Vlugschrift 1914 der Ned. Ver. tot Bescherming van Vogels. Secretariaat: Rokin 69, Amsterdam. Minimum contributie f 1.—.
HET VOGEL-BOSCH') eene praktische wijze van Vogelbescherming
nder de vele manieren waarop wij de Vogels in de natuur beschermen is zeker die, waarbij wij ze gelegenheid geven voor zichzelf te kunnen zorgen, verreweg de meest aanbevelenswaardige en de meest rechtvaardige. Rechtvaardig toch omdat het menschdom op allerlei wijze de gelegenheid om te nestelen aan de vogels ontnomen heeft, waardoor ziender oog de vogelsterkte verminderd is. De heggen verdwijnen, wegen worden verlegd, plassen (voor de watervogels) worden drooggelegd, heidegronden ontgonnen, holle boomen worden gerooid, en ten slotte neemt door de meerdere bevolking, het aantal roofdieren, katten en kinderen steeds toe. Het is daarom zoo gewenscht dat particulieren, bezitters van landgoederen groot of klein — zelfs van villa's of tuinen, medehelpen tot verbetering van den Vogelstand. In 't bizonder noemden wij hier de particulieren, aangezien deze hunne parken en tuinen omrasteren en ontoegankelijk maken voor indringers, hetgeen bij publieke parken minder of niet het geval is. Doch hierover later. Reeds sedert tal van jaren wordt gezorgd voor de holbewoners door het ophangen van „nestkasten" — in verschillende vormen en grootte in den handel — om hun alzoo te vergoeden dat wij hun de holle boomen hebben ontnomen, Deze nestblokken worden evenwel, helaas niet altijd O Dit en andere hoofdartilcelen uit het |aarboeI<je zijn aan het Secretariaat (Rokin 69, Amsterdam,) gratis verkrijgbaar voor propaganda.
2
onderhouden, gereinigd of vernieuwd, zoodat ze daarom reeds weinig of niet bezocht werden. Maar er zijn zoo heel veel nuttige vogels, die hun nest met m boomholten maken, maar in struiken hoog van of laag bij den grond, en voor dezen wordt weinig of niets gedaan. Het is slechts sporadisch, dat men voor hen eene beplanting ziet aangelegd en daarom willen wij hier een enkel woord zeggen over Het Vogelbosch. Dat de Nieuwe Wet op de Bescherming van Vogels, 1 Januari 1914 in werking getreden, door velen met leedwezen werd begroet, is wel te begrijpen; zelfs van eigenaars van buitenplaatsen is dat te begrijpen, die vele van hunne vruchten door de vogels, die wij beschermen willen, zien weggestolen. Zi) bedenken daarbij niet van hoeveel nut die vogels geweest zijn bij de vruchtzetting; ook bedenken zij daarbij niet of weten het mogelijk niet, dat de vogels van de vruchten eten wanneer de insekten, die zij noodig hebben, schaars zijn, maar )uist overvloedig bij de vruchtzetting, d.i. in den broedtijd en dat ze dan hunne jongen met millarden insekten voeden die anders bij de vruchtzetting het vruchtbeginsel met hunne eieren verpesten. Gun hun dan een enkele peer, die ze zoo gezellig weten leeg te peuzelen! Zij moeten toch ook leven. Maar ook bedenkt of weet men niet, dat er lal van vruchtdragende planten zijn, wier vruchten voor ons geen nut hebben, maar voor hen des te meer. Welnu plant die boomen en heesters, wier vruchten van zoo groot nut voor de vogels zijn in zoo groot mogelijk aantal en zorg daarbij dan tevens, dat de vogels daartusschen gelegenheid vinden hun nest te maken en daar veilig zijn voor uitroeiing door mensch of dier. Wanneer wij daarbij denken aan het heerlijk gezang der vogels in sommige streken van ons land, zoo bijv. in vele plaatsen langs ons Noordzeestrand, dan zal men moeten toegeven, dat de te maken kosten alleen daardoor reeds rijkelijk beloond en vergoed worden. Het spreekt daarbij van zelf, dat die kosten kleiner of grooter zullen zijn, al naar mate men geduldig is of niet of
4
men jong dan wel oud plantsoen neemt. Hoewel men veel langer op een gunstig resultaat moet wachten, wanneer men jong plantsoen neemt, geeft jong plantsoen op den duur meer kans van slagen; eensdeels omdat het beter aanslaat, in hoofdzaak omdat men het van meet af aan snoeien kan, zooals het gesnoeid moet worden. Op het vormen en onderhouden der heesters komt het dus in hoofdzaak aan. Het Snoeien toch van de heester, waarin genesteld moeten worden — niet die welke voor de voeding moeten dienst doen — moet alleen geschieden ter verkrijging van een goede nestgelegenheid. De Duitschers noemen dit het maken van Quirle's^); en om deze Qairle's te verkrijgen gaan verscheidene jaren voorbij waaruit reeds blijkt, dat men vele jaren achtereen goede zórg daaraan moet besteden. Door Quirle verstaat men een plek aan den boom of heester meestal boven in, aan den top, waar een groot aantal zich onmiddellijk en telkens weer vertakkende takjes ontspringen, zoodat deze warboel van takjes ten slotte als het ware een kommetje vormt, „je" plaats voor een nest. Maar bovendien is die plaats tevens een groote bescherming tegen ongedierte. Dit kost zeker 4 a 5 jaren tijds. Het is natuurlijk niet onverschillig welke heesters daarvoor gebruikt worden. De beste heester is wel de Meidoorn; men denke slechts aan de ouderwetsche doornhagen! Wij willen u evenwel eene uitvoerige lijst van heesters en boomen geven, waarvan wij u dringend aanbevelen een of meerdere te planten. Lijst van planten Aalbes,') Aardbezie, Appel (zaailing). Berberis, 1) Ned. „Kwartels." •'^) Men zal wel begrijpen welke van deze planten dienen voor voeding en welke voor nestgelegenheid.
5
Beuk, Boschbes, Vaccinum Myrtillus, Braam, Bremdoorn, (Ulex europeus), Buxus, Carpinus betulus, (Haagbeuk), Coniferen, Cotoneaster, Crataegus, Meidoorn. Duindoorn, Rhamnus, Elaeagnus edulus, Olijfmlg, Evonymus, Kardinaalshoed, Framboos, Haagbeuk, Haagkers, Lonicera^ Hazelnoot, Huist, Japansche wijnbes, Rubus phoenicolasius, Jeneverbes, Kamperfoelie, (opgroeiende tegen lieesters), Kardinaalshoed, Evonymus europaeus, Kers, Klimop, Koekoeksbloem, Laurierkers, Prunus Laurocerasus, Ligustrum, Logan berry, Lonicera, Haagkers^ Lijsterbes, Mahonia aquifolia, Moseik, (als opgaande boom), Amerikaansche eik, Meidoorn, in soorten. Olijfwilg, Elaeagnus edulus, Peer, zaailing, Prunus padus, Vogelkers, Prunus Laurocerasus, Laurierkers, Rhamnus, Duindoorn, Radijsboompje, Symphoricarpus, Rozen, alle wilde soorten, (zie hierachter). Roos, Japansche — (Rosa rugosa),
6
Rubus phoenicolasius, Japansche wijnbes, Sambucus, Vlier^ Sneeuwbal, enkele, Viburnum lantana, Sj^mphoricarpus, Radijsboompje, Vaccinum Boschbes, Viburum, lantana, Enkelbloemige Sneeuwbal, Vlier, Sambucus, Vogelkers, Prunus padus, benevens nog vele anderen. Gelukkig kunnen wij hier nog aan toevoegen, dat de meeste boomkweekers er tegenwoordig eene rubriek planten op nahouden, die zij aanbevelen voor vogelvoedering als voor Fazanten enz. Hoewel zeer onvolledig vindt men daarvan eene lijst in hunne catalogi. Bovendien kan men bij buiten'landsche groothandelaren in zaden, zaden bekomen van niet in den handel zijnde planten. Bekijken wij nu bovenstaande lijst dan treft ons in de eerste plaats Alle inlandsche rozen, en die zijn de Rosa rubiginosa (Egelantierroos, meer bekend bij den Engelschen naam SweetBriarrose), Rosa tomentosa. Rosa pomifera (ook R. villosa genaamd, zijnde de bottelroos bij uitnemendheid) en de Rosa canina of wel de hondsroos. En daarop volgt de Rosa rugosa (Japansche roos). Aangezien de hagen alom verdwijnen en deze de nestplaats bij_ uitnemendheid voor velen onzer spitsbekken zijn, moeten wij trachten in, of beter om, ons vogelbosch een'heg te vormen en daartoe leenen zich deze rozen het best. Men moet ze planten op eene lijn op een afstand van 30 centimeters; beter nog is ze te planten op twee lijnen of rijen, de eene binnen de andere, of zelfs op 3 rijen, 50 centimeters onderling van elkander verwijderd. Men plante ze jong, om ze kort terug te snoeien, zoodra ze goed geworteld zijn. Alzoo vormt men er dichte tot op den grond gesloten hagen van, die behalve een uitstekende nestgelegenheid, bovendien een ondoordringbare muur rond om het bosch vormen. Ten overvloede" kan men kippengaas tusschen de hage in plaatsen, hier en daar met een stok ondersteund en later door de rozen zelf opgehouden. Het spreekt van zelf.
7
dat de Sweetbriar en de bottelroos hierbij een groote rol spelen en het beste is die verschillende soorten om den ander te planten of van iedere soort telkens een drietal te nemen. Die hagen houden alles tegen, dat niet tot de vogelwereld behoort. Van aanbelang is daaromheen bovendien nog eenige bramen te planten op zeker een Meter afstand buiten de haag en deze over den grond te doen kruipen. Aanbeveling verdient daarvoor de sterkgroeiende en eerbied afdwingende Loganberry te nemen. Een knappe jongen, die zich daardoor weet te bewegen. Heeft men die haag alzoo gevormd, dan is het niet meer noodig om rondom het geheel een kostbaar maar tevens in het oogspringend hek te laten maken. Daarbinnen nu plant men zooveel mogelijk van iedere soort uit de plantenlijst. Men plante zoo dicht mogelijk en van allerlei dooreen. Men doe zulks met smaak en vooral niet op rijen, doch zoo, dat men geen laantjes vormt. Allerlei dooreen met dien verstande evenwel, dat men af en toe eenige planten van dezelfde soort bijeen voegt, om dat dan elders weer eens te herhalen. Men verkrijgt dan bijv. een boschje van 5 of 7 meidoorns zoo geplant, dat ze als het ware één groote struik vormen, elders dan weder van een andere soort, enz. maar dan ook weder alleenstaande heesters daartusschen. Enkele daarvan, zoo bijv. de Meidoorn en de haagbeuk moet men flink terugsnijden zoodra ze aan den groei zijn; dit kan men het best doen in den aanvang van het derde jaar of zoo ze in het vroege najaar geplant zijn reeds IV2 jaar later. Sommige meidoorns snijdt men dan tot op een voet terug, andere snijdt men reeds het eerste voorjaar den kop uit, om ook daar reeds een begin van dien „warboel van takken" te vormen. De overige meidoorns laat men doorgroeien. Alles moet zoo natuurlijk mogelijk worden. Wat opgroeiende boomen er tusschen, zoo bijv. Lijsterbessen en dergelijke, want een vogel zet zich gaarne op hooge takken neer. Al die vruchtdragende heesters en daaronder de zaailing appels en peren, die voor ons geen waarde hebben, omdat wij ze aan hun lot overlaten, zullen de vogels uit onze boomgaarden houden, deze wetende dat ze hier in hun boschje veilig zijn.
8
Maar met dit alles is ons vogelboschje nog niet volmaakt, want waar wij nog niet voor gezorgd hebben is voor Drinkwater. Drinkwater en badwater is voor vogels bijna een hoofdvereischte. Waar geen water te vinden is, zijn ook geen vogels. Men zorge dus, hoe dan ook, voor een uitstekende drinkgelegenheid hetzij met natuurlijke dan wel kunstmatige bedding. En is men voorts nog een liefhebber van observatie, dan kan men dicht daarbij een hutje bouwen, zoodanig dat men dat zonder de vogels te storen kan bereiken. Daaruit volgt, dat men in de haag een afsluitbaren doorgang moet maken. Ons rest nu een woord te spreken over Het Onderhoud. Over de bewerking van den grond etc. hebben wij met opzet niet gesproken. Een landeigenaar dient te weten hoe dat geschieden moet, anders heeft hij daarvoor zijne raadslieden en uit eene korte verhandeling leert men dat ook niet. Anders is dat gesteld met het onderhoud, want men zou geneigd zijn, zooals het ook behoort, den bodem zuiver te houden van alle onkruid. Dit zou hier een groote fout zijn, want juist al dat onkruid en al dat blad is niet alleen een nestplaats voor vele vogelsoorten, de zoogen. grondbroeders^ (de nachtegaal bijv. broedt zeer laag bij den grond), maar het herbergt tal van insekten, terwijl de bladeren door hun ritselen de vogels waarschuwen voor naderend gevaar. Dit is in korte woorden hetgeen wij te zeggen hadden over het Vogelboschje. Moge het bijdragen tot bescherming onzer gevleugelde vrienden op groote schaal en door velen, die er vroeger nooit over gedacht hebben. L. J. QUARLES VAN UFFORD 'S-GRAVENHAGE,
Februari 1914