vlucht naar het oosten
ROSE
1947-…
RUTH (Rutka)
1937-…
1919-2007
DORA x BENDIT 1912-1990
TESS, RAFFI
1990-… 1993-… 2000-…
TIM,
1964-…
YV,
HEDY
RUZHA
ARTEK, 1925-1942
1931-…
1923-1997
RUCHELE x MONEK(Moisjele/Mischka)
MENDEL SPETT x ELISHEWA
1952-…
1957-…
1968-…
MENACHEM, ELISHEWA, ZOHAR
1929-1942
NUSIA
…-1942
WLADEK ELBAUM x1 HELLA KACZOR 1899-1984
1949-… 1957-…
EVA,
x2
1992-… 1995-… 1999-… 2001-...
NOAH, MILO,
1963-…
ESMÉ x MICHAEL
1961-…
SANDRA x DAN
1937-…
1960-…
1935-…
HANS DAVIDSON x BRONIA ROSENBLATT
1908-1942
CHAIM ROSENBLATT x1
-2003
GASKEL, CHAIM, ROMEK
ASHER SPETT x 1 …
MOISHE SPETT x MERIAM DAVID, MENASE
RUCHEL GERSTENFELD x 2
ROZA SPETT
AWRAHAM ROSENBLATT x REISEL
CHANNA, NECHA, FEIGA,
..... x BABCIA SCHAFER
JAKOW GERSTENFELD x BRANDEL
Bronia Davidson
Vlucht naar het oosten
Nijgh & Van Ditmar Amsterdam 2012
Voor mijn kinderen, Dan en Esmé, en ter herinnering aan mijn oorlogshelden
De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten van het beeldmateriaal in dit boek te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
www.nijghenvanditmar.nl Copyright © Bronia Davidson 2012 Omslag Jan de Boer Omslagfoto boven collectie auteur Omslagfoto onder Nationaal Archief/Spaarnestad Photo Typografie Zeno nur 320 / isbn 978 90 388 9482 9
Inhoud
1 De beslissing 2 Vluchten 3 Moisjele/Monek 4 Naar Siberië 5 Aankomst in Siberië 6 De brief van mijn vader 7 Goud 8 Wo ahin sol ich gehn? 9 Naar Samarkand 10 Levenslessen van oma Ruchale 11 Modus vivendi in Samarkand 12 Brood op de plank 13 De omzwervingen van Monek/Mischka 14 Feestdagen 15 School 16 Terugtocht 17 De terugkeer van een soldaat 18 Terug in het aan mij beloofde land 19 Een nieuwe familie 20 Een nieuw vertrek 21 Naar Nederland 22 Naar Amsterdam 23 Officier Mischka 24 Een stek in Holland 25 Polen Revisited
7 13 17 21 29 35 43 53 57 69 81 91 97 103 107 113 123 131 137 151 153 163 181 185 191
26 Polen Revisited part ii 195 27 Spoorzoeken 205 28 Bloemen voor de pastoor 211 29 Executie in Jodłowa 219 30 Haren 229 31 Toeristisch afkicken 239 32 Een held is gestorven 243 33 De dood van mijn moeder 245 34 De tol van de oorlog 247 35 Afscheid 255
Nawoord 262
1 De beslissing
‘Kinderen, we moeten vluchten!’ Met deze woorden stormde mijn oom Romek binnen, zijn motorfiets nog warm van de lange tocht uit Nowy Sącz. Een paar weken daarvoor, op 1 september 1939 – ik was nog geen twintig maanden oud – was de oorlog in Polen uitgebroken. Ik heb zelf geen bewuste herinneringen aan deze periode, maar put uit de herinneringen van mijn moeder, gekleurd door emoties en herinneringen uit mijn onderbewuste. Na de Duitse invasie vielen de Russen op 17 september Polen binnen. De twee landen hadden samen een plan gemaakt voor de zoveelste herverdeling van mijn geboorteland. Vooruitlopend op het slagen van dit plan werd op 22 september een Duits-Russische overwinningsparade gehouden. Ondanks de dreiging van een oorlog had mijn moeder mij in augustus meegenomen naar Rabka in de ZuidPoolse Karpaten. Ik werd gekweld door jeukende bulten, die mij uit de slaap hielden. De bronnen van dit kuuroord zouden een heilzame werking kunnen hebben. Mijn moeder zat met mij op een bankje toen een elegant geklede Joodse arts naar ons toe kwam. ‘Kind, ga naar huis, de toestand is heel kritiek. Je kunt nu be-
7
dorp waar veel Joden wonen Grote Verzoendag
ter bij je familie zijn,’ was zijn dringende advies. Mijn moeder – onder de indruk van de elegant geklede arts die beter in haar ideaalbeeld paste dan de sjofel geklede dorpelingen uit Jodłowa – volgde zijn raad op, nog niet beseffend hoe klein de tijdsmarge was tussen leven en dood. Ze zou zich pas veel later realiseren dat de ontmoeting met deze man in zekere zin haar leven had gered. We gingen terug, eerst naar mijn vader in Tarnów, waar hij een naaiatelier voor schooluniformen had. Mijn moeder overtuigde hem mee te gaan naar Jodłowa om daar met de rest van de familie te overleggen wat ze het beste konden doen. Bij het familieberaad waren mijn moeder, mijn vader, mijn oom Romek, mijn grootmoeder (van moederskant), nog een andere broer van mijn moeder, de ongetrouwde Chaïm en een nicht. (Mijn moeder was de jongste van vijf. Van de andere broers was Gaskel heel jong overleden. Mendel was niet bij het overleg.) De familie kwam bij elkaar in het huis van mijn grootmoeder Ruchale, in Jodłowa, een shtetl in het Poolse Galicië. Het was 22 september 1939, de dag voor Jom Kipoer. Op Jom Kipoer besluit God wie het komende jaar zal blijven leven en wie zal sterven. Met vasten en intens bidden proberen vrome Joden, maar ook zij die het niet zo nauw nemen met de religieuze voorschriften, het leven af te smeken. Op deze vooravond van Jom Kipoer beseften velen, onder wie mijn moeder en haar broer Romek, dat bidden niet zou volstaan. Mijn moeder en Romek besloten niet aan God over te laten of wij ingeschreven zouden worden in het Boek der Levenden of het Boek der Doden. Ze moesten het lot in eigen hand nemen, in de hoop dat God ons zou
8
bijlichten en de weg zou wijzen naar het leven. Hij zou ons vergeven dat we ons niet zouden houden aan het gebod om te vasten en het verbod op reizen. Er staat immers geschreven dat in tijden van levensgevaar alle geboden en verboden moeten wijken voor het gebod om het leven te redden. In normale omstandigheden wordt de avond vóór Jom Kipoer gekenmerkt door een nerveuze bedrijvigheid. Het is het begin van de vastendag en er moet flink gegeten en gedronken worden om het vasten aan te kunnen. Die bedrijvigheid maakte nu plaats voor een ander soort drukte. Er moest snel gehandeld worden. Geen tijd voor twijfel, geen tijd voor afscheid. Onzekerheid en angst dreef sommige familieleden naar elkaar en andere uit elkaar. Overlevingsdrift en verbondenheid streden om voorrang. Er moest snel besloten worden wie wel en wie niet achtergelaten zou worden. Het monster van de oorlog had zijn klauwen al diep in het vlees van zijn prooi geslagen. Beslissingen werden ingegeven door intuïtie, die gevoed werd door familiegeschiedenissen, verhalen van voorouders in Polen en in andere landen, en in de Thora beschreven vluchten en verbanningen. De geschiedenis herhaalde zich. Dat was ook wat de ouderen zeiden: ‘Het herhaalt zich, let op mijn woorden.’ Terugbladerend in hun geheugen en dat van hun ouders, stuitten ze op beelden van pogroms, woeste Kozakken, brandende huizen. In de sjoels – plekken voor gebed, zaken doen en uitwisselen van nieuwtjes – was er maar één gespreksonderwerp: vluchten of afwachten? Iedereen probeerde de juiste afwegingen te maken. In het hele land kwamen vluchtelingenstromen op gang.
9
synagoge
Bezittingen werden in allerijl bij elkaar gegraaid, alleen het hoognodige kon mee. Geen tijd om na te denken, geen tijd voor de pijn dierbaren te verlaten of voor de spijt bezittingen op te geven. Haast was geboden. De treinen raakten overvol. Stedelingen gingen naar hun familie in de shtetl, anderen trokken juist uit hun shtetl weg naar een stad waar verwanten woonden. Niemand wist waar het veiliger was: in het vertrouwde dorp of juist in de grote stad, waar je minder snel opviel. Het leven werd een roulettespel met onvoorspelbare kansen en de een zou meer geluk blijken te hebben dan de ander. De uitkomst van het familieberaad was: vluchten. Mijn moeder en haar broer Romek namen het initiatief tot de vlucht en spoorden de andere familieleden aan tot actie. Als de twee jongsten van het gezin hadden zij al verlangende blikken geworpen op het gedroomde leven buiten hun burgerlijk godsdienstige gezin in de shtetl. Nu volgden zij hun intuïtie. Mijn moeder kocht warme kleren, al kon ze nog niet weten hoe goed die van pas zouden komen, niet alleen als beschutting tegen kou, maar ook als betaalmiddel. Romek had uit Nowy Sącz, waar hij een zaak dreef in tandartsbenodigdheden, de waardevolste spullen, zoals gouden vulmateriaal, meegenomen. Intuïtie – of een niet te verklaren voorgevoel – was een drijfveer die mijn moeder minstens zo belangrijk achtte als intelligentie, zeker als het aankwam op overleven en het vertrouwen op de medemens. Later benadrukte ze dat dan ook altijd tegen mij: op je intuïtie kun je overleven. Ik heb helaas maar weinig herinneringen aan mijn vader, maar uit het beeld dat mijn moeder van hem schetste, kwam een stille, vriendelijke man naar voren.
10
Een man voor wie handel een noodzakelijk levensonderhoud, maar lernen een levensvervulling was. Hij was er de man niet naar om zulke snelle en ingrijpende beslissingen te nemen. Zekerheid, ook al werd die bedreigd, los te laten en te kiezen voor onzekerheid die ons misschien het leven zou redden, hoorde niet bij hem.
de Thora en andere godsdienstige geschriften bestuderen
Niet ver van Jodłowa, in de shtetl Wielopole, waar de oudste broer van mijn moeder, Mendel, met zijn gezin en schoonouders woonde, liepen de sjoelgangers na de dienst naar huis. De tachtigjarige grootvader Mordechaï legde een arm om de schouders van zijn vijftienjarige kleinzoon Moisjele en beval hem nog diezelfde avond te vluchten. De woorden van de grootvader: ‘Moisjele, jij zult blijven leven’ waren zowel bevel als profetie. Moisjele mocht zich niet laten tegenhouden door de smeekbedes van zijn ouders of door zijn eigen angst. Vluchten was zijn enige kans op overleving. Tegen deze stellige overtuiging was niets in te brengen. Thuisgekomen nam de grootvader zijn kleinzoon mee naar de kelder en liet hem zien waar de goudstukken, die bestemd waren voor noodsituaties en voor de bruidsschatten van de dochters, verstopt lagen. Na zijn terugkeer, als de oorlog afgelopen zou zijn, zou Moisjele ze kunnen vinden. Hij kreeg wat eten en geld mee voor onderweg. Het was voor mijn moeder en Romek ondenkbaar zonder hun moeder te vertrekken. Bijeengekomen in haar huis, ook na de dood van haar man het warme middelpunt van de familie, werden snel knopen doorgehakt. Mijn tante Dora, de vrouw van mijn vaders broer Bendit, zou met haar moeder, babcia Schäfer en haar twee-
11
omaatje
jarig dochtertje Rutka met ons vluchten. Mijn vader en Bendit zouden zich later bij ons voegen. Hun bedoeling was om zo lang mogelijk in Tarnów te blijven om zaken af te handelen, te verkopen wat er te verkopen viel en misschien de beslissing nog even voor zich uit te schuiven. Hoopten ze nog op wonderen? De ouders van mijn vader, zijn vier zusters en hun gezinnen bleven in Polen, evenals mijn moeders oudste broer met zijn gezin. Of hun niet is gevraagd mee te gaan of dat ze liever achterbleven, weet ik niet. Het was een vraag die later te pijnlijk was om te stellen, een vraag die zout in de wonden van het schuldgevoel van mijn moeder zou wrijven. Wie kon weten welke beslissing de meeste overlevingskansen bood? Wie durfde de ander te overreden om alles op te geven en te vluchten naar onbekende oorden? Ieder besliste voor zichzelf en voor zijn naasten voor wie ze zich verantwoordelijk voelden – de kinderen en de ouderen. Mijn grootmoeder was misschien de enige bejaarde Joodse vrouw uit Jodłowa die de shtetl verliet. Haar kinderen besloten dat zij mee moest. Voor haar was bij haar kinderen blijven het belangrijkste. Dat tegelijkertijd, misschien wel op dezelfde dag, de zoon van oom Mendel in het nabijgelegen dorp Wielopole door zijn grootvader op de vlucht was gestuurd, wisten we niet.
12
2 Vluchten
Na de snelle beslissing om te vluchten was de eerste zorg een vervoermiddel vinden. Romek probeerde bij een zakenrelatie een wagen en twee paarden te huren. Voor veel geld en een stuk bos in de buurt van Jodłowa (mijn grootvader bezat voor de oorlog grote stukken bos in die streek) en na sterk aandringen van zijn vrouw stemde de eigenaar toe. Hij voerde zelf de teugels. We waren met zijn achten: mijn moeder, mijn grootmoeder, Chaïm, Romek, mijn tante Dora, haar moeder babcia Schäfer, haar dochter Rutka en ik. We zaten en lagen tussen de haastig volgestouwde koffers, het bijeengebonden beddengoed en de rammelende motorfiets van Romek die hij niet achter wilde laten. ‘Richting Rusland’ was de opdracht die de koetsier kreeg, weg van de oprukkende Duitsers, in de hoop sneller te zijn dan zij. In de dorpen waar we doorheen reden zagen we veel chaos en ontreddering, een trieste kleurigheid van bijeengeraapte mensen en spullen. We waren onderdeel van een trage karavaan karren en kinderwagens, volgepropt met dekens, warme kleren, de bij elkaar gegriste kostbaarheden stevig onder de arm geklemd. Sommige vluchtelingen gingen te voet. Allen hadden hetzelfde doel: ontsnappen aan het monster. In die ka-
13
ravaan vielen wij op met Romeks rammelende motorfiets op de kar. Onderweg zagen we schreeuwende, huilende mensen, families die uiteengetrokken werden – ouders die hun kinderen probeerden tegen te houden, grijsaards die kinderen en kleinkinderen juist bezwoeren zich in veiligheid te brengen en zich niet door hen te laten tegenhouden. ‘God zal wel voor ons zorgen, ga nu maar.’ Met het argument dat de vijand toch niets had aan zulke oude mensen die niet konden werken, probeerden ze hun kinderen gerust te stellen. Ontzetting tekende zich af op de gezichten van jongeren, uitputting op de gezichten van ouderen, maar ook de vastberadenheid zich het leven niet te laten afnemen. Familie en vrienden die niet de moed hadden gehad hun bestaan op te geven en niet konden of wilden geloven dat er levensgevaar dreigde, hadden ze moeten achterlaten. Bezittingen en zaken hadden ze moeten opgeven. Wat ze nu nog bezaten – hun leven en dat van hun geliefden – zouden ze stevig vasthouden en bewaken. Voor veel ouderen die door hun kinderen waren meegenomen, was het niet de eerste vlucht. De groeven in hun gezicht verdiepten zich in berusting. Het was weer zover, ze moesten maar afwachten waar hun kinderen hen heen zouden voeren. Een kwart eeuw geleden, in de Eerste Wereldoorlog, hadden zij hun kinderen en ouders meegevoerd naar veiliger oorden. Veel mannen hadden hun gezin achtergelaten, afgaande op het gerucht dat alleen mannen gevaar liepen om opgepakt en weggevoerd te worden. Ze susten hun geweten met de gedachte dat de vijand de vrouwen en kinderen wel met rust zou laten, het ging immers om de mannen, die moesten voor de vijand aan het werk.
14
Ze vertrokken na een laatste omhelzing, met de belofte snel terug te zullen komen. Gedreven door angst en in de hoop dat de oorlog binnen een paar weken afgelopen zou zijn zodat we terug zouden kunnen keren, joegen wij allen voort, dag en nacht. Geruchten, waarschuwingen, met afschuw gefluisterde verslagen van ooggetuigen bepaalden de route. Niemand wilde toegeven aan de wanhopige gedachte de schepen volledig en onherstelbaar achter zich verbrand te hebben. Niemand durfde de angst toe te laten dat de ketting die verleden, heden en toekomst verbond verbroken was. Voort, sneller, door de duivel op de hielen gezeten. Geen tijd voor vermoeidheid of twijfel. Het was zinloos spijt te hebben – er was geen weg terug. Het ging niet om het verleden of om plannen voor een verre toekomst. Belangrijk was het nemen van de eerstvolgende hindernis: iets te eten en een zo veilig mogelijke slaapplaats voor die nacht regelen. Inmiddels waren de Duitsers Polen diep binnengedrongen en aan hun vernietigingstocht begonnen. Thora’s en gebedenboeken – boeken die zo heilig waren dat het een zonde was als je ze per ongeluk liet vallen – werden nu uit elkaar gerukt en verbrand. De zilveren schilden die de geborduurde Torahmantels sierden werden als oorlogsbuit meegenomen. De kruisvaarders van de twintigste eeuw voerden hun heiligschennende taken gründlich en met van wellust doortrokken plichtsgetrouwheid uit. Joden werden in de sjoels samengedreven en verbrand.
15
3 Moisjele/Monek
Zo beslist als de aansporing om te vluchten uit de mond van mijn moeder en Romek had geklonken, klonk ook de stem van Moisjeles grootvader in Wielopole. Ze verlieten het huis, de oude grootvader en zijn kleinzoon. Moisjeles huilende moeder die hen achterna wilde lopen werd resoluut teruggestuurd door haar vader. Dit was niet het moment voor scènes, voor twijfel of voor vragen die niemand kon beantwoorden. Het was geen raad van de oude man, maar een bevel aan Moisje om te vluchten en een bevel aan zijn dochter en zijn schoonzoon om hem te laten gaan. De zin van dit bevel zouden ze pas inzien met hun eigen dood voor ogen. Twee kilometer liep de oude man met zijn verbijsterde, ineens tot man verklaarde kleinzoon mee. Het kwam niet bij de jongen op om te protesteren. Voor angst werd hem geen tijd gelaten. Op een heuvel vlak bij hun dorp namen ze afscheid. Moisjele liep alleen verder in de richting die zijn grootvader gewezen had. Onderweg kwam hij andere jongens tegen, die net als hij op de vlucht waren gestuurd door ouders of grootouders die de ramp voorzagen. Ze handelden vanuit dezelfde profetische blik als de ouders die hun kinderen overdroegen aan niet-Joden, in de hoop dat de kinderen daar een betere kans maak-
17
ten in leven te blijven. De kans bestond dat de kinderen christelijk opgevoed zouden worden en nooit zouden weten dat ze Joden waren, maar het gebod om in leven te blijven woog zwaarder dan de verplichting Jood te blijven. Op de vlucht werden vriendschappen gesloten, berustend op lotsverbondenheid en eenzelfde gedrevenheid om uit handen van de vijand te blijven. Samen met een andere jongen vond Moisjele, voor wie het nu handiger was zich bij zijn Poolse naam Monek te laten noemen, een slaapplaats bij de boswachter van een nabijgelegen dorp. Ze kregen wat te eten en te drinken en mochten op de hooizolder slapen. De volgende dag groeven ze op het veld wat achtergebleven aardappelen op. Na een paar dagen kon de boswachter zijn angst niet langer bedwingen. Als de Gestapo hen zou vinden zouden ze worden vermoord en de boerderij zou in brand gestoken worden. De boswachter kon niet langer helpen, hij moest aan zijn familie denken. Hij gaf hun wat brood mee en de waarschuwing: ‘De Russen slaan, maar de Duitsers schieten. Zorg dat je niet in handen van de Duitsers valt.’ Hij bracht hen naar de rivier en wees hun de weg die ze het best konden volgen naar de Russische grens. De boswachter kreeg gelijk. Van de Russische soldaten die het gebied bewaakten kregen ze een afranseling omdat ze geen duidelijk antwoord konden geven op de vraag waarheen ze op weg waren. Net zo min als de jongens wisten waarheen hun tocht ging, wisten de Russische soldaten wat ze precies aan het bewaken waren en of ze binnenkort niet zelf vluchteling zouden zijn. Na het pak slaag mochten de jongens verder. Ze wisten niet precies hoe ze de
18
gedwongen reis voort moesten zetten, maar één ding wisten ze zeker: ze moesten richting Rusland lopen, vóór de Duitsers uit, zo snel als ze konden. Het werd hun steeds duidelijker dat ze niet konden rekenen op hulp van de bewoners van de dorpen waar ze doorheen trokken. Die durfden geen hulp te bieden, of deden dat niet uit haat. Slechts een enkele Pool was bereid te helpen. Kerk en adel hadden eeuwenlang haat gezaaid in de vruchtbare bodem van de armoede. Polen was een land waar de kinderen op school leerden dat de Joden minderwaardige wezens waren, waar het lesprogramma doorspekt was met Jodenhaat. Het was een land waarin de Jood ineenkromp als hem smalend ‘Jood’ werd toegeroepen. ‘Jood’ alleen was genoeg als scheldwoord, er hoefde niets toegevoegd te worden. Van nu af aan hing het leven van de jongens af van hun eigen vindingrijkheid en van het toeval. De vroom opgevoede jongens zochten hun heil in gebed, dat nu, misschien voor het eerst in hun leven niet een verplicht ritueel was, maar een noodkreet aan het adres van de Almachtige. De jongens beseften maar al te goed hoe kwetsbaar ze waren en ze trokken een tijdje met een Poolse legereenheid op. Door een gelukkig toeval ontmoette Monek een Poolse officier die bij zijn moeder op school had gezeten. Voor zover het in zijn vermogen lag, ontfermde de man zich over de jongen. Even mocht Monek weer het vijftienjarige kind zijn, kreeg hij iets meer bescherming, een extra stukje brood en een bemoedigend woord. Over het verleden had de officier het verder niet. Dit was niet de tijd en de plek om herinneringen op te halen. Dat begreep de officier heel goed. Herinneringen zouden heimwee kunnen opwekken
19
en doen terugverlangen naar het kinderleven in de shtetl. Heimwee hoorde bij kinderen en Monek was nu een man. De grote mannenjas die hem ongevraagd was aangetrokken begon al een beetje te passen. Er was hem een zware verantwoordelijkheid op de schouders gelegd, de verplichting om te blijven leven. Als hem dat zou lukken, als hij het bevel van zijn grootvader zou kunnen opvolgen en de profetie waar zou kunnen maken, dan kon hij het stokje doorgeven en de herinnering aan zijn ouders, grootouders, broertjes en zusjes levend houden.
20
4 Naar Siberië
Na vijf dagen reizen naderden we Prżemyśl in Oost-Polen. Op het marktplein van Kańczuga sprong Wojczek Kita, de eigenaar van de paard-en-wagen, van de bok en wierp zich op de grond. Hij wilde niet verder. De spullen werden van de kar geladen. Midden in de nacht liet hij ons achter en reed zo snel mogelijk terug. Overdag rijden was te gevaarlijk vanwege de Duitse bommen. Daar stonden we dan. We waren stijf, vervuild en moe en hadden maar één vraag: wat nu? Hoe verder op deze overlevingstocht? Voor ieder was beddengoed meegenomen, zachte bolle donzen dekbedden, waar je heel voorzichtig mee moest zijn. Je mocht er niet op zitten want dan zouden ze pletten. Net als het weggooien van brood zou zitten op een donzen dekbed een taboe voor mij blijven. Het zou voor altijd een bezit blijven waar je zuinig op moest zijn, je kon maar nooit weten. Mijn dekbed zou na de oorlog dan ook ongehavend mee terugkomen. Onze bezittingen werden bij bekenden even buiten Kańczuga gestald en wij namen de tegen de Duitse bommen geblindeerde bus naar Prżemyśl. We dachten in de stad meer kans te hebben op contact met mijn vader en zijn broer. Een Joodse familie die ons op een bankje op het
21
plein midden in de stad hoorde beraadslagen over waar we de nacht zouden kunnen doorbrengen, nam ons mee naar huis. Die nacht sliepen we tenminste onder een dak. De volgende dag werd met luidsprekers omgeroepen dat de mannen de stad, waar ook chaos en paniek heerste, niet mochten verlaten. De vrouwen konden gaan waarheen ze wilden. Inmiddels waren ook de goedgelovigen zich bewust van het gevaar en de onbetrouwbaarheid van dit soort berichten. Als een tamtam in de jungle verspreidde zich de ware betekenis van dit bericht: de Duitsers waren eropuit de mannen op te pakken en te doden. De mannen moesten dus zo snel mogelijk weg zien te komen. Mijn ooms Chaïm en Romek vluchtten verder, wij bleven bij onze gastfamilie. Na ons dagenlang letterlijk aan elkaar vastgeklampt te hebben viel dit afscheid ons erg zwaar. Na een paar dagen zwerven door de bossen en de gebombardeerde dorpen werden de mannen echter gedwongen plaats te maken voor de binnentrekkende Russische troepen. Het plan om via de Roemeense grens, die volgens geruchten open was, naar Palestina te ontsnappen, was mislukt. Ze zaten ingeklemd tussen de Duitsers en de Russen. Aanvankelijk zagen de vluchtelingen in het Russische leger – een bende haveloze, woeste soldaten – hun bevrijders. De jongeren waren opgetogen, spraken al over terugkeer naar huis. De ouderen, de pogroms in de Russische steden Kiev en Kishinev in 1903 en 1905 nog vers in hun geheugen, waren bang. Zij vertrouwden de Russen niet. De jubelstemming van de optimisten sloeg al snel om in radeloosheid. De Russen kwamen niet als red-
22
ders. Ze kwamen niet met orders om de achtergelaten familie en de verlaten huizen te beschermen en zeker niet om de vluchtelingen veilig terug te voeren naar hun eigen woonplaats. Met welke orders ze wel kwamen was de vluchtelingen niet duidelijk. Intussen was het ons gelukt contact te krijgen met mijn vader en zijn broer en ze ervan te overtuigen niet langer af te wachten en Tarnów te verlaten. Eindelijk hadden de twee broers begrepen dat het gevaarlijk was in Tarnów te blijven. De stad was al ingenomen door de Duitsers. Dat ze er uitgekomen zijn en ons ook nog hebben gevonden moet te danken zijn geweest aan de maluchim over wie mijn moeder het altijd had. Het zinnetje ‘maluchim fieren ins’ zou ik haar vaak horen zeggen als antwoord op de vraag hoe we uit benarde situaties waren gekomen. Het mag een wonder genoemd worden dat mijn vader, die net als mijn oom Chaïm heette, en zijn broer Bendit zich een weg wisten te banen door de vluchtelingenmassa en erin slaagden ons te bereiken. De vluchtelingenstroom vormde een menselijke telefoonkabel voor het doorgeven van boodschappen en berichten en kon hulp bieden bij het herenigen van uit elkaar geslagen families. De vraag: ‘Hebt u misschien een paard-en-wagen gezien met een familie met twee kleine kinderen en een motorfiets op de wagen?’ en onze vraag: ‘Hebt u misschien twee mannen gezien die op elkaar lijken?’ moet vele malen door de stroom zijn gegaan. De wonderbaarlijke hereniging heeft er zeker toe bijgedragen dat de hoop en de kracht om te overleven weer een impuls kregen. Deze impuls was hard nodig om niet te vervallen in twijfel aan de zin van de overhaast genomen beslissing en de onzekerheid over een
23
engelen ‘engelen leiden ons’
goede afloop. Tot nu toe waren er geen aanwijzingen dat we er goed aan hadden gedaan om te vluchten. Er was geen weg heen en er was geen weg terug. Wat er zich achter onze rug afspeelde was net zo onzeker als dat wat ons te wachten stond. We zaten als ratten in de val. Wie kon weten welke vijand het gevaarlijkst was, de Duitsers of de Russen? Wie kon de juiste richting wijzen? Kennelijk zijn mijn moeder en Romek toch gaan twijfelen aan de kracht van hun intuïtie. De chaotische en tegenstrijdige berichten gaven weinig reden om te geloven dat ze er goed aan gedaan hadden om overhaast te vertrekken. Mijn vader en zijn broer waren amper gevlucht uit Tarnów of er volgde weer een familieberaad. Daarin werd besloten met zijn allen toch weer terug te gaan naar huis. Een onbegrijpelijke beslissing, net nu we weer herenigd waren. Was mijn vaders angst voor het onbekende zo groot dat hij zich toch maar liever vastklampte aan de hoop, hoe mager ook, dat het wel mee zou vallen in Tarnów? Even onbegrijpelijk was het plan om naar de verder naar het oosten gelegen stad Lemberg, die ook door de Duitsers bezet was, te reizen. Een reden kan geweest zijn dat in Lemberg een zakenrelatie van mijn vader woonde. Bij hem vonden wij onderdak. We bleven daar uiteindelijk een paar maanden, tot eind 1939, toen de Russen de stad bezetten. Met plakkaten die overal werden opgehangen verspreidden de Russen het bericht dat wie naar zijn woonplaats wilde, nu terug kon reizen. Was dit een aanbod met een kans op overleving? Of wilden ze met het opjagen van de vluchtelingen een helpende hand bieden in het door Duitsers uitgekiende scenario om Polen Jodenvrij te maken?
24