Oefentoets
CAT B2.1.2 0910 Start van een mensenleven/ Cursusafhankelijke toets
Cursus
B2.1.2 0910 Start van een mensenleven
Cursuscoördinator drs. Kitty Heins / vicecuco: dr. Mariet Elting Oefentoets: 56 MC-vragen MET antwoorden (de toets zal uit 50 vragen bestaan) 1
Welke dysmorfe kenmerken passen bij het Noonan syndroom? a. hypotelorisme en grote oren b. hypertelorisme en laagstaande oren c. een "upslant" van de ooglidspleet en dikke lippen d. streepvormige wenkbrauwen en kleine neusgaten.
b
2
Een Robertsoniaanse translocatie komt voor met een incidentie van 1: 1000. Het betreft een fusie tussen twee acrocentrische chromosomen. Hiermee wordt bedoeld een fusie van a. twee geslachtschromosomen b. de q-armen van deze chromosomen c. de p-armen van deze chromosomen d. mitochondriële chromosomen.
c
3
Een kenmerk van X-gebonden recessief overervende aandoeningen is dat vrouwen gezonde draagsters zijn. Een vrouw kan toch aangedaan zijn door een X-gebonden recessief overervende aandoening door a. een scheve X-inactivatie b. een Y-gebonden overerving c. non-paternity d. kiemcel mozaïcisme.
a
4
Wat is ONJUIST over "genomic imprinting"? a. slechts delen van het genoom van de mens zijn onderhevig aan genomic imprinting b. uniparentele heterodisomie van een chromosoom in een kind kan ziekte geven als op het betrokken chromosoom imprinted gebieden liggen c. de "imprint" van een chromosoom of een deel van een chromosoom gebeurt tijdens de embryogenese d. genomic imprinting is een epigenetisch fenomeen.
c
5
Als door een mutatie een codon dat codeert voor een aminozuur, verandert in een stopcodon, dan heet zo’n mutatie een a. Silent mutatie b. Missense mutatie c. Nonsense mutatie d. Splice mutatie.
c
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
Pagina 1 van 10
6
Hoeveel verschillende reading frames zijn er op één DNA strand, en hoeveel open reading frames zitten er normaal in een gen? a. 1 reading frame per strand, als dat open is zit je in een gen b. 3 reading frames per strand, die alle drie open zijn in een gen c. 3 reading frames per strand, waarvan er een open is in een gen d. 6 reading frames per strand, waarvan er drie open zijn in een gen.
c
7
Wat is het verschil tussen "array CGH" en "SNP array"? a. er is alleen een technisch verschil, beide geven ze alleen kwantitatieve informatie b. SNP array geeft alleen kwantitatieve informatie, array CGH geeft zowel kwantitatieve informatie als informatie over de basensamenstelling c. array CGH geeft alleen kwantitatieve informatie, SNP array geeft zowel kwantitatieve informatie als informatie over de basensamenstelling d. er is alleen een technisch verschil, beide geven ze alleen informatie over de basensamenstelling.
c
8
Wat is juist? a. de meiose vindt in alle delende lichaamscellen plaats b. bij de mitose vindt paring van homologe chromosomen plaats c. bij de meiose wordt het aantal chromosomen verdubbeld van 23 naar 46 d. na de mitose zijn de dochtercellen genetisch identiek.
d
9
In een familie komt een autosomaal dominant overervende aanleg voor, die onderhevig is aan paternale imprinting. U ziet hieronder de stamboom. De patiënt die t.g.v. van deze aanleg de ziekte heeft, is aangegeven door inkleuring van het symbool. De aanleg is reeds aanwezig in de oudste generatie. Hoe groot is de kans dat de persoon, aangegeven met een pijl de ziekte heeft? a. 0% b. 12,5% c. 25% d. 50%.
a
I:1
II:1
I:2
II:2
II:3
III:1
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
Pagina 2 van 10
10
Welke uitspraak is juist als men het over een aanleg voor een bepaalde afwijking heeft? a. de penetrantie van een aanleg is binnen één familie hetzelfde b. de expressie van een aanleg is binnen één familie hetzelfde c. expressie van een aanleg duidt op de aard van de symptomen die t.g.v. de aanleg optreden d. penetrantie van een aanleg duidt op de aard van de symptomen die t.g.v. de aanleg optreden.
c
11
Koppelingsonderzoek maakt gebruik van co-segregatie van een gebied in het genoom met de aandoening. Dit berust op de veronderstelling dat a. alle patiënten binnen de populatie een mutatie hebben in hetzelfde gen b. alle patiënten binnen één familie dezelfde mutatie hebben geërfd c. alle patiënten binnen de populatie dezelfde mutatie bezitten d. patiënten van verschillende families een identieke mutatie bezitten.
b
12
c Men wil bestuderen of een specifieke genvariant met een hoge frequentie in de populatie (namelijk een dragerschapsfrequentie van 32,2%) het risico op het krijgen van polygene/multifactoriële aandoening X verhoogt. Dit kan men het beste doen door deze genvariant te bepalen in a. zo veel mogelijk aangedane personen van enkele grote families b. zo veel mogelijk aangedane én gezonde personen van enkele grote families c. een cohort van patiënten én gezonde individuen uit de populatie d. zo veel mogelijk aangedane personen van enkele grote families én gezonde individuen uit de populatie.
13
Uit het endoderm ontstaan onder andere a. de darm en derivaten van de darm b. de epidermis en derivaten van de epidermis c. de nieren en gonaden d. het centraal zenuwstelsel.
a
14
Onder de embryonale periode wordt verstaan: a. de hele zwangerschap vanaf de bevruchting tot de geboorte b. de eerste acht weken na de bevruchting c. de periode vanaf de bevruchting tot het moment dat het kind levensvatbaar is d. de periode tussen bevruchting en de innesteling in de baarmoederwand.
b
15
Het jejunum en het ileum blijven of worden tijdens en na de embryonale ontwikkeling a. secundair retroperitoneaal b. intraperitoneaal c. primair retroperitoneaal d. preperitoneaal.
b
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
Pagina 3 van 10
16
De ductus deferens ontstaat uit a. de gangen van Wolff b. de ureterknop c. de gangen van Müller d. de embryonale cloaca.
a
17
Welke structuur ontstaat uit kieuwboogmesenchym? a. de onderkaak b. het hart c. het reukepitheel d. de voorhoofdsholten.
a
18
De definitieve nier ontstaat uit a. de ureterknop en het metanefrogeen blasteem b. de cervicale nefrotomen en de pronephrosgang c. de mesonephros en de gang van Müller d. de gang van Wolff en het lumen van de cloaca.
a
19
Welk mannelijk en welk vrouwelijk onderdeel van de genitalia externa hebben een gemeenschappelijke embryonale oorsprong? a. de penis en het hymen b. de penis en de labia majora c. het scrotum en de clitoris d. het scrotum en de labia majora.
d
20
De grens tussen het grote en het kleine bekken wordt gevormd door a. het foramen obturatum b. de linea terminalis c. het ligamentum sacrotuberale d. de apertura pelvis inferior.
b
21
De a. pudenda interna is de belangrijkste arterie voor a. de regio perinealis en de uitwendige geslachtsorganen b. de regio urogenitalis en de inwendige geslachtsorganen c. de regio analis en de inwendige geslachtsorganen d. de regio perinealis en de uterus en adnexen.
a
22
Met het ontstaan van de primitieve strook (streak) a. is de foetale wervelkolom aangelegd b. is het mogelijk de oriëntatie van het embryo te identificeren c. zijn de kiemlagen gedifferentieerd in drieën d. zijn de mesodermale cellen in staat te migreren.
b
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
Pagina 4 van 10
23
De chorda dorsalis induceert de vorming van a. de neurale groeve b. de voordarm c. de longen d. de kieuwbogen.
a
24
Wat is juist betreffende de placenta, vliezen en navelstreng? a. de navelstreng is gelokaliseerd aan de deciduale zijde van de placenta b. het amnionvlies is het vlies dat het dichtst bij de foetus is gelokaliseerd c. het chorionvlies heeft een glashelder aspect d. chorion- en amnionvlies worden beide gevormd uit de embryonale schijf.
b
25a Als er zich een tweede paar vleugels ontwikkelt in het insect Drosophila, wat een abnormaliteit is, heeft het insect waarschijnlijk een a. chrogene mutatie b. gapgene mutatie c. homeotic mutatie d. segmentation gene mutatie.
c
25b Welke bewering is juist? Transcriptie factoren a. reguleren de aanmaak van RNA b. binden aan RNA c. binden aan oppervlakte receptoren d. reguleren de aanmaak van DNA.
a
26a In de vroeg-embryonale ontwikkeling van het hart bestaat de hartbuis uit "primair myocard" en "werkmyocard". Het werkmyocard geeft oorsprong aan a. het geleidingssysteem van het hart b. de wand van alleen de ventrikels c. de wand van alleen de atria d. de wanden van zowel de atria als de ventrikels.
d
26b Via welk bloedvat stroomt in de foetale circulatie zuurstofrijk bloed richting het hart van de foetus? a. aorta b. ductus arteriosus c. vena umbilicalis d. vena cava superior.
c
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
Pagina 5 van 10
27
Transpositie van de grote vaten geeft geen circulatoire problemen voor het ongeboren kind. b Ná de geboorte echter leidt deze aangeboren hartafwijking binnen enkel uren tot dagen tot a. progressief longoedeem b. progressieve cyanose c. progressieve hypotensie d. progressieve hypertensie.
28
Welke verandering in hemodynamiek vindt er bij de zwangere tijdens het eerste trimester van de fysiologisch verlopende zwangerschap plaats? a. de perifere weerstand neemt af b. het hartminuut volume neemt af c. de bloeddruk neemt toe d. de polsfrequentie daalt.
a
29
Een zwangere krijgt als zij 36 weken is, koorts als gevolg van een flinke blaasontsteking. Hierdoor is de uterus contractiel geworden. Welk medicament komt thans het meest in aanmerking, ook rekening houdend met de belangen van het kind bij deze termijn? Patiënte is niet bekend met allergieën. a. amoxicilline b. nitrofurantoïne c. sulfonamide d. tetracycline.
a
30a Een foetus groeit al enige weken minder goed dan verwacht mag worden, vermoedelijk als b gevolg van een minder goed functionerende placenta. Men verkrijgt met behulp van echografie extra indruk over de placenta functie, wanneer a. het foetale hoofd beduidend verder achterblijft in groei dan de romp b. er veel minder vruchtwater is dan verwacht mag worden c. hoofd- en buikomtrek al enkele weken lang tussen het 10e en 20ste percentiel groeien d. de foetus zichtbaar zeer beweeglijk is met een hartactie van rond de 150 slagen per minuut. 30b Bij een routine zwangeren onderzoek doet men de volgende bevinding: Als gevolg van een "vetschort operatie" staat de navel bij deze zwangere ongeveer 4 cm onder het midden van de buik in de lijn Symfyse / Xyphoid. De fundus uteri wordt gevoeld 4 à 5 cm boven deze navel. Welk termijn past deze bevinding? a. 16 weken b. 20 weken c. 24 weken d. 28 weken
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
c
Pagina 6 van 10
31
Het is in de fysiologisch verlopende kraambedperiode normaal dat a. de uterus na twee weken weer net zo groot is als voor de zwangerschap b. zogstuwing een à twee weken aanhoudt c. emotionele labiliteit tot een maand na de geboorte van het kind aanhoudt d. verlies van lochia zes weken duurt.
d
32
Welk van onderstaande koppels loopt bij het krijgen van kinderen het grootste risico geconfronteerd te worden met rhesusantagonisme? a. vrouw O rhesus negatief en man O rhesus positief b. vrouw A rhesus negatief en man B rhesus positief c. vrouw O rhesus positief en man A rhesus negatief d. vrouw O rhesus positief en man AB rhesus positief.
a
33a Met behulp van echoscopie kunnen veel aangeboren afwijkingen vastgesteld worden. Welke afwijking is echoscopisch NIET vast te stellen? a. neurale buis defect b. hartafwijkingen c. gebalanceerde translocatie d. schisis (hazelip).
c
33b De combinatietest als prenatale screening a. wordt uitgevoerd bij de eerste zwangerschapscontrole b. vraagt om een juiste timing: niet te vroeg en niet te laat c. is geen bruikbaar onderzoek, want deze test geeft geen zekerheid over de aanwezigheid van trisomie 21 d. wordt bij voorkeur uitgevoerd vanaf een zwangerschapsduur van 16 weken.
b
34
Wat hoort NIET bij de Apgarscore van een pasgeborene? a. het aantal vaten in de navelstreng b. de prikkelbaarheid c. de manier van ademhaling d. de hartfrequentie.
a
35
Dat hypoglycaemie voor een pasgeborene gevaarlijker is dan voor een volwassene a. is niet waar: voor beiden is het even schadelijk b. komt doordat een volwassene een grotere reserve voorraad suiker heeft c. komt doordat een volwassene relatief een kleiner hersenoppervlak heeft d. komt doordat een volwassene een trager suikermetabolisme heeft.
c
36a Soms gaat er bij de geboorte in de bloedsomloop iets niet goed met de transitie van foetaal b naar extra-uterien leven. Het gevolg voor de pasgeborene is a. een hoge pH in het bloed b. een laag O2 gehalte in het bloed c. een ernstige overvulling van de bloedsomloop binnen de longen d. stagnering van de bloedtoevoer naar het hart.
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
Pagina 7 van 10
36b De oorzaak dat een kind binnen 24 uur na de geboorte ernstig geel wordt is toe te schrijven aan a. het geven van moedermelk b. vitamine K tekort c. fysiologische afbraak van foetale erythrocyten d. bloedgroep antagonisme.
d
37
Het bijhouden van een BTC (basale temperatuur curve) is bruikbaar in het fertiliteitsonderzoek. De BTC heeft echter beperkingen. Wat kan de BTC NIET? a. de lengte van de folliculaire fase aangeven b. de ovulatie voorspellen c. een zwangerschap doen vermoeden d. de dag van ovulatie aangeven.
b
38
Bij een 17-jarige jonge vrouw met een primaire amenorroe worden lage FSH, LH, en Oestradiol spiegels gevonden in het bloed. Zowel borstontwikkeling als schaambeharing zijn in slechts geringe mate aanwezig. Bij een GnRH-stimulatietest waarbij GnRH intraveneus wordt ingespoten stijgen de FSH en LH spiegels niet, ook niet bij herhaling na een week. Op welk niveau ligt het meest hoogstwaarschijnlijk de stoornis? a. hypothalamus b. ovaria c. hypofyse d. hersenschors.
c
39a Bij een IVF-behandeling wordt FSH gebruikt om de ovaria te stimuleren meerdere follikels te laten groeien. Welke bewering is juist betreffende FSH? a. het wordt gewonnen uit de urine van zwangere vrouwen b. men moet het per injectie geven: het is oraal niet werkzaam c. het is de primaire oorzaak van een te vroeg intredende menopauze als gevolg van meerdere IVF-behandelingen d. het is een steroïd hormoon dat als basisstructuur het molecuul "cholesterol" heeft.
b
39b Een pasgeboren jongen blijkt te lijden aan het adrenogenitaal syndroom. Binnen enkele dagen kan het kind als direct gevolg daarvan in levensgevaar komen door a. verlies van veel water en zout b. anemie c. ernstige icterus d. hyperthyreoïdie.
a
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
Pagina 8 van 10
40
In de testis van een volwassen man kunnen zich middels mitose vermenigvuldigen: a. alleen spermatogonia b. alleen spermatocyten c. spermatogonia en spermatocyten d. geen van de cellen van de spermatogenetische reeks.
a
41
Uit 1 spermatogonium ontstaan of ontstaat na de meiotische deling a. vier haploïde spermatozoa, met alle vier identiek DNA b. vier haploïde spermatozoa, met alle vier verschillend DNA c. vier haploïde spermatozoa, met twee aan twee identiek DNA d. één haploïde spermatozoön, op het moment van de bevruchting.
b
42
De bevruchting van de eicel vindt in verreweg het merendeel der gevallen plaats in a. het ovarium b. de eileider c. de uterus d. de vagina.
b
43
Wanneer sluit de caudale neuroporus zich bij een zwangerschap die in een normale cyclus tot stand is gekomen? a. bij een amenorroe van ongeveer twee weken b. bij een amenorroe van ongeveer vier weken c. wanneer de zwangere ongeveer twee weken over tijd is d. wanneer de zwangere ongeveer vier weken over tijd is.
c
44
Op een bijsluiter van een geneesmiddel leest u: "Reproductie-toxiciteitonderzoeken hebben a géén aanwijzingen opgeleverd voor een verhoogde incidentie van foetale schade of andere nadelige effecten op het voortplantingsproces." Een arts overweegt het middel voor te schrijven aan een zwangere. Is dit een goede keuze? a. indien er een middel van zwangerschapscategorie A beschikbaar is, dat hetzelfde effect heeft, verdient dat de voorkeur b. indien er een middel van zwangerschapscategorie C beschikbaar is, dat hetzelfde effect heeft, verdient dat de voorkeur c. indien er een middel van zwangerschapscategorie D beschikbaar is, dat hetzelfde effect heeft, verdient dat de voorkeur d. het middel is blijkbaar veilig voor zwangeren, het is dus een goede keuze.
45
Wanneer ouders twijfelen of ze de hielprik laten doen bij hun pasgeboren baby, wordt vanuit de overheid van de arts verwacht dat hij/zij aandringt op deelname. Waarom? a. door de hielprik ontstaan voor de ouders relevante reproductieve keuzemogelijkheden b. vroege opsporing van de ziekten in de hielprik is kosteneffectief c. vroege opsporing van de ziekten in de hielprik leidt tot gezondheidswinst voor het kind d. vroege opsporing van onbehandelbare aandoeningen kan tot indirecte gezondheidswinst leiden.
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
c
Pagina 9 van 10
46
d In 2007 stelde men zich van regeringswege op het standpunt dat pre-implantatie genetische diagnostiek naar dragerschap van het BRCA1 gen niet toegestaan kon worden. Wat was de voornaamste reden van deze beperkende maatregel op het terrein van preventie van borstkanker? De aandoening borstkanker a. is niet ernstig genoeg b. is behandelbaar c. is te voorkomen met profylactische chirurgie d. heeft een onvolledige penetrantie.
47
De vraag: "Hoe verlagen we het risico op meerlingzwangerschappen bij IVF zonder dat de kans op een levende geboorte te klein wordt?" is een voorbeeld van een a. ethische toepassingsvraag b. rechtvaardigheidsvraag c. transformatie van problemen d. wenselijkheidsvraag.
a
48
Foetaal hemoglobine a. heeft een lagere affiniteit voor zuurstof dan volwassen hemoglobine b. is minder gevoelig voor denaturatie door alkali dan volwassen hemoglobine c. bevat per molecuul minder ijzeratomen dan volwassen hemoglobine d. is de drager van bloedgroep antigenen.
b
49
De diversiteit van de antigeen receptor op T-cellen a. is afhankelijk van het MCH polymorfisme b. wordt beïnvloed door isotype switching c. wordt bepaald door de variabele regio’s van de receptoreiwitten d. is vóór de geboorte al geheel aangelegd.
c
50
Welke aandoening in de buik veroorzaakt onmiddellijk peritoneale prikkeling? a. aanwezigheid van galstenen b. een maagperforatie c. buikgriep d. een bestaande aneurysma aorta abdominalis.
b
oefenCAT MET antw. B212 0910 Start ve mensenleven
Pagina 10 van 10