Verwachte Klimaatverandering, gevolgen voor landbouw in Vlaanderen
maart 2005
Pieter Gabriëls Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Land- en Tuinbouw (ALT) Afdeling Monitoring en Studie (AM&S) Leuvenseplein 4 1000 Brussel
1
Verwachte Klimaatverandering, gevolgen voor landbouw in Vlaanderen In dit informatieblad worden in het kort de klimaatverandering en de klimaat-scenario’s voor Vlaanderen geschetst. Bij gebrek aan voldoende gegevens en scenario’s voor Vlaanderen wordt er in belangrijke mate uitgegaan van scenario’s voor de korte (2020) en de lange termijn (2050) voor Nederland. Deze werktekst is in belangrijke mate gebaseerd op discussiesheets gepubliceerd in het kader van het NOP Impact Project. Dit project beoogt een geïntegreerde analyse te geven van de mogelijke consequenties van klimaatverandering voor natuurlijke systemen, economische sectoren, landgebruik, gezondheid en recreatie in Nederland. Discussiesheets behandelen Bodem- en Watersystemen, Ecosystemen, Landbouw, Visserij, Bosbouw, Gezondheid, Toerisme, Transport, Energie en Verzekeringswezen, klimaatscenario’s, milieuscenario’s en sociaal-economische scenario’s Deze sheets zijn down te loaden op: http://www.dow.wau/msa/nopimpact.htm De informatie in verband met de gevolgen voor landbouw is gebaseerd op o.a. rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), KNMI-gegevens en berekeningen van Alterra op basis van gegevens van het Hadley Centre in Engeland. Naast de studie van JeanPascal van Ipersele en Philippe Marbaix, “Impact van Klimaatverandering in België”. Die studie gaat uit van de bevindingen uit dezelfde IPCC rapporten. Klimaatverandering? De laatste jaren van de vorige eeuw waren wereldwijd erg warm. Deze afwijkingen van langjarige gemiddelden roepen veel vragen op over weer en klimaat in de 21e eeuw. Sinds 1750 is de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer toegenomen, kooldioxide (CO 2 ) met 30%, methaan (CH 4 ) met 150% en lachgas (N 2 O) met 15% en CFK’s zijn in de 20ste eeuw door de mens ingebracht. Deze stijging gaat in sterkere mate in de 21e eeuw door. Broeikasgassen zorgen voor het vasthouden van de warmte op aarde en een toename in de concentratie van broeikasgassen zorgt voor het steeds sterker vasthouden van warmte. Menselijke invloed op klimaat aangetoond “Menselijke activiteiten, zoals de uitstoot van broeikasgassen en ontbossing, zijn in belangrijke mate de oorzaak van de warmer wordende wereld, met name vanaf het midden van de 20e eeuw. De wetenschappelijke argumenten daarvoor zijn sterker geworden. De atmosferische samenstelling zal in de 21e eeuw blijven veranderen door menselijk toedoen. De wereldgemiddelde temperatuur en het zeespiegelniveau zullen verder toenemen. Ook andere aspecten van het klimaat, zoals de hoeveelheid neerslag en de kans op extremen, zullen veranderen”. Dat concludeert het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) aan het slot van de plenaire vergadering in Shanghai eind januari 2001 bij het aanvaarden van het eerste deel van het derde "Assessment Report" over klimaatverandering 1 .
1
De hoofdconclusies uit het IPCC Third Assessment Report deel I en achtergrondinformatie over het IPCC en de klimaatverandering op internet: http://www.knmi.nl; deze analyse zal in de loop van 2001 worden gepubliceerd; de laatste volledige analyse van IPCC is gepubliceerd in 1996.
2
Het klimaat in de wereld in 1990 in vergelijking met ruim 100 jaar geleden op basis van IPCC-rapporten 2 Temperatuur Toename sinds 1860 met 0.6 °C Neerslag Toename van 0.5 – 1 % per 10 jaar in de 20e eeuw op Noordelijk halfrond Seizoen Toename regen vond vooral plaats in de winterperiode Zeespiegel Stijging 0,1 – 0,2 meter in de 20e eeuw
Voorspelling van klimaatverandering Ontwikkelingen in het klimaat (klimaatveranderingen) zijn niet gemakkelijk te voorspellen, zij richten zich op lange termijn en zijn gebaseerd op een groot aantal aannames. Gezien de complexiteit van het klimaatsysteem zou de verandering in Nederland anders kunnen zijn dan de verandering op wereldschaal. Op wereldschaal worden voorspellingen gemaakt onder leiding van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change). IPCC is een onderdeel van de Verenigde Naties en brengt iedere 5 jaar een rapport uit over de stand van zaken voor ontwikkelingen in het klimaat. De verwachting van IPCC dat het klimaat zal veranderen is gebaseerd op een voortschrijdende toename van zogenaamde broeikasgassen in de atmosfeer 3 zonder dat ingrijpende klimaatbeleidsmaatregelen genomen worden. Rekening houdend met de resultaten van alle modellen en scenario’s voorspelt IPCC een mondiale temperatuurstijging tussen 1,4 en 5,8 graden Celsius en een toename van neerslag in de gematigde en noordelijke streken van het noordelijk halfrond. De stijging van de temperatuur betekent het smelten van sneeuw en ijsoppervlaktes en leidt tot een stijging van de zeespiegel met gemiddeld 0,5 meter aan het einde van de volgende eeuw (zie tabel). Het klimaat in de wereld in 2050 op basis van IPCC-rapportage voorjaar 2001 in vergelijking met 1990 Temperatuur Toename van 1,4 – 5,8 °C Neerslag Toename op noordelijk halfrond Zeespiegel Stijging 0,1 – 0,9 meter in de 21e eeuw
Van klimaatverandering wereldwijd naar regionale klimaatscenario’ Om vanuit ontwikkelingen in het mondiale klimaat veranderingen voor het klimaat op regionale schaal te bepalen, is het nodig om de reactie van het regionale klimaat op het mondiale klimaat te kennen. Velen zijn van mening dat dit inzicht nog onvoldoende uitgewerkt is. Daarom wordt niet van voorspellingen of verwachtingen gesproken maar van scenario’s met een regionale focus. De onzekerheid in het voorspellen van regionaal klimaat is nog altijd groot. Dit is zeker het geval voor een vanuit klimaatoogpunt klein gebied als Nederland of Vlaanderen. Binnen deze dimensie zijn de modellen beter in staat om temperatuur dan om neerslag te voorspellen. Neerslagvoorspellingen hebben een grotere lokale onzekerheid. Dit kan leiden tot verschillen tussen modellen. In deze teksten worden de scenario’s voornamelijk op basis van twee modellen Gegevens van KNMI op basis van Können et al., (1997) Meteorologie ten behoeve van de ‘Vierde Nota Waterhuishouding’ 3 Het betreft kooldioxide (CO ), methaan (CH ), lachgas (N O) en fluorverbindingen (o.a. CFK). Voor de gegevens 2 4 2 die hier worden gepresenteerd is uitgegaan van een stijging met 1% per jaar. De concentratie van het belangrijkste broeikasgas CO 2 zal in 2020 dan 450 ppm, in 2050 dan 600 ppm bedragen en in 2100 tussen 600 en 900 ppm. Deze veranderingen zijn gebaseerd op aannames over ontwikkelingen in bevolkingsgroei, industrie en energiegebruik. 2
3
uitgewerkt: een model van KNMI (Nederland) en een model van Hadley Centre (Engeland). Beide modellen hebben berekeningen voor Nederland gemaakt die als uitgangspunt worden gebruikt voor Vlaanderen. Klimaatveranderingen in Nederland zijn o.a. door KNMI ontwikkeld en liggen in het verlengde van IPCC prognoses en van in Nederland gemeten veranderingen gedurende de afgelopen eeuw (zie ook Können et al., 1997). KNMI geeft in onderstaande tabel een stijging in temperatuur voor de periode 2020 – 2050 tot 2 °C en in neerslag tot 6% ten opzicht van 1990. Het klimaat in Nederland in 2050 op basis van gegevens van het KNMI in vergelijking met 1990 4 Temperatuur
Stijging van 1 – 2 °C in 2050 en tot 4 °C in 2100
Neerslag Seizoen
Toename van 3 – 6% in 2050 en 6 – 12% in 2100 Nattere winters (6 – 12% toename in 2050 en maximaal 25 % toename in 2100) en drogere zomers gaande van een status quo tot een daling met 50%; de gemiddelde temperatuurstijging zal sterker zijn in de winter dan in de zomer In de winter toename van 10 – 20% in 2050 en maximaal 40% in 2100 en in de zomer toename van 1 – 2% in 2050 maximaal 4% in 2100 vooral in lokale en zware buiten (10-20% hogere intensiteit in 2050 en tot 40% in 2100 in vergelijking met 1990)
Extreme neerslag
Gevolgen voor Nederland op basis van KNMI gegevens Waterafvoer
Toename in neerslag in de winter leidt tot hogere gebiedsafvoer en mogelijk hogere wateroverlast na buien
Winters
Strenge winters worden zeldzamer en korter.
Extremen in temperatuur en neerslag
Extremen in temperatuur en neerslag nemen mogelijk toe in frequentie; neerslag in de zomer krijgt een meer buiig karakter
Stormen
Kans op stormen en de intensiteit van stormen neemt toe maar is relatief zeer onzeker
Zeespiegelstijging
Zeespiegelstijging wordt lokaal versterkt door bodemdaling en kan 25 cm in 2050 en 60 cm in 2100 bedragen
Het Hadley scenario voorspelt eigenlijk weinig verandering in neerslag (zie HadleyNL en HadleyNLcalibratie); alleen in combinatie met een temperatuurstijging wordt er een toename van neerslag voorspeld (zowel in zomer als in winter) 5 . De temperatuurverandering geeft in vrijwel alle gevallen een stijging aan van tussen 1,5 en 2,5 graden tussen 2050 en 2100. Koppeling van neerslag aan temperatuurverandering geeft voor Nederland een nattere winter en een vrijwel ongewijzigde zomerneerslag. Volgens Van Ypersele kan de instabiliteit van het weer aanzienlijk toenemen in de 21 ste eeuw. Meer kans op uitzonderlijk warme zomers en natte winters. Koude winters zouden geleidelijk minder voorkomen o.a. door een toenemend wolkendek. Het klimaat in Nederland in de periode 2020 – 2100 op basis van gegevens van het Hadley Centre Temperatuur
Stijging van 0,5 °C in 2020 tot 1,5 °C in 2050 en 2,5 °C in 2100
Gegevens van KNMI op basis van Können et al., (1997) Meteorologie t.b.v. de ‘Vierde Nota Waterhuishouding’ Dit is gebaseerd op de aanname dat per 1°C temperatuurstijging er 1% meer zomerneerslag en 6% meer winterneerslag zal zijn.
4 5
4
Neerslag
Daling van de neerslag met minder dan 40 mm per jaar tot 2100 in HadleyNLcalibratie scenario (5% verandering) danwel stijging van de neerslag met 40-80 mm (van 5-10% verandering) per jaar voor 2050 tot 2100 in HadleyNLnat scenario
Seizoen
Veranderingen van de neerslag in de winter zijn groter dan de veranderingen in neerslag in de zomer: winters worden natter (van 20 mm per jaar tot 40-80 mm per jaar in 2050 en daarna) en zomers worden danwel droger (-40 mm per jaar ofwel 5% minder regen tot geen verandering)
Extreme neerslag
Weinig verandering op basis van frequentieverdeling van neerslag in winter en zomer
De hydrologische impact van de klimaatverandering is in België tot hiertoe weinig onderzocht. De afnemende neerslag in de zomer en de toenemende verdamping kunnen gepaard gaan met waterschaarste in de zomer en ook met een achteruitgang van de kwaliteit van het oppervlaktewater De kans op ernstige hittegolven, zoals in de zomer van 2003, zou toenemen alsook de periodes met intense regenval. (Van Ypersele J-P., 2004). Een stijging van het gemiddelde zeepeil met 1 meter kan ertoe leiden dat in Vlaanderen bijna 63.000 ha land onder het zeeniveau komt te liggen. Het risico van grootschalige overstromingen zal in elk geval toenemen. Door de verwachte toename van het waterpeil en de hogere frequentie van stormen aan de kust groeit het erosiegevaar voor duinen en stranden. (Van Ypersele J-P. 2004).
Mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor de land- en tuinbouw 1. Inleiding In deze tekst wordt ingegaan op de mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor de landbouw en specifieke activiteiten zoals veehouderij, akkerbouw en tuinbouw. Er wordt een beperkte insteek gegeven van mogelijke effecten van klimaatverandering op kansen en kwetsbaarheden van landbouw in Nederland en Vlaanderen. In dit overzicht wordt er niet uitgegaan van de bijdragen van de verschillende activiteiten op de productie en consumptie van broeikasgassen, wel op de druk die uitgaat van de verwachte klimaatveranderingen en de mogelijke effecten op landbouw. Zijn er kansen en bedreigingen voor de Vlaamse landbouw die zich kunnen voordoen mede als gevolg van een verwachte klimaatverandering? Een temperatuurstijging leidt meestal tot een daling van de opbrengst voor de meeste oogstbare producten die in Vlaanderen overwegend een vegetatief karakter hebben. Anderzijds stimuleert een toegenomen CO 2 concentratie de productie. Bij een gemiddelde stijging van de plaatselijke temperatuur van minder dan drie graden vallen er in alle scenario’s in de 21 ste eeuw voor de Vlaamse landbouw maar beperkte gevolgen van 5
de klimaatverandering te verwachten. (Van Ypersele J-P.,2004). De planten beschikken voor een dergelijke variatie in temperatuur over voldoende aanpassingsvermogen. Een combinatie van stijgende temperatuur- en neerslagvariatie verhoogt het teeltrisico. Algemeen Algemeen gesproken beschikt de landbouw in België over ruime aanpassingsmogelijkheden die toelaten het hoofd te bieden aan een klimaatwijziging, in elk geval met een temperatuurstijging van ongeveer 3°. De evolutie van landbouw zal eerder afhangen van het sociaal-economisch klimaat (Van Ypersele J-P. 2004). Het periodiek voorkomen van extreme weersomstandigheden (hittegolven, onweersbuien, droogte, zware stormen) kan wel een grote invloed hebben op de teeltkeuze en productieomstandigheden in land- en tuinbouw. Net zoals het mondiaal karakter van het fysisch klimaat wordt ook het sociaal-economisch klimaat sterk bepaald in een internationale omgeving (zoals de Europese Unie, milieu- en landbouwbeleid, wereldhandelsverdragen en WTO, internationale VN verdragen zoals Kyoto Protocol en beperking emissies broeikasgassen). Beide hebben een grote invloed op de toekomstige activiteiten, processen en ordening van de ruimte op regionaal vlak.
Invloed van neerslag en waterbeschikbaarheid Veranderingen in neerslag regime en in neerslagintensiteit zullen leiden tot hogere debietverschillen en frequentie van piekafvoeren in rivieren. De behoefte om waterberging te realiseren stroomopwaarts neemt toe en kan leiden tot vernatingsschade of beperkende maatregelen voor landbouwactiviteiten in landbouwgebieden langs de grote rivieren. Piekafvoeren in combinatie met zeespiegelstijging zal een verhoogde aanspraak betekenen op de waterbufferende en waterbergende functies van de kustzonegebieden. Polders met een beperkte bergingscapaciteit zullen vaker getroffen worden door last van hoogwater in winter en voorjaar als de afwateringscapaciteit beperkt is. De toegankelijkheid van land voor bemesting, grondbewerking en beweiding door vee kan beperken. In de lagere delen van Nederland en Vlaanderen zal de akkerbouw in het algemeen meer last krijgen van een hoger waterpeil. In de kustzones zal ten gevolge van zeespiegelstijging de zoute kwel toenemen, verzilting versnellen en waterkwaliteit negatief beïnvloeden. Hierdoor stijgen de kosten voor waterzuivering. De hogere delen van Nederland of Vlaanderen zullen te maken krijgen met toenemende watertekorten. In neerslag afhankelijke gebieden, met name de droogte gevoelige zandgronden in de Kempen en Limburg, zal een verhoogde concentratie van neerslag, minder neerslag in de zomer onder de vorm van hevige buien, een negatief effect hebben op de productieomvang en productkwaliteit door hagel-, storm-, of droogteschade. In erosiegevoelige gebieden zoals de Vlaamse Ardennen of de Haspengouwse leemstreek zal door een verhoogde neerslag intensiteit de kans op erosie toenemen. Een verhoogde neerslag dynamiek en intensiteit zal direct doorspelen in de agrarische bedrijfsvoering: de bewerkbaarheid en berijdbaarheid in het voorjaar (zaaien en poten) en het najaar (oogst voor late gewassen zoals aardappelen, maïs en bieten en voor grondbewerking en bemesting in voor- en najaar) wordt minder. Dit leidt tot opbrengstderving en oogstschade. Een verhoging van de CO 2 -concentratie kan onder optimale teeltcondities, lijden tot een verhoging van de fysieke landbouwproductie. Deze opbrengstverhoging is gewasafhankelijk.
6
Het watergebruik van de gewassen zal ongeveer constant blijven of licht toenemen en is afhankelijk van de stijging van de temperatuur. De verwachtte afname van het watergebruik door een CO 2 -gerelateerde toename in de benuttingefficiëntie van water door de plant wordt tenietgedaan door een toename van de verdampende bladmassa. De natuurlijke dynamiek en de invloed van klimaatfactoren op ecologie van dieren en planten zal bij een toenemende milieuafhankelijkheid van de landbouw direct invloed hebben op het bedrijfsresultaat. De bestrijding van schimmels zal meer aandacht vragen vanwege hogere temperaturen en langere periodes waarin bladeren vochtig zijn vooral in het voorjaar. Klimaatveranderingen in de gebieden waar grondstoffen voor veevoerproductie vandaan komen kan doorwerken op de prijs van veevoer en is afhankelijk van alternatieve teelten en toepassingsmogelijkheden ter plaatse. Door stijging van de grondwaterspiegel in laaggelegen weilanden zal het areaal grasland dat geschikt is voor beweiding afnemen in tijd of ruimte. Invloed van temperatuur Door een stijging van de temperatuur in combinatie met voldoende vocht in de zomer zal de globale beweidbare periode langer worden. Dit kan leiden tot lagere ruwvoerbehoeften. Hogere temperatuur in de winter betekent een lager energieverbruik in serres. Koud glas kan deels vervangen worden door kunststofkappen wat de kosten verlaagd. Anderzijds wordt water een belangrijke productiekost. De lokalisatie van tuinbouw is in 2050 zowel grond-, energie-, als watergebonden. De druk om water te hergebruiken wordt steeds groter. Het sluiten van de waterkringloop maakt deel uit van de basisactiviteit van landbouwbedrijven. Het gaat zowel in de veehouderij als in akkerbouw of tuinbouw gepaard met een sluitende nutriëntenkringloop. Het wateroverschot wordt als drinkwater of proceswater geleverd op het net afhankelijk van de kwaliteit. De waterreserves worden paritair beheerd vanuit landbouw en natuur door Wateringen. De grondgebruikers worden vergoed via hemelwatercertificaten voor de geleverde diensten, zij kunnen ook op de Wateringen beroep doen bij droogte. Maïs productie zal toenemen bij hogere temperaturen; veel andere gewassen zullen geen hogere opbrengsten geven. Een verschuiving van een aantal teelten (groenten, fruit, granen) uit het Middellands Zeegebied in Noordelijke richting kan tegen 2050 de teeltkeuze verruimen. Warme en droge zomers zijn meer bevorderlijk voor een generatieve plantaardige productie. Een verhoogde temperatuur versnelt de ontwikkeling van veel insecten. Deze zijn sneller vruchtbaar wat leidt tot grotere populaties met mogelijk meer vraat. Het is te verwachten dat pathogenen uit zuidelijke en mediterrane gebieden zullen binnenkomen en kunnen overleven met risico op opbrengstschade. Invloed van extreme weersomstandigheden De te verwachte temperatuurstijging in combinatie met droge zomers zal een vervroeging en verkorting van het groeiseizoen teweegbrengt door een versnelde veroudering van de bladeren. De snellere voorjaarsgroei als gevolg van een hogere temperatuur wordt voor onze vegetatieve productie negatief gecompenseerd door een snellere rijping van oogstbare delen en een versnelde veroudering van bladeren (bladgewassen). (Van Ypersele J-P. 2004). Veranderingen in de frequentie en dynamiek van de klimaatsparameters zullen een direct effect hebben op het risico van oogstderving en de kwaliteit van het product.
7
Frequentie en omvang van schade aan gewassen en serres ten gevolge van extreme weersomstandigheden (stormen, hagel) zal toenemen. Anderzijds kunnen de stookkosten onder glas dalen. Aanpassingmogelijkheden Waterbesparing en waterberging in de hogere droogtegevoelige gebieden zoals zandstreek, zandleemstreek, kempen en Limburg, zal een prioriteit krijgen en vergt ruimte en aanpassing van activiteiten. De captatie, berging en hergebruik van water voor mens, dier en industrie wordt met (en zonder) opwarming prioritair. Door de aanleg van overstromingsgebieden voor zoutwater, de stijging van de zeespiegel ontstaat een toenemend risico op verzilting van de polders op relatief korte termijn. Dit leidt tot een gebrek aan zoet water in de laag gelegen gebieden van Vlaanderen. Dit kan enkel opgevangen worden door een stijgende bufferende en bergende capaciteit voor hemelwater in het agrarisch gebied. Het sluiten van water- en nutriëntenkringlopen wordt een belangrijke opdracht voor het platteland in een verstedelijkte omgeving. Het sluiten van waterkringlopen kan de sociaal-economische leefbaarheid van het platteland vergroten. Het opvangen en bergen van hemelwater verruimt het maatschappelijke belang van de Vlaamse landbouw. De landbouw krijgt er een dimensie bij die toelaat om op korte termijn duurzaam om te gaan met nutriënten en water. Het politieke draagvlak om de landbouw te vergoeden voor de opvang, opslag en hergebruik van kwalitatief goed landbouwwater, wordt o.a. door een klimaatbeleid ondersteund. De productiemogelijkheden voor landbouw nemen toe op voorwaarde dat het waterbeheer en de productie van voedsel geïntegreerd worden. Productie van kwalitatief hoogwaardige voeding met zuiver water in een aantrekkelijk platteland. De gevolgen van de klimaatsverandering en de oprukkende zoutwatergrens in Vlaanderen versnellen het risico op een tekort aan zoet water. Vlaanderen is nu voor zijn bevoorrading van zoet water grotendeels afhankelijk van captatie en aanvoer uit Wallonië. Het zal met de evolutie van het klimaat in het vooruitzicht in een meer afhankelijke positie terechtkomen als het niet in staat is om de wintervoorraden te bufferen. Door zeespiegelstijging zal de zoute kwel toenemende in de duin- en poldergebieden waardoor de zoetwatervoorraden in de kustgebieden verminderen. Dit verhoogd de noodzaak om efficiënter om te gaan met zoetwater. Hierbij kunnen de mogelijkheden om water en nutriënten te hergebruiken een innovatie betekenen voor de landbouw en het platteland van morgen. Mogelijk kunnen in de akkerbouw droogteresistente variëteiten en rassen worden toegepast en kan in de intensieve veehouderij meer water in kringloopprocessen worden hergebruikt. De consequenties voor de productieomvang in de landbouw hangen in 2050 sterk af van de beschikbaarheid van land voor voedsel en zoet water. Een inschatting van het grondgebruik in België wijst op een toename van gronden voor biobrandstoffen en een vermindering van gronden voor voeding. Dit ten gevolge van een toenemende trend tot intensivering van de voedselproductie.
8
Geraadpleegde bronnen
NRLO-rapport nr. 98/1, Den Haag, januari 1998. Schapendonk, 1998. Effecten van klimaatverandering op fysieke en economische opbrengst van een aantal landbouwgewassen. Quickscan LNV, 2000. Effecten van klimaatverandering op de vitaliteit van de functies in het landelijk gebied. Parry, M. (2000) Assessment of potential effects and adaptations for climate change in Europe. University of East Anglia
Klimaatverandering en bodems: gevolgen, aanpassingsmogelijkheden en interacties Inleiding Bodems nemen een bijzondere plaats in bij de fysieke milieucompartimenten: lucht-waterbodem. Zij zijn een natuurlijke hulpbron voor mens en natuur: de bodem is het substraat voor plantengroei, de habitat voor diverse flora en fauna, een filter die microverontreinigingen en nutriënten adsorbeert uit neerslag en de bodem biedt het fundament waarop wij bouwen. Zowel fysische als geochemische bodemprocessen kunnen worden beïnvloed door klimaatverandering. Hoewel voor veel van deze bodemprocessen geldt dat een effect van klimaatverandering pas op een lange termijn (eeuwen) merkbaar is, zijn er zeker ook gevolgen te verwachten op een korte termijn tussen nu en 2050 (UK Climate Change Impacts Review Group (1991), Parry (ed) (2000). Bodemkwaliteit: nutriënten en zuurgraad Over het effect van klimaatverandering op de nutriëntenhuishouding van de bodem bestaan nog veel onzekerheden. Uitgaande van warmere en drogere zomers is het te verwachten dat het stikstofgehalte van de bodem zal afnemen (Parry, ed. 2000): (a) Verhoogde microbiële activiteit als gevolg van klimaatverandering kan leiden tot versnelde N-fixatie, N-immobilisatie en denitrificatie. Bij hogere temperaturen zou een verhoogde mineralisatie kunnen leiden tot stikstofverliezen in de bodem (Lukewille and Wright, 1997, Kolb and Rehfuess, 1997, in: Parry ed., 2000). Andere onderzoekers stellen dat het stikstofgehalte niet zal veranderen bij klimaatverandering (Bradbury and Powlson, 1994, Pregitzer and Atkinson, 1993, in: Parry, ed., 2000). (b)Verder kan klimaatverandering leiden tot de vorming van meer mycorrhiza associaties en toenemende verzuring (Parry, ed., 2000).
9
Bodemleven en microbiële activiteit Er zijn veel onzekerheden hoe bodemorganismen zullen reageren op klimaatverandering en wat de effecten zijn op de bodemdiversiteit. De meeste bodem biota hebben een relatief hoog temperatuursoptimum, het is dus waarschijnlijk niet te verwachten dat deze biota negatief zullen worden beïnvloed door klimaatverandering (Tinker and Imeson, 1990). Bodem biota zullen echter wel beïnvloed worden door een verhoogde atmosferische CO 2 concentratie, veranderingen in de humusvorming, in de seizoensvariaties van de grondwaterstand en C/N ratio’s van plantenresten (Rounsevell et al., 1996b, in: Parry, ed. 2000; Owensby et al, 1993, in: Mosier, 1998). Bodem – atmosfeer interacties De uitwisseling van CO 2 , CH 4 en N 2 O zullen beïnvloed worden door een stijgende bodemtemperatuur en microbiële activiteit (Mosier, 1998): (a) Koolstofdioxide (CO 2 ): het organische stofgehalte van bodems is een van de belangrijkste sinks voor zowel koolstof als stikstof in de terrestrische biosfeer (Parry, ed.2000). Verandering in temperatuur en neerslagpatronen zullen de koolstofcyclus sterk beïnvloeden. Bij een toename van de neerslag zal er meer koolstof vastgelegd worden en vice versa (Insam, 1990, in: Parry, ed., 2000). Veranderingen in de C/N ratio kunnen leiden tot een verbeterde koolstofvastlegging (Holland et al., 1997, in: Mosier, 1998). (b) Methaan (CH 4 ): de meeste minerale bodems zijn sinks voor methaan, hoewel stikstof bemesting de vastleggingscapaciteit kan reduceren (Mosier et al., 1991, in: Parry, ed. 2000). (c) Lachgas (N 2 O): als gevolg van een temperatuurstijging en een versnelde turnover van organisch materiaal is een verhoogde lachgasemissie te verwachten door nitrificatie. Echter op landbouwgrond hangt de emissie sterk af van de bemestingwijze en de waterhuishouding (Boland et al.;Parry, ed., 2000). Bodemdegradatie Klimaatverandering kan bodemdegradatie, zoals verzilting en erosie versterken. De kwetsbaarheid van de bodem hangt sterk af van de geografische locatie, neerslagpatroon en landgebruik in de toekomst (Parry, ed., 2000). Verzilting van de bodem kan optreden wanneer het neerslagoverschot sterk negatief wordt, de grondwaterstand hoog is, en in kustzones waar de zeespiegel stijgt (meer zoute kwel) en de neerslag niet te hoog is (Kabat et al., 2000). De bodem kan kwetsbaarder worden voor erosie (wind, water) als gevolg van een gereduceerde stabiliteit van de bodemstructuur door een daling van het organische stof gehalte en een gebrek aan bodembedekking en bodemdiversiteit (UK Climate Change Impacts Review Group, 1991). Vlaanderen is gezien zijn geografische locatie en klimaat ten aanzien van verzilting en erosie relatief minder kwetsbaar dan landen in Zuid-Europa. Door de stijging van de zeespiegel en de toename van extreme weersomstandigheden kan de impact van verzilting en erosie toenemen. Inklinking en zwelling In rivier- en zeepolders (klei) daalt de bodem bij verlaagde grondwaterstanden en zwelt bij verhoogde grondwaterstanden. Klimaatverandering kan dit proces versterken uitgaande van frequentere droge zomers. Nattere winters leiden er toe dat kleigrond weer sterk zwelt. Dynamiek van grondwater (a) De waterbergingscapaciteit van bodems kan afnemen en bodemvocht tekorten kunnen optreden bij stijgende temperaturen, met name in de zomer (UK Climate Change Impacts Review Group, 1991). In Nederland wordt in het voorjaar een stijging van de
10
grondwaterstand verwacht tussen de 0 en 20cm, de grootste stijging is te verwachten in HoogNederland (Projectteam klimaatverandering, 1997)dit heeft te maken met de toenemende regenval in dewinter. In de zomer is waarschijnlijk in de toekomst een verlaging van de grondwaterstand te verwachten. (b) In kustgebieden, welke in contact staan met brak water, zijn er ideale condities voor de vorming van zure sulfaatbodems (UK Climate Change Impacts Review Group, 1991). Wanneer dit soort bodems droogvallen of gedraineerd worden kan er verzuring optreden door o.a. pyrietoxidatie. Of verzuring zal optreden hangt sterk af van het bufferend vermogen van de bodem (calciumcarbonaatgehalte) (c) Veranderingen in grondwaterstand beïnvloeden het mineralisatieproces. (d) De verandering van de bergingscapaciteit kan effect hebben op de waterhuishouding op stroomgebiedniveau. De orde/grootte van dit effect is moeilijk te bepalen (Parry, ed., 2000). In Nederland wordt het optimaliseren van de bergingscapaciteit voor water van de bodem als een aanpassingsstrategie gezien voor het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering voor het Nederlandse waterbeheer.
Grondwaterkwaliteit Door verhoogde grondwaterstanden in het voorjaar wordt het denitrificatie-proces in de natte zone van de bodem gestimuleerd: het nitraat, wordt voor een groot deel omgezet in N 2 (luchtstikstof) dat ontsnapt naar de atmosfeer. Door deze functie draagt de bodem bij aan de regulatie en reductie van uitspoeling van nitraat naar grond- en oppervlaktewater. Het fosfaatbindend vermogen (FBV) van de bodem kan in het voorjaar afnemen door verhoging van de grondwaterstand (Boland et al., 2000), waardoor er uitspoeling van fosfaat naar gronden oppervlaktewater kan optreden. Uitgaande van een verhoogde grondwaterstand in het voorjaar kunnen gebonden zware metalen vrijkomen omdat desorptie plaatsvindt als gevolg van de toegenomen reducerende omstandigheden. Het grondwater zal als gevolg van de zeespiegelstijging in met name de duinen en polders zouter worden. B) Aanpassingsmogelijkheden van bodems voor klimaatverandering Het is moeilijk om antwoord te geven op de vraag hoe het landgebruik in Vlaanderen zich kan aanpassen aan klimaatverandering doordat zoveel andere factoren (mestwetgeving, etc) ook van invloed zijn. Bovendien is het ook nog de vraag hoe in de toekomst de technologische ontwikkeling (machines, biotechnologie) zal evolueren in de landbouw (Parry ed. 2000).
Tabel 1, Aanpassingen voor landgebruik om effecten als gevolg van klimaatverandering op de bodem te minimaliseren (zie ook landbouw discussiesheet: Aanpassing:
Helpt het effect van klimaatverandering te verminderen op:
Is van belang voor de volgende bodemfuncties:
Bemestingmethodiek (kwantiteit, kwaliteit en tijdstip)
Organische stofgehalte Bodemkwaliteit (nutriënten) Bodem-atmosfeer interacties Waterbergingscapaciteit Uitspoeling van nutriënten Organisch stofgehalte Bodemdegradatie Grondwater kwaliteit (uitspoeling) Bodem-atmosfeer interacties Waterbergingscapaciteit Uitspoeling van nutriënten Inklinking Bodemkwaliteit (nutriënten) Uitspoeling van Nutriënten
* Regulatie van bodem- en waterkwaliteit * Productiecapaciteit (landbouw) * Regulatie van broeikasgasemissies * Immobilisatie van contaminanten
Bedrijfsvoering
Waterhuishouding (op perceelsniveau)
Gewasrotatie en gewaskeuze
* Regulatie van bodem- en waterkwaliteit * Voorkomen van erosie * Productiecapaciteit (landbouw) * Regulatie van broeikasgasemissies * Regulatie van bodem- en waterkwaliteit * Draagkracht van de bodem (machines, vee) * Regulatie van bodem- en waterkwaliteit * Productiecapaciteit (landbouw)
11
Inklinking en bodemdaling, mede als gevolg van klimaatverandering, kunnen de fundering van gebouwen in het Veenweide gebied en de droogmakerijen aantastten. De Mogelijke maatregelen zijn op drie niveaus te onderscheiden (Rounsevell et al., 1999): 1. Op perceelniveau: andere landbouwwerktuigen, op andere momenten in het seizoen werkzaamheden verrichten, gewaskeuze en verbeteren van de detailontwatering (Kaiser et al., 1993) 2. Op bedrijfsniveau: intensivering of extensivering van de bedrijfsvoering of een andere bedrijfsvoering (zie ook landbouw) 3. Op regionaal niveau: met behulp van wetgeving, subsidiëring, quotering of belasting kunnen overheden proberen het duurzaam gebruik van de bodem te stimuleren. C) Interacties met andere sectoren De veranderingen in de waterhuishouding, samen met de omvorming van landbouwgebied in natuurgebied kunnen er toe leiden dat er meer CO 2 vastgelegd wordt in de bodem (van Amstel, 1999). Vernatting in winter en vroege voorjaar in de landbouwgebieden betekent echter ook dat de emissie van de broeikasgassen N 2 O en CH 4 kunnen toenemen (van Amstel, 1999) en dat gebonden zware metalen en fosfaten kunnen vrijkomen. De draagkracht voor vee, machines,.. van landbouwgrond kan verminderen. Sommige gewassen zullen mogelijk niet, of met een veel lagere opbrengst, kunnen worden geteeld. Zoetwatervoorraden uit grond- en oppervlaktewater zullen in toenemende mate aangesproken moeten worden voor landbouw bij een gelijkblijvende teeltwijze. Klimaatveranderingen kunnen leiden tot aanzienlijke veranderingen in het bodemleven en daarmee ook op de verspreiding van bodem en water gerelateerde ziektes. Literatuur Amstel A. van. (eds), 1999. Monitoring CO 2 Sinks in the Netherlands, priorities for improvement. proceedings of a Workshop on Sinks of CO 2 in the Netherlands, Wageningen University and Research Centre, VROM, LNV, Wageningen. Mosier,A.R., 1998. Soil processes and global change. Biol. Fertil Soils (1998) 27:221-229 Boland D., Bleumink J.A., Vellinga Th., Kroes J.G., 2000. Omgaan met Vernatting.Eind rapportage project Omgaan met Vernatting,CLM, CLM 451-2000 Kabat P., Hutjes R., Kruijt B., Ierland E.C. van., Feddes R., Nabuurs G.J., Higler B., Meer P. van der., Schelhaas M.J., Schapendonk A., Verhagen J., Sombroek W., 2000. Effecten van klimaatverandering op de vitaliteit van de functies in het landelijk gebied. Quickscan LNV agenda Klimaat. Parry M. , 2000.(eds), Assessment of Potential Effects and Adaptations for Climate Change in Europe. The Europe Acacia Project, Jackson Environment Institute, School of Environmental Sciences, University of East Anglia, UK. UK Climate Change Impacts Review Group, 1991. The Potential Effects of Climate Change on the United Kingdom. First Report, Dept. of the Environment, HMSO, London, 124 pp Projectteam NW4, 1997. Klimaatverandering en bodemdaling:gevolgen voor de waterhuishouding van Nederland, Rijkswaterstaat, Lelystad WIN, 2000. Waterhuishouding in het Natte Hart, WIN-strategie als leidraad voor toekomstig waterkwantiteitsbeheer van het Natte Hart. Eindrapport, Lelystad, the Netherlands
12
Klimaatverandering en watersystemen: gevolgen, aanpassingsmogelijkheden en interacties Inleiding: Water heeft Nederland en Vlaanderen in grote mate gevormd tot wat ze nu zijn: de zee en de rivieren voerden voortdurend zand en slib aan en samen met veenvorming brachten zij het land omhoog. Anderzijds hebben Vlamingen en Nederlanders ook het functioneren van de waterhuishouding van de Rijn- en Scheldedelta beïnvloed door o.a. inpoldering, drooglegging van venen en afdamming van estuaria. Klimaatverandering en bodemdaling brengen met zich mee dat de waterhuishouding kwetsbaarder wordt in zowel ecologische als sociaal-economische context: Het gaat om veiligheid, zoetwatervoorziening (drinkwater en irrigatie), maatschappelijk welzijn en het behoud van biodiversiteit. De aanpassingsmogelijkheden voor klimaatverandering kunnen zowel kansen als kwetsbaarheden met zich meebrengen voor diverse sectoren. A. GEVOLGEN VAN KLIMAATVERANDERING VOOR WATERSYSTEMEN Gevolgen voor rivieren Als gevolg van klimaatverandering zullen extreme afvoeren, zowel hoge als lage, frequenter voorkomen. De rivierdynamiek wordt groter; de gemiddelde afvoeren veranderen naar verwachting weinig (van de Geijn et al., 1998). In de loop van de komende eeuw zullen de maatgevende afvoeren van o.a. de Schelde en de Maas stijgen, waardoor de huidige veiligheidsnormen in het gedrang kunnen komen. Voor het rivierecosysteem betekent een grotere rivierdynamiek een grotere habitatdiversiteit, de gevolgen lijken dus voor de biodiversiteit niet noodzakelijk negatief. Anderzijds kan een grotere rivierdynamiek en een verandering in watertemperatuur ook effect hebben op de waterkwaliteit, sedimentatieprocessen en daarmee indirect ook op het aquatisch voedselweb. De zeespiegelstijging zal zowel de water- en zoutbeweging, als morfologie van het benedenrivierengebied mogelijk beïnvloeden en het intergetijdengebied zal stroomopwaarts verschuiven. Gevolgen voor de Kust Zeespiegelstijging en mogelijke veranderingen in het windklimaat veroorzaken veranderingen in stromingspatronen en beïnvloeden daarmee de sedimentatie- en erosieprocessen langs de kust. De Noordzee en Zeeuwse kust krijgen te maken met hogere waterstanden, waardoor de veiligheid van de kustzone in Nederland en Vlaanderen in het geding kan komen. Intergetijdengebieden in de Noordzee of de Schelde zullen korter droogvallen of helemaal onder water komen te staan wanneer zou blijken dat de sedimentatie de zeespiegelstijging niet kan bijhouden.
13
Voor overstromingsgebieden als het Zwin of het Verdronken Land van Saeftinge vormt de verzanding in de nabije toekomst de belangrijkste bedreiging en niet de stijging van het zeewater. In sommige delen van de wereld mogen en kunnen overstromingsgebieden zich naar het binnenland verplaatsen maar dat is bij ons niet mogelijk (Van Ypersele J-P., 2004). Dit pleit vanuit veiligheidsoverwegingen eerder voor gecontroleerd inzetbare overstromingsgebieden dan voor slufters zoals het Zwin. Gevolgen voor regionale watersystemen Een veranderend neerslagpatroon, stijgende temperaturen in combinatie met bodemdaling en zeespiegelstijging heeft aanzienlijke effecten voor de regionale waterhuishouding in Nederland of Vlaanderen. De grootste effecten worden veroorzaakt door de toename in de netto neerslag. In de directe nabijheid van de grote rivieren neemt de gebiedsafvoer toe door de zeespiegelstijging en de verandering van peilen. Er zijn verhogingen van de grondwaterstand te verwachten over grote oppervlakten langs de kust in het voorjaar. Het projectteam klimaatverandering (1997) concludeert dat deze verhoging kan leiden tot een aanzienlijke toename van de natte natuurwaarden. Anderzijds kan klimaatverandering door drogere zomers, een hogere regenintensiteit en hogere winterpiekafvoeren in beken juist tot een afname van de natuurwaarden leiden door verdroging. De landbouw kan te maken krijgen met meer waterschade in het voorjaar en droogteschade in de zomer. Veranderingen in kwel en wegzijging treden verspreid over het land op. Toenemende piekafvoeren in het stedelijk gebied kunnen leiden tot frequentere overstorten van de rioleringsstelsels (negatief effect op waterkwaliteit) op het platteland. C. INTERACTIES Paradoxaal genoeg zou de toename van de neerslag ook gepaard kunnen gaan met waterschaarste in de zomer, op een moment van stijgende vraag naar zowelwater voor consumptie als voor de landbouw ten gevolge van hogere temperaturen. De drogere zomers en een sterkere verdamping kunnen lijden tot een vermindering van de ondergrondse watervoorraden en plaatselijk tekorten veroorzaken. (Van Ypersele J-P., 2004). Om de watervoorziening veilig te stellen , moeten grotere watervoorraden in Vlaanderen worden aangelegd ofwel moeten ze worden aangevoerd uit andere streken. Bovendien zou een vermindering van het watervolume in de zomer een negatieve invloed kunnen hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater.(Van Ypersele J-P., 2004). De autonome groei van de vraag naar zoetwater. Naar verwachting wordt de kwetsbaarheid voor klimaatverandering van economie en consument versterkt door een toenemende zoetwatervraag. Recente studies (WIN, 2000) voorspellen bij gelijkblijvend grondgebruik in extreem droge jaren tussen nu en 2050 een toename van de zoetwatervraag met 40%. De mate waarin dit zich zal voordoen zal afhangen van de ontwikkelingen in de landbouw, het natuurbeheer, bevolkingsgroei en bodemdaling. De gevolgen van verzilting voor landbouw en drinkwaterbedrijven worden ook versterkt door andere ontwikkelingen dan klimaatverandering zoals: bodemdaling en stijgende (drink)watervraag. Daarnaast neemt de ecologische zoetwatervraag toe door vergroting van het areaal natte en vochtige natuur. De creatie van brakke natuur wordt door sommige actoren ook als een risico ervaren voor de gezondheid .Brakke natuur is een optimale habitat voor met malaria geïnfecteerde muggen.
14
Andere wetenschappers zien geen verhoogd risico. De reservering van ruimte voor water en natuur lijken kansen te bieden voor de binnenlandse recreatie.
LITERATUUR: Anonymus, 2000. "Markerwaard gunstig voor toekomstig waterbeheer", lezing NVA najaarsvergadering in. H2O, 33e jaargang, 15 december 2000, no 25/26, pp 41-43 Commissie Waterbeheer 21e eeuw, 2000. Waterbeleid voor de 21e eeuw, geef water ruimte en de aandacht die het verdient.Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw. Geijn S.C. van de, Mohren G.M.J., Kwadijk J., Higler, 1998. Impact of climate change on terrestrial ecosystems, rivers and coastal wetlands. Milieu, tijdschrift voor milieukunde, Jaargang 13, nr. 5, pp 242-254 Helmer W., Vellinga P., Litjens G., Goosen H., Ruijgrok E., Overmars W., 1996. Meegroeien met de zee, naar een veerkrachtige kustzone. Brochure, in opdracht van Wereld Natuurfonds. Projectteam NW4, 1997.Klimaatverandering en bodemdaling:gevolgen voor de waterhuishouding van Nederland, Rijkswaterstaat, Lelystad Rijkswaterstaat, 2000. Discussienota Ruimte voor de rivier, beleidsdocument Rijkswaterstaat, 2001. Traditie, Trends en toekomst, 3e kustnota, beleidsdocument WIN, 2000. Waterhuishouding in het Natte Hart, WIN-strategie als leidraad voor toekomstig waterkwantiteitsbeheer van het Natte Hart. Eindrapport, Lelystad, the Netherlands
Gevolgen van klimaatverandering voor de visserij
15
In dit document wordt ingegaan op de mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor de visserij. Er wordt een beperkt overzicht gegeven van mogelijke effecten van klimaatverandering op kansen en kwetsbaarheden van visserij. Verder wordt ingegaan op welke aanpassingsmogelijkheden denkbaar zijn om eventuele ongewenste effecten tegen te gaan en op nieuwe mogelijkheden die zich voordoen als gevolg van klimaatverandering.
Algemeen Algemene doelstelling van het Nederlandse visserijbeleid voor de volgende jaren: 1. Vissen naar Evenwicht: het bevorderen van een verantwoorde visserij en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden 2. Verantwoord: rekening houdend met de waarde van andere functies van het aquatisch ecosysteem (waaronder natuurfunctie); 3. Evenwichtig: zodanige exploitatie dat de sector op langere termijn levensvatbaar is.
Effecten klimaatverandering: Het aquatische milieu is ten opzichte van het terrestrische milieu gekenmerkt door een sterk bufferende werking op kortstondige temperatuurschommelingen. Het aquatische milieu zal daarom minder gevoelig zijn voor extreme situaties en meer reageren op de gemiddelde temperatuurstijging. Temperatuurstijging is echter slechts één aspect van klimaatverandering (zie Klimaatscenario’s). Zeker zo belangrijk is het effect van klimaatverandering op de gemiddelde neerslag en op het neerslagpatroon door de seizoenen heen. Verder kan zeespiegelrijzing lokaal grote effecten hebben op de waterhuishouding in de kuststrook en op de omvang van daar aanwezige watersystemen. Tenslotte heeft de globale klimaatverandering invloed op oceaanstromingen, die op hun beurt het lokale klimaat sterk beïnvloeden. Hoe dit alles samen uiteindelijk op de situatie voor de Vlaamse zeevisserij uitwerkt is nog onduidelijk.
Klimaatverandering en productiefunctie van aquatische milieus in Vlaanderen Het is te verwachten dat uiteenlopende aquatische milieus in Vlaanderen zeer verschillend kunnen reageren. Voor stilstaande binnenwateren zijn als gevolg van hun relatief snelle opwarming vooral schadelijke indirecte effecten zoals een gebrek aan zuurstof te verwachten, meer dan schadelijke directe effecten. Dit geldt voor zowel hun uiterst geringe productiefunctie als hun natuurfunctie. Als gevolg van de hoge voedselrijkdom zal eerder een verarming van de fauna optreden dan een verschuiving naar warmteminnende soorten. Grote riviersystemen zijn gevoeliger voor het veranderingen in het neerslagpatroon op het Europese continent op hun hele stroomgebied dan voor veranderingen in neerslag in Vlaanderen. Het beleid is er op gericht geweest om afvoeren te stabiliseren rond een vast niveau. Indien klimaatverandering leidt tot extremere afvoeren (in positieve zowel als negatieve zin) zal dit de natuurlijkheid van rivieren bevorderen en daarmee ook de omvang van de productie van typische riviervissen. Dit kan gepaard gaan met een verschuiving in de fauna ten gunste van zuidelijker warmteminnende soorten. De overgang van zoet naar zout is in het verleden reeds ontregeld door de behoefte om het binnendringen van zoutwater tegen te gaan. Zeespiegelrijzing, met de gevaren voor de
16
nationale veiligheid van dien, zal waarschijnlijk leiden tot additionele maatregelen ter bescherming van de kust door het opwerpen van barrières. Deze kunnen de migratie van anadrome en katadrome soorten (zout naar zoet en vice versa) verder bemoeilijken maar ook een eventuele verschuiving naar zuidelijker soorten. Het kustecosysteem (onder water) en de estuaria worden gekenmerkt door hoogdynamische processen. Deze processen zoals zandaanvoer en sedimentatie kunnen waarschijnlijk de mogelijke invloed van zeespiegelrijzing bijhouden. De productie in estuaria zou hoger kunnen worden door stijging van temperatuur en daarmee samenhangende hogere groeisnelheid van de gecultiveerde schelpdieren. Wel is de productie kwetsbaar door eventuele veranderingen in frequentie van extreme weersomstandigheden zoals stormen. Het mariene ecosysteem is door zijn bufferwerking niet bijzonder gevoelig voor temperatuurveranderingen. Ook zeespiegelrijzing zal geen noemenswaardig effect hebben op de productie en het voorkomen van soorten. Het open zee systeem is echter bijzonder gevoelig voor veranderingen in grootschalige oceanische circulatie. Een verzwakking of versterking van de golfstroom kan grote consequenties hebben voor de productiviteit als die leidt tot verminderde of verhoogde aanvoer van nutriënten. Dit zou consequenties hebben voor de totale vangst meer dan voor de samenstelling.
Klimaatverandering en recreatiefunctie van aquatische milieus Water biedt voor velen een bron van inspiratie en plezier. Zwemmen, duiken, varen en vissen kan op onze breedte ogenschijnlijk alleen aangenamer worden als de (gemiddelde en de extreme) temperatuur een paar graden stijgt. Maar een toename van stormen en (zware) regenval kunnen dit positieve effect gemakkelijk teniet doen.
Aanpassingsmaatregelen De mogelijkheden om via een gericht beleid beheersmaatregelen te nemen die ongewenste effecten tegengaan en geboden kansen benutten zijn beperkt. Deze mogelijkheden verschillen aanzienlijk tussen de besproken onderdelen van het aquatische milieu. Op de schaal van de open zee lijken de opties nihil. Eventuele veranderingen voltrekken zich waarschijnlijk zo geleidelijk dat het visstandbeheer de ontwikkelingen zal kunnen volgen. Een vooruitziend beleid is hier daarom niet aan de orde. Anderzijds kunnen nadelig geachte effecten op binnenwateren en rivieren wel gekeerd worden door maatregelen te nemen tegen bestaande vormen van gebruik, die deze effecten versterken. Door de afvoer van nutriënten (nitraten en fosfaten) op oppervlaktewater verder te beperken, kan het probleem van zuurstofloosheid en giftige algenbloei als gevolg van temperatuurverhoging worden tegengegaan. Ook het gebruik van oppervlaktewater voor koelwater in industrie heeft tot nu toe reeds een dusdanige temperatuurverhoging veroorzaakt, dat een beperking van de vraag naar koelwater in centrales de verwachte temperatuurstijging zou kunnen compenseren.
17
18