Vogels vliegen over Limburg E. Franquinet
bron E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg. Goffin, Maastricht 1930
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/fran022voge01_01/colofon.php
© 2015 dbnl / erven E. Franquinet
5 VOOR haar, die mij een trouwe gezellin is op de meeste van mijn tochten: MIJN VROUW.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
7
Een en ander ter inleiding
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
9 OVER het algemeen staan wij, Nederlanders, nog steeds een beetje vreemd tegenover de luchtvaart. Dit is in zekeren zin wel te verklaren. In de eerste plaats is daar onze nationale eigenschap: de bekende de-kat-uit-den-boom-kijkerij. ‘Veilig vliegen’ is eer ideeën-associatie, die nog niet van zoo heel ouden datum is. De meesten onzer kunnen zich den tijd nog wel herinneren, toen men ervan stond op te kijken, wanneer een vliegtuigmotor kans had gezien, meer dan enkele uren achter elkaar te draaien, zonder dat er mankementen waren opgetreden. Dat was allesbehalve veilig. Uit de in den laatsten tijd reeds meer dan eens vertoonde krachtproef, waarbij de motor, volbelast, blijk geeft 500 of zelfs nog meer uren onafgebroken zijn arbeid te kunnen verrichten, vergeet men echter de conclusie te trekken, die daaruit noodzakelijkerwijze voortvloeit. Met de hierboven genoemde eigenschap, staat een tweede in nauw verband: de algemeen geldende psychologische wet van de traagheid; de mensch gaat er nu eenmaal slechts met tegenzin toe over, nieuwe banen te bewandelen. (Men houde mij deze in dit geval eenigszins kreupele beeldspraak ten goede!). Een derde oorzaak is deze, dat wij, behalve in die streken, waarover de routes der verkeersdiensten voeren, over het algemeen in ons land tot dusver van het vliegen niet veel meer te zien kregen, dan enkele zoogenaamde ‘demonstraties’, hetgeen vrij kan worden vertaald door: acrobatische waaghalzerijen, die in den regel de daarbij gebruikelijke ongelukken meebrachten en, verre van aanmoedigend op het groote publiek te werken, de menigte een heilzamen schrik voor dat ‘levensgevaarlijke vliegen’ bijbrachten. En dan is er nog de dagbladpers. Elk ongeval, dat een
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
10 vliegtuig overkomt, hetzij in Amerika, Australië of China of waar ter wereld ook, hetzij er slachtoffers bij te betreuren zijn of alleen materieele schade is toegebracht, wordt den lezers in extenso opgedischt. En iemand, die, zelf niet wonend in een streek, waaroverheen dagelijks met de grootst mogelijke regelmaat reizigers en goederen door de lucht worden vervoerd, er zich geen voorstelling van kan vormen, dat bijv. alleen in Duitschland gedurende het zomerseizoen reeds iederen dag een 180-tal trajecten door verkeersmachines worden gemaakt, leest hoofdschuddend het bericht, dat er ‘alweer’ een vliegtuig is neergestort en neemt zich heilig voor, aan zulke roekeloosheden niet mee te doen. Dan is het op den vasten grond toch maar veiliger! Laat deze lezer eens even bedenken, welk een uitbreiding de kolommen van zijn lijfblad zouden moeten ondergaan, indien daarin eens alle auto-ongelukken werden opgenomen, die dagelijks over de heele wereld plaats grijpen. Volgens betrouwbare statistieken immers bedraagt tegenwoordig alleen voor Amerika en Europa het aantal dooden dat bij deze ongelukken valt 50.000, het aantal zwaargewonden meer dan 250.000 per jaar! Toegegeven - de frequentie der ongevallen in verhouding tot het aantal is bij vliegtuigen nog steeds grooter dan bij auto's, de aard ervan is in den regel ernstiger, voornamelijk door het optreden van grootere krachten bij den schok, tengevolge van de grootere snelheid. Maar het gebruik van elk modern middel van verkeer brengt nu eenmaal zekere risico's mee, die verdisconteerd moeten worden in de voordeelen, die dit verkeersmiddel biedt. Bij het vliegtuig is het groote, onmiddellijk in het oog springend voordeel: de snelheid. Ook bij de zich over den grond voortbewegende verkeersmiddelen is de snelheid een belangrijke nuttigheidsfactor. Maar hierbij zien wij het verschijnsel optreden, dat vergrooting van dezen factor dien der vei-
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
11 ligheid in onevenredig toenemende mate omlaag drukt. Bij het vliegtuig werkt dit juist andersom en daarom is het dus het aangewezen middel van vervoer voor hen, die er belang bij hebben, zich in een korte spanne tijds over groote afstanden te kunnen verplaatsen: de handelsman, de diplomaat, de journalist, en verder allen, die om een of andere dringende reden ijlings ergens heen ontboden worden. Ook waar het betreft het vervoer van goederen en poststukken, waarbij het voornamelijk aankomt op snel transport naar verafgelegen plaatsen, moeten de voordeelen, die het luchtverkeer biedt, wel voor iedereen duidelijk zijn. Dat ons land in het wereldluchtverkeer lang geen kwaad figuur maakt, mag wel als algemeen bekend worden verondersteld; onze K.L.M. kan zich gerust meten met de beste buitenlandsche maatschappijen, iets waartoe voornamelijk drie factoren bijdragen: de uitstekende vliegeigenschappen der wereldberoemde Fokker-vliegtuigen, de schitterende praestaties harer piloten en - niet het minst, ofschoon dit niet zoozeer tot de buitenwereld doordringt - de degelijke organisatie van haar grond-dienst. Naast de luchtvaart als middel van verkeer, staat de luchtvaart als tak van sport. Hierin hinken wij wel eenigszins achter de ons omringende landen aan. Tegenover Engeland - om nu maar terstond hèt land van de sportvliegerij als voorbeeld te nemen - dat in den aanvang van dit jaar 196 sportvliegers, in het bezit van een of zelfs meer eigen machines, telde, maakt ons landje met zijn zes particuliere vliegmachine-eigenaars wel een pover figuur. Dit kan zeker niet een gevolg zijn van de bodemgesteldheid van ons land, dat integendeel door zijn vlakke profiel juist gelegenheid te over biedt voor den aanleg van vliegvelden van geringe afmetingen, geschikt voor sport- en toer-vliegtuigen. Dat deze gelegenheid nog steeds niet in voldoende mate
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
12 wordt benut, blijkt wel uit de omstandigheid, dat er op het oogenblik ten onzent slechts vier van deze terreinen zijn te vinden. Ook hier dus weer viert onze in den aanvang dezes gesignaleerde nationale eigenschap hoogtij! Degenen die zoo naïef zouden zijn, te meenen, dat er wellicht hier te lande voor de liefhebbers geen gelegenheid bestaat, om hun brevet als sportvlieger te behalen en dat daarvoor een kostbaar tijdelijk verblijf in het buitenland noodig is, wordt hier gewezen op onze Nationale Luchtvaart School, die les geeft op Waalhaven en Schiphol, en mocht er soms nog iemand zijn die veronderstelt, dat onze sportvliegers dan wellicht voor hun machines en materialen nog op het buitenland zouden zijn aangewezen, dan mogen de namen Pander en Koolhoven hem in dit opzicht volkomen geruststellen, namen, die een vergelijking met het beste, dat het buitenland op dit gebied levert, veilig kunnen doorstaan. Rest nog, te spreken over de luchtvaart als vorm van toerisme. Hierover kan men, voor wat Nederland betreft, al heel kort zijn; deze is ten onzent vrijwel onbekend, in tegenstelling tot bijv. Frankrijk en Engeland, in welke beide landen het luchttoerisme levendig wordt beoefend. Ook hierbij is de naam Koolhoven geen onbekende. Onze Oosterburen, die tengevolge van de ‘vredes’-bepalingen een tijdlang zwaar zijn gehandicapt in den aanbouw hunner machines, zijn thans ijverig bezig den bestaanden achterstand èn op het terrein der sport èn op dat van het toerisme in te halen. Het is juist dezen laatsten vorm van luchtvaart, dien dit werkje, om de genietingen, die eraan zijn verbonden en die ten onzent nog vrijwel onbekend zijn, meer in het bijzonder wil naar voren brengen. Beschouwingen over onderwerpen als: de luchtvaart als oorlogswapen, het motorloos zeilvliegen e.d. vallen buiten het bestek van dit boekje. Misschien heeft iemand zich bij het lezen van den omslag-
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
13 titel afgevraagd, waarom deze vogels nu juist over Limburg vliegen. Zeker - zij zouden even goed hun vleugels hebben kunnen uitslaan over Zeeland bijvoorbeeld, of Utrecht, of Groningen, indien...... er in Zeeland, Utrecht of Groningen iemand ware geweest, die hen op hun vlucht had willen vergezellen en zijn bevindingen daaromtrent neerschrijven. Niemand verlangt meer dan schrijver dezes, dat dit ook eerlang het geval moge zijn, en niet alleen voor wat Zeeland, Utrecht of Groningen betreft, maar voor alle provinciën van ons kleine, maar daarom niet minder mooie landje. Voor mij echter waren er meerdere redenen, die mij ertoe deden besluiten, de Zuidelijkste onzer provinciën als onderwerp van mijn beschrijvingen te kiezen. In de eerste plaats: de kennis van en de liefde tot het eigen gewest, dat zeker om den afwisselenden rijkdom van zijn landschapsbeeld ook voor den luchtreiziger een uiterst belangwekkend gebied vormt. Verder de omstandigheid, dat Limburg juist ten opzichte van de vliegsport in ons land lang niet het slechtste figuur maakt; twee particuliere vliegtuig-eigenaars hebben hier ieder hun eigen machine en terrein. En ten slotte: de excentrische ligging van deze provincie, vooral van haar Zuidelijk industriegebied, ten opzichte van de rest van ons land, maakt de behoefte aan snellere verbindingen met het centrum ervan hier wellicht sterker voelbaar dan elders. Eenigen tijd geleden heeft het den schijn gehad, of een directe luchtverbinding met dat centrum eerlang te wachten zou zijn. De Europeesche belangstelling voor het nachtvliegen had ook onze regeering niet onberoerd gelaten en in het parlement de bebakening der nachtelijke luchtroutes ter sprake gebracht. En daarbij is toen ook op Zuid-Limburg de aandacht gevallen. Niet alleen is de wenschelijkheid van verlichting der route Keulen - Brussel besproken, maar daarbij is tevens overwogen
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
14 het aanleggen van een vliegveld in dit gedeelte der provincie. Deze aangelegenheid is met bewonderenswaardige voortvarendheid onmiddellijk in grooten stijl behandeld; in plaats van den aanleg van een noodlandingsterrein op de genoemde route te overwegen, spraken onze volksvertegenwoordigers zoo maar zonder meer van een compleet vliegveld met een aparte luchtverbinding Schiphol - Zuid-Limburg of Waalhaven - Zuid-Limburg. Dat klonk te mooi! Zeker zou vooralsnog het internationale luchtverkeer voldoende gebaat zijn met een noodlandingsterrein in het Zuiden der provincie, welk terrein bovendien nog in een ander opzicht van nut zou kunnen zijn, namelijk als begin- en eindpunt van een luchttaxidienst op Amsterdam of Rotterdam en als tusschenstation voor sportvliegers, die daar, zonder dat zij een ander particulier behoefden lastig te vallen, hun voorraden zouden kunnen aanvullen, tijdelijk hun machine bergen, e.d. Dit klinkt voor velen thans misschien nog wel als toekomstmuziek, maar de tijd is niet meer ver, waarop wij de verwezenlijking hiervan zullen zien. Eilacie! De Minister van Waterstaat wees de geheele kwestie der bebakening van de route Keulen-Brussel van de hand. De motiveering hiervan, n.l. dat dit een traject is, waarop slechts door buitenlandsche maatschappijen wordt gevlogen en deze maar bij hun eigen regeeringen moeten aankloppen om die kostbare lichtbakens te verkrijgen, die ze voor hun nachtelijke vluchten noodig hebben, klinkt zeer aannemelijk. Alleen, het gevolg hiervan zal zijn, dat de route, die tot nog toe over Zuid-Limburg voerde, ietwat Zuidelijker zal worden verlegd, om onze grenzen heen. De dagroute zal de nachtroute volgen; al zijn er door de lucht geen wegen uitgezet, toch vliegt een vliegtuigbestuurder bij voorkeur op vaste, hem vertrouwde herkenningspunten. De kans op een terrein als bedoeld is dus verkeken. Aken en Luik zullen aan het verlangen hiertoe wel kunnen voldoen.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
15 Nu zullen wij dit voorloopig nog wel niet zoozeer als een gemis voelen. Maar als straks degenen, die als toerist of voor hun zaken per particulier vliegtuig van den luchtweg gebruik maken, het Zuiden van ons gewest links laten liggen om hetzij te Luik, hetzij te Aken de administratie der vliegvelden met hun havengelden en wat dies meer zij gelukkig te maken en allen, die iets met vreemdelingenverkeer te maken hebben, te doen glunderen, zullen wij het nakijken hebben. En dan zal er natuurlijk worden geklaagd. Waarmee niets anders gezegd is, dan dat vooral op dit terrein een vooruitziende blik niet kan worden gemist. Het is te hopen, dat hier, gelijk zoo vaak elders, particulier initiatief een bevredigende oplossing moge brengen. Uit het bovenstaande blijkt wel, dat Nederland op het gebied van vliegsport en luchttoerisme nog een heelen achterstand heeft in te halen. Mocht dit werkje in staat zijn, hiertoe ook maar iets te helpen bijdragen, dan zal het zijn doel hebben bereikt.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
17
Met de K.L.M. boven Noord- en Midden-Limburg
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
19 TOEN ik had vernomen, dat de K.L.M. voornemens was, gedurende de dagen der Venlosche zomerkermis aldaar een harer verkeersvliegtuigen te detacheeren tot het maken van rondvluchten boven de stad en omgeving, had ik reeds terstond de overtuiging, dat dit hoofdstuk zoo goed als in gesloten vaten was. Ik projecteerde een flinke rondvlucht boven Noord- en Midden-Limburg en schreef aan de genoemde Maatschappij om haar condities. Na eenig heen en weer correspondeeren en telefoneer en werden we het ten slotte op aannemelijke voorwaarden eens. Alleen, waar de prijs der rondvlucht bepaald werd op een vaste som, had ik ervoor te zorgen, dat een voldoend aantal deelnemers bij elkaar zou worden gebracht, om die som per persoon tot een zeer plausibel bedragje omlaag te drukken. Ik stelde me voor, dit in een wip voor elkaar te brengen. Met z'n tweeën mijn vrouw en ik - waren we reeds van den aanvang af. In den loop der week, voorafgaande aan ons bezoek te Venlo, gaven zich nog twee deelnemers op. Prachtig! In het geheel behoefden we maar met acht man te zijn; te Venlo behoefden dus slechts vier ‘helden der lucht’ meer gevonden te worden. Een peulschilletje! Wel, om 't kort te maken: van Zaterdag- tot Dinsdagmiddag sjouwde ik te Venlo rond, sprak met tientallen menschen, plaatste advertenties, liep en draafde, met tot resultaat......... dat één van hen, die zich aanvankelijk hadden opgegeven, terugkrabbelde, en we dus maar met z'n drieën overbleven! Het begon er dus vrij aardig naar uit te zien, alsof dit relaas vooralsnog in den vulpenhouder opgeborgen zou blijven. Doch ziet - als de nood het hoogste is, is de redding nabij! Bij een der besprekingen, die ik den voorlaatsten dag van
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
20 mijn verblijf ter plaatste voerde ten kantore van den agent der K.L.M., werd terloops vermeld, dat enkele leden van de Vereeniging van Rozenkweekers te Lottum ook voornemens waren, een grootere rondvlucht te maken, bij welke gelegenheid dan strooibiljetten zouden worden uitgeworpen voor een eerlang in deze plaats te houden Rozenfeest. Alleen, de heeren waren slechts met drie of vier man en vonden nu, dat de vlucht daardoor wel wat duur werd per persoon. Hier werd mij een stroohalm toegestoken; hoe ik mij er aan vastklampte, kan men zich wellicht voorstellen! Om over veel besprekingen, bezwaren, enzoovoorts heen te stappen: we werden het ten slotte dan toch eens met de Lottumsche heeren en er werd afgesproken, dat de vlucht zou worden gemaakt op Dinsdagmiddag tegen zes uur. Op het genoemde uur waren wij drieën present op de Groote Heide, die als vliegveld dienst deed, en als zoodanig geen kwaad figuur maakte. De Lottummers waren nog niet ter plaatse; zij hadden trouwens laten weten, dat het misschien enkele minuutjes later kon worden. Een zacht motregentje sijpelde neer uit de lucht en deed zich kennen als zijnde van een zeer hardnekkige doordringbaarheid. Bij gebrek aan een andere schuilplaats kropen wij daarom maar in de cabine van den reuzenvogel, die ons straks door het luchtruim zou dragen en in welks ingewanden we 't ons, zooals bleek, recht gezellig konden maken. Al spoedig waren we dan ook zwaar aan 't boomen met den piloot, den Heer J. Duimelaar, welbekend van de Nederland-Indië-vluchten. Dat 't hem plezier deed, eens ter afwisseling van al die afgezaagde 10-minuten-vluchtjes boven de stad een flinken, langeren tocht te kunnen maken, is begrijpelijk. De brave ACT, een Fokker Vila met een 450 P.K. Jupiter-moter, die al heel wat vluchtjes achter den rug had, was toch te goed, om alleen maar als een taxi telkens vrachtjes te laden voor enkele minuten!
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
t.o. 20
ONZE VOGEL EN ZIJN BESTUURDER
DE GROOTE HEIDE BIJ VENLO.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
t.o. 21
VENLO NADERT SNEL
VENLO MARKT EN OMGEVING
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
21 Tegen half zeven kwamen de Lottumers in zicht. Tot onze verbazing telden wij er slechts twee. Wat was er nu weer aan de hand? Daar de motregen nog niet was opgehouden, lieten wij hen kalmpjes delibereeren met den vertegenwoordiger der K.L.M., die op het veld aanwezig was, en wachtten de dingen af, die komen zouden. Veel goeds scheen dit niet te zijn, te oordeelen naar de zekere mate van lusteloosheid waarmee, naar wij vanuit onze veilige schuilplaats konden zien, de besprekingen werden gevoerd. Tenslotte kwam de vertegenwoordiger der K.L.M. ons meedeelen, dat een der heeren verhinderd was, mee te gaan, dat hij daarom had voorgesteld, het door dezen te betalen bedrag over al de deelnemers om te slaan, maar dat de anderen daarvan niets wilden weten, omdat ze het zoo al duur genoeg vonden. Er werd weer heen en weer gepraat, weer gedelibereerd, en intusschen schoot de tijd op. Het liep tegen kwart voor zeven. Eindelijk, daar kwamen de heeren aan: er was een compromis gesloten in dien zin, dat wij voor hetzelfde geld een ietwat kortere vlucht zouden maken, dan door mij geprojecteerd. Daar ik langzaamaan tot de overtuiging was gekomen, dat de vlucht wel heelemaal niet zou doorgaan, vond ik dit voorstel schitterend en nam 't met beide handen aan, evenals mijn beide tochtgenooten, die ook al ietwat sceptisch begonnen te worden ten aanzien van de vraag, of we nog wel ooit van den grond los zouden raken. Zelfs de natuur scheen vrede te hebben met deze uiteindelijke oplossing van de kwestie en deed een duit in 't zakje, door onmiddellijk den motregen stop te zetten. Het begon er werkelijk zoo kwaad nog niet uit te zien! Onze piloot kroop op den bok, de vertegenwoordiger der maatschappij, gewapend met de door mij bewerkte kaart van Limburg, nam naast hem plaats, wij allen installeerden ons confortabel in onze zetels, een pakket strooibiljetten, dat een heele passagiersplaats innam, werd ingeladen onder de auspiciën van een specialen mecanicien, die voor het uitstrooien
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
22 ervan moest zorg dragen - een werk, dat op deskundige wijze behoort te geschieden - en de motor sloeg aan. Na enkele minuten draaien bleek hij geen last van koude rillingen meer te hebben en taxieden wij het veld op. Wij draaiden tegen den wind in, de piloot gaf vol gas, de motor donderde als een bezetene, en weg stoven we. De vierhonderdvijftig paardjes van den Jupiter konden het werk op hun slofjes af en het duurde dan ook niet lang, of we waren los en schoten omhoog, op Venlo aan. De heuvelrug van de Groote Heide zakte onder ons weg en terwijl de stad snel naderde en tegelijk ons oog een heel eind den loop der Maas kon volgen, reiden zich onder ons de glazen daken der broeikassen aaneen. De enorme hoeveelheid dezer kassen valt bij het wandelen door het landschap lang niet zóó op als bij het vliegen erover heen. Wat een glas! Wat een intensieve tuinbouw! Maar we schieten al over Venlo, in een halven cirkel om den toren der St. Martinuskerk heen, over de St. Nicolaaskerk, met het gezicht op het stadhuis en de markt. Het Gasplein is één en al tentdoek, ook langs de Maas staan spullen; de haven met haar hoofd teekent zich mooi af tegen het rivierwater. We stijgen en daardoor wordt het tempo, waarmee alles onder ons voorbijglijdt, iets rustiger en kunnen we beter opletten. We volgen de Maas in Noordelijke richting, links ervan blijvend. Daardoor hebben we een mooi gezicht op de rivier - wat is een sleep van vier groote aken nietig! - en op haar oevers. Daarginder piept het kapelletje van Genooi tusschen 't groen uit, maar even zichtbaar. De ruïne van Vorst steekt als een geknot torentje aan den waterkant op; hierbeneden Grubbenvorst, aan de overzij Velden. Even later passeeren we Lottum. Wat moeten die Lottumers trotsch zijn; voor het eerst in de lucht en dan over je eigen woonplaats heen vliegen, en later kunnen vragen aan al je vrienden en bekenden: ‘Zeg, heb je me ook gezien, in de lucht?’ Arcen met zijn kasteel komt nader, en Broekhuizen. Het veer
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
23 steekt juist de Maas over. Wat een lucifersdoosje! Zoudt U zich daarmee op het water wagen? Er schijnt anders toch wel een auto op te staan, benevens eenige passagiers. Wonderlijk, hoe klein en kinderachtig dat alles lijkt en hoe onwezenlijk. Het is moeilijk, zich voor te stellen, dat 't daar beneden allemaal gewone, werkelijke menschen zijn, waarmee we anders dag in, dag uit, omgaan. En toch zijn we niet hoog, 'n drie- vierhonderd meter hoogstens. We vliegen over de Tienrayder heide. Er zijn daar een aantal dennenboschjes omgehakt. De kale stammen liggen op rijtjes naast of kruiselings over elkaar heen. Wat ziet dat grappig uit; net luciferhoutjes, die uit hun doosje zijn geschud. Ooien zien we, en Blitterswijk en verderop onderscheiden we Well met zijn kasteel. Wat 'n kasteelenland is 't hier! Het wemelt ervan. Ook van groote boerenhofsteden, waarvan er verschillende den omsloten vorm vertoonen, die de hoeven in 't Zuiden van Limburg eigen is. 't Lijkt me voor architecten wel nuttig, zoo nu en dan eens van een vliegtuig gebruik te maken; een prachtige gelegenheid om plattegronden te bestudeeren. We buigen links af, naar het Westen, tusschen Meerlo en Wanssum door. Het weer is nu heelemaal opgeklaard en we kunnen den loop der Maas volgen zeker tot Afferden toe. Geijsteren en zijn kasteel zien we; daarachter moet de grens tusschen Limburg en Noord-Brabant loopen. Maar we passeeren den spoorweg Venlo - Nijmegen en zien in de verte een grootere plaats voor ons opduiken: Venray. We cirkelen er tweemaal overheen, steeds lager. Voor de zooveelste maal vraag ik me vol verwondering af: hoe speelden die oude vogelvlucht-teekenaars, die niet over vliegmachines of luchtballons konden beschikken, het toch klaar, om van die kopergravures te maken, die zoo volkomen weergeven, hetgeen wij thans uit de lucht aanschouwen? Lang tijd om me met die gedachte bezig te houden, heb ik niet; het panorama
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
24 onder me vraagt mijn aandacht. Wat een uitgestrektheid aan gestichten en soortgelijke bouwwerken in dat Venray! Maar niet alleen voor ons plezier cirkelen we hier rond; het hoofdmotief hiervan is de verspreiding van de circulaires. Als heele zwermen van kleurige vogels zien we ze in de avondlucht wegzwermen, de aarde tegemoet. De belangstelling beneden is groot; overal komen de menschen te voorschijn, kijken en gesticuleeren en trachten de neerzwermende papiertjes te bemachtigen. We schieten alweer omhoog, tot op ongeveer vierhonderd meter, en vervolgen onzen tocht, die thans in Zuid-Oostelijke richting voert, naar Horst. We passeeren de gehuchten Veltum, Leunen, Brienshoek, Scheide, Overbroek. Hier schijnt niet vaak een vliegmachine over te komen. De heele streek raakt in beroering: menschen en kinderen komen overal - ja, letterlijk overal! - naar buiten loopen, de jeugd springt en zwaait met armen en beenen, in de weilanden hollen koeien en paarden met opgeheven staarten als dol in 't rond, ja zelfs de kippen, die zich aan ons oog voordoen als kleine witte stipjes, rennen en vliegen weg, als van den duivel bezeten. Goed, eenvoudig land! Aan onze rechterhand dringt de Peel nu in het landschap naar voren: vennen met brak water in een somber, grijs-zwart gebied, troosteloos om aan te zien. Hier en daar doorsnijden beekjes, als kanaaltjes langs een liniaal getrokken, deze woestenij. Het is een verheuging, als we verder vliegen, te constateeren, dat de hand wordt geslagen aan de ontginning van dit land: als wiggen splijten de bebouwde gronden de grijs-zwarte somberheid. Het is nog maar een begin, maar ongetwijfeld zal een tocht over deze zelfde streken, binnen enkele jaren, een veel verheugender beeld te zien geven. Wij zijn Horst genaderd en zwenken ook over deze plaats rond, terwijl de bonte vogeltjes hun weg naar de aarde zoeken. Dan weer naar het Zuiden. Tusschen de halte Sevenum
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
25 en de Molenbeek passeeren we den spoorweg Venlo - Eindhoven. Liniaalrecht loopt deze de Peel in; ginder is America nog te zien, maar verderop lijkt het, of de grauwe massa den spoordijk langzaam opzuigt. Een kindertreintje puft onder ons wolkjes stoom en damp uit en waagt het, de verschrikking, die wij aan den einder zien, te trotseeren. Ook Sevenum wordt door ons met een wolk van kleurige biljetten overstrooid en ook hier ondervinden we van de zijde der bevolking dezelfde belangstelling, van de zijde van het vee denzelfden schrik, als we vóór dezen in het heele Peelgrensland konden waarnemen. Volgens de door mij op de kaart uitgezette route, zouden we nu over Helden en Roggel naar Weert vliegen en vandaar over Grathem terug naar Roermond. Hier echter besloot de K.L.M.-vertegenwoordiger een coupure te maken en de Maas weer op te zoeken. Derhalve zwenken wij, inplaats van naar rechts, naar links en aldra zien we aan onze linkerhand in de verte Venlo weer liggen. Wij stevenen nu vrijwel recht op Belfeld aan, teneinde de stuw aldaar uit de hoogte te kunnen beschouwen. Als wij ongeveer ter hoogte van Baarlo zijn gekomen, genieten wij plotseling van een heerlijk natuurtafereel. Ver in het Westen heeft de zon eindelijk door de wolken weten heen te dringen en werpt heele stralenbundels op het land neer. Daar aan onze zijde haar licht nog wordt onderschept door een groote, donkere wolk, krijgen wij nu een landschap te zien zooals sommige groote landschapschilders uit vroegere eeuwen het ons op het doek hebben weten voor te tooveren: een donkere voorgrond, in gedekte kleuren gehouden, maar daarachter, in de verte, een heerlijk lichtende aarde, als bestaande uit louter vloeibaar metaal, terwijl uit den bewolkten hemel bundels licht te allen kant omlaag schieten. En ongeveer op gelijke hoogte met ons drijven eenige grauwe wolkenvlokjes voor de somberder getinte wolkengevaarten, die de zon aan ons oog onttrekken. Het is een schouwspel,
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
26 zoo heerlijk schoon, dat wij het elkaar slechts kunnen aanwijzen, zonder spreken. En in het wisselend getinte landschap zien wij meerdere torenspitsen opsteken: hier vrij vooraan Helden, daarachter Panningen, in de verte Meijel. Maar een heel ander schouwspel vraagt alweer onze aandacht: we schieten over de stuw van Belfeld heen. Gisteren bewonderden we, aan den voet ervan staande, den omvang van dit waterbouwwerk; nu lijkt het wel, of we een kleine tentoonstellingsmaquette ervan te zien krijgen, die door een wonderbaar mechanisme alle bewegingen van menschen, schepen en water nabootst. Nabij Kessel steken we de Maas over en volgen nu een poosje de spoorlijn Venlo - Roermond. Ter hoogte van Beesel zien we aan de overzij van de rivier liniaalrecht het zijkanaal van het Noorderkanaal het land indringen en zich in de verte verliezen. In deze streek wemelt het van dorpen en gehuchten aan beide oevers der rivier, temidden van vruchtbaar bouwland. De Swalm, waar we overheen vliegen, vertoont een zóó grillig bochtigen loop, als we nog nooit mochten aanschouwen! Daar nadert ons het bekende kerkje van Asselt, op zijn terp omhoogstekend boven de omgeving en terstond voor ons allen duidelijk herkenbaar. We zwenken er om heen, want weer gaan we de Maas even overwippen, om het keurige vliegterrein van den Heer Schroeder en ook het kasteel van Horn wat nader te bekijken en tevens in een boogje aan den rivierkant om Roermond heen te schuiven. Vóór ons, nabij de samenvloeiing van Maas en Roer, teekent de brug een witte streep over het water; daarachter staan een paar miniatuur-gashouders in den grond gepoot en steekt de Christoffel ons zijn afgeknotten torenstomp tegemoet. Verderop een wemeling van huizen, te midden waarvan het Munster troont in al zijn pracht. Maar we schieten voorbij, laten Roermond achter ons en steken de Maas alweer over, om de stuw van Linne beter te kunnen bewonderen en te constateeren,
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
27 dat het schutkanaal een heele bocht in de rivier heeft weten af te snijden. Nu volgen we weer een tijdje de spoorlijn Roermond - Sittard en den daarmee parallel loopenden Rijksweg, waarover miniatuur-autotjes voortschuiven. Bij de volgende bocht van de Maas schieten ter weerszijden twee kaarsrechte waterwegen het land in: rechts het kanaal van Wessem, links het Noordergedeelte van het Julianakanaal. Dit ziet er nog erg nieuw uit, maar verheugt zich toch reeds in een tamelijk drukke scheepvaart! Na een poosje echter houdt voorloopig zijn bevaarbaarheid op en het verliest zich zoo geleidelijk aan in het omgevende landschap, dat ik niet eens opmerk, hoever de werkzaamheden precies gevorderd zijn. Er zijn trouwens ook weer andere dingen, die de aandacht vragen. Stevensweert, Ohé en Laak liggen als op een eiland onder ons, omspoeld door Maas en Oude Maas. En dan komt Roosteren in zicht en de brug en aan den overkant, in een ster van wegen, Maeseijck, waar het, blijkens de kraampjes op de markt, ook al kermis is, maar waar de gebroeders van Eijck zich niet aan onze blikken wenschen te vertoonen, schuilgaande in het groen. Holtum en het kasteel Wolfrath aan onze linkerhand latende, stevenen we op Grevenbicht aan, zwaaien vervolgens over Opbicht en groeten in 't voorbijvliegen het mooi gelegen kasteel van Limbricht. Nu zien we Sittard links van ons naderbij komen, opvallend door zijn uitgebreid spoorwegemplacement. Het ligt er in een krans van groen, waaromheen wij in de lucht een halven cirkel trekken met ruimen straal, zoodat de torens, schoorsteenen, pijpleidingen en gashouders van de mijn Maurits hun best doen, zich naar ons uit te strekken en ons met hun rooken dampkolommen te bewierooken. Het Zuid-Limburgsche landschap, met Geleen, Oirsbeek, Doen- en Bingelrade schiet ons in de bocht voorbij en we zien nu Sittard ook van de Oostzijde, met als achtergrond in de verte de Maas. Van Tuddern tot Höngen maken we snel een sprongetje over Duitsch terrein, om ons
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
28 bij het Kloosterbosch weer boven vaderlandschen bodem te bevinden. En nu over Echterbosch, Diergaarde, Putbroek en Annadaal de lange gemeente Echt in haar volle lengte gepasseerd, om via Posterholt nabij Vlodrop, dat we rechts van ons zien liggen, de Roer over te steken. Daar zien we ook Roermond weer, nu van den anderen kant en lachen om een treintje, dat zich uitslooft om zoo snel mogelijk München-Gladbach of een andere Duitsche plaats te bereiken. Arm ding, span je niet zoo in; wat je bereikt, is toch niet meer dan een slakkengangetje! Reeds hebben we in de verte de Duitsche grenswouden gezien, nu naderen ze ons meer en meer en dan vliegen we erboven. We volgen nu vrijwel de grens en worden ter linker zijde op eenigen afstand begeleid door de trouwe Maas, terwijl rechts van ons een onafgebroken reeks bosschen zich uitstrekt, met daarachter allerlei kleinere en grootere plaatsen. De Swalm blijft, om zijn bochtenrijkdom, een interessant gezicht opleveren. In de verte legert Brüggen zich aan zijn oevers. We vliegen nu midden over de Duitsche grensbosschen. De zon heeft in het lager zakken nog kans gezien, om een deel van het vanmiddag gevallen hemelwater weer in waterdamp om te zetten en een lichte nevel begint langzamerhand het uitzicht ietwat te beperken. Het is, alsof de horizon naar ons toekruipt; of op eenige kilometers afstand alles zich oplost in een blauw waas. Kaldenkirchen, aan onze linkerhand, vertoont ons nog duidelijk zijn plattegrond, dan trekken de plassen van Leuth en Breijel onze aandacht en Kriekenbeek, waar het wateroppervlak op grappige wijze wordt doorsneden door een weggetje, terwijl het kasteel zich spiegelt in het meer. De badinrichting ligt verlaten; het is al laat op den dag. We zijn inmiddels reeds gedaald tot op een paar honderd meter; nu zet de piloot het gas af en in een machtigen zwaai zweven we omlaag, over de bosschen, de Groote Heide tegemoet. Even zien we in de bocht de Maas weer, verdwijnend
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
t.o. 28
STUW TE BELFELD FOTO K.L.M.
ROERMOND FOTO K.L.M.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
t.o. 29
KASTEEL LIMBRICHT
SITTARD
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
29 in de blauwe verte, en de stad Venlo, overwaasd door nevelen; dan is ineens enkel alles heidegrond, waar we in razende vaart overheen schieten, en ginder rechts een paar auto's en wat menschen. Een lichte schok bij het eerste contact, dat we weer met de aarde krijgen, even een eind uitrollen, dan weer iets meer gas, en op een sukkeldrafje stevenen we op de wachtenden aan. Vlak bij hen staat onze vogel stil, en nadat wij den Heer Duimelaar hartelijk hebben bedankt voor het genotene, stappen we uit. Op het veld blijkt een zekere opgewondenheid te heerschen en we worden met vragen bestormd, wat er eigenlijk wel gebeurd is. Gebeurd? Niets anders, dan dat wij een heerlijke vlucht hebben gemaakt! Wij vernemen nu, dat men ons, naar aanleiding van de mededeeling, dat een kortere tocht zou worden gemaakt, reeds veel eerder terug had verwacht en dat reeds de somberste vermoedens omtrent motorpannes, noodlandingen en wat dies meer zij, waren gerezen. Daar de meening heerschte, dat wij zeker niet langer dan drie kwartier zouden wegblijven en we nu eerst na meer dan een uur in zicht zijn gekomen, hebben onze diverse familieleden en kennissen een klein half uurtje in angstige spanning doorgebracht. Wij lachen hun zenuwachtigheid weg: wat kan je nu met de K.L.M. overkomen! De beide Lottummers verdwijnen te vlug uit mijn gezichtskring, dan dat ik bij hen kan informeeren naar hun gewaarwordingen op deze, voor hen, eerste vlucht. Onze derde tochtgenoot, een lid der oudere Venlosche generatie, echter betoont zich openlijk van een zoo hooggestemd enthousiasme, dat het waarlijk een plezier is om te zien en te hooren! Maar ook van hem moeten we nu afscheid nemen, want reeds roept de plicht me weer en nog dezen avond moet ik weer thuis zijn.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
31
Dwalen langs Neerland's Zuidgrens
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
33 OP een goeden dag kwam op het vliegveld van den Heer Stubach te Vaals, waar de Akensche sportvlieger, de Heer Leo Lammertz, zijn snelle Pander heeft ondergebracht, een vreemde vogel neerstrijken. Het was de G-AATP, een kleine Engelsche sport-tweedekker. Zooals het vliegtuigje, met een vleugelspanning van nauwelijks negen meter, daar stond, was 't een pleizier om te zien, een toonbeeld van 't raffinement, waarmee de Engelschen die dingen tot een ware vreugde voor het oog weten te maken: de romp en de stijlen van vleugels en landingsgestel mooi hemelsblauw, de vleugels en staartvlakken zilverwit geverfd en de motorkap en wieldekken van blinkend alluminium. Maar niet alleen het uiterlijk van dezen ‘Bluebird IV’ van de Engelsche Blackburn fabrieken was aanlokkelijk, ook zijn constructie bleek, bij nadere beschouwing, een aantal voordeelen te bezitten, die bij dit soort kleine vliegtuigen nog lang geen gemeengoed zijn. Wat zelfs den meest ondeskundigen leek terstond opviel, was wel de plaatsing van de beide zitplaatsen naast, niet achter elkaar, een opstelling die nog zeer weinig gebruikelijk is. De voordeelen hiervan sprongen onmiddelijk in het oog: verhooging van gezelligheid en comfort. Niet alleen werd 't den inzittenden hierdoor mogelijk gemaakt, onderweg met elkaar te spreken, maar ook elkaar zoo noodig te helpen bij 't kaartlezen en het opsporen van herkenningspunten. Van hoe groot nut dit kon zijn, zal ik in den loop van dit hoofdstuk, op grond van persoonlijke ondervinding, nader kunnen aantoonen. Een blik op het instrumentenbord in de cockpit overtuigde mij, dat er voor een degelijke uitrusting op dit gebied was gezorgd. Als merkwaardigheid trokken ook onmiddellijk de aandacht de aan den bovenvleugel aangebrachte Handley-
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
34 Page hulpvleugeltjes, met behulp waarvan de stijgingshoek belangrijk kan worden vergroot. Iets, wat men niet zoo direct kon zien, doch dat zeker vermeldenswaard is, was de geheel metalen constructie van het geraamte, die een buitengewone stevigte waarborgde en die daarenboven zoo was ontworpen, dat afzonderlijke deelen gemakkelijk konden worden vervangen, zonder dat het geheel daarvoor behoefde te worden gedemonteerd. De motor, de ziel van de heele zaak, was een luchtgekoelde vier-cylinder-in-lijn ‘Gipsy’ met een sterkte van 92 P.K., ook ten onzent geen onbekende. En toch, wat zag dit kleine toestelletje, dat zooeven zijn eigenaar, den Heer P. Dujardin, Maastrichtenaar van geboorte, doch thans te Selby in Engeland woonachtig, met een passagier vanuit zijn woonplaats via Rotterdam naar Limburg had gebracht, er frêle uit! Zelfs wanneer men door meerdere reizen met de zware meermotorige verkeersvliegtuigen, die vrijwel even rustig in de lucht liggen als een acht-cylinder-auto op den weg, met het vliegen voldoende vertrouwd is, nadert men zoon kleine libel toch nog met een zekere reserve. Toen echter de motor zijn opwekkend lied begon te zingen, werd dit vooroordeel al vrij gauw meegesleurd in de zuiging der luchtschroef en in snippers weggeblazen over het veld. Het verlangen, het eigen land uit de lucht te aanschouwen en van den rijkdom, dien het zoo gezien biedt, te genieten, deed mij dan ook terstond het aanbod van den eigenaar-bestuurder, om een tochtje met hem te maken, aannemen en al spoedig zat ik naast hem in de cockpit. De leeren zeteltjes waren gemakkelijk, ruim en diep ingebouwd, terwijl het rustige uitzicht werd bevorderd en de warrelwind van de schroef afgewend door een practisch en toch niet te groot windschermpje. De onbekendheid met de gesteldheid van 't terrein - dat niet overal even schitterend bleek te zijn - was oorzaak van
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
35 heel wat gehuppel op onzen rit naar het startpunt. En ook toen de machine eenmaal met den neus in den wind stond en de motor, op vol gas gesteld, ons ronkend achter zich aan sleepte, deden de ongelijkheden van het veld zich aanvankelijk nog op minder aangename wijze gevoelen; doch aldra was onze voortbewegingssnelheid reeds tot een zoodanigen graad opgevoerd, dat de wet van de zwaartekracht stilletjes naar huis kon wandelen. De bestuurder haalde de stuurstang iets naar zich toe en, wip!, daar waren we los en schoten rechts van den Wilhelminatoren - Neerland's hoogste punt - de lucht in. En al terstond zagen we aan onze rechterhand in de diepte Vaals liggen, als een blokkendoos-dorpje, ingesloten door de omringende heuvels, waarachter ook Aken in zijn dal zichtbaar was. En terwijl wij maar stegen, breidde het mooie Limburgsche land zich steeds verder uit; de horizon steeg ongemerkt met ons mee en we zagen ginder, aan onze rechterhand het Heerlensche mijngebied, herkenbaar aan zijn talrijke rooken stoomkolommen. Recht voor ons moest Maastricht liggen; één groote zwarte wolk stond daar op de aarde. Dat waren oriënteeringspunten in de verte; maar interessanter was thans het landschap beneden ons. Wat is Limburg toch mooi, uit de lucht gezien! Wij beiden hadden al heel wat landstreken van bovenaf bekeken - het is waar: wij beiden waren ook Limburgers. Daarom moet ik mij wel afvragen: zou er niet een héél klein beetje chauvinisme hebben gestoken in de bewondering, die den bestuurder af en toe den gastoevoer deed verminderen, ten einde gemakkelijker een paar opmerkingen te kunnen wisselen over de schoonheid van het land onder ons? Maar was het waarlijk wel chauvinisme? Nu nog, lang na de emoties, die toen direct op mij instormden, durf ik het herhalen: nog nooit zag ik een land uit de lucht, dat zich zoo wonderschoon aan mijn oog voordeed. Te allen kant rondden zich de heuvels, wier hoogte voor ons eenigszins aan beteekenis had ingeboet,
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
36 doordat wij er op neer keken, en stoeiden door elkaar en langs elkaar heen; boschpartijen maakten donkere plekken, die een prachtige afwisseling boden op de lichtere kleur der omgeploegde akkers en het jonge, vroolijke groen der weilanden; wegen en wegjes schoten naar alle richtingen, als blanke linten over het land gespannen; beken en beekjes kronkelden zich als zilverwormpjes in bochtige slingeringen door het groen, verdwenen hier en kwamen ginder weer te voorschijn. Maar het mooist van alles waren toch nog de dorpjes, de gehuchten, de kasteelen en boerenhoeven, die overal uit het groen opdoken. Wat was het een vreugde voor het oog, die groepen witte woninkjes met hun roode of blauwe daken, die onder de namen van Holset, Harles, Vylen, Melleschet, Elzet en zoovele meer in schijnbaar uiterst langzaam tempo op ons toe kwamen schuiven en dan onzen gezichtskring ontglipten. En bij de hoogte, waarop wij ons hielden, - enkele honderden meters - kregen wij telkens weer de verrassing, nieuwe groepjes achter andere heuvelruggen te zien opduiken. Dan was het weer een grooter woningencomplex, als Mechelen, of een kasteel met zijn waterpartijen, maar alles even mooi om te zien. Was dus het neerzien op het Limburgsche landschap een ware vreugde door zijn afwisselenden rijkdom, toen wij in de buurt van Geul- en Gulpdal kwamen, zou ons al spoedig blijken, dat deze afwisseling van heuvels en dalen zich voor den laag vliegenden toerist ook van een andere, minder prettige zijde zou doen kennen. Het bleek ons namelijk weldra, dat oriënteering boven dit terrein niet tot de gemakkelijkste bezigheden behoorde. Eigenlijk lag het in onze bedoeling, recht op Gulpen aan te koersen, maar al dat moois onder ons deed ons vergeten op den koers te letten, en op een gegeven moment bemerkte ik, dat we op het spoorwegviaduct van Teuven aanstevenden, door mijn metgezel bij vergissing aangezien voor het tram-
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
t.o. 36
DE BLEUBIRD IV.
MET DE BLUEBIRD BOVEN LIMBURG
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
t.o. 37
GEZICHT OP VAALS.
GULPEN
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
37 wegviaduct bij Gulpen. We snorden over Epen, dat door mij nog als bekend gebied werd gesignaleerd, maar kort daarop moeten wij, daar we het viaduct van Teuven aan onze linkerhand lieten liggen, over het plaatsje van dien naam, en vervolgens over La Planck en St. Maartensvoeren gevlogen zijn. Deze behoorden echter ook voor mij tot de onbekende grootheden en zoo hadden wij beiden op dat oogenblik geen idee ervan, waar we ons precies bevonden. Daar we de kaart thuis hadden gelaten, de zon ons in den steek liet en ook de rook, die de plek aanwees waar Maastricht zich moest bevinden, uit onzen gezichtskring was verdwenen, begonnen we maar zoo'n beetje op goed geluk rond te dwalen. De vele bochten die daarbij op allersierlijkste wijze werden genomen, droegen niet ertoe bij, ons oriënteeringsvermogen te verhoogen, hetgeen tot resultaat had, dat we elkaar na een poosje om beurten aankeken en het welbekende gebaar met de schouders maakten. Nu zou dat alles niets om het lijf hebben gehad - tenslotte zouden we toch wel in meer bekende streken zijn beland - als de bestuurder niet had bemerkt, dat zijn benzinereservoir bedenkelijke teekenen van aemechtigheid begon te vertoonen. Wilde er geen noodlanding op zitten, met al de wisselvalligheden van dien, dan werd het zaak den terugweg naar Vaals te vinden...... Daar opeens dook, een heel eind rechts, het viaduct van Teuven weer op, en tegelijk keek de namiddagzon waarachtig ergens door een kiertje van de wolken. Nu wist ik genoeg; klaarblijkelijk hadden we al dien tijd, ongeveer tien minuten lang, rondgedoold boven St. Maartens- en 's Gravenvoeren, Mheer, St. Geertruid en Noorbeek, Limburg's aller-idyllist dorpje! Het groote klooster, dat we daarbij twee keer in het oog hadden gekregen, doch dat ik niet kon terechtbrengen, moet Hoogkruts geweest zijn. Mijn trots op de kennis van het eigen land liep hier wel een gevoelige deuk op! Toen Slenaken achter de heuvelhelling kwam uitpiepen.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
38 werd de zaak al heel eenvoudig en we snorden het Gulpdal af, in de richting Gulpen. Al spoedig vertoonde zich nu in de verte het L.T.M.-viaduct, als een spinnekop op hooge pooten, en daarnaast de blikkerende vlakjes van de vischkweekerij, terwijl de trotsche Neuborg aan onze rechterhand een kinderkasteeltje leek. Wij bezichtigden hem van meer nabij, met zijn omsloten bouw, zijn mooie park en zijn talrijke waterpartijen, en stevenden vervolgens op Gulpen's kerktoren aan. Wij vlogen er echter niet overheen, doch lieten hem links liggen en volgden de breede witte lijn van den Rijksweg Maastricht - Vaals, daarbij de eigen woning uit de lucht vriendelijk toewuivend. Reeds van hier zagen we als een onmiskenbare baken in de verte de kerk van Vylen hoog boven de omgeving uitsteken; recht in het verlengde daarvan lag het Vaalser vliegveld, waarheen nu rechtstreeks koers werd gezet, daar we ons, gezien het benzinegebrek, geen zijsprongetjes meer dorsten permitteeren. In het licht der laagstaande zon lag Aken nu te baden in het dal, dat aan dezen kant werd afgesloten door den Sneeuwberg ter linker- en den Vaalserberg ter rechterzijde. Wat een prachtig gezicht, die rossig vlammende stad in die donkere omvatting van beboschte heuvels! De herinnering hieraan zal mij bijblijven als een der mooiste oogenblikken van dezen tocht. De Wilhelminatoren begon zijn zwarte omtrekken tegen het omringende geboomte af te teekenen; wij naderden snel - met de kruissnelheid van ongeveer 130 K.M. per uur, die wij op onzen heelen tocht hadden gehandhaafd - het vliegveld. De bestuurder had nu al zijn aandacht noodig voor de landing op dit hem zoo slecht bekende, niet bijster schitterende terrein. Daar ging het gas af, de motor viel van zijn vreugdevol geronk terug op een lastig gepruttel, nog een zwaai om het terrein heen, die ons bijna op de hoogte der
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
39 boomtoppen bracht; toen streken we neer en werd het weer: hobbelen, hobbelen, op den hangar aan. Dankbaar en voldaan stond ik even later weer op het aardoppervlak. Ik had werkelijk in den volsten zin des woords genoten van deze vlucht en kon geen woorden vinden, die in staat waren, mijn begeleider hiervan genoegzaam te overtuigen. Moge hij het aan mijn handdruk hebben gemerkt! Dat de aanvankelijke reserve ten opzichte van het vogeltje, dat ons zoo zeker door het luchtruim had gedragen, geheel verdwenen was, behoeft wel geen betoog; na de eerste oogenblikken der kennismaking, had ik mij verder even veilig er in gevoeld, als in een der grootste verkeersmachines. Maar misschien lag dat ook wel voor een groot deel aan den bestuurder, die de verpersoonlijking der rustige zekerheid was.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
41
Over mijnstreek, Maas- en Geuldal
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
43 ‘ARRIVEER half vier Vaals’, luidde het telegram, dat ik dien morgen ontving van den mij bekenden sportvlieger, wiens naam ik hier op zijn verzoek verzwijg. Dit telegrammetje was het uiteindelijke resultaat van een langdurige, in den breede gevoerde correspondentie, zoodat ik 't met begrijpelijke vreugde begroette. Want een feit is het, dat 't ten onzent, wanneer men geen eigen vliegtuig bezit en niet in de gelegenheid is, van een onzer K.L.M.-machines gebruik te maken, heel wat voeten in de aarde heeft, voor men van diezelfde aarde los is...... Maar het was er dan toch van gekomen, en ik nam mij voor, mijn vriendelijken gastheer-voor-dezen-middag mijnerzijds niet te kort te doen, maar hem bij zijn aankomst op passende wijze welkom te heeten. Derhalve stoomde ik na de lunch per eerste L.T.M.-gelegenheid naar Vaals, waar ik te ongeveer drie uur arriveerde en haastte mij daar naar de eerste de beste garage, om per taxi ten spoedigste het vliegveld te bereiken. Terwijl wij den berg opsukkelden naar den Wilhelminatoren, raadpleegde ik mijn horloge. Prachtig: het was eerst kwart na drie, dus had ik nog ruim den tijd. Ik keek al eens uit naar de diverse windrichtingen en spitste de ooren, of ik soms een motorgeronk kon opvangen, boven het geratel van de taxi uit, maar in de lucht was niets anders te zien of te hooren, dan enkele sjilpende musschen, die bij onze aankomst uit het struikgewas vluchtten. Boven aangekomen, rekende ik met den chauffeur af en begaf me vervolgens op mijn gemak naar het vliegveld, dat door een krans van lage boomen en struiken geheel aan het gezicht van den argeloozen wandelaar is onttrokken. Ik sloeg het voetpaadje in, dat naar het terrein voert en...... wat was dat? Daar stond me de Gipsy-Pander van mijn kennis zoowaar al! Er omheen gaapte
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
44 het gebruikelijke groepje nieuwsgierige kinderen en lanterfanters, die op onverklaarbare wijze steeds als 't ware telepatisch aanvoelen, dat er ergens ‘iets te doen’ is. Uit de groep maakte zich aldra de gestalte van mijn kennis los, die op mij toekwam. Ik was zoo verbouwereerd, dat mijn begroetingsplannen heelemaal in het water waren gevallen, dat ik niet kon nalaten, hem na de eerste begroeting de volkomen overbodige vraag te stellen: ‘Ben je er al?’, waarop hij mij vertelde, dat een vriendelijke wind in den rug hem het pleizier had gedaan, zijn vlucht met ongeveer twintig minuten te bekorten, zoodat hij reeds even vóór drie uur hier was neergestreken. ‘Trouwens’, vervolgde hij, ‘je zult er nog wel iets van merken aanstonds, van dien wind; heel rustig is 't in de lucht niet. Maar dat geeft niet. Ik wou overigens, als 't kon, vandaag nog terug; laten we daarom maar dadelijk opstijgen.’ Wij stapten op den tweepersoons Pander-hoogdekker toe, die als een ranke libel boven de omstanders uitstak, en nadat de nieuwsgierigen naar den ingang van het terrein waren verwezen en de motor was aangeslagen, maakten wij ons vliegvaardig, hetgeen voornamelijk hierop neerkwam, dat we onze jekkers hoog dichtknoopten en onze vliegkapjes over het hoofd schoven en vastgespten. Toen de motor voldoende warm geloopen was, stapten we in, de blokjes werden door een gedienstige hand voor de wielen weggetrokken, meer gas, en daar huppelden we het terrein op. Heel aan het andere eind ervan draaiden we, dan vol gas, een spurt en - los zijn we. We laten den Wilhelminatoren links liggen en...... krijgen onmiddellijk daarop een paar vinnige tikken. Vaals, dat daar voor ons ligt, zwaait gedurende enkele oogenblikken voor mijn oogen heen en weer, alsof het ligt te deinen op een woelige zee. Dan is de zaak echter alweer in orde en schieten we reeds over het plaatsje heen. Aan onze rechterhand zien
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
t.o. 44
VLIEGVELD VAALS EN WILHELMINA TOREN
STAATSMIJN EMMA
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
t.o 45
MAASTRICHT MARKT EN OMGEVING FOTO K.L.M.
VOGELS VLIEGEN OVER LIMBURG
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
45 we nu Aken liggen in het dal, omneveld, als industrie-steden in den regel zijn, door een ietwat groezelig waas. Naar links loopt als een rechte, witte streep de Rijksweg naar Maastricht. Maar reeds wippen we over den Sneeuwberg, langs het zoo aardig op den top ervan gelegen dorpje Orsbach, dat als een klein voelhoorntje van Duitschland uitsteekt over ons Nederlandsch gebied. Nu overzien we de streek van Bocholtz en Simpelveld en houden koers op de rookpluimen van de Sophie, de eerste der vele mijnen, die we op dezen tocht onder oogen zullen krijgen. Op een paar honderd meter hoogte vliegen we over het gebouwencomplex van de mijn heen en volgen dan den spoorweg naar Simpelveld, waarlangs juist een goederentreintje zeult: een lange rij lucifersdoosjes, gevuld met zwart gruis. Nabij Simpelveld genieten we van een mooi gezicht op het dal van de Eijserbeek, die zich als een nietig lichtend kronkellijntje hier en daar tegen een ondergrond van weilanden en boomengroei afteekent. Ginder, waar Over-Eijs ligt, steekt helderblank het kasteel Goedenraad uit het groen op. Maar daar stijgt aan onze rechterhand de horizon omhoog en zwaaien we om Simpelveld heen, op ons tweede doel af, de mijn Willem te Spekholzerheide, wier ligging we nu al aangekondigd zien door de rookwolken, die erboven zwieren. Een breede, witte baan, bezaaid met talrijke donkere figuurtjes - de menschen - die, naar het ons voorkomt, bijna niet vooruit komen en met donkere, voortkruipende vracht- en luxe-autotjes, is de groote weg Heerlen-Aken. Die huisjes, die er langs gestrooid liggen, vormen de buurschap De Locht. Even later glijden de mijn Willem en de huizen van Spekholzerheide onder ons voorbij en sturen we op de Domaniale en Kerkrade aan. Aan onze linkerhand zien we de Wilhelmina en verderop de Oranje Nassau II hun rookwalmen de lucht in zenden, terwijl die stofwolk ginder ongetwijfeld Heerlen bedekt, dat we zoo aanstonds van dichterbij zullen gaan bekijken, en die rookpluimen verderop thans
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
46 nog niet nader zijn te definieeren. Weer hangt de aarde scheef onder ons en terwijl Kerkrade links van ons langzaam voorbijglijdt, ijlen te onzer rechterzijde de schoorsteenen, schachten, torens en steenhoopen van de Domaniale mijn achterwaarts. Daarachter strekt zich ook het aangrenzende Duitsche mijngebied uit; overal pluimen rookwolken omhoog. Even maken wij een glippertje, om Rolduc nader te gaan beschouwen. Wat een machtig gebouwencomplex en wat een mooie omgeving! Ook Herzogenrath ligt daar aardig tegen en op zijn heuveltje. Maar nu weer op jacht naar nieuwe mijnen! Over Chèvremont, Kloosterbosch en Haanrade richten we onzen koers naar Eijgelshoven, waar we tusschen de terreinen van de Laura en de Vereeniging doorstevenen. Dan volgen we den spoorweg naar Heerlen. Hier is een druk verkeer van kolentreinen en de eene sliert wagonnetjes, door speelgoedlocomotiefjes voortgetrokken, na de andere laten we achter ons. Over Schaesberg schietend, krijgen we een blik op de Oranje Nassau II van de andere zijde dan zoo straks en op de mijnwerkerskolonie Leenhof aan onze eene en de ruïne Schaesberg aan onze andere zijde. Hier wordt het gewone landschapsbeeld van rijke akkers en welige weilanden, vol zwartbont vee, afgewisseld door bosschen en stukken heide. Wij komen nu ook in een echt kasteelenland. Daar ligt, aan onze rechterhand, niet ver van de ruïne, het kasteel Schaesberg en verderop het zoo mooi gelegen Meezenbroek. Maar nauwelijks hebben we dit in het oog, of we zitten ook reeds boven Heerlen. Aan den rechten aanleg der straten is duidelijk het moderne karakter van deze groote Limburgsche stad te herkennen. De gebouwen der Oranje Nassau I, met een eigen spoorwegemplacement, vlak bij dat van het station gelegen, verleenen aan dit laatste een grootsch uiterlijk. Maar ook de Oranje Nassau I glijdt alweer onder ons voorbij en over de koloniën Grasbroek, Musschemig en Beersdal, met hun regelmatigen
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
47 huizenaanleg, spoeden we ons naar Heerlerheide, waar we tusschen de Oranje Nassau III en IV doorstevenen. Aan onze rechterhand zien we den bekenden Heksenberg en de Schrijversheide, geliefkoosde uitstapjes voor de inwoners van Heerlen, en in de verte de mijn Hendrik, bij Rumpen. Den grooten weg naar Sittard volgend, zijn we weldra boven de Emma, met het zoo schilderachtig aangelegde tuindorp Treebeek, aangeland. Aan onze linkerhand strekt Hoensbroek zich in de lengte uit en daar ginder steekt temidden der omliggende landerijen het trotsche kasteel Hoensbroek, eens een machtige ridderburcht, thans een veste van Koning Christus, zijn fiere torens in de lucht. Wij verlaten nu het Heerlensche mijngebied en ijlen voort over een landstreek, die door de afwezigheid van stoomen rookwolken een heel ander karakter vertoont. Kasteel volgt hier op kasteel. We zien het mooie front van Amstenrade onder ons voorbijschuiven en even later aan onze rechterhand Huis Doenrade en links Huis Schinnen. Cortenbach, Rivieren en Wijnandsrade liggen te ver af, om ze in het landschap te kunnen onderscheiden. We hebben anders een prachtig uitzicht over het centrum van Zuid-Limburg: heuvels en dalen wisselen elkaar in eindelooze variatie af, beken en beekjes kronkelen zich door de met hoogopgaande populieren beplante weilanden; graanvelden zwaaien in rechthoekige strooken omhoog langs de heuvelhellingen, die op hun toppen kransen van groen loof dragen. Kalkwitte huisjes kijken overal tusschen het groen uit en fier verheffen zich de groote boerenhoeven, in de rust van hun omsloten bouw, te midden van het vruchtbare land. Daar nadert Sittard in de verte. Maar daaraan zullen we thans geen bezoek brengen; we hebben namelijk nog één mijn op ons programma staan; daarom zwenken we naar links en schieten over Munstergeleen en Geleen op de Maurits toe, die we al een tijdje geleden konden herkennen aan
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
48 haar rookwolken. Wat een complex van gebouwen, schoorsteenen, schachttorens, stoomende koeltorens, en dan vooral de beide torenhooge gashouders niet te vergeten, en den zich als een heuvel in het landschap verheffenden steenhoop! Deze mijn lijkt wel een stad op zich zelve. Haar rangeerterrein kan met dat van een onzer grootste stations wedijveren en bij karrenvrachten ligt het mijnhout opgestapeld op een uitgestrekt terrein. Stoom en damp spreiden over het geheele complex een blauwachtig waas uit, alsof hier een lichte mist hing. Wij suizen over de mijn heen en haar talrijke torens en schoorsteenen strekken zich als even zooveel vangarmen naar ons uit. Maar ze kunnen ons toch niet bereiken en met een laatsten groet nemen we afscheid van de mijnstreek. We kunnen thans den loop der Maas overzien naar het noorden tot aan Maeseyck, naar het zuiden tot aan Maastricht, dat zich duidelijk verraadt door de gore stofwolk, die er boven hangt. Nadat wij zuidwaarts zijn gezwenkt, om deze stad te gaan opzoeken, nemen we wat hoogte. Langzaam en bijna onmerkbaar wordt alles beneden ons kleiner en verdwijnen voor en na allerlei details. Tegelijk breidt ons gezichtsveld zich uit en zien wij rechts over de Maas heen de bosschen van Belgisch Limburg en links het heuvelland van ons eigen Limburg tot aan Valkenburg en Heerlen toe. Wat is Zuid-Limburg toch mooi! Telkens en telkens weer dringt deze gedachte zich aan mij op. Maar opeens wordt ze door andere gewaarwordingen weggevaagd: wij moeten een hoogte van 500 à 600 meter hebben bereikt en bevinden ons plotseling in een zeer roerige luchtlaag. Nu schiet onverwachts de rechter-, dan weer even schielijk de linker horizon met een ruk omhoog. De bestuurder weet wel telkens deze windrukken op te vangen, maar toch geeft het een onzeker, deinend gevoel. Als daarbij de machine tengevolge van meer en minder snel stijgende luchtstroomingen zoo nu een dan enkele tientallen meters doorzakt, zoodat ik op het onver-
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
49 wachtst mijn maag bijna onder mijn keel voel zitten, krijgt het totaal onzer gewaarwordingen een minder aangenaam karakter. De bestuurder prikt de machine dan ook maar gauw met den neus omlaag en even later zijn we weer in rustiger regionen aangeland. Wij volgen nu een koers, die het midden houdt tusschen de Maas en den spoorweg Maastricht - Roermond, en zien Elsloo en Geulle onder ons door glijden en hebben een goed gezicht op de vorderingen van de werkzaamheden aan het Julianakanaal, waar miniatuurtreintjes en kraantjes in volle actie zijn. Bunde passeeren we en Borgharen met zijn mooi kasteel, nabij de Maas gelegen, en zijn stuw. Hier wippen we over de rivier en beginnen in een wijden cirkel om Maastricht heen te draaien. Wat een uitgestrekte huizenzee en wat een aantal walmende fabrieksschoorsteenen! Duidelijk zijn de drie groote pleinen der stad, de Markt, het Vrijthof en het O.L. Vrouweplein, met de daarop en daaraan gelegen gebouwen, te onderscheiden en ik kan de straten wel bij haar namen noemen. De oude brug ligt als een breede witte strook over het water en de ligging van de nieuwe wordt duidelijk aangegeven door de reeds van verre zichtbare constructiestellingen, die me onwillekeurig aan een Meccanodoos doen denken, terwijl dichterbij de spoorbrug haar ijzeren bogen - voor mij: boogjes - over de riveir slaat. Terwijl de stad langzaam begint rond te draaien, schieten we over de steenfabriek Belvedère heen, bekijken vervolgens van dichtbij het fort Willem met zijn grachten en wallen en de St. Lambertuskerk, draaien daarna links langs het kerkhof, maken een sprongetje over het Jekerdal nabij den Nekumhof en stevenen op de kerk van St. Pieter aan, om de stofwolken van de schoorsteenen der cementfabriek te ontgaan. Aan onze rechterhand zien we wel de bleeke inkerving in het lichaam van den St. Pietersberg. Links hebben we een mooi gezicht op
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
50 het Villapark in de verte, dat zich aan mijn oog voordoet als een uitgestrekt plantsoen, waarin de mooie villa's wegschuilen tusschen het geboomte. Bijna vlak onder ons teekent zich de machtige sluizenaanleg en dam, die de verbinding vormt tusschen het kanaal naar Luik en de Maas, duidelijk tegen de rivier af. Nu snorren wij over de lage landen van Heugem en zwenken weer noordwaarts, op het Wittevrouwenveld aan. Links van ons strekt zich het lange spoorwegemplacement en het station met de overdekte perrons uit en aan den Meerssenerweg, even voorbij den overweg, ligt de huishoudschool idyllisch te midden van een mooien parkaanleg. Maar reeds schuift ons in de diepte het mooi gelegen kasteel Geusselt voorbij en even later zweven we, de spoorlijn naar Valkenburg volgend, over Mariënwaard en Vaeshartelt. Daar is de Geul en meteen bevinden we ons weer boven een van Limburg's mooiste streken: het Geuldal. We vliegen over Meerssen en volgen verder den bergketen, die het dal aan de noordzijde begrenst. Zoodoende hebben we een mooi uitzicht erover en nadat we iets meer hoogte hebben gehaald, zien we tot aan Schin op Geul een heerlijk panorama zich onder ons ontrollen. Evenwijdig met den spoorweg slingert zich het witte lint van den grooten weg, over zijn heele lengte omzoomd met huizen en huisjes, die hier en daar dichter op elkaar legeren en dan de plaatsen Houthem, Valkenburg, Oud-Valkenburg en Schin-op-Geul vormen. Iets terzijde ervan, dicht langs den zuidelijken heuvelrug, kronkelt zich in ontelbare bochten de Geul. De heuvelhellingen zijn met bosschen en struikgewas begroeid, maar het plateau bovenop biedt rijken akkergrond en daar drommen dan ook overal de boerenwoningen en groote hoeven bijeen en vormen de verschillende gehuchten en buurschappen, die behooren tot de gemeenten Berg en Terblijt, Bemelen, Oud-Valkenburg en Margraten. Nabij Geulhem steekt het silhouet van den ijzeren uitzichttoren als een ragfijn kantwerkje tegen de omgeving
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
51 af en ook de steenen uitzichttoren van Valkenburg is reeds te zien. Het zou zeker de moeite loonen, eens na te gaan, of in deze buurt niet ergens een behoorlijk vliegveld kan worden aangelegd. Ongetwijfeld zullen hier in de zomermaanden, wanneer duizenden Valkenburg en omgeving opzoeken, wel liefhebbers zijn te vinden voor het maken van rondvluchten boven Zuid-Limburg, terwijl zelfs de mogelijkheid van een luchttaxidienst op Rotterdam en Amsterdam niet denkbeeldig moet worden geacht. Maar opnieuw vraagt het landschap weer mijn onverdeelde aandacht en, den blik naar links wendend, onderscheid ik in de verte den watertoren van Schimmert en, dichterbij, de zware ijzeren palen, die het electrische hoogspanningsnet dragen. St. Gerlach passeeren we met zijn kasteel, dan vliegen we over het Ravensbosch, maken een kleine zwenking en zien aan onze rechterhand Valkenburg liggen, als het ware te midden van een plantsoen, en op de hoogte, boven tegen de heuvelhelling aangeplakt, de ruïne, die ons haar plattegrond vertoont. En nu bevinden we ons weer boven een echt kasteelenland. Daar ligt Oost en daar Schaloen en Genhoes, het kasteel van Oud-Valkenburg, en wanneer we Schin-op-Geul voorbij zijn en iets naar het Zuiden ombuigen, volgt Wijlre met zijn kasteel en Carthils en Wittem. Gulpen ligt meer naar rechts en komt achter de helling van den Dolsberg uitkijken, terwijl de trotsche Neuborg zijn massalen bouw verheft boven het omringend geboomte. Onder ons is een boom van reusachtigen omvang duidelijk te onderscheiden: de bekende Eyserlinde, en Eijs-Wittem zie ik dan ook aan onze linkerhand, om zijn kerkje gegroepeerd, schuil gaan in het dal. Daar wenkt ons uit de verte de kerktoren van Vylen reeds toe, niet genoeg te waardeeren baken voor allen die den weg naar het Vaalser vliegveld zoeken. Wij dalen nu zeer laag en vliegen recht op dien baken aan. Zoo laag zijn we, dat we
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
52 duidelijk de gezichten der menschen, die zich op den weg van Mechelen naar Vylen bevinden, kunnen waarnemen, wanneer ze het hoofd achterover buigen om naar ons op te zien. Een troepje fietsers, blijkbaar mijnwerkjers, beweegt zich in dezelfde richting als wij. Wanneer ze het geronk van onzen motor dicht achter zich hooren, kijken ook zij naar ons op. Dit is een onvoorzichtige beweging; in een oogwenk rijden vier, vijf hunner elkaar in de wielen en tuimelen op een hoopje. Het is een komisch gezicht en ik kan mijn lachen niet houden. Waarschijnlijk echter is het maar goed, dat wij niet dichter in hun buurt komen, want dan zouden we wellicht minder gesticht zijn over hetgeen we te hooren kregen. Het kluwen is nog niet ontward, als we reeds over Vylen heen schieten en den Wilhelminatoren in het gezicht krijgen. Even later valt het geronk van onzen motor stil en zwaaien we om het vliegterrein heen, ten einde met den neus in den wind te landen. Nu schieten boomen en grasvlakte in een ijltempo onder ons door, een schokje en we hebben weer voet op aarde gezet. Een korte uitloop, dan weer wat meer gas en we huppelen op den hangar aan. Vergenoegd stappen we uit, om ons met een koelen dronk te gaan laven en nog wat na te praten over de mooie vlucht. Ik kijk eens op mijn horloge; het is tien minuten over vier. We zijn dus nog geen drie kwartier in de lucht geweest en hebben in dit korte tijdsbestek de heele mijnstreek, een groot gedeelte van het Zuid-Limburgsche Maasdal en het heele Geuldal bezichtigd. Het is vreemd, hoe men, los van de aarde, nagenoeg alle begrip van tijd en afstand verliest. Als we een half uurtje hebben zitten praten, acht mijn kennis den tijd gekomen om op te stappen. De wind is bijna heelemaal gaan liggen en zoodoende rekent hij erop, nog voor het diner weer thuis te zijn. Ik help hem alles klaar maken voor het vertrek, dank hem
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg
53 nogmaals van harte voor zijn welwillendheid, deze mooie vlucht met mij te maken, en wensch hem een voorspoedige thuisreis. Daar slaat de motor aan; even warm laten draaien; dan een laatste handdruk, en het Pandertje taxiet over het veld, draait tegen den wind in en stuift weg en omhoog. Een arm zwaait nog even uit de bestuurderscockpit en dan zoekt het vogeltje hoogte en wordt steeds kleiner en kleiner, totdat het ten slotte in de blauwe ruimte verdwijnt...... Op mijn wandeling naar het station Vaals en op de terugreis naar huis komen mij telkens weer allerlei beelden van het op deze vlucht geziene en opgemerkte voor den geest, en dit nagenieten is als het ware een dubbel genieten. En de overweging groeit stilaan tot een vaste overtuiging: er is geen vorm van toerisme, die met luchttoerisme op één lijn kan worden gesteld. Indien dit meer algemeen bekend ware, hoevelen zouden dan niet een angstvalligheid, die werkelijk overdreven mag worden genoemd, overwinnen, om bij tijd en wijle geest en gemoed te verfrisschen door dit onvermengde genot: het bewonderen - los van de aarde en haar dagelijksche beslommeringen en bekommernissen - van de schoonheid en den rijkdom van God's heerlijke natuur.
[Dankwoord] Aan allen, die mij met de meeste bereidwilligheid foto's ter reproductie afstonden, bij dezen mijn dank. Ik noem hier in volgorde: Dhr. J. Duimelaar te Amstelveen (illustratie 1), Mr. P. Müller te Venlo (ill. 2), de K.L.M. (ill. 5 en 6), de Redactie van den ‘Gids voor Sittard en Omgeving’ (ill. 7, 8 en 14), Dhr. P. Dujardin te Selby (ill. 9), Dhr. S. Stubach te Vaals (ill. 11 en 13), Dhr. E. Alberts te Gulpen (ill. 12), de Uitgeefster van ‘De Nedermaas’ (ill. 15), alsmede den bekwamen amateur-fotograaf, die de foto's vervaardigde, welke als ill. 3 en 4 werden gereproduceerd, en die ongenoemd wenscht te blijven. Volledigheidshalve vermeld ik hier nog, dat de ill. 10 en 16 naar eigen fotografische opnamen zijn.
E. Franquinet, Vogels vliegen over Limburg