VERZAKELIJKING ALS DE MAATSCHAPPELIJKE AFLEIDING VAN HET WELZIJNSWERK Ief BARBIER Lezing voor de denkmiddag van BWR op donderdag 28 april 2011 1) BETEKENIS VAN HET WOORD ‘VERZAKELIJKING’ Wanneer men mij vraagt om over een bepaald thema mee na te denken of een lezing te geven, dan ben ik altijd heel nieuwsgierig wat het woordenboek ons over dit onderwerp te vertellen heeft. Soms is dit wat ik reeds wist. Soms is dit iets nieuws. Soms werpt dit een ander licht op het onderwerp. Ik doe dit omdat heel onze cultuur, onze manier van denken en kijken naar de dingen, de levenservaring van een samenleving, in haar taal haar neerslag vindt. Onze taal verwoordt hoe we als samenleving denken en kijken, wat we voelen en ervaren, ruiken en smaken. Wanneer ik het Groot Woordenboek Der Nederlandse Taal, Van Dale opensla, vind ik onder het woord ‘verzakelijking’: “het zakelijk of tot iets zakelijks worden” (Van Dale, blz. 3383). Onder ‘verzakelijken’: “alleen zakelijke aspecten laten gelden” (Idem, blz. 3383). En tenslotte onder ‘zakelijk’: “3. niet persoonlijk – alleen over de zaak spreken, zich niet in bespiegelingen begeven; 5. praktisch” (Idem, blz. 3646). Misschien trap ik hiermee een open deur in, zegt jullie dit niets, maar ik wil dit toch even aanhalen. Wanneer je hier even bij stil staat, dit even laat bezinken, de betekenis ervan ten volle tot je laat doordringen, je hier even op focust, dan laten deze omschrijvingen zien en voelen hoe schrijnend, hoe mensonterend ‘verzakelijking’ feitelijk is: men is niet met de mens, maar met de zaken bezig. Ik kom hier verder in mijn betoog op terug. Ik wil mij nl. uitdrukkelijk wel in bespiegelingen begeven. Hiertoe wil ik vooreerst een aantal concrete voorbeelden geven van hoe verzakelijking in het welzijnswerk er kan uitzien.
2) CONCRETE VOORBEELDEN VAN VERZAKELIJKING IN HET WELZIJNSWERK a) Een hulpverlener werkte op een Dienst Begeleid Zelfstandig Wonen voor thuislozen binnen een CAW. Intern gold de regel dat er maximum één huisbezoek per week bij één en dezelfde cliënt mocht zijn. Louis werd door deze dienst begeleid. Op een bepaald moment lukte het zelfstandig wonen niet meer. Louis raakte in crisis. Hij had tijdelijk wat meer steun, meer begeleiding nodig. De hulpverlener bracht gedurende een aantal weken 2 tot 3 huisbezoeken per week. Tijdelijk dus, tot Louis er weer bovenop was geraakt en met minder huisbezoeken weer verder kon. De hulpverlener werd door zijn coördinator op het matje geroepen om zich te verantwoorden, want hij had de interne regel overtreden. b) Binnen een ingebouwd CAW (mutualiteit) controleert de coördinator hoelang de maatschappelijk werker werkt, met name hoe laat men begint en hoe laat men stopt. Dit gebeurt niet aan de hand van een prikklok, maar aan de hand van de computer, nl. het moment dat men in- en uitlogt. M.a.w. wanneer men op tijd op zijn werk komt, met de jas, muts, sjaal en handschoenen aan direct de computer opzet, om daarna rustig de jas, muts, sjaal en handschoenen uit te doen, nog even naar het toilet te gaan, rustig een tasje koffie te nemen, eventueel nog een praatje met een
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
1
collega te slaan, dan is alles ok. Maar wanneer men dit alles eerst doet om pas daarna de computer op te zetten, loopt men het risico om als te laat geregistreerd te worden, terwijl men in feite op hetzelfde moment als in het eerste geval toe is gekomen. Een maatschappelijk werker werd door haar coördinator aangesproken omdat zij “verschillende keren te laat was de laatste tijd”…! Dezelfde coördinator vraagt niet “En, hoe gaat het? Lukt het werk? Is het niet te zwaar?” of zegt evenmin “Dat heb je goed gedaan. Knap van jou. Mooi werk!” c) Een maatschappelijk werker van een ingebouwde CAW (mutualiteit) moest haar werkuren doorgeven. In haar berekening kwam ze voor bepaalde dagen op zoveel uur en 7 of 8 minuten uit. Dit had ze effectief gewerkt. Ze kreeg een mail van haar overste dat dit niet kon. Dit past niet in het computerprogramma. Het programma werkt per 15 min. Het heeft haar een half uur tijd gekost om haar gewerkte uren aan te passen om ze ‘correct’ te kunnen doorgeven. Een half uur dat ze niet met of voor cliënten kon werken. d) Een oud vrouwtje zocht sinds geruime tijd wekelijks ‘haar’ maatschappelijk werker op om haar babbeltje te doen. Dat was haar hulpvraag: wekelijks een babbeltje doen. Tegen haar gewoonte in kwam ze een bepaalde week niet opdagen. De maatschappelijk werker vond het vreemd, maar maakte zich niet direct zorgen. Misschien was ze ziek of had ze onverwacht bezoek of wat dan ook. De week er op kwam ze ook niet opdagen. Toen ze de derde week op rij niet kwam opdagen werd hij ongerust en nam hij contact op met de maatschappelijk werkster van de huisvestingsmaatschappij waar ze een sociaal appartementje huurde, met het verhaal dat ze reeds drie weken na mekaar niet was komen opdagen, dat dit niet van haar gewoonte was en dat hij zich daarom ongerust maakte en met de vraag of ze niet eens kon gaan kijken of alles wel ok was. De maatschappelijk werkster van de huisvestingsmaatschappij wilde op zijn vraag niet ingaan, want voor haar en de maatschappij was er geen enkel probleem. Het vrouwtje betaalde nog steeds elke maand haar huur. Er waren geen klachten van de buren of van wie dan ook. Dus was er geen enkele reden om te gaan kijken. Uiteindelijk heeft de maatschappelijk werker de politie ingeschakeld. Bleek dat het vrouwtje al een paar weken dood lag.
3) VERZAKELIJKING IN ONZE SAMENLEVING De verzakelijking slaat niet enkel in de welzijnssector toe. Ze behoort de samenleving toe. a) Een koppel wilde thuis bevallen. Ter ondersteuning deed het beroep op familiehulp. De maatschappelijk werker kwam langs om de administratie te regelen en te horen wat hun inkomen was om de bijdrage die ze zouden moeten betalen te kunnen bepalen. Het gezin was geen ‘doorsneegezin’ in die zin dat de vrouw in tijdskrediet was en een bijberoep uitoefende, de man halftijds werkte en een opleiding volgde. Bovendien was het een nieuw samengesteld gezin waarvan één van de partners studerende kinderen uit een eerste huwelijk had. Dit gezin paste niet in het computerprogramma. De specifieke situaties die in de samenleving steeds meer voorkwamen en dus niet zo uitzonderlijk meer waren, waren in het computerprogramma niet voorzien. De maatschappelijk werkster liep vast en kon het
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
2
dossier niet opmaken, laat staan de bijdrage bepalen. Haar commentaar was: “Jullie zijn geen doorsneegezin.” b) Een bepaalde bank biedt kredieten, leningen aan. De taak van de bankbediende bestond er uit zoveel mogelijk kredieten te verkopen. Op elk verkocht krediet ontving hij zijn commissieloon. Of de klant die nu kon terugbetalen of niet, maakte voor hem niets uit. Dat was zijn zorg niet. Een tijd later kon de klant zijn lening niet meer terugbetalen. De terugvorderingsdienst van de bank werd ingeschakeld. Er kwamen allerlei kosten bij: administratieve kosten, boetes, enz. Toen een assertieve hulpverlener met deze dienst van de bank contact opnam en vroeg waarom men in godsnaam aan die klant een lening verkocht had terwijl men, gezien zijn financiële situatie, op voorhand had kunnen inschatten dat hij die niet zou kunnen terugbetalen, was het antwoord droogweg dat het een andere dienst was die de leningen verkocht en zijn dienst daar niets mee te maken had. Ieder zijn werk. Het ging nochtans om twee diensten van één en dezelfde bank! 4) MAATSCHAPPELIJKE TENDENSEN Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgemaakt dat een mens gemiddeld genomen ongeveer 10.000 prikkels per seconde ofwel 600.000 prikkels per minuut te verwerken krijgt, zowel van binnenuit als van buitenuit. Gelukkig hebben we een natuurlijke filter die niet alle prikkels toelaat en/of bewust registreert. We zouden anders al die prikkels niet kunnen verwerken en overprikkeld geraken of zot worden. De laatste 4 à 5 decennia is het aantal prikkels dat we te verwerken krijgen enorm toegenomen. Vroeger, in de jaren ’50 en ’60, verliep alles veel rustiger. Mensen hadden nog tijd. Er ‘moest’ niet zoveel. Er was niet zoveel ‘te doen’. Er waren ook niet zoveel mogelijkheden, want veel bestond er toen nog niet. Wanneer het goed weer was, namen mensen hun stoel en zetten zich buiten, samen op de stoep om te praten over het weer, over het werk, over hun relatie, over de kinderen, over hun verzuchtingen, over hun lichamelijke klachten, over hun dromen, over hun frustraties, over de politiek, kortom over het leven. Dat heette toen ‘buurten’. Tegenwoordig heeft men organisaties in het leven geroepen om de mensen te doen buurten, want ze hebben er geen tijd meer voor. De ‘mogelijkheden’ die de evolutie geschapen heeft, zijn ‘moetens’ geworden. Je ‘moet’ daar en daar geweest zijn, die film gezien hebben, dat optreden bijgewoond hebben, dat boek gelezen hebben, naar dat festival geweest zijn. Je moet een eigen huis met een tuin hebben, met alle comfort en luxe. Op zijn minst een breedschermtelevisie zodat je jezelf in de cinema waant. Vergeet hierbij de wagen niet (tegenwoordig liefst een Monovolume of een 4 x4 ), de citybike en/of de mountainbike voor elk gezinslid. Je hebt minstens één pc, een laptop, een gsm, een iPod, digitaal fototoestel. Je gaat minstens één maal per jaar op reis. Het grootwarenhuis geeft ons de indruk dat men daar alles kan kopen wat men maar wilt. Eén van de grootwarenhuizen heeft bovendien als slagzin: ”Leef zoals je wilt.” Allemaal illusies. Dit alles moet natuurlijk betaald worden. Je kunt dit direct doen of je kunt dit allemaal op krediet doen. Hoe dan ook, dit alles kost geld. Hiervoor moet uiteraard gewerkt worden, door de meesten van ons toch. Om dit financieel rond te krijgen, kennen veel gezinnen ‘tweeverdieners’. Er moet hard en veel gewerkt worden. Soms wordt er nog na de uren gewerkt, in bijberoep of in het zwart. En omdat de boog niet altijd gespannen kan staan, moet men zich ontspannen. Eén tot twee avonden per week of in het weekend zit men
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
3
op één of andere academie, een school, een sportclub of andere vrije tijdsvereniging. Dit is het beeld dat ons via de media voorgehouden wordt hoe we zouden moeten leven. Deze media (reclame, films, kranten, tijdschriften) houdt ons ‘De mythe van het geluk’ voor. Wanneer je dat allemaal bereikt hebt, dan ben je gelukkig. Onderzoek bij mensen die gewonnen hebben met de Lotto (Goed Gevoel 15/01/11), laat zien dat slechts weinig mensen er echt gelukkig door geworden zijn. Hun leven is er wel gemakkelijker, comfortabeler door geworden, maar gelukkiger is iets anders. Hun leven heeft er niet meer zin, diepgang door gekregen. Deze tijd waar we in leven biedt oneindig veel mogelijkheden. Het heeft iets grenzeloos. Wanneer je over voldoende geld beschikt, kun je tegenwoordig zelfs een reisje naar de maan boeken. Marc Desmet en Ria Grommen schreven in 2005 een boek met als titel ‘Moe van het moeten kiezen’ waarin ze beschrijven hoe mensen tureluur worden van al die moetens, van dat steeds moeten kiezen tussen die duizend-en-één mogelijkheden, en de zingeving aan hun leven niet vinden. Nooit eerder zijn zoveel mensen depressief of emotioneel uitgeput geweest. Er zijn niet alleen de duizend-en-één mogelijkheden. Er is ook de steeds toenemende snelheid waarmee alles moet gebeuren. ‘Tijd is geld’ is een uitdrukking die exponentieel van toepassing is geworden. In de bedrijfswereld moet alles steeds sneller gebeuren. Er moet meer op minder tijd geproduceerd worden, anders is het bedrijf niet rendabel, lees: verdient het bedrijf niet genoeg geld. In dit kader moeten leerlingen op school steeds meer en sneller leren. De nieuwe methode op school om te leren lezen, noemt ‘lees-sprong’ en heeft de bedoeling om leerlingen op een paar maand zelfstandig te kunnen laten lezen. Zich verplaatsen dient ook sneller. Auto’s kunnen sneller rijden. De hogesnelheidstrein werd ontworpen. Er wordt steeds meer gevlogen, ook in het binnenland. De media kent ook een versnelling. Wat midden in het Amazonewoud gebeurt, is een minuut later hier bij ons in beeld te zien. De technische mogelijkheden van computer, internet, email, gsm, IPod, enz. drijven de snelheid op. Het lied van Herman Van Veen “Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, wij hebben ongelofelijke haast!” uit de jaren ‘70 blijft brandend actueel. Alleen is de vraag: waar hollen we naartoe? Het welzijnswerk van vandaag is ingebed in deze cultuur van enerzijds duizend-en-één mogelijkheden die op zich niet gelukkig maken en die de welzijnswerker onder steeds grotere druk zetten om het probleem van de cliënt voor eens en voor altijd de wereld uit te helpen, en anderzijds van de steeds hogere snelheid waarmee alles dient te gebeuren en waarbij de problemen van de cliënten liefst zo snel mogelijk opgelost moeten worden. Hulpverlening wordt in tijdsduur beperkt. Er is nog een andere tendens, nl. die van de responsabilisering. Iedereen krijgt oneindig veel mogelijkheden. De bronnen werden zogezegd voor iedereen toegankelijk gemaakt. En hiermee krijgt iedereen dan ook zelf de verantwoordelijkheid over zijn eigen welzijn en geluk. Wanneer je binnen de vooropgestelde lijnen en normen wandelt en handelt, dan word je gelukkig. Omgekeerd, wanneer je je in deze samenleving niet wel, niet gelukkig voelt, dan is het jouw eigen schuld. De culpabilisering of de schuldinductie van de Vlaamse katholieke moraal, erfgoed van de Katholieke kerk, zet zich heden ten dage
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
4
nog steeds verder door. Wanneer er ergens ook maar iets fout loopt, dan wordt er koortsachtig naar de verantwoordelijke, naar de schuldige gezocht om die vervolgens te kunnen afmaken. Deze samenleving heeft nog steeds haar zondebokken nodig. De tendens van responsabilisering of de verantwoordelijkheid naar de burger doorschuiven, is ook het welzijnswerk binnengeslopen. Tot en met de jaren ’80 was het brede welzijnswerk gedetailleerd gereglementeerd in decreten en bijbehorende uitvoeringsbesluiten. Men wist heel duidelijk wat mocht en niet. Daartegenover stond een duidelijke subsidiëring. Er was zelfs nog ruimte om te experimenteren, om uit te zoeken op welke manier men het welzijnswerk kon verbeteren, men meer en beter een aanbod op maat kon bieden. Eén nadeel: het kostenplaatje voor de regering en dus ook voor de burger groeide. Er kwamen crisissen en er moest bespaard worden. De kosten moesten beheerst worden. Vanaf de jaren ‘90 kwam een nieuwe manier van subsidiëring in voege, nl. het enveloppesysteem. Elke werking kreeg een bepaald vastgelegd budget en daar moest men het mee doen. Decreten en uitvoeringsbesluiten werden aangepast: geen details meer, maar kaders waarbinnen men moest handelen. Hoe dat handelen er concreet moest uitzien, mocht de organisatie zelf bepalen. De experimenteerruimte werd mee in de enveloppe gestoken. De verantwoordelijkheid voor het welzijnswerk werd opgedeeld. De overheid zorgt voor de centen. De welzijnswerkers zorgen voor het welzijn van de burgers. ‘Responsabilisering’ noemt men dat. Om enige garantie te verkrijgen dat het welzijnswerk zijn verantwoordelijkheid effectief zou opnemen, werd het kwaliteitshandboek ingevoerd. Dit handboek, dat als een contract tussen de organisatie en de overheid fungeert, moet garanderen dat het welzijnswerk voldoende kwaliteit biedt. Hierbij moet de organisatie zelf bepalen op welke manier ze deze kwaliteit zal bieden. De stok achter de deur is het verlies van subsidies als deze kwaliteit niet geleverd wordt. Om het geheel voor de overheid beheersbaarder te maken, werd schaalvergroting ingevoerd, een tendens die in de profitsector ook volop aan de gang was en nog steeds voortduurt. Er moest gefusioneerd worden. In een poging om de grotere organisatie functioneel te maken, werd daarbovenop het managementsdenken nogal klakkeloos ingevoerd, zonder de nodige aanpassingen aan de specificiteit van de sector. Dit is de formele kant van de geschiedenis. De inhoudelijke kant ziet er heel anders uit. Schaalvergroting houdt sowieso interne reglementering, meer kans op onduidelijkheden, misverstanden, grotere afstand tussen beleid, welzijnswerker en cliënt, efficiëntie, steeds meer werk op minder tijd in. De kleinschalige organisatie met enthousiaste, gedreven en op elkaar en op de cliënt betrokken medewerkers van weleer verandert in een bedrijf waar men nummer 57 op de personeelslijst is geworden. Het kwaliteitshandboek is een papieren document waar men zich formeel achter kan schuilen terwijl men de cliënt in zijn nood laat zitten omwille van interne reglementering die in datzelfde handboek uitgeschreven staat. Geen enkel handboek kan immers kwaliteit garanderen. Welzijnswerkers zien en voelen de nood van hun cliënt en staan machteloos en gefrustreerd toe te kijken omdat ze gevangen zitten in reglementering, theorieën of methodieken. 5) DE ESSENTIE VAN HET WELZIJNSWERK
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
5
Noem het nu ‘welzijnswerk’, ‘sociaal werk’ of ‘hulpverlening’, wanneer het gaat over de essentie van dit werk doet de naam er niet toe. Maar wat is nu die essentie? In het woord ‘essentie’ zit het Latijnse woord ‘esse’, nl. zijn. In het welzijnswerk gaat het over ‘zijn’. In de maatschappelijke tendensen die ik beschreven heb, namelijk hoe aan mensen steeds meer aangeboden wordt en hoe steeds sneller het moet gaan, gaat het over ‘hebben’. ‘Hebben’ leidt echter niet tot zingeving. ‘Hebben’ leidt niet tot geluk. Mijn ervaring is dat wat mensen in het welzijnswerk, in de hulpverlening uiteindelijk zoeken niet het oplossen van praktische problemen is – ook al maakt dit vaak onderdeel van hun hulpvraag uit – maar dat ze uiteindelijk ‘contact’, ‘verbinding’ zoeken. Martin Buber en Emmanuel Levinas, twee filosofen, en ook Ivan Boszormenyi-Nagy, de grondlegger van het contextuele denken, leren ons dat de mens per definitie een relationeel wezen is. De mens bestaat slechts ten volle, kan in essentie slechts mens zijn, in en door de relatie met de ander. Cliënten komen naar het welzijnswerk omdat het mens-zijn in hun context, in de omgeving met de mensen die voor hen van betekenis zijn niet of onvoldoende lukt. De relaties met die betekenisvolle anderen lukt niet of onvoldoende. Daarom komen ze naar het welzijnswerk waar ze professionelen zoeken die deskundig zijn in het aangaan van een relatie met hen waardoor ze meer mens kunnen zijn, waardoor ze als mens meer tot hun recht kunnen komen. Ze zoeken ‘verbinding’. ‘Hebben’ brengt geen verbinding. ‘Zijn’ wel en wel op een heel specifieke manier. Cliënten zien af, lijden, hebben pijn, zijn verdrietig, zijn kwaad, zijn angstig. Hierin voelen ze zich in hun context niet voldoende gezien, niet gehoord, niet ontvangen. De focus van de samenleving ligt immers op het hebben, niet op dat wat is. Ze komen naar het welzijnswerk om in hun pijn, hun lijden, hun verdriet, hun kwaadheid en hun angst gehoord en gezien te worden. Ze brengen in het welzijnswerk hun kwetsbaarheid mee in de hoop dat dit gezien, gehoord en ontvangen wordt. Dat is hun eigenlijke vraag. Het gaat er om dit lijden, deze pijn, dit verdriet, deze kwaadheid en angst te zien en te erkennen zonder te proberen het op te lossen, het er te laten zijn, er bij aanwezig zijn, zonder meer. (Hier raken we de presentietheorie van Andries Baart.) Het gaat er om als welzijnswerker de cliënt te kennen te geven dat dit jou allemaal iets doet, dat je het ziet, dat het jou niet onberoerd laat, maar raakt, dat je iets van deze pijn, dit lijden, dit verdriet, de kwaadheid en de angst kan voelen. Het gaat er om ook iets van jouw binnenkant te laten zien, iets van jezelf als mens prijs te geven. Wanneer dit gebeurt, kan er echt en diep contact ontstaan, verbinding groeien, kan er een ontmoeting van mens tot mens gebeuren. Cliënten komen uiteindelijk naar het welzijnswerk om iemand anders, ic de welzijnswerker te ontmoeten. Dat is hun ultieme vraag, hun ultieme zoektocht. Daarover gaat het welzijn van mensen. Daarover gaat het welzijnswerk. Welzijnswerk gaat niet over ‘de ander het beter laten hebben’, maar over ‘de ander laten zijn in wie hij is’ en daar bij aanwezig zijn, op een ondersteunende, aanmoedigende en stimulerende wijze. Dit heeft tot gevolg dat uiteindelijk niet de resultaten, de prestaties die men levert van belang zijn, maar dat elke diep contact dat er geweest is, elke verbinding die men gerealiseerd heeft winst is, op één of andere manier een bijdrage tot het welzijn en het mens-zijn van de ander is – ook al ziet men hier niet steeds de onmiddellijke effecten van. Het instrument bij uitstek waarmee de welzijnswerker dient te werken, is zijn eigen persoon en zijn lichaam. Het is de eigen persoon die aandacht geeft aan de cliënt, die
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
6
luistert, die ziet, die erkenning geeft, die zich openstelt, die zich laat raken, die contact maakt, die zich met de cliënt verbindt. En dat is niet niks. Dat is een hele opgave.
6) OVER DE MUREN VAN ONZE WESTERSE SAMENLEVING HEEN Op dergelijke manier aan welzijnswerk doen is voor de welzijnswerker niet gemakkelijk, is feitelijk moeilijk omdat hij zijn werk moet verrichten binnen een maatschappelijke context waarvan ik hierboven al een aantal tendensen belicht heb. Ik wil hierin nog een stap verder gaan. In onze samenleving is er geen plaats voor lijden, voor pijn, voor verdriet, voor kwaadheid en voor angst. Deze moeten zo snel mogelijk ‘opgelost’ worden. Ze moeten weg, verdwijnen. En lukt dit niet, dan worden ze weggestopt in speciale instituten, instellingen, ziekenhuizen, bejaardentehuizen. De reclame en de media in haar geheel vertelt ons hoe mooi en gaaf en nieuw alles moet zijn. Zowel lichamelijk als de materiële dingen. Men mag niet oud zijn, men mag niet lelijk zijn. Jong en mooi en nieuw is tot norm geworden. Het zo rap mogelijk doen verdwijnen van lijden, van pijn en van de emoties verdriet, kwaadheid en angst begint al heel vroeg in de opvoeding van onze kinderen. Moeders (en ook vaders) zijn zo geconditioneerd dat wanneer de baby, de peuter, de kleuter ook maar iets van pijn heeft, dat dit onmiddellijk opgelost, weggewerkt moet worden. Er wordt even over de pijnplek gewreven, een kusje op gegeven, weggeblazen, “Nu is het gedaan. Pijneke is weg” of sterker nog “Je moet niet zo flauw, zo kleinzerig doen. Je moet een grote jongen zijn. Je moet flink zijn!” enz. Werkt het niet, lukt het niet, dan voelt de ouder zich vaak onhandig, hulpeloos, mislukt en/of weigert hij er nog verdere aandacht aan te besteden. Blijft de pijn voortdurend, krijgt men het kind op geen enkele manier getroost, dan wordt de dokter en/of de kinderspecialist geraadpleegd. Zij zoeken tot ze de oorzaak van het euvel vinden. Ook al vinden zij niets en bestaat de behandeling er uiteindelijk in het kind met pijnstillers te behandelen, de pijn te verdoven, zolang de pijn maar verdwijnt, dan is iedereen tevreden. Iedereen? Aletha J. Solter (Amerikaanse ontwikkelingspsychologe van Zwitserse origine) spreekt over ‘De taal van het huilen.’ Zij vertelt over het positief omgaan met het huilen en de boosheid van baby’s en kinderen. In haar werk houdt ze een pleidooi om het huilen en de boosheid van baby’s en kinderen niet direct proberen weg te werken, maar het als een taal te zien en er bij aanwezig te blijven, het te laten zijn, er bestaansruimte, bestaansrecht aan te geven. Deze manier van omgaan met pijn, lijden en de emoties van kinderen trekt zich door naar volwassenen toe. Ook zij mogen niet lijden, mogen geen pijn hebben, geen verdriet hebben, kwaad of angstig zijn. Wanneer het over emoties gaat, wordt er meestal over ‘positieve’ en ‘negatieve’ emoties gesproken, waarbij het negatieve verkeerd, foutief is, en dus weggewerkt moet worden. Verdriet, kwaadheid en angst worden als negatief gecatalogiseerd. Dus moeten ze weg. Echter, emoties zijn per definitie neutraal, zijn wat ze zijn, zijn per definitie niet goed of slecht, maar waar en juist. Emoties kloppen altijd! Hoeveel medicatie wordt er niet gebruikt om angst en kwaadheid te onderdrukken en mensen die verdrietig zijn op te peppen. In grote ziekenhuizen bestaat er tegenwoordig een afdeling met de naam ‘Pijnkliniek’ waar pijn ‘behandeld’ wordt. Behandeling betekent concreet: pijnstillers slikken.
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
7
Ik wil van hier uit over de muren van onze samenleving heen kijken en een paar reisjes maken : één naar het verre Oosten (Azië), één naar het verre Westen (Noord-Amerika) en één naar het Zuiden (Afrika). Elk van deze continenten heeft ons iets te leren. (a) Het verre Oosten (Azië) leert ons dat bij de dag ook de nacht hoort, bij warmte ook koude, bij licht ook donker, bij vreugde ook verdriet, bij de hemel ook de hel, bij geluk ook pijn en lijden, bij het goede ook het kwade, bij het recht ook het onrecht, bij Yin ook Yang. De twee tegengestelde elementen horen wezenlijk bij elkaar. Het één kan niet zonder het andere. Het is omdat er nacht is dat we weten wat de dag betekent. Het is omdat er koude is dat we weten wat warmte betekent. Het is omdat er pijn en verdriet is dat we weten wat vreugde is. Het Oosten daagt ons uit om te leren leven met de twee tegengestelde polen als onlosmakelijk met elkaar verbonden, als een wezenlijke twee-eenheid. In onze samenleving willen wij maar één van de twee polen, nl. het licht. Het Oosten leert ons ook om in meditatie stil te staan bij hoe het nu voor jezelf is en aanvoelt, bij het zijn, leert ons aanwezig in het zijn te zijn. Wij hebben het leven in onze samenleving zo georganiseerd dat wij geen tijd hebben om bij onszelf, bij hoe het nu aanvoelt, bij ons eigen zijn stil te staan. Het Oosten leert ons tevens dat er nog een andere, nietzichtbare dimensie in het leven is, nl. deze van de energie. Ze leert ons hoe men door allerlei oefeningen (bv. Tai Chi en andere) daar contact mee kan maken, hoe men die energie kan blijven laten stromen in jezelf en tussen mensen. Ze leert ons hoe men door het werken met deze energie mensen kan genezen. (bv. acupunctuur). Genezen slaat steeds op de mens in zijn totaliteit: het lichamelijke en het geestelijke. Welzijn betekent in het Oosten: de energie laten (rond)stromen. In onze samenleving richten wij ons hoofdzakelijk op het materieel zichtbare en op dat wat wetenschappelijk bewijsbaar is. Heel concreet betekent dat feitelijk op dat wat centen in het laatje brengt, op het hebben. (b) Het verre Westen (Noord-Amerika) brengt ons bij de Indianen. Zij leren ons over de kringloop van de natuur en van elk leven. Het is een steeds voortdurende kringloop zonder begin en einde. Zij koppelen dat tevens aan de vier windrichtingen en aan de vier seizoenen. Hun leven is wezenlijk met de natuur verbonden. Zij leven in eenheid, in verbondenheid met de natuur. In hun kringloop des levens is er een periode van teruggetrokken zijn in de baarmoeder of in een zaadje, van voorbereiding, van het ontwikkelen, laten groeien en broeden van ideeën en projecten. Dit is het Noorden waar er weinig zon is en het koud is – de winter. Er is de periode van het ontluiken, het kiemen, het ontwaken, waar het leven begint te groeien, projecten opstarten, mensen iets nieuws beginnen. Dit is het Oosten waar de zon opkomt, de lente. Dan volgt de periode waar alles rijkelijk groeit, in volle bloei staat, het volle leven tot zijn hoogtepunt komt. Mensen komen op het hoogtepunt van hun leven, projecten draaien succesvol op volle toeren. Dit is het Zuiden waar de zon het hoogst aan de hemel staat en het meest warmte geeft. Het is de zomer. Tenslotte komt de periode van het oogsten, de vruchten binnenhalen, en het verval, de aftakeling. Dit is het Westen waar de zon ondergaat. Het is de herfst. En dan komt opnieuw de ingetogen,
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
8
teruggetrokken periode van stilte en koude, de winter. Zo gaat de kringloop eindeloos verder en elk seizoen maakt onmisbaar deel van de kringloop uit, is wezenlijk. Elk seizoen is goed en mag er zijn. Ook de herfst, ook de winter. In onze samenleving willen wij alleen maar de lente en vooral de zomer. De verbinding die Indianen met de natuur hebben, maakt dat zij in het eten voorzien dat ze nodig hebben, dat zij niet meer dieren doden dan nodig is om te overleven en het ecologisch evenwicht respecteren. Voeding is niet in eerste instantie koopwaar, iets dat centen opbrengt. Het staat ten dienste van het ‘zijn’, niet van het ‘hebben’. (c) Het Zuiden (Afrika) brengt ons bij dat waar het in het mens-zijn om gaat: het relationele. In onze westerse ogen doen Afrikanen niet veel, zijn ze niet productief, maar lui. Ze verprutsen hun tijd. Feitelijk zijn ze heel veel bezig met de onderlinge relaties, met het constant zich op elkaar afstemmen, met het ‘palaveren’ over hoe het voor zichzelf en de ander voelt en wat ze willen en verlangen t.a.v. elkaar, hoe het voor de groep is en wat er belangrijk voor de groep is. Daar steken zij veel tijd in. Zij investeren in dat wat voor een mens fundamenteel is: het relationele. Dat is ook het belangrijkste in het leven. Dit is zijn. Het hebben, het materiële is bijzaak. In onze samenleving mag er niet al te veel gepalaverd worden, maar moet er gewerkt worden. Het moet vooruitgaan. Resultaten staan voorop. Het hebben is hoofdzaak. Wij hebben geen tijd om ons op elkaar af te stemmen, om bezig te zijn met hoe het voor ons voelt en wat we hierbij al dan niet nodig hebben om ons in onze relatie met de ander goed te voelen. 7) OVER DE BETEKENIS EN HET BELANG VAN ZICH TE FOCUSSEN Aan de hand van de tendensen in onze samenleving en hoe onze samenleving zich organiseert, heb ik geschetst hoeveel prikkels en welke soort prikkels we voortdurend over ons heen krijgen. We krijgen voortdurend een teveel aan prikkels, veel meer dan dat we op natuurlijke wijze kunnen verwerken. Daarom durf ik te spreken over “maatschappelijke overprikkeling”. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de agressie in onze samenleving toeneemt, dat bij het minste meningsverschil in het verkeer mensen uit hun auto springen en met elkaar op de vuist gaan, dat hooliganisme zich zo gedijt, enz. Deze maatschappelijke overprikkeling bemoeilijkt het ons om met de essentie van het leven bezig te zijn. We worden voortdurend afgeleid, weggeleid. Daar bovenop zijn er een aantal zaken zoals pijn, lijden, en emoties zoals verdriet, kwaadheid en angst, waar onze samenleving moeilijk mee om kan, waar onze samenleving geen plaats aan weet te geven. En ook van deze items worden we weggeleid, afgeleid. Om terug naar de essentie te kunnen keren, is het noodzakelijk om zich te focussen. Met focussen bedoel ik: de aandacht richten naar, zich concentreren op, hier en nu blijven bij dit waar het over gaat. Zich focussen betekent kiezen, kiezen voor de essentie en loslaten, verliezen wat niet essentieel is, wat bijkomstig is. Het is de keuze tussen ‘hebben’ en ‘zijn’. In de bedrijfswereld en de reclame weet men heel goed wat het is zich te focussen. De ‘target’ wordt vastgelegd en daar richt men zich naar. Atleten focussen zich voor het begin en tijdens de wedstrijd waar ze aan deelnemen. Ze spitsen al hun concentratie toe op de wedstrijd. En ook cliënten weten zich heel vaak goed te focussen. Wanneer ze hulp
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
9
komen vragen, weten ze meestal heel goed wat ze willen, waar ze op zoek naar zijn en laten zich niet direct afleiden. Vinden ze het hier niet, dan gaan ze het elders zoeken. Zich focussen lijkt precies voor de welzijnswerker moeilijker te zijn. In het welzijnswerk is men over het algemeen met ‘de problemen’ van de mensen bezig. Dat is ook waar men tijdens de opleiding in getraind is geweest: de hulpvragen, de problemen van de mensen oplossen. De invalshoek van ‘de focus op het probleem richten’ definieert tevens het probleem. Wanneer men zich bv. op opvoedingsproblemen focust, dat wordt de opvoeding het probleem; wanneer men zich bv. op financiële problemen richt, dan is het beheer van de financies, het budgetteren een probleem. Analoog gaat het over werkloosheid, dakloosheid, gezondheid, vrije tijdsbesteding, ongeschoold zijn, verslaving, delinquentie, psychische problemen. Al deze verschillende problemen zijn echter verschillende uitingsvormen van één en hetzelfde, nl. een tekort aan verbinding met zichzelf, met de ander en met de samenleving; een tekort aan relationele basis van het van betekenis zijn voor de ander en voor de samenleving. De essentie van al deze problemen is een zijnsprobleem. Hiermee wil ik een pleidooi houden om zich op de essentie, op het ‘zijn van de cliënten’ te richten en met elk ‘zijn van elke cliënt’ een relatie aan te gaan, mee in verbinding proberen te komen. Dit is waar volgens mij de focus op gericht dient te zijn. Wanneer het instrument bij uitstek waarmee de welzijnswerker werkt de eigen persoon en zijn lichaam is, en wanneer men dit instrument zo goed mogelijk wil inzetten om verbinding tot stand te brengen, dan veronderstelt dit dat men zijn eigen instrument zo goed mogelijk kent, zo goed mogelijk hanteert. Dit vraagt focus op het eigen instrument, op zijn eigen persoon en zijn lichaam. 8) FOCUS ALS VERZET Zich focussen op de essentie betekent zich focussen op de mens en wegblijven van het zakelijke, het zakelijke loslaten. Hier kom ik terug bij het begin van mijn uiteenzetting, bij de betekenis van verzakelijking die Van Dale ons geeft. Het is het zakelijke zijn plaats geven die het werkelijk toekomt, nl. als bij-komstig – het komt er bij, maar is niet de hoofdzaak – als ondergeschikt, iets dat ten dienste staat om zich met de essentie te kunnen bezig houden. Verzet is geen verzet tegen iets. Wanneer men zich nl. tegen iets verzet, dan gaat de aandacht en de energie naar dat waartegen men zich verzet, dus naar dat wat men eigenlijk niet wilt, naar dat waar men tegen is. Dan blijft de focus daar op gericht. Aristoteles, één van de vroegere Griekse filosofen, zei dat ‘dit wat aandacht krijgt, ook groeit’. M.a.w. hoe meer aandacht men besteedt aan dit wat men niet wil, hoe meer dit groeit, hoe groter dit wordt. Geparafraseerd op Aristoteles schrijft Willem De Ridder: “Alles waar je tegen vecht, groeit.” Het gaat echter om een positieve gerichtheid, een positieve, constructieve activiteit. Hoe meer aandacht men aan de essentie van het mens-zijn geeft, hoe meer dit kan groeien, hoe groter dit kan worden. ‘Verzet’ zit in het werkwoord ‘verzetten’. Dit betekent: iets een andere plaats geven. Verzet betekent bijgevolg zijn focus ‘verzetten’, ‘verplaatsen’ van het bijkomstige naar het essentiële. Verzet betekent de verzakelijking laten voor wat het is en de focus op de mens richten.
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
10
In dit opzicht wil ik hier niet voor burgerlijke ongehoorzaamheid pleiten, maar voor burgerlijke gehoorzaamheid. Hiermee bedoel ik niet het welzijnswerk zoals de overheid het verwacht, nl. het voldoen aan de regeltjes en alle problemen zo snel mogelijk oplossen, maar gehoor geven aan dat wat de burger werkelijk nodig heeft, aan dat wat de burger vraagt, nl. “Zie mij in mijn pijn, in mijn lijden, met mijn verdriet, mijn kwaadheid en angst. Zie mij en erken mij hierin. Ga met mij de verbinding aan in wie en hoe ik nu ben. Aanvaard mij, neem mij zoals ik nu ben. A.u.b., ontmoet mij.”
Ief Barbier 28/04/11
BIBLIOGRAFIE Aron, E. N, (2002) Hoog Sensitieve Personen. Amsterdam: Archipel Boszormenyi-Nagy, I, (2000) Grondbeginselen van de contextuele benadering, Haarlem: De Toorts, Boszormenyi-Nagy, I. en Krasner B., (1994). Tussen geven en nemen. Over contextuele therapie. De Toorts, Haarlem Buber, M., (2003) Ik en Jij, vert. M. Storm. Bijleveld Press, 175 p Cuvelier, F., (1998) Verbondenheid. Het ontstaan van de menselijke relatie. Kapellen/Baarn : Pelckmans/Agora. Cuvelier, F., (2001) Verbinding en ontbinding, in : Depuydt, A., Deklerck, J. en Deboutte, G. (red.), (2001) ‘Verbondenheid’ als antwoord op ‘de-link-wentie’ ? Preventie op een nieuw spoor, Leuven/Leusden : Acco, blz. 77 – 79. de Ridder, W., (1999) Handboek Spiegelogie. Groningen : De Zaak. Desmet, M. en Grommen, R., (2005) Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking. Tielt : Lannoo. Hartzema, R., (1997) Sjamanisme. Het genezende evenwicht. De geneeskunde van de natuurvolken. Een universele benadering van ziekte. Amsterdam : Karnak. Heyndrickx, P., Barbier, I., Driesen, H., Van Ongevalle, M. Vansevenant, K., (2005) Meervoudig Gekwetsten. Contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen. Leuven: LannooCampus Lambrechts, G., (2001) De gestalttherapie tussen toen en straks. Berchem : Epo. Levinas, E., (1969, 1987, 2003) Het menselijk gelaat. Amsterdam: Ambo
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
11
Loots, G., (2009) Van evidence-based practice naar practice-based evidence : therapeutische processen in de kijker. Kortenberg, Studiedag Voorstelling Handboek Systeemtherapie, BVRGS, 20 februari 2009. Solter, A.J., (2000) De taal van huilen. Positief omgaan met huilen en boosheid van baby’s en kinderen tot 8 jaar. Haarlem: De Toorts. Storm, H., (2001) Zeven pijlen. De diepe kennis van het Medicijnwiel geopenbaard. Haarlem, Altamira-Becht. van Dale, (1992) van Dale. Groot woordenboek der Nederlandse taal. Twaalfde, herziene druk door Prof. Dr. G. Geerts en Dr. H. Heestermans. Utrecht/Antwerpen: van Dale lexicografie. Yalom, I.D., (2001) Therapie als geschenk. Amsterdam: Balans. http://www.goedgevoel.be/gg/nl/11/Psychologie/article/detail/1208243/2011/01/15/Islottowinnaar-gelukkiger.dhtml http://www.presentie.nl/site/content/view/1/10/
Verzakelijking als de maatschappelijke afleiding van het welzijnswerk
-
Ief Barbier
12