// 6ta4^^^^ ^9^^'
VAN DEN SCHRIJVER
DE WERKWIJZE VAN DEN NED. BOND TOT BESTRIJDING DER VIVISECTIE DOOR
FELIX ORTT.
1
'^'fcr"
J-^
,'*
«f
DE WERKWIJZE VAN DEN NED. BOND TOT BESTRIJDING DER 2-1 bq VIVISECTIE EEN PERSOONLIJK WOORD VAN INLICHTING EN WAARSCHUWING DOOR
FELIX ORTT.
DE WERKWIJZE VAN DEN NEDERLANDS CHEN BOND TOT BESTRIJDING DER VIVISECTIE. . Bij gelegenheid der jaarvergadering van 21 Juni 1930 van den Bond IS duidelijk gebleken, dat de groote meerderheid der leden niet bekend was met de geschiedenis van onzen Bond, met de gevolgde werkwijze; hoe deze tengevolge van omstandigheden en opgedane lessen der ervaring in den loop der jaren min of meer gewijzigd is en ten slotte noodwendig geworden tot de werk- en strijdwijze zooals thans door het Hoofdbestuur geleid en gevoerd wordt. Speciaal het groote aantal der ter vergadering opgekomen nieuwe leden, die nooit te voren een jaarvergadering bijgewoond of zich in het werk van den Bond verdiept hadden, en desondanks toch den strijd tegen het Hoofdbestuur aanbonden en poogden het te doen aftreden, bleek allerlei uitgesproken grieven toe te juichen, zonder eenige kennis van zaken te hebben en derhalve zonder moreel en intellectueel tot oordeelen bevoegd te zijn. Nadat uren-lang die grieven breed waren uitgemeten, meende ik een poging te moeten doen om de werkwijze, door den Bond gevolgd, toe te lichten en als noodwendig te motiveeren; maar lang voordat deze,' zoo beknopt mogelijk gehouden, uiteenzetting had plaats gehad, werd van de zijde der opposanten geroepen dat het nu tijd werd om tot stemmen over te gaan. Die onwil, om ingelicht te worden door hen, die van den aanvang af het werk van den Bond hadden meegemaakt; die vooropgezette bedoeling om, in strijd met alle redelijkheid en fatsoen, door een numerieke overmacht van stemmen de Bestuursmacht en — zooals uitdrukkelijk werd uitgesproken ) — het Bondskapitaal in handen te krijgen, brandmerkt deze jaarvergadering tot een schandvlek in de geschiedenis van onzen Bond. Het schijnt mij daarom, voor de redelijke en welwillende leden, die mede verantwoordeHjk zijn voor de richting waarin de Bond zich verder bewegen zal noodzakelijk, een ook uiteraard vrij beknopte, maar toch m hoofdtrekken volledige uiteenzetting van de geschiedenis en de werkwijze van den Bond te geven. *
*
Oprichting. De Bond is opgericht in 1890. Het eerste bericht daarvan benevens de voorloopige statuten, gedateerd Juli 1890, zijn opgenomen in het maandschrift „Androcles" van dat jaar, blz. 125 e.v. en onderteekend door „De Redactie van Androcles". Deze redactie bestond uit Mevrouw C. v a n d e r H u c h t — K e r k h o v e n , Ds. S. F. W. R o o r d a v a n E y s 1 n g a en Ds. J. B. T h . H u g e n h o 11 z. Het Bondswerk geschiedde de eerste jaren in intiemen kring. Door correspondentie werden leden gewonnen. Het geldelijke beheer werd gevoerd door Mevrouw R o o r d a v a n E y s i n g a . Maar er werd geen ^) Door arts P. P ij 1,
4 ledenvergadering gehouden. Alleen verschenen er enkele jaarverslagen, welke een ledenlijst, een verantwoording der gelden en enkele beschouwingen bevatten. De activiteit naar buiten uitte zich in artikelen die in het maandschrift ,,Androcles" verschenen, en door de uitgave van eenige oorspronkelijke en vertaalde geschriften. Daarbij werd geheel de leiding van het buitenland: Engeland, Duitschland en Frankrijk, gevolgd en vooral werden de inentingen van P a s t e u r bestreden, welke op dierproeven van de kwellendste soort berustten. Steun van Nederlandsche medici ondervond de Bond in den aanvang niet. Nadat Ds. R o o r d a v a n E y s i n g a i n 1897 gestorven was en Ds. H u g e n h o l t z zich meer teruggetrokken had, bleef Mevrouw v a n d e r H u c h t d e ziel van den Bond, zooals zij trouwens van de geheele Humanitaire beweging was, aan welke zij haar krachten en vermogen geheel wijdde. Weldra verkreeg zij de medewerking van M a r i e J u n g i u s en S u z e G r o s h a n s , eerstgenoemde als haar particuliersecretaresse, en vervolgens van ondergeteekende, die in 1899 M a r i e J u n g i u s als zoodanig opvolgde. Het gemis aan steun van artsen noopte deze medewerkers om van de medische zijde van het vraagstuk studie te maken. Niet onvermeld mag daarbij blijven de sympathieke steun van Professor v a n R e e s, die in dat opzicht onder de vakkundige hoogleeraren een eenig standpunt innam en zelfs in 1898 bij gelegenheid der Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid openlijk hulde bracht aan M a r i e j u n g i u s voor haar — zooals hij zeide — wonderschoone rede, bij die gelegenheid gehouden onder den titel ,,De Vivisectie is een kwaad en moet uit de samenleving verdwijnen". Behalve de genoemde publicaties was het belangrijkste werk naar buiten: het contact met de Internationale beweging tegen de vivisectie. In 1896 werd het Twaalfde Internationale Congres tot bescherming van Dieren te Buda-Pest gehouden. Daar vertegenwoordigden M a r i e J u n g i u s en S u z e G r o s h a n s den Ned. Bond tot bestrijding der Vivisectie, en ook aan haar medewerking was het te danken, dat het congres positief stelling in dit vraagstuk nam door de volgende resolutie: „Het Congres verklaart de vivisectie te rangschikken onder de rubriek dierenmishandeling en alzoo onder de misdrijven die strafrechterlijk behooren vervolgd te worden." Tevens werd de Wereldbond tegen de Vivisectie gesticht. Het bleek intusschen wenschelijk voor de verdere uitbreiding van het Bondswerk, dat dit op de in het vereenigingsleven gebruikelijke wijze werd uitgevoerd en niet langer in de handen van een paar personen berustte. Dientengevolge werd den i8en Juni 1897 een ledenvergadering bijeengeroepen en daarop werden de Statuten vastgesteld, die goedgekeurd werden bij K. B. van 25 Augustus 1897, no. 45. De Bond telde toen ongeveer 600 leden. In het Januari-nummer van Androcles werd officieel aan de leden van den Bond mededeeling gedaan van deze oprichting als Kon. goedge-
5 keurde vereeniging en ,,Androcles" als Bondsorgaan aangewezen. F e l i x O r 1 1 werd met het voorzitterschap en M a r i e J u n g i u s met het secretariaat belast, terwijl in het bestuur ook Mevrouw v a n d e r H u c h t en S u z e G r o s h a n s zitting hadden. De propaganda werd nu met alle beschikbare kracht ter hand genomen. Tal van nieuwe geschriftjes zagen het licht, en door veel persoonlijke correspondentie met dierenbeschermers en andere humanitariërs werd getracht het ledental te vermeerderen. Het jaar 1898 kenmerkte zich door een enquête, welke de Bond hield onder de medici in Nederland. Zij zond daartoe aan al de bekende adressen van medici en tandartsen een brochure, getiteld: ,,Is de Vivisectie in het belang der Menschheid", door den Bonds-voorzitter samengesteld en van een voorwoord van Prof. v a n R e e s voorzien. Van de i 2000 medici werd door 361 een duidelijk antwoord gegeven; daarvan waren 252 vóór vivisectie, waaronder 65 voorstanders van beperkende wettelijke bepalingen. Van de 109 tegenstanders waren 42 volstrekte tegenstanders. De namen dezer tegenstanders werden in het Orgaan van Januari 1899 afgedrukt. Onder het verslag der enquête lezen we de volgende beschouwing: ,,De slotsom, waartoe de enquête ons geleid heeft, is dat de groote meerderheid der school-geneeskunde, m. a. w. de allopathische richting, tegen ons streven gekant is. Het Homoeopathisch Maandblad beschouwt ons werk met tamelijke onverschilligheid, zegt echter, dat de homoeppathie met dierproeven niet gebaat is en 't beter was de werking harer middelen opmenschentebestudeeren. Daarentegen hebben wij de natuurgeneeswijze^) in beginsel aan onze zijde. Het komt ons daarom voor, dat van de laatstgenoemde richting, van hydro-therapie als geneeskunde en hygiëne als voorbehoedmiddel tegen ziekte, in hoofdzaak de steun zal moeten komen dien wij noodig hebben; dat de anti-vivisectionisten en de voorstanders van natuurgeneeswijze en hygiëne eikaars natuurlijke bondgenooten zijn." Het is daarna gebleken, dat deze beschouwing juist was. Van de medici die blijkens de enquête aan onze zijde stonden, en bijna allen tot de officieele school behoorden, heeft niemand ons ooit een beteekenenden steun gegeven, behalve Dr. P l a n t e n g a (homoeopaath). Dr. R e i c h (voorstander v a n hygiëne en natuurgeneeswijze) J. T h . N o o r d ij k (later hoofdbestuursüd geworden, die een vrij onafhankelijk standpunt innam), en vooral Dr,. G. L u c h t m a n s , Oud-Inspecteur van den B. G. D . van Ned.-Indië in d e n Haag, die in eenige uitstekende en veelgelezen brochures op prachtige wijze zijn natuurgeneeskundige en anti-vivisectionistische opvattingen in het licht heeft gesteld en aan wiens steun onze Bond buitengewoon veel te danken heeft.
^) Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt, dat destijds het begrip „natuurgeneeswijze" ia beperkter zin werd opgevat dan thans de Vereeniging voor Natuurgeneeswijze blijkens haar statuten doet. Destijds werd meer gedacht aan physische — vooral watergeneeswijze, met wetenschappelijke voorgangers als Dr. L a h m a n n, Prof. W i nt e r n i t z en anderen.
6 Een verdere stap vooruit was de oprichting, den 25sten Februari 1899, van een Afdeeling Amsterdam, voornamelijk dank zij den ijver van mej W . F . F u c h s en de dames W e n s c h , en 15 Maart van hetzelfde jaar een afdeeling Haarlem, welks leider was de beproefd e dierenbeschermer en humanitariër J. W e s t e n d o r p , die later gedurende een lange reeks van jaren de functie van Bondssecretaris heeft vervuld. Dank zij al deze activiteit was het aantal leden in Maart 1899 tot 804 gestegen. Den 5en October werd de afdeeling Utrecht opgericht. Voorzitter was H u g o N o l t h e n i u s , die jarenlang Bondsvoorzitter geweest is, terwijl tevens W i l l e m v a n d e n H e u v e l , een van de krachtigste figuren in ons Bondsleven, in het afdeelingsbestuur werd opgenomen. Het aantal leden bleef de eerste jaren stijgen, tot het met i Maart 1903 een maximuih van 992 bereikte. Het duizendtal hebben we, ondanks alle aangewende pogingen, niet kunnen halen. *
Beginsel. Het beginsel van onzen Bond staat in de Statuten vermeld, en is gericht op ,,afschaffing van de Vivisectie". In de oorspronkelijke Statuten waren deze woorden opgenomen; later zijn ze er uit verdwenen, maar de geest daarvan is behouden. Hoewel ten slotte het streven van alle anti-vivisectievereenigingen in de wereld gericht is op een toestand waarin geen vivisectie in onze samenleving meer geduld zal worden, is er in den weg waarop men meent dezen eindtoestand te moeten bereiken, groot verschil van opvatting, dat gekarakteriseerd wordt door de woorden ,,abolitionisten" en restrictionisten". Eerstgenoemden eischen van den Staat volledige verbodsbepalingen, nemen desnoods genoegen met gedeeltelijke verbodsbepalingen (b. V. vivisectie voor onderwijsdoeleinden), maar verwerpen alle beperkende wetten, waardoor de vivisectie van staatswege erkend en gereglementeerd wordt. De restrictionisten daarentegen meenen, dat elke beperking een winst is voor de dieren en een stap tot het einddoel, en door de anti-vivisectievereenigingen als zoodanig behoort nagestreefd te worden, mits de beperking reëel is en tot vermindering van dierenlijden strekt. Het pro en contra van deze beide opvattingen zal hier niet uiteengezet worden; belangstellenden kunnen dit nalezen in ,,Ons Standpunt". Maar wel dient hier in het licht gesteld te worden, dat dit verschil in opvatting tot scheuring onder de vivisectiebestrijders geleid heeft. Het sterkste in Engeland, waar de vivisectiestrijd krachtiger gevoerd wordt dan in eenig ander land. Daar wordt alle samenwerking tusschen beide richtingen gemist, de groote vereenigingen die de wederzij dsche standpunten aanhangen, negeeren of bestrijden elkaar, maar werken niet samen. De ,.Wereldbond" stond aanvankelijk op abolitionistisch standpunt, maar ook daar is de scheuring aan den dag gekomen door gesplitste congressen, die, met den oorlog, medegewerkt hebben om den Wereldbond machteloos te maken.
7 In andere landen, en ook in ónzen Bond, is de klove niet zoo scherp tot uiting gekomen en werken de meer abolitionistisch en meer restrictionistisch-gezinden in één Bondsverband samen. Er zijn evenwel ook dierenbeschermers, die weliswaar alle wreedheden der vivisectie tot een minimum wenschen terug te brengen, maar toch meenen, dat voor de wetenschap en de geneeskunde niet alle dierproeven gemist kunnen worden. Dezulken wenschen wel beperking, maar geen totale afschaffing. Onze Bond bevat wel zulke ,,beperkers", wat door de Statuten niet verhinderd wordt. Hun opvattingen werden echter zuiverder belichaamd door het ,,Comité tot beperking der Vivisectie", dat tusschen 1907 en 1910 een aantal geschriften tegen de vivisectie het licht heeft doen zien, maar daarna de werkzaamheden heeft gestaakt en feitelijk heeft opgehouden te bestaan. Verband met de opvatting van abolitionisme of restrictionisme houdt de vraag, of adressen aan de regeering wenschelijk zijn. Het is duidelijk, dat de Regeering in den tegenwoordigen tijd, waar zij geadviseerd wordt door wetenschappelijke lichamen, welke geheel op het standpunt staan dat vivisectie noodig en nuttig is, en waar zij door internationale tractaten gebonden is, welke dierproeven insluiten, onmogelijk bij de wet de vivisectie kan afschaffen of strafrechterlijk verbieden, zooals de eisch van den Wereldbond was. Zelfs waar de betrokken ministers persoonlijk tegenstanders van vivisectie waren, was hun dit onmogelijk, zooals herhaaldelijk gebleken is^). Derhalve zou het grootste succes, wat onze Bond door middel van adressen aan de Regeering bij mogelijkheid zou kunnen bereiken, het tot stand komen van enkele betrekkelijk-onbeteekenende, beperkende bepalingen zijn. Vandaar dat de volbloed-abolitionisten in onzen Bond tegen, en de meer restrictionistisch-gezinden vóór adres-bewegingen aan de Regeering waren. Onze Bond, die in 1904 zich bij den Wereldbond aansloot en daarmede dus principieel het abolitionistische standpunt aanvaardde, heeft den weg gekozen van adressen, waarin echter het uiteindelijke doel van totale afschaffing tot uitdrukking kwam, al werd in die adressen ook om wettelijke beperking gevraagd. Zoo kwam op de Alg. Bondsvergadering van 1902 het punt der wettelijke actie aan de orde, en werd een adres aan de Regeering ingediend voor directe beperking ,,hoe ook vasthoudende aan het beginsel van algemeene afschaffing der vivisectie". Gevolg van dit besluit was dat de toenmalige voorzitter, F e 1 i x O r 11, die zich daarmede niet vereenigen kon, de leiding overUet aan H u g o N o 11 h e n i u s, en de functie van vice-president op zich nam. In Juli 1906 werd een adres aan den Minister verzonden om partieele afschaffing van vivisectie — wat iets anders is dan beperking met sanctioneering door_ de wet. Er werd verzocht: ie. om verbod van vivisectie bij het onderricht aan alle Rijksinrichtingen van onderwijs; 2e. dat ^) O. a. de ministers Dr. A. K u y p er, Mr. P. R i n k , Mr. T h . H e e m s k e r k wairen tegenstanders van vivisectie en onzen Bond goedgezind.
8 niet langer prijsvragen uitgeschreven werden, tot welker beantwoording vivisectie noodig is; 3e. niet langer toestaan van gelden, die thans nog van Rijkswege aan het verrichten van vivisectie op eenigerlei wijze ten goede komen; 4e oprichten van leerstoelen in de Physische Therapie. In November 1909 verscheen in ons orgaan een verslag van het Rapport der Commissie in zake Vivisectie, in 1907 door de Regeering ingesteld — het uiterste w?it de ons welwillend gezinde Regeeringspersonen vermochten te bereiken. Voor deze Commissie was door onzen vice-president den 10 Juni 1908 getuigenis afgelegd en het Bondsbestuur had zich in een officieel schrijven met den inhoud van dit getuigenis vereenigd. In de jaarvergadering van 1910 had een discussie plaats over de houding welke onze Bond zou aannemen in zake het Rapport der Commissie. Een motie, om zich in verbinding te stellen met het Comité tot beperking der vivisectie en met het Hoofdbestuur van de Ned. Vereeniging tot bescherming van dieren om tot overeenstemming te geraken omtrent hetgeen bij de Regeering gedaan kon worden, werd met algemeene stemmen aangenomen. Dit overleg leidde tot een gezamenlijke adresbeweging, welke adressen echter, evenmin als de vorige, eenig praktisch resultaat hebben opgeleverd. Tengevolge van dit besluit heeft ondergeteekende, die zich met adressen aan de regeering principieel niet vereenigen kon, als hoofdbestuurslid bedankt; hem werd het beheer der studiebibliotheek opgedragen. *
*
*
Een tweede principieel punt voor den Bond was de verhouding tot de geneeskunde. Het werd van het grootste belang geacht, dat de Bond niet alleen zich tegen de vivisectie verklaarde, maar ook positief op zou treden, waar de algemeene opvatting der z. g. Schoolgeneeskunde, zooals die aan onze Universiteiten werd geleerd, was dat de vivisectie onmisbaar is. De Bond zou behooren aan te toonen, dat er een geneeskundige richting is die de vivisectie verwerpt of althans niet noodig heeft, en zou behooren te zorgen dat er artsen gevormd werden, welke de vivisectievrije geneeskunde toepassen, en inrichtingen, waarin zieken vivisectievrij behandeld zouden worden. Deze taak van den Bond wordt aangeduid als ,,constructief werken". Het was aanvankelijk vooral Dr. G. L u c h t m a n s, de ervaren geneesheer, die zoo krachtig voor onzen Bond in de bres gesprongen is, wiens kunde en strijdwijze ook onzen tegenstanders eerbied afdwong en aan wien onze beweging onvergetelijken dank verschuldigd is, die er met klem op aandrong, dat onze Bond zich nauw met de Natuurgeneeskunde moest aansluiten en dat daarvan alleen duurzaam heil voor de bestrijding der vivisectie te verwachten was. Ook werd door S u z e G r o s h a n s , die in 1909 H u g o N o l t h e n i u s als Bonds-presidente opvolgde, telkens weer gewezen op het mooie voorbeeld dat Engeland ons gaf in het vivisectie-vrije Battersea-hospitaal,
«
9 en van hoeveel belang dergelijk constructief werk in ons land zou zijn. Sinds arts Y. H e t t e m a in 1925 als Bondssecretaris en redacteur van ons orgaan optrad, is met beslistheid in deze richting voortgestuurd. Met Januari 1928 verscheen ons Orgaan in vergroot formaat en betere uitvoering. W e lezen daarin: ,,De omvang van de nummers is langzamerhand toegenomen; behalve aan de bestrijding der vivisectie wordt plaats gegeven aan artikelen over vivisectievrije geneeswijzen." Op de Alg. Vergadering van 21 Juli 1928 te Arnhem gehouden, werd het Hoofdbestuursvoorstel, om het Orgaan te combineeren met dat van de Vereeniging voor Natuurgeneeswijze, met algemeene stemmen aangenomen. In de rede van de Presidente bij gelegenheid van deze jaarvergadering gehouden, vinden we (Orgaan i Oct. '28) het volgende: ,,Het schijnt mij toe, dat ook onze strijd bezig is zich te verjongen en te vernieuwen, door zich te richten naar den opbouw van een vivisectievrije geneeskunde. Het spreekt vanzelf, dat daarbij niets mag verloren gaan van ons onophoudelijk getuigenis, onze geloofsbelijdenis, ons zedelijk protest. Maar naast en met dit onverzettelijk beginsel groeit een toenemend inzicht in de noodzaak van constructief werken." Voorts wordt in deze rede de wensch naar een vivisectievrij hospitaal hier te lande uitgesproken. * * * De leiding. Met enkele woorden dient, tot goed begrip aangaande personen en verhoudingen, op de leiding van den Bond gewezen te worden; de daarbij op den voorgrond tredende werkers behooren in dit verband vermeld te worden. In de eerste jaren was de oprichtster Mevrouw C. v a n d e r H u c h t , het geestelijke middelpunt van den Bond. Door haar achteruitgaanden gezondheidstoestand verminderde haar rechtstreeksche werkzaamheid. Vooreerst, doordat in 1904 het maandschrift Androcles, dat onder haar redactie stond, niet langer Bondsorgaan was, maar de Bond een eigen orgaan kreeg, onder redactie van H u g o N o l t h e n i u s , dat kosteloos aan de leden werd toegezonden. Toch behield zij zoolang mogelijk het beheer over de uitleenbibliotheek en het propagandamateriaal. Den 25 Dec. 1915 overleed zij na jarenlang lijden en een leven vol toewijding aan al wat zwak en verdrukt en hulpbehoevend was, vooral aan dieren en kinderen. Mede in de eerste jaren werd Mevrouw v a n d e r H u c h t krachtig ter zijde gestaan door M a r i e j u n g i u s , die niet alleen in haar mooie redevoeringen de ethische idee hooghield, maar zich ook in de wetenschappelijke zijde van het vraagstuk inwerkte. Deze trouwe strijdster ontviel ons den 21 Dec. 1908. H u g o N o l t h e n i u s , de veelzijdig-begaafde kunstenaar en denker, nam het voorzitterschap in 1902 op zich; in 1904 daarbij de redactie van het Orgaan. In Februari 1909 legde hij zijn functies als voorzitter, secretaris en redacteur neer, wegens verschil van opvatting omtrent de leiding
10
met zijn medebestuursleden. Hij werd in de voorzittersfunctie opgevolgd door S u z e G r o s h a n s , die den Bond door zijn moeilijkste jaren, nu meer dan 20 jaren lang als zoodanig geleid heeft. Secretariaat en Redactie Orgaan werden overgenomen door J. W e s t e n d o r p , voorzitter der Afd. Haarlem; tot 1917 vervulde hij deze functies getrouw en met toewijding, tot zijn hooge leeftijd hem noodzaakte ze over te geven aan Jhr. W . E. E n g e l e n , die tevens secretaris was van de Ned. Vereen, tot bescherming van Dieren. De overdrukke werkzaamheden aan laatstgenoemde functie verbonden, noopten den heer E n g e l e n in 1925 het Bondssecretariaat en de Redactie neer te leggen; ze werden toen overgenomen door arts Y. H e 11 e m a. W i l l e m v a n d e n H e u v e l , een onzer krachtigste werkers, kwam in 1903 als afgevaardigde der Afd. Utrecht in het Hoofdbestuur. In 1905 nam hij het Penningmeesterschap van den heer W e s t e n d o r p over en vervulde deze functie tot zijn dood in 1925, waarbij hij door zijn echtgenoote voor het omslachtige inningswerk trouw werd ter zijde gestaan. Daarna werd het penningmeesterschap overgenomen door Mr. S. R i n k , die sinds 1909 (in de vacature-N o 11 h e n i u s) lid van het Hoofdbestuur was, terwijl met het inningswerk Mevr. de wed. v a n d e n H e u v e l belast bleef. Er werd uiteraard prijs gesteld op de aanwezigheid van een medicus als lid van het Hoofdbestuur. In 1911 werd daartoe arts J. Th. N o o r d ij k gekozen (in de vacature-O r 11); hoewel hij op restrictionistisch standpunt stond, voelde N o o r d ij k toch warm voor het Bondswerk, waarvan hij herhaaldelijk de onmiskenbare blijken gegeven heeft. In 1921 overleed arts N o o r d ij k en werd hij vervangen door arts W . R o 1 v i n k, die in 1927 zijn functie neerlegde en in wiens plaats de psycholoog drs. T e n h a e f f in 1928 gekozen werd. De biologie werd in ons H. B. vertegenwoordigd door Dr. A. L i e rn u r sinds 1928. Dr. L u c h t m a n s , die in 1912 overleed, heeft nooit in het H. B. zitting genomen, hoewel hij ons steeds met raad en daad trouw ter zijde stond. Op de Jaarvergadering van 1919 werd op voorstel van de Presidente arts P. P ij 1 te 's-Gravenhage als lid van het H. B. benoemd, die benoeming werd echter niet aanvaard. In de Juni-vergadering van 1923 volgde weder een benoeming van den heer P ij 1, die echter met den aanvang van het volgend jaar reeds uit het H. B. trad en den titel ontving van ,,medisch adviseur" ^). Onder de naar buiten werkzame leden die ons H. B. gehad heeft, moge ook vermeld worden de te vroeg overleden predikant Dr. H. T . O b e rm a n , die van 1912 tot 1914 zitting in het H. B. had en meermalen als spreker voor den Bond is opgetreden. ^) In verband met de thans door den heer P ij 1 geoefende actie en critiek, verdient opmerking, dat tijdens zijn hoofdbestuurschap in geen enkel opzicht eenige propagandistische kracht van hem is uitgegaan; dat ik zelfs bereid ben de stelling te verdedigen, dat het eenige positieve wat hij destijds in het belang van den Bond gedaan heeft, geweest is, dat hij als H. B.-lid bedankte; en dat hij nadien ook nooit als ,,medisch adviseur" eenig advies gegeven heeft, wat trouwens ook niet gevraagd is.
II
De leden. Het doen toenemen van het ledental was wel de moeilijkste taak van het Hoofdbestuur. De reden daarvan ligt in den aard van den vivisectiestrijd. Vooreerst omdat deze buiten het dagelijksche leven der menschen staat, en het een ingespannen studie vereischt om er eenigszins van op de hoogte te zijn. Deze bezwaren zijn het beste in te zien door vergelijking inet verwante vereenigingen als de Vereenigingen tot bescherming van dieren en den Vegetariërsbond. Leden van dierenbescherming zien als 't ware dag aan dag gevallen van dierenmishandeling, en ook het nuttig effect van vereenigingen die daartegen optreden. Leden van den Vegetariërsbond beoefenen dagelijks de praktijk van de vegetarische leefwijze. Maar de vivisectiebestrijders zien rechtstreeks niets van de gruwelen die zij bestrijden. Ze kennen die uit lectuur of uit mondelinge verhalen, en worden lid van den Bond, gedreven door hun goede en medelijdend hart. Maar dan hooren of merken zij er niets meer van, vooral niet die talrijke leden, die de gruwelen zoo erg vinden dat zij er maar liever niets over lezen. Van de wetenschappelijke noodzakelijkheid, welke de vivisectie volgens de voorstanders heeft, weten ze niets uit gebrek aan kennis. Wanneer hun dokter hen er over aanvalt, kunnen zij zich niet verdedigen. Wanneer zij ziek worden, zullen zij, zoo zij de raadgevingen van hun gewonen arts ( en hoe buitengewoon gering is het aantal consequent-antivivisectionistische artsen!) gehoorzamen, middelen gebruiken die door vivisectie verkregen zijn. En wanneer ze dan over dit onderwerp met hun arts in geprek komen, zal deze hen gemakkelijk kunnen overtuigen dat de anti-vivisectie een mooi ideaal is, maar praktisch onbereikbaar. Het feit, dat de gemoeds-dierenvriend tegenover lederen deskundigen voorstander van vivisectie onmachtig is zijn standpunt voldoende te verdedigen, belet zeer velen lid te worden. Zij die toch lid worden, en zich om verstandelijke argumenten niet bekornmeren, waar het een gewetensvraag geldt, doorzien niet de enorme moeilijkheden waarvoor de vivisectiestrijd geplaatst is. Ze betalen eenige jaren hun contributie, constateeren dan dat de Bond nog niets bereikt heeft en in afzienbaren tijd wel niets bereiken zal, en velen bedanken dan als lid om hun geld aan een vorm van dierenbescherming te geven, waarvan zij meer resultaat zien. Deze en soortgelijke redenen hebben gemaakt, dat het Hoofdbestuur steeds geworsteld heeft met groote laksheid van de leden. Ze waren niet of slechts met de grootste moeite tot eenige inspanning te bewegen. De jaarvergaderingen waren altijd slecht bezocht, hoewel geregeld van wege het Hoofdbestuur nog bij de meest belangstellende leden door persoonlijk schrijven op vergaderingbezoek werd aangedrongen ^ \ In den regel liet de overgroote meerderheid der leden het werk aan het Hoofd^) In verband met de tegenwoordige actie van den heer P ij 1 zij opgemerkt, dat ook hij de laatste jaren als lid niet op de jaarvergaderingen werd gezien.
12
bestuur en de Afdeelingsbesturen over, enkele loffelijke uitzonderingen daargelaten. Het Orgaan werd weinig gelezen, en zelfs werd vaak de moeite niet genomen van adresveranderingen kennis te geven, waardoor de leden zoek raakten en de ledenlijst onnauwkeurig werd. In tal van oude Organen kan men lijsten van onvindbare leden aantreffen. Bewijzen van dit gebrek aan belangstelling vindt men in de oude Organen en jaarverslagen in overvloed. Zoo lezen we in het Jaarverslag 1901 naar aanleiding van de tentoonstelling van een symbolisch schilderstuk van W . v a n d e n H e u v e l in Utrecht en den Haag het volgende: ,,In den Haag was, ondanks de geplaatste advertenties, het bezoek zeer gering. Kan dit voor een deel ook te wijten zijn aan de reeds genoemde omstandigheid, n.l. 't gebrek aan activiteit van de meeste Bondsleden, wat tot dusver ook gemaakt heeft, dat in een plaats als den Haag, met Scheveningen tellende 234 leden en donateurs, nog maar steeds geen drietal personen gevonden zijn, die 't initiatief namen om een afdeeling op te richten en daarvan het bestuur te willen vormen ?" In het Jaarverslag 1907 wordt melding gemaakt van een lezing door den destijds zeer bekenden Franschen anti-vivisectionistischen medicus Dr. M a r é c h a 1 gehouden in Utrecht en in den Haag, dat die in laatstgenoemde plaats zeer weinig belangstelling vond. In Jaarverslag 1909 lezen we: ,,Aan de administratie voor de expeditie van het Orgaan was als vroeger veel te doen. Maar weinigen onzer leden geven kennis bij adresveranderingen of van het bedanken voor hun lidmaatschap. Wel werd het getal minder, maar toch is het nog veel te groot van hen, wier exemplaar door de post aan het adres terugkomt met ,,vertrokken zonder nader adres", ,,heeft bedankt", ,,sinds lang geen lid meer" en dergelijke, en dat terwijl een aantal nummers aan hetzelfde adres toch in ontvangst genomen moeten zijn, daar die niet terug kwamen." Hoe gering de zucht der leden was om zich van het vivisectievraagstuk degelijk op de hoogte te stellen, of de intellectueelen uit hun omgeving daartoe in de gelegenheid te stellen, blijkt uit de volgende aanhaling uit datzelfde jaarverslag: ,,Van de gelegenheid om zich voor ƒ i.— een exemplaar van het uitstekende werk van F e l i x O r t t : ,,Verdediging van ons standpunt" aan te schaffen, is nagenoeg geen gebruik gemaakt." In het Jaarverslag 1928/1929 de volgende uiting: ,,Het ledental nam toe, enkelen bedankten en weer een vrij groot aantal werd onvindbaar"^). In verband met deze houding der leden in het algemeen kwam wel eens de gedachte op, dat de beteekenis van onzen Bond toch niet zoozeer zit •') De heer P ij 1 c.s. maken hiervan niet de nalatige leden, maar den Bondssecretaris een verwijt! Dit doet denken aan den bekenden stok en hond.
13 in het aantal leden, dan wel in het doordringen van de anti-vivisectieidee onder de menschheid, al spreekt het vanzelf, dat een toenemend ledental altijd wenschelijk is, al was 't ook om de versterking van de finantiën, waardoor weer de werking van den Bond intensiever zijn kon. Deze gedachte komt te voorschijn in het Jaarverslag over 1921 (Orgaan Juli 1922). Daar wordt gewezen op een enquête die gehouden werd onder de leden van den Vegetariërsbond en waarin ook de vraag gesteld werd, hoe de vegetariërs stonden tegenover het vivisectievraagstuk. Het bleek toen, dat de overweldigende meerderheid der vegetariërs beslist aan onze zijde stond. W e lezen dienaangaande voorts in ons Orgaan: ,,Dit moge een bemoediging zijn voor degenen onzer leden, die meenen, dat onze Bond toch niet hard voorviitgaat. W e strijden nu al een kwarteeuw en wat hebben we bereikt ? Zoo wordt vaak gezucht en getwijfeld. ,,We zien nu, dat de vooruitgang der idee veel sterker is dan die van den Bond, en daarom is het ten slotte toch te doen. De Bond is middel, de Idee is doel". En in het Jaarverslag over 1922 (Jaarverslag 1923): ,,Het ledental blijft vrij stationair. Dit is natuurlijk in zekeren zin te betreuren. Echter ziet het H. B. er geenszins in een reden tot ontmoediging. Immers het neemt te goed waar, hoe toch een mildere geest doordringt, hoe toch . . . onze Bond een zekere ,,standing" heeft verworven." Na het hoogtepunt in 1903 van 992 leden is het ledental met enkele schommelingen gedaald tot een minimum van 660 met i Januari 1916. Daarna ontstond een geleidelijke stijging tot ongeveer 800 in 1920 en dit cijfer bleef eenige jaren lang stationair. Vanaf 1923—1928 vinden we geen nauwkeurige opgave van ledental, waarschijnlijk omdat dit niet op te geven was door de massa onvindbare leden, van wie men niet wist of ze eigenlijk geschrapt moesten worden of niet. In 1924 was een laagtepunt in het Bondsleven; toen werd geen jaarvergadering gehouden. In 1925 ontstond echter een keer ten goede, met de jaarvergadering in Arnhem. Toen werd arts H e 11 e m a als bondssecretaris gekozen, en van toen af ontstond nieuwe activiteit. Gunstig daartoe werkte ook het besluit van de Buitengewone Alg. Vergadering van 16 Dec. 1925 om den Bond wederom 29 jaar voort te zetten, en het overlijden van den heer C o s t e r v a n V o o r h o u t , waardoor de Bond de beschikking kreeg over de erfenis van ƒ 59,000.—, waarvan we sinds 1904 de toezegging hadden, zoodat er weer geld beschikbaar was voor meerdere propaganda. In 1928 kon dan ook gemeld worden dat met i Juni het ledental 850 bedroeg. Al bevat ook het Jaarverslag 1926—'27 dezelfde klacht als van ouds: ,,Het ledenaantal gaat vooruit, ondanks het feit, dat van de oudere leden er zoovele door verhuizing onvindbaar worden. Het is zeer onaangenaam, dat zoo dikwijls niet de moeite genomen wordt een adresverandering op te geven." En in het volgend jaarverslag: 1928—'29: ,,Het ledental nam toe,
14 enkelen bedankten en weer een vrJi rr. ^ weer een vnj groot aantal werd onvindbaar" i). *
*
*
administratief « m a k onlpvlrVw, ^ f' , "^ ''''=*• ''=" ^eze wel eenis propaganda d e d e ^ ma^r S e ï t o T - T "?*=* ""='' ' * ™°^ df
deelingsvergaderinger4ren n T e e s t e l t r i a f T * ' ' T ""^^8- De afh a l v e h e t Afdeellngsbestuur n ^ f , S l r t ^'°''^*™ k waren beAfdeelrng A m s t e r d t f ü e H g e t ó d S o T t e C / ' ' ^ " ^ tegenwoordig.
doirt%":;:i^Lw":pl;;!eht''= ° " - - ' - - - corre.p„nde„tschap.
bare tSStg t^dSriie^^rAïn^d ^rtt^'r r '' »"'^'^.oS^Siret^o^: óStrj.s"'---^^^^^^^^^^ wanneer er buiten verband m t . f ; t
Ll^"" ^^""^^^ ^^^ verbonden was,
b.v. door uitgaven of ve^^^^^^^ door eigenmachtL en on^fZt A "'''''^'f ^ ° " ^ " ^^^*^"^' °f ^ a n n e e ; werd. Z'oo vat e bVondefSeX^^^^^^^^^ ^'' "^^^^^ helemraerd als de Afdeelxngen werden' o p f e S t / e n T t T ^ ^ ^ ^ ^ ' ^ * ^^^ ^ ^ ^ ^^^ werd in het Hoofdbestuur H e w l ^ ? ƒ ""^^"^ gecentraliseerd gadering van 1929 t e S e r s u m t ^ T t'"^ *"^^^ ,^^^^^^" ^^ °P de jaarver- bxj den b e s U n d e n wensch der"^ Af^^^^^^^^^^^ van de Haagsche leden om een nieuwe A ? f t ^ ^ ^ ' ' ' ^ te handhaven en steller ingetrokken. "^^ *^ normen, door den voorna ^f: *
Propagandamiddelen. Bii de aesrhpt<=tP ,^^ -i-i u j winnen en de bestaande leden t o f . ^ . l moeilijkheden om leden te medewerking te behouden heerhet^^^^^^^ •^'". belangstelling en alle mogelijke wijzen van n r n i .
hoofdbestuur m den loop der jaren
houdenl^i, w l t i r h e r b u S a T d t d a ' a r S ''''''' ^ ' l ^ V ^ : t ^ . X : i t .
°°^ ^^^^^^
^'^ «• ^ ^ - - - d p - ten opzichte van
dai h e T B " e y u i ™ T T o T t ' w e r t ' " ° ' ' . " " ^ ^ ' ^ ^ ^^^^^ * ° - * *^ —
tnbutie betalen. D^t^rd^tlafSt^nh^^^^^^^^^^
•
jgfr."^" ^°^-
werken, maar de leden ook- Pn h<.f ^ ,^^^ J^estuur. Het Bestuur moet
ïü^^ï^oet de leïen t.^. ^ïl^r^kt S tfff t ^ t eemge kennis van zaken samenspannen om h^rR f '^^'''^ toegetreden leden zonder Bond een anderen koers voor teT4™en:?s ee^^ SrandeTirak^^ " ^ ^ ^ " ^^ ^^^ '^^
15
naar gestreefd, door elk jaar nieuwe propagandabrochures te publiceeren en gratis aan de leden ter beschikking te stellen. Maar hoe gering is het getal der leden dat van dit gratis aanbod gebruik maakt." Deze opmerking geldt na 28 jaar nog evenzoo en heeft gedurende het bestaan van den Bond aldoor gegolden. Het Hoofdbestuur heeft gezorgd voor een stel brochures, die al de verschillende zijden van het vivisectievraagstuk omvatten; die volkomen op de hoogte zijn van den tijd en voor onze tegenstanders onweerlegbaar (omdat ze uitsluitend rekening houden met feiten aan de organen der officieele geneeskunde ontleend) en dan ook niet weerlegd. Het stelt in ieder Orgaan de leden in de gelegenheid er mede te werken; nochtans is het aantal aanvragen miniem en wordt er het meeste mede gewerkt van wege het H. B. zelf. Naast een schat van goede brochures is het voornaamste propagandamiddel, door het H. B. ter beschikking gesteld, het Bondsorgaan. Daarover zal aanstonds nader een beschouwing gegeven worden. Maar er geldt hetzelfde voor als voor onze Brochures — door de leden wordt er niet noemenswaardig mee gewerkt, en hun belangstelling voor het Orgaan is gemiddeld minimaal. Onder de andere aangewende propagandamiddelen hebben we: de spreekbeurten. Daarvoor zijn noodig: ie. geschikte, ter zake kundige sprekers, en 2e. belangstellend publiek. Aan beide heeft onze Bond groot gebrek gehad. Slechts enkele H. B.leden waren tevens geschikt om als spreker op te treden; menig H. B.-lid, dat in zijn functie uitstekend werk deed (b.v. als secretaris of penningmeester) bezat niet de qualiteiten om als spreker op te treden, met de kans om in debat met medici van de officieele school te geraken. En bovendien bleek bij het publiek in 't algemeen weinig belangstelling voor dit vraagstuk, zoodat maar zelden met kans op succes een vergadering te beleggen was. De meeste kans op slagen bleek een vergadering te hebben, als die met een verwante beweging gecombineerd werd, zooals de laatste jaren met de Natuurgeneeswijze het geval was. Wanneer echter in den loop der jaren een enkele maal door een bepaalden kring belangstelling in het vivisectievraagstuk werd getoond, wist het H. B. ook voor een spreker te zorgen; zoo o.a. in 1904 voor de studenten der Veeartsenijschool te Utrecht en in 1919 voor de medische faculteit van de Vereeniging Unitas van Utrechtsche studenten. Onder de overige pogingen van H. B. om propaganda te maken, hebben we reeds gewezen op de tentoonstelling in 1900 van het symbolische schilderstuk van W . v a n d e n H e u v e l in Utrecht en den Haag; op de lezing van Dr. M a r é c h a l te Utrecht en den Haag in Mei 1907, met in Utrecht een daaraan sluitende tentoonstelling, maar groot succes had een en ander niet. In den winter van 1928—'29 is op grooter schaal dan ooit te voren de propaganda van het woord gevoerd. De heer Y. F o p p e m a werd voor een jaar benoemd tot propagandist van den Bond. Een paar schenkingen maakten het mogelijk, de salarieering van den propagandist te doen plaats
i6
W u i t T g a t te™'' r"'^ rekeningen (Orgaan. J a n . . , . , ) . En lezingen g e S e n en 0 ! % ; ' ^ P T ' ^ ^ ^ d i s t heeft ongeveer een so-tal
vergaderingen T ^ S i e
S U : | d . " ' ' = " "^ "P^"''"» » < = —
co°genÓeiV"wo''rden:'''' ^ " ' " ' " ^ ^ ^ P ' ' * P"Pagandan,iddele„ „,„e.en . De propagandaplaat van den kunstschilder M a x N a „ t » ^-
wLtd T r
" °^^='^-^» - — l e n oALlrellingrnds
De radio-voordracht, gehouden door arts H e t t e m a
in t ^Z^^ir:*-G:-;k°nL^'-*-" » '•^ SsUng e™ v o o r % ' : " ' ^ ? ^ ^ r r " H u ° c t t s c l o ™ l T '."P''^^' ='^ waarborgfonds to jeugd S n v b S ; ' " " " " ' " ' ^ " ^ " ^ ^^"^ " - " - * - ' de opvVeSng
n n | : , S t \ L & e r d S^ïr^ondLi^I V ^^ ^ ^ ^ ' - ' ^ ^« der^; v a T r ^ . f L ^ ^ r ' r r ^ - - ^ ^ » - ^a* sedert de jaarvergageonenbaTrd er, i„ / . . f ! •" "'"^''^ 8'='="' ^ l » ' " den Bond heeft T n T d T d W d g v o t r l C n d e ™ • " " d ' " ' ' " ' " " " r " ^ ^ ^ ^ a is gevoerd verbeterde finanfieefe p S i t k ~ """^"°'^ '" "'='="='^ °°'< ^ank zij de
.|'D°?S
ec^ r zr b^^ex:fSsttf-'- °- ^ - -
er in ae rers geen notitie van genomen werd.
n ; j r w t d t ö o-!™—,-ren^^^
S5:^nr-;:tn«^-^^^^^^^^^^
17
Deze maatregel staat het eerst vermeld op den omslag van het Orgaan van Januari 1923. Door ontvangst van de erfenis C o s t e r v a n V o o r h o u t kon het nummer van Oct. 1924 weer aan alle leden worden verzonden. Bij toepassing van dezen bezuinigingsmaatregel is per circulaire aan alle leden gevraagd, wie er prijs stelden op de voortgezette kostelooze toezending van het Orgaan. Het resultaat was allerteleurstellendst. Slechts een klein aantal leden (ongeveer een dertigtal) bleek er prijs op te stellen! Hoe ontmoedigend dit ook was voor hen, die jarenlang hun zorg hadden besteed om het Orgaan zoo goed, degelijk en leesbaar mogelijk te maken — toch was dit resultaat verklaarbaar, omdat het onderwerp zich nu eenmaal niet leent om blijvend de lezers te boeien. Velen wenschen geen akeligheden te lezen; anderen interesseeren zich niet in de vakkundige en wetenschappelijke gegevens die een goed Orgaan noodwendig behoort te bevatten; en verder is in het meer ethische gedeelte niet altijd variatie of wat nieuws te brengen, zoodat het herhalen van datgene wat men al weet, ook op den duur gaat vervelen. Daarom scheen het ons Bestuur een uitnemende gedachte toe om het Orgaan te combineeren met dat van de nieuw-opgerichte Vereeniging voor Natuurgeneeswijze. Een desbetreffend Hoofdbestuursvoorstel werd op de jaarvergadering van 21 Juli 1928 te Arnhem met algemeene stemmen aangenomen. In het orgaan ,,Uitkomst" (welks titel slaat op de beteekenis der constructieve werkwijze voor ons doel) van Juli '29 vinden we in het Jaarverslag van 1928—'29 de volgende beschouwingen: ,,We bemerkten onmiddellik, dat waar vroeger het Orgaan door de grote pers genegeerd werd, dit met het gecombineerde orgaan, dat de naam ,,Uitkomst" gekregen heeft, niet het geval was. Vrijwel alle grote dagbladen gaven er een uitvoerige bespreking van, die zonder uitzondering gunstig was. Enkele bladen vroegen om geregelde toezending ter bespreking. ,,Doordat ,,Uitkomst" ook buiten de kring der vivisectiebestrijders komt, wat niet het geval was met het oude Orgaan, wordt de aandacht op onze bond gevestigd. Een aantal leden der Ver. v. Natuurgeneeswijze gaf zich op als lid van de Bond." ,,Het afgelopen jaar is alles tezamen genomen een tijd van sterk verhoogde activiteit geweest." Hieruit blijkt wel, dat het besluit van de jaarvergadering van 1928 aan den Bond zeer ten goede is gekomen^). *
*
*
Wat de Bond bereikt heeft. De Bond heeft niet bereikt, dat de vivisectie is afgeschaft of zelfs verminderd is. Maar dat is niet aan een tekort '•) En dit resultaat wil de heer P ij 1 weer te niet doen!
i8
in de werkwijze van den Bond te wijten In Encrplpn^ tie-beweging sterker is dan in eenie ander l.nd t l ' T f ' '^^ ^^^^-^ivisecde abolitionistische en r e s t r i c t S t ' s c h e W ^ ^ ' ' ' ^ ' ^ ' ^ ' ^ tellen, over enorme kapitakn b e T c £ £ ^ en H ^'.°? ' ' " * ' " ' ^ ^^^^^ de hoogste kringen, wa'^.ronder v e t p^^^^^ van personen uit IS evenmin iets van beteekenis bereikt Panementsleden worden gesteund, slachtoffers der vivisectTe Wat aa^^H^ '*^Jg °° V ' °P '^^^' ^^' ^^^^^ niet is gelukt, is van de z d S S v e i n ï ^^' ^T'^''^ ^^ ^^^^^^^d in Nederland niet te verwachten '^''^°"^^^^' ^^^^ ^^^^kere beweging s a m e X n ï t Z . t l ^ S : ^ ' ' ^ ^ ^ ^ ^ ' '^' '^ - - - t i e onverbrekelijk wetenschap, die op h a a f g e b i X S ^ ^ samenleving. De officieele durft op te treden, e S c h f t ' s S"^^^^^ geneeskunde en hygiëne Een deel v!n K f^^^^^f^^^g voor wetenschap, mische toestanden beheerscht v n r d . T S^^^^^-^^P^taal. dat de econotallooze ..geneesmiddele?' 4a™^^^^^^^ A'^^'T'" T ' ^ ' ^^^^^^^^^ ^^^ de
en daarop voort te wifen b ^ u w ^ k.n ' ' ^^'^^'Senees^ij^e presteert besef als zou vivisectie noodzakel^k . ""'' ^'^^'^'^^^ °^*^*^^^' die het eerst kan een krachtige e t W h . ^ T'- T ^'* ^^^kelen brengt. Dan baarsche gebruik wgfagen,o''^^^^^ ""'' '^ "°^^ °^^°"'''' ' " ^^' ^ ' " bruiken zijn weggevaagd '^'''''' """ ' ^ ' ' " ^ barbaarsche mis-
geb^k^:^7na^t'r-^^^^^^^^
--f-
noodlg - onaf.
onwrikbaar geduld zoodat ^ n S f ^^'*^^'^^ ^^eaal. en met eenige mensfhengeneraties T z e T nW °^ T f *^'^*^"^" J^^^^ °f alleen naar het Inddoe ' d f s a m e n l e X ï e ' ï f ' " '"^'^^^^^' ^^^^ ^ ' n ^\^.^\besef der p r a k t i s c h e T o g l X ^ ^ ^ ^ ' " ' ^ ^^'^^^^^ alge^et^fuL^n^airf^^^^^^^^ ^^ T ^ / ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^e het vegetarisme, de vredSewegLgTe^beidfK''^'^^^^^^^^ van strafstelsel enz enz haar ,wS;^ ' 1 ^p^,f ^dersbewegmg. hervorming n:taire idee m één ^ t l b w f g S g S ^ t ^ m o T " V f ' ^ ^ " ^ ^ vooruitgang over haar geheele W T ? [ ^i"^* medebrengen een Omgekeerd kan de Jt^^secti^hé^:^^^^^^^ m beginsel verwante e t h i s c h r S S i ? ^ ^ ^ ^^*' bereiken los van deze der NatuurgeiTeeswiize d t rT^ÏP^'i ^"^ "'^"""'^^ ^°^ ^^^ de beweging leving zondeTvTvireS d e m o t t ï e t f ^'^ mogelijkheid van een sam'en' mw^^hm^ltSïL'"^^^^^^^^^
anti-vivisectionistische artsen, die
grootendeels uit v t ' r s r d t f e'n t ueueienaars o X L T der X t natuurgeneeswijze t ^ ^ ^ " ^ ^^^^^^^^ bestaan.
19
,,Hebben wij dan in de 33 jaren van onzen arbeid niets bereikt?" zou de mismoedige vragen. Het antwoord kan gelukkig bemoedigend zijn. De anti-vivisectie-idee is zeer zeker in ons volk doorgedrongen, getuige o. a. het reeds genoemde resultaat der enquête onder de vegetariërs, en ook de gezindheid gebleken in andere geestverwante kringen, ook der jongeren. Terwijl voor een derde van een eeuw in ons land vivisectie vrijwel een onbekend begrip was, is dit nu geenszins meer het geval, en zijn er duizenden in den lande, die, al zijn zij geen bondsleden, toch de vivisectie hebben leeren verfoeien. Maar bovendien hebben we nog dit bereikt, dat de anti-vivisectie-idee, zelfs in de kringen onzer medische en wetenschappelijke tegenstanders, gerespecteerd wordt. Dit hebben we te danken aan de uiterst nauwgezette samenstelling van al onze geschriften; aan de zorg om geen enkel woord neer te schrijven, dat niet verantwoord of wetenschappelijk verdedigbaar was. Dit is van het allergrootste belang gebleken. Het maakt, dat in de officieel-geneeskundige kringen ons werk niet doodgezwegen wordt, maar besproken. Waarbij dan blijkt, dat er geen aangrijpingspunten voor zakelijke kritiek zijn. Een betere propaganda in medische vakkringen voor onze opvattingen is niet denkbaar. De consequentie van dit streven naar volkomen eerlijkheid is, dat we een enkele vergissing ook openlijk herroepen hebben. Dit is gebeurd in ons Orgaan van Juli—Aug. 1908. In het Jaarverslag 1909 is daaromtrent vermeld: ,,Prof. Dr. A. W . N i e u w e n h u i s te Leiden gevoelde zich te kort gedaan, door eene mededeehng onzerzijds (in ,,Proeven op menschen") dat ook door hem proeven op menschen waren verricht. Door de onduidelijke redactie van zijn referaat was dat onze schuld niet. Nochtans hebben we — en zonder kosten of moeite te sparen — de onjuiste voorstelling verbeterd, ten genoegen van Prof. N i e u w e n h u i s zelven." Dit o.a. motiveert de uiting in het Jaarverslag over 1922, dat het H. B. waargenomen heeft, hoe onze Bond een zekere ,,standing" heeft verworven. Wij meenen, dat we in dit opzicht aan de spits staan van de geheele anti-vivisectiebeweging over de gansche wereld. Dit zoo bij uitstek waardevolle standpunt is alleen te handhaven, wanneer het Hoofdbestuur de volstrekte controle behoudt van alles wat op het gebied van vivisectie in Nederland gepubliceerd wordt. Geschiedt dit niet, en publiceeren of verspreiden goedbedoelende, maar ter zake niet kundige of hartstochtelijke menschen pamfletten of brochures, welke scheldwoorden, onwaarheden, onjuistheden of domheden bevatten, dan wordt dit door onze tegenstanders onmiddellijk geëxploiteerd en ten laste van ,,de" antivivisectionisten, dat is dan van onzen Bond, gebracht. Vandaar dat wij onhandige ,,vrienden" die het zoo moeizaam door ons opgebouwde werk in een oogenblik kunnen afbreken door den eerbied voor onze waarheidsliefde en wetenschappelijkheid te ondermijnen, veel gevaarlijker vinden dan onze sterkste tegenstanders. Alleen van zulke
20
destructieve medestanders hebben wij onherstelbare schade te duchten
r^n 1 7 b r ' " ' " "^J' d^t^centraliseerend toezicht een dr^ende e S IS in het belang van onzen Bond en van onze gansche b e w e ï ^ S
d r s L^Tor r f t Tarfhtr^ ^T" j ^ ^^ ^^^^ pubhcaties
..r^^v r^-
OokHt
^ ^ ' ^ waq^
te o n d e r w e r o e n
TOEKOMSTVISIENa dit overzicht aangaande de geschiedenis van onzen Bond en haar werkwijze wil ik met verzwijgen hoe ik de toekomst van onzen Bond inzTe TciT W . ° ^ * ' ' ' ^ ' ^ ""''. ^''' P y ^ ^^ ^y^ aanhangers word^ voortgezet' zooals het ter jaarvergadering van 21 Juni 1930 is ingezet ^°°'^*^'^^''
den Bonfdf t
r ' , \ ' " ^ ' ^ ' r • ^°^ ^^ ^^^ "^«^^lyken tijd voor
thJ A P y l korten tijd in het Hoofdbestuur zitting heeft gehad en daar mets van beteekenis gedaan heeft. Nu de Bond dfnk z de volhardende activiteit van ons Hoofdbestuur, over het doode nun in een sijgende lijn gekomen is, meent de h;er P ij 1 gesteund door een aantal nieuwgewonnen leden, die van de toestanden ten e e n e n m l onkundig zijn, het roer in handen te moeten nemen. Ta van g W n worden opgesomd en opgestapeld, grieven, waarvan enkele missdiifn mo
z T c ^ T l a ' X i r l ^^" "^^*"' ^''^''^^ hebben, taïï'dt^rn'p." duidend z^jn
^
^ ' " ^ ^^"^ '^^^^ ^^ ^''
Bondsleven zeer o n b t
laires gezonden, waarin tal van kleinigheden sterk werden opgebkzen en als fouten aan het geheele Hoofdbestuur werden aaneerekfnH S ^waaronder Dr. L i e r n u r , die juist de waardevolle enquête over S r i ? M ^ ^'' het Middelbaar en Voorbereidend H o o g e ^ S ^ ^ ^ h a d
'^^l:r'^:Cn^
-- -^^^ ^^^-^^ ^ - ^^^^^^ HoofZstuur
werdfn%eri?ht"'in'^dl T^'T ^''^^^^^i^^-^^^ tegen het Hoofdbestuur som H S huidSe H J i ' i ' ' ? ^"^ 4 Jum 1930, samengevat in de slotsoni. n e t huidige Hoofdbestuur staat niet de belangen voor van dp bestrijding der vivisectie". Middelen werden aangegeven Jpdat de Haag sche leden tegen geringe kosten met gezelschapsMjet i^ grooten getale de jaarvergadering zouden kunnen bezoeken, en zelfs werd een beoerkt aantal vrijbiljetten beschikbaar gesteld. beperkt
Het nadeel dat de Bond door haar ? , Z ' , ^ . i ? ' - ' l / ^ " - '^^f gedragslijn afgeweken, te overzien. eigenmachtige pubhcaties kan ondervinden, is met
21
Op de vergadering bleken de heer P ij 1 c. s. alleen prijs te stellen op de uiting van hun grieven en niet op een beantwoording daarvan of op een verklaring van de houding van het Hoofdbestuur. En waar dit op een enkel punt de gelegenheid vond een geuite beschuldiging, met name van het in principe ter beschikking stellen van ƒ loooo uit de Bondskas voor een geneeskundige inrichting, op de meest categorische wijze tegen te spreken en als leugen te brandmerken, daar durft de ,.Commissie van l o " in een latere circulaire aan de leden (dus ook die niet'ter vergadering waren en allicht gelooven aan de waarheid der in de circulaire gedane mededeelingen) te zeggen, dat op die beschuldiging ,,geen afdoende antwoord gegeven" is. Deze opzettelijke en flagrante onwaarheden, verspreid met de bedoeling om het Hoofdbestuur in een ongunstig daglicht te stellen, steken wel fel af tegen de door het Hoofdbestuur steeds aangenomen houding om ook tegenover onze tegenstanders de striktste eerlijkheid en waarheid in acht te nemen. Als deze gezindheid zegeviert in den Bond, is zijn ,.standing" en zijn arbeid van een derde deel eener eeuw onherroepelijk verloren. • j ,. Het moet mij van het hart, dat het meer dan ondankbaar is, dat personen, die nauwelijks lid van den Bond zijn en voor het overgroote deel nooit iets in het belang van den Bond hebben uitgevoerd, zoo wagen op te treden tegen een Hoofdbestuur, dat den Bond door al de rnoeilijke jaren van malaise en onverschilligheid heen tot nieuwen bloei heeft weten op te voeren. Een van de grootste grieven der oppositie is het samengaan met de Vereeniging voor Natuurgeneeswijze. Wie het voorafgaande historisch overzicht gelezen heeft, kan daaruit zien, hoe dit samengaan juist den opbloei van den Bond heeft ingezet, en de beteekenis van het Orgaan zoozeer heeft verhoogd. Door dit alles ongedaan te maken zal men een toestand terugbrengen, die juist door de ervaring onvruchtbaar is gebleken. En dit alles geprovoceerd door een massa nieuwe leden, die van de geschiedenis en de motieven, welke tot de tegenwoordige werkwijze hebben geleid, totaal onkundig zijn. De leiddraad voor het bestrijden van de vivisectie, door den heer i" ij J aan de leden rondgezonden, bevat allerlei punten die reeds lang en als vanzelfsprekend door het Hoofdbestuur zijn toegepast, naast andere punten die bewijzen, dat de heer P ij 1 de ervaringen mist, die het Hoofdbestuur in de lange reeks van jaren, dat het de leiding gehad heeft, heeit opgedaan. In dien leiddraad is m.i. geen enkele nieuwe en bruikbare gedachte, die door het H. B. niet reeds lang onder de oogen is gezien. Ze kan daarom alleen maar een ter zake onkundigen aanhang imponeeren. Hoe dit ook zij, er zou natuurlijk niets tegen zijn geweest om dezen leiddraad eens op een jaarvergadering aan een ernstige, diepgaande discussie te onderwerpen. Maar alleen als er een geest van welwillendheid en onderling overleg heerscht, kan zulk een discussie opbouwend zijn. Het optreden van den heer Pijl c. s. was echter aan dien geest ten eenenmale tegengesteld.
22
bijven aanvaarden en den B^ndtd^^^^^^^^ u'^f ^f,^ ^"^ Bond zullen nieuwen opbloei verder voort te i^^^^^^ steunen, dat gebruik maakf j l !5 r ^^ "^^^ ^^^ avontuur zullen circulaires, o l e r h e e r s r n Ï door de "on ^ ^^y^-^^delen als lasterlijke vriendschappelijk overleg fn v e r L l t z a ' n ^ ^ ^ ^ ""u'^' ^ ' ^ ^ ' " ^ ^ ^ ^ van jaren door trouwe werkeL verrkht xï ^ ^^"^ ' " ' ' ^ ' ' ^^ ^"^ ^^^^s
Felix O r t t
-^
l h
,
f
fcr
)