Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
vlaamse GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD Zitting 2010-2011
22 FEBRUARI 2011
DISCUSSIENOTA ‘Cultuurplan voor Brussel’ ingediend door de heren Herman MENNEKENS en René COPPENS
VERSLAG namens de Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport uitgebracht door mevrouw Greet VAN LINTER
Hebben aan de werkzaamheden van de Commissie deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Annemie Maes, voorzitter, de heren René Coppens, Jef Van Damme, mevrouw Greet Van Linter Plaatsvervangers: mevrouwen Sophie Brouhon, Brigitte De Pauw, de heer Herman Mennekens
Zie: Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 1: discussienota
1094
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
2 Dames en Heren,
De Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport besprak tijdens haar vergadering van dinsdag 22 februari 2011 de discussienota ’Cultuurplan voor Brussel’, ingediend door de heren Herman Mennekens en René Coppens. Mevrouw Greet Van Linter wordt aangewezen als verslaggever. Commissievoorzitter Annemie Maes is zeer verheugd dat cultuur hoog op de agenda staat bij de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en dat de Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport leeft en beweegt. Dat was ook de opzet van haar discussienota die een tijdje geleden werd ingediend. I. Toelichting door de heren Herman Mennekens en René Coppens Indiener van de discussienota Herman Mennekens zegt dat de voorliggende discussienota ‘Cultuurplan voor Brussel’ eveneens door Vlaams parlementslid Sven Gatz werd ingediend in het Vlaams Parlement. Brussel is een stad met verschillende politieke functies en tegelijk de hoofdstad van België. Daarnaast is Brussel eveneens de hoofdstad van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, maar draagt ze bovenal ook de titel van hoofdstad van de Europese Unie. Toch is Brussel, naast een stad met meerdere politieke functies, ook een stad met veel culturele troeven. Intrinsiek hoeft Brussel zich op kunst- en cultuurvlak nergens voor te schamen. Alleen is het een feit dat op een groep ingewijden na, weinigen dit weten. De stad wordt onvoldoende met cultuur geassocieerd. Parijs bv. wordt geassocieerd met theater, terwijl het theateraanbod in Brussel groter is dan dat in Parijs. Vooreerst wordt er verwezen naar de studie van het Liberaal Kenniscentrum Prometheus. De studie ‘Het Verdriet van Brussel’ stelt duidelijk dat Brussel te veel steunt op haar reputatie als centrum van bureaucratie en veel te weinig op haar functie als brandpunt van cultuurcreatie. Brussel (en hoewel de meeste van de aantrekkingspolen op cultuurvlak zich in het stadscentrum bevinden, bedoelen de indieners wel degelijk het Brussels hoofdstedelijk gewest als ze het over‘Brussel’ hebben) loopt daardoor jaarlijks niet minder dan 1,5 miljard euro aan inkomsten mis. Deze studie bevestigt net zoals andere studies dat het culturele aanbod ook een socioeconomische meerwaarde heeft voor het Brussels hoofdstedelijk gewest. Als men het culturele aanbod niet voldoende gevaloriseerd krijgt, zal men een grote socio-economische meerwaarde mislopen. Uit de studie blijkt eveneens dat Brussel slecht scoort op het vlak van de coördinatie en dat men Brussel onvoldoende associeert met Art Nouveau en Surrealisme. Brussel zit voor een stuk gevangen in een vicieuze cirkel want ook buitenlandse reisgidsen, zoals Lonely Planet, geven aan de stad vaak het predicaat ‘saai’, ‘vuil’ en ‘chaotisch’. Brussel is een stad waarvan je de troeven die er beslist zijn langzaam moet ontdekken, vinden veel expats dan weer, maar de citytripper van vandaag heeft die tijd meestal niet.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
3
In de studie wordt Brussel vergeleken met steden als Amsterdam, Washington en Berlijn. Er werd onder andere een vergelijkend onderzoek gevoerd naar het aantal overnachtingen in deze steden. Algemeen besluit de studie dat er een probleem is op het vlak van communicatie over en promotie van Brussel. In september 2009 kwam het Brussels Kunstenoverleg – Réseau des Arts à Bruxelles (BKO-RAB) tot een gelijkaardige analyse in het Cultuurplan voor Brussel –Plan Culturel pourBruxelles. De benadering van dit plan is minder economisch dan de vorige studie en vertrekt meer vanuit de kloof tussen demografie en beleid. Wat de bevolkingssamenstelling aangaat, stelt BKO-RAB duidelijk dat Brussel de voorbije jaren fundamenteel veranderd is (op iets meer dan een miljoen inwoners is bijna de helft van buitenlandse oorsprong, dit betekent uit de rest van Europa of uit de rest van de wereld) en dat het beleid onvoldoende is mee geëvolueerd met deze tendens van internationalisering. Het Cultuurplan bevat 34 voorstellen voor een beter cultuurbeleid in de brede zin van het woord en heeft de ambitie daardoor een band te creëren tussen mensen, generaties, sociale klassen, wijken en culturen. BKO-RAB legt het accent op de stedelijke cultuur in wording als voortdurend proces. Alvast de voorzitters van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en van de Assemblée de la Commission communautaire française, Carla Dejonghe en Julie de Groote, deden een eerste poging om de oefening van BKO-RAB op het politieke niveau in een debat te vertalen. De hechte samenwerking die vanuit de Brusselse culturele sector zelf ontstaan is, met vele debatten en onderbouwde aanbevelingen, kan men overigens terugvoeren op ‘Brussel, Culturele Hoofdstad 2000’. Velen deden en doen geringschattend over de impact die dit cultuurjaar voor en in Brussel gehad heeft. Het was inderdaad een moeilijke bevalling om de verschillende politieke overheden te doen samenwerken, het wantrouwen was nooit veraf, maar het Cultureel Jaar kwam er met een mooi programma en zorgde voor een blijvende dialoog en een sterk verbond tussen alle culturele hoofdstedelijke actoren, ongeacht hun taal of het publiek waarvoor ze werkten. Tenslotte verwijst de heer Mennekens naar de recente studie (november 2010) waar Ineum Consulting (Culture & Economic Performance: What strategies for sustainable employment and urban development planning?) concludeert dat Brussel als een van de zeldzame metropolen er niet in slaagt zijn immense culturele potentieel (90 musea, ongeveer evenveel concert- en theaterzalen, honderden creatieve bedrijven en vele toeristen) economisch te verzilveren. Ook dit rapport legt de verantwoordelijkheid voor het mank lopende cultuurbeleid duidelijk bij de versnipperde bevoegdheden, zij het explicieter dan Prometheus en BKO-RAB doen. Ineum Consulting laakt het gebrek aan globale visie, coördinatie en citymarketing. Volgens commissielid en mede-indiener René Coppens is het duidelijk dat Brussel vele kansen laat liggen. De lat moet hoger gelegd worden. En om te weten waar en hoe hoog de lat moet liggen, moet men weten hoe men Brussel op de kaart wil zetten en hoe men wil dat
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
4
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
Brussel door de buitenwereld gezien wil worden. Eerst moet gedefinieerd worden wie of wat de stad is, wat de sterke (en zwakke) punten zijn, wat de stedelijke identiteit is. Dan moet uitgemaakt worden welke plekken in de stad (en de optelsom ervan) die identiteit, dat gevoel zelfs, het best zichtbaar maken voor mensen die er nog nooit een voet gezet hebben. Een van de kampioenen van de citymarketing is Barcelona, qua schaal vergelijkbaar met Brussel. Troeven als de architectuur van Gaudi (de kathedraal van de Sagrada Familia en Parc Güell), de Ramblas, de oude Gothische wijk (Barri Gotic), FC Barcelona (més que un club) en het Parc Montjuïc hebben een onweerstaanbare aantrekkingskracht op citytrippers aller landen. Ook het milde mediterrane klimaat, de zuiderse keuken en de ligging aan de zee spelen uiteraard een belangrijke rol. Natuurlijk kan de zuiderse sfeer van de Catalaanse hoofdstad nooit in het noorden worden geïmporteerd, maar het is goed te weten hoe hoog de lat überhaupt kan liggen. Berlijn is een ander voorbeeld. Die stad is veel groter dan Brussel, maar kwam doorheen de geschiedenis van de laatste decennia wat perifeer te liggen van de West- Europese as tussen Londen en Parijs. Daardoor moet ze wat meer knokken om bezoekers naar zich toe te halen. Bovendien is het de hoofdstad van een federaal land, wat ons kan inspireren voor de beleidsstructuur van een performante cultuur- en toerismepolitiek. Berlijn heeft vele enigmatische stadsruimtes, waar de geschiedenis zomaar van de straatstenen kan opraapt worden: de overblijfselen van de Muur, aan de Reichstag en de Brandenburger Tor, aan de hypermoderne Potsdamer Platz, Unter den Linden, de Fernsehturm en Alexanderplatz, het grote park midden in de stad, enz. In Brussel heeft de Grote Markt (het mooiste plein ter wereld?), Manneken Pis en de Beenhouwersstraat, het Atomium, de Zavel, de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten en het Justitiepaleis. Niet slecht, maar het kan altijd beter. Toeristen leren al snel dat men bij ons op vele plekken lekker kan eten voor een goede prijs-kwaliteitverhouding, al zet men dat misschien te weinig ‘in the picture’. Commissielid René Coppens vindt dat men vooral steken laat vallen op het vlak van chocolade en bier. Waarom is er nog altijd geen grootschalig Chocoladehuis dat de geneugten van onder meer de Belgische pralines uit de doeken doet? Waarom is er nog steeds geen ‘Beerexperience’ in Brussel, die de vergelijking met The Guinness Storehouse in Dublin of The Heineken Experience in Amsterdam kan doorstaan? In Ierland telt men voor zo’n levend museum jaarlijks bijna een miljoen bezoekers, in Amsterdam 300.000 (referentiepunt: het Atomium krijgt als topper jaarlijks ongeveer 500.000 toeristen over de vloer). Is Brussel niet de ‘Beer Capital of the World’ dan? Brussel is ook de stad der parlementen, die allemaal publieke rondleidingen aanbieden: het Federaal, het Vlaams, het Brussels en het Europees parlement en dat van de Franse Gemeenschap. Het is bijvoorbeeld perfect mogelijk een politieke wandeling doorheen de stad te maken die vertrekt aan het Stadhuis (toch ook een miniparlement) op de Grote Markt en dan de heuvel opgaat via het Brussels Parlement naar de concentratie van instellingen rond het Warandepark om zo door te steken naar de Maalbeekvallei, waar Europa zijn tenten heeft opgeslagen.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
5
De spreker benadrukt dat er nog veel werk aan de winkel is. De kunst ligt in de gedeeltelijke koppeling van een cultuurbeleid in de strikte zin van het woord aan citymarketingstrategie. In de Brusselse toeristische sector heeft men inmiddels al een behoorlijk deel van de lange weg afgelegd om tot een gecoördineerd beleid te komen. Het toerismebeleid is, hoewel het duidelijk economische aanknopingspunten heeft en eigenlijk meer aansluit bij gewestmaterie, in de Belgische federale staat een gemeenschapsbevoegdheid. Dit betekent dat de Vlaamse en de Franse Gemeenschap bevoegd zijn op het grondgebied van Brussel om het toerisme te promoten. Zij kunnen dit doen in complementariteit met de Franse en de Vlaamse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf is begaan met het internationaal imago van stad en gewest en de Stad Brussel is ook betrokken partij, omdat ze heel wat culturele troeven op haar grondgebied in het hart van het gewest verenigt. Dit op het eerste zicht institutioneel imbroglio wordt al een aantal jaren vrij pragmatisch opgevangen door de structuur van het BITC, Brussel Internationaal – Toerisme & Congres. Dit is een politiek overlegorgaan waar voornoemde overheidsinstanties in vertegenwoordigd zijn en die op hun beurt voor de concrete aansturing zorgen van een gecoördineerd overleg op het terrein. Een voorbeeld daarvan is de ‘Brussels card’, in navolging van een gelijklopend initiatief in andere steden, een passe-partoutkaart met vrije toegang of korting voor museumbezoeken. De heer Coppens onderstreept dat het evident is dat een stad uit gastvrijheid en klantvriendelijkheid de meest transparante toeristeninformatie aanbiedt. Maar er is geen enkele reden waarom men die informatie zou onthouden aan de lokale bevolking. Hier vloeien twee aspecten samen: de groeiende groep buitenlandse toeristen die Brussel voor een citytrip of een langer verblijf aandoet en de tendens dat de Brusselse bevolking steeds meer internationaal is. Bijna de helft van de Brusselaars is niet in Brussel of België geboren, een tendens die trouwens ook in andere grote Europese steden merkbaar is. Voor Londen geldt dat zelfs 80% van de inwoners niet geboren is in Londen. De toenemende internationalisering leidt ertoe dat de meertaligheid in Brussel eerder toe- dan afneemt. Uit studies van zowel de VUB als van de Eurobarometer inzake talenkennis en –gebruik blijkt dat meer dan 90% van de Brusselaars het Frans beheerst en regelmatig gebruikt en dat een derde van de Brusselaars het Nederlands en/of het Engels beheerst en in de stad spreekt. Deze gegevens bevatten overlappingen van Brusselaars die twee-, drie- of meertalig zijn. Het spreekt voor zich dat een goede overheidscommunicatie inzake cultuur en toerisme best consequent in deze 3 talen verloopt, omdat zij het meest gesproken worden, omdat 2 van de 3 lands- en streektalen zijn, omdat het onderwijs meestal in deze talen wordt aangeboden en omdat er een derde lingua franca aanwezig is als internationale wereldtaal, die aansluit bij de functie van Brussel als Europese hoofdstad. Een aantal belangrijke spelers in de cultuursector heeft dit begrepen en doet dit ook: de KVS, het Kaaitheater, Bozar,… Anderen, zoals het Théâtre National (Frans) hebben hier (nog) niet op ingepikt. Soms is er een gedeeltelijke meertaligheid, d.w.z. dat er een hoofdtaal is en afgeleide vertalingen, zoals voor Agenda van Brussel Deze Week, dat door vele
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
6
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
anderstaligen gelezen wordt. Tenslotte is er Muntpunt dat ook een stedelijk zenuwcentrum wil worden voor onder meer culturele informatie. De heer Herman Mennekens pleit voor de koppeling van de economische waarde van cultuur aan een doorgedreven en efficiënte citymarketing, gecommuniceerd in het Frans, het Nederlands en het Engels. Deze voorwaarden zijn volgens de spreker noodzakelijk, maar niet voldoende voor een gecoördineerd cultuurbeleid in de hoofdstad. Het is met andere woorden niet minder dan onontbeerlijk ook een beleidsstructuur in het leven te roepen die deze uitdaging op zich kan nemen. Zo komen we voor inspiratie weer in Berlijn terecht, zegt de spreker. De Duitse hoofdstad kent namelijk een Stiftung Preussischer Kulturbesitz. Deze Stichting vindt haar oorsprong en juridische basis in een federale wet en ging van start in 1961. In deze Stichting waren aanvankelijk enkel de Duitse federale overheid en de Länder (deelstaten) Berlin, Baden-Württemberg, Nordrhein-Westfalen en Schleswig-Holstein vertegenwoordigd. Na de hereniging van Duitsland werd in 1990 beslist dat alle deelstaten lid zijn en derhalve medezeggenschap hebben over en in de stichting. Het doel van de stichting is het bewaren en onderhouden van de verschillende collecties van diverse musea, de bibliotheek en het archief, alsook het voortzetten van academisch en wetenschappelijk onderzoek. Het moge duidelijk zijn: deze stichting belichaamt de gedeelde overheidsverantwoordelijkheid voor cultuur in de Duitse hoofdstad en ieder draagt er financiële en juridische verantwoordelijkheid voor. De Stichting wordt bestuurd door een Stiftungsrat (een soort Raad van Bestuur) voorgezeten door een apolitieke voorzitter die, samen met een administratie, het dagelijks bestuur voor zijn of haar rekening neemt. Tot 2003 zorgde de federale overheid voor 75% van de middelen, de deelstaten voor de rest. Inmiddels staat de federale overheid enkel nog in voor de gebouwen en zorgen de deelstaten gezamenlijk voor de subsidies. Dit Berlijnse model kan een referentie zijn bij de poging naar het zoeken naar een meer structurele, meer georganiseerde vorm van overleg tussen alle overheden die in de hoofdstad actief zijn. Daarom wordt in de discussienota voorgesteld een Cultuurkoepel op te richten waarvan de Vlaamse en Franse Gemeenschap, de Franse en Vlaamse Gemeenschapscommissie, de federale overheid en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest deel zouden moeten uitmaken. Nochtans lijkt het de spreker een goed idee om ook de volgende partners, eventueel met raadgevende stem, bij de Brusselse Cultuurkoepel te betrekken: de Duitstalige Gemeenschap en het Waals Gewest, de Stad Brussel en de Europese Unie. Het doel van deze Cultuurkoepel/Coupole des Arts moet meervoudig zijn: zorgen voor afspraken en overleg over het beheer en de financiering van instellingen en collecties, het coördineren en stroomlijnen van een gezamenlijk cultuuraanbod in de hoofdstad, het professioneel communiceren ervan naar de buitenwereld. De voorliggende discussienota is een voorlopige schets en geen uitgewerkt voorstel. De bedoeling van het voorliggende document was de nood te illustreren aan meer samenwerking en meer coördinatie. Een beter uitgedragen cultureel aanbod zal meer economische voordelen bieden. In Brussel is alles aanwezig om het culturele aanbod optimaal te benut-
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
7
ten, maar er ontbreekt een forum, tafel waar alle betrokken partners gezamenlijk initiatieven zouden kunnen nemen. II. Bespreking Van commissielid Jef Van Damme krijgt de voorliggende discussienota algemeen gesproken een positieve reactie. Toch heeft hij een aantal opmerkingen. De discussienota indienen in de VGC is goed, maar de spreker benadrukt dat de problematiek zeker met de Franstaligen besproken moet worden. De VGC heeft immers niet alle hefbomen in handen en wanneer er samengewerkt wordt met de Franstaligen zullen er misschien concretere resultaten bekomen worden. Binnen het BKO-RAB werken momenteel 4 werkgroepen aan concrete projecten. Een voorstel van concrete projecten mist de spreker wel in de voorliggende discussienota. De indieners van de discussienota beschouwen citymarketing en cultuur als één geheel. Dit is volgens de heer Van Damme niet hetzelfde. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft volgens hem de afgelopen jaren veel kansen laten liggen op het vlak van citymarketing. Er werden wel muziekfestivals, basketbalwedstrijden enz. georganiseerd, maar de spreker betwijfelt of dit wel de juiste investeringen waren om Brussel naar buiten uit te promoten. Bovendien lijkt het voorstel om met 10 overheden samen te vergaderen volgens de spreker op het Reynderssyndroom. Met een dergelijk aantal actoren wordt het moeilijk om tot overeenkomsten te komen. De heer Van Damme pleit voor een meer pragmatische aanpak via bv. de oprichting van een coördinatiecel onder leiding van een cultuurintendant. Commissielid Jef Van Damme concludeert uit de discussienota dat de voorgestelde oplossing niet de meest pragmatische is. Mevrouw Brigitte De Pauw feliciteert de indieners met hun voorliggende discussienota. Deze nota is een goede leidraad en basis om een debat te openen. Deze discussienota geeft een antwoord op wat er in het Brussels Regeerakkoord werd ingeschreven. Binnen de Brusselse Regering bestaat de meerderheid om toerisme te regionaliseren. In het Regeerakkoord wordt vermeld: ‘’ In afwachting van de eventuele regionalisering van de bevoegdheid inzake toerisme, die de Brusselse Regering wenst en die vermeld staat in de Octopusnota, zal de versterking van de synergie tussen BITC, het OPT en Toerisme Vlaanderen worden nagestreefd.” Het is belangrijk dat verdergegaan wordt op dit voorstel in het Regeerakkoord. Tijdens de vorige legislatuur werd er reeds een resolutie omtrent citymarketing ingediend. Daarnaast vindt mevrouw De Pauw dat men eerst binnen de VGC tot een eensgezindheid moet komen alvorens men in discussie kan treden met de Franstaligen. Op dit vlak verschilt ze duidelijk van mening met de heer Van Damme. Bovendien heeft mevrouw De Pauw geen probleem met de regionalisering van het beleidsaspect toerisme, maar wel met de regionalisering van het cultuurbeleid. De CD&V is van mening dat het debat verder opengetrokken moet worden waardoor alles wat verband houdt met cultuur onder de bevoegdheid van de gemeenschappen valt.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
8
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
De heer Jef Van Damme laat duidelijk weten dat sp.a evenmin wil dat cultuur een gewestbevoegdheid wordt. Confusie wordt soms toevallig of met opzet gezaaid, maar de spreker wil niet dat een foute perceptie blijft hangen. Mevrouw De Pauw merkt op dat er reeds een chocolade-en biermuseum bestaan. Misschien is het beter om deze musea en andere bestaande initiatieven efficiënter te promoten. Daarnaast vindt mevrouw De Pauw dat men op basis van het Berlijnse model verschillende pistes kan bestuderen. Belangrijk is dat het debat wordt geopend. Momenteel wordt er in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering gediscussieerd over de toekomst van het BIP, gehuisvest in een mooi pand. Het kan nuttig zijn om zoveel mogelijk diensten te groeperen in dit pand. Commissielid Greet Van Linter heeft dezelfde bemerkingen als de heer Van Damme. De heren Mennekens en Coppens zijn precies niet bevreesd om zoveel overheden samen rond de tafel te brengen. Ze vraagt zich af of zoveel gesprekspartners rond de tafel een werkbare formule is. Zal men niet teveel vergaderen ten koste van wat er concreet op het terrein zal gerealiseerd worden? Ten tweede peilt mevrouw Van Linter er naar of de indieners van de discussienota de bedoeling hebben om het bestaande cultuuraanbod in te perken. Ten derde wenst de spreker te vernemen of het ondertekenen van het cultureel akkoord met de Franse Gemeenschap een essentiële voorwaarde is om tot een grote samenwerking of tot een grote synergie te komen. Ten slotte vraagt mevrouw Van Linter in welke mate het project Flagey een eerste aanzet zou kunnen zijn tot een samenwerking tussen de Nederlandstalige en Franstalige overheden. Mevrouw Sophie Brouhon zegt dat het Cultuurplan voor Brussel 3 type maatregelen voorstelt: – Maatregelen die afhangen van de sector zelf; – Maatregelen die een collectieve aanpak vragen; – Maatregelen die afhankelijk zijn van de politiek. Artikel 24.1 van de maatregelen wordt eigenlijk herhaald in de voorliggende discussienota. Volgens de spreker werkt het BKO plannen uit die in de toekomst eigenlijk door een permanente coördinatiecel moeten opgesteld worden. Deze coördinatiecel zal bestaan uit vertegenwoordigers van de Vlaamse en Franse Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze coördinatiecel kan qua structuur het model van het BICT als voorbeeld nemen. Mevrouw Brouhon is net zoals haar sp.a-partijgenoten van mening dat coördinatie nodig is, maar ze betwijfelt deze taak kan opgevangen worden door het oprichten van een Cultuurkoepel. Ze betwijfelt of men op deze manier concrete zaken kan verwezenlijken. Misschien is het beter om stap voor stap te werken. Belangrijk is om eerst een gemeenschappelijke vergadering te organiseren met de Franstaligen. Tijdens deze vergadering kan er dan nagegaan worden wat het beste is, een cultuurkoepel of een cultuurintendant. Misschien komt men tot een overeenkomst die een eerste kleine stap in de goede richting is.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
9
Commissievoorzitter, mevrouw Annemie Maes, sluit zich aan bij de tussenkomst van mevrouw Brouhon. Het is belangrijk dat alles stap voor stap georganiseerd wordt. Een eerste stap kan een Gemeenschappelijke Commissie Cultuur met de Franstalige collega’s zijn. Verder heeft mevrouw Maes enkele opmerkingen bij de voorliggende discussienota. Ten eerste benadrukt ze dat Groen! vindt dat Brussel een cultuurstad met internationale uitstraling vindt. Het hangt er natuurlijk van af welke sector men bestudeert. Uit studies blijkt dat in Brussel de cultuurtroeven te weinig economisch worden gebruikt. Hier moet volgens de spreker zeker iets aan gedaan worden. In de voorliggende discussienota wordt vermeld dat Brussel vaak door buitenlanders beschouwd wordt als vuil, chaotisch, … Met andere woorden Brussel is geen ‘coup de foudre’- stad. Pas na een bepaalde tijd begint men van de stad te houden. Citytrippers hebben natuurlijk niet de tijd om de verborgen aspecten van Brussel te zien. Een eerste indruk blijft dus belangrijk zowel op het vlak van toerisme, citymarketing, cultuur, … Momenteel is de versnippering van de cultuurverantwoordelijk een groot probleem. Hieraan moet volgens de spreker zeker gewerkt worden. Tot slot besluit de spreker dat ze de voorstellen voor meer samenwerking zeker steunt. Hoe willen de indieners van de discussienota de 6 overheden samen aan tafel krijgen? Commissielid René Coppens weerlegt de kritiek van de heer Van Damme dat deze commissie niet de juiste plaats is om over het Cultuurplan te discussiëren. De spreker benadrukt dat het vooreerst belangrijk is dat de VGC op eenzelfde lijn zit. Deze commissievergadering kan tot doel hebben een consensus te laten groeien om nadien een gesprek met de Franstaligen te gaan. Daarnaast benadrukt de heer Coppens dat België een ingewikkelde politieke structuur heeft. Wanneer men een cultuurforum opricht zou men inderdaad dadelijk 6 overheden moeten uitnodigen. De heer Mennekens is het hiermee eens. De geciteerde actoren zijn potentieel betrokken partijen, maar ze zijn niet altijd allemaal samen bij alle projecten betrokken. De projecten die georganiseerd worden over grenzen heen stuiten vaak op veel moeilijkheden. Het toekomstige forum zou in deze gevallen grensoverschrijdende projecten kunnen begeleiden. Het voorstel van de heer Jef Van Damme voor een cultuurintendant is heel interessant. Het forum kan een cultuurintendant aanstellen die op regelmatige basis alle betrokken partijen samenbrengt in functie van een project. Commissielid Jef Van Damme benadrukt dat zijn voorstel behelst dat er eerst een cultuurintendant dient aangesteld te worden. De heer Herman Mennekens benadrukt dat een cultuurkoepel een politiek feit is, een organisatie waar verschillende overheden bereid zijn om projecten samen te organiseren.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
10
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
Nadien kan deze cultuurkoepel een intendant aanduiden die het operationele aspect op zich neemt. Het is volgens de spreker belangrijk om eerst de politieke wil te ontwikkelen, die nadien concreet uitgevoerd zal worden. De heer Jef Van Damme snapt de logica van de heer Mennekens, maar hij gelooft niet dat deze werkmethode kan lukken. Volgens hem zal er teveel energie en tijd gestoken worden in het samenbrengen van de leden van de cultuurkoepel. Hij verwijst naar het onderwijs waar het ook lang geduurd heeft vooraleer men alle actoren samen kon brengen rond dezelfde gesprekstafel. Wachten tot alle actoren akkoord zijn kan zeker 5 jaar duren. Hij pleit ervoor om eerst een cultuurintendant aan te stellen en nadien pas de cultuurkoepel samen te stellen. De heer Mennekens is er niet van overtuigd dat een cultuurintendant institutionele oplossingen kan aanreiken. Institutionele oplossingen moeten komen van de politieke actoren. Deze cultuurintendant kan ook de cultuurkoepel niet samenstellen. Bijvoorbeeld via het BKO kan de gezamenlijke wil gecreëerd worden om tot een structureel overleg te komen. De heer Jef Van Damme zegt dat de aanwezigen principieel op dezelfde lijn zitten, er is alleen een verschil in de te hanteren werkwijze. Mevrouw Brigitte De Pauw heeft de indruk dat er veel verwarring is tussen de relatie toerisme en citymarketing. In Brussel telt een groot aantal musea dus is het misschien beter om de stad vanuit deze invalshoek zoveel mogelijk toeristisch te promoten. Nadien kan men overgaan tot het promoten van toneel- en dansvoorstellingen. Het is essentieel dat men het eens wordt over de wijze waarop Brussel internationaal gepromoot moet worden. Dat zou al een hele vooruitgang zijn. De spreker vindt dat de heer Van Damme te ver gaat. Eerst en vooral moet men zich focussen op toerisme en citymarketing. Cultuur komt in de 2de fase. De heer Jef Van Damme dacht dat de commissievergadering over cultuur zou gaan. Hij ontkent helemaal niet dat er linken zijn naar citymarketing. De heer Mennekens beaamt dat citymarketing en cultuur vaak door mekaar worden gebruikt, maar ze hangen wel samen. Belangrijk is dat alle overheden op dezelfde golflengte zitten om aan goede citymarketing te doen. De spreker vindt het organiseren van evenementen die gesubsidieerd worden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest goed voor het imago van Brussel. Er kijken altijd een paar miljoen mensen naar deze evenementen en dat is een goede promotie voor Brussel. Net zoals de Tour de France dit voor Frankrijk is. Bovendien benadrukt de spreker dat er zeker niet gesnoeid zal worden in het cultuuraanbod. De bedoeling is een cultuurkoepel op te richten die eventueel het cultuuraanbod beter kan coördineren en beter op mekaar kan afstemmen. Het Flageyproject kende een complex groeiproces. Eerst heeft men het gebouw gered, nadien heeft men naar een invulling voor het gebouw gezocht en tenslotte heeft men gezocht naar degenen die deze invulling konden subsidiëren. Bovendien voert de spreker helemaal geen pleidooi voor de regionalisering.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Stuk 441 (2010-2011) – Nr. 2
11
Commissielid René Coppens benadrukt dat cultuur voor 100% onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen moet blijven. Belangrijk is dat het economisch potentieel dat cultuur biedt meer gebruikt wordt. De Cultuurkoepel zou hier een goed middel voor zijn. Mevrouw Sophie Brouhon is van mening dat de grootste nadruk op citymarketing moet liggen. Alle deelnemers aan dit commissiedebat willen hetzelfde doel bereiken. De vele discussies tonen aan hoe moeilijk de Belgische structuur is. De heer René Coppens beaamt dat de standpunten van de aanwezigen niet ver uit mekaar liggen. De verslaggever,
De voorzitter,
Greet VAN LINTER
Annemie MAES
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE