Bijlage : Deontologische code van de herstelbemiddelaar
Vertrouwen, privacy en beroepsgeheim bij de uitoefening van de bemiddelingsopdracht. Situering : In het herstelrechtelijk model wordt een misdrijf (of MOF) niet alleen gedefinieerd als een inbreuk op bepaalde regels of wetartikels. Men beschouwt een misdrijf ook als een intermenselijk conflict: een inbreuk op personen en relaties. Deze benadering wil de dader en het slachtoffer actief betrekken bij de afhandeling van hun zaak. Partijen kunnen gezamenlijk werken in de richting van pacificatie en herstel. Slachtoffer-daderbemiddeling/herstelbemiddeling en HERGO zijn methodieken binnen dit gedachtegoed. Het zijn vormen van maatschappelijke dienstverlening waar de factor ‘vertrouwen’ bij de uitoefening ervan een belangrijke rol speelt. Dit ‘vertrouwen’ slaat zowel op de verhouding tussen de partijen onderling, als op de relatie tussen de bemiddelende partijen en de gerechtelijke instanties. ‘Vertrouwen’ vormt daarnaast een belangrijke peiler in de relatie tussen bemiddelaar (of elke andere persoon die meewerkt aan de ondersteuning van de bemiddelaar) en elke bemiddelingspartij. Het slaat bovendien ook op de manier waarop de bemiddelaar omgaat met informatie van/over deze partij.
De thematiek van de vertrouwelijkheid is bij uitstek van deontologische aard. De code van de slachtoffer-daderbemiddelaar/herstelbemiddelaar besteedt hier dan ook bijzondere aandacht aan. Een aantal wetsartikelen bieden de bemiddelaars bovendien juridische begrenzing, ondersteuning en klaarheid bij de aanwending van het begrip ‘vertrouwen’.
Welke wettelijke bepalingen inzake de vertrouwensmaterie zijn van toepassing bij de uitoefening van onze opdracht van slachtofferdaderbemiddelaar/herstelbemiddelaar of hergo-moderator? 1. Volgens art. 8 van de wet van 22 juni 2005 (art. 555 §3 Sw) is de slachtofferdaderbemiddelaar/herstelbemiddelaar gebonden aan het beroepsgeheim zoals geformuleerd in art. 458 SW. Dit artikel stelt dat alle personen die in hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hen zijn toevertrouwd, 1
gebonden zijn aan het beroepsgeheim. De bepaling van het beroepsgeheim is ook opgenomen in art. 77 van de Wet van 8 april 1965 betreffende de Jeugdbescherming, in artikel 7 van het Decreet van 7 maart 2008 inzake Bijzondere Jeugdbijstand en in artikel 8 van het Decreet Integrale Jeugdhulp. 2. De bepalingen van de Wet van 8 december 1992 op de Verwerking van Persoonsgegevens beschermen de informationele privacy van de partijen. 3. Het wetgevend kader inzake slachtoffer-daderbemiddeling zoals vastgelegd in de wet van 22 juni 2005 tot invoering van de bepalingen inzake bemiddeling in het Wetboek van Strafvordering, de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering als in de Jeugdwet, bepaalt dat partijen in alle vertrouwelijkheid moeten kunnen deelnemen aan het bemiddelingsproces. “Documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in het kader van de tussenkomst van de bemiddelingsdienst zijn vertrouwelijk met uitzondering van datgene waarmee de partijen instemmen om het ter kennis van de gerechtelijke instanties te brengen.” (zie respectievelijk art. 555 §1 in het Wetboek van Strafvordering en art. 45quater§4, tweede lid van de Jeugdwet)
I. Beroepsgeheim en discretieplicht
Wat is de betekenis van beroepsgeheim? Beroepsgeheim verwijst naar een verplichting tot geheimhouding voor iedere persoon die in het kader van zijn beroep of krachtens zijn staat vertrouwelijke informatie van de cliënt toevertrouwd krijgt. Het gaat hier om een zwijgplicht verbonden aan een vertrouwensrelatie. Het beroepsgeheim biedt de mensen de mogelijkheid om vrij en in alle vertrouwen te spreken, zonder daarbij bevreesd te hoeven zijn voor de eventuele gevolgen van dat spreken. Een drager van het beroepsgeheim heeft een principiële zwijgplicht ten aanzien van derden. De aanwezigheid van een vertrouwensrelatie met onze cliënten is een noodzakelijke voorwaarde om onze opdracht naar behoren te kunnen uitoefenen. Het beroepsgeheim slaat niet enkel op wat de mensen ons in gesprekken toevertrouwen. Het is ook niet vereist dat de cliënt expliciet meldt dat hij iets in vertrouwen meedeelt, zelfs al gaat het over een ogenschijnlijke futiliteit. Ook datgene wat we vermoeden of afleiden uit de contacten met de cliënten valt onder het beroepsgeheim. De principiële zwijgplicht tov derden is niet alleen in het belang van onze individuele cliënten, maar ook in het belang van de beroepsgroep waartoe we behoren. Schending van het beroepsgeheim brengt dus niet alleen schade toe aan de individuele cliënt, maar ook aan de beroepsgroep van bemiddelaars. 2
Het beroepsgeheim wordt niet geschonden indien men in algemene termen de situatie van een persoon beschrijft en deze informatie niet kan worden gelinkt aan een concreet herkenbaar persoon.
Geldt het beroepsgeheim bemiddelingsdiensten?
ook
voor
de
andere
functies
binnen
de
Al wie meewerkt aan de ondersteuning van de bemiddelaar binnen zijn eigen dienst, is gehouden aan de discretieplicht. De plicht tot discretie is niet direct te herleiden tot een welbepaalde wettelijke bepaling. Het betreft eerder een door de overheid of werkgever opgelegde verplichting die ondermeer opgenomen wordt in deontologische codes. Wie drager is van de discretieplicht kan enkel gegevens vrijgeven aan derden die gerechtigd zijn er kennis van te nemen. Het kan gaan over informatie van cliënten, maar het kan ook gaan over informatie van de organisatie zelf. De discretieplichtige ontvangt informatie in naam van zijn dienst. Opdat de dienstverlening correct zou verlopen, heeft hij zondermeer de plicht om deze informatie uit te wisselen met de medewerker voor wie de informatie bestemd is. Op schending van de discretieplicht staan geen strafsancties. Het kan wel beschouwd worden als een ernstige tekortkoming die de verdere samenwerking tussen werknemer en werkgever onmogelijk maakt. Het kan een ontslag om dringende redenen rechtvaardigen.
Wanneer mag doorbreken?
(spreekrecht)/moet
(spreekplicht)
je
het
beroepsgeheim
Het beroepsgeheim verbiedt ons in principe om informatie van cliënten aan derden kenbaar te maken. De benadeelde hoeft geen klacht in te dienen opdat de overtreding kan worden vervolgd of bestraft. De cliënt hoeft zelfs geen schade te hebben geleden of hebben kunnen lijden. Er is schending van het beroepsgeheim zodra de bekendmaking van de vertrouwelijke informatie aan een derde opzettelijk en zonder dwang is gebeurd. Waarom de drager van het beroepsgeheim de informatie bekendmaakte, is niet relevant. Zelfs al deed hij het in het belang van zijn cliënt. Evenmin relevant is de wijze waarop de informatie werd meegedeeld : mondeling, schriftelijk, iemand laten meekijken, kopies van documenten bezorgen, een feit bevestigen… Toch is er een aantal uitzonderingen die het mogelijk maken om het beroepsgeheim te doorbreken. In sommige situaties mag het beroepsgeheim doorbroken worden en krijgt men het recht om te spreken. In bepaalde situaties heeft men de plicht om te spreken.
3
1. Situaties waarin het beroepsgeheim moet worden doorbroken : 1.1.
Men is niet strafbaar indien men bij wet verplicht wordt om vertrouwelijke informatie bekend te maken. Zo bijvoorbeeld :
[kh1]Zie
bemiddeling/hergo minderjarigen: Art. 37quater, §2, 2de lid Jeugdwet: wanneer bemiddeling resp. hergo niet tot een akkoord leidt, stelt de dienst een bondig verslag op over het verloop en het resultaat dat bij het dossier van de procedure wordt gevoegd (-> verwijzers). Dit verslag wordt ter advies voorgelegd aan de ouders, aan de personen die bewaring over MOF hebben (-> ouders, ‘gelijkgestelden’). * Art. 5, §1, 3° en §2, 3° Samenwerkingsakkoord 13/12/2006: limitatieve opsomming van de te rapporteren gegevens aan jeugdrechter resp. jeugdrechtbank indien bemiddeling resp. hergo niet (langer) mogelijk is. * Art. 19quater, 1° Erkenningsbesluit: verslagen, rapporten… van bemiddeling resp. hergo die aan de jeugdrechtbank worden bezorgd worden ook aan de sociale dienst overgemaakt. 1.2.
Schuldig hulpverzuim
Iemand maakt zich schuldig aan schuldig verzuim (art. 422bis Sw) als hij of zij nalaat hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert. Dit geldt zowel wanneer de hulpverlener zelf die toestand heeft vernomen als wanneer de toestand wordt beschreven door degene die zijn of haar hulp inroept. Om van schuldig verzuim te kunnen spreken moeten alle volgende voorwaarden vervuld zijn : - Aanwezigheid van een groot gevaar Rechtspraak en rechtsleer hebben een aantal kenmerken geformuleerd waaraan de gevaarssituatie moet beantwoorden : Het gaat over een feitelijke toestand van ernstig reëel actueel gevaar waarin de mens verkeert, ongeacht de oorzaak van dit gevaar. De ernst bestaat erin dat de persoonlijke integriteit, vrijheid of eerbaarheid dreigt te worden aangetast of wordt aangetast. Er moet daarbij sprake zijn van onmiddellijk dreigend gevaar voor de dood of voor een ernstige aanslag op de fysieke, seksuele en psychische integriteit. Het gevaar dient zich ook op vandaag te stellen. Voorbeelden kunnen zijn: -
een persoon heeft zware slagen gekregen en wordt in stervensgevaar op straat achtergelaten; een persoon is zwaar gekwetst ten gevolge van een verkeersongeval; een pasgeboren kind dreigt wegens ademhalingsmoeilijkheden te stikken; een bevalling; een verkrachting; de dreiging een nog ongeboren kind te verliezen; een persoon die op het punt staat zelfmoord te plegen en waarbij één halfslachtige aanzet tot hulpverlening werd ondernomen; 4
-
een klinisch dode persoon waarbij een redelijke kans op reanimatie bestaat of lijkt te bestaan.
-
Verzuim tot hulpverlening of hulpverschaffing Er is vereist dat men kon hulp bieden door een persoonlijke tussenkomst, dan wel door geschikte hulp in te roepen. In het laatste geval dient men wel degelijk te checken of gevolg werd gegeven aan zijn oproep tot de hulp. De geboden hulp moet werkelijk zijn en in overeenstemming met de aanwezige middelen en mogelijkheden van de hulpverstrekker. Het resultaat van de tussenkomst is echter irrelevant.
-
Zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen Het volstaat dat je weet dat je nalaat hulp te bieden aan een persoon in een gevaarstoestand hoewel je er wettelijk toe verplicht bent. Opmerking :
Bijzondere bescherming wordt geboden aan specifieke groepen van slachtoffers, in de zin dat de maximumstraf verdubbeld wordt voor iedere burger die verzuimde hulp te verlenen aan minderjarigen of kwetsbare personen. Beoordelingscriteria van ‘kwetsbaarheid’ zijn terug te vinden in artikel 458bis Sw. Het gaat om leeftijd, zwangerschap, een ziekte, een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. Bijkomend is vereist dat de dader weet moet hebben van de kwetsbare toestand van deze -meerderjarige- persoon. De verstrengde hulpverleningsplicht geldt in om het even welke ernstige gevaarstoestand voor het slachtoffer en niet enkel bij (seksueel) misbruik en mishandeling. Zo mag bijvoorbeeld bloedverwantschap of gezag tegenover het bijzonder kwetsbare slachtoffer geen reden zijn tot stilzwijgen. Ouders, familieleden, schoolomgeving, bemiddelaars… kunnen geroepen zijn om hulp te bieden of te verschaffen.
2. Situaties waar het beroepsgeheim kan worden doorbroken. 2.1.
Getuigenis in rechte
Men is niet strafbaar indien men vertrouwelijke informatie bekendmaakt wanneer men getuigenis in rechte aflegt (d.i. voor een onderzoeksrechter of rechter) of voor een parlementaire onderzoekscommissie. Ditzelfde geldt niet wanneer men een getuigenis moet afleggen voor politie of parket in de fase van het opsporingsonderzoek. Wanneer men moet getuigen voor een rechtbank kan men dus bepaalde vertrouwelijke informatie bekendmaken, maar men is hier zeker niet toe verplicht. Maw spreekrecht, maar geen spreekplicht. Noot : art. 8 van de Wet van 22 juni 2005 stelt dat bemiddelaars niet kunnen opgeroepen worden als getuige in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, 5
arbitrale of in enige andere procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij in de loop van een bemiddeling kennis heeft genomen (Art. 555 §3 Sw).
2.2.
Verdediging in rechte
Het recht op verdediging heeft voorrang op het beroepsgeheim. Dit kan van toepassing zijn wanneer een cliënt een vordering instelt wegens een vermeende beroepsfout of wanneer men verdacht wordt een misdrijf te hebben gepleegd in de uitoefening van zijn beroep. 2.3.
Noodtoestand
Noodtoestand verwijst naar een conflict tussen waarden of verplichtingen die op waarden gesteund zijn. Om een bepaalde waarde te kunnen beschermen, ziet men zich in dit geval verplicht een andere waarde op te geven. Vertaald naar het beroepsgeheim betekent dit dat de bemiddelaar een actuele en ernstige gevaarssituatie voor zijn cliënt (of een derde) enkel kan afwenden door een schending van zijn beroepsgeheim. Door het inroepen van een noodtoestand verdwijnt het strafbaar karakter van het bekendmaken van een geheim. De noodtoestand kan niet ingeroepen worden wanneer er geen gevaar meer is voor het slachtoffer of wanneer de bedreiging van het rechtsgrond niet zeker, actueel, ernstig en noodzakelijk is. Het is dus enkel toegelaten in acute gevaarssituaties en het oordeel hierover wordt overgelaten aan de drager van het beroepsgeheim, die de situatie dient in te schatten. Een toekomstig of denkbeeldig kwaad is onvoldoende om een doorbreking van het beroepsgeheim te rechtvaardigen. (Indien nadien een klacht komt wegens schending van het beroepsgeheim, zal de rechter hierover oordelen.) De bemiddelaar die de noodtoestand inroept, moet dus een belangenafweging maken. Het respecteren en eerbiedigen van het beroepsgeheim (als waarde) zet hij naast de waarden die hij wil beschermen of vrijwaren (bv. de bescherming van iemands leven bij een dreiging tot zelfmoord). De belangenafweging moet steeds worden gecontextualiseerd binnen de concrete situatie, rekening houdend met alle omstandigheden en de op dat moment beschikbare gegevens. In de regel en onder bepaalde voorwaarden wordt de bescherming van de fysieke of psychische integriteit als waarde hoger ingeschat dan de bescherming van het beroepsgeheim.
2.4.
Wat in geval van mishandeling en –misbruik van minderjarigen of kwetsbare personen?
Het oorspronkelijke spreekrecht bij kindermishandeling (art. 458bis Sw.) dat werd ingevoerd in de nadagen van de periode Dutroux is recent gevoelig uitgebreid. Dit gebeurde enerzijds naar aanleiding van de aanbevelingen van de Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik en anderzijds met het oog op de bestrijding van partnergeweld. 6
Voortaan kan een geheimhoudingsplichtige bij (een vermoeden van) mishandeling van een minderjarige of een kwetsbare persoon zijn zwijgplicht onder bepaalde voorwaarden opzij schuiven en dit (vermoeden) melden aan de procureur des Konings (art. 458bis Sw.).
Spreken kan nadat de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1. Het slachtoffer is minderjarig of een kwetsbaar persoon Kwetsbaarheid verwijst naar: leeftijd; zwangerschap; partnergeweld; ziekte; lichamelijk of geestelijk gebrek dan wel onvolwaardigheid. 2. Slachtoffer zijn van één van de in het wetsartikel limitatief opgesomde misdrijven De kwetsbare persoon is slachtoffer van mishandeling, verwaarlozing en/of seksueel misbruik. Concreet gaat het om de volgende misdrijven: aanranding van de eerbaarheid en verkrachting; doodslag, opzettelijk doden en opzettelijk toebrengen van lichamelijke letsels; genitale verminking bij personen van het vrouwelijk geslacht; het verlaten of in een behoeftige toestand achterlaten van kinderen of onbekwamen; het onthouden van voedsel of verzorging aan minderjarigen en aan onbekwamen. 3. Ernstig en dreigend gevaar voor het slachtoffer of aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar voor andere kwetsbare personen De feiten moeten een wezenlijk risico (actueel, ernstig en dreigend gevaar) inhouden voor het slachtoffer zelf. Er moet daadwerkelijk sprake zijn van een actuele nood om in te grijpen, gezien de omvang en het ingrijpend karakter van de voorliggende feiten. Bij de beoordeling van de gevaarssituatie(s) voor andere mogelijke slachtoffers (minderjarigen of andere kwetsbare personen) wordt de lat minder hoog gelegd. Bij aanwijzingen van een gewichtig en reëel risico (en niet de strengere eis van ‘ernstig en dreigend’) is spreken toelaatbaar. Met deze nuancering wil de wetgever een preventieve, maar gefundeerde, aangifte mogelijk maken zonder risico voor vervolging wegens schending van het beroepsgeheim. Feiten die voor het (toekomstige) slachtoffer geen wezenlijke risico’s inhouden, kunnen niet worden meegedeeld. Het gaat hier steeds om een persoonlijke evaluatie door de drager van het beroepsgeheim die rekening kan en moet houden met alle hem, op dat ogenblik, beschikbare gegevens over de concrete situatie. Hoe de geheimhoudingsplichtige weet heeft gekregen van de feiten kan uiteenlopend zijn: zelf vastgesteld bij slachtoffer, als getuige, vernomen van slachtoffer zelf, dader en/of derden, beschreven via een familielid, een andere hulpverlener, een getuige. 7
4. Niet in staat om zelf of met hulp van anderen de integriteit van het (toekomstige) slachtoffer te bewaren Een beroep doen op het spreekrecht is enkel mogelijk als het gevaar op geen enkele andere wijze kan worden afgewend, niet door de geheimhoudingsplichtige zelf en niet met hulp van anderen. Het blijft in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de drager van het beroepsgeheim om (zelf) een oplossing te zoeken voor de gevaarssituatie waarin het kwetsbaar slachtoffer zich bevindt. Indien hij botst op zijn eigen grenzen, mag de geheimhoudingsplichtige anderen inschakelen die meer geschikt zijn om het voorliggende gevaar aan te pakken. Onder ‘anderen’ worden die personen begrepen die in een gelijkaardige context werkzaam zijn. Wanneer eigen of ingeroepen hulp geen voldoende bescherming biedt, mag het gevaar aan de procureurs des Konings worden gemeld. Dit spreken is een recht, géén verplichting. Politie of onderzoeksrechters zijn niet de juiste instanties waar de feiten op grond van dit spreekrecht mogen worden aangegeven.
2.5.
Wat indien de hulpvrager een slachtoffer is?
Als enkel het slachtoffer een cliënt is van de hulpverlener, dan mag de hulpverlener het beroepsgeheim doorbreken (na een weloverwogen beslissing), aldus rechtspraak. De hulpverlener hoeft echter niet onmiddellijk naar het parket te stappen, maar aangifte bij de gerechtelijke autoriteiten kan dus wel in dat geval. Het beroepsgeheim hoeft niet doorbroken te worden als het gevaar op een andere manier afgewend kan worden. Dan kan het volstaan dat de hulpverlener een collega of andere hulp- of zorgverlener contacteert. Een andere manier om het beroepsgeheim veilig te stellen en aan te raden, is door het slachtoffer te overtuigen om zelf contact op te nemen met de politie. Wat indien de hulpvrager een dader is? Is de dader cliënt van de hulpverlener en heeft de hulpverlener geen cliëntrelatie met het slachtoffer dan is de hulpverlener in principe gehouden aan het beroepsgeheim, maar hij of zij kan wel proberen op de dader in te praten waardoor het gevaar voor het slachtoffer wijkt. Is het slachtoffer ook cliënt van de hulpverlener, dan is het aan te raden om het slachtoffer maximaal te beveiligen. De hulpverlener kan trachten om de dader en/of het slachtoffer te overtuigen om zelf de misdaad aan te geven. Hij of zij kan ook de hulp van andere hulpverleners inroepen. Pas wanneer alle mogelijkheden van de hulpverlening uitgeput zijn, dan kan de hulpverlener zich beroepen op de noodtoestand of het spreekrecht bij minderjarigen en kwetsbare personen of op het vermijden van schuldig hulpverzuim (steeds rekening houden met het vervuld zijn van de voorwaarden!) als rechtsgrond om de feiten aan te geven bij de politie. 2.6.
Met instemming van de cliënt
8
Een functionele benadering van het beroepsgeheim laat toe dat, mits een voorafgaandelijke, vrije, specifieke, geïnformeerde en uitdrukkelijke toestemming van de cliënt, de drager van het beroepsgeheim toch mag spreken. De informatie wordt bij voorkeur uitgewisseld via en/of in aanwezigheid van de cliënt. Deze benadering wordt echter nog niet algemeen aanvaard binnen de rechtspraak en rechtsleer. 2.7.
Gedeeld en gezamenlijk beroepsgeheim
Een bemiddelaar werkt niet op een eiland. Elke medewerker (h)erkent, met het oog op een efficiënt en kwaliteitsvol aanbod, de behoefte om in situaties te kunnen overleggen met collega’s of andere relevante derden. Om hieraan tegemoet te komen werd de figuur van het ‘gedeeld beroepsgeheim’ geïntroduceerd. Deze figuur laat toe dat noodzakelijke informatie met andere diensten kan worden uitgewisseld, mits aan zekere voorwaarden werd voldaan : 1. De uitwisseling van de informatie is niet enkel noodzakelijk, maar het moet ook in het belang zijn van de dienst-/hulpverlening. 2. De uitwisseling gebeurt enkel met mensen die ook drager zijn van het beroepsgeheim en die dezelfde belangen behartigen van de cliënt . 3. De informatie-uitwisseling gebeurt steeds met medeweten van de cliënt. We hebben, als dragers van het beroepsgeheim, de verantwoordelijkheid om te bewaken dat dit correct gebeurt. Het opzetten of het verstevigen van de samenwerkingsverbanden met andere diensten vormen op zich geen argument om zomaar info te gaan uitwisselen over cliënten. Om de kwaliteit en de continuïteit van de dienstverlening binnen de context van één team te verzekeren, en mits aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan, mag ook relevante informatie uitgewisseld worden onder de teamcollega’s. Binnen de eigen dienst (die feitelijk een team vormt of een daadwerkelijk afgelijnde en herkenbare dienst/hulpverleningseenheid) spreekt men van een gezamenlijk beroepsgeheim. Zowel bij het gedeelde als bij het gezamenlijk beroepsgeheim deel je als drager van het beroepsgeheim louter informatie met derden, maar geef daarmee niet de verantwoordelijkheid voor het respecteren van het beroepsgeheim aan hen door. Dat laatste blijft een individuele verplichting van elkeen die in het kader van een vertrouwensrelatie informatie heeft verkregen.
9
II Wet op de verwerking van de persoonsgegevens Wanneer komen bemiddelaars met deze wetgeving in aanraking? Zodra wij gegevens, hoe uitgebreid of beperkt ook, over een identificeerbaar persoon op een geautomatiseerde of niet geautomatiseerde wijze in een bestand, gestructureerd en volgens bepaalde criteria, gaan opnemen en/of bewerken, legt deze wet ons bepaalde restricties/verplichtingen op. Zo dienen een aantal principes inzake doel van de gegevensverzameling, proportionaliteit, eerlijkheid, legaliteit of toelaatbaarheid, vastgelegd en gerespecteerd. De verwerking van een aantal bijzondere categorieën van persoonsgegevens, ic gevoelige, gezondheids- en gerechtelijke gegevens, is bovendien nog aan striktere regels onderworpen. De werkgever/dienst moet ook alles organisatorisch en technisch in het werk stellen opdat niemand zich onrechtmatig toegang kan verschaffen tot deze gegevens, ze worden gewijzigd of verloren gaan. Ook dient men bepalingen vast te leggen omtrent de vernietiging van de persoonsgegevens. De deontologische code van de bemiddelaar omvat bepalingen inzake de omgang met de privacy. Elke werkgever/erkende bemiddelingsdienst moet er bovendien zelf op toezien zijn beleid in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet.
10
Bijkomende informatie : Kan een bemiddelaar bemiddelen met een minderjarige (slachtoffer) zonder medeweten van de ouders?
Een kind staat tot aan zijn meerderjarigheid (18 jaar) enerzijds onder het ouderlijk gezag en wordt anderzijds tot aan zijn meerderjarigheid handelings- en procesonbekwaam geacht. Het ouderlijk gezag heeft een functioneel en uitdunnend karakter. Het ouderlijk gezag moet uitgeoefend worden in het belang van het kind. Doel is om hen juridisch te beschermen omdat ze de wijsheid en ervaring missen om zelf aan het rechtsverkeer deel te nemen. In principe kan een minderjarige niet zelf (rechts)handelingen stellen omwille van zijn geachte onbekwaamheid. Zijn wettelijke vertegenwoordiger (in de regel zijn ouders) stellen deze handelingen in zijn plaats. Naarmate het kind ouder wordt en zijn capaciteiten toenemen, wordt aanvaard dat het kind zelf en zelfstandig (rechts)geldige beslissingen kan nemen en zelf handelingen kan stellen. Een aantal (rechts)handelingen kan en mag een minderjarige zelf en zelfstandig stellen. Weer andere handelingen kan de minderjarige zelf maar niet zelfstandig stellen (bijstand, instemming of verzet vanwege wettelijke vertegenwoordiger). Enkel expliciete wettelijke bepalingen achten de jongere bekwaam om bepaalde rechtshandelingen te stellen. In de wet van 22 juni 2005 wordt niet gesproken over de bekwaamheid van een minderjarig slachtoffer om te bemiddelen. De wet voorziet ook geen leeftijdsvoorwaarde om te mogen deelnemen aan een bemiddeling. Art. 22bis van de Grondwet bepaalt dat het kind recht heeft op eerbiediging van zijn morele integriteit en dat het kind het recht heeft zijn mening te uiten in aangelegenheden die het aangaan. Ook minderjarige slachtoffers moeten dus de mogelijkheid hebben om hun verhaal te doen en vragen te stellen aan de dader. De bemiddelaar mag weliswaar niet handelen zonder dat de ouders hiervan op de hoogte zijn: hij is verplicht tot transparantie. De bemiddelaar mag daarentegen wel bemiddelen ook al verzetten de ouders zich hiertegen. Indien de bemiddelaar alvorens van start te gaan toch de toestemming van een wettelijk vertegenwoordiger wil, kan hij op basis van art. 387 bis BW de procureur vragen de burgerlijk rechter te vorderen om in de plaats van de ouders toe te stemmen met de herstelbemiddeling of hiervoor een voogd ad hoc aan te stellen.
11
Kan een minderjarige een geldige bemiddelingsovereenkomst afsluiten? Een bemiddelingsgesprek aangaan is geen rechtshandeling. Het sluiten van een overeenkomst wel. Hier gelden opnieuw de regels van onbekwaamheid. Er is een belangrijk onderscheid tussen een overeenkomst waarbij de dader zijn excuses aanbiedt en het slachtoffer deze aanvaardt en de overeenkomst ivm de schade. Juridisch wordt aanvaard dat minderjarigen met onderscheidingsvermogen volledig bekwaam zijn om dagelijkse handelingen te stellen. Ze kunnen dus zeker een overeenkomst tekenen dat ze in bemiddeling zijn gegaan, maar niets wensen mee te delen aan de rechtbank. Ook het aanvaarden van excuses kan. De minderjarige kan niet zelf een dading afsluiten. Een gedeeltelijke overeenkomst, waarbij de dader bv. al een voorafbetaling zou doen, vraagt minstens om vertegenwoordiging door de ouders. Een overeenkomst omtrent de grootte van het schadebedrag, kan bij een minderjarige steeds herroepen worden (door de ouders of door de jongere zodra hij meerderjarig is) wanneer er sprake is van benadeling. De overeenkomst wordt dus best mee ondertekend door een wettelijk vertegenwoordiger. Wanneer het gaat om een definitieve overeenkomst (dading), kunnen de ouders de overeenkomst niet zomaar sluiten zonder fiat van een vrederechter (machtiging tot het sluiten van een dading voor de eigen schade van de minderjarige). Wat betreft dit laatste bestaat echter discussie binnen de rechtsleer : volgens sommigen is hier de machtiging van de jeugdrechter een vereiste en niet die van de vrederechter.
Wat als een minderjarige toch een bemiddelingscontract afsluit? Via een trapsgewijs onderzoek kan men nagaan of de rechtshandeling gesteld door de minderjarige wel rechtsgeldig is : Heeft de minderjarige onvoldoende onderscheidingsvermogen, dan moet de rechter het contract ongeldig verklaren. Heeft de minderjarige voldoende onderscheidingsvermogen maar heeft de rechtshandeling verregaande implicaties, dan moet de rechter ook hier het contract ongeldig verklaring. Betreft het een dagelijkse handeling, maar wordt de minderjarige benadeelt door de tegenpartij of benadeelt de minderjarige zichzelf, dan moet ook hier de rechter het contract ongeldig verklaren.
Bronnen : Beroepsgeheim en hulpverlening, Isabelle Van der Straete en Johan Put, die Keure Brugge, 2005 Geen commentaar, Weliswaar 56, Interview met Isabelle Van der Straete en Johan Put, Instituut voor Sociaal Recht, KULeuven Beroepsgeheim en hulpverlening. In ieders belang!, Kris Stas, Welwijs 2009 jg. 20 nr. 2. 12
Beroepsgeheim, juridisch discours Elisabeth (www.pastoralezorg.be), gebaseerd op ‘Beroepsgeheim en hulpverlening’ van I. Van der Straete en J. Put. Gedeeld en gezamenlijk beroepsgeheim, Katrien Herbots en prof. Johan Put, Instituut voor Sociaal Recht KULeuven, samenvatting van : I. Van der Straete en J. Put, Beroepsgeheim en hulpverlening, die Keure Brugge, 2005, 207-240 en I. Van der Straete en J. Put, “het gedeeld en gezamenlijk beroepsgeheim. Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, 41-59. Het minderjarig slachtoffer in de herstelbemiddeling, 2010-01/02 – auteur : Kim Alliet, Jeugdrecht.be, OSBJ vzw Katrien Herbots, Eveline Ankaert, Ellen Van Grunderbeek en Johan Put, Professioneel omgaan met risico’s. Juridisch onderzoek naar de aansprakelijkheid van private nonprofit voorzieningen met de focus op jeugdhulp en kinderopvang, Leuven, Instituut voor Sociaal Recht – KU Leuven, 2012, 130 p. (na vrijgave van rapport te consulteren op site van ISR)
13