens. Op den grond, nevens de baan, hadden de knapen en meiskens op zilverwit heidezand perken van bloemen gemaakt, en daarin naar gewoonte de naamteekens van Jesus en Maria nagebootst. Een enkel verbeeldde eene dooreengestrikte JR: het beduidde Jan-Rosa, en de schoolmeester had het uitgevonden. Tusschen al dit schoone wemelde eene menigte volks, die uit de naburige dorpen was toegestroomd, om het zonderlinge bruiloftsfeest te aanschouwen. De jonge reizigers gingen van den eenen hoop tot den anderen, om af te luisteren wat de lieden zeiden. Evenwel, toen de stoet, die door de velden aankwam, het dorp naderde, liepen zij naar den ingang van het kerkhof en bleven daar op eene hoogte staan, om alles nauwkeurig te kunnen zien. Met een soort van ontzag blikten zij op den stoet..... En inderdaad, hij was zoo schoon en indrukwekkend, dat het hart des jongeren reizigers in zijne borst klopte van dichterlijke ontroering. Meer dan zestig jongens en meiskens, van vijf tot tien jaren oud, in het wit gekleed, kwamen met zoeten kinderlach op het gelaat aangedreven, als een hoop schapenwolkjes op den blauwen hemel. Boven hunne blozende aangezichtjes, op hunne losse, vlottende haren wiegelde eene kroon van maandrozen, die in strijd schenen om den prijs der liefdelijkheid met de lachende lippekens der kinderen. ‘Het is een tooververhaal van Andersen,’ mompelde de jongere gezel, ‘de sylpen hebben het hart der bloemen verlaten. Onnoozelheid, zuiverheid, jeugd, blijdschap, God, wat is het toch schoon!’
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
205 ‘Ah, ah!’ zeide de andere, ‘daar zijn de pioenen! En Zanna Joostens gaat vooraan!’ Maar de jongere was te zeer getroffen, om aandacht op deze onpoëtische woorden te geven. Hij blikte met een soort van verdwaaldheid op een aantal huwbare maagden, die in vollen tooi en glanzend van levensvreugd en gezondheid achter de kinderen stapten. Ach, hoe fijn schenen de trekken dezer ontluikende vrouwen onder de sneeuwwitte kanten plooimuts! Hoe verrukkend blonk de stille, maagdelijke schaamte op hun gelaat! Hoe betooverend was hij, de schuchtere glimlach, die soms op hunne lippen dartelde, gelijk de rimpelende rondekens, die de zefir op den vijver maakt, als hij des zomers met het water speelt en het lachen doet! Ach, daar is Blinde Rosa met mijnheer Slaets, haren bruidegom. Wat moet de arme vrouw zalig zijn! Zij heeft zooveel geleden! Zij is vernederd geweest tot den bedelstaf; zij heeft vierendertig jaar getreurd en hare ziel gestreeld met eene hoop, die zij zelve ijdel waande..... en daar is hij nu, de vriend harer kindsheid, harer jeugd! Aan zijnen arm stapt zij nu naar het altaar van den God, die haar heeft verhoord. Het woord, onder het kruis op het kerkhof gegeven, gaat zich dan toch verwezenlijken; zij wordt zijne bruid! Op hare borst glinstert nu ook nog het eenvoudig kruisken, dat Lange Jan haar gaf! Nu hoort zij vreugde, welkomstgroeten, zang en muziek, die zijne wederkomst met liefde vieren..... Zij beeft van ontroering en drukt een arm haars echtgenoots met kracht, als twijfelde zij aan de wezenlijkheid van haar geluk. Achter haar volgt Nelis met zijne vrouw en kin-
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
206 deren. Zij zijn gekleed als rijke buitenmenschen. De beide ouders gaan met het hoofd gebogen en vegen tranen van bewondering en dankbaarheid uit hunne oogen, telkens als zij tot hunne blinde weldoenster opzien. Pierken heft het hoofd met losse fierheid in de hoogte en schudt zijne blonde lokken rondom zijnen hals. Hij leidt zijne zusterkens bij de hand. Maar wat is dit voor eene bende? Overblijfsel van een leger, dat verslagen werd door het zwaard des tijds! Een twintigtal oude mannen volgen op de kinderen van Nelis. Het is een zonderling schouwspel, inderdaad: allen zijn grijs of kaal; veler rug is diep gekromd; de meesten leunen zwaar op eenen gaanstok; twee gaan er met krukken: een enkele is blind en doof; doch allen zijn zoo afgesloofd, zoo gebroken onder de jaren en den arbeid, dat men eene kudde waant te zien, door de hand des doods met zweepslagen naar het graf gedreven! Lauw Stevens, die bijna met de handen aan de aarde raakt, gaat vooraan; de blinde baas uit de Ploeg wordt door den grootvader van den molenaar geleid. Deze ouderlingen alleen hebben geleefd, toen Lange Jan de haan van het dorp was en ieder voor zijnen jeugdigen moed en de jongelingstrotschheid zwichten deed. Na hen volgden de lieden van het dorp, mannen en vrouwen, welke op de bruiloft in den hof van het kasteel genoodigd waren. De stoet stapte ter kerk in; - men hoorde van buiten het orgel een plechtlied aanheffen..... De jongere reiziger trok zijnen makker ter zijde op het kerkhof. Hij boog zich tot den grond, keerde
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa
207 zich om en bood den ander zijne geslotene hand, waaruit twee grashalmen opstaken. ‘Nu reeds? Gij zijt zoo haastig?’ zeide de andere. ‘Kom, kom, ik brand op dit sujet; en ik wil weten, of ik zal mogen schrijven of niet.’ De oudere gezel trok een strooken. De jongere liet het zijne vallen en zuchtte met weeemoed: ‘Ik heb verloren!’ ‘En zoo is het gekomen, beminde lezers, dat de oudere gezel u de geschiedenis van Blinde Rosa heeft verteld. Het is spijt: nu hebt gij ze in proza; anders had gij ze in bezielde, trippelende rijmen kunnen lezen. Een andermaal moge het lot u gunstiger zijn!’ EINDE
Hendrik Conscience, Volledige werken 36. Schandevrees. Koning Oriand. Blinde Rosa