Agro – en Biotechniek Geel Bachelor in agro- en biotechnologie Milieu
Visbestand in het deelbekken van de Melsterbeek Inventarisatie en maatregelen ter verbetering
CAMPUS Geel
Stef Cools
Academiejaar 2011-2012
VOORWOORD Als student aan de Katholieke Hogeschool Kempen ben ik mijn laatste jaar Biotechnologie optie Milieu ingegaan. Een belangrijk opleidingsonderdeel gedurende dit laatste jaar is een stage waarover een eindwerk geschreven moet worden. Mijn project gaat over het in kaart brengen van het visbestand en wat de mogelijke oplossingen zijn om dit te verbeteren. Het is een veelzijdig onderwerp waar je alle kanten mee uitkunt, daarom is het ook zo boeiend. Ik nam deze opdracht dan ook met veel plezier aan. Aangezien de natuur en vissen me interesseren is dit een mooi onderwerp dat ik toegewezen kreeg door docent Mevr. Sofie Verreydt. Ik wil ze ook bedanken voor de hulp die ik kreeg tijdens het schrijven van het eindwerk. Ik zou ook graag de mensen bedanken die mij hebben geholpen om het eindwerk tot een zo goed mogelijk eindresultaat te brengen. Allereerst wil ik mijn ouders bedanken die mij de kans gaven om verder te studeren. Vervolgens bedank ik mijn stagebegeleider Karel Van Daele die me enorm goed heeft geholpen en waarop ik altijd kon rekenen. Verder bedank ik Jo Lammens ,Peter Priemen, Raymode Vanstapel , Annelies Gorissen voor de hulp die ik van ze kreeg en de warme sfeer die er heerste ten huize van de Watering. Vervolgens wil ik Thierry Gaethofs bedanken voor de prettige samenwerking, de hulp bij het schrijven van het eindwerk, de leuke visdagen en de nuttige info die hij mij bezorgd heeft. Ook wil ik mijn dank uiten tegenover Eric Stoffelen, Jos Eykens en Luc Steegmans omdat ze me hebben geholpen tijdens de afvissingen.
3
SAMENVATTING In dit eindwerk wordt de actuele visstand op drie waterlopen (Molenbeek, Cicindriabeek en de Melsterbeek) binnen het deelbekken van de Melsterbeek in de Provincie Limburg in kaart gebracht. De visbemonsteringen werden uitgevoerd door het toepassen van de techniek van het elektrisch vissen. De verzamelde gegevens worden onderling met elkaar vergeleken en per beek wordt er gekeken hoe de visstand evolueerd is doorheen de jaren door literatuurgegevens van vroeger (jaren 1990-2000) te vergelijken met de recente data. Voorts wordt er de waterkwaliteit van de 3 beken besproken en wordt een inventaris gemaakt van de aanwezige vismigratieknelpunten. Er worden 5 vissen in detail besproken: blauwbandgrondel, riviergrondel,driedoornige stekelbaars, tiendoornige stekelbaars en bermpje. Van iedere vissoort wordt de verspreiding per beek nagegaan en er wordt gekeken of er een uitbreiding of inkrimping is van het verspreidingsgebied van deze soorten. Uit het onderzoek kan worden afgeleid dat de Molenbeek en in mindere mate de Melsterbeek een gunstige evolutie doorheen de jaren maakten. Op enkele trajecten in de middenloop van de Molenbeek wordt een gezonde populatieopbouw met natuurlijke voortplanting vastgesteld bij enkele typische beekvissoorten zoals riviergrondel en bermpje. De aanleg van de collector en de vele erosiebestrijdingsmaatregelen op het land in het bovenstrooms gedeelte van de Molenbeek hebben een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de waterkwaliteit (minder slib) op het tracé tussen Velm en Sint-Truiden. In contrast hiermee staat de Cicindriabeek die zwaar verontreinigd is en waar zo goed als geen vissen rondzwemmen. Er worden maatregelen voorgesteld om het biotoop van de vissen in de beken te verbeteren, vrije vismigratie te vergemakkelijken ter hoogte van watermolens en om de waterkwaliteit te verbeteren. Samenvattend kan er geconcudeerd worden dat een mix aan erosiebestrijdingsmaatregelen op het land hun steentje bijdragen tot het afremmen van modderstromen naar de beken. Hierdoor wordt er minder slib afgezet op de beekbodem en hebben vissen meer kans op een succesvolle paai. Om de kwaliteit van de beek te verbeteren is het zowel noodzakelijk om maatregelen op het land te nemen als maatregelen in de beek zelf. Het is een “en – en” verhaal.
4
INHOUDSTAFEL Inhoud
VISBESTAND IN HET DEELBEKKEN VAN DE MELSTERBEEK INVENTARISATIE EN MAATREGELEN TER VERBETERINGFOUT! BLADWIJZER NIET G VOORWOORD ..................................................................................................... 2 SAMENVATTING ................................................................................................. 3 INHOUDSTAFEL .................................................................................................. 4 INLEIDING ......................................................................................................... 7 1
WATERING VAN SINT-TRUIDEN ........................................................... 8
1.1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.5.1 1.5.2
Wat is een watering ............................................................................. 8 Doelstelling .......................................................................................... 8 Werking ............................................................................................... 8 Maatregelen ......................................................................................... 9 Situering ............................................................................................ 10 Reliëf ................................................................................................. 11 Vochtig Haspengouw .............................................................................. 11 Droog Haspengouw ................................................................................ 12
2
BEKEN ................................................................................................ 13
2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.1 2.1.2 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.1 2.3.2
Molenbeek(1)..................................................................................... 13 Prati ..................................................................................................... 14 BBI ...................................................................................................... 14 Aanwezige knelpunten ............................................................................ 15 Aanwezigheid lozingspunten/overstorten en collectoren .............................. 15 Cicindria(2) ........................................................................................ 16 Prati ..................................................................................................... 17 BBI ...................................................................................................... 17 Aanwezige knelpunten ............................................................................ 18 Aanwezigheid lozingspunten/overstorten en collectoren .............................. 18 Melsterbeek(3) .................................................................................. 19 Prati index ............................................................................................ 20 BBI ...................................................................................................... 20 Aanwezige knelpunten ............................................................................ 21 Aanwezigheid lozingspunten/overstorten en collectoren .............................. 22
3
VISSOORTEN: ..................................................................................... 23
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.2.7 3.2.8 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5
Vervuilingtolerantie vissoorten .......................................................... 23 De driedoornige stekelbaars: Gasterosteus aculeatus ........................ 23 Beschrijving .......................................................................................... 23 Verspreiding in Vlaanderen ...................................................................... 24 Evolutie en verspreiding Molenbeek .......................................................... 25 Evolutie en verspreiding Cicindriabeek ...................................................... 25 Evolutie en verspreiding Melsterbeek ........................................................ 26 Voedsel................................................................................................. 26 Gedrag en voortplanting ......................................................................... 27 Bescherming ......................................................................................... 27 De tiendoornige stekelbaars: Pungitius pungitius .............................. 27 Beschrijving .......................................................................................... 27 Verspreiding in Vlaanderen ...................................................................... 28 Evolutie en verspreiding Molenbeek .......................................................... 29 Evolutie en verspreiding Cicindriabeek ...................................................... 29 Evolutie en verspreiding Melsterbeek ........................................................ 30
5
3.3.6 3.3.7 3.3.8 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4 3.4.5 3.4.6 3.4.7 3.4.8 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.5.4 3.5.5 3.5.6 3.5.7 3.5.8 3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6 3.6.7 3.6.8
Voedsel................................................................................................. 30 Voortplanting......................................................................................... 30 Bescherming ......................................................................................... 31 Riviergrondel: Gobio gobio ................................................................. 31 Beschrijving .......................................................................................... 31 Verspreiding in Vlaanderen ...................................................................... 31 Evolutie en verspreiding Molenbeek .......................................................... 32 Evolutie en verspreiding Cicindriabeek ...................................................... 34 Evolutie en verspreiding Melsterbeek ........................................................ 34 Voedsel................................................................................................. 34 Voortplanting en gedrag ......................................................................... 35 Bescherming ......................................................................................... 35 Bermpje: Barbatula barbatula ........................................................... 35 Beschrijving .......................................................................................... 35 Verspreiding in Vlaanderen ...................................................................... 36 Evolutie en verspreiding Molenbeek .......................................................... 36 Evolutie en verspreiding Cicindriabeek ...................................................... 37 Evolutie en verspreiding Melsterbeek ........................................................ 38 Voedsel................................................................................................. 39 Voortplanting en gedrag ......................................................................... 39 Bescherming ......................................................................................... 39 De blauwbandgrondel: Pseudorasbora parva ..................................... 39 Beschrijving .......................................................................................... 39 Verspreiding in Vlaanderen ...................................................................... 40 Evolutie en verspreiding Molenbeek .......................................................... 40 Evolutie en verspreiding Cicindriabeek ...................................................... 41 Evolutie en verspreiding Melsterbeek ........................................................ 41 Voedsel................................................................................................. 42 Voortplanting en gedrag ......................................................................... 42 Bescherming ......................................................................................... 42
4
VISMIGRATIEKNELPUNTEN: ............................................................... 43
5
PROBLEMEN MET WATERKWALITEIT EN SLIB IN DE BEEK ................. 45
5.1 5.2 5.3 5.4 5.4.1 5.4.2
Aansluiting RWZI ............................................................................... 45 Gevolgen organische vervuiling ......................................................... 45 Overstorten ........................................................................................ 46 Gevolgen modderstroom op visbestand ............................................. 46 Directe gevolgen visbestand .................................................................... 48 Gevolgen visbestand op termijn ............................................................... 48
6
AFVISSINGEN .................................................................................... 49
6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.4 6.5 6.6 6.7 6.7.1 6.7.2 6.7.3
Werking ............................................................................................. 49 Praktijk .............................................................................................. 49 Toestel: EFGI 650 Bretscheider .......................................................... 50 Pulserende gelijkstroom ......................................................................... 51 Continue gelijkstroom (manueel instelbaar) .............................................. 51 Geleidbaarheid ................................................................................... 51 Elektrisch vissen ................................................................................ 51 Effect van elektriciteit op vissen ........................................................ 52 Afvissingen beken .............................................................................. 53 Molenbeek ............................................................................................ 53 Cicindriabeek ......................................................................................... 54 Melsterbeek........................................................................................... 55
7
MAATREGELEN TER VERBETERING VISBESTAND ................................ 56
7.1 7.1.1 7.1.2
Maatregelen molenbeek ..................................................................... 56 Oplossing Maasrode molen ...................................................................... 57 Oplossing watermolens stroomafwaarts Sint-Truiden ................................. 57
6
7.1.3 7.2 7.3 7.4 7.4.1 7.4.2 7.5 7.5.1 7.5.2 7.5.3 7.5.4 7.6
Oplossing oude molen te Velm ................................................................. 60 Maatregelen Cicindriabeek ................................................................. 61 Maatregelen Melsterbeek ................................................................... 61 Maatregelen op het land .................................................................... 62 Teelttechnische brongerichte maatregelen ter voorkoming van slib in de beek62 Opvangsystemen op het land ter voorkoming slib in de beek ....................... 63 Maatregelen in de beek ...................................................................... 67 Debiet .................................................................................................. 67 Diepteverschillen ................................................................................... 67 Stroomversnellingen............................................................................... 67 Besluit .................................................................................................. 68 Overstromingsgebied ......................................................................... 68
BESLUIT…. ....................................................................................................... 70 LITERATUURLIJST ............................................................................................ 74
7
INLEIDING Om een goed visbestand in beken te bekomen en behouden zullen bepaalde parameters in orde moeten zijn, zoals een goede waterkwaliteit, variatie in diepte en stroomsnelheid, mogelijkheid tot migratie, een goed bodemsubstraat, schuilgelegenheid en aanwezigheid van waterplanten. Om dit te bekomen moeten er allerlei maatregelen genomen worden tegen het afspoelen van de grond waaraan nutriënten zitten afkomstig van de landbouw. Hierdoor slibt de beek niet dicht en wordt het water niet vervuild. De beek ruimte geven om te meanderen waardoor er verschil in stroomsnelheid alsook verschil in diepte ontstaat. De aanwezigheid van vismigratieknelpunten is nefast voor de trek en de verspreiding van de vissen. Vissen hebben net als andere planten- en diersoorten migratieroutes nodig om zich vrij door watersystemen te kunnen verplaatsen. Vissen migreren, afhankelijk van de soort, over grote of beperkte afstand op zoek naar een geschikte paai- rust- en voedingsplaatsen. De meest opvallende migratie gebeurt in functie van de voortplanting. Ook is er migratie nodig om te kunnen vluchten tegen predatie, vluchten voor verontreiniging, wisselend winter- en zomerverblijf, wisselende eisen aan het biotoop bij wisselende levensstadia, uitwisseling van genetisch materiaal tussen populaties en uitbreiding van populaties. Een vrije migratie is dan ook van essentieel belang voor elke vissoort om de levenscyclus te volbrengen. Het doel van mijn onderzoek is om een actueel beeld te krijgen van het visbestand in de 3 beken, namelijk de Molenbeek, de Melsterbeek en de Cicindriabeek. Aan de hand van vroegere vangstgegevens en metingen in verband met de waterkwaliteit kan er een vergelijking worden gemaakt met de situatie die nu van kracht is. Dit wordt gedaan door recente gegevens te vergelijken met de informatie die voorhanden was toen de metingen pas begonnen. Met de verzamelde informatie worden de 3 beken vergeleken en wordt gekeken hoe het visbestand is geëvolueerd. Waar zit de vis, welke soorten zitten er, hoe zit het met de verspreiding per vissoort,waar liggen de knelpunten,hoe zit het met de waterkwaliteit en wat kunnen we eraan doen, welke structuurkenmerken heeft de beek, zijn de vragen waarop gepoogd zal worden een antwoord te geven. Om de gegevens te verzamelen werd er terreinwerk uitgevoerd. Er werd onderzoek uitgevoerd in de 3 beken die één voor één worden aangepakt. De slibdikte en de geurhinder werden geanalyseerd. In het voorjaar van 2012 vonden de afvissingen plaats.Om een beeld te krijgen over het aantal vissen in een bepaald gebied werd de techniek van elektrisch afvissen toegepast. Verder werd er gekeken naar aanwezigheid van overstorten en vismigratieknelpunten. Aan de hand van de waterkwaliteit, bodemsubstraat, stroomsnelheid en diepte kan je al een beeld vormen van de te verwachte soorten omdat ze allemaal hun eigen specifieke eisen stellen. Aan de hand van de resultaten kan advies gegeven worden waar nodig om de toestand te verbeteren.
8
1
WATERING VAN SINT-TRUIDEN 1.1
Wat is een watering De Watering van Sint-Truiden is een openbaar bestuur dat meewerkt aan de realisatie van het integraal waterbeheer binnen haar ambtsgebied. De Watering is tevens trekker van de Interbestuurlijke Samenwerking Land & Water, de Samenwerking Land & Water is een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid en heeft als doelstelling het uitstippelen van het integraal land- en waterbeheer in de gemeenten die deel uitmaken van de Samenwerking. Ook is de watering gastheer van het Provinciaal Steunpunt Land & Water. Dit houd in dat Alle Limburgse gemeenten en landbouwers die te kampen hebben met water-en modderoverlast en dit via een brongerichte aanpak willen oplossen,beroep kunnen doen op de diensten van het Steunpunt Land & Water beroep doen. (http://www.land-en-water.be)
Figuur1-1:watering sint-Truiden (www.land-en-water.be)
1.1
Doelstelling
De watering heeft als doelstelling het uitstippelen van het integraal land- en waterbeheer in de gemeenten die deel uitmaken van de Samenwerking. De Interbestuurlijke samenwerking land & water werd opgericht in 2002 door de gemeentes; Gingelom, St-Truiden, Geetbets, Herk-de-Stad, Nieuwerkerken, Landen, Riemst, Voeren en de Watering van Sint-Truiden. Deze samenwerking neemt een aantal taken op zich o.a. de opmaak en uitvoering van een DULO-waterplan met inbegrip van een erosiebestrijdingsplan en een waterhuishoudingsplan. (www.gingelom.be) De doelstelling is drieledig: •
de water- en modderoverlast in Zuid-Limburg beperken.
•
de vruchtbare leemgronden in Haspengouw en Voeren behouden.
•
de waterlopen vrijwaren van slibafzetting. (http://www.land-en-water.be)
1.2
Werking
Van boven naar beneden, van land naar water, probeert een watering het watersysteem te herstellen. Een Watering voert “en” kleinschalige erosiebestrijdingprojecten op het land “en” grotere ruimte voor water projecten in de valleien van de waterlopen uit. De Vlaamse en provinciale overheden stimuleren lokale besturen om de water– en modderoverlast op een planmatige en integrale manier aan te pakken. In de gemeenten die gelegen zijn in het ambtsgebied van de Watering van Sint-Truiden of
9
deel uitmaken van de Samenwerking Land & Water en het provinciaal steunpunt Land & Water, werden reeds heel wat projecten gerealiseerd en staan er nog veel op stapel. Er kan steeds gerekend worden op de bereidwillige medewerking van de landbouwers en eigenaars. Zo dragen zij in belangrijke mate bij om het water– en modderprobleem te beperken. Alle Limburgse gemeenten en landbouwers die te kampen hebben met water- en modderoverlast en dit via een brongerichte aanpak willen oplossen, kunnen op de diensten van het Steunpunt Land & Water beroep doen. (http://www.land-en-water.be)
1.3
Maatregelen
Enkele maatregelen die worden genomen in de gebieden die te maken hebben met water en modder overlast worden hieronder weergegeven. Grasbufferstroken: Graszone onderaan of tussen akkerpercelen en langs waterlopen. Grasbufferstroken vormen barrières voor de wegvloeiende grond, en het afstromend hemelwater. Aarden dammen: Kleine ‘stuwdammen’ onderaan akkerpercelen die de wegvloeiende grond en het afstromend hemelwater opvangen. Kleine waterbuffers: Uitgegraven zones waarin de wegvloeiende grond en het afstromend hemelwater worden opgevangen. Overstromingszones in de valleien: Speciaal ingerichte zones langs waterlopen die in tijden van nood onder water kunnen lopen. Er liggen overstromingszones in Borlo, Het speelhof , De dorpsweide te Bevingen om er maar enkele te noemen. (http://www.land-en-water.be)
10
1.4
Situering
Het onderzoek van dit eindwerk vindt plaats in het Demerbekken en meer bepaald in het deelbekken van de Melsterbeek. De drie waterlopen die binnen dit onderzoek onder de loep worden genomen zijn de Molenbeek, Cicindriabeek en de Melsterbeek.
1
2
3
Figuur 1-2: De 3 beken van het deelbekken Melsterbeek; 1)molenbeek 2)Cicindriabeek 3)Melsterbeek (www.bekkenwerking.be)
De Molenbeek en Cicindriabeek monden uit in de Melsterbeek in Sint-Truiden waarna de Melsterbeek vervolgens in de Gete terecht komt die dan uiteindelijk uitmondt in de Demer. Het Demerbekken situeert zich in het zuidoostelijk deel van het Vlaamse Gewest. Het zuidwesten van het bekken behoort tot de provincie Vlaams-Brabant terwijl het noordoostelijke en grootste deel tot de provincie Limburg behoort. In het noorden grenst het Demerbekken aan het bekken van de Nete. In het zuiden wordt het begrensd door de taalgrens, doch de bovenloop van bepaalde waterlopen, waaronder de Getes, strekken zich uit tot in Wallonië. Het bekken van de Maas ligt ten oosten van het Demerbekken, terwijl het Dijle- en Zennebekken zich ten westen van het beschouwde bekken bevindt.
11
Het gedeelte van het Demerbekken, dat in het Vlaamse Gewest is gelegen, heeft een oppervlakte van 1.919 km². Het volledige hydrografische bekken is 2.334 km² groot. (www.bekkenwerking.be) De 3 beken behoren tot het waterschap van de Melsterbeek. Deze waterschap behoort tot de gemeentes Gingelom, Sint-Truiden en Geetbets. Via waterschappen zorgt de provincie samen met gemeenten en andere waterbeheerders voor een actief en samenhangend waterbeheer over de gemeentegrenzen heen. (www.water4all.be)
1.5
Reliëf
Het reliëf in het Demerbekken wordt getypeerd door 3 verschillende regio’s: het Hageland, Haspengouw en het Kempens Plateau. De 3 te onderzoeken beken stromen door de regio van Haspengouw. Het brongebied van het deelbekken van de Melsterbeek is gelegen op een hoogte van 110 m, op deze hoogte ontspringen de bronnen. Vervolgens daalt het reliëf in het deelbekken van de Melsterbeek tot Sint-Truiden dat gelegen is op een hoogte van 50m. Van Sint-Truiden vervolgt het water zijn weg naar de lager gelegen gebieden Nieuwerkerken, Geetbets en Herk-de-stad tot op een hoogte van 35 m.
Figuur1-3 :reliëf deelbekken Melsterbeek (www.tijdschriftwater.be)
Op basis van de topografie en de ermee gerelateerde bodemvariatie kan Haspengouw worden opgedeeld in twee subgebieden namelijk; Vochtig en Droog haspengouw. 1.5.1
Vochtig Haspengouw
Vochtig Haspengouw, ten noorden van de lijn Sint-Truiden-Wellen-Vliermaalroot, wordt gekenmerkt door een vrij vlak, weinig golvend reliëf, variërend van 30 m in het noorden tot 60 m naar het zuiden toe. Vochtig-Haspengouw wordt in het noorden en oosten begrensd door de Demer, in het westen door de Gete en in het zuiden door de lijn Sint-Truiden- Tongeren. Het is een overgangsgebied tussen zandleem en leem. De ondergrond bestaat uit Tertiaire klei- en zandlagen (soms erg rijk aan schelpen). De ondoorlaatbare klei veroorzaakt vele bronnen, een dicht rivierennet en vochtige bodems, geschikt voor fruitteelt. De dalbodems worden ingenomen door al dan niet verruigd weiland met canadapopulieren. (www.vilt.be)
12
Figuur 1-4: Reliëfprofiel van Vochtig en Droog Haspengouw (www.leefmilieutongeren.be) 1.5.2
Droog Haspengouw
Droog Haspengouw (zuidelijk) is sterk golvend en het reliëf wordt gekenmerkt door niveauvariaties van 60 m tot 100 m, met tussenin, plaatselijk hoger gelegen plateaus. Zowel in Droog- als Vochtig-Haspengouw bestaat de aardkorst van zo'n anderhalve meter dikte uit leem. Het verschil zit in wat nog dieper ligt: de ondergrond. In VochtigHaspengouw bestaat die uit klei, een gesteente dat weinig water doorlaat. Hier bevindt zich dan ook een uitgebreid rivierennet met veel bronnen. In Droog-Haspengouw zit krijt en zand in de ondergrond en die gesteenten laten het water wel goed door. De overgang van Vochtig- naar Droog-Haspengouw loopt heel geleidelijk en gaat van SintTruiden, via Borgloon naar Tongeren. (www.vilt.be)
13
2
BEKEN
2.1
Molenbeek(1)
De Molenbeek is een onbevaarbare waterloop van categorie 3 en 2 die onder het beheer van de watering en de gemeente valt. De beek stroomt van Kortijs stroomafwaarts richting Runkelen. De hoogte van het punt van oorsprong bedraagt een kleine 140m en de benedenloop heeft een hoogte van 30m. Dit komt overeen met een verval van 110m op een afstand van 21km van bron tot monding. lengteprof iel Molenbeek
140
120
hoogte in m TAW
100
80
60
40
20
0 0
2
4
6
(stroomopwaarts)
8
10
12
afstand in km vanaf de bron
14
16
18
20
22
(stroomafwaarts)
Figuur 2-1: lengteprofiel Molenbeek
De Tweede Algemene Waterpassing (TAW) is de referentiehoogte waartegenover hoogtemetingen in België worden uitgedrukt. Een TAW-hoogte van 0 meter is gelijk aan het gemiddeld zeeniveau bij laagwater te Oostende.( nl.wikipedia.org)
14
2.1.1
Prati
De Prati-index geeft de kwaliteitsklasse van de zuurstofhuishouding in oppervlaktewater weer. De zuurstofhuishouding is van cruciaal belang voor de leefbaarheid en het herstel van een biotoop. Aan de hand van de Prati-index voor zuurstofverzadiging kan de kwaliteitsklasse van die zuurstofhuishouding bepaald worden. De Prati-index krijgt een slechte score bij lage zuurstofspanningen, maar ook bij oververzadiging. Die slechte score komt vooral voor bij eutrofiëring. Door fotosynthese maken plantaardige organismen zuurstof.(www.vmm.be)
Figuur 2-2: Prati index molenbeek (www.vmm.be)
Als er wordt gekeken naar de Prati index dan zien we een duidelijke verbetering. De waterkwaliteit is tussen de periode van 1992 wanneer de metingen begonnen tot de periode 2011 van matig verontreinigd naar niet verontreinigd geëvolueerd. Dit komt het visbestand alleen maar ten goede. Dit zou een verschuiving van tolerante naar niet tolerante soorten moeten teweeg brengen. 2.1.2
BBI
De Belgische Biotische Index evalueert de kwaliteit van een waterloop als biotoop. Deze index is gebaseerd op de aan- of afwezigheid van met het blote oog zichtbare ongewervelde waterdiertjes. De BBI integreert twee factoren: de aan- of afwezigheid van verontreinigingsgevoelige soorten en het totale aantal aangetroffen soortengroepen.
Figuur 2-3: BBI (www.vmm.be)
Sinds de metingen die begonnen in 1992 is er niet veel veranderd, de kwaliteit blijft matig verontreinigd.
15
2.1.1
Aanwezige knelpunten Op de molenbeek staan 4 watermolens in het benedenstrooms gebied. Verder zijn nog een 3-tal molens gelegen in het gebied tussen de boven en benedenloop van de beek. In de bovenloop bevindt zich nog een enkele watermolen. Watervalletjes komen op de Molenbeek niet voor. Verder zijn op de beek nog 3 wachtbekkens gebouwd en 2 syfons gesitueerd.
Figuur 2-4: knelpunten Molenbeek
2.1.2
Aanwezigheid lozingspunten/overstorten en collectoren
De beek bezit slechts enkele lozingspunten, Deze hebben weinig invloed op de waterkwaliteit. Ook bezit de waterloop maar 4 overstorten waarvan er 3 in het bovenstrooms gebied gelegen zijn. Gevolg hiervan is dat er in het bovenstroomsgebied meer problemen zijn met water. De beek is zo goed als volledig gecollecteerd wat de waterkwaliteit van de beek ten goede komt.
Figuur 2-5: lozingspunten, overstorten, collectoren op Molenbeek
16
2.2
Cicindria(2)
De Cicindriabeek is een onbevaarbare waterloop van categorie 3 en 2 die onder het beheer van de gemeente en de watering valt. De loop van de Cicindria-beek, van het zuidwesten naar het noordoosten, is van bijzonder belang geweest voor de ontwikkeling en waterhuishouding van de abdijstad Sint-Truiden. De Cicindriabeek beïnvloedde de aanleg van grote straten. De Cicindriabeek speelde een rol bij de economische ontwikkeling, bijvoorbeeld watermolens en bleekweiden, dit zijn kort gemaaide grasweiden, die ervoor dienden om linnen te bleken.( www.bekkenwerking.be) Lengteprofiel Cicindriabeek
120
80
60
St-Truiden
Hoogte (in meter TAW)
100
40
20
0 0
5 stroomopwaarts
Figuur 2-6: lengteprofiel Cicindriabeek
10
15
stand vanaf de bron (in kilometer)
20 stroomafwaarts
25
17
2.2.1
Prati
De kwaliteit van de Cicindriabeek schommelt tussen verontreinigd en aanvaardbaar. In de periode tussen 1989 en 1993 is de beek verontreinigd. Vanaf 1996 tot 1999 is er een periode van matige verontreiniging. De periode 2001 tot 2003 wordt gekenmerkt door een aanvaardbaar niveau qua vervuiling. De jaren die volgen is de beek verontreinigd tot matig verontreinigd.
Figuur 2-7:Prati index Cicindriabeek (www.vmm.be)
2.2.2
BBI
De periode van 1990 tot 2000 wordt kenmerkt door een zware verontreiniging. Na deze periode volgt een betere periode voor de beek, ze is matig verontreinigd.
Figuur 2-8: BBI Cicindriabeek (www.vmm.be)
18
2.2.3
Aanwezige knelpunten Op de beek staan 2 watermolens in het benedenstroomgebied en 2 molens die gelegen zijn tussen de bovenloop en de benedenloop.1 Watermolen bevindt zich in de bovenloop van de beek. Watervalletjes komen niet voor. Er bevinden zich 2 stuwen op de beek.
Figuur 2-9: : knelpunten Cicindriabeek
2.2.4
Aanwezigheid lozingspunten/overstorten en collectoren
De lozingspunten situeren zich vooral in de bovenloop van de beek, samen met de overstorten. Dit komt doordat de waterloop hier niet gecollecteerd is en de huishoudelijke afvalstoffen zo in de beek terecht komen. Het is moeilijk om de beek in het bovenstrooms gebied te collecteren, de huizen liggen hier meer verspreid en het zou een redelijke kost zijn om ze te collecteren. Een oplossing voor dit probleem zou een individuele behandeling afvalwater kunnen zijn.
Figuur 2-10: lozingspunten, overstorten, collectoren op Cicindriabeek
19
2.3
Melsterbeek(3)
De Melsterbeek is een onbevaarbare waterloop van categorie 3 en 2 die onder de machtiging van de gemeente en de watering valt. Deze zijwaterloop van de Gete ontspringt in het zuidoosten van de gemeente Gingelom op een hoogte van 110 m TAW. De Melsterbeek stroomt door de gemeenten Gingelom, Sint-Truiden, Geetbets en Herk-de-Stad. Vanaf de instroming van de Oude Beek te Sint-Truiden, is de Melsterbeek gecatalogeerd als een waterloop van 1ste categorie. De Melsterbeek is 34,8 km lang en is gekenmerkt door een verval van 2,5 m/km. De oppervlakte van het stroomgebied bedraagt 150,5 km². lengteprofiel Melsterbeek
115
105
95
85
75
65
hoogte in m T.A.W .
55
45
35 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
afstand tot bron (km)
l Figuur 2-11: lengteprofiel Melsterbeek
20
2.3.1
Prati index
Ter hoogte van Runkelen,dit is gelegen in het benedenstroomgebied is de kwaliteit geëvolueerd van matig verontreinigd naar aanvaardbaar tot niet verontreinigd. Gaan we verder stroomopwaarts ter hoogte van Ordeningen varieert de kwaliteit van aanvaardbaar tot niet verontreinigd.
Figuur 2-12:Prati index Melsterbeek (www.vmm.be)
2.3.2
BBI
In de periode tussen 1990 en 1993 is de beek zwaar verontreinigd. Vanaf 1994 tot 2002 schommelt de kwaliteit tussen verontreinigd tot matig verontreinigd. Na deze periode blijft de beek constant matig verontreinigd.
Figuur 2-13: BBI Melsterbeek (www.vmm.be)
21
2.3.1
Aanwezige knelpunten In het benedenstroomsgebied zijn 4 knelpunten gelegen; 3 watermolens en een watervalletje. Tussen boven en benedenstroomgebied ligt nog een watermolen. Meer stroomopwaarts liggen een serie watervalletjes die niet te overbruggen zijn.
Figuur 2-14: knelpunten Melsterbeek
Figuur 2-15:watervalletjes
22
2.3.2
Aanwezigheid lozingspunten/overstorten en collectoren
De Melsterbeek is bezaaid met lozingspunten. De overstorten zijn vooral gelegen in het gebied net boven het benedenstroomgebied. De beek is enkel voor een stuk in het benedenstroomgebied gecollecteerd.
Figuur 2-16: : lozingspunten, overstorten, collectoren op Melsterbeek
23
3
VISSOORTEN: 3.1
Vervuilingtolerantie vissoorten
De tolerantiescores worden zodanig opgedeeld dat een score “1” tolerantie en een score “5” intolerantie weergeeft. Voor de bepaling van de resulterende score dient het gemiddelde van al de soortspecifieke tolerantiescores genomen te worden. Dit zorgt voor onafhankelijkheid van de parameter voor het totaal aantal soorten. Door de onafhankelijkheid van de parameter te garanderen zal een water met weinig maar intolerante soorten hoger scoren dan een water met veel maar tolerante soorten. (www.inbo.be) Naam
Tolerantiescore
3d stekelbaars
1,00
10d stekelbaars
1,00
Bermpje
3,00
Blauwband
1,00
Riviergrond el
3,00
Figuur 3-1:toleranties per vissoort(www.inbo.be)
Zeer intolerante soorten krijgen waarde 5 aangezien zij als eerste het water zullen verlaten in geval van degradatie. Atypische, intolerante soorten en sporadisch voorkomende soorten krijgen een intermediaire score 3. Exoten, zeer tolerante soorten en atypische soorten krijgen een score 1 daar deze dikwijls een indicatie zijn van ernstige habitatdegradatie.
3.2 3.2.1
De driedoornige stekelbaars: Gasterosteus aculeatus Beschrijving
De driedoornige stekelbaars is een klein visje met een erg smalle staartwortel, een spitse bek en een zijdelings afgeplat lichaam dat vaak voorzien is van beenplaten. De maximale lengte die het stekelbaarsje kan bereiken bedraagt een 10-tal cm. De vis is zilverkleurig met zwarte vlekken op de flanken. In de paartijd krijgt het mannetje een vuurrode buik en keel en de ogen worden een sterk blauwgroen. Het rijpe vrouwtje heeft een blinkende zilverachtige buik.( A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
24
Figuur 3-2: driedoornige stekelbaars (www.visclublint.be)
3.2.2
Verspreiding in Vlaanderen
De driedoornige stekelbaars is de meest algemene soort van Vlaanderen. In alle stroomgebieden is hij aanwezig. Enkel verregaande vervuiling en te grote stroomsnelheden beperkte hem in zijn verspreiding. Allicht zijn de meeste trekpopulaties verdwenen door een beperking van de migratiemogelijkheden, door vervuiling of fysische barrières. Beide oorzaken kunnen ook gecombineerd voorkomen: inbuizing van de benedenlopen opgenomen in de riolering is hier een voorbeeld van. De driedoornige stekelbaars wordt momenteel massaal aangetroffen in de Dender, maar ook in de Zeeschelde en de IJzer is hij alom vertegenwoordigd. Deze soort is in volle uitbreiding. De 3-D ontwikkelt zich snel in beek-en riviertrajecten waar de vervuiling recent werd teruggedrongen. Maar komt echter zelden voor in ecologisch stabielere milieus zoals bijvoorbeeld oude vijvers.
Figuur 3-3: Verspreiding de driedoornige stekelbaars in de Vlaamse beken en Rivierenanno 1998.( A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
25
3.2.3
Evolutie en verspreiding Molenbeek
In de periode tussen 1996 en 2005 werd de driedoornige stekelbaars niet aangetroffen in de molenbeek. Pas vanaf 2009 begint de soort zich te vestigen vooral in de benedenloop van de beek. Dit omwille van het feit dat hier de beek geen verontreiniging vertoont. In 2012 worden er 34 driedoorns gevangen in de beneden loop en 2 ter hoogte van Velm.(zie bijlage 3 en Hfst 6.7.1)
Figuur 3-4: Evolutie en verspreiding 3-D in Molenbeek (2009 Likona,19902008
vis.milieuinfo.be, 2012 eigen veldwerk)
3.2.4
Evolutie en verspreiding Cicindriabeek
In de Jaren 1990 was de Cicindriabeek een visloze waterloop. De 3-D wordt voor het eerst gevangen op 28/05/2001 in Melveren, er werden 37 stuks door het INBO gevangen. Drie jaar later werd er terug gevist op dezelfde plaats, toen werden er 403 stekelbaarsjes gevangen wat er op wijst dat de soort in opmars is. In 2008 vonden er geen afvissingen plaats. In 2009 wordt er opnieuw afgevist, er worden 94 3-D’s gevangen door LIKONA. Het aantal is sterk achteruit gegaan,dit kan te maken hebben met een pieksterfte door bijvoorbeeld een in werking tredende overstort die het visbestand sterk naar beneden heeft gehaald. Schommelingen in het aantal driedoorns heeft te maken met de inwerking treding van de overstorten. Er werden 3 stekelbaarsjes gevangen ter hoogte van het wachtbekken de Dorpsweide in Bevingen. De vis slaagt er blijkbaar in de lange overwelving van Sint-Truiden te passeren. In 2012 worden er 9 visjes gevangen ter hoogte van de monding Melsterbeek-Cicindriabeek. Verder stroomopwaarts tot aan de overstort in Muizen die constant in werking is wordt er niets gevangen. Het is een vervuilde, stinkende beek die meer weg heeft van een riolering dan van een beek. Stroomopwaarts van de overstort worden er 36 driedoorns gevangen. Dit wijst erop dat de waterkwaliteit boven de overstort voldoende is voor de driedoorns. De populatie stroomopwaarts de overstort staat niet in contact met de driedoorns in de benedenloop, het gaat hier om een geïsoleerde restpopulatie.(zie rode pijl) Er moet dus een oplossing komen voor de overstort als we de visstand willen verbeteren. De populatie van de 3-D’s in de benedenloop schommelt sterk vanwege de vervuilende overstort die continu in werking treed. De Cicindriabeek herbergt enkel een paar driedoorns, van andere soorten is geen sprake. Dit zegt genoeg over de kwaliteit van de beek.(zie bijlage 3 en Hfst 6.7.2)
26
Figuur 3-5: Evolutie en verspreiding 3-D in Cicindriabeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be)
3.2.5
Evolutie en verspreiding Melsterbeek
De eerste vangsten werden geboekt in 1995 ter hoogte van Zepperen waar 50 visjes werden gevangen. In 2001 werd er op dezelfde plaats gevist zonder resultaat. Meer stroomafwaarts kwamen de visjes dan weer wel voor. In 2008 vonden geen afvissingen plaats. In 2009 komt de soort vrij veel voor in de middenloop van de beek. Ter hoogte van Ordingen werden enkele driedoornige stekelbaarsjes gevangen. Wordt er verder stroomopwaarts gevist dan gebeurde dit zonder succes. In 2012 is de soort in aantallen toegenomen en ze zijn verder stroomopwaarts geraakt tot Aalst.(zie bijlage 1 en Hfst 6.7.3)
Figuur 3-6: Evolutie en verspreiding 3-D in Melsterbeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be)
3.2.6
Voedsel
De stekelbaars is een echte zichtjager en heeft een dieet van kleine waterdiertjes, zoals muggenlarven, watervlooien, nimfen van eendagsvliegen, visbroed etc. Kleine
27
stekelbaarsjes zijn voornamelijk plankton eters. Grotere exemplaren eten grotere ongewervelden. 3.2.7
Gedrag en voortplanting
De stekelbaars leeft buiten het broedseizoen in flinke scholen, maar in het broedseizoen wordt het mannetje territoriaal. Hij maakt op de bodem een nest dat hij van kleine plantendelen aan elkaar kleeft met spiggine, een stof die in de nieren wordt geproduceerd. Bij voltooiing van het nest kruipt het mannetje erdoor. Aldus ontstaat een uitgang en een door booractiviteiten meer geaccentueerde ingang. Het mannetje balst naar zwangere vrouwtjes d.m.v. de zogenaamde zigzagdans. Andere mannetjes in het territorium worden herkend aan hun rode buik en worden meteen verjaagd. Rijpe vrouwtjes, herkenbaar aan de opgezwollen zilverachtige buik, worden betrokken in een baltsspel. Het vrouwtje wordt in het nestje geleid door de bewegingen van de man, als ze in het nestje ligt wordt ze door stootbewegingen van de man naar de staartwortel van het vrouwtje er toe aangezet de eieren af te staan. Vervolgens zwemt het mannetje door het nestje en bevrucht de eitjes. Het wijfje wordt indien ze nog aanwezig is verjaagd. Een nest kan de eieren van meerdere wijfjes bevatten. Het mannetje verzorgt de eieren door met de borstvinnen van tijd tot tijd zuurstofrijk water toe te voeren. Dit nest wordt door het mannetje bewaakt totdat de eitjes uitkomen.Driedoorns worden na een jaar geslachtsrijp.( A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
Figuur 3-7: verschil mannetje en vrouwtje 3-D .( A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) 3.2.8
Bescherming
Gezien zijn massale aanwezigheid geniet de stekelbaars geen speciale bescherming. Zoals uit het voorbeeld van de anadrome stekelbaars blijkt, kan de soort wel serieus achteruitgaan als de trekbeweging wordt belemmerd. (nl.wikipedia.org) (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
3.3 3.3.1
De tiendoornige stekelbaars: Pungitius pungitius Beschrijving
De tiendoornige stekelbaars is een vis die inheems is in de Benelux. Hij heet "tiendoornig", maar hij komt voor met meer en met minder stekels. De rugstekels staan wat onregelmatig naar links en rechts, zodat de stekelbaars ze tegen zijn lichaam aan kan leggen zonder dat ze elkaar raken.
28
De tiendoornige stekelbaars is een klein, lang, smal visje dat 5 tot 7 cm lang wordt en is daarmee het kleinste zoetwatervisje van de Benelux. Het broedgedrag is vergelijkbaar met dat van de driedoornige stekelbaars en vindt plaats in april - juni. De territoriale mannetjes worden gitzwart, hun buikstekels wit.
Figuur 3-8: tiendoornige stekelbaars (www.google.be)
3.3.2
Verspreiding in Vlaanderen
Alhoewel de tiendoorn relatief algemeen in Vlaanderen voorkomt, heeft hij toch een kleiner verspreidingsgebied dan de driedoorn. Hij is vooral zeldzamer in het westelijke deel van Vlaanderen. Het is moeilijk om een duidelijk evolutiepatroon te beschrijven voor deze meestal éénjarige soort. Teveel hangt af van de periode van bemonstering. Toch is duidelijk dat hij verdwenen is uit bepaalde beken door verdroging of toenemende vervuiling. Op bepaalde plaatsen in het Demerbekken neemt hij in volle expansie toe.
Figuur 3-9: Verspreiding van de tiendoornige stekekbaars in de Vlaamse beken en rivieren (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
29
3.3.3
Evolutie en verspreiding Molenbeek De tiendoornige stekelbaars wordt tussen de periode 1996 tot 2012 niet waargenomen in de Molenbeek.(zie bijlage 2 en Hfst 6.7.1)
Figuur 3-10:Evolutie en verspreiding 10-D in Molenbeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be)
3.3.4
Evolutie en verspreiding Cicindriabeek
De 10-D wordt voor het eerst aangetroffen in 2001, de aantallen zijn echter klein. In 2005 zijn de visjes weer verdwenen. In 2008 vonden geen afvissingen plaats. In 2009 komen de visjes terug voor in kleine aantallen in de benedenloop te Melveren. De afvissingen in 2012 leverden geen tiendoorns op, ze zijn terug uit de beek verdwenen.(zie bijlage 3 en Hfst 6.7.2)
Figuur 3-11: Evolutie en verspreiding 10-D in Cicindriabeek (vissenwerkgroep,
vis.milieuinfo.be)
30
3.3.5
Evolutie en verspreiding Melsterbeek
De soort komt in kleine aantallen voor in de middenloop van de beek. Ze geraken niet stroomopwaarts.(zie bijlage 1 en Hfst 6.7.3)
Figuur 3-12:Evolutie en verspreiding 10-D in de Melsterbeek(vissenwerkgroep,vis.milieuinfo.be)
3.3.6
Voedsel
Stekelbaarsjes zijn absolute liefhebbers van kleine ongewervelden en larfjes die zich dikwijls in ietwat vervuild water bevinden. Ze zijn verzot op muggenlarven en helpen zo het natuurlijke evenwicht in ietwat vervuilde watertjes te verbeteren 3.3.7
Voortplanting
Opvallend is dat de tiendoornige net als de driedoornige stekelbaars een nest bouwt van waterplanten. Wanneer het water warmer begint te worden krijgen de mannetjes hun baltskleuren en begint hij aan de bouw van zijn nest. Vanaf dan is het mannetje druk in de weer met het aanslepen van nieuw nestmateriaal en het verjagen van andere visjes in de buurt van zijn nest. Mannetjes die elkaar in deze periode tegenkomen kunnen dan ook hevig beginnen te vechten met soms ernstig verwondingen als gevolg. Het mannetje plakt het materiaal samen met een kleverig goedje uit kliertjes in de buurt van zijn anus. Als hij vindt dat zijn hoopje samen geplakte plantjes nu wel groot genoeg is wringt hij zich los door het midden van het bolletje zodat er een mooi cilindertje ontstaat waar een vrouwtje haar eitjes in kwijt kan. Als dit gebeurd is zijn zijn bruidskleuren nog feller als voorheen en hij begint nu met vol enthousiasme zijn zwarte buik met felwitte stekeltjes tentoon te spreiden. De paai rijpe vrouwtjes in de buurt die getuige zijn van dit schouwspel zullen het mannetje in al zijn bewegingen volgen tot hij haar uiteindelijk bij het nest brengt en ze er haar eitjes af kan zetten. Na deze hartstochtelijke vrijpartij kan het vrouwtje maar beter terug haar schuilplaats want het mannetje zal haar vanaf nu bezien als een potentiële vijand voor zijn kroost. Zo kunnen er meerdere legsels in het nestje gelegde worden. Wanneer alle eitjes in het nest zitten zal het mannetje zijn legsel beschermen en er constant een stroom zuurstofrijk water overheen sturen door met zijn energieke borstvinnen te waaieren. Als de jongen uitgekomen zijn rest hem nog een laatste taak: zijn jongen tegen alle mogelijke gevaren beschermen tot ze groot genoeg zijn om voor zichzelf te zorgen. Dit duurt hooguit enkele dagen en de jongen zijn nu klaar om de
31
gevaren van de sloot of beek te trotseren want ze zelfs al uitgerust met een stevig stel stekels waarmee ze al hun belagers, vijanden en rivalen kunnen overtuigen hen met rust te laten. (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) 3.3.8
Bescherming
Er zijn geen beschermingsmaatregelen voor deze algemene vissoort.( nl.wikipedia.org)
3.4 3.4.1
Riviergrondel: Gobio gobio Beschrijving
De grondel heeft een langgerekt cilindervormig lichaam. De rug is dondergrijs; de flanken gruisblauw met soms donkere vlekken. De buik is wit. Juist achter de kop zijn er geen schubben. De vinnen zijn doorschijnend, de rug -en staartvin gevlekt. De bek is onderstandig en heeft twee korte baarddraden. De maximale lengte bedraagt ongeveer 20cm.
Figuur 3-13: riviergrondels
3.4.2
Verspreiding in Vlaanderen
De grondel is nog algemeen aanwezig in de beken en rivieren van de bekkens van de Maas, de Nete en de Demer. Bovendien komt hij nog voor in het Dijlebekken en het Zennebekken.
32
Figuur 3-14: Verspreiding de riviergrondel in de Vlaamse beken en rivieren(A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) 3.4.3
Evolutie en verspreiding Molenbeek
De soort begint zich te vestigen vanaf 2009. Ter hoogte van de molenkom van de molen van Halmaal (Maasrode) worden grote aantallen gevangen. In 2012 worden er nog grotere aantallen gevangen. De voortplanting verloopt vlot, dit blijkt uit de grafiek met de jaarklassen. Doordat de vis hier moeilijk verder stroomopwaarts kan trekken is het een knelpunt waar een oplossing voor gevonden moet worden. Dit is mogelijk via een bypass doorheen het moeras van het wachtbekken Maasrode. In Velm worden zowel vissen gevangen stroomopwaarts als stroomafwaarts van de waterval van de molen.(zie bijlage 2 en Hfst 6.7.1)
Figuur 3-15: Evolutie en verspreiding van de riviergrondel in Molenbeek(vissenwerkgroep,
vis.milieuinfo.be)
33
De grote aantallen grondels in het gebied tussen Maasrode en Velm zijn te wijten aan het lage slibgehalte in de beek. Een harde quasi slibvrije bodem is hetgeen de soort nodig heeft om zich voort te planten. (zie bijlage 3: slibdikte in cm)
Figuur 3-16:slibdikte tussen Maasrode en Velm
Uit onderstaande figuur kan worden afgeleid dat er vissen van verschillende jaarklassen voorkomen. Dit wijst erop dat er natuurlijke voortplanting is. De vissen tussen 2 en 4cm zijn jonge visjes die laat op het seizoen in 2011 zijn geboren. De grondels van 10 en 11cm zorgen voor een piek (2 jaar geleden goede voortplanting) in de Gauscurve, deze grondels zijn ca. 2 jaar oud. Grondels van 6-8 cm zijn één jaar oud. Vissen van 12 tot 14 cm zijn 3 of 4 jaar oud.
Figuur 3-17: :Jaarklassen 2012 riviergrondels
34
3.4.4
Evolutie en verspreiding Cicindriabeek De riviergrondel werd niet aangetroffen tussen de periode 19962012.(zie bijlage 3 en Hfst 6.7.2)
Figuur 3-18: Evolutie en verspreiding van de riviergrondel in Cicindriabeek (vissenwerkgroep,
vis.milieuinfo.be)
3.4.5
Evolutie en verspreiding Melsterbeek Er werd voor het eerst een enkele riviergrondel gevangen in 2009 in het gebied van de middenloop. Dit wil zeggen dat de vis zijn opmars probeert te maken richting bovenlopen. In 2012 wordt er een enkele riviergrondel gevangen ter hoogte van hoeve Terbeek. Verder werden er ook 3 grondels gevangen in de woelkom van de Metsteren molen .De soort breidt niet uit.(zie bijlage 1 en Hfst 6.7.3)
Figuur 3-19: Evolutie en verspreiding van de riviergrondel in Melsterbeek(vissenwerkgroep,
vis.milieuinfo.be)
3.4.6
Voedsel
Het voedsel bestaat vooral uit organismen die op de bodem leven, zoals kreeftachtige ,slakken, mosseltjes en insectlarven. Dit menu wordt aangevuld met draadalgen.
35
3.4.7
Voortplanting en gedrag
Tijdens de voortplanting ( april-juni ) vertoont het mannetje typische paaiknobbels. De voortplanting begint als de watertemperatuur 12-14°C bereikt. De eileg gebeurt in verschillende periodes. De eitjes worden zowel op het substraat als op planten afgezet. De regulatie van de rivieren heeft niet rechtstreeks een eenduidig negatief effect op de grondelpopulaties. Zeer hoge densiteiten troffen we soms juist aan in sterk gereguleerde riviertrajecten. De grondel is een bodemvis die in scholen leeft. Hij komt voor in snelstromende beekjes met grindbodem tot in brakwater. Hij is een zeer algemene vis zowel in rivieren als in stilstaand water. De grondel is relatief resistent tegen organische vervuiling en het ermee gepaard gaand zuurstofgebrek. Ook op hogere temperaturen( tot 28 °C ) vormen geen problemen. 3.4.8
Bescherming
Grondels worden als aasvisje gebruikt voor snoek-,snoekbaars- en baarsvangst. Op plaatsen met hoge densiteit wordt hij al eens gestroopt met allerlei illegaal vistuig. Er geldt geen minimummaat voor deze soort. Ook is er geen vangstbeperking. (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
3.5 3.5.1
Bermpje: Barbatula barbatula Beschrijving
Het bermpje is een kleine (tot 18 cm) bodembewonende beeksoort. De vis heeft een langgerekt lijf en een afgeplatte kop met kleine dorsaal gelegen ogen. Het bermpje heeft een onderstandige bek en een zestal tasters bij zijn bek: vier op de bovenlip en twee in de mondhoeken. Het bermpje heeft twee paar neusopeningen, waarvan het voorste paar naar buiten toe buisvormig verlengd is. De kleur varieert van geelbruin tot zwart (afhankelijk van de ondergrond).De buik is licht geel.
Figuur 3-20: bermpje
36
3.5.2
Verspreiding in Vlaanderen
Het bermpje komt voor in drie stroomgebieden van Vlaanderen. Hij is vooral algemeen in de oostelijke helft van het Gewest. In Oost- en West-Vlaanderen komt hij slechts voor in een beperkt aantal beken. Hier kan hij echter plaatselijk zeer algemeen aanwezig zijn.
Figuur 3-21: Verspreiding van het bermpje in de Vlaamse beken en rivieren (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
3.5.3
Evolutie en verspreiding Molenbeek De soort wordt voor het eerst gevangen in 2009 in het benedenstroomse gebied van de beek (Molenbeek en Logebeek). In 2012 is de soort fors in aantal toegenomen. Ze worden echter niet verder dan de Volmolenweg (Staaien) waargenomen. (zie bijlage 2 en Hfst 6.7.1
Figuur 3-22: Evolutie en verspreiding van het bermpje in de Molenbeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be)
37
Uit onderstaande figuur kan worden afgeleid dat er vissen van verschillende jaarklassen voorkomen. Dit wijst erop dat er natuurlijke voortplanting is. Bermpjes van 3 tot 7 cm (piek bij 5 cm) zijn visjes geboren in het voorjaar en zomer van 2011, ze zijn ongeveer één jaar oud. Tweejarige bermpjes hebben een lengte van 8-9 cm. Nakomelingen van 2012 zijn er nog niet.
Figuur 3-23: jaarklassen bermpje 2012
3.5.4
Evolutie en verspreiding Cicindriabeek De soort komt niet voor in de Cicindriabeek.(zie bijlage 3 en Hfst 6.7.2)
Figuur 3-24: Evolutie en verspreiding van het bermpje in Cicindriabeek(vissenwerkgroep,
vis.milieuinfo.be)
38
3.5.5
Evolutie en verspreiding Melsterbeek Het bermpje wordt voor het eerste gevangen in 2009. Er worden een honderdtal visjes gevangen in de middenloop t.h.v. de woelkom van Metsteren molen. De soort lijkt klaar om stroomopwaarts te trekken. In 2012 zitten de vissen nog op dezelfde plaatsen maar de aantallen zijn verdubbeld. De soort kan zich voortplanten maar niet verder stroomopwaarts trekken. De soort zit vast bij het stuw van de Metsteren molen.(zie bijlage 1 en Hfst 6.7.3)
Figuur 3-25: Evolutie en verspreiding van het bermpje in Melsterbeek(vissenwerkgroep,
vis.milieuinfo.be)
Uit onderstaande figuur kan worden afgeleid dat er vissen van verschillende jaarklassen voorkomen. De populatieopbouw vertoont een duidelijke normale verdeling. Zes centimeter was de kleinste vis die gevangen werd. Er is een uitgesproken piek bij vissen van 9 cm, deze zijn ca. 2 jaar oud. Bermpjes van 11 en 12 cm zijn 3 jaar oud. Eénjarigen (6-7 cm) werden zeer weinig gevangen.
Figuur 3-26: Jaarklassen bermpje
39
3.5.6
Voedsel
Voedsel wordt al zoekend met de baarddraden op de bodem gevonden. Het bestaat uit een waaier van ongewervelde (muggenlarven, pissebedden ed.). De soort is niet erg gevoelig voor vervuiling. Jonge dieren voeden zich met plankton. 3.5.7
Voortplanting en gedrag
Het bermpje maakt geen nest. De eieren worden gelegd op planten,op het zandig substraat of op wortels. Na twee jaar worden de bermpjes geslachtsrijp. De eitjes worden in verschillende legbeurten afgelegd. De soort paait van april tot juni bij een watertemperatuur van rond de 18°C. Het bermpje kan overgaan op darmademhaling als het zuurstofgehalte in het water te laag wordt en neemt dan zuurstof op direct uit de lucht. Bermpjes hebben een voorkeur voor ondiepe, langzaam stromende beken, met een stenige bodem. Overdag ligt hij meestal onder stenen of tussen planten. Het meest komt hij voor in stromend water,alhoewel hij ook voorkomt in stilstaand water. Volgens bepaalde literatuur is hij een goede indicator voor zuiver water, alhoewel hij volgens mijn gegevens toch heel wat vervuiling kan verdragen. Bermpjes zijn voornamelijk 's nachts actief, overdag zitten ze verscholen , bij voorkeur in de schaduw. Ze verbergen zich overdag onder en tussen objecten zoals stenen en hout. Ze leven in groepjes. Binnen een groep bestaat een duidelijke hiërarchie. Mannetjes zijn dominanter dan vrouwtjes. 3.5.8
Bescherming
Het bermpje wordt momenteel volledig beschermd door de Riviervisserij wetgeving. (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
3.6 3.6.1
De blauwbandgrondel: Pseudorasbora parva Beschrijving
De blauwbandgrondel heeft een bovenstandige mond die hem doet lijken op de guppy. Het mannetje wordt groter dan het wijfje(tot 10cm).De zijlijn loopt in het midden van het lichaam. De grondkleur is groenachtig grijs tot metaalblauw. De schubben zijn omlijnd en relatief groot. De flank vertoont een blauwe band van kop tot staart die het duidelijkst is bij jonge en vrouwelijke dieren.
Figuur 3-27: Blauwbandgrondel (nl.wikipedia.org)
40
3.6.2
Verspreiding in Vlaanderen
De soort wordt momenteel aangetroffen in zowat alle Vlaamse rivierbekkens. Opmerkelijk is dat hoge dichtheden worden waargenomen in de nabijheid van visvijvers. De blauwbandgrondel wordt op basis van 2093 onderzochte meetplaatsen in 7,6% van de gevallen aangetroffen en is daarmee de op 15 soorten na meest verspreide vissoort in Vlaanderen.(anno 1998)
Figuur 3-28: Verspreiding van de blauwband in de Vlaamse beken en rivieren(A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
3.6.3
Evolutie en verspreiding Molenbeek
De blauwbandgrondel werd voor het eerst gevangen in 2001 in de benedenloop en heeft zich geleidelijk aan uitgebreid naar de middenloop t.h.v. Halmaal. Gegevens van 2005 en 2008 waren onvoldoende omdat er te weinig inventarisatiepunten werden bevist om er iets uit te kunnen afleiden. In 2012 werd de soort tot Velm aangetroffen.(zie bijlage 2 en Hfst 6.7.1)
Figuur 3-29: Evolutie en verspreiding van de blauwbandgrondel in de Molenbeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be)
41
3.6.4
Evolutie en verspreiding Cicindriabeek
De blauwbandgrondel vestigde zich voor het eerst in 2001 nabij de monding in de Melsterbeek. De soort wordt niet in grote aantallen aangetroffen. In 2012 is de soort volledig verdwenen.(zie bijlage 3 en hfst 6.7.2)
Figuur 3-30: Evolutie en verspreiding van de blauwbandgrondel in Cicindriabeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be)
3.6.5
Evolutie en verspreiding Melsterbeek
Er zijn onvoldoende gegevens voor handen in de jaren 2005 en 2008. De soort wordt voor het eerst in kleine aantallen waargenomen in 2009 in de middenloop ter hoogte van Metsterenmolen en Melveren. De gegevens van 2012 komen ongeveer overeen met die van 2009. (zie bijlage 1 en Hfst 6.7.3)
Figuur 3-31: Evolutie en verspreiding van de blauwbandgrondel in de Melsterbeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be)
42
3.6.6
Voedsel
Het voedsel bestaat uit ongewervelde, algen en plankton. Omdat dit visje ook kuit en jonge vis eet, en omdat het zich zeer snel kan voortplanten, heeft het een grote invloed op zijn milieu. De uitheemse blauwband is een voedselconcurrent voor de kleine inheemse soorten. In sommige gevallen eet hij schubben van andere vissen. Dit zogenaamde facultatief parasitisme is een zeldzaam gedrag bij vissen. 3.6.7
Voortplanting en gedrag
Tijdens de voortplantingsperiode wordt het mannetje met paaiuitslag donkerblauw, waarbij kop en kieuwdeksel violetkleurig kunnen worden. De vrouwtjes worden in deze periode geler van kop en flanken. De eitjes die in verschillende periodes worden afgezet, worden door het vrouwtje in slierten aan stenen en waterplanten gekleefd. Deze eitjes worden bewaakt door het mannetje. Na een jaar zijn de visjes al geslachtsrijp. De blauwbandgrondel is eurytoop, de soort is namelijk niet kieskeurig wat betreft leefomgeving. Een generalist die zowel zwak als snelstromend water bevolkt. Hij is bestand tegen een laag zuurstofgehalte en een hoge graad van verontreiniging. 3.6.8
Bescherming
De blauwbandgrondel wordt internationaal als een invasieve soort voor Europa beschouwd. De soort kende sinds 1992 een opvallende opkomst in Vlaanderen en is intussen in al onze hydrografische bekkens ingeburgerd. De blauwbandgrondel heeft een sterk negatieve invloed op de visfauna, via competitie voor voedsel, zoals zoöplankton, via predatie op eieren en het juveniel staduim. (www.inbo.be) (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)( Milieucel,2011)
43
4
VISMIGRATIEKNELPUNTEN:
Menselijke ingrepen kunnen het waterleven snel verstoren. Artificiële structuren zoals watermolens, terugslagkleppen en stuwen verhinderen de vrije migratie van riviervissen. Genmigratie, de uitwisseling van genetisch materiaal tussen populaties, is erg belangrijk om de stabiliteit van populaties te behouden. Het weerspiegelt ook hoe vlot vissen zich in het rivierbekken kunnen verplaatsen, en waar migratieknelpunten daar een stokje voor steken. Er werd genmigratie nagegaan tussen 21 populaties van de driedoornige stekelbaars in het Dijle-Demerbekken op basis van zes DNA segmenten. Vier bovenlopen bleken genetisch sterk geïsoleerd. In het algemeen had het aantal migratieknelpunten tussen twee populaties een veel grotere weerslag op de genetische connectiviteit dan hun onderlinge rivierafstand. Het in kaart brengen van de genetische structuur van riviervissen vormt een goede leidraad voor het herstel en beheer van rivierbekkens. Goede verplaatsingsmogelijkheden zijn cruciaal voor het behoud van de visfauna. Veel vissen migreren gedurende een bepaalde fase in hun leven, of in een bepaalde periode van het jaar. (www.tijdschriftwater.be)
Figuur 4-1: schematische weergave van vismigratie (www.vismigratie.be)
Ook vissen die hun hele leven in zoet water doorbrengen, gaan op zoek naar de properste, veiligste of best beschutte plaatsjes, om voedsel te zoeken of om zich voort te planten. De Vlaamse waterlopen liggen echter bezaaid met zogenaamde “migratieknelpunten”. Migratieknelpunten omvatten tal van constructies, zoals watermolens, gemalen, slecht aangelegde tunnels, stuwen en terugslagkleppen, die vooral de stroomopwaartse migratie van het waterleven verhinderen. Daarom vormen ze een ernstige bedreiging voor het voortbestaan of herstel van de populaties riviervissen, die zowiezo al veel te lijden hebben gehad onder het verlies van geschikt habitat door watervervuiling, of door het rechttrekken en verstevigen van oevers. Op korte termijn vormen migratieknelpunten, letterlijk en figuurlijk, een obstakel in het leven van een vis, wanneer die in zijn vrije migratie wordt gehinderd. Maar de gevolgen kunnen zich ook laten voelen op lange termijn, wanneer knelpunten bepaalde rivierdelen generaties lang isoleren, en hele populaties door inteelt genetisch verarmen. Deze verarming kan leiden tot een algemene vermindering van het aanpassingsvermogen aan de wisselende omstandigheden die in rivieren kunnen
44
optreden, zoals ziektes en schommelingen van de waterkwaliteit. In extreme gevallen kunnen migratieknelpunten dan ook leiden tot het uitsterven van volledige populaties Vispopulaties uit verschillende delen van een stroombekken zullen een sterk gelijkende genetische code vertonen, en dus een hoge verwantschapsgraad, indien ze onderling sterk migreren. Indien de genetische code van een populatie sterk afwijkt van andere populaties, dan wijst dit op een lage verwantschapsgraad, en dus op sterke isolatie. Omdat het eigenlijk gaat om de uitwisseling van genen, getransporteerd door individuen, spreekt men ook van genmigratie. (www.tijdschriftwater.be) Uit onderzoek (www.tijdschriftwater.be) blijkt dat de genetische variatie significant daalde volgens het aantal knelpunten van monding naar bron. Dit verband overtrof de correlatie tussen genetische variatie en stroomopwaartse afstand, en de correlatie tussen genetische variatie en beekbreedte. Verder verklaarde het aantal te overbruggen knelpunten 49% van de variatie in genmigratie, aanzienlijk meer dan beekbreedte (32%), of de te overbruggen rivierafstand (22%). Toch moeten we kritisch staan tegenover dit resultaat. Namelijk, hoe groter de te overbruggen rivierafstand, hoe meer knelpunten een stekelbaars op zijn weg ontmoet.(zie bijlage 4: watermolens)
Figuur 4-2: Relatie tussen afstand en aantal knelpunten (www.tijdschriftwater.be)
45
5
PROBLEMEN MET WATERKWALITEIT EN SLIB IN DE BEEK 5.1
Aansluiting RWZI
Uit onderstaande figuur kan worden afgeleid dat er in de benedenlopen van de 3 te onderzoeken beken 80 tot 90% aangesloten is op de riolering. Stroomopwaarts richting de brongebieden van de 3 beken is er slechts 50 tot 60 % aangesloten op de riolering. Dit komt doordat de waterzuiveringinstallaties stroomafwaarts gelegen zijn en van hieruit worden collectoren stroomopwaarts aangelegd. Stroomafwaarts zijn de woningen gegroepeerd gelegen wat het makkelijk maakt om deze aan te sluiten op de riolering in tegenstelling tot de huizen ter hoogte van de bovenlopen van de beken die her en der zijn verspreid. Dit maakt het moeilijker en kostelijker om ze allemaal aan te sluiten op het rioolnetwerk. Een oplossing hiervoor is het aanleggen van individuele behandeling afvalwater, op deze manier wordt het water gezuiverd zonder enorme kosten te moeten doen om voor enkele huizen riolering aan te leggen.
Figuur 5-1: aansluiting op riolering (www.bekkenwerking.be)
5.2
Gevolgen organische vervuiling
De organische vervuiling van een beek kan zeer verschillend zijn van oorsprong. Ze kan afkomstig zijn van industrie, slachthuizen, brouwerijen, landbouw, lozing mestoverschotten, afspoelen drijfmest, lozing huishoudelijk afval. De meeste organische stoffen zijn biologisch afbreekbaar. Door de lozing van organisch afval daalt het zuurstofgehalte in de beek ten gevolge van ademhaling van de aanwezige aerobe bacteriën, die het geloosde organisch materiaal afbreken.
46
Rioolschimmel, een kolonievormende bacterie die witte fluimen vormt, verbruikt enorm veel zuurstof waardoor het water zuurstofloos wordt en het leven in de beek onmogelijk wordt. Het lozen van organische verontreiniging brengt in de eerste plaats een zuurstofdaling met zich meebrengt. Elke soort heeft echter zijn eigen minimale zuurstof behoefte. Ook is de leeftijd van een organisme een belangrijke parameter die bepaald hoeveel zuurstof een vis nodig heeft. In de beginstadia van het vissenleven is de zuurstof behoefte het grootst. (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998)
5.3
Overstorten
Overstorten van gemengde rioleringsstelsels zijn een bron van sedimentaanvoer en verontreiniging naar de waterloop. In de onmiddellijke nabijheid van een overstort geven verhoogde debieten bovendien aanleiding tot erosie van de waterbodem wat een verandering van habitat met zich meebrengt voor de vissen.
5.4
Gevolgen modderstroom op visbestand
Doordat het studiegebied gelegen is in erosiegevoelig gebied komen er problemen voor met modderstromen in de beken.
Figuur 5-2: erosiegevoeligheid (dov.vlaanderen.be)
Uit bovenstaande kaart kan worden afgeleid dat het gebied gelegen is in een sterk tot zeer sterk erosiegevoelig gebied vandaar de vele maatregelen die worden genomen.(zie Hfst 7.3: Maatregelen op het land). (Vlaamse Regering 26 februari 2010)
47
Uit onderstaande figuur kan worden afgeleid dat bodemerosie de grootste aanbrenger van slib in de beek is.
Figuur 5-3:sediment aanvoer in de beek (Watering Sint-Truiden)
De 3 beken krijgen grote hoeveelheden sediment te verwerken die afkomstig is van de landbouwgronden. Uit onderstaande figuur blijkt dat er tussen de 1,01-en 1,50 ton/ha/jaar sediment wordt vervoerd.
Figuur 5-4: sedimentexport ton/ha/j (www.bekkenwerking.be)
48
5.4.1
Directe gevolgen visbestand
Er kan directe vissterfte optreden doordat de kieuwen verstoppen door het vele sediment in de beek. 5.4.2
Gevolgen visbestand op termijn
De eitjes van de vissen kunnen bedolven raken onder het slib waardoor ze afsterven. Ook bestaat de kans dat de stroming ze meesleurt. De vissen die de bovenlopen hebben bereikt kunnen door stroming meegesleurd worden naar de lager gelegen gebieden. Hierdoor is een bepaald stuk beek een tijd visloos totdat de vissen zich terug meer stroomopwaarts kunnen vestigen op voorwaarde dat vismigratieknelpunten passeerbaar zijn. Modderdeeltjes waaraan meststoffen en bestrijdingsmiddelen vastzitten die afkomstig zijn van de landbouwgronden komen in de beek terecht en zullen de beken verontreinigen. Hierdoor kunnen er verschuivingen optreden tussen vissoorten. De vissen die niet vervuilingtolerant zijn zullen verdwijnen en hun plaats wordt ingenomen door vervuilingtolerante soorten. Het aantal vissoorten zal afnemen wat nefast is voor de biodiversiteit. De waterbodemkwaliteit alsook het oppervlaktewater gaat achteruit. De rioleringen en RWZI’s slibben dicht waardoor deze minder goed zullen werken en als gevolg zullen de overstorten meer in werking treden waardoor er nog extra vervuiling in de beken komt. Stroomkuilen die dienen als beschutting vullen zich met slib en er ontstaat een vlakke oninteressante waterbodem zonder schuilgelegenheid voor de vissen.
49
6
AFVISSINGEN 6.1
Werking
Het basisprincipe van deze vistechniek is het opwekken van een elektrisch veld in het water tussen twee erin ondergedompelde elektroden, met de bedoeling een zwemreactie uit te lokken bij de vissen die zich in de buurt van de elektroden bevinden, of deze tenminste te verdoven om ze bij het bovendrijven met een net op te scheppen (Coeck, 1996). De elektrische stroom opgewekt door een batterij of generator, wordt via geleiders (elektroden) in het water verspreid. Het water fungeert zowel als weerstand en als geleider. Bij gebruik van gelijkstroom is er sprake van één of meerdere positieve handelektroden (anode) en een negatieve elektrode. (Sven Herrijgers, 2009)
Figuur 6-1:elektrisch vissen
6.2
Praktijk
Er wordt in de stroomopwaartse richting gevist zodat de vissen minder gemakkelijk kunnen ontsnappen en ze met de stroom meedrijven in ons net nadat ze werden verdoofd. Door stroomopwaarts te vissen heb je ook een beter zicht omdat de modder die op de waterbodem ligt van ons wegstroomt. Eén persoon bedient het elektrisch toestel, 1of 2 personen scheppen de verdoofde vissen op (hangt van de breedte van de beek af) en legen hun net in een emmer of kuip die een derde persoon die zich achter de vissers bevindt vastheeft. Bij kleine aantallen vissen is het handiger om rechtstreeks de vissen in het net te tellen en de gegevens door te spelen aan de persoon die aan wal alles noteert. Is het te bevissen traject afgevist dan worden de vissen geteld op soortnaam en bij grote populaties worden de vissen gemeten om zo een beeld te krijgen van de verschillende jaarklassen. De gevangen vissen worden met een schepnetje beetje bij beetje uit de emmer gehaald en op een witte meetschaal gelegd. Zo kan de vis gemakkelijk gemeten worden en op soortnaam worden gebracht, 1 persoon noteert de gegevens. De gemeten vissen worden in een andere emmer met proper water gegleden. Als al de vissen zijn geteld wordt de emmer voorzichtig weer te watergelaten op de plek van oorsprong.
50
Figuur 6-2: meting vissen
6.3
Toestel: EFGI 650 Bretscheider
Het EFGI 650 toestel kan perfect gebruikt worden bij het inventariseren van de ondiepe boven- en middenloop van Kempische zandbeken, kleine waterlopen in Haspengouw en kiezelbeken in de Voerstreek. Het Bretschneider toestel is hoogtechnologisch materiaal dat bij een correct gebruik zeer doeltreffend en erg visvriendelijk kan worden ingezet afhankelijk van het type beek en de geleidbaarheid van het water.(www.inbo.be :nota Provincie Limburg)
Figuur 6-3: Bretscheider
51
6.3.1
Pulserende gelijkstroom
Het aantal pulsen per seconde en de pulslengte zijn manueel instelbaar. Pulserende gelijkstroom wordt toegepast op voedselrijke waterlopen voor het gericht vangen van ouderdieren of grotere exemplaren die ontsnapt tijdens het vissen met continue gelijkstroom. Het vangstbereik is groter dan bij continue gelijkstroom en de vissen geraken kortstondig verdoofd. (www.inbo.be :nota Provincie Limburg) 6.3.2
Continue gelijkstroom (manueel instelbaar)
Afvissen met continue gelijkstroom wordt vooral aangewend bij het bemonsteren van ondiepe beken met een lage geleidbaarheid. Deze techniek is zeer geschikt om vissoorten die ingegraven zitten in de beekbodem (beekprik, kleine en grote modderkruiper) of verstopt zitten onder stenen (rivierdonderpad, bermpje) op een gebruiksvriendelijke manier te vangen. Het voordeel van continu gelijkstroom is dat de vissen probleemloos naar de vanganode (net) komen zwemmen en deze ook beter en langer blijven volgen zonder dat ze bewusteloos of verdoofd raken. (www.inbo.be)
Figuur 6-4: vissen met continue gelijkstroom
6.4
Geleidbaarheid
De geleidbaarheid verwijst naar het gemak waarmee elektriciteit wordt doorgegeven door een geleider. Wat betreft water is het de hoeveelheid en type van opgeloste bestanddelen die de geleidbaarheid bepaaldt. Zeer zuiver water geleid de elektronen slecht en heeft dus een lage geleidbaarheid(regenwater).Water met veel onzuiverheden geleidt de elektronen goed en heeft dus een hoge geleidbaarheid.
6.5
Elektrisch vissen
De elektrische vistechniek werd in dit onderzoek gebruikt omdat zo dezelfde vismethode gebruikt wordt als voorgaande visonderzoeken. Zo zullen de resultaten beter te vergelijken zijn. Als er nu met netten gevist wordt en de voorgaande onderzoeken zouden met een elektrisch toestel zijn gebeurd dan zou dit een vertekend beeld geven omdat het vissen met een net minder efficiënt is en hierdoor verschillende vissen worden gemist die bij het gebruik van een elektrisch toestel wel gevangen zouden worden.
52
6.6
Effect van elektriciteit op vissen
Een vis zal elektrische stroom geleiden als er een potentiaalverschil is tussen kop en staart. Hoe groter dit potentiaal verschik, hoe groter de stroom door de vis,hoe heviger de reactie van de vis. Het potentiaal verschil dat nodig is om een bepaalde reactie teweeg te brengen bij de vis, verschilt van soort tot soort. (www.inbo.be)
Figuur 6-5 verandering in het potentiaalverschil dat een vis waarneemt wanneer hij dichter bij een elektrode komt(www.inbo.be)
Uit bovenstaande figuur toont een elektrode met twee vissen van dezelfde lengte, de ene verder weg van de elektrode dan de andere. De verst verwijderde vis ondervindt een spanningsverschil tussen kop en staart van 4 volt terwijl de dichtstbijzijnde vis 50 volt ervaart. (www.inbo.be) Onderstaande figuur toont twee vissen van verschillende grote die zich op dezelfde afstand van de elektrode bevinden.
Figuur 6-6 verschil in potentiaalverschil tussen een grotere en een kleinere vis op gelijke afstand van een elektrode(www.inbo.be)
De grootste vis ondervindt een spanningsverschil tussen kop en staart van 77 volt, terwijl de kleinste 50 volt ervaart. Grote vissen ervaren een groter potentiaalverschil tussen kop en staart dan kleinere soortgenoten, waardoor zij beter reageren op elektriciteit. (www.inbo.be)
53
6.7
Afvissingen beken
Op 2 dagen tijd werden er telkens dezelfde soorten gevangen (5): bermpje, riviergrondel, blauwbandgrondel, 3D en 10D-stekelbaars. Af en toe werd er een minder verwachte vis gevangen: paling, blankvoorn, giebel. 6.7.1
Molenbeek
Op de molenbeek werden alle te verwachte soorten aangetroffen op uitzondering van de 10-D. Maart 2012
Bermpje
Grondel
blauwband
3-D
10-D
Runkelen dorp opwaarts Gorsemdorp (150m gevist)
176
12
40
34
0
Logebeek Duras(125 m gevist)
76
28
52
78
10
Volmolenweg (links van Sint-truiden) (50m gevist)
18
20
3
0
0
Logebeek (oplossing voor 3 watermolens te omzeilen)(100m gevist)
0
0
0
0
0
Molen Maasrode: extra 1 blankvoorn ( 50 m gevist)
0
533(leeftijdsklass en 301 gemeten +232 niet gemeten
45
0
0
Dorpsbeek (slib en rioolgeur) (50 m gevist)
0
0
0
0
0
Halingenstraat Velm (75 m gevist)
0
125
1
2
0
Oude molen Velm (50m gevist)
0
25
0
0
0
Wachtbekken Pulleveld Niel-Bij –Sint- Truiden (meanderend helder goede structuur goed begroeing) (50 m gevist)
0
0
0
0
0
Neremsmolen(helder) (50 m gevist)
0
0
0
0
0
Boenebeek te Montenaken(veel slib) weinig water) (50 m gevist)
0
0
0
0
0
54
6.7.2
Cicindriabeek
De Cicindriabeek is een zo goed als visloze beek. Dit komt door de overstort die continu in werking treedt. Stroomafwaarts van de overstort is het onmogelijk om vissen te herbergen. Wordt er echter gevist stroomopwaarts de overstort wordt er een kleine populatie aan 3-D’s gevangen. Maart 2012
Bermpje
Grondel
blauwband
3-D
10-D
Cicindria monding(melsterbeek tot brug)(150m gevist)
0
0
0
9
0
wachtbekken Borlo (weinig water) (50 m gevist)
0
0
0
0
0
Kaneelstraat Muizen (overstort constant in werking)(50 m gevist)
0
0
0
36
0
0
0
0
0
0
Kerkom(afwaarts overstort) (50 m gevist)
0
0
0
0
0
Bevingen wachtbekken Dorpsweide(stank, riool) (50 m gevist)
0
0
0
0
0
Monding Voortbeek en Cicindriabeek (50 m gevist)
0
0
0
0
0
Stroomop overstort Kaneelstraat Muizen (overstort constant in werking) (50 m gevist) Stroomaf overstort
55
6.7.3
Melsterbeek
De Melsterbeek is de enige beek die de 5 te verwachte soorten herbergt. De 5 soorten worden aangetroffen ter hoogte van Metsterenmolen. Wordt er echter meer naar het bovengebied gevist dan worden er enkel driedoorns gevangen. Maart 2012
Bermpje
Grondel
blauwband
3-D
10-D
Metsterenmolen( extra 1 paling 1 giebel en 1rietvoorn) (75m gevist)
284
3
6
82
3
Melsterbeek Melveren samenvloeiing(+9 giebels) (50 m gevist)
0
0
8
17
0
Ordingen (100 m gevist)
0
0
0
86
0
Brustem ( 50 m gevist)
0
0
0
205
0
Brustem hoogbeek( 50 m gevist)
0
0
0
17
0
Aalst( 50 m gevist)
0
0
0
35
0
Mielen-Boven-Aalst( 50 m gevist)
0
0
0
0
0
wachtbekken Heiselt( 50 m gevist)
0
0
0
0
0
56
7
MAATREGELEN TER VERBETERING VISBESTAND
7.1
Maatregelen molenbeek
Ter hoogte van de molen van Maasrode zit een grote populatie grondels. De populatie bestaat uit alle leeftijdsklassen,wat erop wijst dat de voortplanting vlot verloopt. De vissen kunnen echter moeilijk stroomopwaarts, dit blijkt uit de zéér grote aantallen die werden gevangen voor de stuw. De verspreiding van de soort komt hierdoor in gedrang, alhoewel er ook grondels (in lagere aantallen) werden gevangen stroomopwaarts in Velm aan de molen.(zie bijlage 4 :watermolens)
Figuur 7-1: Stuw Maasrode en 533 grondels gevangen voor stuw
57
7.1.1
Oplossing Maasrode molen
Om het knelpunt aan de stuw van Maasrode molen te omzeilen kan gebruik worden gemaakt van een bypass doorheen het moeras. Door een lokstroom te creëren kunnen de vissen via de uitloop van het wachtbekken naar het wachtbekken zwemmen en van hieruit hun weg verder zetten richting inloop van het wachtbekken en zo terug in de molenbeek terechtkomen om verder stroomopwaarts te trekken. Dit is natuurlijk ook in omgekeerde richting mogelijk. (zie onderstaande figuur)
Figuur 7-2:oplossing vismigratieknelpunt Maasrode molen
7.1.2
Oplossing watermolens stroomafwaarts Sint-Truiden
De Logebeek en Molenbeek lopen naast elkaar. De Molenbeek is het meest watervoerend, dit is echter niet logisch want de Logebeek ligt het laagste dus zou deze het meeste water moeten krijgen. Het water wordt verdeeld via een water verdeelconstructie. Hierdoor krijgt de Molenbeek de grootste hoeveelheid water. Dit moet echter veranderen indien de Logebeek wordt gebruikt als lange bypass. Het is dan noodzakelijk dat de beek voldoende debiet krijgt. Om de 3 watermolens op de Molenbeek stroomafwaarts Sint-Truiden te passeren kan er gebruik worden gemaakt van de Logebeek(als lange bypass), op deze manier kunnen de 3 watermolens gepasseerd worden en zo de vismigratie vergemakkelijken.
58
Zie onderstaande figuur, rode cirkel is een bijkomend knelpunt op de Logebeek zelf, dit wordt verder besproken (zie figuur 7-4).
Figuur 7-3:Oplossing watermolens stroomafwaarts Sint-Truiden
59
Figuur 7-4:oplossing knelpunt op Logebeek
Een bijkomend probleem op de Logebeek is dat de beek een knelpunt heeft, namelijk een bodemval. Door middel van een bypass via het bestaande wachtbekken van Stayen kan dit knelpunt omzeild worden en kunnen de vissen de Molenbeek stroomop -en afwaarts migreren (Zie bovenstaande figuur).
60
7.1.3
Oplossing oude molen te Velm
Ter hoogte van Velm ligt er een constructie van een oude watermolen, om dit knelpunt op te lossen zou de bypass die in het weiland ligt permanent in gebruikt kunnen worden genomen via een verdeelsleutel voor het debiet.
Om de structuur van de beek te verbeteren wordt de huidige rechte gracht kronkelend doorheen het wachtbekken geleid. De brongracht zorgt voor een goede lokstroom.
61
7.2
Maatregelen Cicindriabeek
Ter hoogte van Muizen Gingelom is er een overstort die constant in werking is. Deze zorgt voor enorm veel vervuiling in de beek, die eerder op een riool lijkt. De beek stinkt enorm, er liggen dode dieren in de beek en ze is verzadigd met een stinkende modderbodem.
Figuur 7-5:overstort constant in werking ter hoogte van Muizen(links) Cicindriabeek in Kerkom(rechts)
Stroomafwaarts verandert de beek in een open riolering dat blijkt uit bovenstaande foto’s. Stroomafwaarts richting wachtbekken de Dorpsweide ligt er een 45cm dikkestinkende zwarte sliblaag op de bodem(zie bijlage 3). Nog verder stroomafwaarts t.h.v. het Speelhof verandert ze niet veel, de beek is een open riool met zo goed als geen vissen. Oplossing; Een mogelijke oplossing voor het probleem zou een kleinschalige zuiveringsinstallatie kunnen zijn voor het bovengebied zodat de overstort niet meer continue in werking treedt. Op deze manier komt de vervuiling niet rechtstreeks in de beek terecht. Een andere mogelijkheid is dat de collectoren worden doorgetrokken, dit geeft vaak problemen omdat er onteigeningen aan te pas moeten komen.
7.3
Maatregelen Melsterbeek
Voor de stuw van Metsteren molen zou een er een oplossing mogelijk zijn d.m.v. een bypass. De maatregelen zijn gelijkaardig met die van de Molenbeek.
62
7.4 7.4.1
Maatregelen op het land Teelttechnische brongerichte maatregelen ter voorkoming van slib in de beek
Om de problemen in de beek te voorkomen is het belangrijk dat er brongericht wordt gewerkt. De boeren kunnen ook een handje toesteken om de kwaliteit van de beek te verbeteren. 7.4.1.1
Niet-kerende bodembewerking;
Bij Niet Kerende Grondbewerking (NKG) wordt de bodem niet dieper dan 12 centimeter bewerkt. Men vermengt gewasresten dus alleen oppervlakkig met de bodem. Indien nodig wordt de ondergrond los gemaakt (gewoeld) zonder deze te vermengen met andere bodemlagen. Door de bodem niet te keren en minder intensief te bewerken spaart men het bodemleven. Ook is er minder bodemverdichting door bijvoorbeeld de banden in de ploegvoor.( www.nietkerendegrondbewerking.nl)
Figuur 7-6 :klassieke en niet kerende grondbewerking (www.land-en-water.be)
Niet-kerende bodembewerking is erosie bestendiger. Er komt dus minder slib in de beken terecht. 7.4.1.2
Directe inzaai;
Zaai elke teelt in de vegetatieresten van de vorige oogst of van een groenbedekker, zonder eerst een zaaibed te maken. Door gebruik van directe inzaai is de bodem minder erosie gevoelig. 7.4.1.3
Inzaai groenbedekkers;
Op hellende percelen vormt elke plant een barrière voor het afstromend water. Hierdoor vermindert de kracht van het water waardoor er minder bodempartikels worden meegesleurd. Aangezien groenbemesters worden gezaaid op een perceel dat er anders kaal zouden bijliggen, zijn zij zeer nuttig om erosie te bestrijden. (www.vlm.be) (www.bioboer.be) Groenbedekkers bevorderen de structuur van de bodem; • •
De opbouw van organische stof. De bevordering van bodemleven.
63
•
De bodemstructuur, en het vastleggen van voedingsstoffen.
7.4.1.4
Aangepaste teeltkeuze
Teelten die bodem minder bedekken zoals maïs,aardappelen en erwten kunnen we beter niet inplanten in bodemerosiegevoelige gebieden omdat hierdoor de bodemerosie bij hevige regen verhoogd wordt. Door slechte beworteling komen de bodemdeeltjes sneller los. Ook heeft het kleine bladerdek een nadelige invloed op de erosie omdat het de inpakt van de regendruppels nauwelijks afremt. 7.4.2
Opvangsystemen op het land ter voorkoming slib in de beek
Om de slibtoevoer naar de beken te verminderen zijn diverse maatregelen op het land die genomen kunnen worden om de stroomsnelheid van het water en hiermee de eroderende werking te verminderen. Zo zal er minder slib in de beek terecht komen alsook de nutriënten en bestrijdingsmiddelen die aan de bodemdeeltjes kleven. Dit komt de waterkwaliteit alsook de waterbodemkwaliteit ten goede.
Figuur 7-7: maatregelen tegen bodemerosie op het land
64
7.4.2.1
Aarden dam
Een aarden dam vertraagt de stroomsnelheid waardoor water kan blijven staan, infiltreren, verdampen. Hierdoor kan ook het sediment bezinken.
Figuur 7-8: aarden damconstructie
Het water van hogerop stroomt Zone 1 binnen,het wachtbekken vult zich geleidelijk aan. Als het volgelopen is loopt het water via de overloop rustig in zone 2 dat zich op zijn beurt weer vult met het water dat binnen komt uit zone 1.Als zone 2 verzadigt is met water stroomt het geleidelijk aan via de overloop naar het beneden gebied. Op deze manier wordt de stroomsnelheid en hiermee de eroderende werking sterk verminderd.
Figuur 7-9: schematische werking damconstructies
65
7.4.2.2
Grasgang Een grasgang heeft als doel het afstromende water dat zich van nature concentreert, bijvoorbeeld in een droge vallei of in een ploegvoor, vertraagd af te voeren en de bodem plaatselijk te beschermen tegen geul- of ravijnerosie. Een goede beworteling van de grasmat zorgt voor een betere bodemstructuur en vergroot dus ook de weerstand tegen de uitschurende kracht van het afstromende water op de plaats van de grasgang. Daarnaast fungeert een grasgang ook als
sedimentvang. Omdat de oppervlakte van de aaneengesloten grasmat veel ruwer is, wordt het water afgeremd en kan het deels infiltreren. Hierdoor worden wegen en bebouwing beschermd tegen water- en modderoverlast en worden piekafvoeren naar de waterlopen afgetopt.(www.milieuinfo.be)
Figuur 7-10: grasgang
7.4.2.3
Grasstrook Grasstroken op de perceelsranden remmen het afstromend water af,hierdoor wordt het meegevoerde sediment afgezet. Ook zorgen ze dat er minder piekdebieten zullen zijn omdat ze het water vasthouden. Als er in de grasbufferstrook een reliëfje wordt voorzien is de buffering nog groter. De beworteling van de vegetatie die zorgt voor weerstand tegen de uitschurende kracht van het water.( www.land-enwater.be)
Figuur 7-11: grasstrook (www.land-en-water.be)
66
7.4.2.4
Buffergracht
Grachten dienen bij voorkeur op hellingen dwars op de hellingsrichting te worden aangelegd. Dit om afstromend water op de hellingen tijdelijk te stockeren en water- en modderoverlast op lagergelegen locaties tegen te gaan. Het water kan blijven staan, infiltreren of verdampen en gecontroleerd en vertraagd worden afgevoerd via een knijpleiding. Indien de gracht een zekere helling bevat, kan het water door middel van tussenschotten met knijpleidingen afgeremd worden om de buffercapaciteit te vergroten. Het is aangewezen om vóór de gracht een grasstrook te voorzien. Dit om te vermijden dat de gracht snel toeslibt of beschadigd wordt tijdens de bewerking van het perceel.(www.sint-lievenshoutem.be) Figuur 7-12: buffergracht (www.sint-lievens-houtem.be)
7.4.2.5
Bufferbekken
Door de aanleg van bufferbekkens capteren en stockeren deze het afstromend water en het meegevoerde sediment. Hierdoor worden de beken minder belast met slib.
Figuur 7-13: bufferbekken
67
7.4.2.6
Ligging maatregelen
De maatregelen worden in het bovenstroomsgebied genomen omdat hier de meeste problemen met wateroverlast voorkomen, dit vanwege het reliëf en de landbouw.
Figuur 7-14:ligging maatregelen(Watering Sint-truiden)
7.5
Maatregelen in de beek
Om een goede visstand in de beek te bekomen is het belangrijk dat deze aan een aantal criteria voldoet. Hieronder worden ze beschreven. 7.5.1
Debiet
Het is belangrijk dat de beek voldoende debiet bezit zodat als er een piekvervuiling plaatsvindt deze toch voldoende verdund kan worden zodat de vissen de vervuiling kunnen overleven. Ook is het van belang om voldoende water te hebben in de drogere en warmere periodes zodat de vissen niet vast komen te zitten in kleine poeltjes en sterven aan zuurstoftekort of een verhoogde watertemperatuur. 7.5.2
Diepteverschillen
Tijdens de afvissingen werden er vaak vissen gevangen in een bodem met putten,hier kan de vis uit de stroming rusten. Het zijn Hot spots voor de vissen. 7.5.3
Stroomversnellingen
Een variatie van stroomsnelheid komt de vissoorten ten goede, zuurstof komt in het water terecht,bermpjes en grondels houden ervan.
68
Om diepteverschillen en versnellingen in de beek te krijgen zijn er enkele maatregelen die genomen kunnen worden om deze te bekomen; Stortstenen; De vissen kruipen er tussen, zo hebben ze beschutting en liggen ze uit de stroming. Achter de stenen zal er een diepe kuil en een verschil in stroomsnelheid ontstaan. Stroomdeflectoren; Paaltjes in beek of dood hout of grote stenen kunnen zorgen voor stroom veranderingen. Hierdoor zal er ook een verschil in diepte ontstaan.(vestiging planten) Waterplanten; De vissen kunnen er eten tussen vinden, ze vinden er schuilgelegenheid en een paaiplaats. Boomwortels; De wortels van de bomen die langs de beken staan zorgen voor schuilgelegenheid . Holle oevers ontstaan, die geven de vissen schuilgelegenheid en zo kunnen ze uit de stroming uitrusten.
Figuur 7-15: schuilgelegenheid vissen
Als de beek aan bovengenoemde eisen voldoet bezit deze goed structuurkenmerken, dit komt de visstand alleen maar ten goede.
7.5.4
Besluit
Om de kwaliteit van de beek te verbeteren is het zowel noodzakelijk om maatregelen op het land te nemen als maatregelen in de beek zelf. Het is een en-en verhaal.
7.6
Overstromingsgebied
Een goede maatregel om de waterkwaliteit te verbeteren is de aanleg van een overstromingsgebied waar de beek in een meanderend patroon door stroomt. De planten kunnen zich goed vestigen in een dergelijke milieu. Hierdoor krijg je een zuiverende werking door de waterplanten. De stroom snelheid is er laag, er zijn binnen en buitenbochten. De voedingstoffen die in het gebied terecht komen worden door de waterplanten uit het water gehaald en gebruikt voor de groei, de groei van de planten
69
varieert van periode tot periode. Zo zal er in de zomer meer groei en dus meer zuivering zijn dan in de winter. (www.landenwater.be en www.vmm.be) Een overstromingsgebied is multifunctioneel zo kan het volgende functies toegewezen krijgen; • • • • •
zuivering water voorkomen wateroverlast recreatie; wandelen,joggen,vogels bekijken,schaatsen goede plaats voor vissen; meandering,binnen en buitenbocht, verschil diepte/stroomsnelheid, waterplanten(schuilgelegenheid) goede flora/fauna
(zie Bijlage 6: Parameters overstromingsgebied )
70
BESLUIT…. Om een actueel beeld te krijgen van het visbestand in de 3 beken, namelijk ; de Molenbeek, de Melsterbeek en de Cicindriabeek werden in het voorjaar van 2012 een aantal afvissingen gedaan over trajecten in de 3 beken. Er werd elektrisch afgevist omdat de gegevens van de vorige afvissingen op dezelfde manier werden uitgevoerd. Zo kan er een betere vergelijking worden gemaakt omdat er met dezelfde efficiëntie werd gevist. Tijdens het afvissen werden er steeds dezelfde 5 vissoorten gevangen met af en toe een minder verwachte vis. De Molenbeek en in mindere mate de Melsterbeek zijn er zowel op visstand als op waterkwaliteit de voorbije jaren op vooruit gegaan. Plaatselijk worden Riviergrondel en Bermpje op populatieniveau aangetroffen. De Cicindriabeek daarentegen is zowel op visstand als op waterkwaliteit achteruitgegaan. De waterloop heeft meer weg van een open riolering i.p.v. een beek. Dit heeft als gevolg dat er zo goed als geen vissen zwemmen. Om een goed visbestand te bekomen is het belangrijk dat er zowel maatregelen op het land als in de beek worden genomen. Een gezonde vispopulatie kan zich handhaven in een beek indien er ieder jaar een succesvolle natuurlijke voortplanting kan plaatsvinden. De leefbaarheid van een vispopulatie is sterk afhankelijk van de aanwezigheid van propere (slibvrije) paaibedden. Zo zullen de maatregelen die worden genomen op het land zorgen voor een verbetering van de waterkwaliteit doordat er minder bodemdeeltjes alsook nutriënten en bestrijdingmiddelen die eraan kleven in de beek terecht zullen komen. Dit is zowel positief voor de landbouwer die zijn vruchtbare grond of oogst niet verliest alsook voor de beek die minder vervuild wordt. Grasgangen, grasbufferstroken langs de beek , erosiepoelen, buffergrachten en bufferbekkens zijn goede maatregelen om modderstromen naar de waterloop te beperken. Nog beter is om brongericht te werken zodat bodemdeeltjes minder snel worden geërodeerd. Dit is mogelijk door het toepassen van niet-kerende bodembewerking, directe inzaai, inzaai groenbedekkers of aangepaste teeltkeuze. Echter, een goede waterkwaliteit staat niet garant voor een duurzaam en soortenrijk visbestand. De beek moet ook goede structuurkenmerken hebben. Verschillen in stroomsnelheid, voldoende waterdebiet, verschillen in diepte, het voorkomen van holle, doorwortelde oevers, aanwezigheid van ondergedoken waterplanten en oevervegetatie, voldoende schuilgelegenheid, etc. zijn nodig voor de instandhouding van het aanwezige visbestand. Dit kan bekomen worden door de beek meer ruimte te geven in de vallei door ze bijvoorbeeld opnieuw te laten meanderen zodat ondiepe binnen -en diepere buitenbochten ontstaan. Ook kunnen stroomdeflectoren, zoals de inbreng van dood hout en stortstenen, bijdragen tot verschillen in stroomsnelheid en de vorming van kuilen in de bodem. Bomen die naast de beek staan geven schuilgelegenheid doordat er wortels in het water zitten waar de vissen tussen kunnen kruipen om te schuilen en om voedsel te zoeken. Kortom, het is dus belangrijk dat de beken zowel een goede waterkwaliteit én goede structuurkenmerken hebben. Hiervoor zijn diverse maatregelen op het land als ingrepen in de waterloop zelf noodzakelijk. Verder is het belangrijk dat de vissen vrij kunnen migreren om geschikte paai-rust-en fourageerplaatsen te vinden. Als de vissen zich niet kunnen verspreiden ontstaan er geïsoleerde deelpopulaties wat een verlies aan genetische diversiteit op termijn met zich meebrengt. Het is daarom van groot belang om vismigratieknelpunten op te lossen. In dit eindwerk worden enkele maatregelen voorgesteld om de vrije vismigratie op de Molenbeek te bevorderen. Er werd een voorstel gedaan om een bypass via Maasrode moeras aan te leggen om zo de stuw van de molen te omzeilen. Verder werd er een voorstel gedaan om de Logebeek te gebruiken om 3 watermolens te omzeilen. Ter hoogte van Velm werd een voorstel gedaan om via een bypass een oude
71
molenconstructie te omzeilen. Op deze manieren kunnen de vissen vrij migreren en hun leefgebied vergroten.
72
Figurenlijst Figuur1-1:watering sint-Truiden (www.land-en-water.be) ........................................ 8 Figuur 1-2: De 3 beken van het deelbekken Melsterbeek; 1)molenbeek 2)Cicindriabeek 3)Melsterbeek (www.bekkenwerking.be) .............................................. 10 Figuur1-3 :reliëf deelbekken Melsterbeek (www.tijdschriftwater.be) ........................ 11 Figuur 1-4: Reliëfprofiel van Vochtig en Droog Haspengouw (www.leefmilieutongeren.be) .............................................................. 12 Figuur 2-1: lengteprofiel Molenbeek .................................................................... 13 Figuur 2-2: Prati index molenbeek (www.vmm.be) ................................................ 14 Figuur 2-3: BBI (www.vmm.be) .......................................................................... 14 Figuur 2-5: lozingspunten, overstorten, collectoren op Molenbeek ........................... 15 Figuur 2-4: knelpunten Molenbeek ...................................................................... 15 Figuur 2-6: lengteprofiel Cicindriabeek ................................................................. 16 Figuur 2-7:Prati index Cicindriabeek (www.vmm.be) ............................................. 17 Figuur 2-8: BBI Cicindriabeek (www.vmm.be) ...................................................... 17 Figuur 2-9: : knelpunten Cicindriabeek ................................................................ 18 Figuur 2-10: lozingspunten, overstorten, collectoren op Cicindriabeek ..................... 18 Figuur 2-11: lengteprofiel Melsterbeek ................................................................. 19 Figuur 2-12:Prati index Melsterbeek (www.vmm.be) ............................................. 20 Figuur 2-13: BBI Melsterbeek (www.vmm.be) ...................................................... 20 Figuur 2-14: knelpunten Melsterbeek ................................................................... 21 Figuur 2-15:watervalletjes ................................................................................. 21 Figuur 2-16: : lozingspunten, overstorten, collectoren op Melsterbeek ..................... 22 Figuur 3-1:toleranties per vissoort(www.inbo.be) .................................................. 23 Figuur 3-2: driedoornige stekelbaars (www.visclublint.be) ...................................... 24 Figuur 3-3: Verspreiding de driedoornige stekelbaars in de Vlaamse beken en Rivierenanno 1998.( A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) ........................................................................... 24 Figuur 3-4: Evolutie en verspreiding 3-D in Molenbeek (2009 Likona,19902008 vis.milieuinfo.be, 2012 eigen veldwerk) ................................................ 25 Figuur 3-5: Evolutie en verspreiding 3-D in Cicindriabeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ............................................................................... 26 Figuur 3-6: Evolutie en verspreiding 3-D in Melsterbeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ............................................................................... 26 Figuur 3-7: verschil mannetje en vrouwtje 3-D .( A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) .......................................................... 27 Figuur 3-8: tiendoornige stekelbaars (www.google.be) .............................................. 28 Figuur 3-9: Verspreiding van de tiendoornige stekekbaars in de Vlaamse beken en rivieren (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) ........................................................................... 28 Figuur 3-11: Evolutie en verspreiding 10-D in Cicindriabeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ............................................................................... 29 Figuur 3-10:Evolutie en verspreiding 10-D in Molenbeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ............................................................................... 29 Figuur 3-12:Evolutie en verspreiding 10-D in de Melsterbeek(vissenwerkgroep,vis.milieuinfo.be) .................................... 30 Figuur 3-13: riviergrondels ................................................................................. 31 Figuur 3-14: Verspreiding de riviergrondel in de Vlaamse beken en rivieren(A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) ........................................................................... 32 Figuur 3-15: Evolutie en verspreiding van de riviergrondel in Molenbeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ..................................... 32 Figuur 3-16:slibdikte tussen Maasrode en Velm .................................................... 33 Figuur 3-17: :Jaarklassen 2012 riviergrondels ...................................................... 33 Figuur 3-18: Evolutie en verspreiding van de riviergrondel in Cicindriabeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) .................................................... 34
73
Figuur 3-19: Evolutie en verspreiding van de riviergrondel in Melsterbeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ................................... 34 Figuur 3-20: bermpje ........................................................................................ 35 Figuur 3-21: Verspreiding van het bermpje in de Vlaamse beken en rivieren (A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) ..... 36 Figuur 3-22: Evolutie en verspreiding van het bermpje in de Molenbeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) .................................................... 36 Figuur 3-23: jaarklassen bermpje 2012 ............................................................... 37 Figuur 3-24: Evolutie en verspreiding van het bermpje in Cicindriabeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ................................. 37 Figuur 3-25: Evolutie en verspreiding van het bermpje in Melsterbeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ............................................................................... 38 Figuur 3-26: Jaarklassen bermpje ....................................................................... 38 Figuur 3-27: Blauwbandgrondel (nl.wikipedia.org)................................................. 39 Figuur 3-28: Verspreiding van de blauwband in de Vlaamse beken en rivieren(A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen,1998) ........................................................................... 40 Figuur 3-29: Evolutie en verspreiding van de blauwbandgrondel in de Molenbeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) .................................................... 40 Figuur 3-30: Evolutie en verspreiding van de blauwbandgrondel in Cicindriabeek(vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) ................................. 41 Figuur 3-31: Evolutie en verspreiding van de blauwbandgrondel in de Melsterbeek (vissenwerkgroep, vis.milieuinfo.be) .................................................... 41 Figuur 4-1: schematische weergave van vismigratie (www.vismigratie.be) ............... 43 Figuur 4-2: Relatie tussen afstand en aantal knelpunten (www.tijdschriftwater.be) ... 44 Figuur 5-1: aansluiting op riolering (www.bekkenwerking.be) ................................. 45 Figuur 5-2: erosiegevoeligheid (dov.vlaanderen.be) .............................................. 46 Figuur 5-3:sediment aanvoer in de beek (Watering Sint-Truiden) ............................ 47 Figuur 5-4: sedimentexport ton/ha/j (www.bekkenwerking.be) ............................... 47 Figuur 6-1:elektrisch vissen ................................................................................ 49 Figuur 6-2: meting vissen .................................................................................. 50 Figuur 6-3: Bretscheider .................................................................................... 50 Figuur 6-4: vissen met continue gelijkstroom ....................................................... 51 Figuur 6-5 verandering in het potentiaalverschil dat een vis waarneemt wanneer hij dichter bij een elektrode komt(www.inbo.be) ........................................ 52 Figuur 6-6 verschil in potentiaalverschil tussen een grotere en een kleinere vis op gelijke afstand van een elektrode(www.inbo.be) ................................... 52 Figuur 7-1: Stuw Maasrode en 533 grondels gevangen voor stuw ........................... 56 Figuur 7-2:oplossing vismigratieknelpunt Maasrode molen ..................................... 57 Figuur 7-3:Oplossing watermolens stroomafwaarts Sint-Truiden ............................. 58 Figuur 7-4:oplossing knelpunt op Logebeek .......................................................... 59 Figuur 7-5:overstort constant in werking ter hoogte van Muizen(links) Cicindriabeek in Kerkom(rechts) ................................................................................. 61 Figuur 7-6 :klassieke en niet kerende grondbewerking (www.land-en-water.be) ....... 62 Figuur 7-7: maatregelen tegen bodemerosie op het land ........................................ 63 Figuur 7-8: aarden damconstructie ...................................................................... 64 Figuur 7-9: schematische werking damconstructies ............................................... 64 Figuur 7-11: grasstrook (www.land-en-water.be) .................................................. 65 Figuur 7-10: grasgang ....................................................................................... 65 Figuur 7-12: buffergracht (www.sint-lievens-houtem.be) ....................................... 66 Figuur 7-13: bufferbekken .................................................................................. 66 Figuur 7-14:ligging maatregelen(Watering Sint-truiden) ........................................ 67 Figuur 7-15: schuilgelegenheid vissen ................................................................. 68
74
LITERATUURLIJST http://www.land-en-water.be/water_in_sint_truiden.html: opgeroepen 6 februari 2012 http://www.vismigratie.be/vis-en-vismigratie/waarom-vissen-migreren: opgeroepen 10 november 2011 http://www.water4all.be/site/downloads/algemeen/demer.pdf :opgeroepen op 14 november 2011 http://www.bekkenwerking.be/documenten/vastgestelde-bekkenbeheerplannen-20082013/9_demerbekken: opgeroepen 11 oktober 2011 http://www.vmm.be/water/cijfers-en-databanken: opgeroepen 20 oktober 2011 http://www.tijdschriftwater.be/water19-art03HI.pdf: opgeroepen 2 februari 2012 http://www.vilt.be/Zeg_nooit_Vochtig-Haspengouw_tegen_Droog-Haspengouw :opgeroepen 2februari 2012 http://www.leefmilieutongeren.be/Map-pdf/GeologieLimburg.pdf p31 :opgeroepen 4 februari 2012 http://www.visclublint.be/images/3doornige%20stekelbaars.jpg :opgeroepen 14 november 2011 http://nl.wikipedia.org/wiki/Driedoornige_stekelbaars: opgeroepen 12 oktober 2011 http://www.google.be/imgres?q=tiendoornige+stekelbaars&um=1&hl=nl&sa=N&biw=1 280&bih=813&tbm=isch&tbnid=9p95ryP02JN1VM:&imgrefurl=http://www.vriendenass erbos.nl/flora.html&docid=MxQ8m8KdOCy1M&imgurl=http://www.vriendenasserbos.nl/1img/flora/flora_clip_imag e007.jpg&w=300&h=121&ei=TcAzT7GsCMmWOuCrwfkB&zoom=1&iact=rc&dur=348&si g=110305053495418638778&page=1&tbnh=78&tbnw=193&start=0&ndsp=20&ved=1 t:429,r:13,s:0&tx=134&ty=30:opgeroepen 9 februari 2012 http://nl.wikipedia.org/wiki/Tiendoornige_stekelbaars :opgeroepen 9 februari 2012 http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Riviergrondel.jpg: opgeroepen 9 februari 2012 http://www.ravon.nl/Soorten/Vissen/Bermpje/tabid/178/Default.aspx :opgeroepen 9 februari 2012 http://www.soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=zoetwatervissen&id=26 : opgeroepen 12december 2011 http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Pseudorasbora_parva(edited_version).jpg : opgeroepen 14september 2011 http://www.inbo.be/docupload/2096.pdf :opgeroepen 26september 2011 (http://www.vismigratie.be/vis-en-vismigratie/waarom-vissen-migreren:opgeroepen 28 september 2011 http://www.tijdschriftwater.be/water28-1-22HI.pdf: opgeroepen 2oktober 2011
75
http://www.bekkenwerking.be/documenten/vastgestelde-bekkenbeheerplannen-20082013/9_demerbekken: opgeroepen 17 oktober 2011 http://www.wegwijzerduurzaambouwen.be/pdf/172.pdf: opgeroepen15 december 2011 http://www.bekkenwerking.be/documenten/vastgestelde-bekkenbeheerplannen-20082013/9_demerbekken: opgeroepen 26december 2011 http://www.bekkenwerking.be/documenten/vastgestelde-bekkenbeheerplannen-20082013/9_demerbekken: opgeroepen 26 december 2011 https://dov.vlaanderen.be/dovweb/html/bodemloketten.html:opgeroepen 23december 2011 http://www.land-en-water.be/anders_omgaan_met_land_en_water.html:opgeroepen 5november 2011 http://www.vlm.be/SiteCollectionDocuments/Beheerovereenkomsten/fiches/Fiche_erosi e1.pdf:opgeropen 6 november 2011 http://www.nietkerendegrondbewerking.nl/bioKennis%20_%20Akkerbouw%2015%20G rondbewerken.pdf :opgeroepen 6 november 2011 http://www.bekkenwerking.be/documenten/vastgestelde-bekkenbeheerplannen-20082013/9_demerbekken: opgeroepen 10 februari 2012 http://www.vmm.be/water/cijfers-en-databanken:opgeroepen 10februari 2012 http://www.inbo.be/files/bibliotheek/25/170125.pdf :opgeroepen 26 oktober 2011 http://www.inbo.be/files/bibliotheek/30/168030.pdf: opgeroepen 26 oktober 2011 http://www.bioboer.be/Algemeen/groenbemesters.html :opgeroepen 24 oktober 2011 http://www.gingelom.be/Water-Water_5.html :opgeroepen 8 maart 2012 http://vis.milieuinfo.be/home-vis/waarschuwing:opgeroepen 15 novermber 2011 http://www.vmm.be/pub/jrw-2010/water-en-waterbodemkwaliteit-afvalwaterlozingendoor-bedrijven/de-zuurstofhuishouding-in-oppervlaktewater/prati-index-voorzuurstofverzadiging :opgeroepen 10 maart 2012 https://www.milieuinfo.be/dms/d/d/workspace/SpacesStore/ce3198f7-c55d-4835a82f-f0c961bb9ef8/2grasgangen.pdf
: opgeroepen 2april 2012
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/950.htm :opgeroepen 10 maart 2012 http://www.inbo.be/files/bibliotheek/25/170125.pdf :opgeroepen 12 maart 2012 http://www.neoweb.nl/water/index.html :opgeroepen op 10 maart 2012 http://nl.wikipedia.org/wiki/TAW :opgeroepen 3april 2012 http://www.sint-lievenshoutem.be/upload/documenten/gemeente/306/erosiebestrijding_in_de_praktijk.pdf : opgeroepen 10april 2012 http://www.inbo.be/files/bibliotheek/30/168030.pdf :opgeroepen 10 januari 2012
76
http://www.inbo.be/files/Bibliotheek/69/186069.pdf :opgeroepen 10 jan 2012 http://www.nietkerendegrondbewerking.nl/bioKennis%20_%20Akkerbouw%2015%20G rondbewerken.pdf: opgeroepen 6 april 2012 Eindwerk Herrijgers, S. (2009). Hermeandering van de Witte Nete : Bemonstering visfauna. Onuitgegeven verhandeling, Katholieke Hogeschool Kempen, Agro- en Biotechniek. Gevonden op 23/4/2012 op http://hdl.handle.net/2161/etd.4811. Boeken A.Vandelannoote,B. Bruylants,D. De Charleroy & F.Adriaansen, 1998, Atlas van de Vlaamse Beek- en Riviervissen Mielieucel V.V.H.V 2011, Invasieve Exoten deel 9. In de reeks ‘Beheer van viswaters’ uitgave milieucel Karel v Daele , 2011, Werk maken van Erosiebestrijding Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,2011, Kleinschalige Erosiebestrijdingswerken Een parktijkvoorbeeld Artikels Alain Dillen ANB,Kris soete VMM,Geert de Knijf INBO,natuurhistorisch maandblad,jaargang 100, 2011 Wegwijzer doorheen het Erosiebesluit Besluit van de Vlaamse Regering van 8mei 2009 betreffende erosiebestrijding,gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2010 p7 Kleinschalige Erosiebestrijdingswerken Een parktijkvoorbeeld Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap p17
data vissenwerkgroep Likona Visdatabank:visinformatiesysteem
77
Bijlagen: Bijlage 1: Melsterbeek
Bijlage 2: Molenbeek
78
Bijlage 3: Cicindriabeek
Bijlage 3:slibdikte in cm
79
Bijlage 4:watermolens Watermolens:
Woelkom Metsteren molen
Effecten watermolens op visfauna; -Belemmering migratie -Beschadiging vissen door waterrad (turbine) Effecten op habitat; Doordat water gestuwd wordt neemt de stroomsnelheid af en wordt de waterdiepte groter. Dit effect is maximaal vlakbij de molen en neemt geleidelijk in bovenstroomse richting af. De afname van de stroomsnelheid bewerkstelligt sedimentatie van zand en slib op het oorspronkelijke, vaak grindrijk bodemsubstraat. In feite verandert het dynamische beektraject met zijn gevarieerde patroon van waterdiepten en stroomsnelheden en zijn mozaiëkvormige substraatverdeling in een uniform relatief diepe bak langzaam stromend water met slibrijke bodem. Door de lagere stroomsnelheid zal de beek ook een lager zuurstofgehalte bereiken. Door deze veranderingen zal er een verandering in visfauna optreden. Vissoorten die snelstromend water met grindbodem nodig hebben zullen geleidelijk vervangen worden door soorten die traag stromend/diep water verkiezen waarvan de bodem bestaat uit slib. Er is ook verlies van habitat. Bij hogere afvoerdebieten wordt het overtollige water afgevoerd naar de afslagtak. Bij lagere debieten staat er nauwelijks water en dit heeft vooral gevolgen in de zomer waardoor er vissterfte optreed door de hoge watertemperatuur. Naast de negatieve effecten zijn er ook positieve effecten op de beekhabitat. De stromingssluwe stuwpanden kunnen de functie van opgroeihabitat vervullen. In verhouding tot de vrij stromende trajecten zijn er betrekkelijk meer juveniele vissen waargenomen in de buurt van de watermolens.( Alain Dillen ANB,Kris Soete VMM,Geert De Knijf INBO, 2011)
80
Bijlage 5 : vergunning
81
82
83
Bijlage 6: Parameters overstromingsgebied Bespreking parameters overstromingsgebied
Figuur: gecontroleerde overstromingszones te Bernissem N totaal 2011
Figuur: N totaal
Uit bovenstaande grafiek kan worden afgeleid dat; Het nitraatgehalte ter hoogte van de inlaat hoger is dan bij de uitlaat en het stuk beek na de uitlaat.
84
Dit is te verklaren door de nutriëntopname door de aanwezige vegetatie. Vooral in de zomer zakt het nitraatgehalte zeer sterk. In de winter is deze echter minder omdat de plantengroei dan miniem is. P totaal 2011
Figuur: P totaal
Uit deze grafiek kan worden afgeleid dat; Het overstromingsgebied het fosfaat uit het water filtert. Een nadeel is echter dat het veel zuurstof vereist. Fosfaten bevorderen de algengroei. De algen overwoekeren de wateren en door deze algengroei verstikt het water uit de sloten en krijgen de vissen geen zuurstof.
85
Zwevende stoffen 2011
Figuur: zwevende stoffen
Uit deze grafiek kan worden afgeleid dat; In het overstromingsgebied minder zwevende stoffen aanwezig zijn, dit doordat er meandering is en er werking optreed van binnen -en buitenbochten.(afzet en verplaatsing van sediment).De aanwezigheid van waterplanten speelt ook een rol,deze zorgen voor een lagere stroomsnelheid. Hierdoor kan het sediment bezinken. Als het gebied overstroomt en buiten zijn oevers treedt blijft het water hier 2 à 3 dagen staan waardoor het aanwezige sediment kan bezinken.
Figuur: Verschil staal voor/na overstromingsgebied.
86
CZV per seizoen
Figuur: CZV per seizoen
Uit deze grafiek kan worden afgeleid dat; Het chemisch zuurstof verbruik in de zomer hoger ligt dan in de winter dit is te wijten aan het feit dat de plantengroei zuurstof vereist. Tijdens de dag, onder invloed van het zonlicht, kan zuurstofoververzadiging optreden en 's nachts een zuurstof tekort (zonder licht verbruiken algen zuurstof). Op het einde van de nacht en in de vroeg ochtend kunnen vissen hierdoor in de problemen komen. Besluit: De resultaten wijzen erop dat het gecontroleerd overstromingsgebied te Bernissem effectief is in de reductie van bepaalde stoffen in de Melsterbeek. Naast het voorkomen van wateroverlast door tijdelijke berging kunnen gecontroleerde overstromingszones worden ingezet voor waterzuivering. Planten zoals biezen en riet nemen stikstof en fosfaat op uit het water en Co2 uit de atmosfeer en stimuleren bodemleven. Hierdoor wordt het natuurlijke zuiverende vermogen van het oppervlaktewater vergroot en stikstofverbindingen afgebroken. Fosfaten opgenomen en CO2 opgeslagen in plantenbiomassa.
87