Volksgezondheidsmonitor Utrecht
THEMARAPPORT
GEMARGINALISEERDE GROEPEN
1
2
2
Jaap Toet , Dick Reinking , Ronald Smit , Gerard van der Meer
Februari 2003
GEMEENTELIJKE GENEESKUNDIGE EN GEZONDHEIDSDIENST UTRECHT Jaarbeursplein 17 Postbus 2423 3500 GK Utrecht Telefoon (030) 286 33 33
1.
Afdeling Bestuur en Bedrijf, Bureau Epidemiologie en Informatie
2.
Afdeling Maatschappelijke Gezondheidsbevordering & Zorg
2
Inhoud Samenvatting ......................................................................................................................................................... 3 1
Inleiding.......................................................................................................................................................... 7
2
Achtergrond ................................................................................................................................................... 9
3
Cijfers Utrecht...............................................................................................................................................11 3.1
4
5
6
Inleiding ..................................................................................................................................................11
3.2
Dak- en thuislozen ..................................................................................................................................11
3.3
Drugsverslaafden ...................................................................................................................................14
3.4
Alcoholisten ............................................................................................................................................19
3.5
Zelfverwaarlozers ...................................................................................................................................21
3.6
Zwerfjongeren.........................................................................................................................................23
3.7
Chronische psychiatrische patiënten zonder adequaat zorgaanbod ......................................................25
3.8
Illegalen ..................................................................................................................................................26
Beschouwing cijfers.....................................................................................................................................29 4.1
Algemeen ...............................................................................................................................................29
4.2
Dak- en thuislozen ..................................................................................................................................30
4.3
Drugsverslaafden ...................................................................................................................................30
4.4
Alcoholisten ............................................................................................................................................30
4.5
Zelfverwaarlozers ...................................................................................................................................31
4.6
Zwerfjongeren.........................................................................................................................................31
4.7
Chronische psychiatrische patiënten zonder adequaat zorgaanbod ......................................................31
4.8
Illegalen ................................................................................................................................... 31
4.9
Beperkingen beschikbare lokale informatie………………………………………………………..32
Huidig beleid en activiteiten van de GG&GD Utrecht............................................................... 33 5.1
Vangnetfunctie........................................................................................................................................33
5.2
Versterking OGGz ..................................................................................................................................34
Oplossingsrichtingen...................................................................................................................................39
Literatuur...............................................................................................................................................................41
Bijage: Actieplannen bij nota's ..........................................................................................................................45
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
1
2
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
Samenvatting In 2001 is door het Bureau Epidemiologie en Informatie (BEI) van de GG&GD Utrecht de Volksgezondheidsmonitor Utrecht (VMU) ontwikkeld. De VMU heeft tot doel bestaande, nieuwe en te verwachten gezondheidsproblemen te signaleren en beschrijven, dit ter ondersteuning van beleid. Naast vooral cijfermatige gegevens over de gezondheidstoestand van Utrechters, geeft dit rapport een globaal inzicht in het huidige beleid en recente ontwikkelingen. Begripsomschrijving In dit themarapport staan de gemarginaliseerde groepen centraal. Het gaat dan om mensen die: - niet of niet voldoende instaat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (dak boven het hoofd, voedsel, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging, enz.); - meerdere problemen tegelijkertijd hebben, waaronder bijvoorbeeld tekortschietende zelfverzorging, sociaal isolement, vervuiling van woonruimte en/of van woonomgeving, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, schulden, psychische en verslavingsproblemen; - vanuit de optiek van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven, en geen op de reguliere hulpverlening passende hulpvraag hebben waardoor vaak sprake is van ongevraagde bemoeienis of hulpverlening. De verschillende gemarginaliseerde groepen die aan bod komen zijn: dak- en thuislozen: drugsverslaafden; alcoholisten; zelfverwaarlozers; zwerfjongeren; chronische psychiatrische patiënten zonder adequaat zorgaanbod en illegalen. Dak- en thuislozen In Utrecht zijn naar schatting 800 – 1000 personen dakloos (schatting 1998). Bijna allen zijn man, ongehuwd en al vele jaren dakloos. Tweederde slaapt regelmatig buiten en velen zijn ooit in aanraking met justitie geweest. De meest voorkomende problemen bij deze groep zijn: (genees)middelenmisbruik, huidaandoeningen, luchtweginfecties en psychische stoornissen (o.a. depressie, schizofrene stoornis). Er zijn geen recente gegevens uit de hulpverlening beschikbaar. Drugsverslaafden De schattingen van het aantal drugsverslaafden in Utrecht lopen uiteen van 570 tot 950. In Utrecht is relatief veel bekend over deze groep omdat er sinds 1998 een lokale Monitor Alcohol en Drugs is. De meest voorkomende gezondheidsproblemen bij drugsverslaafden zijn: huidaandoeningen, seksueel overdraagbare aandoeningen, overige infectieziekten, longaandoeningen, gebitsklachten en psychische stoornissen (o.a. depressie, angststoornissen). Op het sociale vlak gaat het om problemen met de sociale relaties (waaronder met de familie), met werk en opleiding, huisvesting, contacten met justitie en financiële schulden. Over de periode 1993 – 1998 zijn hulpverleningsgegevens over de Utrechtse drugsverslaafden beschikbaar. De belangrijkste bevindingen waren: een toename van het aantal opiaatcliënten en cocaïnecliënten en eveneens een toename van cliënten van Turkse of Marokkaanse afkomst.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
3
Bij de analyses van de hulpverleningsgegevens over de periode 1993 - 1998 kon geen onderscheid gemaakt worden tussen de reguliere en de justitiële hulpverlening (GAVO e.d.). Bij de in 2003 uit te voeren analyses van de hulpverleningsgegevens over de periode 1999 – 2002 zal dit wel gebeuren. Alcoholisten In Utrecht zijn naar schatting zo’n 3.500 alcoholisten. Een kleine groep van circa 100 chronische alcoholisten zorgt voor veel overlast in de stad (voornamelijk in en rond Hoog Catharijne). De meest voorkomende gezondheidsproblemen bij alcoholisten zijn: leverziekten, psychische stoornissen, bepaalde vormen van kanker, hart- en vaatziekten en ontsteking van de pancreas. Op het sociale vlak vertonen de problemen van alcoholisten overeenkomsten met die van drugsverslaafden. In de periode 1993 – 1998 is het aantal alcoholcliënten in de ambulante verslavingszorg redelijk stabiel gebleven op zo’n 275 per jaar. Dit waren overwegend autochtone mannen in de leeftijdscategorie van 35 tot 55 jaar. Daarnaast kwamen nog eens 150 personen met alcoholproblemen in contact met de (poli)klinische verslavingszorg. Zelfverwaarlozers Het aantal nieuwe gevallen per jaar van zelfverwaarlozing in Utrecht in 1997 is op 700 geschat. Dit was aanzienlijk meer dan de 141 nieuwe meldingen die in 1997 gedaan zijn. Bij zelfverwaarlozers zijn de meest voorkomende problemen: sociale problemen, vervuiling van de woning, ongedierte in en rondom het huis, te grote verwaarlozing van spullen in en rondom het huis. Er is van de zelfverwaarlozers geen informatie over het gebruik van de hulpverlening beschikbaar.
Zwerfjongeren De schattingen van het aantal zwerfjongeren in Utrecht lopen uiteen van 100 tot 300. Hiervan hebben tussen de 100 en 120 personen contact gehad met de hulpverlening. De Algemene Rekenkamer concludeerde reeds dat de signaleringsfunctie in Utrecht matig tot voldoende ontwikkeld is. Nader onderzoek en investeringen in de signaleringsfunctie is hier dan ook aangewezen.
Chronisch Psychiatrische patiënten zonder adequaat zorgaanbod Over deze gemarginaliseerde groep is in Utrecht zeer weinig bekend. Toekomstige analyse van de gegevens van Vangnet & Advies (GG&GD afd. MGZ) kan mogelijk meer inzicht in de aard en omvang van deze gemarginaliseerde groep verschaffen.
Illegalen Er zijn in Utrecht naar schatting 2600 illegalen. Welk deel hiervan gemarginaliseerd is, is niet bekend.
4
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
Ook is er voorlopig niets bekend over de achtergronden van deze groep. Analyse van de gegevens van Regionaal Utrechts Illegalen Samenwerkingsverband (RUIS) kan mogelijk meer inzicht in de aard en omvang van deze gemarginaliseerde groep verschaffen. Beperkingen beschikbare lokale informatie Op grond van de aanwezige kennis en inzichten leent dit themarapport zich niet voor de prioritering van gezondheidsproblemen voor beleid. Evenmin zijn trendanalyses mogelijk of uitspraken over de effecten en efficiency van interventies. Daarvoor is meer en beter gestandaardiseerde, aanvullende informatie nodig. Dit wordt erkend en vindt zijn vertaling in huidig beleid waarbij ontwikkeling van systemen voor signalering en monitoring en cliëntregistratie geprioriteerd wordt. Gezien de beschikbare kennis en informatie krijgt binnen de VMU verbeterde monitoring van gemarginaliseerde groepen hoge prioriteit.
Gezondheidsbeleid Voor de vervulling van de kernopdrachten ten aanzien van de vangnetfunctie en de versterking van de OGGz zijn op regionaal en stedelijk niveau de beleidskaders geformuleerd, gevolgd door actieplannen met de status van convenanten. Sinds 2002 is daarbij voortgang geboekt door verbreding van de doelgroep van dak- en thuislozen naar alle OGGz-doelgroepen, door geografische uitbreiding van de Binnenstad naar de hele stad, door gezamenlijke afspraken over resultaten in plaats van alleen inspanningen en door financieel commitment vanuit de gemeente en in toenemende mate ook het zorgkantoor. Tezamen geven de ‘Visienota Maatschappelijke Opvang en Sociale Verslavingszorg 2003 – 2007’ en de convenanten een indruk van de benodigde inhaalslag om (potentiële) uitvallers de zorg, opvang en (maatschappelijke) ondersteuning te bieden die zij nodig hebben om zo volwaardig mogelijk deel uit te maken van de Utrechtse samenleving.
Monitor OGGz In de visienota van de gemeente en de convenanten wordt onder andere prioriteit gelegd bij het ontwikkelen van een monitor OGGz. Deze monitor zal als taak hebben: het volgen en beoordelen van beleid in het kader van de regiefunctie van de gemeente en het vroegtijdig signaleren van nieuwe trends en ontwikkelingen. Daarbij wordt waar mogelijk gewerkt met gegevens uit bestaande registratiesystemen. Voor de GG&GD betekent dit voortbouwen op het registratiesysteem User voor alle cliënten van Vangnet en Advies. Andere relevante ontwikkelingen zijn: indicatiestelling in de maatschappelijke opvang (project Centrale Toegang) en ten behoeve van het zorgkantoor (indicatiestelling OGGz-AWBZ), de voorgenomen ontwikkeling van een stedelijk cliëntvolgsysteem, de wettelijk verplicht gestelde registratieverplichting in de Maatschappelijke Opvang en de uitbouw van de lokale Monitor Alcohol en Drugs tot een lokale OGGz-monitor. Participatie in het landelijk experiment peilstations OGGz behoort ook tot de mogelijkheden.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
5
6
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
1 Inleiding Volgens de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid heeft elke gemeente inzicht nodig in de gezondheidssituatie van de bevolking, hetgeen verkregen moet worden uit epidemiologisch onderzoek. De verzamelde informatie staat ten dienste van het lokale gezondheidsbeleid. Hiertoe is in 2001 door het Bureau Epidemiologie en Informatie (BEI) van de GG&GD Utrecht de Volksgezondheidsmonitor Utrecht (VMU) ontwikkeld. De VMU heeft tot doel bestaande, nieuwe en te verwachten gezondheidsproblemen te signaleren en beschrijven. Deze gegevens bieden ondersteuning bij de afweging van beleidskeuzes binnen de GG&GD. Daarnaast bevatten zij ook voor andere partijen, zowel binnen als buiten de gemeentelijke organisatie, een waardevolle informatiebron. Naast gegevens over de gezondheidstoestand van bewoners, geeft dit rapport inzicht in het huidige beleid en de interventies en worden een aantal oplossingsrichtingen aangereikt. Er is gekozen voor een thematische indeling van de VMU vanwege een optimale aansluiting op gezondheidsbeleid en de organisatiestructuur van de GG&GD Utrecht. Er zijn acht thema’s geselecteerd: - jeugd, - ouderen, - infectieziekten, - geestelijke volksgezondheid volwassenen, - gemarginaliseerde groepen (bijv. verslaafden, dak- en thuislozen), - allochtonen, - gezondheidsverschillen, en - sociale en fysieke omgeving. Enige overlap tussen thema’s is onvermijdelijk en indien van toepassing wordt er naar elkaar verwezen. Voor ieder thema is een themagroep samengesteld, bestaande uit één epidemioloog en meerdere medewerkers van de betrokken afdelingen binnen de GG&GD. Door deze nauwe samenwerking wordt de praktische- en beleidsrelevantie gegarandeerd, en wordt kennis gebundeld. Ook zijn medewerkers van andere instellingen en gemeentelijke diensten geraadpleegd. In 2003 zal een nieuwe Utrechtse nota VG (Volksgezondheid) verschijnen. De vier hoofdthema’s van deze nota zullen worden: 1. Voorkomen is beter dan genezen (preventie) 2. Zorg op maat: kleinschalige voorzieningen dichtbij de burger 3. Vangnet: valt er een gat, dan springt de gemeente er tijdelijk in 4. Waakvlam: er is een basisvoorziening voor buitensporige situaties
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
7
De acht themarapporten zullen gebruikt worden als achtergronddocumentatie voor deze nota. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om in de themarapporten al concrete beleidsaanbevelingen te geven; zij leveren alleen informatie om gefundeerde beslissingen te kunnen nemen. Dit themarapport richt zich met name op het derde punt (vangnet). Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op de gemarginaliseerde groepen in het algemeen. Informatie over de verschillende groepen gemarginaliseerden wordt gepresenteerd in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 volgt een beschouwing van de gepresenteerde cijfers. Om beter te kunnen beoordelen of verandering van beleid gewenst is, worden in hoofdstuk 5 kort het huidige beleid en bestaande interventies gepresenteerd. Tenslotte zullen in hoofdstuk 6 enkele mogelijke oplossingrichtingen gegeven worden.
8
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
2 Achtergrond De titel van dit themarapport ‘gemarginaliseerde groepen’ duidt op mensen die - ‘bepaalde vermogens om in eigen basale levensbehoeften te voorzien niet hebben; - de goederen en diensten die nodig zijn om het eigen lichamelijk, geestelijk en emotioneel welbevinden te garanderen niet kunnen verwerven; - niet of nauwelijks kunnen terugvallen op relevante anderen om die vermogens te compenseren; - en die functioneren in de marge van de samenleving (Wolf, e.a., 2001). Andere benamingen voor de mensen die tot de gemarginaliseerde groepen behoren zijn: verkommerden en verloederden, zorgwekkende zorgmijders, sociaal kwetsbaren en maatschappelijk marginalen of gewoon ‘mensen in de marge’. Als deze mensen daadwerkelijk in de problemen komen, zullen zij uit eigen beweging veelal geen beroep doen op de hulpverlening. Dan komt de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz) aan bod (in de praktijk wordt vaak ook hulp bij lichamelijke klachten aangeboden). Bij de OGGz gaat het om ‘alle activiteiten op het terrein van de geestelijke volksgezondheid, die niet op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag worden uitgevoerd’ (NRV, 1991). In een recent onderzoek kwamen Wolf en haar collega’s tot de volgende kenmerken van gemarginaliseerde mensen (of sociaal kwetsbare mensen). Het gaat om mensen die: - ‘niet of niet voldoende instaat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (dak boven het hoofd, voedsel, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging, enz.); - meerdere problemen tegelijkertijd hebben, waaronder bijvoorbeeld tekortschietende zelfverzorging, sociaal isolement, vervuiling van woonruimte en/of van woonomgeving, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, schulden, psychische en verslavingsproblemen; - vanuit de optiek van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven, en geen op de reguliere hulpverlening passende hulpvraag hebben – familie, buren of omstanders vragen meestal om hulp – waardoor vaak sprake is van ongevraagde bemoeienis of hulpverlening.’ (Wolf, e.a., 2001, blz 20). Vaak worden verschillende subgroepen onderscheiden zoals, dak- en thuislozen, drugsverslaafden, alcoholisten, zelfverwaarlozers, zwerfjongeren, chronische psychiatrische patiënten zonder adequaat zorgaanbod en illegalen. Een probleem bij deze indeling in subgroepen is dat deze elkaar niet wederzijds uitsluiten (bijvoorbeeld een aanzienlijk deel van de dak- en thuislozen is verslaafd aan alcohol en/of drugs). Bij de indeling wordt ook van verschillende uitgangspunten uitgegaan. De ene keer gaat het om de huisvestingssituatie (dak- en thuislozen en zwerfjongeren), de andere keer om het soort problemen (psychiatrische problemen of middelenafhankelijkheid), het gedrag ten opzichte van de omgeving (overlastgevende zelfverwaarlozers) of de relatie ten opzichte van de hulpverlening (zorgmijders).
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
9
Een treffende benadering van het verschijnsel ‘marginalisering’ geeft Wolf in haar inaugurele rede: ‘… ik beschouw marginalisering als het verloop en het resultaat van een chaotisch en complex krachtenspel tussen de structurele eigenschappen van de samenleving en de individuele mogelijkheden, beperkingen en aspiraties van mensen’ (Wolf, 2002). Het ideaal is een themarapport waarin sociaal kwetsbaren beschreven kunnen worden op een continuüm van marginalisering dat individuele, sociale en maatschappelijke dimensies omvat. De hiervoor vereiste index van sociaal kwetsbaarheid is niet voorhanden. Het redelijk alternatief is een vindplaats georiënteerde aanpak, met een indeling naar sociaal kwetsbaren op straat, binnen woonvoorzieningen, marginaal gehuisvest respectievelijk zelfstandig wonend. De beschikbare gegevens laten echter niet meer toe dan een indeling naar de volgende, elkaar overlappende subpopulaties: - dak- en thuislozen; - drugsverslaafden; - alcoholisten; - zelfverwaarlozers (woonhygiënische probleemgevallen); - zwerfjongeren; - chronische psychiatrische patiënten zonder adequaat zorgaanbod en - illegalen.
10
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
3 Cijfers Utrecht 3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zullen de afzonderlijke gemarginaliseerde groepen aan bod komen, waarbij we steeds per groep de situatie in Nederland, de situatie in Utrecht, risicofactoren, de meest voorkomende problemen en de beschikbare hulpverleningsgegevens bespreken. Voor niet alle groepen was informatie beschikbaar over alle vijf onderdelen.
3.2 3.2.1
Dak- en thuislozen Situatie in Nederland
In 1995 constateerde de Gezondheidsraad dat het aantal dak- en thuislozen in Nederland niet bekend is (Gezondheidsraad, 1995). Anno 2002 geldt deze conclusie nog steeds. Wolf e.a. (2000) geven 25.000 – 30.000 als mogelijk beste indicatie van de omvang. In contrast daarmee staan aantallen uiteenlopend van 20.000 tot 30.000 (Schnabel, 2000) tot het niet onderbouwde aantal van 66.000 (Trouw, augustus 2002). Vermeldenswaard is verder recente onderzoek van Research voor Beleid naar het aantal verkommerden en verloederden in Nederland (Lourens, e.a., 2002). Dak- en thuislozen zijn daarbij gerekend tot deze groep. Van de ongeveer 33.000 personen op wie dit predikaat van toepassing is en die via hulpverleningsregistraties te achterhalen waren zou 86% dak- of thuisloos zijn. Dit zou neerkomen op ruim 28.000 dak- en thuislozen. Daarnaast schat Research voor Beleid dat er ongeveer 77.000 niet-geregistreerde verkommerden en verloederden zijn. Er wordt niet aangeduid welk deel daarvan dak- of thuisloos is. Lokale schattingen hebben hetzelfde euvel als de landelijke schattingen. Verschillen in definities van dak- en thuisloosheid, uiteenlopende tel- en schattingsmethoden, meetperioden en domeinomschrijvingen hebben geleid tot onderling slecht vergelijkbare resultaten. In een aantal steden is onderzoek verricht met te controleren methoden en een definitie van dak- en thuisloosheid die aansluit op de internationale standaarden op dit gebied. Naar aantallen lopen tellingen en schattingen van dak- en thuislozen uiteen van 4500 in Rotterdam (Jansen e.a., 2002), 725 – 1200 in Den Haag 725 - 1200 (Reinking et al, 2001), ongeveer 300 buitenslapers in Amsterdam (Korf e.a.,1999), tot 800 – 1000 daklozen op straat en in opvangvoorzieningen in Utrecht (Reinking e.a., 1998). Uit deze weergave blijken al de verschillen. In Den Haag zijn ook dak- en thuislozen uit woonvoorzieningen meegenomen in de schatting, in Utrecht alleen de straatpopulatie, in Amsterdam alleen buitenslapers en dan vooral de buitenslapers in en om het centrum. Vaak wordt verondersteld dat het aantal dak- en thuislozen de afgelopen decennia is toegenomen. Gedegen onderzoek dat deze trend onderschrijft is echter niet gevonden.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
11
3.2.2
Situatie in Utrecht
In Utrecht is het aantal volwassen daklozen dat gedurende een maand op straat of bij opvangvoorzieningen aangetroffen kan worden, geschat op 800 – 1000 personen Reinking et al, 1998). Daarnaast zijn er geregistreerde contacten met zo’n 130 jeugdige daklozen (of zwerfjongeren). In het onderzoek ‘Opgevangen in Utrecht’ waaruit de hiervoor genoemde schatting komt, zijn ook de psychische en praktische problemen en hulpbehoeften van de Utrechtse daklozen onderzocht. Bijna alle daklozen zijn man en ongehuwd. Velen zijn al jaren dakloos, tweederde slaapt regelmatig buiten en velen zijn ooit met justitie in aanraking geweest. Slecht één op de vijf daklozen heeft werk en driekwart leeft onder de armoedegrens. Eerder is door een Utrechtse huisarts gerapporteerd over de contactredenen, diagnosen en verrichten bij de dak- en thuislozen die zijn spreekuur bezochten (Van der Laan, 1992). De bezoekers presenteerden relatief veel psychische en sociale problemen, vaak berustend op verslavingsproblematiek. De mogelijkheden tot diagnostiek en behandeling waren beperkt. Sinds het onderzoek van het Trimbos-instituut uit 1998 is alleen het onderzoek ‘Een tijd op straat’ (Van Doorn, 2002) gepubliceerd. Dit was een longitudinaal onderzoek bij 64 personen die bij de aanvang van de studie (1993) vrijwel allen dakloos waren en tot 2000 gevolgd zijn. Een tweede cohort van 20 ex-daklozen is gevolgd tussen 1997 en 2000. Uit het onderzoek kwamen de volgende suggesties voor beleid naar voren: -
aandacht richten op preventie en reïntegratie;
-
interventies afstemmen op cruciale fasen in de levensloop;
-
meer variatie in woonstandaarden aanbrengen;
-
sociale steunsystemen creëren;
-
aandacht voor behoud van of versterking van zelfrespect van daklozen.
3.2.3
Risicofactoren van dak- en thuisloosheid
Wolf e.a. (2002) onderscheiden op grond van een literatuuronderzoek de volgende risico-indicatoren voor marginalisering op macro-, meso- en microniveau. Deze zijn: Macroniveau : -
Lage sociaal-economische status;
-
Individualisering;
-
Nieuwe en hogere eisen die door de moderne samenleving gesteld worden.
Mesoniveau: -
Een instabiele en onveilige opvoedingssituatie;
-
Non-participatie en inactiviteit;
-
(cumulatie van) Levensgebeurtenissen en stressvolle voorvallen;
-
Het ontbreken van steun;
-
De afkalving van verbondenheid in wijken;
-
Een weinig responsieve hulpverlening;
Micro-niveau: -
12
Persoonlijke disposities en oriëntaties;
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
-
Psychische en verslavingsproblemen;
-
Geringe competenties (Wolf, e.a., 2002; p. 65)
Dit overzicht zien wij als actualisering van de risico-factoren volgens Heydendael en Nuy (1992) die zich vooral richten op de risicofactoren op micro – niveau (alleenstaand zonder werk; angst, apathie en agressie; verslaving; psychopathologie; somatische aandoeningen; verstandelijk gehandicapt zijn; dementie; eenzaamheid; relatie en relatiestoornis; relaties en zorg).
3.2.4
Meest voorkomende problemen bij dak- en thuislozen
Bij daklozen op de spreekuren van de GG&GD Amsterdam bleken de volgende gezondheidsproblemen het meest frequent voor te komen (Van Laere & Buster, 2001): -
huidproblemen (trauma, geïnfecteerde wonden, loopvoeten, scabies e.d.)
-
luchtweginfecties (sinusitis, acute bronchitis, pneunomie).
Iets meer dan de helft van deze dak- en thuislozen was verslaafd aan alcohol (25%) of drugs (29%). Van der Laan (1992) noemt als meest voorkomende diagnosen (volgens de ICPC): -
geneesmiddelenmisbruik;
-
andere psychische stoornissen;
-
huidinfecties;
-
acute bronchitis.
In het Utrechtse daklozenonderzoek uit 1998 had bijna éénderde (32%) van de straatpopulatie een depressie , 15% een schizofrene stoornis en meer dan de helft (52%) had een antisociale persoonlijkheidsstoornis (Reinking e.a., 2001). Verder was iets minder dan een kwart (22%) verslaafd aan alcohol en meer dan de helft (54%) aan drugs. Bij 27% van de daklozen werd een zogenaamde dubbele diagnose (diagnose van middelengebruik of –afhankelijkheid in combinatie met een depressie of een schizofrene stoornis) geconstateerd. Geconstateerd werd dat bij veel daklozen sprake is van meervoudige, ernstige problemen, waarvoor zij anno 1998 geen (adequate) hulp ontvingen.
3.2.5
Beschikbare hulpverleningsgegevens
Van de opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen in Utrecht zijn geen reguliere gegevens beschikbaar. De gegevens die door de GG&GD in het kader van Vangnet & Advies verzameld worden, zijn eveneens nog niet beschikbaar (wordt in 2003 geanalyseerd).
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
13
3.3
Drugsverslaafden
3.3.1
Situatie in Nederland
Het is net als bij de dak- en thuislozen moeilijk om tot een betrouwbare schatting van het aantal drugsverslaafden in Nederland te komen. Van de verslaafden aan opiaten bestaat wel een redelijk betrouwbare schatting (26.000 – 29.000 personen, Smit & Toet, 2001), maar voor verslaafden aan de overige illegale drugs wordt het al een stuk moeilijker. Dit heeft o.a. te maken met het polydruggebruik van veel drugsverslaafden (de verschillende subgroepen gaan elkaar overlappen). Veel oorspronkelijke opiaatverslaafden zijn de afgelopen jaren overgestapt op het gebruik van ‘gekookte coke’ (‘crack’). Tevens zijn er methodologische problemen om de verslaafden aan de overige illegale drugs (anders dan opiaten) te schatten. Wel is bekend dat het aantal personen dat zich met problemen met de overige illegale drugs bij de hulpverlening aanmeldt de laatste jaren gestegen is (zie tabel 1) Tabel 1 Aantallen inschrijvingen* bij de ambulante verslavingszorg naar middel 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Opiaten
17.748
18.062
19.102
21.645
22.300
24.017
22.658
Cocaïne
3.026
3.555
4.066
5.231
5.998
8.028
8.241
617
877
1.167
1.448
1.426
1.303
1.028
Overige drugs**
*Het aantal personen is minder omdat een persoon gedurende een jaar meerdere keren ingeschreven kan staan. ** Betreft amfetaminen en XTC Bron: LADIS 2001 Het aantal personen dat jaarlijks ingeschreven stond bij de ambulante hulpverlening vanwege problemen met opiaten is sinds 1996 stabiel rond de 15.000. Het aandeel van de inschrijvingen voor problemen met opiaten is van 1990 tot en met 2000 gedaald van 80% naar 62%. De ruim 8.000 inschrijvingen voor problemen met cocaïne in 2000 betroffen 6.103 personen. Cocaïne is belangrijker geworden voor de ambulante verslavingszorg omdat het aandeel cliënten dat problemen met dit middel heeft van 1990 t/m 2000 gestegen is van 8% naar 22%. Bij de inschrijvingen in 2000 voor problemen met overige drugs ging het om 864 personen. Om nu tot een schatting van het aantal drugsverslaafden in Nederland te komen moet er bij de geschatte 25.000 – 29.000 opiaatverslaafden (een schatting van) het aantal verslaafden aan cocaïne of overige drugs opgeteld worden. Dit aantal kan geschat worden door uit te gaan van personen die bekend zijn bij de hulpverlening (minstens 7.000). Aangenomen mag worden dat het bereik van de hulpverlening aan verslaafden cocaïne en overige drugs lager is dan het bereik onder
14
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
opiaatverslaafden (65% - 75%). Dit komt omdat het aanbod van hulpverlening aan verslaafden aan overige drugs geringer is dan dat aan opiaatverslaafden. Hiervan uitgaande moeten we minstens 9.000 – 11.000 personen optellen bij de 25.000 – 29.000 opiaatverslaafden om tot het geschatte aantal drugsverslaafden in Nederland te komen. Het gaat dan om 34.000 – 40.000 drugsverslaafden. Dit is omgerekend 3,1 – 3,7 per 1000 inwoners in de leeftijdscategorie van 15 – 65 jaar.
3.3.2
Situatie in Utrecht
In Utrecht is tweemaal een schatting van het aantal drugsverslaafden uitgevoerd. De eerste schatting (Ten Den, e.a., 1995) dateert uit 1993 en kwam tot ongeveer 950 opiaatverslaafden (marge 622 – 1132). De tweede schatting (De Graaf e.a., 2000) komt uit 2000 en betrof zowel problematische opiaat- als cocaïnegebruikers. Deze schatting kwam uit op 570 personen (marge 500 – 650). Er kan niet gesproken worden over een daling in 2000 ten opzichte van 1993 omdat er bij de twee schattingen verschillende methoden gebruikt zijn. Daar komt nog bij dat de ‘marges’ van de twee schattingen elkaar overlappen. Het is op basis van de beschikbare informatie niet duidelijk welke van de twee schattingen de beste is. In vergelijking met de landelijke schatting (3,1 – 3,7 per 1000 inwoners van 15 – 65 jaar) komt de Utrechtse schatting (3,3 – 5,6) iets hoger uit. De vergelijking met de andere drie groten steden in Nederland is problematisch omdat steeds van andere schattingsmethoden gebruik gemaakt is. In de het kader van de Utrechtse MAD is een aantal studies verricht naar de aard en omvang van de aanwezige problematiek van Utrechtse drugsverslaafden (of zoals het in de studies genoemd wordt: (bijna) dagelijkse gebruikers van heroïne en cocaïne). Alle drie studies zijn uitgevoerd door het IVO (Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving) met behulp van het Drug Monitoring Systeem (DMS). Uit de eerste studie (De Graaf, e.a., 2000) kwam naast de hiervoor genoemde schatting van het aantal drugsverslaafden naar voren dat de meeste gebruikers meerdere middelen (heroïne, cocaïne en methadon) naast elkaar gebruiken. In de tweede studie (Lempens, e.a., 2001) stond de straatgroep van Utrechtse druggebruikers rondom Hoog Catharijne centraal. Het onderzoek moest antwoord geven op de vraag of de aan te bieden faciliteiten voor dakloze druggebruikers (gebruiksruimten en 24-uurs opvang) aansluiten op de behoeften en noden van de beoogde doelgroep. Tevens moest onderzocht worden of te verwachten is dat de druk (van dakloze druggebruikers) op het stadscentrum af zal nemen wanneer een deel van de dakloze druggebruikers woonruimte in de wijken aangeboden krijgt. Hiertoe zijn profielen van de druggebruikers rondom HC samengesteld. Er bleken drie profielen naar voren te komen, de centrummijders, de centrumbezoekers, en de centrumbewoners. Deze laatste groep was het meest interessant omdat deze doelgroep voor de 24-uurs opvang is. De centrumbewoners hadden een duidelijk ander profiel dan de overige gebruikers. Onder hen bevonden zich meer allochtonen en daklozen. Zij gebruikten allemaal cocaïne en rookten dit vooral met behulp van een basepijpje. Een meerderheid gebruikte er ook nog eens heroïne bij en ruim de helft ook methadon. De centrumbewoners gaven een duidelijk hogere hulpbehoefte op de gebieden huisvesting en schuldproblematiek aan dan de overigen.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
15
Een derde onderzoek (Vermeulen, e.a., 2001) van het DMS was gericht op het (base)cocaïnegebruik in de Utrechtse gemarginaliseerde ‘gebruikersscene’. Centraal stonden de kenmerken van het cocaïnegebruik, de problemen die eruit voortvloeien en de ervaren problemen rond het hulpaanbod. Uit het onderzoek kwam naar voren dat (base)cocaïne een hoofdrol vervult in de Utrechtse harddruggebruikersscene. Oudere gebruikers zijn van heroïne overgestapt op cocaïne en de starters in de scene zijn veelal primaire cocaïnegebruikers. De wijze van gebruik van de cocaïne (‘basen’) gaat samen met problematiek op meerdere leefgebieden, zowel sociaal-maatschappelijk, juridisch als lichamelijk en psychisch.
3.3.3
Risicofactoren in verband met drugsverslaving
Het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving noemde in een publicatie over het meten van prevalentie en incidentie van drugsgebruik (EMCDDA, 2002) de volgende risicofactoren in verband met problematisch drugsgebruik: -
Individuele kenmerken – genetische, metabolische en persoonlijkheidskenmerken;
-
Opvoedings-/gezinsproblemen;
-
Lage sociaal-economische status/maatschappelijke marginalisering/werkloosheid;
-
Andere sociale en psychologische problemen – al op jonge leeftijd schoolproblemen, geringe eigenwaarde, depressie;
-
Eerste gebruik op jonge leeftijd – vooral is samenhang met andere schoolproblemen;
-
Herhaalde blootstelling aan beschikbaarheid van drugs, vooral in kwetsbare groepen met andere risicofactoren;
-
Ontbreken van duidelijke en relevante informatie over gezondheidsrisico’s.
3.3.4
Meest voorkomende problemen bij drugsverslaafden
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de meest voorkomende problemen bij drugsverslaafden van medische en sociale aard zijn. Op het medische vlak gaat het om de volgende aandoeningen: -
Huidaandoeningen (waaronder abcessen);
-
Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (Gonorroe, Syphilis, ed.);
-
Overige infectieziekten (Hepatitis, HIV, TBC ed.);
-
Longaandoeningen (a.g.v. roken van drugs);
-
Psychopathologie (dubbele diagnose: met psychose e.d.).
Dit komt overeen met de onderstaande uitkomsten uit het eerste DMS-onderzoek in Utrecht (De Graaf, e.a., 2000): -
Lichamelijke problemen: Hepatitis (B of C); Geslachtsziekten (S.O.A.); Longaandoeningen (o.a. longontsteking); Gebitsklachten; Huidaandoeningen.
-
(Meest voorkomende) psychische problemen: Depressieve klachten; Angsten / paniekaanvallen; Concentratieproblemen; Hallucinaties; zelfmoordpoging (-gedachte).
-
Sociale problemen: Sociale relaties (waaronder met de familie); Problemen met werk en opleiding; Huisvesting; Contacten met justitie; Financiële schulden.
16
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
3.3.5
Beschikbare hulpverleningsgegevens
Naast gegevens over de (bijna) dagelijkse gebruikers van heroïne en cocaïne heeft de MAD ook informatie over de drugsverslaafden die in contact kwamen met de hulpverlening en/of politie opgeleverd (Toet, e.a. 2000). Van Centrum Maliebaan zijn de gegevens over 1993 tot en met 1998 geanalyseerd en van de politie over dezelfde periode. Bij de analyse van de gegevens van Centrum Maliebaan werd een onderscheid gemaakt in cliënten van de ambulante en (poly)klinische verslavingszorg. In de ambulante hulpverlening was een toename van het aantal opiaatcliënten waar te nemen in de periode van 1993 tot 1998. In het algemeen wordt de groep opiaatcliënten gekenmerkt door mannen (circa 80%) in de leeftijdscategorie van 30 tot 35 jaar. De meeste opiaatcliënten zijn ongehuwd en wonen alleen. Daarnaast zijn er relatief veel die met anderen (anders dan een partner) samenwonen. Het opleidingsniveau van de opiaatcliënten is relatief laag en tweederde leeft van een uitkering. Bij de cocaïnecliënten was ook sprake van een toename in aantal cliënten in de periode van 1993 tot 1998. Deze cliëntengroep bestaat ook overwegend uit mannen (80%) en zijn gemiddeld iets jonger dan de opiaatcliënten. Voor wat betreft de overige achtergrondkenmerken lijken de cocaïnecliënten veel op de opiaatcliënten. In de periode 1993 – 1998 was sprake van een toename van cliënten van Turkse of Marokkaanse afkomst. In de (poly)klinische verslavingszorg zijn in de periode 1993 – 1998 minder cliënten behandeld dan in de ambulante hulpverlening. Het aantal opiaatcliënten is vanaf 1993 gestaag toegenomen en kwam in 1998 boven de 100 uit. Cocaïnecliënten deden pas na 1995 hun intrede in de Utrechtse (poly)klinische verslavingszorg. Vanwege de relatief kleine aantal cliënten in de (poly)klinische verslavingszorg was een analyse naar middel en achtergrondkenmerken niet zinvol. Bij de analyses van de hulpverleningsgegevens over de periode 1993 - 1998 kon geen onderscheid gemaakt worden tussen de reguliere en de justitiële hulpverlening (GAVO e.d.). Bij de in 2003 uit te voeren analyses van de hulpverleningsgegevens over de periode 1999 – 2002 zal dit wel gebeuren. Voor wat betreft de politiegegevens was er in de periode 1993-1998 sprake van een daling van het aandeel door harddruggebruikers gepleegde delicten in het totaal aantal delicten. In vergelijking met de overige daders (die geen harddrugs gebruiken) waren de harddruggebruikers iets ouder (meer dan de helft behoorde tot de leeftijdscategorie 30 – 45 jaar). Bij de harddruggebruikende daders was sprake van een oververtegenwoordiging van Marokkanen en in mindere mate van Surinamers en Antillianen. In 2002 zijn drie nieuwe onderzoeken naar (dakloze) druggebruikers gestart. De GG&GD Utrecht evalueert de 24-uurs opvangvoorzieningen voor dakloze druggebruikers. In drie van de geplande zes voorzieningen wordt een effect- en procesevaluatie uitgevoerd. Het Trimbos-instituut evalueert de drie gebruiksruimten voor dakloze druggebruikers die in Utrecht opgezet zijn. Het IVO onderzoekt in het kader van het Drug Monitoring Systeem de groep druggebruikers die niet (of nauwelijks in het geval van de gebruiksruimten) gebruik maakt van de nieuwe voorzieningen.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
17
In de drie onderzoeken wordt van dezelfde vragenlijst gebruik gemaakt. Dit biedt de mogelijkheid een beeld te krijgen van de gehele populatie gemarginaliseerde druggebruikers. Ook zal het mogelijk zijn de drie subpopulaties met elkaar te vergelijken.
18
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
3.4
Alcoholisten
De term alcoholisten is enigszins ‘ouderwets’. Deskundigen op het gebied van de verslaving spreken liever over alcoholafhankelijkheid en –misbruik. Omdat de term ‘alcoholisten’ onder de algemene bevolking nog steeds gangbaar is, zal in deze term hier ook gebruikt worden.
3.4.1
Situatie in Nederland
In het landelijke Nemesis-onderzoek naar de psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland vond men een prevalentie van 3,7% voor alcoholafhankelijkheid (Bijl e.a., 1997). Bij een bevolkingsomvang van 10,8 miljoen in 1996 in de leeftijd 18 – 64 jaar gaat het dan om zo’n 400.000 alcoholisten. Eerdere schattingen van het aantal alcoholisten in Nederland zijn niet bekend. Wel werd het aantal Nederlanders dat kampt met problemen als gevolg van langdurig, overmatig drinken geschat op 320.000 (Van Gageldonk e.a., 1997). Op basis van de Ledermann-formule zijn er circa 330.000 Nederlanders die minstens twaalf glazen alcohol per dag consumeren (De Zwart & Mensink, 1996). Dit is de afgelopen tien jaar zeer stabiel gebleven omdat de Ledermann-formule gebaseerd is op de consumptie-cijfers van de gehele bevolking, die sinds 1990 bijna constant op 8,1 liter pure alcohol per jaar per hoofd van de bevolking gebleven zijn.
3.4.2
Situatie in Utrecht
Uit onderzoek in het kader van de MAD uitgevoerd in 1999, bleek dat de Utrechters in vergelijking met inwoners van Parkstad Limburg (Heerlen en omgeving) en Rotterdam vaker onverantwoord veel drinken en problemen hebben met hun alcoholgebruik (Verdurmen, e.a., 2000). Vergelijking van de Utrechtse met landelijke cijfers is niet mogelijk omdat er nog geen landelijk onderzoek is dat gebruik maakt van dezelfde ’standaard’ voor het meten van alcoholgebruik zoals die in de MAD toegepast is. Omdat het gebruik van alcohol in het themarapport ‘Geestelijke Volksgezondheid’ uitgebreid aan bod komt, zal hier alleen aandacht besteed worden aan de Utrechtse alcoholisten. Volgens de recente analyses met de Nemesis-gegevens (Spijker, e.a., 2001), waarbij de gegevens van Rotterdam, Den Haag en Utrecht zijn samengevoegd, is de jaarprevalentie van alcoholafhankelijkheid in Utrecht ongeveer 2,1%. Dit houdt in dan er in Utrecht naar schatting zo’n 3.562 alcoholisten zijn. Recentere gegevens (na 1996) zijn niet beschikbaar. De afgelopen jaren is door zowel burgers als hulpverleners in Utrecht overlast ervaren van een groep van circa 100 chronische alcoholisten, waarvan een deel dakloos is (Smit, 2002). De overlast voor de burgers concentreerde zich voornamelijk in en rond het winkelcentrum Hoog Catharijne. Een deel van deze groep (de daklozen) kan mogelijk in 2003 opgevangen worden een nieuwe 24-uurs opvangvoorziening (hostel Bolsbeekstraat).
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
19
3.4.3
Risicofactoren van alcoholisme
De belangrijkste risicofactoren voor alcoholisme zijn: -
genetische factoren;
-
alcoholisme in de familie;
-
anti-sociaal gedrag in de jeugd;
-
psychiatrische problemen;
-
jeugdtrauma. (NIAAA, 1997)
3.4.4
Meest voorkomende problemen bij alcoholisten
Net als bij drugsverslaafden gaat het bij alcoholisten om problemen van medische en sociale aard. Leverziekten, psychopathologie, bepaalde vormen van kanker, hart- en vaatziekten, ontsteking van de pancreas zijn de meest voorkomende medische klachten bij alcoholisten. Op het sociale vlak vertonen de problemen van alcoholisten overeenkomsten met die van drugsverslaafden.
3.4.5
Beschikbare hulpverleningsgegevens
In Utrecht stonden in de periode 1993 – 1998 gemiddeld 275 (1,6 per 1000 inwoners in de leeftijd van 15 – 65 jaar) personen per jaar ingeschreven bij de ambulante verslavingszorg met alcoholproblemen (Toet, e.a., 2000). In deze zes jaar was het aantal personen dat in contact kwam met de ambulante hulpverlening redelijk stabiel (minimaal 255 en maximaal 297 personen). Het waren overwegend autochtone mannen in de leeftijdscategorie van 35 tot 55 jaar. Daarnaast kwamen nog eens 150 personen (0,9 per 1000 inwoners van 15 – 65 jaar) met alcoholproblemen in contact met de (poli)klinische verslavingszorg. In totaal gaat het dan om maximaal zo’n 425 personen (het was niet mogelijk te controleren voor dubbeltellingen) per jaar, 2,5 per 1000 inwoners. In 1998 stonden in Nederland zo’n 22.500 personen met alcoholproblemen ingeschreven bij de ambulante verslavingszorg. Dat is omgerekend 2,1 per 1000 inwoners (15 – 65 jaar) en dat is iets meer dan in Utrecht (1,6 per 1000 inwoners). De vraag is nu of het bereik van de ambulante hulpverlening onder alcoholisten in Utrecht lager is dan in heel Nederland. Om dit te kunnen bepalen is het nodig om te weten hoeveel alcoholisten er in Utrecht en Nederland zijn. Op basis van de recente analyses met de Nemesis-gegevens (Spijker, e.a., 2001) zijn er ongeveer 3.562 alcoholisten in Utrecht. Het bereik van de ambulante verslavingszorg van Centrum Maliebaan is hiermee 7,7% en iets hoger dan het landelijk gemiddelde (5,6%). Over de (poly)klinische verslavingszorg aan alcoholisten zijn geen betrouwbare landelijke gegevens beschikbaar.
20
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
3.5
Zelfverwaarlozers
3.5.1
Situatie in Nederland
Het is niet bekend hoeveel mensen er in Nederland zijn die zich verwaarlozen of vervuilen. ‘Zelfverwaarlozing is het resultaat van iemands onvermogen – bijvoorbeeld door een lichamelijke of geestelijke aandoening – om essentiële taken te verrichten in de zorg voor zichzelf op het gebied van kleding, onderdak en omgang met geld, alsmede in het verkrijgen van de goederen en diensten die nodig zijn om het lichamelijk, geestelijk en emotioneel welbevinden en de eigen veiligheid te handhaven’ (Te Vaarwerk, 1997). In de praktijk is er sprake van zelfverwaarlozing wanneer tenminste twee van de volgende vijf kenmerken voorkomen: vervuiling van de woning, vervuiling van de woonomgeving, ontoereikende persoonlijke verzorging, overlast en sociaal isolement (Reinking, e.a., 1998). Zelfverwaarlozers zijn bij uitstek een moeilijk bereikbare populatie die zich grotendeels aan het zicht van de hulpverleners onttrekt (Reinking, e.a., 1998). Alleen het ‘topje van de ijsberg’ wordt geregistreerd bij meldpunten, zoals de lokale zorgnetwerken in de grote steden, ‘vangnet en adviesteams’ en de werkgroepen ‘Woonhygiënische Probleemgevallen’ van sommige GG(&G)D’en.
3.5.2
Situatie in Utrecht
In Utrecht werd het aantal nieuwe gevallen van zelfverwaarlozing in 1997 op 700 geschat (Reinking, e.a., 1998). Het aantal nieuwe meldingen in 1997 bedroeg 141. Hieruit kunnen geen conclusies getrokken worden over het bereik van de hulpverlening. Via de projecten woonoverlast is bekend dat er een factor vijf verschil is tussen meldingen van woonhygiënische probleemsituaties waarbij ingrijpen nodig is (80 in 2001) en het signaleren van overlastsituaties die aanleiding kunnen geven tot ingrijpen (413 tussen oktober 2001 – juli 2002).
3.5.3
Risicofactoren van zelfverwaarlozing
In de literatuurstudie die voor het onderzoek naar zelfverwaarlozing bij ouderen gedaan is, kwamen de volgende risicoprofielen naar voren: -
mannelijk geslacht;
-
alleenstaand;
-
wonen in een dichtbevolkte wijk met een lagere overlastdrempel;
-
verhoogde kwetsbaarheid door lichamelijke en psychische aandoeningen; dementie, verslaving of sociaal isolement (Te Vaarwerk, 1997).
3.5.4
Meest voorkomende problemen bij zelfverwaarlozers
Bij woonhygiënische problemen gaat het om sociale problemen, vervuiling van de woning, ongedierte in en rondom het huis, te grote verwaarlozing van spullen in en rondom het huis, zelfverwaarlozing en stank (Vriends & Mazurkiewicz, 2000). Deze problemen komen in verschllende combinaties voor. De
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
21
gemiddelde leeftijd van de cliënten die de afgelopen jaren in Utrecht aangemeld zijn, is ongeveer 55 jaar; ouderen en mannen zijn oververtegenwoordigd. Uit het hiervoor genoemde onderzoek ‘Opgevangen in Utrecht’ waaruit de schatting van het aantal zelfverwaarlozers komt, was echter geen informatie over de psychische en praktische problemen en hulpbehoeften van deze groep te halen omdat dit niet tot de vraagstelling hoorde.
3.5.5
Beschikbare hulpverleningsgegevens
Van zelfverwaarlozers in Utrecht is alleen een omvangschatting voorhanden. Over benodigde en gegeven hulp is geen informatie voorhanden. Analyse van de gegevens van Vangnet & Advies (WoonHygiënische Probleemgevallen) kan mogelijk meer inzicht in de aard en omvang van deze gemarginaliseerde groep verschaffen.
22
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
3.6
Zwerfjongeren
De groep zwerfjongeren is eigenlijk een deelverzameling van de dak- en thuislozen, maar wordt vanwege de specifieke problematiek en de gescheiden opvang en zorg als aparte groep beschouwd. Een groot probleem bij het verzamelen van informatie over zwerfjongeren is het ontbreken van een uniforme definitie van zwerfjongeren. Een regelmatig gebruikte definitie luidt als volgt: jongeren tot 23 jaar die drie maanden thuisloos zijn en in die periode op minstens drie verschillende plaatsen geslapen hebben (Korf ea., 1999). Het ministerie van VWS heeft in 2001 toegezegd met een nieuwe meer bruikbare definitie van zwerfjongeren te willen komen (medio 2002 is deze er nog niet).
3.6.1
Situatie in Nederland
De schattingen van het aantal zwerfjongeren in Nederland lopen uiteen van 2.700 – 4.700 (Korf, e.a., 1999 & Algemene Rekenkamer, 2002) tot 10.000 (Stichting Zwerfkinderen/jongeren Nederland, ). Over de achtergronden van zwerfjongeren is weinig tot geen informatie uit wetenschappelijk onderzoek voor handen. 3.6.2
Situatie in Utrecht
In Utrecht zijn volgens de meest betrokken instellingen (T-team en Stichting Tussenvoorziening) naar schatting 200 – 300 zwerfjongeren. In het onderzoek ‘Opgevangen in Utrecht’ (Reinking e.a., 1998) kwam men tot geregistreerd aantal van circa 130 zwerfjongeren per maand. Het T-team ontvangt per jaar tussen de 100 en 120 nieuwe aanmeldingen. Het betreft jongeren die al langere tijd (tussen de 3 en 4 jaar) dakloos zijn. Kenmerkend voor zwerfjongeren is dat bij velen al op jongere leeftijd sprake is van ontworteling. De Algemene Rekenkamer (2002) meent verder dat de signaleringsfunctie van zwerfjongeren in Utrecht matig tot voldoende ontwikkeld is. Er is in Utrecht geen apart jongerenpension. Instellingen voor de jeugdzorg spelen een zekere, beperkte rol bij de opvang van zwerfjongeren. 3.6.3
Risicofactoren van dakloosheid bij jongeren
Er zijn geen aparte studies gevonden naar risicofactoren van dakloosheid bij jongeren. Voorlopig luidt de aanname dat de risicofactoren grotendeels zullen overeenkomen met die van dakloosheid onder volwassenen. Dit zal zeker het geval bij de grote groep daklozen die op jongere leeftijd hun eerste episode van dakloosheid hadden. Bekend is verder dat bij veel volwassen daklozen al op jonge leeftijd sprake was van problemen, zoals een afgebroken opleiding, gedragsstoornissen en dergelijke (zie o.m. Van Doorn, 2002). 3.6.4
Meest voorkomende problemen bij zwerfjongeren
Er is in Utrecht geen specifiek onderzoek onder zwerfjongeren verricht. Inzicht in de aard van de problematiek is daarom maar beperkt aanwezig.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
23
3.6.5
Beschikbare hulpverleningsgegevens
Momenteel is er geen informatie beschikbaar.
24
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
3.7
3.7.1
Chronische psychiatrische patiënten zonder adequaat zorgaanbod
Situatie in Nederland
Het aantal mensen met ernstige en langdurige psychische stoornissen dat geen stabiele zorgrelatie met de GGz heeft, wordt geschat tussen de 5.000 (Van Panhuis, 1997) en 25.000 (Kroon, 1998). Ook hier speelt weer de onduidelijke definitie een rol. Het gaat dan niet om het hebben van een psychische stoornis maar om de relatie met de hulpverlening. In hoeverre is deze relatie instabiel en wanneer is er sprake van een inadequaat zorgaanbod.
3.7.2
Situatie in Utrecht
In Utrecht is de omvang van deze groep mensen onbekend. Analyse van de gegevens van Vangnet & Advies kan mogelijk meer inzicht in de aard en omvang van deze gemarginaliseerde groep verschaffen.
3.7.3
Risicofactoren van inadequaat zorggebruik van chonische psychiatrische patiënten
Geen informatie beschikbaar.
3.7.4
Meest voorkomende problemen bij chonische psychiatrische patiënten met een inadequaat zorggebruik
Uit het onderzoek dat gedaan is naar crisisopvang, casemanagement en bemoeizorg ontstaat een beeld van deze in de marge van de samenleving functionerende mensen (Polstra, 1997). Zij zijn overwegend tussen de 20 en 50 jaar, net zo vaak man als vrouw en het merendeel is ongehuwd en alleenstaand. Deze mensen hebben een relatief klein sociaal netwerk, de relaties met familie zijn niet zelden conflictueus en breekbaar. Vaak krijgen zij alleen nog ondersteuning van professionele hulpverleners en hun sociaal isolement is groot. Een gestructureerde vorm van dagbesteding ontbreekt dikwijls en er is sprake van verveling en eenzaamheid bij deze groep. Hun financiële situatie is slecht en wordt gekenmerkt door een jarenlange afhankelijkheid van een uitkering. Zij hebben vaak problemen met het onderhouden van een normale relatie met instanties zoals de sociale dienst en woningbouwverenigingen.
3.7.5
Beschikbare hulpverleningsgegevens
Analyse van de gegevens van Vangnet & Advies (GG&GD afd. MGZ) kan mogelijk meer inzicht in de aard en omvang van deze gemarginaliseerde groep verschaffen.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
25
3.8
Illegalen
In een door de GG&GD Utrecht uitgevoerd onderzoek naar de hulpverlening aan illegalen in Utrecht (Epema, 1997) werden illegalen als ‘personen die langer dan drie maanden in Nederland verblijven zonder geldige verblijfstitel of zij die zonder (geldig) paspoort de grens zijn overgekomen’ omschreven. Illegalen in Nederland kunnen in vier categorieën onderverdeeld worden (Engbersen en Burgers, 1994): - ‘Betrekkelijk geïntegreerde’ illegalen: niet geregistreerde werknemers (en hun eventuele gezin) met een stabiele baan, opgenomen in een gemeenschap van immigranten en al geruime tijd woonachtig in Nederland; - ‘Stabiele’ illegalen: de afgelopen jaren in Nederland aangekomen. Zij hebben nauwelijks toegang tot de arbeidsmarkt (geen SoFi-nummer) en werken onregelmatig in de informele sector. - ‘Gemarginaliseerde’ illegalen: kunnen zich na verloop van tijd nauwelijks staande houden. Zij hebben geen ondersteunend netwerk en geen uitzicht op werk in het formele of informele circuit. - ‘Criminele’ illegalen: veelal actief in de drugshandel. Ook is een deel van deze categorie crimineel actief om geld te verwerven voor het kopen van drugs. De laatste twee categorieën kunnen tot de ‘gemarginaliseerde groepen’ gerekend worden.
3.8.1
Situatie in Nederland
De meest recente schatting van het aantal illegalen in Nederland gaat uit van een lage variant van 46.500 en een hoge variant van 115.600 personen (CBS, 2002). Eerdere schattingen gingen uit van 50.000 tot 200.000 (Verkleij, 1999). In het kader van het onderzoeksprogramma ‘De Ongekende Stad’ is in 1998 een schatting van het aantal illegalen in de vier grote steden uitgevoerd. Het geschatte aantal illegalen in 1995 in de vier grote steden kwam uit op 40.000 personen. Dit is ongeveer de helft van alle illegalen in Nederland.
3.8.2
Situatie in Utrecht
In het onderzoek van het CBS uit 2002 kwam men voor Utrecht uit op 2.600 illegalen. Eerder schatte de Vreemdelingenpolitie het aantal illegalen in de stad Utrecht op 1500 (Van de Vegte, 1997). Tussen de 75% en 85% van de illegalen zijn mannen en 70% behoort tot de leeftijdsgroep van 20 t/m 40 jaar. Van de illegalen komt naar schatting 30% uit Turkije, 15% uit Noord-Afrika en 20% uit Suriname. Deze kenmerken gelden voor de illegalen van de vier grote steden. Voor Utrecht kunnen deze kenmerken iets afwijken vanwege de verschillen in bevolkingsopbouw tussen de grote steden (Utrecht heeft relatief veel inwoners van Marokkaanse afkomst). Hoe de Utrechtse illegalen over de vier categorieën illegalen van Engbersen en Burgers (zie boven) verdeeld zijn, is niet bekend.
26
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
3.8.3
Risicofactoren van illegaliteit
Niet van toepassing
3.8.4
Meest voorkomende problemen bij illegalen
Uit een landelijk onderzoek naar gezondheidsklachten van illegalen (Van Oort, e.a., 2001) kwamen de volgende problemen naar voren: -
Psychische problemen;
-
Huidklachten;
-
Klachten aan het bewegingsapparaat;
-
Klachten aan de spijsverteringsorganen (Van Oort, e.a., 2001).
3.8.5
Beschikbare hulpverleningsgegevens
In Utrecht is sinds begin 1998 het Regionaal Utrechts Illegalen Samenwerkingsverband (RUIS) operationeel (Smit & de Lange, 2002). De doelstelling van de dit samenwerkingsverband is het bevorderen van de toegankelijkheid van zorg voor niet-verzekerden, met name illegalen. Aanleiding voor dit samenwerkingsverband was het inwerk treden van de Koppelingswet in 1998. Deze wet heeft als doel het verblijf van illegalen in Nederland te ontmoedigen. Illegalen verliezen hiermee hun recht op collectieve voorzieningen (waaronder gezondheidszorg). Er werden echter twee randvoorwaarden gesteld: medisch noodzakelijke hulp moet gewaarborgd blijven en hulpverleners mogen zo min mogelijk financiële schade ondervinden. Het Ministerie van VWS heeft een specifiek budget gereserveerd om de medische kosten van illegalen te vergoeden. De Stichting Koppeling beheert dit budget. In het financieel reglement van de stichting staat als voorwaarde voor vergoeding van de medische kosten van illegalen dat er lokale platforms (met zorgverleners en financiers) moesten die zicht hebben op de aard en omvang van de noodzakelijke zorg in het werkgebied. In Utrecht is dat het RUIS. Mogelijk kan via het RUIS informatie over de illegalen in Utrecht verkregen worden.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
27
28
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
4 Beschouwing cijfers 4.1
Algemeen
Met uitzondering van (drugs)verslaafden blijkt er weinig actuele informatie voorhanden over gemarginaliseerde groepen in Utrecht. Daarmee valt Utrecht landelijk niet uit de toon. Knelpunten in de OGGz, waaronder de maatschappelijke opvang, zijn een ontoereikende informatievoorziening over de vraag en het aanbod. Ten dele hangt dit samen met het ontbreken van gegevens uit cliëntregistraties of onderzoek, ten dele ook versnippering van aanwezige gegevens. Ook het aanwezige onderzoek leidt vaak tot meer vragen dan antwoorden. De belangrijkste problemen zijn: -
Het is in het algemeen moeilijk om onderzoek te doen bij ‘verborgen populaties’ (ook wel ‘moeilijk bereikbare groepen’);
-
De vergelijkbaarheid van verschillende onderzoeken wordt bemoeilijkt door afwijkende ‘casusdefinities’ (wie hoort wel of niet tot de te onderzoeken populatie);
-
Er is geen uniforme onderzoekspraktijk of algemeen toegepaste ‘gold standard’ (al werken steeds meer onderzoeksgroepen volgens de aanbevelingen van de Gezondheidsraad uit 1995).
-
Bij onderzoeken naar de prevalentie worden verschillende tijdseenheden en schattingsmethoden gebruikt;
-
Er is vaak niet duidelijk een geografische eenheid beschreven (waar men het onderzoek uitgevoerd heeft).
Niet voor niets is er binnen de maatschappelijke opvang en de OGGz op dit moment vooral sprake van een inhaalslag op het gebied van signalering, monitoring en cliëntregistratie. Vanaf 1-1-2003 heeft de sector van de maatschappelijke opvang een registratieplicht. Dit moet leiden tot het beschikbaar komen van tot dusver niet voorhanden gegevens. Landelijk geldt er verder voor de monitoring van OGGz-doelgroepen een ontwikkeltraject. Het hoogst haalbare is daarbij het opzetten en uitbouwen van zogeheten OGGz-peilstations. Binnen deze peilstations zouden uiteenlopende projecten een plaats moeten krijgen. Te noemen is een stedelijk cliëntvolgsysteem, duidelijkheid over registratie in opvangvoorzieningen, mogelijkheden om uiteenlopende gegevensbestanden in samenhang te bezien, oplossingen voor het signaleren en (via onderzoek) volgen van ‘verborgen’ populaties die via bevolkingsenquêtes niet in beeld komen. In Utrecht willen wij aansluiten op deze ontwikkelingen. Hieronder gaan wij in op de aanwezige cijfers en vooral wat er aan extra informatie nodig is om te komen tot kengetallen ten behoeve van het beleid. Dat er over drugsverslaafden meer bekend is, heeft te maken met de Utrechtse Monitor Alcohol & Drugs die in 1998 gestart is. Met deze monitor wordt op verschillende manieren informatie over het alcohol- en druggebruik in Utrecht verzameld. Het voordeel van een monitor is dat deze continu (of met tussenpozen) gegevens verzamelt en dus actuele beleidsinformatie kan verschaffen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de mogelijkheden om de bestaande monitor uit te breiden.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
29
4.2
Dak- en thuislozen
Het meest recente onderzoek onder Utrechtse dak- en thuislozen dateert al van 1998. Momenteel lopen er drie onderzoeken onder deelpopulaties, te weten verslaafde daklozen. Over deze onderzoeken is nog niet gerapporteerd. Een aanvullende bron van informatie is verder het in 2001 – 2002 ontwikkelde cliëntvolgsysteem van de van de GG&GD voor cliënten van Vangnet en Advies. Wanneer dit registratiesysteem volledig ‘up to date’ is (naar verwachting voorjaar 2003), kan met de analyse van de bij de GG&GD geregistreerde dak- en thuislozen begonnen worden. Nieuwe initiatieven voor 2003 en verder zijn: het uitbreiden van de lokale drugsmonitor tot een monitor daklozen en verslaafden. Een jaarlijkse omvangschatting en eenmaal per vier jaar een kenmerkenonderzoek onder een representatieve steekproef van daklozen moet compenseren voor de huidige kennislacunes. Het ontwikkelen van cliëntregistratie in de maatschappelijke opvang. In de loop van 2003 worden eerste initiatieven genomen. Het project Centrale Toegang, gericht op het matchen van vraag en aanbod in de maatschappelijke opvang. Beoogd wordt om cliënten in de maatschappelijke opvang op eenduidige manier te beoordelen op het dienstenaanbod dat past bij hun problematiek. Dit biedt op termijn ook voor monitoring de benodigde uniforme stadsbrede informatie over cliënten van opvangvoorzieningen. Het ontwikkelen van een stadsbreed cliëntvolgsysteem, met als doel om sociaal kwetsbaren door de tijd te kunnen volgen en betrokkenen bij zorg en opvang de informatie te verschaffen die zij voor goede hulpverlening nodig hebben.
4.3
Drugsverslaafden
In het kader van de Monitor Alcohol en Drugs zijn de afgelopen jaren veel gegevens over drugsverslaafden verzameld. Zowel bij drugsverslaafden die in contact met de hulpverlening en/of politie kwamen als ‘op straat’ met behulp van het Utrechtse Drug Monitoring Systeem. Het beeld dat ontstaan is over de Utrechtse drugsverslaafden, relatief veel daklozen die zich rond Hoog Catharijne ophielden, heeft o.a. geleid tot de opening van een aantal gebruiksruimten en 24-uurs opvangvoorzieningen. De gegevens van de cliënten van de Utrechtse verslavingszorg zijn vanaf 1999 niet meer geanalyseerd. In 2003 zullen de cliëntgegevens over de periode 1999-2002 geanalyseerd worden. In dat jaar zal ook een nieuw verslag van het Utrechtse DMS verschijnen. De gemeente wil de lokale Monitor Alcohol en Drugs continueren, maar dan als onderdeel van een omvattender lokale OGGz-monitor.
4.4
Alcoholisten
Van de naar schatting 3500 alcoholisten is Utrecht hebben er jaarlijks maximaal 475 contact gehad met de verslavingszorg. Dit lijkt weinig maar het bereik van de Utrechtse verslavingszorg onder alcoholisten (bijna 8%) ligt iets hoger dan het landelijk gemiddelde (bijna 6%). Dit neemt niet we dat het vanuit een oogpunt van volksgezondheid wenselijker zou zijn als meer alcoholisten in contact zouden komen met de verslavingszorg. Bekende problemen hierbij zijn dat alcoholisten de neiging
30
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
hebben hun verslaving te bagatelliseren (en geen hulp zoeken) en dat huisartsen niet alle alcoholisten die zij op hun spreekuur krijgen kunnen herkennen (en dus niet kunnen doorverwijzen).
4.5
Zelfverwaarlozers
Er is over zelfverwaarlozers relatief weinig informatie beschikbaar in Utrecht. Van de geschatte 700 zelfverwaarlozers hebben er 141 contact gehad met medewerkers van Vangnet & Advies (bereik 20%). Analyse van de gegevens van Vangnet & Advies (WoonHygiënische Probleemgevallen) kan mogelijk meer inzicht in de aard en omvang van deze gemarginaliseerde groep verschaffen. Een nieuwe schatting van het aantal zelfverwaarlozers is eveneens wenselijk om het bereik van de hulpverlening opnieuw te bepalen. Een relevante ontwikkeling sinds 2000 is de ontwikkeling van een stadsbreed signaleringssysteem voor woonoverlast.
4.6
Zwerfjongeren
De schattingen van het aantal zwerfjongeren in Utrecht lopen uiteen van 130 tot 300. Hiervan hebben tussen de 100 en 120 personen contact gehad met de hulpverlening. De Algemene Rekenkamer concludeerde reeds dat de signaleringsfunctie in Utrecht matig tot voldoende ontwikkeld is. Nader onderzoek en investeringen in de signaleringsfunctie zijn dan ook gewenst.
4.7
Chronisch Psychiatrische patiënten zonder adequaat zorgaanbod
Over deze gemarginaliseerde groep is in Utrecht zeer weinig bekend. Analyse van de gegevens van Vangnet & Advies (GG&GD afd. MGZ) kan mogelijk meer inzicht in de aard en omvang van deze gemarginaliseerde groep verschaffen.
4.8
Illegalen
Er zijn in Utrecht naar schatting 2600 illegalen. Welk deel hiervan gemarginaliseerd is, is niet bekend. Ook is er voorlopig niets bekend over de achtergronden van deze groep. Analyse van de gegevens van Regionaal Utrechts Illegalen Samenwerkingsverband (RUIS) kan mogelijk meer inzicht in de aard en omvang van deze gemarginaliseerde groep verschaffen.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
31
4.9
Beperkingen beschikbare lokale informatie
Op grond van de aanwezige kennis en inzichten leent dit themarapport zich niet voor de prioritering van gezondheidsproblemen voor beleid. Evenmin zijn trendanalyses mogelijk of uitspraken over de effecten en efficiency van interventies. Daarvoor is meer en beter gestandaardiseerde, aanvullende informatie nodig. Dit wordt erkend en vindt zijn vertaling in huidig beleid waarbij de ontwikkeling van systemen voor signalering en monitoring en cliëntregistratie geprioriteerd wordt. Verder zijn criteria voor prioritering nodig. Te onderscheiden zijn: -
de omvang en de ernst van gezondheidsproblemen;
-
of het gezondheidsprobleem lokaal verhoogd is;
-
of er een trend in het gezondheidsprobleem is.
-
of het gezondheidsprobleem te beïnvloeden is.
In hoofdstuk 6 zal dit tekort aan informatie besproken worden en zal een mogelijke oplossing gepresenteerd worden.
32
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
5 Huidig beleid en activiteiten van de GG&GD Utrecht In de ‘Beleidsnota Volksgezondheid 1999-2003’ van de gemeente Utrecht staan acht kernopdrachten geformuleerd. Twee van deze kernopdrachten hebben direct betrekking op het thema ‘Gemarginaliseerde Groepen’. 1. Het anticiperen op acute en potentiële bedreigingen van de volksgezondheid; bieden van een vangnet voor diegenen die geen gebruik kunnen maken van de reguliere zorg; 2. Het bewaken en bevorderen van de OGGz.
5.1
Vangnetfunctie
Bij deze kernopdracht gaat het om het bieden van een sluitend vangnet voor medische (en verpleegkundige) hulp aan dak- en thuislozen, problematische harddrugsgebruikers en illegalen die geen gebruik kunnen of willen maken van de reguliere hulpverlening en om een sluitend netwerk van woon- en opvangvoorzieningen voor alle problematische harddrugsgebruikers. Om deze doelen te bereiken zijn zes maatregelen voorgesteld: 1
Een huisartsenpraktijk (Domzorg) voor dak- en thuislozen, illegalen en onverzekerden;
2
Ondersteuning van de initiatieven om tot een verpleegunit voor dak- en thuislozen (Meerzorg) te komen;
3
Participatie in het Regionaal Utrechts Illegalen Samenwerkingsverband (Ruis) dat tot doel heeft de zorg voor illegalen zo goed mogelijk te regelen;
4
Realisatie van zes hostels en drie gebruiksruimten voor problematische drugsverslaafden;
5
Realisatie van een laagdrempelige opvang voor drugsverslaafden in Hoog Catharijne die 16 uur per dag open is;
6
Trachten de reguliere zorg zoveel mogelijk te betrekken bij de zorg voor dak- en thuislozen, problematische harddrugsgebruikers en illegalen (de gemeente stimuleert het totstandkomen van lokale zorgnetwerken).
De maatregelen 1, 2, 3 en 5 zijn gerealiseerd anno 2002. Eind 2001 zijn verder drie gebruiksruimten geopend en zijn twee hostel operationeel. De realisatie van de andere hostels staat gepland tot en met 2008 (realisatie maatregel 4). Maatregel 6 drukt eigenlijk een continue inspanning uit en vergt een langlopend ontwikkelingstraject. Gerealiseerd anno 2002 zijn: de start van het lokaal zorgnetwerk Binnenstad in 2000. In dit netwerk werken gemeente, politie en veldpartijen samen. Veelal staan die via vormen van intensief outreachend case management in contact met dak- en thuislozen die op straat leven. Vanuit de GG&GD wordt geparticipeerd via veldwerkers en casemanagers in het tijdelijke bemoeizorgproject Delphi. Delphi biedt ondersteuning en begeleiding aan diegenen die niet meer in contact staan met de reguliere hulpverlening. Te noemen is ook het initiatief om bij oplevering van de hostel aan bewoners tegelijk een regulier zorgkader te bieden (in ieder geval een huisarts en thuiszorg). Naast deze activiteiten die in de ‘Beleidsnota Volksgezondheid 1999-2003’ aangekondigd zijn, kunnen de volgende activiteiten genoemd worden (zonder volledig te zijn): -
Methadonverstrekking door Centrum Maliebaan (360 gebruikers nemen hieraan permanent deel);
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
33
-
Dagopvang en gebruiksruimten (De Stek, Rijnkade en Stationsplein);
-
DagActiviteitenCentrum van Centrum Maliebaan aan de Van Sijpesteijnkade);
-
Nachtopvang (NOIZ en Stichting Sleep-Inn / ’t Snurkhuis;
-
Verstrekking van heroïne onder medisch toezicht (uitgevoerd door Centrum Maliebaan);
-
Overlast-preventie GAVO (Geïntegreerde Aanpak Verslavingsproblematiek en Overlast, een samenwerkingsverband van het Opnebaar Ministerie, de Regiopolitie Utrecht en Centrum Maliebaan)
-
Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (Penitentiaire Inrichting Wolvenplein).
-
Meldpunt Spuitoverlast en Spuitomruil (GG&GD Utrecht)
-
Woonhygiënische Probleemgevallen (onderdeel van Vangnet & Advies van de GG&GD Utrecht).
Voor verdere informatie over deze activiteiten wordt verwezen naar de brochures ‘Voorzieningen ja, overlast nee’ en ‘Vangnet & Advies’ van de GG&GD Utrecht.
5.2
Versterking OGGz
Aan de kernopdracht, bewaken en bevorderen van de OGGz, zijn de volgende doelen verbonden: -
Mensen doen niet (langdurig) een beroep op de OGGz; met andere worden: risicogroepen worden volledig bereikt door de reguliere zorg;
-
Geen lacunes of overlappingen in de reguliere geestelijke gezondheidszorg;
-
Mensen zonder thuis hebben een plek waar ze kunnen eten, slapen en zitten;
-
De doelgroepen die het meeste risico lopen, worden beter bereikt met de beschikbare preventie en zorg;
-
Psychische of psychosociale problemen worden in een vroeg stadium aangepakt, zodat de kans op succes het grootst is.
Daartoe werden zeven maatregelen voorgesteld: 1. De gemeente voert de regiovisie GGZ uit, waaronder: -
het oprichten van een platform/werkgroep OGGz, waarin alle relevante partijen participeren;
-
het ontwikkelen van een lokaal beleid(splan) OGGz;
-
het ontwikkelen van een systematiek ten behoeve van monitoring en signalering.
2. De gemeente sluit met betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars convenants af over taakverdeling, verantwoordelijkheden enz. 3. De gemeente bevordert betere samenwerking in de zorg door meer samenhang te brengen in het geheel van zorgvoorzieningen en maatschappelijke opvang. 4. Het voorkómen en terugdringen van OGGz-problematiek zal onderdeel worden van het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Projecten als de aanpak van seksueel geweld, weerbaarheidstrainingen voor jongeren, opvoedingsondersteuning en het omgaan met spanningen worden ingezet voor risicogroepen. 5. De gemeente intensiveert haar vangnettaak 6. De gemeente ontwikkelt een gemeentebrede visie op de zorg voor dak- en thuislozen (regiovisie dak- en thuislozen) waarin ook maatschappelijke opvang, sociale zaken, arbeid, huisvesting, scholing, zorg, kinderopvang, enz. betrokken zijn.
34
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
7. De gemeente zorgt ervoor meer kennis over psychiatrie voorhanden te hebben. Deze kernopdracht is opgepakt via twee nieuwe visienota’s en daaruitvoortvloeiende acties die vastgelegd zijn in actieplannen met de status van OGGz-convenanten. In chronologische volgorde komen aan bod: de regiovisie GGz; het daaruit voortvloeiende stedelijke actieplan Zorg op Straat I; het convenant OGGz-AWBZ “Voor een sluitende zorg; de visienota maatschappelijke opvang en sociale verslavingszorg, 2003 – 2007; het actieplan Zorg op Straat II. De nota’s worden op hoofdlijnen beschreven. Voor de actieplannen verwijzen wij naar de bijlage. De paragraaf sluiten wij af met een resumé waarin de nota’s in samenhang beschreven worden, in relatie tot de doelbereiking van de kernopdracht.
5.2.1
Regiovisie GGz, werkgroep OGGz
In het kader van de regiovisie GGz is een werkgroep OGGz ingesteld. Deze werkgroep heeft in 2001 de beleidsnotitie ’OGGz in de stad Utrecht’ opgesteld. De opdracht van de werkgroep was ‘een visie te ontwikkelen op het doel en de inhoud van de lokale OGGz, de samenhang te versterken en afspraken te maken over verantwoordelijkheden op het gebied van de regie, de uitvoering en de samenwerking’ (Werkgroep OGGz, 2001, p. 2). De beleidsnotitie OGGz gaat uit van integraal beleid in de aanpak van de dak- en thuislozenproblematiek. Preventie, crisisopvang, (bemoei)zorg en maarschappelijke signalering, monitoring en beleidsadvisering worden onderscheiden als kerntaken. De inzet is verder een gezamenlijke aanpak in de OGGz van de gemeente, politie, zorgkantoor, GGz, verslavingszorg, maatschappelijke opvang en eerstelijnsvoorzieningen. De notitie is onderdeel van de regiovisie GGz, bouwt voort op de nota “Mensen van de straat” en krijgt zijn invulling via activiteiten beschreven in Zorg op Straat I. De volgende speerpunten zijn in de regiovisie genoemd in relatie tot de OGGz: 1. Monitoren en registratie van OGGz-problematiek; 2. Ontwikkeling van een preventief aanbod voor risicogroepen; 3. Uitwerking van opzet 24-uursopvang voor dak-en thuislozen met dubbele diagnostiek en zorgmijders; 4. Uitwerken opzet time-out voorzieningen; 5. Onderzoek naar de mogelijkheden vormen van crisisopvang binnen de maatschappelijke opvang voor dak- en thuislozen zonder GGz-indicatie; 6. Uitwerking aanpak dak- en thuislozenproblematiek onder regie van de gemeente Utrecht conform actieplan; mensen van de straat; 7. Uitwerking van het gemeenschappelijke actieplan “zorg op straat, naar een gemeenschappelijke aanpak van de dak- en thuislozen-problematiek in de binnenstad van Utrecht”; 8. Opzetten en uitvoeren van lokale zorgnetwerken in andere wijken van Utrecht (voor de binnenstad reeds gestart); 9. Uitwerking psychosociale hulp bij rampen. Voor de vervulling van de OGGz-regie en de uitwerking van de gezamenlijke actieplannen in Utrecht zijn een stedelijke stuurgroep en een stedelijk platform Zorg op Straat opgericht. Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
35
5.2.2
Zorg op straat I
In december 2000 zijn gezamenlijk activiteiten gebundeld in ‘Zorg op straat’, een gemeenschappelijk aanpak in de zorg voor dak- en thuislozen in de binnenstad van Utrecht. In Zorg op Straat is gekozen voor een intensieve vorm van samenwerking van gemeente, GG&GD, zorgkantoor, Altrecht, Centrum Maliebaan, politie en maatschappelijke opvang. De aanpak wordt gekenmerkt door een integrale en ketengerichte benadering. Prioriteiten in het actieplan Zorg op Straat I zijn: -
Casemanagement/trajectbegeleiding;
-
Opvang en zorg;
-
Afstemming en samenwerking;
-
Uitkeringsbeheer/schuldhulpverlening;
-
Monitoring en informatievoorzieningen.
5.2.3
Convenant OGGz-AWBZ: Sluitende zorg voor OGGz-doelgroepen inUtrecht
In juni 2002 verscheen het convenant “Voor een gezonder Utrecht; sluitende zorg voor zorgbehoevenden”. Het rapport richt zich op sociaal kwetsbaren en bevat 15 speerpunten in de aanpak van knelpunten in de hulpverlening aan sociaal kwetsbaren. Het doel is een sluitende aanpak in de OGGz in Utrecht. Het convenant is ondertekend door de gemeente, het zorgkantoor, Altrecht, Centrum Maliebaan, de stichting Beschermende Woonvormen Utrecht en het Leger des Heils. De ondertekening van het convenant ging samen met financieel “commitment” van de gemeente en het zorgkantoor aan sluitende openbare geestelijke gezondheidszorg in Utrecht. De samenwerking in de OGGz werd daarmee naar een hoger niveau getild dan in Zorg op Straat I: van gezamenlijke inspanningsverplichtingen voor zorg aan dak- en thuislozen op straat naar afspraken over prestaties en resultaten in de OGGz in Utrecht.
5.2.4
Visienota maatschappelijke opvang en sociale verslavingszorg 2003 - 2007
In december 2002 verscheen het beleidskader 2003 – 2007 voor de maatschappelijke opvang en sociale verslavingszorg. De visienota is een gezamenlijk product van de GG&GD en DMO, de verantwoordelijke diensten voor maatschappelijke opvang en ambulante verslavingszorg voor de overlappende doelgroepen van dak- en thuislozen en (problematisch) verslaafden. De visienota heeft sociaal kwetsbaren als doelgroep en vertrekt vanuit beleid dat zorg en opvang overstijgt en ook wonen en welzijn omvat. Als domeinen voor een hulpaanbod worden onderscheiden: huisvesting, opvang, zorg voor somatische, psychiatrische en verslavingsproblemen, financiën en financiële hulpverlening, werk en dagbesteding en sociale contacten. Per domein moet sprake zijn van ketenvorming. De effecten van het beleid zijn tweeledig, en zijn gericht op het waarborgen van de kwaliteit van leven (en zorg) voor sociaal kwetsbaren en het verbeteren van de leefbaarheid in de stad als geheel. Als beleidspijlers worden geïdentificeerd: preventie, zorg/opvang en herstel. Doelen zijn vermindering van de instroom, goede opvang / zorg, en waar mogelijk het bevorderen van doorstroom en uitstroom naar een zoveel mogelijk geïntegreerd bestaan. Daartoe zijn per pijler ambities, doelen en resultaten geformuleerd (zie bijlage 1). De gemeente formuleert als centrale opdrachten het vervullen van de 36
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
regierol in de OGGz en de Maatschappelijke Opvang, goed opdrachtgeverschap vanuit de de doeluitkering, inclusief wat dit veronderstelt aan benodigde kennis en informatie ten behoeve van de uitvoeringspraktijk en het beleid. Uitgangspunt bij de regie is gezamenlijke uitvoering, conform de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente, zorgkantoor, politie en voorzieningen voor maatschappelijke opvang, geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. De benodigde kennis en informatie veronderstelt voor de OGGz prioriteit bij initiatieven en afspraken over signalering, monitoring en een stedelijk cliëntvolgsysteem. Als prioriteiten in de visienota zijn genoemd: 1. De ingezette inhaalslag in woon- en opvangvoorzieningen voltooien, conform de speerpunten in het collegeprogramma en huidige toezeggingen. 2. Budget vrijmaken voor het honoreren van de collectieve wensen van de doelgroep 3. Ontwikkelen van een model voor centrale toegang voor de maatschappelijke opvang 4. Monitoring en signaleringsfunctie uitbouwen 5. Uitbouwen keten sociale verslavingszorg met structurele verstrekking heroïne, en methadon op locatie
5.2.5
Zorg op straat II
In december 2002 verscheen ook het gezamenlijk actieplan “Zorg op straat II”t. De gemeente Utrecht, het zorgkantoor, veldpartijen in de OGGZ en belangenbehartigers hebben daarin 42 gezamenlijke afspraken vastgelegd in de hulpverlening aan sociaal kwetsbaren in de stad Utrecht. De afspraken hebben betrekking op de leefdomeinen Gezondheid, Leefomstandigheden, Financiën, Bejegening, Huisvesting, Werk- en dagbesteding en Randvoorwaarden voor samenwerking en afstemming in de OGGz (zie bijlage). De afspraken krijgen de status van convenant. Samen met het OGGz-AWBZ convenant vloeit Zorg op Straat II rechtstreeks voort uit het beleidskader in de visienota.
5.2.6
Resumé
Voor de vervulling van kernopdracht zijn op regionaal en stedelijk niveau de beleidskaders voor de OGGz geformuleerd, gevolgd door actieplannen met de status van convenanten. Daarbij is voortgang geboekt door verbreding van de doelgroep van dak- en thuislozen naar alle OGGz-doelgroepen, door geografische uitbreiding van de Binnenstad naar de hele stad en door gezamenlijke afspraken die zich ontwikkeld hebben van inspanningsverplichting tot resultaatverplichting, inclusief dekking door gemeente en het zorgkantoor. Tezamen geven de visienota en convenanten een indruk van de benodigde inhaalslag om (potentiële) uitvallers de zorg, opvang en (maatschappelijke) ondersteuning te bieden die zij nodig hebben om zo volwaardig mogelijk deel uit te maken van de Utrechtse samenleving. In relatie tot de kernopdracht is invulling gegeven aan de maatregelen 1, 2, 3, 5 en 6. Maatregel 4 heeft betrekking op het veiligheidsbeleid en wordt in dit kader geadresseerd. Via liaisons binnen de stuurgroep OGGz met de politie (voorheen stuurgroep Zorg op Straat) en tussen deze stuurgroep en overlegplatforms rond het veiligheidsbeleid vindt afstemming plaats. Ook de aankomende nota volksgezondheid van de GG&GD moet in dit verband genoemd worden. Maatregel
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
37
7 krijgt handen en voeten via de geformuleerde actieprogramma’s. Te noemen is bijvoorbeeld de nadrukkelijker betrokkenheid vanuit de GGz en verslavingszorg bij bemoeizorg, indicatiestelling en crisisinterventie.
38
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
6 Oplossingsrichtingen Uit de voorgaande hoofdstukken kunnen twee conclusies getrokken worden. Enerzijds is er in Utrecht een uitgebreide infrastructuur van voorzieningen voor de gemarginaliseerde groepen aanwezig en is het beleid waar mogelijk gebaseerd op aanwezige kennis en informatie. Anderzijds schiet de informatie over vraag en aanbod in de OGGz ernstig tekort voor monitoring en signalering, een goede uitvoeringspraktijk en de ontwikkeling en beoordeling van beleid. In de visienota van de gemeente en de convenanten wordt daarom prioriteit gelegd bij een monitor OGGz. De doelstellingen van zo’n monitor kunnen zijn: -
het volgen en beoordelen van beleid in het kader van de regiefunctie van de gemeente
-
het vroegtijdig signaleren van nieuwe trends en ontwikkelingen.
Daarbij wordt waar mogelijk gewerkt met gegevens uit bestaande registratiesystemen. Vanuit de GG&GD betekent dit voortbouwen op het registratiesysteem User voor alle cliënten van Vangnet en Advies. Andere relevante ontwikkelingen zijn: indicatiestelling in de maatschappelijke opvang (project Centrale Toegang) en ten behoeve van het zorgkantoor (indicatiestelling OGGz-AWBZ), de voorgenomen ontwikkeling van een stedelijk cliëntvolgsysteem, de wettelijk verplicht gestelde registratieverplichting in de Maatschappelijke Opvang en de uitbouw van de lokale Monitor Alcohol en Drugs tot een lokale OGGz-monitor. Participatie in het landelijk experiment peilstations OGGz behoort ook tot de mogelijkheden. Dit laatste biedt mogelijkheden om bij de ontwikkeling van een lokale OGGz-monitor aan te sluiten bij landelijke standaarden, te beschikken over aanvullende kennis en expertisen in monitoring van OGGz-doelgroepen en te leren van ervaringen elders. Ook zijn er op dit moment bij de politie, het ‘front office zorg’ van Altrecht en CMB en het meldpunt Woonproblematiek veelbelovende initiatieven. Op dit moment staan deze initiatieven relatief los van elkaar. De GG&GD wil in zijn verantwoordelijkheid als trekker voor signalering en monitoring proberen om deze registraties met elkaar in verband te brengen, echter zonder te treden in eigen taken, verantwoordelijkheden en aan registraties gekoppelde voorschriften voor verantwoording van de registrerende instellingen. Dit betekent prioriteit binnen de Volksgezondheidmonitor Utrecht voor OGGz-monitoring. Deze prioriteit moet in een volgende rapportage “gemarginaliseerde groepen” leiden tot het wegwerken van kennislacunes en een systematiek van meer actuele, beter betrouwbare kengetallen voor de gemeente en de stedelijke stuurgroep OGGz-AWBZ. De ontwikkeling van OGGz-monitoring vergt een langdurig ontwikkelingsperspectief. Bij de opzet van de OGGz-monitor wil de gemeente de afstemming en samenhang tussen betrokken partijen ten dele stimuleren en faciliteren, ten dele zal de gemeente actief sturen. De gemeente zal in redelijkheid en in samenspraak met de instellingen haar sturingsrol vervullen. Daarbij wordt rekening gehouden met het doel en de functie van instellingen. Aan een passantenverblijf in de maatschappelijke kunnen bijvoorbeeld niet dezelfde eisen gesteld worden als aan een woonvoorziening. Van belang is wel eenduidige registratie, onderlinge uitwisselbaarheid, volledigheid en betrouwbaarheid. Met instellingen zonder een door of vanuit de gemeente gefinancierde uitvoeringspraktijk wordt gezocht naar afspraken over inhoudelijke samenhang en afstemming (Politie en Altrecht / Maliebaan).
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
39
Bij de opzet van de Monitor OGGz denken wij voor 2003 aan de volgende stappen: -
Inventariseren en doorlichten bestaande registraties, inclusief de wettelijke kaders / registratiehouders op landelijk niveau;
-
Een voorstel maken voor een model van monitoring;
-
Voorstellen over de inhoud van registraties, op basis van kengetallen waar gemeente en het samenwerkingsverband behoefte aan hebben;
-
Voorstel voor werkafspraken over samenhang en afstemming tussen registraties, inclusief een voorstel voor de uitwisseling van gegevens;
-
40
Uitzetten van een onderzoeksopdracht voor de lokale monitor daklozen en verslaafden.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
Literatuur -
Algemene Rekenkamer. Opvang zwerfjongeren. Den Haag: Sdu Uitgevers, 2002.
-
Bijl RV, Zessen G van, Ravelli A. Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland: het NEMESIS-onderzoek. II. Prevalentie van psychiatrische stornissen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 1997; 141: 2453- 60.
-
Centraal Bureau voor de Statistiek. Raming van het aantal niet in de GBA geregistreerden. Rijswijk: CBS, 2002
-
Den C ten, Bieleman B, Bie E de, Snippe J. Pijn in het hart. Onderzoek naar de aard en omvang van de harddrugsproblematiek in de stad Utrecht. Groningen- Rotterdam: Stichting Intraval, 1995.
-
Doorn L van. Een tijd op straat. Een volgstudie naar (ex) daklozen in Utrecht (1993 – 2000).
-
Engbersen G, Burgers J. The unknown city: illegal aliens in Rotterdam. Utrecht: University of Utrecht, 1994.
-
Epema HG. Illegaal: een zorg(e)loos bestaan? Utrecht: GG&GD Utrecht, 1997.
-
European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. Drugs in Focus. Measuring prevalence and incidence of drug use. Lisbon: EMCDDZ, 2002.
-
Gageldonk A van, Zwart W de, Stel J van der, Donker M. De Nederlandse veslavingszorg. Overzicht van de kennis over aanbod, vraag en effect. Utrecht: Trimbos-instituut, 1997.
-
Gemeente Utrecht. Gezond leven in gezond Utrecht. Beleidsnota Volksgezondheid 1999 – 2003. Utrecht: gemeente Utrecht, GG&GD, 1999.
-
Gemeente Utrecht. “Mensen van de Straat”. Actieplan 2000 – 2002 Utrecht: gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, 1999.
-
Gemeente Utrecht. Visienota Maatschappelijke opvang en sociale verslavingszorg voor sociaal kwetsbaren in Utrecht. Aanzet voor een gemeentebreed actieprogramma 2003 – 2006. Utrecht: gemeente Utrecht, 2002.
-
Gezondheidsraad. Daklozen en thuislozen. Den Haag: Gezondheidsraad, 1995.
-
Graaf I de, Wildschut J, Mheen D van de. Utrechtse druggebruikers: een jachtig bestaan. Utrecht: IVO, 200.
-
Heydendael PHJM, Nuy MHR. Achtergronden van thuisloosheid. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1992.
-
Jansen H, Kolk R, Maaskant J, Stoele M. Dak- en thuislozenmonitor 2001-2002. Rotterdam: Gemeente Rotterdam, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2002.
-
Korf D. Deben L, Diemel S, Rensen P, Riper H. Een sleutel voor de toekomst. Tel- en consumentenonderzoek onder daklozen in Amsterdam. Amsterdam: Thela Thesis, 1999.
-
Kroon H. Gegevens uit onderzoek langdurig bestaande casemanagement-programma’s. Utrecht: Trimbos-instituut, 1998.
-
Laan JR van der. Het Utrechtse huisartsspreekuur voor dak- en thuislozen. Een inventarisatie van contactredenen, diagnosen en verrichtingen. Huisarts en Wetenschap. 1992; 35: 342 – 44.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
41
-
Laere IRAL van, Buster MCA. Gezondheidsproblemen van daklozen op zogenaamde dr. Valckenier-spreekuren in Amsterdam. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 2001; 145: 115660.
-
Lempens A, Wildschut J, Knibbe R, Mheen D. Straatgroep Utrechtse druggebruikers rondom Hoog Catharijne. Utrecht: IVO, 2001.
-
Lourens J, Scholten C, Werf C van der, Ziegelaar A. Verkommerden en verloederden. Een onderzoek naar de omvang en aard van de groep in Nederland. Leiden: Research voor Beleid, 2002.
-
National Institute on Alcohol Abuse and Addiction. Youth Drinking: Risk Factors and Consequences. Bethesda: NIAAA, 1997.
-
Nationale Raad voor de Volksgezondheid. Advies Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz). 1991.
-
Oort M van, Kulu Glasgow I, Weide M, Bakker D de. Gezondheidsklachten van illegalen. Een landelijk onderzoek onder huisartsen en spoedeisende hulpafdelingen. Utrecht: Nivel, 2001.
-
Panhuis PJA van. De psychiatrische patiënt in de TBS; van kwaad tot erger. Deventer/Gouda: Quint, 1997.
-
Polstra L. Tussen isolement en integratie; een onderzoek naar zorgcoördinatie in de geestelijke gezondheidszorg. Utrecht: Uitgeverij SWP, 1997.
-
Reinking R, Kroon H, Smit F. Opgevangen in Utrecht. Dakloosheid en zelfverwaarlozing in de regio Midden-Westelijk Utrecht. Utrecht: Trimbos-instituut, 1998.
-
Reinking R, Nicholas S, Leiden I van, Bakel H van, Zwikker M, Wolf J. Daklozen in Den Haag. Onderzoek naar omvang en kenmerken van de daklozenpopulatie. Utrecht: Trimbos-instituut, 2001
-
Schnabel P. Vergroting van de maatschappelijke cohesie door versterking van de sociale infrastructuur. In: Hortulanus RP, Machielse JEM. In de marge.Den Haag: Elsevier, 2000: p 21-34.
-
Smit F, Toet J. National prevalence estimates of problematic drug use in the Netherlands, 1999. Utrecht: Trimbos-instituut / GG&GD Utrecht, 2001.
-
Smit RBJ. Als de drank in de man is. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2002.
-
Smit RBJ, Lange HJM de. Zorg voor illegalen. Tegen de Tuberculose. 2002; 98: 65-68.
-
Spijker J, Bijl RV, Dekker J, Pen J. Psychiatrische morbiditeit in de grote steden. Een vergelijking tussen de vier grote steden en de rest van Nederland. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen. 2001; 79: 155 – 61.
-
Stuurgroep Zorg op straat. Zorg op Straat. Naar een gemeenschappelijke aanpak van de dak- en thuislozenproblematiek in de binnenstad van Utrecht. Utrecht: Stuurgroep Zorg op straat, 2000.
-
Stuurgroep Zorg op straat. Zorg op Straat II. Utrecht: Stuurgroep Zorg op straat, 2002.
-
Toet J, Smit F, Heelsbergen K van. Analyse Registratiegegevens gemeente Utrecht 19931998.Utrecht: Trimbos-instituut, 2000.
-
Vaarwerk M te. Zelfverwaarlozing bij ouderen. Utrecht: Trimbos-instituut, 1997.
-
Verdurmen JEE, Toet J, Spruit IP. Alcohol- en druggebruik in de gemeente Utrecht. Utrecht: Trimbos-instituut, 2000.
42
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
-
Verkleij H. Monitoring van de gezondheidstoestand van illegalen. Bilthoven: DIA/RIVM, 1999.
-
Vermeulen K, Wildschut J, Knibbe R. ‘Zo’n beetje alles staat in het teken van wit’. Utrecht: IVO, 2001.
-
Vriends K, Mazurkiewicz E. De kus van de casemanager. Een evaluarend onderzoek naar de gecoördineerde aanpak van woonhygiënische probleemgevallen. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2000.
-
Werkgroep OGGz. Beleidsnotitie Openbare Geestelijke Gezondheidszorg in de stad Utrecht. Onderdeel van de Regiovisie GGz Midden-Westelijk Utrecht. Utrecht, Werkgroep OGGz, 2001.
-
Wolf J, Elling A, Graaf I de. Monitor Maatschappelijk Opvang: Deelmonitoren Vraag, aanbod en gemeentlijk beleid. Utrecht: Trimbos-instituut, 2000
-
Wolf J, Bransen E, Nicholas S. Mensen in de marge; kenmerken van sociale kwetsbaarheid. Justitiële Verkenningen. 2001; 27: 19 – 38.
-
Wolf, JRLM. Een kwestie van uitburgering. Amsterdam: Uitgeverij SWP, 2002
-
Zwart WM de, Mensink C. Jaarboek verslaving 1995, over gebruik en zorg in cijfers. Hoeten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1996.
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
43
44
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
BIJLAGE: Actieplannen nota’s (bij hoofdstuk 5) De volgende actiepunten zijn in de regiovisie genoemd: 1. Monitoren en registratie van OGGz-problematiek; 2. Ontwikkeling van een preventief aanbod voor risicogroepen; 3. Uitwerking van opzet 24-uursopvang voor dak-en thuislozen met dubbele diagnostiek en zorgmijders; 4. Uitwerken opzet time-out voorzieningen; 5. Onderzoek naar de mogelijkheden vormen van crisisopvang binnen de maatschappelijke opvang voor dak- en thuislozen zonder GGz-indicatie; 6. Uitwerking aanpak dak- en thuislozenproblematiek onder regie van de gemeente Utrecht conform actieplan; mensen van de straat; 7. Uitwerking: zorg op straat, naar een gemeenschappelijke aanpak van de dak- en thuislozenproblematiek in de binnenstad van Utrecht; 8. Opzetten en uitvoeren van lokale zorgnetwerken in andere wijken van Utrecht (voor de binnenstad reeds gestart); 9. Uitwerking psychosociale hulp bij rampen.
Beleidsvoornemens in Visienota Maatschappelijke Opvang en Sociale Verslavingszorg De beleidsvoornemens gericht op de leefomstandigheden van de doelgroep worden gerangschikt onder de drie beleidpijlers preventie, zorg / opvang en herstel. Per intentie zijn ambities en resultaten geformuleerd. Aan het beleid zijn randvoorwaarden verbonden. Preventie 1. Verbeteren van de (vroeg)signalering, melding van sociaal kwetsbaren en de vroeginterventie. 2. Vroeginterventie bij beginnende dakloosheid Zorg en opvang 3. Verbetering arbeids- en levensomstandigheden in bestaande opvanginstellingen 4. Verbetering kwaliteit van de opvang 5. Opvullen lacunes in de opvang en woonvoorzieningen voor (verslaafde) daklozen. 6. Een actieve benadering van de doelgroep 7. Een sluitende keten van sociale verslavingszorg 8. Vraaggericht werken
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen
45
Herstel 9. Wonen en herhuisvesting 10. Financiële hulpverlening 11. Dagactiviteiten en werk 12. Sociale contacten / sociale steun Randvoorwaarden 13. Het uitbouwen van de regiefunctie 14. Gemeentelijke coördinatie 15. Cliëntregistratie, signalering en monitoring 16. Het uitbouwen van opdrachtgeverschap 17. Verbetering van de afstemming tussen vraag en aanbod in de maatschappelijke opvang 18. Samenwerking / afstemming met het veld en financiers 19. Samenwerking / afstemming met G4, centrumgemeenten, provincie, lobby naar Rijk Prioriteiten De ambitielat in de nota ligt hoog. De weergegeven resultaten zien wij als eerste stap in de goede richting. Verder zien wij de bovenstaande 19 beleidsintenties als een samenhangend, noodzakelijk pakket om van Utrecht een meer sociale en zorgzame en leefbare stad te maken voor iedereen: voor de sociaal kwetsbaren, èn voor degenen die met hen samen in één leefbare en veilige stad willen leven. Realisering van de aangekondigde resultaten vergt een bijzonder grote inzet van extra personeel en middelen. Voor aanvullende middelen zijn de volgende acties ondernomen: a. Genereren structurele externe middelen. Op de huidige succesvolle inhoudelijke en financiële samenwerking met het veld en het zorgkantoor wil de gemeente voortbouwen, inclusief wat dit vereist aan indicatiestelling, eenheid in de toegang tot en het volgen van cliënten in de maatschappelijke opvang. b. “Oud voor nieuw”. De huidige portfolio bevat alleen inhoudelijke noodzakelijke elementen. Op onderdelen is op prijs te sturen, maar dat zal op korte termijn niet veel soelaas bieden. c.
Investeringsimpulsen. De gemeente vraagt - in G4 verband, samen met VNG en de Federatie Opvang - om aanzienlijke investeringsimpulsen van het Rijk. Tot dusver heeft de lobby nog niet tot succes geleid.
46
Volksgezondheidsmonitor Utrecht, themarapport Gemarginaliseerde Groepen