Visies op de klimaatmigrant. Een ‘ver van mijn bed show’ voor Europa?
14-07-2014 Vak: Opleiding: Naam: Studentnummer: Begeleider: Woorden:
Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Robin Fraiture 10196080 Martijn Dekker
1
2
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
2.
Theoretisch kader
3.
Probleemstelling
4.
Methode
5.
Resultaten 5.1
Het beleidsmakende Europese perspectief 5.1.1 Kwetsbare doelgroep & regio's 5.1.2 Juridische problematiek en instrumenten 5.1.3 Aanbevelingen vanuit de Europese Commissie Deelconclusie I
5.2
Het uitvoerende perspectief Deelconclusie II
5.3
Het perspectief van de doelgroep Case Study: Sahel regio- Afrika Deelconclusie III
6.
Conclusie 6.1
Conclusie
6.2
Reflectie
6.3
Discussie
Literatuurlijst Bijlagen
Bron titelblad: Nagebouwd klimaatvluchtelingen kamp in Berlijn door de Duitse kunstenaar Hermann Josef Hack http://www.designboom.com/awareness/climate-‐refugee-‐camp-‐by-‐hermann-‐josef-‐hack/
1. Inleiding Een migrant die aangeeft dat hij “gevlucht is voor het klimaat”. In eerste instantie kan dit als een cynische opmerking aan het begin van mijn scriptie gezien worden. Echter, als we de huidige berichtgeving van onder andere het UNHCR mogen geloven, is dit een scenario waar op lange termijn meer rekening mee gehouden dient te worden. Volgens het UNHCR zijn er momenteel 24 miljoen mensen gevlucht vanwege het milieu waar zij in leefden. Deze aantallen migranten zullen, als de voorspellingen kloppen, oplopen tot tegen de 50 miljoen migranten in 2010 en 200 miljoen migranten in 2050 volgens Janos Bogardi van het United Nations University Institute for Environment and Human Security (UNU-EHS) (HLN.BE, 2008). Er lijkt echter onenigheid te zijn over de alarmerende cijfers die betrekking hebben op het stijgende aantal klimaatmigranten. Sceptici stellen dat deze geschatte cijfers niet geheel kloppen en ook lijkt het überhaupt lastig te zijn om met een accurate schatting te komen van het aantal klimaatmigranten (European Commission, 2013c). Deze vorm van migratie zou desondanks een belangrijk aandachtspunt moeten zijn voor de internationale politiek, als we gezaghebbende instituties als de Verenigde Naties mogen geloven. Het lijkt een ‘ver van mijn bedshow’ voor de Europese Unie, toch vormt migratie veroorzaakt door klimaatverandering wel een steeds belangrijker aandachtspunt voor de Europese Commissie. Niet alleen, omdat Europa het als haar taak ziet om de meest kwetsbare groepen te beschermen, maar ook om voorbereid te zijn op de mogelijke problematiek in gebieden waar nu veel van de humanitaire- en ontwikkelingshulp vanuit Europa naartoe gaat. Zo trok Europa 150 miljoen uit voor de humanitaire hulp aan de Filipijnen nadat een groot gebied verwoest was door de cycloon Haiyan. Hiernaast spendeerde Europa 30,5 miljoen extra in 2013 aan de mensen die door de overstroming in Haïti nog steeds dakloos zijn. Tevens is Europa onder andere een belangrijke partner voor de door droogte geteisterde Sahel regio, wat met een structurele voedselcrisis kampt (Europese Commissie, 2013c). Deze voorbeelden laten zien dat Europa het van belang vindt om humanitaire- en ontwikkelingshulp te bieden aan gebieden die getroffen zijn door milieurampen. Het Europese Parlement was zelfs de eerste institutie die het probleem van klimaatmigratie aankaartte in haar resolutie over 'The Environment, Security and Foreign Policy' in 1999 (European Commission, 2013c). Hierbij kan er afgevraagd worden in hoeverre de visie van Europa op de benodigde hulp in deze gebieden daadwerkelijk aansluit op de behoeften in de praktijk. Het is belangrijk dit nader te onderzoeken. Hoewel er inmiddels gesteld kan worden dat het fenomeen de nodige wetenschappelijke aandacht krijgt, lijkt het erop dat veel van deze 4
wetenschappelijke onderzoeken zich met name richten op het juridisch ‘vacuüm’ dat er met betrekking tot klimaatmigranten bestaat in vergelijking met bijvoorbeeld arbeidsmigranten en politieke vluchtelingen. Onderzoeken die trachten te achterhalen met welke problematiek klimaatmigranten kampen en de oplossingen die hier op korte termijn bij geformuleerd kunnen worden, behoren zich daarentegen niet slechts te richten op het juridische vacuüm aangezien er op dit gebied op de korte termijn weinig aanpassingen gemaakt zullen worden, zoals zal blijken uit paragraaf 2. Het is daarom nuttiger te bekijken wat er verandert kan worden aan de hulp die aan deze groep geboden wordt, wanneer zij zich moeten verplaatsten vanwege klimatologische redenen. Met name naar de Europese visie met betrekking tot dit vraagstuk is weinig onderzoek gedaan. Dit komt waarschijnlijk voort uit het feit dat dit een onderwerp is dat pas recentelijk op het beleidsmakende niveau aandacht krijgt vanuit Europa naast al bestaande (internationale) onderzoeken. Er kan gesteld worden dat er dan ook nog een 'lacune' in de wetenschap bestaat en er een gebrek is aan onderzoek dat zich richt op een mogelijke discrepantie die bij de uitvoer van beleid kan ontstaan tussen de Europese beleidsmakende visie op klimaatmigratie en de visie van uitvoerende organisaties op klimaatmigratie. De Europese Commissie (2013c, p. 35) geeft tevens aan dat het van belang is om het beleid op dit gebied nader te onderzoeken en dat grotere wetenschappelijke aandacht op EU-niveau hiervoor relevant is. 2. Theoretisch kader In deze paragraaf zullen de belangrijkste concepten en de relatie tussen deze concepten besproken worden met betrekking tot het fenomeen klimaatmigratie. Bij de definiëring van dit fenomeen zal blijken dat er diverse opinies bestaan ten opzichte van dit onderwerp. Over klimaatmigratie an sich is dan ook een breed wetenschappelijk en theoretisch debat gaande. Boano, Morris en Zetter (2008) schreven hier dan ook over: Given the lack of precise definition of an environmental migrant/refugee, and the fact that migration is an emotionally charged and sometimes even fear-inducing issue in host countries, it is not surprising that the links between environmental change and forced migration are the subject of much public and scientific debate (p. 7). In deze paragraaf zal tot slot tevens duidelijk worden gemaakt met welke theorieën klimaatmigratie benaderd zal worden. De drie meest gebruikte termen om te verwijzen naar personen die zich verplaatsten vanwege klimatologische omstandigheden zijn: klimaatvluchteling, klimaatmigranten en 5
evironmental/ climate displaced persons (EDP’s) (European Commission, 2013c). Het gebruik van de term ‘klimaatvluchteling’ is geïntroduceerd in 1976 door Lester Brown van het Worldwatch Institute. In 1985 werd het begrip ‘klimaatvluchteling’ meer in het algemeen gebruikt nadat de Verenigde Naties gebruik maakte van de term in het door hun geformuleerde beleidsstuk ‘Evironmental Refugees’(Boano, Morris, Zetter, 2008). De term is onder kritiek komen te staan vanwege de juridische lading achter het definiëren van een vluchteling. Wanneer een persoon als een vluchteling beschouwd wordt, is opgenomen in de Genève Conventie van 1951. Vluchtelingen (zoals opgenomen in de Genève Conventie) hebben aldus een legale status. Deze groep is namelijk gedwongen om een land te verlaten, omdat hun leven in gevaar is in tegenstelling tot migranten. Migranten maken meestal een afgewogen beslissing om een bepaald gebied te verlaten om economische, of andere redenen (ECRE). Er bestaat aldus een duidelijk onderscheid tussen vluchtelingen en migranten. Zowel de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) als de Verenigde Naties stellen dat het niet nuttig is om de Genève Conventie te verbreden zodat een ander type vluchtelingen hier tevens in opgenomen kan worden (European Commission, 2013c). In dit theoretische debat zijn twee polen te onderscheiden, ‘voorstanders’ als El Hinnawi en Myers, welke de term ‘klimaatvluchteling’ erkennen en ‘tegenstanders’ van het gebruik van deze term als het UNHCR. Deze stellen dat het niet wenselijk is om klimaatvluchtelingen onder dezelfde categorie te laten vallen als andere (politieke) vluchtelingen, omdat deze laatste groep geen bescherming van de staat krijgt en genoodzaakt is om deze bescherming ergens anders te verkijgen (Deruytter, 2009). Momenteel bestaat de categorie ‘klimaatvluchteling’ juridisch gezien dus niet. Deruytter (2009) schrijft dat deze term alleen van toepassing kan zijn wanneer een overheid het verschijnsel milieudegradatie aanwendt om specifieke groepen te vervolgen. Echter, zijn er wel bepaalde Europese lidstaten die deze categorie wettelijk hebben opgenomen, waaronder Finland. Hier zal in de probleemstelling (paragraaf 3) op teruggekomen worden. De term ‘klimaatmigrant’ is daarentegen meer geaccepteerd en wordt door instituties als het IOM tevens gebruikt. Dit begrip kent echter ook theoretische implicaties aangezien het lijkt alsof deze definitie uitgaat van een zekere wil om te migreren volgens het werk document ‘Climate change, environmental degradation, and migration’ van de Europese Commissie (2013c). Tot slot stuit tevens het gebruik van het begrip van ‘evironmental displaced person’ op problemen, aangezien ‘displaced’ beschrijvend van aard is en geen verantwoordelijkheid vanuit de overheid in zich opneemt. Hoewel dit begrip niet internationaal geaccepteerd is, kan het gebruik hiervan relevant zijn wanneer het om ontheemden binnen een staat gaat. De definitie die in deze scriptie gehanteerd zal worden is deels in lijn met de door de 6
Europese Commissie (2013c) gehanteerde terminologie uit het door hun gepubliceerde document ´Climate change, environmental degradation and migration´. Deze gebruikt de term ‘evironmentaly induced migrant’ als een categorie waaronder alle soorten migranten vallen die zich verplaatsen vanwege aantasting van het milieu, of door klimaatverandering. Kortweg zal in deze scriptie het begrip 'klimaatmigrant' gehanteerd worden, met oog op het feit dat de beweegredenen van deze groep om te migreren dus meestal niet vrijwillig zijn. Klimaatmigranten vormen, anders dan de naam doet lijken, geen homogene groep. El Hinnawi biedt hiertoe een relevant perspectief door in 1985 al drie verschillende type klimaat migranten te onderscheiden: mensen die tijdelijk ontheemd zijn, maar die terug kunnen keren naar hun regio van herkomst wanneer de aangerichte schade aan het milieu hersteld is, mensen die permanent ontheemd zijn en zich ergens anders gevestigd hebben en tot slot mensen die migreren in de zoektocht naar een ‘betere’ levensstandaard, omdat hun originele leefomgeving dusdanig aangetast is dat voorziening in de basisbehoeften al niet meer mogelijk is (El Hinnawi, 1985). Een ander onderscheid in categorieën is tevens mogelijk. Zo spreekt Nicole de Moor (2013) tijdens een interview op Radio 1 van twee categorieën migranten. Onder de eerste categorie vallen migranten die plots migreren. Hieronder vallen niet alleen migranten die tijdelijk vluchten voor een ‘milieuramp’, maar ook migranten die zich uiteindelijk permanent vestigen zoals migranten afkomstig uit Haïti. Veel van deze migranten leven volgens haar nog steeds in tentenkampen en zien nog geen mogelijkheid om terug te keren naar de regio van herkomst, omdat deze regio nog in opbouw is. De tweede categorie die zij onderscheidt zijn migranten die vanwege graduele veranderingen in het leefmilieu migreren. Hierbij worden eilanden in de Stille en Indische Oceaan als voorbeelden aangehaald. Er wordt namelijk voorspeld dat deze eilanden door een stijgende zeespiegel langzaam geheel onder water zullen komen te staan. Met betrekking tot hierboven genoemde oorzaken van deze verschillende types migranten wordt in beleidsdocumenten over het algemeen onderscheid gemaakt tussen migratie veroorzaakt door slow onset disasters, of migratie veroorzaakt door fast/ rapid onset disasters. De eerste categorie heeft betrekking tot klimaat gebeurtenissen die geleidelijk ontstaan zijn (na enkele maanden, of jaren). Hieronder valt bijvoorbeeld droogte, verwoestijning en zeespiegelstijging. De tweede categorie omvat, zoals de naam doet voorspellen, plotseling ontstane klimaat gebeurtenissen (binnen een dag, enkele dagen). Voorbeelden hiervan zijn orkanen, wervelstormen, overstromingen, aardverschuivingen (Ammer, Mayrhofer, Randall, Salsbury, 2012). Tevens moet in oog gehouden worden dat migrerende groepen bijvoorbeeld in Zuid7
en Zuid-Oost- Azië uiteindelijk met enige regelmaat terecht komen in sloppenwijken die zich opnieuw in overstromingsgebieden bevinden. Foresight (2011) stelt dan ook wel dat het klimaat zowel migratie kan veroorzaken als tegengaan. Dit om de reden dat klimaatverandering in sommige gevallen schade toebrengt aan de financiële bronnen van een huishouden zoals landbouw, welke het mogelijk maken om überhaupt te kunnen verplaatsen (European Commission, 2013c). De ‘push en pull factoren’ achter klimaatmigratie kunnen dus nogal uiteen liggen en zijn lastig in te schatten. Onder push factoren kunnen (economische, sociale, politieke) redenen verstaan worden die verzorgen dat mensen hun land van herkomst verlaten. Pull factoren zorgen er daarentegen voor dat mensen aangetrokken worden (Morel, 2011). Achter klimaatmigratie spelen diverse factoren een rol en inmiddels lijkt wetenschappelijk onderzoek naar dit fenomeen aan te tonen dat er niet gesproken kan worden van redenen die slechts gerelateerd zijn aan het klimaat, maar dat de lange termijn effecten van politieke, sociale en economische omstandigheden ook mee genomen dienen te worden in het analyseren van klimaatmigratie (Black, Kniveton, Schmidt-Verkerk, 2011). Dit wordt duidelijk aangetoond op een diagram in het document van de Europese Commissie (zie bijlage figuur 1) (European Commission, 2013c). Concreet worden er vijf 'drivers' onderscheiden binnen een Foresight (2011) onderzoek door het Verenigd Koninkrijk welke bijdragen aan migratie. Dit zijn: economische, politieke, demografische, sociale en klimatologische factoren. Onder economische drijfveren valt bijvoorbeeld werkgelegenheid en inkomensverschillen tussen gebieden. Onder politieke drijfveren vallen niet alleen conflicten en veiligheid, maar ook publiek en privaat beleid over bijvoorbeeld landeigendom, gedwongen uitzetting et cetera. Demografische drijfveren omvatten de grootte en structuur van populaties, maar ook de aanwezigheid van ziektes, welke invloed hebben op ziekte- en sterftecijfers in een regio. Sociale drijfveren omvatten verwachtingen op het gebied van kennis en cultuur van migranten en het verplaatsen vanwege onderwijs en culturele praktijken zoals erfgoed en huwelijk. Tot slot vallen onder klimatologische drijfveren de blootstelling aan klimatologische rampen en de aanwezigheid van bepaalde ecologische voorzieningen (Foresight, 2011). Naar deze diverse drijfveren zal verwezen worden in paragraaf 5.3. Deze drijfveren die bijdragen aan klimaatmigratie spelen een belangrijke rol in de grootte en de interdisciplinariteit van dit wetenschappelijke debat. Hoewel er volgens De Moor (2013) zeker een verband bestaat tussen het klimaat en migratie, zijn er veel misverstanden en worden om deze reden de cijfers met betrekking tot klimaatmigranten niet altijd accuraat weergegeven. De geograaf Norman Myers is om deze reden onder grote kritiek 8
komen te staan binnen de wetenschap, hij toonde aan dat er tegen 2050, 200 miljoen klimaatvluchtelingen zullen zijn. De kritiek is dat dit getal niet wetenschappelijk genoeg onderbouwd is. Ook overige door organisaties uitgevoerde onderzoeken blijven onduidelijk wanneer het om precieze cijfers gaat. Echter, lijkt er wel meer wetenschappelijke overeenstemming te zijn dat klimaatverandering een duidelijk bijdrage levert aan periodes van droogte en overstroming. Marshall (2013) beschrijft hoe een team onderzoekers heeft aangetoond dat klimaatverandering voor in ieder geval een risico zorgt tussen de 24 en 99 procent dat de regenperiode in een regio uitblijft. Dit heeft voor grote droogte in Oost-Afrika gezorgd. Mensen konden om deze reden niet in hun leefgebieden blijven. Dit is een visie die de Europese Commissie (2013c) lijkt te ondersteunen in het eerder genoemde laatst gepubliceerde document welke is gemaakt in opdracht van de Europese Raad naar aanleiding van het 'Stockholm Programma'. Het Stockholm Programma bestaat uit geformuleerde prioriteiten voor het werk van de Europese Unie op het gebied van vrijheid, recht en veiligheid gedurende vijf jaar van 2010-2014 (Europa, 2010b). Hierin wordt specifiek om nader onderzoek vanuit de Europese Commissie gevraagd op het gebied van de effecten van klimaatverandering op internationale migratie en de mogelijke effecten hiervan op de Europese Unie. De Europese Commissie stelt hierbij dat deze vorm van migratie zich niet snel naar Europa verplaatst. Om deze reden wordt de focus in hun analyse verlegd naar internationale migratie waarbij het van belang is om ook interne migratie te analyseren, aangezien deze vorm van migratie zich voornamelijk op nationaal niveau afspeelt (European Council, 2010). In dit onderzoek zal aldus het Europese perspectief ten aanzien van klimaatmigranten uiteengezet worden en hoe dit zich uit in beleidsvoorstellen. In deze scriptie wordt dezelfde definitie voor beleid gehanteerd als uit het artikel van Hoppe, Jelizkova en De Graaf (2001), namelijk:”... een politiek bekrachtigd plan voor de aanpak, liefst een oplossing, van een maatschappelijk probleem”(p.14). Uit de specifieke definitie van de Europese Commissie blijkt dat er een keuze gemaakt is ten aanzien van het concept klimaatmigratie en welke personen Europa daarmee onder deze definitie uit- en insluit. Onder klimaatmigratie vallen klimatologische rampen en aantasting van het milieu, hieronder vallen tevens gebeurtenissen die veroorzaakt worden door klimaatverandering. Enkele voorbeelden hiervan zijn bodemverval, droogte, verwoestijning, een stijgende zeespiegel, overstromingen, extreme weersomstandigheden, winterstromen en hittegolven.Volgens de Europese Commissie (2013b) wordt het grootste deel van deze fenomenen veroorzaakt door klimaatverandering. Belangrijk is dat het rapport van de Europese Commissie (2013b) verplaatsingen van mensen veroorzaakt door vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en tsunami's uitsluit. Hierbij moet 9
vermeld worden dat er tevens over deze concepten nog enige discussie bestaat, of klimaatverandering hier een rol in speelt (European Commission, 2013c, p.4). Naast deze afweging heeft de Europese Commissie een ander duidelijk standpunt ingenomen door te stellen dat staten verantwoordelijk zijn voor het assisteren van environmentaly induced migrants in hun lange termijn behoeften wanneer ze zich verplaatsen binnen de staat zelf (European Commission, 2013c, p. 30). Echter, heeft niet alleen de Europese Commissie een standpunt ingenomen, ook heeft de internationale gemeenschap een standpunt ingenomen door keuzes te maken in onder andere de definitie en het benoemen van de oorzaken van het probleem waar deze groep mee kampt. Onder andere Oxfam Novib erkent dat het gedwongen verplaatsen vanwege klimatologische problematiek een duidelijk probleem is dat aangepakt dient te worden (Oxfam Novib, 2013). Zoals eerder besproken is, hanteren ook het IOM en het UNHCR een eigen perspectief ten aanzien van deze groep. De afwegingen die de Europese Commissie gemaakt heeft bieden een perspectief op de houding die Europa inneemt ten aanzien van klimaatmigranten en de beleidskeuzes die het op basis daarvan maakt. Om op de eerder genoemde hoofdvraag een antwoord te kunnen geven dient echter ook het perspectief van klimaatmigranten hierin meegenomen te worden. Hier bieden theorieën van Hoppe et al. (2001) over ‘heen- en terugdenken’ een uitkomst in. Wanneer ‘heendenken’ plaatsvindt, wordt een beleidsvoorstel in concrete stappen geformuleerd om een specifiek einddoel te bereiken. Dit is aldus het perspectief van politici, bestuurders en beleidsambtenaren bij het formuleren van beleid. Bij 'terugdenken' is een beleid gevormd met als beginpunt de doelgroep van het beleid, of de uitvoerders van het beleid. Vervolgens kan er bekeken worden welke gedragsverandering er via het beleid bij deze doelgroep bewerkstelligt dient te worden. Onder doelgroep van het beleid worden volgens Hoppe et al. (2001): ...“die maatschappelijke actoren verstaan van wie kennis-, een houdings- en/of gedragsverandering gevraagd wordt om de doelstellingen van het overheidsbeleid te realiseren”. (p.14). Tijdens een proces van beleidsvorming zou volgens Hoppe et al. (2001) een debat plaats moeten vinden tussen deze drie perspectieven. In het heendenkende perspectief worden beleidsinstrumenten uiteengezet binnen tussendoelen en sectordoelen die uiteindelijk tot een einddoel dienen te leiden. Dit einddoel wordt geformuleerd aan de hand van een proces van probleemvinding. Er zijn drie typen beleidsinstrumenten welke overkoepelende termen zijn voor een aantal categorieën middelen die hieronder vallen, namelijk: juridische, materiële, financiële, personele, organisatorische middelen en middelen van planning en overleg. De beleidsinstrumenten kunnen onderverdeeld worden in drie typen: communicatieve, economische en juridische. Onder communicatieve instrumenten vallen intermenselijke instrumenten en media. 10
Intermenselijke instrumenten zijn gericht op personele en organisatorische middelen zoals scholing en advies, onderzoek, conferenties. Onder media vallen bijvoorbeeld gedrukte uitgaven en tv. Economische instrumenten kunnen zowel monetair als non-monetair van aard zijn. Positieve monetaire instrumenten zijn financiële middelen zoals geldoverdrachten, subsidies, kredietgaranties. Negatieve zijn kosten, belastingen, heffingen, tarieven. Onder non-monetaire instrumenten vallen materiële middelen in de vorm van voorzieningen van goederen en diensten door de overheid als door particulieren als door vouchers. Tot slot vallen onder juridische instrumenten onder andere middelen die zowel overeenkomsten omvatten als bevoegdheden en verplichtingen. Vaak komen hier planning en overleg middelen bij kijken in de vorm van procedures die vooraf gaan aan overeenkomsten (Hoppe et al., 2001). 3. Probleemstelling Uit het eerder aangehaalde rapport ‘climate change, environmental degradation and migration’ blijkt dat de Europese Commissie het perspectief ondersteunt dat klimaatmigratie een groeiend fenomeen is waar meer onderzoek naar gedaan zou moeten worden. Er zijn echter onduidelijkheden over wat de Europese houding precies is ten aanzien van klimaatmigranten en tevens zijn er hier maar weinig toegankelijke documenten over gepubliceerd. Hoewel de Europese Commisie (2013c) ervan uitgaat dat Europa niet snel te maken krijgt met klimaatmigranten die zich hier naar toe verplaatsen en het een fenomeen is dat zich voornamelijk voordoet in gevoelige regio’s voor klimaatverandering, neemt Europa wel een belangrijke taak op zich als het gaat om de humanitaire- en ontwikkelingshulp aan deze groep (European Commission, 2013c). Vandaar dat het belangrijk is de Europese visie op dit fenomeen nader te onderzoeken. Hiermee kom ik dan ook op mijn hoofdvraag: In hoeverre sluit de Europese visie op migratie veroorzaakt door klimaatverandering aan op de behoeften van en voor deze groep mensen? Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden dient er antwoord gegeven te worden op enkele deelvragen. Deze deelvragen sluiten aan op het heen- en terugdenkende perspectief van Hoppe et al. (2001) waarbij drie groepen geanalyseerd kunnen worden: de beleidsmakers (Europa), de uitvoerders (ontwikkeling-en humanitaire hulp organisaties) en degenen voor wie het beleid bedoeld is (de klimaatmigranten). Hier zal op teruggekomen worden in de methode (paragraaf 4). Om ten eerste een theoretisch beeld te krijgen van de Europese visie luidt de eerste deelvraag: Wat is de Europese houding ten aanzien van klimaatmigratie? In deze eerste deelvraag wordt dan ook geprobeerd om de Europese visie ten aanzien van dit concept globaal uiteen te zetten. Hiermee kan naar de houding van de diverse lidstaten gekeken 11
worden ten aanzien van klimaatmigranten. Finland is volgens de Europese Commissie de enige lidstaat die een geïnstitutionaliseerd mechanisme aanbiedt dat tijdelijke bescherming garandeert aan migranten wanneer een ramp van klimatologische aard zich voordoet. Wat voor ramp dit precies is wordt verder niet gedefinieerd (European Commission, 2013). Er blijkt dat niet alle lidstaten zich concreet bezighouden met dit fenomeen. Ook kan er hier in lijn met heendenken van Hoppe et al. (2001) bekeken worden, of Europa wel een duidelijk beleidsdoel voor ogen heeft met betrekking tot deze groep en welke beleidsmiddelen het hiervoor voorstelt (Hoppe et al., 2001). Uit het eerder genoemde document van de Europese Commissie (2013c) komen enkele concrete financiële en organisatorische middelen voort. Ook de Greens European Free Alliance is een groep die duidelijke standpunten in lijkt te nemen ten aanzien van deze groep. Op basis hiervan kan een deelconclusie getrokken worden wat de algemene houding van Europa is. In de volgende deelvragen wordt geprobeerd een antwoord te geven op in hoeverre deze Europese visie aansluit op de internationale behoeften voor en van klimaatmigranten. De tweede deelvraag gaat in op de uitvoerders van het beleid. Deze groep is afgebakend tot een paar Europese organisaties die hulp bieden aan de case study in deze scriptie (zie methode). De deelvraag is: Wat zijn de aanbevelingen van internationale organisaties die opkomen voor de belangen van klimaatmigranten in de Sahel regio in Afrika en welke aanbevelingen doen zij voor deze regio? Hiervoor zullen gepubliceerde rapporten van enkele organisaties geanalyseerd worden, zoals Oxfam Novib en The Environemtal Justice Foundation. Ook kan er bekeken worden welke voorstellen zij doen. De case study naar de Sahel regio zal hierbij aldus aangehaald worden. De derde deelvraag is: Welke push en pull factoren kunnen onderscheiden worden binnen klimaatmigratie? Hierbij zal getracht worden een overkoepelend perspectief te geven van de zogenaamde eerder besproken ‘push en pull factoren’ achter klimaat migratie. Uit de rapporten van onder andere aangehaalde organisaties in deelvraag 2 kan er informatie gehaald worden welke factoren bijdroegen aan (mogelijke) klimaatmigratie die zich voordoet in de Sahel regio. Ook kunnen andere rapporten naar deze regio hiervoor geanalyseerd worden. In figuur 1 (zie bijlagen) is te zien dat er economische, sociale, demografische, klimatologische en politieke factoren onderscheiden worden die in verband staan met migratie. Deze factoren zullen afzonderlijk bekeken worden aan de hand van de case study. Hierdoor wordt er getracht een overkoepelend beeld te schetsen van klimaatmigranten vanuit het perspectief van deze groep zelf. Over het algemeen worden economische drijfveren tot de meest invloedrijke drijfveren gerekend en opeenvolgend sociale factoren die met name binnen binnenlandse migratie een 12
grote rol spelen. Klimatologische drijfveren worden over het algemeen als niet erg invloedrijk op migratie beschouwd. Daarentegen stelt Foresight (2011) dat ze wel als invloedrijk beschouwd kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan factoren als toegang tot water, vruchtbare landbouwgrond die een rol spelen in de beslissing van mensen om ergens te blijven, of te migreren. Vanzelfsprekend gelden deze factoren als nog belangrijker in rurale economieën waarbij geleefd wordt van de agricultuur, visserij, of bossen (Forsesight, 2011). Aan de hand van de case study wordt dit nader geanalyseerd, aangezien dit van belang kan zijn voor beleidsmakers. Het zou namelijk kunnen betekenen dat het in geen geval relevant is slechts op klimaatmigratie (waarbij de focus ligt op aan klimaat gerelateerde oorzaken) te focussen. Hiermee wordt het belang van het analyseren van de bijdrage van deze diverse factoren op de case study nogmaals aangegeven. Foresight (2011) stelt om deze reden ook wel dat door middel van ontwikkelingsbeleid dat zich focust op armoedebestrijding en het creëren van minder kwetsbare basisvoorzieningen, de oorzaken van conficten vermindert kunnen worden en politici zo in staat zijn om veiligheid te bewerkstelligen op zowel statelijk als individueel niveau. Toegepast op klimaatmigratie dient de Sahel regio hier als een interessant voorbeeld voor. Een veelomvattend perspectief op klimaatmigratie draagt bij aan het beantwoorden van deze hoofdvraag. Vandaar dat dit interdisciplinaire vraagstuk om een explorerend onderzoek vraagt waarin diverse disciplines, zowel politicologische, als geografische als sociologische terugkomen. Dit is met name het geval in de laatste deelvraag waar de verschillende drijfveren die tot klimaatmigratie leiden onderscheiden worden. Dit geldt niet alleen voor klimaatmigratie, het geldt voor alle soorten van migratie. Zo kan het economische perspectief de financiële factoren weergeven die bijdragen aan migratie, het psychologische perspectief meer de behavioural en rationale aspecten, het geografische perspectief draagt bij aan het analyseren van welke rol afstanden en locaties spelen en daarnaast kunnen klimatologen uiteraard hieraan toevoegen welke rol klimaatverandering in klimaatmigratie speelt (Morinière, Taylor, Hamza, 2009). Tot slot is een politicologisch perspectief benodigd om te analyseren, of er een discrepantie tussen het Europese beleid en het fenomeen klimaatmigratie bestaat. In de conclusie zal tot slot bekeken worden in hoeverre aldus de Europese visie op klimaatmigranten, aansluit op de hulp die benodigd is voor deze groep. Hierdoor kan de mogelijke problematiek in het Europese beleid duidelijker uitgelicht worden. In de conclusie worden tevens aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek. 13
4. Methode Voor het beantwoorden van de hoofdvraag wordt er in deze scriptie een kwalitatieve onderzoeksstrategie gehanteerd. De belangrijkste reden hiervoor is de interpretatieve aard van kwalitatief onderzoek. Dit maakt het mogelijk om zowel de achterliggende ideeën en motivaties voor migrerende klimaatmigranten te achterhalen als het inspelen van de Europese Commissie hierop in haar beleidsstukken. De bijbehorende onderzoeksmethoden bij kwalitatief onderzoek sluiten voor het achterhalen van deze ideeën beter aan. Bovendien is het in deze scriptie lastig om theorieën te testen, zoals in kwantitatief onderzoek doorgaans het geval is (Bryman, 2008, p. 26). Om te bekijken hoe de Europese houding ten aanzien van klimaatmigranten aansluit bij de behoeften van en voor deze groep, dient er een explorerend literatuuronderzoek uitgevoerd te worden. De interpretatieve aard van het onderzoek komt hier in terug. Deze explorerende vorm van onderzoek heeft tot doel de genoemde deelvragen (zie probleemstelling) theoretisch uiteen te zetten. Dit zal bekeken worden aan de hand van een case study naar klimaatmigrantie in de Sahel regio als onderzoeksdesign. Dit onderzoeksdesign maakt het mogelijk de klimaatmigranten uitvoerig te analyseren. Door middel van de analyse naar een exemplifying case kan vervolgens aangetoond worden, of de huidige Europese houding aansluit bij de internationale behoeften van deze groep (Bryman, 2008, p. 56) Deze case dient als de context achter klimaatmigratie en biedt een relevant inzicht voor het beantwoorden van de deelvragen. Tevens biedt deze case study een inzicht in de sociale processen die een rol spelen bij klimaatmigratie. Ik heb gekozen voor de Sahel regio als case study, omdat het een van de meest zichtbare plekken is waar klimaatverandering plaatsvindt en tot schadelijke effecten heeft geleid, wat op haar plaats migratie veroorzaakt heeft. Klimaatverandering raakt niet elk land op dezelfde manier. De combinatie van diverse typen klimaatproblematiek, zowel droogte als overstromingen met armoede, urbanisering en populatiegroei, maakt dit een interessante case om te bekijken in hoeverre Europees beleid daadwerkelijk aansluit. Ook is dit een van de meest dichtstbijzijnde plekken voor Europa waar klimaatmigratie zich duidelijk voordoet. Een belangrijke implicatie van dit design is echter dat de bevindingen die hieruit voort komen niet generaliseerbaar zijn tot alle klimaatmigranten (Bryman, 2008, p.57). Voor het verzamelen van data worden verschillende onderzoeksmethoden gebruikt, vandaar dat een multi-method benadering van toepassing is op deze scriptie (Bryman, 2008, p. 369). Ten eerste zal er data verzameld worden via teksten en documenten en daarnaast wordt er hiervoor een semi-gestructureerde interview afgenomen met enkele hoogleraren. Dit diende vooral ter 14
ondersteuning van mijn eigen kennis en haal ik niet uitgebreid aan in de scriptie zelf. Deze manier van interviewen is nuttig aangezien een aantal specifieke onderwerpen vaststaan , maar er ruimte over is voor de geïnterviewde om het gesprek een andere wending te geven (Bryman, 2008, p. 438). Deze interviews dienen ter ondersteuning van de bevindingen in deze scriptie. Organisaties en personen die hiervoor benaderd worden ondersteunen zowel het beleidsmakende Europese perspectief op klimaatmigranten in de scriptie als meer het uitvoerende perspectief. Dit is aansluitend op Hoppe et al.(2001) die twee groepen onderscheidt in het 'terugdenken', namelijk als eerste de beleidsmakers (Europa) en de uitvoerders (ontwikkelings- en humanitaire noodhulp organisaties) en als tweede doelgroep wordt de groep aangehaald voor wie het beleid bedoeld is (de klimaatmigranten). In deze scriptie zullen alle groepen bekeken worden, zodat zowel het heen- als terugdenken volledig benut wordt in de beoordeling van de Europese visie. Bij het Europese perspectief kan gedacht worden aan lobbygroepen in Brussel en the Green European Alliance. Bij het uitvoerende perspectief kan gedacht worden aan organisaties als Oxfam Novib, The Evironmental Justice Foundation, The Heinrich Böll Stiftung European Union. Onder andere Oxfam Novib heeft in 2013 een rapport gepubliceerd (Lessons Learned) over de Sahel regio en concrete aanbevelingen gedaan wat hier verandert kan worden aan de aangeboden hulp. Hierop zal teruggekomen worden in paragraaf 5.2 en 5.3. Hiernaast heeft de Heinrich Böll Stiftung European Union een interessant document gepubliceerd genaamd: 'How the EU can lead on Climate Change and Migration' en is verbonden aan diverse belangrijke bijeenkomsten omtrent dit onderwerp. Vandaar dat een deel van hun aanbevelingen geanalyseerd zullen worden in paragraaf 5.3. De Heinrich Böll Stifting European Union biedt een platform voor een dialoog tussen diverse Europese instituties. De HBS European Union probeert op deze manier 'groene' ideeën in dit dialoog te verwerken en beschouwt zichzelf als een green political movement (Heinrich Böll Stiftung, 2014). Doordat zij aldus tussen het Europese beleidsperspectief en NGO's in staan, zullen deze aanbevelingen onder het uitvoerende perspectief in paragraaf 5.3 bekeken worden. Het working document van de Europese Commissie (2013) (Climate change, environmental degradation, and migration) is het belangrijkste beleidsdocument voor het analyseren van de Europese houding ten aanzien van klimaatmigranten. Hierin staan enkele duidelijke aanbevelingen beschreven. Een van de aanbevelingen is bijvoorbeeld het zoeken van andere locaties voor mensen om zich te vestigen als noodoptie, wanneer blijkt dat een bepaald gebied in de toekomst onder water zal komen te staan. Deze aanbevelingen kunnen nader geanalyseerd worden voor het trekken van conclusies over in hoeverre deze aansluiten 15
op de internationale behoeften. Echter, moet er in oog gehouden worden dat er in deze documenten een duidelijke bias zit. Bryman (2008, p. 521) schrijft daarentegen dat het juist om deze reden interessant kan zijn om soortgelijke documenten te analyseren. Om de kwaliteit van alle verzamelde documenten echter wel in oog te houden zullen zij door mij beoordeeld worden op vier opgestelde criteria door Scott (1990) namelijk: authenticiteit, geloofwaardigheid, representativiteit en hun duidelijke betekenis. Voor het analyseren van de documenten wordt gebruik gemaakt van een secundaire analyse, aangezien ik deze data niet zelf zal verzamelen op de interviews met organisaties na, die meer als ondersteuning dienen binnen de scriptie zelf. De interpretatie van deze data draagt bij aan het beantwoorden van de hoofdvraag. De Europese houding die bekeken wordt aan de hand van interviews en secundaire document analyse wordt hiervoor naast het perspectief van de klimaatmigranten en andere internationaal betrokken organisaties gelegd. Op deze manier kan er bekeken worden in hoeverre er een discrepantie bestaat tussen de Europese houding enerzijds en de internationale behoeften voor en van deze groep anderzijds. Aangezien er geen toegang is tot de klimaatmigranten zelf, wordt ook hiervoor een secundaire analyse uitgevoerd van afgenomen interviews door organisaties als Oxfam Novib en The Environmental Justice Foundation. Echter, kan er enige bias optreden door slechts deze organisaties te gebruiken voor het perspectief van de klimaatmigranten. Om deze reden is het nuttig de eerder genoemde push en pull factoren achter klimaatmigratie nader theoretisch te analyseren. Deze push en pull factoren worden achterhaald door middel van een document analyse naar het onderwerp klimaatmigratie. Zoals genoemd wordt in diverse rapporten al aangehaald dat naast de klimatologische redenen, onder andere economische , politieke en sociale redenen hier ook aan bijdragen. Het explorerende onderzoek zal deze factoren globaal uiteen zetten. Door deze economische en sociale factoren tevens te analyseren, kan er bekeken worden of de hulp die door Europa geboden wordt aan de klimaatmigranten wel aansluit op de redenen dat deze mensen zich verplaatsen. Andere meer ethisch gerichte problematiek, welke op kan treden bij secundaire analyse is het waarborgen van de betrouwbaarheid van de respondenten en het feit dat ik zelf niet aanwezig ben geweest op de locatie zelf en daardoor wellicht geen adequaat begrip heb van de sociale context achter de interviews door deze organisaties met de klimaatmigrant (Bryman, 2008, p.561). Echter, hoop ik dit probleem te vermijden door mij uitvoerig in te lezen in het fenomeen klimaatmigratie. Dit leidt tot diverse conclusies die in deze scriptie uiteengezet zullen worden. Een 16
mogelijke conclusie zou kunnen zijn dat de hulp te veel uitgaat van de verlichting van het leed veroorzaakt door klimatologische oorzaken op de korte termijn en dat de hulp dus eigenlijk geen rekening houdt met dat deze mensen zich om economisch redenen op lange termijn naar de stad verplaatsten. Daarentegen is het echter ook mogelijk dat het verstrekken van mikrokrediet aan gebieden getroffen door droogte, het economisch gezien wel mogelijk maakt voor mensen om op hun plek te blijven. De vraag is dan echter, in hoeverre de hulp vanuit Europa ook weer inspeelt op de gebieden zelf. Voor gebieden getroffen door droogte zullen namelijk andere maatregelen genomen moeten worden dan voor de gebieden getroffen door overstromingen. Hier kan de case study bij aangehaald worden. Ook moet de analyse inzicht bieden in de aansluiting van de hulp op relevante sociale factoren. Uit interviews van Oxfam Novib in Afrika en in Bangladesh blijkt dat mensen een sterke wens hebben om onderdeel te blijven van hun eigen gemeenschap en niet snel willen verplaatsen naar een ander dorp in de eigen regio (Omroep Max, 2-04). Tot slot zal in de eind conclusie teruggekomen worden op de deelconclusies uit de deelvragen. Door middel van de analyse van de Europese houding zelf, de push en pull factoren en de visies van verscheidene organisaties zal uiteindelijk bekeken worden in hoeverre er de Europese visie op de internationale behoeften aansluit voor klimaatmigranten. Ook kan er dan bekeken worden wat voor advies mogelijk aan de Europese Commissie gegeven kan worden om hun visie beter aan te laten sluiten op de klimaatmigranten zelf. 5. Resultaten 5.1 Het beleidsmakende Europese perspectief In deze paragraaf zal door middel van een analyse van beleidsdocumenten en wetenschappelijke literatuur uiteengezet worden wat de Europese houding ten aanzien van klimaatmigratie is. Er zal aan de hand van de theorieën van Hoppe et al. (2001) over 'heendenken' bekeken worden wat voor beleid voorgesteld wordt door de Europese Commissie. Aldus welk perspectief politici, bestuurders en beleidsambtenaren hanteren. De Europese Commissie ziet een zekere wenselijkheid achter het vormen van beleidsdoelen ten aanzien van klimaatmigratie. Voor het bereiken van deze beleidsdoelen worden door de Europese Commissie enkele beleidsinstrumenten uiteengezet binnen tussendoelen en sectordoelen. Terugkomend op het theoretisch kader, vallen onder de drie verschillende typen overkoepelende beleidsinstrumenten (communicatieve, economische, juridische) enkele middelen. Naar het artikel van Hoppe et al. (2001) zullen de door de Europese Commissie geformuleerde beleidsdoelen in deze scriptie onderverdeeld worden in de categorieën: juridische, materiële, financiële, personele, organisatorische middelen en middelen van 17
planning en overleg. Zoals gesteld komen beleidsdoelen voort uit een proces van probleemvinding (Hoppe et al., 2001). De Europese Commissie heeft in samenwerking met diverse actoren en organisaties op eenzelfde manier eerst een analyse gedaan naar de problematiek rondom klimaatmigratie om vervolgens aanbevelingen te kunnen doen over hoe het beleid herzien en aangepast kan worden. Hieronder zal als eerste deze probleemvinding vanuit de Europese Commissie bekeken worden en daarna de aanbevelingen voor de verbetering. 5.1.1 Kwetsbare doelgroep & regio's De doelgroep die volgens de Europese Commissie (2013c) het meest kwetsbaar is voor aantasting van het milieu, zijn meestal huishoudens die al met diverse andere problematiek te maken hebben. Dit zijn voornamelijk de huishoudens uit de 'armste' landen. Een bijkomend probleem waar in paragraaf 5.3 op teruggekomen zal worden, is dat het voor deze groepen vaak financieel niet mogelijk is om zich te verplaatsen waardoor ze 'vastzitten' in bepaalde gebieden. Wanneer deze mensen geen hulp krijgen bestaat er een kans dat ze ontheemd zullen raken (European Commission, 2013c). De meest kwetsbare ecologische regio's binnen ontwikkelingslanden zijn volgens de Europese Commissie (2013c): droge gronden, laag gelegen kustgebieden en gebergten. De eerste groep is gevoelig voor periodes van droogte en landdegradatie. Dit heeft gevolgen voor de agricultuur en herders. Van Centraal Azië, de Sub-Sahara en delen van de Mediterrane landen is al voorspeld dat de droogte in gebieden met droge gronden toe zal nemen. In laag gelegen kustgebieden zijn met name de dichtbevolkte stedelijke gebieden kwetsbaar die liggen aan rivierdelta's. Hieronder valt bijvoorbeeld de Nijl, de Mekong, de Ganges en laaggelegen eilanden. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor onder meer overstromingen, een stijgende zeespiegel, extreme weersomstandigheden, bodem verzilting (Europese Commissie, 2013c). In berggebieden vindt een bovengemiddelde opwarming plaats. Dit heeft gevolgen voor de populaties die leven in deze regio aangezien deze grotendeels leven van de agricultuur. In gebergte wordt een verandering in het ecosysteem voorspeld, wat tot smeltende gletsjers kan leiden en hiermee opvolgende overstromingen en problemen in de watervoorziening. Tevens zijn deze gebieden gevoelig voor aardverschuivingen die onder andere door zware regenval veroorzaakt worden (Europese Commissie, 2013c). Een bijkomend probleem is dat de populatie in de stedelijke centra van deze gebieden blijft groeien in lijn met processen van urbanisatie. Aangezien zowel populatiegroei als 18
klimaatverandering voor deze steden een dubbele uitdaging is, acht de Europese Commissie (2013c) het van belang om zich tot deze gebieden te richten in de hulp bij de omgang met klimaatmigratie om in de basisbehoeften te kunnen voorzien van alle (toekomstige) inwoners. Hierbij gaat het om zowel het aanleggen van infrastructuur als educatie. Tevens is aandacht voor de sociale protectie van migranten in deze steden van belang (Europese Commissie, 2013c). De samenhangende problematiek van populatiegroei en het blijven voorzien in de basisbehoeften van een groeiende samenleving vormt een uitdaging voor steden. De problematiek die dit met zich meebrengt, is duidelijk uiteengezet door Nolan en Lenski (2011, p.333-334). Ten eerste wordt de voedselvoorziening bedreigd door populatiegroei. In 2011 zijn er volgens hun 850 miljoen mensen die 'structureel' honger lijden waarvan voorspeld werd dat dit aantal in de komende jaren zal stijgen als de populatiegroei zich op deze manier voortzet (World Food Programme, 2007). Iets waarvan Chinese wetenschappers al hebben voorspeld dat dit een proces is dat niet binnen 25 jaar is opgelost, zelfs wanneer er ongebruikelijke beleidsmaatregelen op toegepast worden. Om deze reden is het mogelijk dat gebieden als de Sub-Sahara met wijdverspreide honger en hongersnood te maken zullen krijgen. Dit is een gebied waar de jaarlijkse populatiegroei nu al meer stijgt dan de jaarlijkse voedselproductie kan produceren (Nolan, Lenski, 2011). Ten tweede wordt de hoeveelheid bebouwbare grond bedreigd. Nolan en Lenski (2011) schatten dat er ongeveer 39.000 km2 bebouwbare grond verloren gaat per jaar. Dit is ongeveer 10% tot 20% bebouwbare grond dat jaarlijks verloren gaat door oorzaken als overbegrazing, inadequaat landgebruik en verzilting van geïrrigeerd land (Abramovitz, 2002). De watervoorziening wordt tevens bedreigd door populatiegroei. Dit is vooral een probleem in droge gebieden, waar waterschaarste ook tot andere problemen als conflicten heeft geleid. De World Health Organization heeft voorspeld dat 5 miljard mensen in 2025 een tekort hebben aan vers water en dat 2.7 miljard mensen te kampen hebben met ernstige problemen ten aanzien van de watervoorziening. Bovendien omvat irrigatie 70% van de watervoorziening. Een tekort in water heeft dus ook gevolgen op de voedselvoorziening (CBSNews, 2008). Tot slot wordt de biologische diversiteit binnen gebieden bedreigd door populatiegroei. Een groot probleem voor beleidsmakers om hier effectief beleid bij te maken, is volgens Nolan en Lenski (2011) dat er nog altijd geen overeenstemming is over de oorzaken dan wel gevolgen (bijvoorbeeld temperatuurstijging) van deze problemen. In paragraaf 5.3 zal hierop teruggekomen worden door een aantal organisaties aan te halen die op deze problematiek in gaan. Er kunnen daarentegen kannttekeningen geplaatst worden bij in 19
hoeverre de Europese Commissie daadwerkelijk uiteindelijk de problematiek omtrent populatiegroei en de effecten die dit op de basisvoorzieningen voor populaties heeft aanpakt. 5.1.2 Juridische problematiek en instrumenten Een ander belangrijk onderdeel van de probleemvinding van de Europese Commissie is het gebrek aan specifieke internationale regelgeving voor migranten die zich verplaatsen vanwege aan klimaatverandering gerelateerde redenen. Het fenomeen klimaatmigratie is dan ook niet iets wat op de politieke agenda staat van elke Europese lidstaat, aangezien er niet vanuit wordt gegaan dat deze groep zich naar Europa zal verplaatsen. Daarentegen bestaan er wel andere juridische instrumenten (nationale en internationale bindende wetten en soft-law) die protectie, of een vorm van een rechtspositie aan klimaatmigranten kunnen verlenen (European Commission, 2013c). Het doel van deze scriptie is niet, zoals in de inleiding benoemd is, om het internationale juridische vacuüm ten aanzien van deze groep uiteen te zetten. Hier is namelijk al veel onderzoek naar gedaan. Vandaar dat er hieronder slechts geanalyseerd wordt welke Europese regelgeving er bestaat ten aanzien klimaatmigranten en welke problematiek dit oplevert. Dit draagt bij aan het analyseren van de Europese houding. Bovendien is het binnen een onderwerp als klimaatmigratie onvermijdelijk om hier aandacht aan te besteden, aangezien bepaalde beleidsvoorstellen ten aanzien van deze groep belemmerd, of juist mogelijk gemaakt kunnen worden door al bestaande juridische regelgeving. Hoewel de focus van deze scriptie ergens anders ligt, blijft onderzoek naar de problematiek die de internationale juridische regelgeving oplevert voor klimaatmigranten en wat hieraan verbeterd dient te worden wel relevant. Ook al wordt er aldus vanuit gegaan dat klimaatmigratie in eerste instantie niet naar Europa plaats zal vinden, bestaat er toch enige Europese regelgeving waar deze groep aanspraak op kan maken. Zo bieden vele staten volgens de Europese Commissie (2013c) de mogelijkheid tot het toekennen van een verblijfsvergunning aan niet-staatsburgers als het gaat om specifieke humanitaire redenen. Daarentegen wordt deze regelgeving zelden toegepast. Denemarken wordt als uitzonderlijk voorbeeld genoemd waar wel verblijfsvergunningen zijn toegekend om humanitaire redenen. Het gaat hierbij om enkele families uit ernstige door droogte geteisterde gebieden in Afghanistan en daarnaast om Afghanen die in deze gebieden geen land bezitten, in omstandigheden leven waarin er voedseltekorten zijn en die tevens te kwetsbaar zijn om terug te keren naar hun thuisland (European Commission, 2013c). De Qualification Directive is een belangrijk Europees document ten aanzien van personen en staatsloze personen aangeduid als vluchteling, of persoon uit derdewereldlanden. 20
Ook hier worden klimatologische redenen niet erkend die tot protectie zouden kunnen leiden (Council of European Union, 2004). Sommigen lidstaten nemen deze groep echter wel op in hun juridische regelgeving. Finland is hier een voorbeeld van, onder hun human protection framework wordt gesteld dat: An alien residing in Finland is issued with a residence permit on the basis of humanitarian protection, if (…) he or she cannot return to his or her country of origin or country of former habitual residence as a result of an environmental catastrophe. (European Commission, 2013c, p.18). Hiernaast is Zweden een van de weinige lidstaten die beleidsregels ten aanzien van asielzoekers heeft opgesteld waarin oorzaken van klimatologische aard benoemd worden. Dit beleid stelt volgens de Europese Commissie (2013c) dat: “a person unable to return to the country of origin because of an environmental disaster may also qualify for asylum”(p.18). Ook al lijkt uit literatuur te blijken dat Finland en Zweden de enige landen ter wereld zijn waar dergelijke regelgeving voor migrerende personen om milieuredenen bestaat (Brems, 2013), stelt de Europese Commissie (2013c) dat deze regelgeving ook nooit daadwerkelijk toegepast is. Het is lastig om te achterhalen, of er daadwerkelijk geen aanvraag naar een tijdelijke verblijfsvergunning is gedaan op basis van deze regelgeving, of dat Finland en Zweden nooit een tijdelijke verblijfsvergunning hebben toegewezen doordat er geen jurisprudentie vanuit deze landen hierover te vinden is. Het aanbieden van tijdelijke protectie is een ander soort maatregel en is bijvoorbeeld relevant in het geval van zich ernstige snel voordoende rampen zoals overstromingen, waarbij grote aantallen mensen het betreffende gebied ontvluchten en niet spoedig terug kunnen keren naar het getroffen gebied. Europese regelgeving voor alle lidstaten in dit kader is de Temporary Protection Directive. In dit document is regelgeving vastgelegd omtrent het bieden van tijdelijke bescherming, ofwel opnemen van personen wanneer er een massale toestroom plaatsvindt naar Europa van ontheemde personen (Europa, 2012). Dit document is echter met name opgesteld voor personen die gevlucht zijn naar Europa vanwege oorlog, geweld, of mensenrechtenschendingen. De Europese Commissie (2013c) geeft hierbij aan dat het concept 'massale toestroom' diverse interpretatie mogelijkheden biedt waar verschillende groepen mensen onder kunnen vallen. Finland is, zoals eerder gesteld, de enige Europese lidstaat die tijdelijke protectie biedt aan personen wanneer een milieuramp in hun leefomgeving het onmogelijk maakt om hiernaar terug te keren. Wat precies onder een milieuramp valt is daarentegen niet verder gedefinieerd en deze tijdelijke protectie maatregel is nooit toegepast. Hiernaast zijn er wel 21
Europese landen die op ad hoc basis tijdelijke protectie bieden aan door milieurampen getroffen gebieden. Engeland bood bijvoorbeeld tijdelijke protectie na de vulkaanuitbarsting van de Montserrat in 1998 (Europese Commissie, 2013c). Een groot probleem is over het algemeen dat er op nationaal niveau volgens de Europese Commissie (2013c) een tekort aan ad hoc regelgeving lijkt te bestaan. Dit geldt met name voor gebieden waar de milieuproblematiek ervoor zorgt dat gebieden niet langer bewoonbaar zijn. Dit geeft eigenlijk aan dat er op het nationale politieke niveau weinig aandacht besteed wordt aan dit fenomeen. De geografische ligging van Europese lidstaten lijkt in dit geval veel te verklaren. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat veel van de klimaatmigranten zich binnen hun eigen regio zullen verplaatsten. Opvallend is dat NoordEuropese lidstaten zich meer inzetten voor deze problematiek als Zuid-Europese lidstaten. Een verklaring hiervoor zou volgens professor Doormernik (persoonlijke communicatie, 27 mei, 2014) kunnen zijn dat deze landen zich vanuit eigen politieke interesse al langer bezighouden met soortgelijke vraagstukken. Te verwachten is dat landen als Nieuw-Zeeland zich meer met de klimaatmigratie problematiek op nationaal niveau bezighouden, aangezien de kans op emigratie naar hun land toe door klimaatmigranten gewoonweg groter is. Echter, ook deze landen bespreken het fenomeen klimaatmigratie niet, of nauwelijks. Zo hanteert Nieuw-Zeeland een beleid ten aanzien van migratie vanuit de Pacifische Eilanden dat tijdelijke migratie toestaat om arbeidstekort in de agricultuur sector op te lossen. De Pacific Acess Category (PAC) overeenkomst uit 2001 staat toe dat er voor arbeidsmigratie 75 migranten van de Tuvalueilandenstaat door hun opgenomen kunnen worden. Daarentegen wordt nergens de mogelijke klimaatmigratie vanuit deze kwetsbare eilanden besproken waardoor deze groep buiten juridische regelgeving valt. Dit heeft al enige problematiek opgeleverd bij de aanvraag naar verblijfsvergunningen (Brems, 2013). Er kan dus gesteld worden dat het gebrek aan een juridisch kader bijdraagt aan de problematiek rondom klimaatmigratie. Protectie van deze groep is aldus niet mogelijk zoals de Europese Commissie zelf ook aanduidt zonder internationale erkenning. Bovendien stelt de Europese Commissie (2013c) dat vluchtelingenprotectie vaak niet toepasbaar zal zijn op klimaatmigratie, omdat het hierbij ook kan gaan om het zoeken naar betere leefomstandigheden. En ook in het geval van plotselinge klimaatrampen, die vaak gevolgen hebben op de lange termijn, lijkt deze vorm van protectie niet toepasbaar te zijn. Om deze redenen vormt adaptatie een geschiktere oplossing voor klimaatmigratie. Bovendien is een bijkomend probleem dat wanneer gevoelige regio's de regelgeving niet op orde hebben, de kans groter is dat personen ontheemd raken na een klimaatramp aangezien zij dan onder geen 22
enkele categorie vallen die hun een vorm van protectie biedt. Hierdoor zal er meer humanitaire- en ontwikkelingshulp benodigd zijn voor groepen die niet geholpen worden door de eigen staat. Dit is een probleem dat meer aangekaart zal moeten worden. Met name staten die erg gevoelig zijn voor klimaatmigratie horen geassisteerd en gemotiveerd te worden om een goed legaal framework te vormen. 5.1.3 Aanbevelingen vanuit de Europese Commissie De aanbevelingen vanuit de Europese Commissie (2013c) richten zich op externe oplossingen door middel van ontwikkeling, buitenlands beleid en humanitaire hulp, omdat er vanuit wordt gegaan dat klimaatmigratie zich voornamelijk in het globale zuiden voordoet. Al bestaande beleidsinitiatieven voor vormen van gedwongen migratie kunnen helpen bij het formuleren van oplossingen. Uit de probleemvinding van de Europese Commissie (2013c) ten aanzien van het fenomeen klimaatmigratie blijkt dat het om diverse problematiek gaat, die dan ook op meerdere niveaus aangepakt dient te worden. Vandaar dat er beleidsmaatregelen op verschillende gebieden genomen dienen te worden, namelijk: het tegengaan van klimaatverandering, disaster risk reduction (DRR), stedelijke planning, onderwijs, sociaal beleid, asiel en migratie beleid, ontwikkelingsbeleid en humanitair en civiel protectie beleid. Hierbij dient er rekening gehouden te worden met de variërende behoeften van mensen door geslachts- leeftijds- en socio-economische verschillen, zelfs ten tijde van massa-migratie. Onderzoeken richten zich nu met name op plotselinge gebeurtenissen, maar zouden zich meer moeten focussen op klimaat degradatie op de lange termijn. Hierbij moet er meer gekeken worden naar humanitaire hulp na klimaatrampen, adaptatie, hervestiging, protectie en disaster risk management strategieën. De Europese Commissie (2013c) stelt een aantal beleidsmiddelen voor op het gebied van adaptatie en DRR. Beiden beleidsmiddelen zijn nauw met elkaar verworven en dienen het aantal ontheemden in een regio te reduceren. Ze behoren gemeenschappen tegelijkertijd wel de mogelijkheid te geven om in hun regio te blijven wanneer deze wens er is. De Europese Commissie (2013c) acht het bovendien van belang dat slow-onset en fast-onset gebeurtenissen bij deze strategieën onderscheiden worden. De door de Europese Commissie voorgestelde beleidsmiddelen worden hieronder uiteengezet. Adaptatieprogramma's Onder adaptatie en DRR valt het anticiperen op de effecten van klimaatverandering en het minimaliseren van de kans op mogelijke migratiestromen die hierdoor veroorzaakt worden. Hieronder valt bijvoorbeeld het efficiënt gebruiken van schaarse waterbronnen, het bouwen van waterkeringen, verhogen van dijken, het verbouwen van gewassen die tegen droogte 23
bestand zijn et cetera. Het Cancun Adaptation Framework geldt als een leidraad voor de Europese Commissie (2013c). Deze stelt dat internationale samenwerking op het gebied van adaptatiestrategieën noodzakelijk is zodat ontwikkelingslanden minder kwetsbaar worden voor klimaatverandering en de gevolgen daarvan (UNFCC, 2011). Het ondersteunen van ontwikkelingslanden in duurzame ontwikkeling komt voort uit het principe van 'Common but Differentiated Responsibilities'. Dit principe erkent de historische verschillen binnen landen in hun bijdrage aan globale klimaatproblemen en de verschillende capaciteiten om problemen die hieruit voortgekomen zijn te adresseren (CISDL, 2002). De Europese Unie biedt onder het UN Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) fondsen en ondersteuning aan op het gebied van adaptatiestrategieën voor ontwikkelingslanden (Europa, 2010a). De Global Climate Change Alliance Initiative (GCCA) geldt als een belangrijk initiatief hiervoor. De GCCA is in 2007 voorgesteld door de Europese Commissie om een bondgenootschap te vormen tussen de Europese Unie en ontwikkelingslanden waar de impact van klimaatverandering het grootst is. Hiermee wordt met name op de Least Developed countries (LDC's) en de Small Island Developing States (SIDS) gedoeld. Onder de GCCA dienen deze landen geholpen te worden in het omgaan met de effecten van klimaatverandering, het laten horen van hun stem in klimaatonderhandelingen en in het behalen van de Millennium Development Goals (MDG's). Dit kan door middel van een dialoog tussen Europa en ontwikkelingslanden waarin een gezamenlijke visie voor klimaatbeleid wordt gepromoot. Hiernaast ondersteunt de GCCA vijf sectordoelen die gericht zijn op armoedebestrijding. Als eerste wordt adaptatie aan de effecten van klimaatverandering, met name op het gebied van het managen van agricultuur, water en natuurlijke hulpbronnen ondersteund. Ten tweede wordt DRR ondersteund voor het omgaan met schade veroorzaakt door klimaatrampen. Ten derde het tegengaan van ontbossing, omdat dit het ecosysteem beschadigt en gebieden kwetsbaarder maakt voor milieurampen. Ten vierde ondersteunt de GCCA participatie in de koolstofmarkt door het Clean Development Mechanisme1,omdat dit tot duurzame investeringen leidt. En als laatste wil de GCCA meer aandacht geven aan het vormen van regelgeving die klimaatproblematiek en armoedebestrijding strategieën combineert. Ook wil de GCCA helpen bij de implementatie van de onder de UNFCC vastgelegde overeenkomsten (European Commission, 2008). Dit zijn de belangrijkste voorgestelde juridische beleidsinstrumenten. Voor de uitvoer van deze sectordoelen is 1 Clean Development Mechanisme staat een emissie-‐reductie, of emissie-‐limiet toe aan landen onder het Kytoto Protocol om emissie-‐reductie projecten te implementeren in ontwikkelingslanden. https://unfccc.int/kyoto_protocol/mechanisms/clean_development_mechanism/items/2718.php
24
coöperatie met donorlanden zelf noodzakelijk, dit is in lijn met de Paris Declaration2 uit 2005. Hieronder valt coöperatie met bijvoorbeeld al bestaande National Adaptation Plans for Action (NAPA'S). Onder de GCCA worden enkele financiële middelen voorgesteld, zo moet er jaarlijks 5 tot 10 miljard vrijgemaakt worden door de Europese Commissie en lidstaten. Financiële middelen vanuit de GCCA worden verstrekt via budget support programmes aan de overheid, of via sectoral budget support programmes waarbij de financiële middelen in samenwerking met de nationale overheid naar een specifieke sector gaan, doorgaans watervoorziening, of agricultuur. Wanneer geen van beiden programma's werken om de klimaatbestendigheid van een land te promoten, kunnen bijvoorbeeld gezamenlijke fondsen ingezet worden, of wordt ervoor gekozen specifieke projecten mee te financieren (European Commission, 2008). Vanuit de Europese Commissie wordt er ook gewerkt aan een Global Climate Financing Mechanism (GCFM). Deze zou kwetsbare landen van subsidies moeten voorzien om zo adaptatie te ondersteunen en vult het tekort aan van de al bestaande financiële middelen die geboden worden vanuit de Official Development Assistance (ODA) (European Commission, 2008). De ODA is een belangrijke geldbron voor het ontwikkelen van adaptatieprogramma's. Hieronder is een Agenda for Change ontwikkeld, deze noemt ontwikkelingshulp aan ontwikkelingslanden op het gebied van de effecten van klimaatverandering specifiek (European Commission, 2011). Kritiek op dergelijke programma's als de ODA is dat deze te breed opgezet zijn waardoor er geen overzicht meer is van alle beleidsdoelen (OECD, 2009). Een bijkomend probleem is dat op beleidsvoorstellen van de Europese Commissie ten aanzien van adaptatieprogramma's vaak niet teruggekomen wordt in jaarlijkse conclusies. Uit diverse geanalyseerde Europese beleidsdocumenten blijkt dan ook niet in welke fase de ontwikkeling van de GCFM nu is. Van de implementatie van concrete mechanismen en voorzieningen die moeten leiden tot het behalen van de benoemde vijf sectordoelen is momenteel nog geen sprake, deze worden nog ontwikkeld. Er kan hierdoor nog niet geconcludeerd worden in hoeverre deze beleidsvoorstellen vanuit de GCCA daadwerkelijk effectief zijn. De Europese Commissie (2008) schrijft dan ook over deze voorstellen:”The Commission acknowledges the challenge of turning this potential into reality because of the lack of previous experiences, ready-made strategies and indicators to measure progres and results” (p.5). De GCCA stelt daarentegen wel jaarlijkse rapporten op met de belangrijkste behaalde resultaten. Hiernaast worden de 2 De Paris Declaration (2005) richt zich op 5 doelen, namelijk: zelfstandigheid in het opzetten van nationale programma's, bondgenootschap, harmonisatie, resultaatgerichtheid en gedeelde verantwoordelijkheid. Zie voor meer informatie: http://www.oecd.org/dac/effectiveness/parisdeclarationandaccraagendaforaction.htm
25
ontwikkelingen van staten op reguliere basis door de GCCA gerapporteerd. In paragraaf 5.3 zal in de analyse van de uitvoer van Europese projecten in de Sahel regio, Bangladesh hierop teruggekomen worden om op deze manier alsnog ondanks voldoende informatie te bekijken in hoeverre deze programma's daadwerkelijk effectief zijn. De GCCA kan hiernaast in de toekomst een belangrijke uitvoerder van het Framework for Action on Adaptation (FAA) worden. Dit framework is nog steeds in ontwikkeling, maar hoort bij te dragen aan de effectiviteit van diverse adaptatieprogramma's (Swedish Presidency, 2012). Naast deze vormen van externe hulp wordt er ook door de Europese Commissie sinds 2001 gewerkt aan de Environmental Integration Strategy. Hierin wordt hulp aan ontwikkelingshandelen geboden op het gebied van adaptatie aan zowel klimaatverandering als armoede (European Commission, 2013c). Een andere belangrijke vorm van adaptatie programma's loopt via the Advancing Capacity to Support Climate Change Adaptation (ACCCA Project). Verdere hulp in de ontwikkeling van adaptatiestrategieën aan klimaatverandering loopt via diverse ontwikkelingshulpprogramma’s die voorbereid worden door de European Action Service (EEAS) en Europeaid (European Commission, 2014e). Ook wordt er actie ondernomen op het gebied van water management via the Eu Water Initiative en de EU-ACP Water Facility (European Commission, 2013c). Hier zal in paragraaf 5.3 op teruggekomen worden. Hoewel adaptatieprogramma's relevant kunnen zijn, is de implementatie ervan niet altijd haalbaar. Dit wordt tevens door Afrikaanse partners gesteld (Africa-EU Partnership, 2013). Biermann, van Asselt, Boas, Massey en Pattberg (2012) stellen dat voorgestelde adaptatiestrategieën van de Europese Commissie zoals het verhogen van dijken en aangepaste agricultuur met name haalbaar is voor rijkere gebieden in het noorden. Voor armere gebieden in het zuiden geldt dat migratie een waarschijnlijkere optie is voor gemeenschappen in plaats van adaptatie. Hiernaast noemt de Europese Commissie nergens de mogelijke problematiek die op kan treden bij de uitvoer van deze programma's. Dit is iets waar in paragraaf 5.3 op teruggekomen zal worden. Bovendien zijn voor de uitvoer van dergelijke beleidsvoorstellen de juiste economische, sociale en politieke instituties benodigd (Morrisey, 2014). Dit gaat zeker op voor adaptatieprogramma's aangezien veel van de programma's die de Europese Commissie voorstelt in samenwerking zijn met nationale overheden. Opvallend is dat echter nergens ook op dit punt teruggekomen wordt in beleidsvoorstellen van de Europese Commissie. Hiermee doel ik bijvoorbeeld op het rekening houden met de mogelijke implicaties die op kunnen treden bij de uitvoer van bepaalde adaptatieprogramma's wanneer hiervoor nationale overheden voor verantwoordelijk zijn. Onder andere de politieke stabiliteit van een land zou 26
als een indicator kunnen dienen om dit van tevoren te analyseren. Dit is van belang voor ht doen slagen van bepaalde programma's. Aan de andere kant kan er ook gesteld worden dat wanneer blijkt dat de mate van de politieke stabiliteit van een land niet toelaat om een programma uit te laten voeren door een nationale overheid, wie hier dan voor verantwoordelijk wordt. Het is hierbij af te vragen, of de Europese Commissie dan een achterban kan creëren om gedurende een langere termijn deze adaptatieprogramma's zelf te reguleren, zowel financieel, als materieel, als in de uitvoer. Bovendien zou dit tegen het Cancun Adaptation Framework ingaan, aangezien deze ervan uitgaat dat samenwerking met nationale overheden van een land cruciaal is. Ook om deze reden zijn controlemechanismen van belang voor is het signaleren van bijvoorbeeld financiële middelen die niet juist besteed worden. Dit alles draagt bij aan het van tevoren beoordelen van de haalbaarheid en latere efficiëntie van programma's. Migratiebeleid In het kader van migratiebeleid kan er gesteld worden dat Noorwegen en Zwitserland zich in het bijzonder ingezet hebben om internationaal aan een breder begrip van klimaatmigratie te werken door middel van het gestarte Nansen Initiatief in 2012 (Europese Commissie, 2013c). In samenwerking met het UNHCR, de Noorse Vluchtelingenraad (NRC) en de Europese Commissie is getracht om aan een consensus te werken over hoe de juridische problematiek en bescherming van mensen die ontheemd zijn over landsgrenzen heen vanwege klimaatverandering en extreme weersomstandigheden aangepakt dient te worden. Het beleidsdoel van dit initiatief is het opstellen van een internationale agenda over de bescherming van deze mensen gedurende een jaar tijd van 2013-2014. Hierbij ligt de focus aldus niet op mensen die binnen landsgrenzen ontheemd raken (The Nansen Initiative, 2013). Dit sluit aan bij het algemene Europese perspectief, dat het in dergelijke gevallen voornamelijk op de nationale wetgeving zelf aankomt (Europese Commissie, 2013c).De drie kernprincipes voor een internationale agenda zijn: – Het vastleggen van standaarden voor de behandeling van mensen die ontheemd raken over landsgrenzen heen (The Nansen Initiative, 2013). – Het bewerkstelligen van internationale solidariteit en coöperatie tussen staten met betrekking tot voorafgaande voorbereiding, vervolgens toelating en het bieden van tijdelijke protectie en naderhand het formuleren van blijvende oplossingen ten tijde van een natuurramp (Ibid.). – Het vastleggen van operationele antwoorden binnen diverse gebieden zoals op het gebied van humanitaire hulp en disaster management (Ibid.). 27
Er wordt hierbij volgens The Nansen Initiative (2013) een bottum-up benadering gehanteerd waardoor de perspectieven van diverse actoren (o.a. NGO's, academici, samenleving) meegenomen worden Hierbij ligt de focus op vijf regio's, namelijk: Centraal-Amerika, OostAfrika, Zuidoost-Azië, Zuid-Azië en de Stille Oceaan. Er blijkt niet duidelijk naar boven te komen welke aanbevelingen NGO's etc. precies hebben gedaan bij de totstandkoming van deze beleidsplannen. Hier is dus echter wel af te vragen in hoeverre deze aanbevelingen ook daadwerkelijk verwerkt zijn. Dit is echter wel van belang aangezien het bij zou kunnen dragen aan het aansluiten van het Europese perspectief op klimaatmigratie op die van organisaties die zich bezighouden met dit fenomeen. De Global Approach to Migration (GAMM) is vanaf 2005 het Europese framework voor coöperatie met niet-Europese landen op het gebied van migratieproblematiek. Het is een complementair framework naast het Europese buitenlandse beleid en ontwikkelingshulp. De Europese Commissie (2013c) stelt onder de GAMM voor dat er meer concrete maatregelen genomen dienen te worden om migratie in ontwikkelingslanden en ontheemde personen te begeleiden. Ook zou onder de GAMM migratie als een vorm van adaptatie gepromoot kunnen worden wanneer geldoverdrachten naar de regio van herkomst en diaspora relaties beter ondersteund worden. Na nadere analyse van het meest recente GAMM beleidsdocument uit november 2011 blijkt dat hier geen concrete beleidsinstrumenten voor voorgesteld worden. Het GAMM beleidsdocument (2011) stelt echter zelf wel dat het adresseren van klimaatmigratie en het voorstellen van adaptatiestrategieën onderdeel zou moeten zijn van een Global Approach (European Commission, 2013d). Hier is de haalbaarheid van dit beleidsvoorstel dus wederom betwijfelbaar. In paragraaf 5.3 zal blijken dat een belangrijke push en pull factor voor klimaatmigratie van economische aard is. Het zal lang niet voor alle klimaatmigranten mogelijk zijn om de personen die zij achterlaten financieel te ondersteunen. Dit ondermijnt de haalbaarheid van het beleidsvoorstel om migratie te promoten als vorm van adaptatie. Ook hier schiet de Europese Commissie tekort in het benoemen van de mogelijke problemen die kunnen optreden bij de uitvoer van een dergelijk voorstel. Internationaal is het idee om migratie als een vorm van adaptatie te beschouwen nog niet volledig geaccepteerd. Er bestaan zowel ethische als legale kwesties omtrent dit GAMM voorstel. Binnen de internationale politieke arena kent migratiebeleid over het algemeen een restrictief karakter (Ammer et al., 2014). Dit kan het beleidsvoorstel uit het GAMM in de weg staan.
28
Disaster Risk Reduction
Naast adaptatie wordt DRR als een effectieve manier van adaptatie tegen klimaatverandering gezien door de Europese Commissie (2013c). Onder DRR vallen maatregelen die de capaciteiten van een gebied om zich te weren tegen schadelijke klimaatgebeurtenissen dienen te versterken. Hiermee wordt de kans op het ontheemd raken van grote aantallen mensen verkleind wanneer rampen zich voordoen. Er kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan waarschuwingssystemen, maar ook specifieke adaptatie projecten (European Commission, 2013c). De Europese Commissie heeft diverse DRR strategieën ontwikkeld (European Comssion, 2013e). Het Hyogo Framework for Action (HFA) is voortgekomen uit de World Disaster Reduction Conference in 2005 en dient internationaal tot en met 2015 als leidraad voor het adresseren van DRR, adaptatie aan en bestendigheid tegen klimaatverandering en duurzame ontwikkeling tezamen (European Commission, 2013c). Kritiek op dit framework is dat het niet bruikbaar is voor Europese samenwerking op het gebied van ontwikkelingsprogramma's. De hulp vanuit verschillende Europese lidstaten kan op de lange termijn tot fragmentatie en overlap onder de programma's leiden wanneer er vervolgens geen mechanisme bestaat om deze diverse programma's te controleren. Dit wordt ondersteund door Bierman et al. (2012). Hoewel fragmentatie institutionele voordelen kan hebben (kan leiden tot meer beleidsvoorstellen), kan het tot serieuze nadelen leiden doordat er bijvoorbeeld in de coördinatie gaten ontstaan (Bierman et al., 2012). Door de Europese Commissie (2009) wordt zelf tevens gesteld dat er een gebrek is aan een gemeenschappelijk Europees perspectief binnen DRR programma's in ontwikkelingslanden. Dit staat de effectiviteit van DRR in de weg. Een ander kritiekpunt van de Europese Commissie (2009) is het achterblijven van het combineren van DRR en adaptatiestrategieën. Deze kritiek is opvallend aangezien de Europese Commissie (2013c) in 2009 de 2009 Strategy for Supporting DRR in Developing Countries for 2011-2014 ontwikkeld heeft. De focus hoort hierbij te liggen op de promotie tussen DRR en adaptatie aan klimaatverandering. Onderdeel van deze strategie zijn DIPECHO programma's3. Deze programma's zijn opgezet door The European Commission's Humanitarian aid and Civil Protection Directorate General (ECHO). Het lijkt erop dat er over het algemeen geen supervisie meer is over de grote hoeveelheden programma's die al ingezet zijn, of nog ingezet moeten worden. De Europese Commissie (2009) beschrijft zelf dat er een gebrek aan effectiviteit bestaat onder bestaande 3
DIPECHO : slow onset disasters, involvement in epidemic prevention, targeted Disaster Preparedness projects. http://ec.europa.eu/echo/policies/prevention_preparedness/dipecho_en.htm
29
programma's:”However, in spite of this, current EU action is non-strategic as it mainly follows an ad hoc project programme approach and is often uncoordinated and inadequate.”(p.4). Echter, worden er vervolgens geen concrete aanbevelingen gedaan hoe dit opgelost kan worden. Tot slot wordt er een Strategy EU Disaster Risk Management Framework ontwikkeld. Ook hier lijkt de Europese Commissie (2013c) een te breed programma op te willen zetten, waardoor de haalbaarheid ervan betwijfelbaar is. De Europese Commissie (2013c) schrijft: ” A cross-cultural EU Disaster Risk Management framework is being developed which promotes a holistich approach for all natural and man-made risks throughout all sectors based on risk assesmenmts and planning, sharing good practices between countries, improving the knowledge base, early warning systems and streghtening capacities through training and other preparedness actions”.(p.23). Deelconclusie I Uit deze paragraaf blijkt dat de Europese Commissie (2013c) diverse beleidsvoorstellen ontwikkeld heeft om de problematiek rondom klimaatmigratie aan te pakken. Dit wordt bekeken vanuit het common but differentiated responsibilities perspectief. Hoewel er vanuit wordt gegaan dat klimaatmigratie zich met name binnen regio's aangetast door klimaatrampen voordoet en het niet zozeer om klimaatmigratie naar Europa toe gaat acht de Europese Commissie (2013c) het van belang wel hulp te bieden. Hierbij is het ontwikkelings- en humanitaire beleid aldus gericht op het geven van externe hulp in de vorm van met name DRR en adaptatiestrategieën. In deze paragraaf zijn enkele communicatieve, juridische en economische middelen uiteengezet die in de beleidsvoorstellen benoemd worden om deze hulp adequaat aan te kunnen bieden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er met name communicatieve beleidsmiddelen voorgesteld worden, waarbij het om het meer internationaal adresseren en onderzoek naar klimaatmigratie gaat. Hiermee neemt de Europese Commissie (2013c) een belangrijke internationale rol op zich om de problematiek rondom klimaatmigratie meer te adresseren en met name Noord-Europa zet zich hier erg voor in. Binnen de voorgestelde beleidsmiddelen is het problematisch dat er door de veelheid aan voorgestelde strategieën en frameworks geen overzicht meer is van wat door welk initiatief geadresseerd wordt. Hierdoor is er sprake van institutionele fragmentatie en ontstaan er gaten in de aanpak van klimaatmigratie. Door een gebrek aan implementatie- en controlemechanismen is het extra moeilijk om de haalbaarheid en efficiëntie van projecten na te gaan. Dit is iets waar de Europese Commissie meer aandacht aan moet besteden. 30
Op deze manier lijkt de Europese Commissie (2013c) met name een heendenkend perspectief in haar beleidsvoorstellen te hanteren. Wat van belang is voor het uiteen zetten van concrete tussendoelen om het einddoel te bereiken, maar schadelijk is voor het betrekken van de daadwerkelijke benodigdheden van de doelgroep in beleidsinitiatieven. Het terugdenkende perspectief wordt wel gehanteerd door in het ontwikkelen van bepaalde initiatieven een btottum up approach te hanteren waarbij de perspectieven van NGO's en klimaatmigranten zelf gecombineerd dienen te worden. Er wordt echter nergens op teruggekomen hoe deze visies geïmplementeerd worden in het beleidsvoorstel. Dit maakt het lastig te beoordelen in hoeverre deze perspectieven daadwerkelijk benut worden in het formuleren van beleid. In de volgende paragraaf kan dit perspectief van klimaatmigranten nader bekeken worden door vanuit een terugdenkend perspectief vanuit de doelgroep te bekijken wat de push en pull factoren zijn die deze groep beweegt tot migratie. Beleidsdocumenten pleiten vaak voor een bottum up approach wat het perspectief van de doelgroep tracht toe te passen bij het formuleren van beleid, maar slagen er niet altijd in dit daadwerkelijk te verwezenlijken. 5.2 Het perspectief van de doelgroep In deze paragraaf wordt geanalyseerd welke push en pull factoren een rol spelen binnen klimaatmigratie. In paragraaf 2 is besproken dat zowel economische als sociale, als demografische, als klimatologische en politieke drijfveren hier een rol in spelen (zie figuur 1). Om dit te verduidelijken, zullen deze drijfveren in deze paragraaf uiteengezet worden aan de hand van een case study naar de Sahel regio. Terugkomend op paragraaf 5.1 kan op deze manier geanalyseerd worden, of inderdaad alle drijfveren elkaar beïnvloeden. Dit zou namelijk van invloed moeten zijn op beleidsvoorstellen ten aanzien van deze groep. Foresight (2011) zet zes verschillende types uiteen die onder klimaatverandering vallen en twee types die niet onder klimaatverandering vallen. Deze klimatologische veranderingen zijn van invloed op de andere drijfveren die migratie veroorzaken. De zes typen zijn opeenvolgend: zeespiegelstijging, veranderingen in de intensiteit van cyclonen/ tropische stormen, veranderingen in regenval en de atmosfeer, temperatuurstijgingen en het smelten van gletsjers. En de twee typen die niet onder klimaatveranderingen vallen zijn: land degradatie en aantasting van de kustlijn. Op een aantal van deze veranderingen en de gevolgen ervan zal teruggekomen worden aan de hand van de case study. Aan figuur 3 (zie bijlagen) is af te lezen in hoeverre Foresight (2011) stelt dat deze drijfveren van invloed zijn. Ammer et al. (2014) stellen dat er over het algemeen gezien kan worden dat na rapid onset disasters migratie vaak binnen een land zelf plaatsvindt en vaak dicht bij de plek waar 31
de klimaatramp zich heeft afgespeeld. Soms dragen klimaatmigranten namelijk resterende bezittingen bij zich, of verplaatsen zwakke gemeenschapsbewoners, of kinderen zich met deze groepen mee. Hierdoor is het waarschijnlijker dat ze in hetzelfde land, dan wel regio blijven. Ook zijn de afstanden kleiner, zodat wanneer dit mogelijk is, mensen zo snel mogelijk terug kunnen keren naar hun huis. Wanneer klimaatmigranten zich over landsgrenzen heen verplaatsen, gaat het vaak om meerdere aanwezige factoren. Hier wordt hieronder op teruggekomen in de case study naar de Sahel regio. Wanneer individuen in eerste instantie na bijvoorbeeld droogte ontheemd raken en zich vervolgens meerdere malen verplaatsen vanwege klimatologische problematiek, kunnen politieke conflicten in de regio uiteindelijk tot migratie over de nationale grenzen heen leiden. Bovendien gaat het hierbij voornamelijk om migratie naar buurlanden in plaats van migratie over meerdere continenten heen (Ammer et al., 2014). Een onderzoek van het UNEP (2011) naar de Sahel regio stelt dat klimaatverandering tezamen met de economische, politieke en sociale drijfveren tot migratie kan leiden, of conflict, of een combinatie van beiden. De bijdrage van klimaatverandering aan conflicten is wetenschappelijk omstreden, maar is wel in zekere zin terug te zien in de Sahel regio. Daar zal hieronder op teruggekomen worden. Naast deze drijfveren zal ook andere aan klimaatverandering gerelateerde problematiek voor de populaties wonend in de Sahel regio uiteengezet worden. In de deelconclusie worden dan conclusies getrokken waaruit zal blijken in hoeverre het Europese perspectief op de doelgroep aansluit. Er wordt in deze paragraaf aldus een terugdenkend perspectief vanuit de doelgroep gehanteerd.
Case Study: Sahel regio- Afrika Klimatologische drijfveren In de Sahel regio is migratie een traditioneel onderdeel van de samenleving. Dit komt voort uit het feit dat inkomsten in deze regio voor 50% afhankelijk zijn van de agricultuur (visserij, vee, landbouw) en 70% van de populatie in deze regio in rurale gebieden leeft (UNEP, 2011). Het regenseizoen dat drie maanden duurt van juli tot en met september is cruciaal voor deze rurale gebieden. Wanneer deze uitblijft, kan er extreme droogte ontstaan (Ammer et al., 2014) en worden irrigatiesystemen aangetast doordat hiervoor de rivieren en meren gevuld moeten worden ten tijde van het regenseizoen (Randall et al., 2012). De belangrijkste klimaat problematiek in het droge noorden van de Sahel regio is dan ook verwoestijning. Een probleem wat in paragraaf 5.1 al aangehaald is. Dit veroorzaakt waterschaarste in het gebied doordat het belangrijke waterstromen als de Niger rivier beïnvloedt en door zogeheten 32
'zandinbraak' wordt tegelijkertijd de infrastructuur aangetast, dit vormt aldus een grote bedreiging voor de populatie (UNEP, 2011). Migratie is aldus onder andere benodigd om in de levensbehoeften te kunnen voorzien, bijvoorbeeld om het vee te kunnen onderhouden. Tijdens het droogseizoen (oktober t/m juni) (zie figuur 5 groenen pijlen) verplaatsen herders zich geleidelijk van het noorden naar het meer vochtige zuiden, om vervolgens tijdens het regenseizoen (oranje pijlen) weer terug naar het noorden te trekken. Echter, vertrekken herders steeds eerder in het jaar al naar meer vruchtbare gebieden zoals de kustgebieden in Nigeria vanwege bestaande structurele voedseltekorten. Deze vroege migratiestromen kunnen tot verhoogde competitie naar voedselbronnen leiden en tasten verbouwde gewassen aan voordat deze normaal gesproken geoogst kunnen worden (UNEP, 2011). Klimaatverandering en temperatuurstijging hebben dit semi-onvruchtbare gebied structureel kwetsbaar gemaakt. Een gebrek, maar ook een teveel aan regenval leidt al snel tot het ontheemd raken van grote groepen mensen. Een duidelijk voorbeeld is de periode van 1960-1980. Door extreme droogte ontstond toen een groot aantal ontheemden in de regio en grootschalige migratie vond plaats (Ammer et al., 2014). Volgens Randall et al. (2012) is dit gebied nooit volledig hersteld van het tekort aan regenval gedurende deze periode. In deze periode was er voornamelijk sprake van binnenlandse migratie van de rurale naar de urbane gebieden toe. De grensoverschrijdende migratie vond plaats van de door land ingesloten landen in de regio naar kustgebieden. Een ander voorbeeld naast deze periode van droogte zijn een aantal gevaarlijke overstromingen door hevige regenval. Onder andere de overstromingen in Burkina Faso in 2009 en Zuid Benin in 2010 hebben tot een groot aantal ontheemden geleid. De grond is zo droog dat hevige regenval de oogst ernstig kan schaden. Overstromingen in 2010 hebben tot een verlies van 18.000 hectare gewassen geleid in Sokoto, Kebbi, Zamfara, Jigawa, Benin verloor in totaal 14.000 hectare aan gewassen, Tsjaad ongeveer 110.000 hectare, Gambia 15.000 hectare en Burkina Faso ongeveer 20.000 hectare (UNEP, 2011). Ook zijn in deze tijd totale gebieden helemaal verwoest. Een ander gevaar is de zeepspiegelstijging die zich aan de kustgebieden in de Sahel regio voordoet. Schadelijk is de toegenomen erosie aan de kust, verzilting van het land en overstromingen. De verzilting is schadelijk voor de vruchtbaarheid van landbouwgrond, dit draagt bij aan migratiestromen. De meest kwetsbare gebieden voor zeespiegelstijging zijn nabij Nouakchott in Mauritanië, delen van de kustlijn in Ghana en Nigeria (UNEP, 2011). Bovendien liggen zes van de meest dichtbevolkte steden (Lagos, Dakar, Abidjan, Accra, Conakry, Lomé) in kwetsbare gebieden voor overstromingen. 33
Voedselcrisissen volgen door de kwetsbaarheid van de regio elkaar in dit gebied op. Gedurende zeven jaar hebben er drie hevige voedselcrisissen plaatsgevonden in 2005, 2010 en 2012 waardoor volgens Oxfam Novib (2013) alle shocks (stijgende voedselprijs, mislukte oogst) grote effecten kunnen hebben. Aan het begin van 2012 was de voedselvoorraad in veel gebieden volgens Oxfam Novib (2013) al op waardoor voor onder andere gemeenschappen in de Guéra regio in Tsjaad de oogst slechts genoeg opleverde voor twee maanden voedsel. De traditionele vorm van seizoensmigratie als een vorm van adaptatie is niet langer houdbaar door de consequenties die klimaatverandering op de regio heeft. Sommigen herders hebben naast migratie ook andere adaptatiestrategieën uitgeprobeerd, zoals het planten van zaden in de meer vruchtbare gebieden en het aankopen van extra voer om het vee te behouden. Maar, aangezien de hoeveelheid beschikbare bebouwbare grond verminderd is en de kuddes vee verkleind zijn, vindt er steeds meer migratie naar stedelijke gebieden plaats (Oxfam Novib, 2013).
Economische drijfveren Waar veel van de benoemde klimatologische drijfveren als push factor gelden. Gelden veel van de economische drijfveren als pull factoren. Steden bieden interessante economische mogelijkheden voor populaties afkomstig uit de rurale gebieden. Vooral werkgelegenheid geldt als een sterke pull factor. Migranten vanuit West-Afrika gaan bijvoorbeeld naar de Ivoorkust om te werken op de cacaoplantages, Ghana voor de koffieplantages, of Nigeria voor de olie-industrie (UNEP, 2011). Foresight (2011) benoemt dat temperatuurstijging ook een sterk effect kan hebben op economische drijfveren. Wanneer de oogst door bijvoorbeeld droogte mislukt stijgen de voedselprijzen waardoor voedsel voor veel gezinnen onbetaalbaar wordt. Inmiddels wordt 60% van het huishoudelijke inkomen aan voedsel besteed (Oxfam Novib, 2013). In figuur 4 is te zien dat in Mali, Bamakao de voedselprijzen voor een zak gierst verdriedubbeld zijn in de periode van 2006-2012. Figuur 4 Oxfam
Novib (2013)
34
Het niet langer kunnen voorzien in de basisbehoeften door middel van inkomsten uit de agricultuur is van invloed op de keuzes van individuen. Herders migreren niet langer slechts voor het onderhouden van het vee, een andere belangrijke drijfveer is inkomsten en arbeid diversificatie geworden. Dit kan in de vorm van tijdelijke seizoensmigratie zijn en doet zich voor vanuit onder andere droge delen van Mali, Mauritanië en Niger naar plantages en mijnen in Ghana, Senegal, Nigeria en aan de Ivoorkust. Vanuit Mali migreren boeren elk droogseizoen naar de steden voor werkgelegenheid. Vooral in Senegal werken veel boeren tijdens het droogseizoen in de steden voordat ze terugkeren naar de rurale regio's tijdens het regenseizoen. Naast herders migreren ook vissers migreren als een vorm van adaptatie. Ze migreren in de hoop op betere vangsten, een betere marktprijs en andere vormen van werkgelegenheid (UNEP, 2011). Door de toegenomen intensiteit van droogtes etc. door klimaatverandering voorspelt het UNEP (2011) echter dat op de lange termijn er meer permanente migratie naar het zuiden toe zal plaatsvinden in plaats van de traditionele seizoensmigratie. De beschreven bovenstaande pull factoren veroorzaken voornamelijk migratie binnen de regio zelf. Dit sluit aan op de visie van de Europese Commissie (2013c) dat klimaatmigratie niet zo zeer naar Europa toe gericht is. Uit een recent onderzoeksrapport van de Global Initiative against Transnational Organized Crime blijkt echter dat migratie vanuit de Sahel regio naar Europa naar voornamelijk het Centraal Mediterraanse gebied is toegenomen (zie bijlagen figuur 6). Frontex, de verantwoordelijke Europese organisatie voor grenscontroles, stelt hierbij dat in het derde kwartaal van 2013 het aantal opgespoorde illegale migranten was verdubbeld sinds 2012 (42.618 opgespoorde illegalen). The Global Initative noemt diverse push factoren (land degradatie, klimaatverandering, conflicten, free movement agreements door ECOWAS) die bijdragen aan migratie vanuit deze regio naar Noord-Afrika en vanuit daar naar Europa. Klimaatverandering kan aldus niet als enige reden onderscheiden worden voor de migratiestromen naar Europa, echter toont dit wel aan dat het van belang is om de stroom naar Europa niet te onderschatten en hieronder vallen wel degelijk ook 35
klimaatmigranten (Reitano, Adal, Shaw, 2014). Zoals eerder gesteld is kunnen economische factoren migratie ook tegengaan en ervoor zorgen dat bepaalde groepen 'vastzitten' in een gebied dat onbewoonbaar is geworden vanwege klimatologische redenen (Foresight, 2011). Uit figuur 1 (zie bijlagen) blijkt dat het bestaan van push en pull factoren aldus niet noodzakelijk hoeft te leiden tot migratie, dit is onder andere mede afhankelijk van de persoonlijke kenmerken van een huishouden die dit mogelijk maakt. Zoals eerder genoemd, speelt zowel economisch als sociaal kapitaal hier een rol in. Hieronder vallen bijvoorbeeld financiële middelen en contacten elders (Foresight, 2011). In de Sahel regio wordt hierbij als voorbeeld de periode van 1983-1985 aangehaald. In deze periode werd er in de regio een stijgende mobiliteit van mensen waargenomen. In Mali verminderde deze mobiliteit echter onder de samenleving vanwege een gebrek aan financieel kapitaal om zich te verplaatsen (Ammer et al., 2014). Dit veroorzaakte dat populaties vastzaten in gebieden die bestempeld werden als 'high risk areas' (Randall et al., 2012). Migratie is in deze regio dan ook niet meer de enige manier waarop populaties zich aanpassen aan klimaatverandering. Gezinnen passen diverse, soms schadelijke adaptatiestrategieën toe, zoals het aanschaffen van leningen tegen hoge rentes, of ze reduceren hun maaltijden tot één maaltijd per dag (Oxfam Novib, 2013). Oxfam Novib citeert hier een vrouw uit Tsjaad: ‘We have reduced the number of meals daily, and women are digging in anthills to recover cereals grains—a practice which our community has not had to resort for a very long time.”: (Woman from Azoza village, Chad, November 2011). (p.8). Politieke drijfveren Ook politieke drijfveren zijn van invloed op migratie. Het ontheemd raken van groepen, of migratie kan beïnvloed worden door een falende overheid, of het uitbreken van gewelddadige conflicten (Foresight, 2011). De Sahel regio is hier een goed voorbeeld van. Naast de klimatologische drijfveren heeft misplaatst ontwikkelings- en klimaatbeleid bijgedragen aan een toenemend kwetsbare populatie. In paragraaf 5.3 wordt hier tevens op in gegaan. Er kan gesproken worden van een oneerlijke distributie van bebouwbare grond, een slecht ontwikkelde markteconomie, handelsbarrières en een inadequate infrastructuur. Allen dragen bij aan migratie naast klimatologische drijfveren (UNEP, 2011). Volgens het UNEP (2011) is dit tevens te wijten aan het inadequaat optreden van nationale Afrikaanse overheden in het reguleren en plannen van ontwikkeling binnen het land. Een voorbeeld van een gebrek aan beleidsmaatregelen is op de voedselmarkt. Vele herders 36
gaan als manier van adaptatie aan klimaatverandering naar voedselmarkten om hier extra voer voor hun vee in te kopen, aangezien hier door klimatologische veranderingen als droogte een gebrek aan is. Het voer wat op deze voedselmarkten verkocht word, word geïmporteerd en door marktlui afkomstig van diverse regio's (Nigeria, Togo, Benin) tegen hoge prijzen verkocht aan de herders (UNEP, 2011). Optreden van de overheid en het maken van prijsafspraken zou hier kunnen helpen. Hoewel sommige landen in de regio economische verbeteringen doormaken, ziet een groot deel van de bevolking deze verbeteringen niet terug in zijn, of haar persoonlijke leefomstandigheden. Olie-rijke gebieden zoals in Tsjaad hebben tot nog toe weinig opgeleverd voor de bevolking (Oxfam Novib, 2013). Ook kan er gesteld worden dat 'de kloof' tussen de armen en de rijken zelfs in de rurale gebieden groter is geworden (Randall et al., 2011). In het reguleren van deze problematiek zouden overheden een grotere rol op zich kunnen nemen. Politieke onstabiliteit in Afrika heeft de veroorzaakte situatie door voedselcrisissen verergerd. Hierdoor zijn er minder kansen voor migranten om te vertrekken naar conflictgebieden als Libië en de Ivoorkust en belangrijke rivieren. Randall et al. (2011) citeren een vrouw afkomstig uit Soedan: ”Because of severe drought, my family and I moved permanently to the river some distanceaway. But this wasdifficult becauseof fighting goingon in that area, and eventually we moved because of it.” (Lau woman from Sudan, Fugnido Camp, Ethiopia). (p. 41). Dit heeft bovendien voor minder geldoverdrachten tussen landen gezorgd, welke een belangrijke inkomstenbron waren voor achterblijvende familieleden van migranten. Ook heeft het veroorzaakt dat politieke vluchtelingen vanuit Mali naar Burkina Faso, Mauritanië en Niger afhankelijk worden van gemeenschappen daar die zelf al met voedseltekorten kampen (Oxfam Novib, 2013). Oxfam Novib citeert hierbij een dorpsleider in Burkina Faso: “The 2012 food crisis has affected us all. In the 1992 crisis, communities opened up their grain stores to refugees. This time, those hosting refugees simply can’t help them.” (Mayor of Deou, Sahel region, Burkina Faso, June 2012). (p.9). Politieke drijfveren in combinatie met klimatologische drijfveren kunnen aldus een grote bedreiging voor de populatie vormen. Een bijkomstig probleem is dat het gebrek aan effectief optreden van de overheid in deze regio slechter wordt wanneer het land kampt met conflicten. Alex Randall (2013), verbonden aan de Uk Climate Change and Migration Coalition,citeert hierbij een Somalische boer in een Oegandees vluchtelingenkamp: 37
"And since there was the war, we did not receive any support from the government. Therefore, there are combined factors that made us suffer: droughts and war. If war did not exist, then we might have been able to stay, but now that the land is looted, there is no way for us to claim it." Een ander omstreden punt is de invloed van klimaatverandering op de conflicten in het gebied. Steeds meer onderzoeken lijken te beamen dat droogte tezamen met politieke en economische factoren bijgedragen hebben aan conflicten tussen de gemeenschappen in rurale gebieden. Door het gebrek aan politiek beleid om de omstandigheden aan te pakken, diversificeren vissers hun inkomsten door gewassen te verbouwen en vee te houden. Dit levert soms conflicten op om de schaarse bebouwbare grond (UNEP, 2011). Demografische drijfveren De bovengenoemde economische, politieke en klimatologische drijfveren zijn bovendien van effect op demografische drijfveren. Naast landdegradatie etc. zorgt de populatiegroei in deze regio ervoor dat de toch al schaarse goederen een nog grotere problematiek gaan vormen (Randall et al., 2012). Volgens Oxfam Novib (2013) kent deze regio elk jaar een groei van 3%. (Zie ook paragraaf 5.3). Hittegolven in deze regio vormen niet alleen een risico voor de agricultuur, ook de gezondheid van de populatie in veel van de gebieden in de Sahel regio wordt bedreigd. Dit geldt met name voor de meest kwetsbare groepen: vrouwen, kinderen en ouderen. De kindersterfte in dit gebied ligt dan ook hoog. Uitdroging en met name ondervoeding is een veelvoorkomend verschijnsel (zie figuur 5). Oxfam Nobib (2013) schrijft dat 23.000 kinderen sterven vanwege redenen die gerelateerd zijn aan uithongering, zelfs ten tijde van een 'goede' oogst. Hiernaast is bijvoorbeeld het sterftecijfer bij geboorte van kinderen ook erg hoog in de rurale gebieden. Betere gezondheidszorg kan dan ook gerekend worden tot een pull factor. Figuur 5 Oxfam
Novib (2013)
38
Naast kinderen vormen vrouwen een kwetsbare groep voor klimaatverandering. Vrouwen zijn een gemarginaliseerde groep in de regio en hebben bij voorbaat minder toegang tot inkomstenbronnen en minder zeggenschap in belangrijke beslissingen in de gemeenschap en het gezin. Het aanschaffen van land, krediet etc. is niet eenvoudig voor deze groep. Volgens de Food and Agriculture Organization (2011) vormen vrouwen 50% van de arbeiders in de agricultuur. Hun gebrek aan toegang tot andere inkomstenbronnen maakt ze extra kwetsbaar voor zowel rapid als slow onset disasters die schadelijk zijn voor de oogst en bezittingen. Bovendien zijn zij kwetsbaar voor armoede wanneer de man in het huishouden komt te overlijden (UNEP, 2011). Oxfam Novib (2013) citeert dan ook een weduwe in Tsjaad en schrijft: ”A lot of men leave the village for the Salamat, where they can find jobs. But a poor woman like me does not have these opportunities. My children and I are at the mercy of the crisis— we will have to try and survive whatever happens to us.” (Khadidja Khazali, widow with seven children, Chad, November 2011) (p. 10). Het zijn met name jongere mannen die permanent migreren om de inkomsten te diversificeren. Zij hopen op werk in de steden om zo te kunnen sparen voor hun plek van herkomst. Dit is extra problematisch voor achterblijvende vrouwen, omdat zij aldus een ondergeschikte rol in de gemeenschap spelen (UNEP, 2011). Het UNEP (2011) ondersteunt dit en stelt dat velen adaptatieprogramma's zich meer met deze problematiek gerelateerd aan genderongeljkheid moeten bezighouden. Sociale drijfveren Sociale drijfveren kunnen als pull factor volgens Foresight (2011) na economische drijfveren de grootste rol spelen binnen de keuze om te migreren. Volgens het European Centre for Policy Development (2010) omvatte het aandeel migranten in West-Afrika in 2010 ongeveer 3% van de totale populatie in Afrika, ofwel 7.5 miljoen mensen. Pull factoren die tot migratie kunnen leiden naar de urbane gebieden in West-Afrika zijn naast economische drijfveren inderdaad ook voor een belangrijk deel sociale drijfveren als educatie, maar ook culturele diversiteit, toegang tot informatie en onderdak. Aan de andere kant is het relevant ook te bekijken dat veel van de migranten van de 39
rurale naar de urbane gebieden moeilijk hun plek kunnen vinden op deze vaak overbevolkte en vervuilde plekken. Vaak vestigen migranten vanuit de rurale regios's zich in de armste delen van stedelijke gebieden zoals in de sloppenwijken. Het leven is vaak zwaarder dan gedacht en biedt nieuwe uitdagingen om inkomsten te generen. Aangezien niet allen over de arbeidscapaciteiten beschikken om te gaan werken in een andere econonomische sector dan de agricultuur. Zoals het UNEP (2011) een herder citeert: “What business does a herder have in town?”(p. 55). Ook de seizoensmigratie binnen rurale gebieden kent sociale problemen aangezien dit de verhoudingen tussen de migrerende herders afkomstig uit het noorden en de gemeenschappen in de zuidelijke gebieden onder druk kan zetten. Bovendien worden traditionele sociale structuren onder druk gezet en worden sociale rollen opnieuw verdeeld. Zo kan het voorkomen dat vrouwen het hoofd van een huishouden worden, maar dit brengt problemen met zich mee vanwege de eerder genoemde marginalisatie van deze groep (UNEP, 2011). Deelconclusie II Uit deze paragraaf is gebleken dat meerdere factoren een rol spelen bij de keuze om te migreren. Klimaatverandering kan op verschillende manieren bijdragen maar heeft de meeste invloed op migratiestromen als het samen gaat met economische drijfveren (Foresight, 2011). De Europese Commissie (2013c) heeft de juiste conclusie getrokken dat klimaatmigratie zich met name binnen de regio zelf voordoet. Externe hulp is daarom het meest relevant. De diverse drijfveren kunnen gezien worden als push en pull factoren, maar ook als factoren die een tegenwerkende kracht op migratie hebben. Hierdoor kan veroorzaakt worden dat bepaalde groepen 'vastzitten' in zogenaamde high risk areas. Hieronder vallen met name kwetsbare groepen als vrouwen, kinderen en ouderen. Niet alle drijfveren zijn evenredig van invloed op mogelijke migratie (zie figuur 3). Volgens Foresight (2011) beïnvloeden met name economische en sociale drijfveren migratie. Verder is gebleken dat klimatologische drijfveren in samenhang met andere drijfveren in de Sahel regio van grote invloed zijn op traditionele seizoensmigratie, maar ook permanente migratie naar de steden toe. Wat tot nieuwe problematiek in de steden heeft geleid, als overbevolking en werkloosheid. Traditionele seizoensmigratie is tevens aangetast als adaptatiestrategie doordat de Sahel regio inmiddels een structureel kwetsbaar gebied is geworden voor zowel overstromingen als droogte en verwoestijning. Hierdoor hebben populaties nieuwe schadelijke adaptatiestrategieën ontwikkeld als het het reduceren van hun maaltijden tot één per dag, het aanschaffen van duur voedsel op voedselmarkten voor het vee, 40
en het aannemen van hoge leningen. Na het uiteenzetten van het perspectief van de doelgroep van deze scriptie, de klimaatmigranten, is het nuttig om in de volgende paragraaf te bekijken in hoeverre het perspectief van de uitvoerders (zoals humanitaire- en ontwikkelingsorganisaties) aansluit bij de omschreven problematiek die tot klimaatmigratie kan leiden. 5.3 Het uitvoerende perspectief In deze paragraaf wordt het uitvoerende perspectief gehanteerd, om zo te bekijken wat organisaties als aanbevelingen aangeven om de behoeften van klimaatmigranten beter te adresseren. Ofwel, wat benodigd is om de problematiek rondom klimaatmigratie aan te pakken, omdat (zoals uit paragraaf 5.2 is gebleken) meerdere factoren aan klimaatmigratie bijdragen. Het UNEP (2011) is een van de velen organisaties dat daarom stelt dat er binnen beleidsvoorstellen niet gefocust moet worden op klimaatmigranten an sich, maar op het bredere spectrum aan problemen. Dus zowel klimaatverandering, als overheidsbeleid en conflicten. Voor het slagen van de hulp aan klimaatmigranten is het belangrijk dat deze hulp toegespitst wordt op de daadwerkelijke behoeften van deze groep. Er wordt aldus uiteengezet welke aanbevelingen uitvoerders doen voor de problematiek rondom klimaatmigratie binnen deze gebieden. Met name de aanbevelingen op het gebied van de diverse DRR en adaptatiestrategieën zijn hierbij van belang, aangezien de Europese Commissie (2013c) hier velen initiatieven voor ontwikkeld heeft en duidelijk op gefocust heeft in de aanpak van de problematiek rondom klimaatmigratie. Vervolgens zal blijken in hoeverre het Europese beleidsperspectief hierop aansluit. Aangezien dit onderwerp veelomvattend is, is het onmogelijk om alle organisaties te adresseren die zich inzetten voor klimaatmiganten in de Sahel regio. Vandaar dat er in deze deelvraag geconcentreerd zal worden op enkele Europese organisaties als uitvoerders, waaronder The HBS European Union en Oxfam Novib en het UNEP voor het integreren van tevens een VN-perspectief. Volgens het UNEP (2011) is het tot nog toe lastig om conclusies te trekken of adaptatiestrategieën op de lange termijn werken. Wel kan er gesteld worden dat ze aan de ene kant individuen tijdig kunnen helpen aanpassen op de effecten van klimaatverandering, terwijl ze nadelig kunnen zijn voor anderen. Het kan namelijk tevens conflicten veroorzaken, zoals in paragraaf 5.2 bijvoorbeeld tussen herders en vissers benoemd is. Ook kan het volgens het UNEP (2011) tot onvrijwillige migratie leiden van gemarginaliseerde groepen. Wel kan er volgens het UNEP (2011) gesteld worden dat er steeds meer programma's zijn die de samenhang tussen klimaatverandering, migratie en conflict erkennen, echter zijn er weinig die deze risico's daadwerkelijk adresseren in de uitvoer van adaptatiestrategieën. In 41
paragraaf 5.1 is benoemd dat voor de implementatie van het GCCA coöperatie met NAPA's van groot belang is. Dit lijkt een nuttig beleidsvoorstel te zijn, aangezien NAPA's inderdaad de grootste uitvoerders van adaptatiestrategieën in de regio zijn. Een aantal van deze NAPA's lijkt wel de aandacht te vestigen op de rol die een combinatie van factoren op klimaatmigratie kan hebben en proberen hier rekening mee te houden in de uitvoer van projecten. In het Burkina Faso Programm wordt bijvoorbeeld getracht de gebieden waar veel herders zich bevinden zowel tegen klimaatverandering te beschermen, als tegen conflicten over beschikbare grond. Een relevant punt voor de Europese Commissie in de samenwerking met deze NAPA's is de coöperatie van de civil society en een adequaat handelende nationale overheid die in staat moet zijn de juiste maatregelen te treffen ten tijde van bijvoorbeeld overstromingen. Dit is in de Sahel regio niet altijd het geval. Oxfam Novib (2013) kaart dan ook het gebrek aan leiderschap en coördinatie aan als een cruciaal probleem voor de uitvoer van projecten. Nationale overheden reageerden onder andere gebrekkig Oxfam Novib (2013) ten tijde van de voedselcrisis in 2012. Diverse factoren zoals veranderingen in het politieke apparaat van een land creëerden dat het nemen van maatregelen ten tijde van de voedselcrisis naar de achtergrond verdween. Bovendien ondersteunt Oxfam Novib (2013) het beeld dat er institutionele fragmentatie is ontstaan (zie paragraaf 5.1) en het niet langer duidelijk was welke verantwoordelijkheden bij welke humanitaire actoren lagen. Met name VN procedures gaan volgens Oxfam Novib (2013) te langzaam. Deze dienen vereenvoudigd en gestroomlijnd te worden zodat er sneller gehandeld kan worden met het oog op toekomstige crisissen. Naast dit advies stelt Oxfam Novib (2013) dat er meer aandacht uit zou mogen gaan naar grensgebieden, welke moeilijk bereikbaar waren voor NGO's vanwege zowel veiligheidsrisico's als de mate van toegankelijkheid. Er kan volgens Oxfam Novib (2013) wel gezien worden dat meer kwetsbare groepen bereikt worden, echter mag aandacht voor genderongelijkheid meer toegepast worden in de adaptatieprogramma's. Daarentegen hebben NGO's vooruitgang geboekt op het gebied van de aanpak van schadelijke adaptatiestrategieën zoals het reduceren van het voedsel tot een maaltijd per dag binnen families. De meeste kritiekpunten vanuit het uitvoerende perspectief richten zich op de haalbaarheid, efficiënte en transparantie van en binnen projecten. Een goed voorbeeld hiervan werd benoemd door het hoofd van het UN Degradation Agency. Ed King (2014) schrijft dat van de financiele middelen die gespendeerd zijn aan het humanitaire beleid in 2011(160 miljoen) er bijvoorbeeld maar 20 tot 60 dollar benodigd is om een hectare aangetast land te verbeteren. Het is onduidelijk hoeveel van dit humanitaire budget naar dergelijke projecten gaat. Het is aldus een aandachtspunt voor beleidsmakers om in beleidsvoorstellen 42
transparanter te zijn over waar het budget aan besteed wordt. Dit laat duidelijker zien welke projecten met welk budget uitgevoerd kunnen worden. Bovendien spreekt recente berichtgeving de beleidsvoorstellen om een groter budget uit te trekken voor aan klimaatmigratie gerelateerde projecten tegen. Volgens King (2014) lopen projecten gericht op klimaatadaptatie in de Sahel regio het risico op een verlies aan investeringen vanuit donorlanden, welke meer gaan investeren in winstgevende energieprojecten in India en China. Eerder is paragraaf 5.1 genoemd dat de Europese Commissie meer aandacht wil gaan geven aan migratie als een vorm van adaptatie. Ammer et al. (2014) van The HBS European Union ondersteunen dit voorstel door te verklaren hoe migratie als een vorm van adaptatie gemeenschappen op twee verschillende manieren kan helpen. Zij stellen dat dit er ten eerste voor kan zorgen dat mensen weg migreren uit gebieden die erg kwetsbaar zijn voor klimaatrampen, wat tot minder slachtoffers en ontheemden in dat betreffende gebied leidt. En ten tweede dienen geldoverdrachten van de migranten naar achtergebleven familieleden als een belangrijke inkomstenbron om basisvoorzieningen te kunnen financieren (Ammer et al., 2014). Hoewel migratie inderdaad als een vorm van adaptatie kan gelden, wordt er hier geen rekening met een aantal punten gehouden. Ten eerste wordt er geen onderscheid gemaakt tussen seizoensmigratie en permanente migratie. Wanneer het om seizoensmigratie gaat, is uit paragraaf 5.2 gebleken dat dit vaak niet meer als een effectieve oplossing geldt aangezien gebieden structureel kwetsbaar zijn geworden. En bij permanente migratie geldt dat deze klimaatmigranten vaak opnieuw naar kwetsbare gebieden in de Sahel regio migreren en dat deze geldoverdrachten niet altijd mogelijk zijn. Het diversificeren van het inkomen hoeft niet meteen namelijk tot daadwerkelijke extra inkomsten te leiden. Dit is afhankelijk van onder andere economische en politieke factoren. In veel stedelijke gebieden in de Sahel regio geldt namelijk inmiddels overbevolking en werkloosheid. De UK Climate Change & Migration Coalition (2013) citeert een man uit Tsjaad: “Migration has now become an inevitable method of adaptation for us … As a means of survival for us and our animals, we are forced to continuously migrate despite all the risks involved. This is our form of adaptation. We have always mastered it, but if nothing is done to ensure the safety of our space and activities, we risk, one day, being forced to abandon our way of life and join the swelling ranks of the unemployed in the city.”(Hindu Oumarou Ibrahim, Peul Mbororo of Chad). Dit is een combinatie van problematiek waar tot nog toe geen effectieve oplossingen voor voorgesteld zijn vanuit zowel beleidsmakers en uitvoerders. Binnen nationale overheden 43
in de Sahel regio is er overigens vaak een gebrek aan financiële en materiële middelen om deze problematiek aan te pakken. Hier vervullen uitvoerders als NGO's een effectieve rol in door bijvoorbeeld in projecten te focussen op de aanleg van infrastructuur (Dalemans, 2012). Deze ondersteuning blijft volgens Oxfam Novib (2013) dan ook cruciaal ook in de toekomst.
Deelconclusie III Zoals uit paragraaf 5.2 is gebleken, dragen meerderen drijfveren bij aan klimaatmigratie. In feite stellen organisaties als het UNEP (2011) dan ook voor dat het niet relevant is bij het vormen van beleid op specifieke problematiek te focussen. Het tegelijk aanpakken van de door elkaar beïnvloedde problematiek leidt tot betere oplossingen voor de regio. Voor het aanpakken van deze problematiek lijken NGO's nog steeds een belangrijke rol te spelen door het door diverse factoren veroorzaakte vaak gebrekkige optreden van nationale overheden. Bovendien beschikken veel van deze overheden in de Sahel regio over onvoldoende materiële en financiële middelen om het probleem aan te pakken. Daarentegen is het in de uitvoer van de projecten wel van belang samen te werken met nationale projecten en nationale overheden door middel van NAPA'S. Zij kunnen de benodigde kennis van een regio overdragen aan de uitvoerders van projecten. Internationaal worden DRR strategieën en adaptatieprogramma's zowel door NGO's als de politieke arena als geschikte projecten gezien om de schadelijke gevolgen van klimaatverandering en daarmee het aantal klimaatmigranten te reduceren. Door een gebrek aan het tijdig adresseren van de mogelijke problematiek die op kan treden tijdens de uitvoer van beleidsvoorstellen, wordt de haalbaarheid van sommigen projecten echter bemoeilijkt. Wanneer er geen rekening is gehouden met de politieke instituties die verantwoordelijk zijn voor de financiering van projecten, of coöperatie met IGO's kunnen projecten soms niet volledig uitgevoerd worden. Dit kan voortkomen uit het top down, of ook wel heendenkende perspectief van de Europese Commissie (2013c) waarin een bepaald beleidsdoel geformuleerd wordt, maar hierbij niet teruggedacht wordt vanuit de doelgroep. Het terugdenkende perspectief door de uitvoerders lijkt hier goed gehanteerd te worden om zo goed mogelijk aan te sluiten op de behoeften van de klimaatmigranten.
44
Conclusie In deze scriptie is getracht te analyseren in hoeverre het Europese perspectief aansluit op de internationale behoeften van en voor klimaatmigranten. Voorgestelde beleidsinstrumenten vanuit de Europese Commissie (2013c) kunnen grofweg ingedeeld worden in drie categorieën. Over het algemeen kan er gesteld worden dat er met name communicatieve beleidsinstrumenten met bijbehorende middelen van planning en overleg voorgesteld worden. En dat dit het aansluiten op de behoeften van de klimaatmigranten zelf in de weg staat. Deze mensen behoeven vooral acute hulp in de vorm van het minder kwetsbaar maken van hun voedsel en waterbronnen op de lange termijn, maar ook op de korte termijn wanneer straks in de Sahel regio het droogseizoen afloopt en het regenseizoen weer zal beginnen. Binnen de voorgestelde beleidsmiddelen wordt er te weinig aandacht besteed aan de implementatie en controlemechanismen. Tevens lijken concrete voorzieningen en goederen die benodigd zijn te ontbreken in belangrijke Europese beleidsdocumenten. Veel voorgestelde initiatieven en strategieën vanuit de Europese Commissie (2013c) verwijzen hiervoor naar programma's die zich al op meerdere gebieden inzetten. Dit is an sich nog niet zo erg, aangezien af te vragen is, of het wenselijk is om een specifiek programma te hebben dat zich alleen op klimaatmigratie richt. Er moeten aldus duidelijkere beleidsafwegingen gemaakt worden. Door de grote veelheid aan initiatieven is het overzicht kwijt, bij welke uitvoerders welke verantwoordelijkheden precies liggen over de ontwikkelde strategieën en programma's vanuit de Europese Commissie (2013c). Dit leidt tot de door Biermann et al. (2008) benoemde institutionele fragmentatie, waardoor er leegtes ontstaan in de aanpak van de aangekaarte problemen. Zo wordt er bijvoorbeeld nergens duidelijk teruggekomen op hoe de problematiek die ontstaat omtrent populatiegroei en klimaatverandering tezamen aangepakt kan worden. Veel van de problematiek wordt geadresseerd, maar hiervoor worden vervolgens geen duidelijke maatregelen genomen. Zo wordt de kwetsbare rol van vrouwen en kinderen ook benoemd, maar wordt er nergens omschreven wat er concreet in projecten gebeurd om aandacht te besteden aan gemarginaliseerde vrouwen. Er kan geconcludeerd worden dat Europa een belangrijke initiatiefnemer is in het adresseren van de problematiek rondom klimaatmigratie en de relevantie hier beleid bij te maken, echter schiet het nog op velen punten tekort wil het deze problematiek daadwerkelijk aanpakken. Dit staat het aansluiten van de Europese visie op de behoeften van en voor klimaatmigranten dan ook in de weg. Er is voornamelijk vanuit het heendenkende perspectief gedacht door de Europese Commissie waardoor concrete maatregelen die voor de doelgroep 45
en uitvoerders van belang zijn over het hoofd gezien worden. Het aansluiten is voornamelijk problematisch door het gebrek aan concrete implementatie en controle mechanismen. Hierdoor zou niet alleen de haalbaarheid van projecten beter beoordeeld kunnen worden, ook kan er achteraf beter bekeken worden waar de beleidsvoorstellen vanuit de Europese Commissie nog concreet tekort schieten. Nu zijn aanbevelingen nog veelal gericht op het doen van meer onderzoek naar dit fenomeen, wat relevant is, maar niet nuttig wanneer overstromingen en droogte in de Sahel regio toeslaan. Om deze reden ondersteun ik echter wel de visie van de Europese Commissie (2013c) om te focussen op DRR en adaptatie strategieën. Het aankaarten van de juridische problematiek rondom klimaatmigratie is relevant, maar hier ligt niet de oplossing. Gezien de diverse factoren die aan klimaatmigratie bijdragen zal het lastig worden om deze groep als een aparte categorie op te gaan nemen in het Genève Akkoord. Daarentegen zijn strategieën op locatie zelf nuttiger voor deze groepen, zodat de schade en het aantal ontheemden veroorzaakt door klimaatverandering gereduceerd kan worden. Bovendien komt hiermee de klimaatmigratie problematiek dichterbij voor de Europese Unie dan in eerste instantie gedacht wordt. Uit deze scriptie is gebleken dat de visie van de Europese Commissie (2013c) klopt dat klimaatmigratie zich met name in de desbetreffende regio's zelf voordoet, echter kan er een toename gezien worden in het aantal migranten dat onder andere vanuit de Sahel regio via Noord-Afrika, Europa probeert te bereiken. Het Europese migratiebeleid en de regelgeving hieromheen is niet voorbereid op dergelijke groepen migranten. Dat blijkt uit rampen zoals bij Lampedusa en Almeria in 2013, waar men zich geen raad wist met de toenemende vluchtelingenstromen. Reflectie Door de veelheid aan Europese organen die zich richten op aan klimaat gerelateerde problemen was het erg lastig en tijdrovend om een overzicht te krijgen van in ieder geval een belangrijk deel van alle initiatieven die door de Europese Commissie op dit gebied ontplooid worden. Voor nader onderzoek kan het dan ook relevant zijn deze nog uitgebreider uiteen te zetten zodat nauwkeurig geconcludeerd kan worden, of de drie perspectieven (beleidsmakers, uitvoerders en doelgroep) aansluiten. Het analyseren van Europees beleid omtrent een veelomvattend onderwerp als klimaatmigratie vraagt erg veel tijd. Ook is het lastig om bij te houden wat er maandelijks nieuw gepubliceerd wordt. Ten tijde van mijn scriptie was mij bekend dat in 2014 een nieuw document gepubliceerd zou worden in juni, pas na enige tijd heb ik deze gevonden. Hieruit bleek dat veel van wat mijn scriptie omschreef hierin terugkomt. 46
Bij het schrijven van de tweede en derde deelvraag bleek dat veel met elkaar in verband stond. Daarom heb ik geprobeerd de tweede deelvraag af te bakenen tot het uitvoerende perspectief en aanbevelingen die hieruit voortkomen en niet opnieuw in herhaling te vallen wat precies het probleem van de Sahel regio was en dat de probleemvinding in dat gebied leidde tot de migratie. In de tweede deelvraag kwam ik bovendien tot de conclusiedat het lastig is om echt een duidelijk onderscheid te maken tussen push en pull factoren. Veel economische push factoren (geen arbeid meer in ruraal gebied) staan in direct verband met de pull factoren (werkgelegenheid in een regio). In eerste instantie was ik erg tevreden over het groot aantal initiatieven dat door de Europese Commissie voorgesteld wordt. Naarmate ik me er meer in verdiepte bleek echter dat in veel van de beleidsvoorstellen serieuze overwegingen gericht op de uitvoer ervan in de praktijk ontbraken, aangezien dit tot implicaties kan leiden is dit een probleem dat ik van belang vond te adresseren. De documentenanalyse kostte soms erg veel tijd doordat de beleidsdocumenten ingewikkelde en langdradige materie zijn vanwege het grote aantal verwijzingen naar andere documenten. Ook zijn er in 2014 velen nieuwe rapporten bij gekomen, omdat er door veel overheden en organisaties nu post-2015 strategieën uitschrijven. Dit is mede vanwege een aantal belangrijke klimaat conferenties die eraan komen en de oorspronkelijke deadline voor het behalen van de Millenium Development Goals. Interessant om te zien was dat een aantal recent verschenen documenten na de oorspronkelijke deadline een aantal standpunten ondersteunen die ik zelf in had genomen. Dit ondersteunde voor mijn gevoel tevens de relevantie van deze scriptie aan. Discussie Voor nader onderzoek is het interessant om ook andere case study's uiteen te zetten, zoals het oorspronkelijke idee van deze scriptie was. Dhaka in Bangladesh is een erg relevant gebied om internationaal meer aandacht aan te besteden, aangezien de populatiegroei in combinatie met klimaatverandering de situatie hier evenals in de Sahel regio kritiek maakt. Hier zijn andere adaptatiestrategieën vereist vanwege andere klimaatproblematiek. Zo zou er bekeken kunnen worden hoe beleid van Europa meer in het algemeen aansluit, in plaats van specifiek op één regio. In deze scriptie is er ook voor gekozen om slechts op het Europese perspectief te focussen, echter, is het bij een onderwerp als klimaatmigratie interessant om tevens het perspectief van instituties als de Verenigde Naties toe te voegen. Dit kan het tevens gemakkelijker maken om een documentonderzoek naar dit onderwerp te doen, aangezien de Europese Commissie pas in de beginfase staat van het doen van beleidsvoorstellen op het 47
gebied van klimaatmigratie. Ook kan het interessant zijn om hierbij in vervolgonderzoek meer te richten op migranten in sloppenwijken. Hiervoor zal op locatie onderzoek vereist zijn. Het is nuttig om daar te onderzoeken in hoeverre het aandeel migranten daadwerkelijk als klimaatmigrant gezien kan worden. En wanneer gesproken kan worden van een klimaatmigrant, is het interessant om te onderzoeken hoe de leefomstandigheden voor migranten afkomstig van bijvoorbeeld meer rurale gebieden zijn veranderd in de stedelijke gebieden. Hierbij kan bekeken worden met welke nieuwe problemen deze mensen bijvoorbeeld kampen en hoeveel mensen overwegen om terug te keren. Hier is weinig onderzoek naar gedaan, maar is wel benodigd als migratie als adaptatiestrategie als een serieuze optie overwogen wordt. Zo kan er vervolgens meer bekeken worden wat voor scholing dan daadwerkelijk benodigd is in de rurale gebieden. Bovendien is het hiervoor relevant tevens het internationale perspectief op klimaatmigratie aan te halen. Nu heb ik in paragraaf 5.3 met name het Europese uitvoerende perspectief uiteengezet. Het is echter interessant om tevens te beoordelen in hoeverre strategieën die de VN uitschrijft aansluiten op het Europese perspectief. Dit is toch de meeste overkoepelde organisatie die zich inzet voor klimaatmigranten en het kan nuttig zijn, om te bekijken of Europa hiermee op één lijn zit. Dan kan er tegelijkertijd gezien worden in hoeverre internationale samenwerking en het maken van afspraken tijdens conferenties hierover met verschillende donorlanden/ hulpaanbieders daadwerkelijk mogelijk is. Een ander interessant vervolgonderzoek is naar de besproken sociale drijfveren en genderongelijkheid welke effect hebben op de kwetsbaarheid van een specifieke groep klimaatmigranten, namelijk vrouwen en kinderen. Het is relevant hierbij te bekijken in hoeverre NGO's zich daadwerkelijk inzetten voor deze kwetsbare groep. Tot slot worden er de komende tijd veel conferenties en klimaat- toppen georganiseerd, het is daarom interessant voor mij om de ontwikkelingen binnen deze bijeenkomsten bij te houden. Ik wil mijn scriptie dan ook met een positieve noot eindigen. Ik ben erg optimistisch gezien de hoeveelheid aandacht die momenteel aan deze groep geschonken wordt. Vooral de afgelopen maanden zijn er weer veel nieuw onderzoeken naar klimaatmigranten gepubliceerd. Ook al is er nog geen sprake van een internationale consensus, ik ben optimistisch dat dit in de toekomst verwezenlijkt kan worden door initiatieven als het Nansen Initiative en in samenwerking met overkoepelende instituties als de VN.
48
Literatuurlijst Abramovitz, J.N. (2002). Vital Signs: The Environmental Trends That Are Shaping Our Future. Washinghton DC: W W Norton & Co Ltd Africa-EU Partnership (2013, 25 juni). Environmentally Induced Migration Through the European Union´s Lenses. Africa-EU Partnership, geraadpleegd op 14 juli, 2014 , via http://www.africa-‐eu-‐ partnership.org/newsroom/all-‐news/environmentally-‐induced-‐migration-‐through-‐european-‐unions-‐lenses Ammer, M., Mayrhofer, M., Randall, A., Salsbury, J. (2012). Time to Act. How the EU can lead on climate change and migration (Heinrich Böll Stiftung). Brussel: Heinrich Böll Stiftung. Biermann, F., van Asselt, H., Boas, I., Massey, E., Pattberg, P. (2008). Climate Governance Post-2012. Options for EU Policy-Making. Centre for EU Policy-Making. Black, R., D., Kniveton, K., Schmidt- Verkerk. (2011). Migration and climate change: towards an integrated assessment of sensitivity (Department of Geography). Brighton: University of Sussex. Boano, C., Morris, T., Zetter, R. (2008). Environmentally displaced people. Understanding the linkages between environmental change, livelihoods and forced migration (Refugee studies Centre). Oxford: Oxford Department of International Development. Brems, E. (2013, 27 november). België moet oplossing voor klimaatmigranten aankaarten.(Groen werkt voor iedereen). Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://www.groen.be/nieuws/belgie-‐moet-‐oplossing-‐voor-‐ klimaatmigranten-‐aankaarten Bryman, A. (2008). Social Research Methods. New York: Oxford University Press. CBSNews (2008, 25 januri). U.N. Chief Warns of Water Shortages. Geraadpleegd op 14 juli 2014, via http://www.cbsnews.com/news/un-chief-warns-of-water-shortages/ Centre for International Sustainable Development Law (CISDL) (2002, 26 augustus). The Principle of Common but Differentiated Responsibilities: Origins and Scope. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://cisdl.org/public/docs/news/brief_common.pdf Council of the European Union (2004, 29 april). Council directive on minimum standards for the qualification and status of third country nationals or stateless persons as refugees or as persons who otherwise need international protection and the content of the protection granted. Luxembourg: Auteur. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via, http://eur-‐lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32004L0083:en:HTML Council of the European Union (2014, 19 mei). Annual Report 2014 to the European Council on EU Development Aid Targets. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://register.consilium.europa.eu/doc/srv?l=EN&f=ST%209989%202014%20INIT Dalemans, J. (2012, juni). Honger in de Sahel. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://www.broederlijkdelen.be/waar-we-werken/burkinafaso/item/3096-honger-in-de-sahel ECRE. Who are refugees? European Council of Refugees and Exiles(ECRE). Geraadpleegd op 14 juli 2014, via http://www.ecre.org/refugees/refugees/who-are-refugees.html Europa (2010a, 29 november). Climate Change: Questions and Awnsers on the UN climate conference in Cancún. European Commission MEMO 10/627. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via, http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-10-627_en.htm?locale=en
49
Europa (2012b, 14 februari). Temporary protection in the event of a mass influx of displaced persons. Summaries of EU Legislation. Geraadpleegd op 14 juli, 2014 via, http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/free_movement_of_persons_asylum_immi gration/l33124_en.htm Europa(2010c, 16 maart). Het programma van Stockholm. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via, http://europa.eu/legislation_summaries/human_rights/fundamental_rights_within_european_union/jl0034_nl .htm European Centre for Development Policy Management (2010, 11-12 mei). Migration and Development: How can West Africa and EU work together? Roundtable at the Seminar Strengthening regional Integration in West Africa: What Role for the European Union? Brussel: Auteur. European Commission (2008). Implemenation Framework of the Global Climate Change Alliance. Brussel: Auteur. European Commission (2009). EU Strategy for Supporting Disaster Risk Reduction in Developing Countries. Brussel: Auteur. European Commission (2011). Increasing the impact of EU Development Policy: An Agenda for Change. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via, http://ec.europa.eu/europeaid/what/developmentpolicies/documents/agenda_for_change_en.pdf European Commssion (2013a). An EU Strategy on adaptation to climate change (European Commission). Brussel: Auteur Europese Commissie (2013b). Algemeen verslag over de werkzaamheden van de Europese Unie (Europese Commissie). Brussel: Auteur. European Commission (2013c). Climate change, environmental degradation, and migration (European Commission). Brussel: Auteur. European Commission (2013d). The Global Approach to Migration and Mobility. (European Commission) Brussel:Auteur. European Commission (2013e). EU 2013 Report on Policy Coherence for Development. (European Commission) Brussel: Auteur. European Commission (2014,15 april ). International Action. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://ec.europa.eu/clima/policies/adaptation/international/index_en.htm#fn3 European Council (2010, 4 mei). The Stockholm Programme. An open and secure Europe serving and protecting citizins. Brussel: Auteur. Délegation de l'Union européene auprès des Nations Unies (EU-UN). (2008, 18 december). Climate Change and Security: Follow-up recommendations by EUHR Solana. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://www.eu-‐ un.europa.eu/articles/fr/article_8382_fr.htm Deruytter, T. (2009). Klimaatvluchtelingen: doelloos op zoek naar erkenning. Onderzoek naar nieuw internationaal wetgevend initiatief. (Ongepubliceerd Manuscript). Universiteit Gent, Gent. De Moor, N., (2013, 27 mei). Radio 1 [radio uitzending]. België: Radio 1. el-Hinnawi, E. (1985). Environmental Refugees. Nairobi: UNEP. Food and Agriculture Organization (2011). The State of Food and Agriculture 2010-11. Women in Agriculture: Closing the gender gap for development. Rome: Auteur.
50
Foresight (2011). Migration and Global Environment Change. Final Project Report. Londen: The Government Office for Science. Heinrich Böll Stiftung (2014). Our topics. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://www.boell.eu/en/categories/topics HLN. Be (2008, 29 mei). Ruim 200 miljoen migranten in 2050 door klimaatverandering. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via, http://www.hln.be/hln/nl/961/Wetenschap/article/detail/294046/2008/05/29/Ruim-200-miljoenmigranten-in-2050-door-klimaatverandering.dhtml Hoppe, R., Jeliazkova, M., van de Graaf, H., Grin, J. (2001). Beleidsnota’s die (door)werken – handleiding voor geslaagde beleidsvoorbereiding. Uitgeverij Coutinho: Bussum – Hfdst. 1 & Hfdst. 4, paragraaf 6 (pp. 13-29 en 93-105) King, D. E. (2014, 19 mei). African adaptaion projects starved of cash, says UN Chief. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://www.rtcc.org/2014/05/19/african-climate-adaptation-projects-starved-of-cash-says-un-chief/ Marshall, M. (2013, 1 maart). Humanitarian disaster blamed on climate change. Geraadpleegd op 7 april, 2014, via, http://www.newscientist.com/article/dn23229-humanitarian-disaster-blamed-on-climatechange.html#.U0I5cahOfyc Morel, M. (2011). Migratie en de Verenigde Naties. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via, https://biblio.ugent.be/input/download?func=downloadFile&recordOId=1989388&fileOId=1992884 Morinière, L., Taylor, R., Hamza, M. (2009, 20 april). Global Footprint Mapping & Micro-Simulation: A Tool for Risk Management. Geraadpleegd op 14 juli 2014, via http://www.earthzine.org/2009/04/20/global-‐ footprint-‐mapping-‐micro-‐simulation-‐tool-‐risk-‐management/ Morrisey, J. (2014, 19 mei). ADRRessing the political deficit in climate adaptation. Aljazeera. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://www.aljazeera.com/indepth/opinion/2014/05/climate-adaptation-africa2014519103948475231.html Nolan, P., & Lenski, G. (2011). Human societies. An introduction to macrosociology (11e ed.). Wilderness Place: Paradigm Publishers. Omroep Max (2012, 2 april). Ambassadeurs van het zelfdoen. Geraagdpleegd op 7 april, 2014 via, http://www.tijdvoormax.nl/uitzending/tijd-voor-max-woensdag-2-april-2014/ Oxfam Novib (2013, 16 april). Learning the lessons? Asessing the response to the 2012 food crisis in the Sahel to build resilience for the future. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via, http://www.oxfamsol.be/nl/IMG/pdf/RAP_Sahel_1_year_lessons_learned.pdf Randall, A. (2013, 17 mei). Climate refugees? Where's the dignity in that? The Guardian Environment Climate Change. Geraadpleegd op 14 juli, 2013, via http://www.theguardian.com/environment/2013/may/17/climatechange-refugees-dignity-migration Randall, A., Salsbury, J., White, Z.(2014, 14 januari). Moving Stories: The voices of people who move in the context of environmental change. Oxford: The Climate Outreach and Information Network. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://climatemigration.org.uk/moving-stories-report-the-voices-of-people-who-move-in-thecontext-of-environmental/ Reintano, T., Adal, L., Shaw, M. (2014, mei). Smuggled Futures. The dangerous path of the migrant from Africa to Europe. Genève: Global Initiative against Transnational Organized Crime. Scott, J. (1990). A matter of record. Cambridge: Polity. The Nansen Initiative (2013, 20 oktober). The Nansen Initative: towards a Protection Agenda for DisasterInduced Cross-Border Displacement. Genève: The Nansen Initiative Secretariat.
51
UK Climate Change & Migration Coalition (2013, 16 april). Moving stories: the Sahel. Geraadpleegd op 14 juli, 2013, via http://climatemigration.org.uk/moving-stories-the-sahel/ UNEP (2011). Livelihood Security. Climate Change, Migration, and Conflict in the Sahel. Genève: United Nations Environment Programme. Van Hoesel, P.H.M., Leeuw, F.L., Mevissen, J.W.M., (2005). Beleidsonderzoek in Nederland – Kennis voor beleid; Ontwikkeling van een professie. Koninklijke van Gorkum: Assen – Hfdst. 4 (pp. 49 – 63) Swedish Presidency (2012). A Framework for Action on Adaptation. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://ec.europa.eu/clima/events/docs/0013/info_sheet_adaptation_final_en.pdf World Food Programme (2007, 16 oktober). FAO insists on food as a human right: World Food Day theme seeks renewed commitment to the Right to Food. Geraadpleegd op 14 juli, 2014, via http://www.wfp.org/news/news-‐release/fao-‐insists-‐food-‐human-‐right-‐world-‐food-‐day-‐theme-‐seeks-‐renewed-‐ commitment-‐right-‐food
52
Bijlagen
Figuur 1 Drijfveren Bron: Foresight (2011) Figuur 2 Sahel regio: Senegal, Gambia, Mauritanië, Mali,Burkina Faso, Niger, Nigeria, Tsjaad, Soedan, Ethiopië, Eritrea, Djibouti, Somaliland en Somalië.
Bron:
Refugees International (2013)
53
Figuur 3 Invloed van klimaatverandering op drijfveren Bron: Foresight (2011)
Figuur 5: Migratie routes in Sahel regio
Bron: UNEP (2011) 54
Figuur 6 Migratie routes vanuit de Sahel regio naar Europa
Bron: Reitano, Adal, Shaw -Global Initiative (2014)
55