Vertrouw nooit een zeeloods Sjouke Joustra
bron Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods. De Boer Maritiem, Baarn 1991
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/jous009vert01_01/colofon.php
© 2014 dbnl / Sjouke Joustra
7
Proloog De Helga Fisser voer over het laatst van de vloed door de Bocht van de Paerel. Het was een rustige nacht en het vroor dat het kraakte. Hier en daar verschenen al ijsschotsen op de rivier. Loods Scheltema had bij het aan boord komen zijn pet vervangen door een bivakmuts. Het zou hem niet verwonderen als het tegen de ochtend dik werd. Je kon nu al de mist grijpen en de potdeksels op de brugvleugel waren wit van de rijp. Hij hoopte voor de mist kwam gedokt te zijn in de Royerssluis, hoewel je van deze oude sluis, die in het begin van de eeuw mogelijk modern genoemd kon worden, niet te veel mocht verwachten. Nog niet zo lang geleden had hij er twaalf uur voor ten anker gelegen. Voor hem uit voer een schip van de VNS, een van de Fonteinschepen, die ook al haast had om nog over de vloed langs de Scheldekaai te meren. Hij zou niets op hem mogen verliezen om, wanneer hij op Austruweel de sleepboten vastmaakte, hem nog voorbij te varen om voor stroom de Royerssluis in te varen. Het zou geen gemakkelijke manoeuvre worden, die alleen kans van slagen had als zijn sleepboot tijdig uitkwam. Bij het passeren van de Kruisschans was hij door de Brabo gepraaid, die hem namens de sluismeester meedeelde dat als hij voor half drie bij de sluis kwam, zij hem nog zouden innemen. Anders zou hij moeten wachten tot na zevenen, wanneer het uitschutten gedaan was. Zij voeren naar de lichtenlijn van Pijp Tabak en hij zat nu dicht achter de Fonteinboot, blijkbaar had deze nog meer vaart verminderd om zijn sleepboten te kunnen vastmaken op het rechte stuk rivier na de bochten die zij sinds de Kruisschans gepasseerd waren. Hij trok aan de fluitlijn, eenmaal en andermaal, en twee lange stoten scheurden door de nachtelijke stilte. Meteen stond de kapitein naast hem. ‘Was wollen Sie?’ ‘Dem Schiff vorbei fahren.’ ‘Aber das ist doch zu toll, so kurz vor der Schleuse.’ Het antwoord van de VNS-er was een korte stoot. Hij liet hem dus passeren. Als hij nu ook nog wat vaart minderde... Langzaam, zeer langzaam schoven zij het kolossale schip voorbij en daar kwam zijn sleepboot ook al langszij.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
8 ‘Niet zwaaien, schipper, voor stroom de sluis in.’ ‘Klaar, loods.’ ‘Den Schlepper vorn festmachen, captain.’ Bevelen klonken van de brug naar de bak waar het volk klaarstond om de sleper vast te maken. Het was gebruikelijk om de sluis tegen stroom in te varen, maar Scheltema had ondervonden dat het met gebruikmaking van de stroomnaad gemakkelijker voor stroom ging. Gemakkelijker ja, maar met meer risico. Ze voeren dicht langs de peilschaal en langs het seinhuisje op het Noorderstaketsel aan de rechteroever. Het schip lag dwars in de monding van de inloop naar de sluis. ‘Hart Steuerbord das Ruder.’ Hij moest nu de stroomnaad pakken en dan met bakboord naar binnen varen. ‘Mitschiffs und hart backbord das Ruder.’ Verdomme, het schip komt niet. ‘Hart backbord.’ ‘Das Ruder versagt!’ Twee sleepboten die aan het Zuiderstaketsel gemeerd lagen, zagen het gevaar, gooiden snel los en voeren weg. ‘Ik habe Sie gewarnt, das geht nicht klar, Lotse. Laß nur den Schlepper uns auf den Fluß ziehen.’ ‘Das geht nicht, dann kollidieren wir mit dem großen Dampfer.’ ‘Ich habe Ihnen gesagt es sei Wahnsinn...’ Maar Scheltema had de fluitlijn gegrepen en twee korte stoten waarschuwden de sleper om de kop naar bakboord te trekken. De sleepboot had het gevaar bijtijds gemerkt en terwijl Scheltema de machine op achteruit zette trok de sleper de kop in de juiste richting. ‘Sag dem Schlepper das Ruder versagt.’ Weer klonken bevelen naar de bak en heel voorzichtig sleepte de boot de Hilde Fisser met het roer hard stuurboord de sluis in. ‘Wir liegen fest, captain.’ ‘Ja schon gut, aber wie komme ich auf meinen Liegeplatz?’ Intussen waren gealarmeerde machinisten bezig naar het scheen de elektriciteitskast te slopen. ‘Frage mal den Docklotse, captain.’ ‘Komm mal mit nach unten, Lotse.’ Ze gingen de kapiteinshut binnen en Scheltema liet zich op de sofa vallen. Plotseling voelde hij zich doodmoe. De gezagvoerder vulde het loodsenbriefje in en overhandigde het daarna aan Scheltema. Vervolgens haalde hij uit de kast tegenover de sofa een nieuwe fles Weinbrand Uralt en zette twee glazen op tafel. ‘Und jetzt trinken wir uns besoffen.’ Voor hij echter de glazen had ingeschonken werd het gordijn naast
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
9 de wandkast opzij geschoven en verscheen kennelijk zijn vrouw - in nachtjapon en papillotjes in het haar. Zij greep de fles van tafel. ‘Verzeihung, aber das soll nicht passieren.’ Een ogenblik later was zij met de fles achter het gordijn verdwenen. Mistroostig keek de gezagvoerder in het nog bijna lege glas en zette het weer terug op tafel. ‘Wiedersehen, Herr Lotse und vielen Dank.’ Nadat Scheltema de loodsladder af was geklommen zag hij de dokloods aankomen. ‘G'navond Pierke, de kapitein heeft goede cognac en het roer ligt nog steeds hardover naar stuurboord.’ ‘Komt klaar, Wijnand, ik zal er een extra slepertje aanbinden.’ ‘Ge zult u echter moeten spoeien, maat, wilt ge nog voor de mist vastliggen.’ In het loodsenkot draaide hij het nummer van de wacht om de auto te vragen. ‘D'n auto heeft loodsen opgeladen aan de Kruisschans en moet er een naar den Ouden God brengen, dat duurt zeker nog wel een uurtje of wat.’ Het zat hem niet mee, dacht Scheltemaa en hij kreeg spijt dat hij zijn glas Weinbrand niet opgedronken had uit misplaatste solidariteit met de gezagvoerder, een Germaan nota bene.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
10
Kermis in de hel Luid rinkelde de telefoon door de stilte van het huis. Versuft, uit de diepe slaap losgescheurd, tastte Scheltema naar de hoorn van het apparaat. ‘Scheltema...’ Langzaam drong de mededeling tot hem door, maar het enige dat ten slotte in zijn bewustzijn bleef hangen, waren de laatste woorden ‘ETA Vlissingen zeven uur dertig.’1 Automatisch keek hij op de verlichte wijzerplaat van zijn horloge. Over een klein uur dus. ‘Moet je weg, lieverd?’ Naast hem klonk de slaperige stem van zijn vrouw. Gisteravond waren ze vroeg te kooi gegaan. De hele week was het druk met de vaart geweest; de een na de ander kwamen de schepen binnen en elke nacht werd de beurtrol uitverkocht en moest de Belg tegen de ochtend bijspringen. Deze nacht echter mocht er komen wat wilde, door bepaalde hints had Noortje hem duidelijk gemaakt dat ze iets van hem verwachtte. Hij had zich zorgvuldig geschoren en gedoucht, en twintig minuten later was Noor de slaapkamer binnengeslopen. ‘Ben je moe?’ fluisterde ze terwijl ze zich naast hem vlijde en met haar hand langs zijn zij streek. Natuurlijk was hij moe en als ze vijf minuten later was gekomen zou ze hem in diepe slaap hebben aangetroffen. Haar hand verdreef echter alle loomheid. ‘Het is half zeven en over een uurtje ligt mijn schip voor het Hoofd.’ ‘Was het lekker?’ ‘Wat?’ vroeg hij plagend en kuste haar blote borst die opeens onder het laken te voorschijn kwam. Ze draaide zich helemaal naar hem toe en met moeite maakte hij zich van haar los en stapte uit bed. ‘Moet je nog ontbijten?’ vroeg ze terwijl hij de uniformbroek aanschoot. ‘Doe geen moeite, ik ontbijt wel aan boord. Het is een Germaan.’ Ze glimlachte stil voor zich uit. Wijnand noemde consequent alle
1
ETA:
Estimated Time of Arrival - geschatte tijd van aankomst.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
11 Duitsers Germanen en vaak voegde hij eraan toe dat het enige wat bij hen goed was, het Frühstück en de vrouwen waren. Ze hoorde de deur zacht dichtslaan en ze draaide zich behaaglijk in bed om. Buiten kletterde de regen tegen de ramen. Daar moest hij nu tegenin fietsen. Zij had hem wel met de auto naar de wacht mogen brengen. Maar toen ze weer gewekt werd door de geluiden van de ontwakende stad, werd Wijnand Scheltema bemand op de Heinrich Fisser, een klein eersteklassertje van zo'n drieduizend ton met Bremen als thuishaven. ‘Guten Tag, Herr Lotse. Schiff dreht Seeumdrehungen. Bitte zwanzig Minuten Notiz wenn Manöver kommt.’ Scheltema vloekte binnensmonds. Weer zo'n arrogante Germaan die zijn angst en onzekerheid achter een zelfverzekerde houding trachtte te verbergen. ‘Hier auf der Reede drehen wir nur Rivierumdrehungen, captain. Zuviel Verkehr hier.’ ‘Ach was, nur das Fährschiff - und wir haben doch Wegerecht.’ Verdomme, de peiling op de veerboot van Breskens veranderde niet, daar had je het gelazer al. ‘Zehn steuerbord.’ ‘Ruder zehn Grad steuerbord.’ Volgens het reglement moest de veerboot hier uitwijken, maar er bestond een ongeschreven regel tussen loodsen en veerbootkapiteins dat de zeevaart de veerdienst niet zou hinderen. De veerboten waren geladen met auto's en passagiers, en hun vaarschema was afgestemd op de treintijden. ‘Was wollen Sie, Lotse?’ De stem van de kapitein klonk paniekerig. ‘Hinter das Fährschiff herum.’ ‘Das geht nicht klar, Mensch!’ Nerveus trok de gezagvoerder aan de fluit. Twee korte stoten galmden over de rede. ‘Mittschiffs Steuer, recht so.’ De kapitein van de veerboot moest verwonderd uit zijn routinesleur zijn opgeschrikt en hij gaf een aangehouden stoot dat hij de haven op wilde lopen. In goed vertrouwen stevende de boot op de haven af. ‘Das geht nicht klar, Lotse,’ en zenuwachtig zette de kapitein de telegraaf op vol achteruit, terwijl hij drie korte stoten op de fluit gaf. Beneden moest het machinekamerpersoneel ook geschrokken zijn. Zonder waarschuwing kwam het bevel om van vol vooruit vol achteruit te draaien. Het duurde even voor ze daartoe in staat waren. Beide schepen lagen nu op ramkoers, zoals ze dat bij de marine zo plastisch noemden.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
12 De veerboot gaf nu ook drie korte stoten en sloeg achteruit. Ook de Duitser had nu achteruitgeslagen en na enige ogenblikken lagen beide schepen op minder dan een halve mijl van elkaar gestopt. Die eigenwijze klootzak! In gedachte zag Wijnand hoe de gordijnen van de huizen langs de boulevard opzij werden geschoven en het was of hij de kritische opmerkingen van zijn collega's uit de loodsenwacht al hoorde. Drie korte stoten van beide schepen betekenden voor vijftig procent ‘patat’. Resoluut liep hij op de kapitein bij de telegraaf toe en gaf de man een stevige schouderduw waardoor hij de telegraaf kon bereiken. Terwijl hij de machine vol vooruit zette riep hij naar de roerganger: ‘Hart steuerbord’. Nadat Wijnand de Heinrich Fisser achter de veerboot om weer op koers had gebracht greep hij de marifoon en riep de boot op. ‘Juliana, hier de Heinrich Fisser. Goedemorgen kapitein, neem mij niet kwalijk dat ik u heb laten schrikken. Er heerste hier een klein misverstand.’ Van de veerboot klonk wat gegrom. ‘Allright loods, goede reis verder en sluiten maar.’ Met van haat gloeiende ogen keek de kapitein van de Heinrich Fisser Scheltema aan. De man had een stevig, wat gedrongen figuur en bezat de gevaarlijke leeftijd die hem buiten zijn vaderland, en vooral in Nederland, verdacht maakte. Hij kwam dreigend op de loods af. ‘Das ist mir noch nie passiert daß der Lotse den Telegraph aus meinen Händen zieht.’ Op korte afstand van Scheltema stopte hij en draaide zich om. ‘Verdammt noch mal, diesen Scheißfluß’ en met een luide knal smeet hij de deur naar de kaartenkamer achter zich dicht. Een ogenblik later klonk het geluid van hard dichtgeschoven laden tot de brug door. Waarom herinnerde dit provocerende lawaai Wijnand Scheltema aan Amsterdam 1942? Met een aantal toevallige voorbijgangers werd hij door een horde Grüne Polizei tegen de muur van een gebouwtje gedreven en gedwongen toe te zien hoe aan de overkant van het pleintje ergens in de Plantagebuurt, deuren van woningen werden ingetrapt. Mensen, kennelijk joodse Nederlanders, werden naar buiten gesleurd. Gordijnen hingen aan flarden langs de ramen en Wijnand zag tot zijn ontzetting hoe een oude man met een hoed op uit wanhoop van de tweede etage naar buiten wilde springen. Twee, drie Grünen sprongen boven op hem en sleurden de man van het geopende raam weg en duwden hem de trappen af. Op het pleintje kreeg hij een Sonderbehandlung. Tussen
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
13 twee rijen Polizisten werd hij van de ene zijde naar de andere geslagen tot hij het einde van de rij bereikt had. Ten slotte werd hij zwaar mishandeld met de andere bewoners in de gereedstaande sinistere Kraftwagen gesmeten. Het beeld van de oude jood met de over zijn oren geslagen zwarte hoed was Scheltema altijd bijgebleven. Het was de stem van de gezagvoerder die Wijnand tot de realiteit terugbracht. Automatisch was hij juist bezig lichtboei nummer negen te ronden. ‘Herr Lotse, haben Sie schon gefrühstückt?’ ‘Ja, danke.’ ‘Denn trinken Sie wohl ein richtigen Kaffee, nicht?’ ‘Nein danke.’ Steeds weer verwonderde Wijnand zich erover hoe snel de gemoedstoestand van de Germanen kon omslaan. Nooit zou hij vergeten hoe bij zijn verhoor Berg hem een sigaret aanbood en als terloops gemoedelijk enige vragen aan hem stelde. En hoe de SS-er wie de antwoorden blijkbaar niet bevielen, plotseling in een uitzinnige woede uitbarstte en bijna hysterisch schreeuwde: ‘Lüge mir nicht an, du Schweinhund,’ om daarna smalend, bijna fluisterend, vol ingehouden woede in zogenaamd Nederlands te vragen of hij de krententuin wilde leren kennen. Scheltema was niet iemand die gauw moeilijkheden ondervond op de schepen die hij beloodste, maar als er een enkele keer problemen rezen, dan kon je er donder op zeggen dat het een Germaan betrof. Iemand had hem eens gezegd dat de reden dat Nederlanders vaak de pest aan Duitsers hadden, was dat wij onze fouten en eigenaardigheden sterk vergroot bij de Duitsers terugvinden. De man was blijkbaar geen groot psycholoog geweest en al spoedig had Wijnand deze waarheid als borrelpraat terzijde moeten schuiven. De ervaring had hem geleerd dat de arrogantie van de Germanen voortkwam uit twee oorzaken. In de eerste plaats diende het om hun superioriteitsgevoel te etaleren en daarnaast om hun werkelijke onzekerheid te camoufleren. Het was hem trouwens meermalen opgevallen dat bij de jongeren die arrogantie ontbrak. Het was nog geen tien jaar na de bevrijding dat een gezagvoerder van de Hamburg-Süd Linie hem wees op een oude, smerige Engelse collier, die vermoedelijk twee wereldoorlogen had overleefd, en smalend zei: ‘Das sind die Leute, Herr Lotse, die den Krieg gewonnen haben und wie sind Sie davongekommen?’ De sneer trof hem als een vuistslag in het gezicht en hij kon zich niet beheersen.’ ‘Die Engländer zahlen noch immer für Ihre Freiheit, captain.’ De genoegzame trek verdween van het gezicht van de Germaan.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
14 Blijkbaar was hij het niet gewend dat iemand zijn mening in twijfel trok. Het bleef een ogenblik stil en Scheltema begon al te twijfelen of zijn opmerking voor een Germaan niet te subtiel was geweest. Maar de zelfverzekerdheid van het Gezag was weer snel teruggekeerd. ‘Ach was, Herr Lotse, Politik ist doch eine große Schweinerei, davon haben wir Seeleute keine Ahnung.’ Zo gemakkelijk liet Wijnand de man niet ontglippen. Hij was door de arrogantie van de gezagvoerder zo diep getroffen dat hij een ogenblik de taak was vergeten waarvoor hij de Santa Monica had bemand. ‘Nein, dafür soll man wohl Gefreiter gewesen sein, meinen Sie.’ De kapitein verschoot van kleur, terwijl hij losbarstte: ‘Sie, Sie meinen vielleicht Adolf Hitler, aber er war...’ Plotseling brak hij zijn zin af, ‘ach Scheiße...’ en met grote stappen was hij van de brug verdwenen. Scheltema had de man zonder voldoening van de brug zien verdwijnen, hij had beter die Germaan in zijn zelfvoldaanheid gaar kunnen laten koken. Toen zag hij hoe de jonge stuurman hem veelbetekenend aankeek. Een lachje van verstandhouding gleed even om zijn lippen. Gelukkig, dacht Wijnand, er is nog hoop voor Germanië. Scheltema had juist Antwerpen gemeld dat de Heinrich Fisser Terneuzen was gepasseerd, toen de marifoon hem weer opriep. ‘Heinrich Fisser, Heinrich Fisser, hoeveel boten asjeblief loods aan de Zantvliet?’ De sleepdienst was er al vroeg bij vandaag. Scheltema greep weer de hoorn van de VHF. ‘Hier Heinrich Fisser, een ogenblikje.’ Hij liep naar de stuurman die in de kaartenkamer bezig was zeekaarten op te ruimen. ‘Wo ist der captain, Steuermann?’ De man schrok op. ‘Ein Moment mal, Herr Lotse.’ Na enige tijd verscheen het Gezag op de brug en keek Scheltema verwilderd aan. ‘Was ist los?’ Was het verbeelding of rook Scheltema een dranklucht? ‘Brauchen Sie Schlepper an der Schleuse, captain?’ Slechts een ogenblik had de kapitein nodig om de vraag van de loods te verwerken, dan barstte hij los omdat hij blijkbaar meende dat noch zijn schip op de Schelde noch hijzelf voor vol werd aangezien. ‘Natürlich brauche ich Schlepper, das Schiff ist doch ein Seeschiff, Mensch!’ Laconiek nam Wijnand de hoorn weer op. ‘Sleepdienst Zantvliet, hier de Heinrich Fisser. Eén bootje, kapitein en ETA Zantvliet dertien uur.’
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
15 Na de Zeevaartschool waren er in de oorlog weinig mogelijkheden voor een jongeman om zonder collaboratie passend werk te vinden. Sommigen van zijn jaargenoten voeren van Delfzijl uit met een coaster op de Oostzee, zogenaamd om uit handen van de mof te blijven. Hoewel naar later bleek een enkeling hierdoor via Zweden Engeland wist te bereiken, kon niemand de gedachte bij Scheltema wegnemen dat dit weinig verschilde van de Arbeitseinsatsz in Duitsland. De Amsterdamse rederijen boden enkele tientallen stuurmansleerlingen de mogelijkheid om op het schip de Calypso, dat in de Amsterdamse haven lag opgelegd, een vervolgcursus te volgen. Om de een of andere duistere reden werd door de Duitse autoriteiten hiervoor toestemming verleend. Hoewel Scheltema eigenlijk schoon genoeg had van het internaatsleven zag hij voor dat moment geen andere oplossing. Het bleek nog niet zo eenvoudig, gezien het aantal gegadigden voor zo'n beperkt aantal plaatsen, om tot de cursus toegelaten te worden. Toch werd Scheltema tegen zijn verwachting aangenomen. Een week voor de cursus startte, kreeg hij echter een tip dat hij een van de rekruten was die de Kriegsmarine had geselecteerd voor de Munitionfahrt op Noorwegen. Nog diezelfde week zat Wijnand onder de koeien bij een ‘dikke’ Groningse boer. Goede mensen, daar niet van. Behalve de boer en zijn vrouw waren er op de boerderij nog twee ongetrouwde zoons, ouder dan Wijnand en een wisselend aantal onderduikers, onder wie Esther, een joods meisje, 's Zondags na het melken gingen ze allemaal naar de kerk en na de dienst haalde de boer in de mooie kamer uit het kabinet een fles citroenjenever en schonk twee glaasjes in. ‘Blieft skipper ook een citrauntje?’ De anderen vroeg hij niets. Waarom zochten deze vrome verstandige mensen uitgerekend deze vervloekte oorlog uit om een kerkscheuring te ontketenen die hele families en zelfs gezinnen uit elkaar dreef? Voor zijn verhouding met Esther echt serieus werd, deelde de boer Wijnand terloops mee dat de schipper van de Klazina die in het kanaal veevoer lag te lossen behoefte had aan een stuurman. ‘Is dat neit wat voor jou, jong?’ De Klazina voer voor de voedselvoorziening en zou wanneer zij leeg was een lading aardappelmeel in Musselkanaal innemen, die bestemd was voor Wormerveer. De ondergrondse ging met de plaatsing akkoord en zo voer Scheltema bijna anderhalf jaar aardappelmeel, turf, veevoer, aardappels en penen tussen de noordelijke provincies en ‘Holland’. Een motor bezat de Klazina niet, zelfs geen zijschroef of een opduwertje en slechts een enkele maal huurde de schipper een jager, die
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
16 voor acht harde guldens zijn paard voor de Kamper aak spande en de Klazina een dag jaagde. Meestal echter liep Wijnand in de lijn en trok de aak van vijfentachtig ton met deklast en al langs het jaagpad van de noordelijke kanalen. Uiteindelijk verdiende hij nog geen tiende van het jaaggeld dat de jager voor zijn paard kreeg. Op de stromen en het IJsselmeer werd echter gezeild. Iedere reis werd er op het Zwarte Water gestopt om de drinkwatertanks met buitenwater bij te vullen. Het was een ongebonden leven van zonsopgang tot zonsondergang. Na de ganse dag zeulen aan de lijn bereikten zij 's avonds het kerktorentje dat 's ochtends in de verte opdoemde. Anderhalve kilometer per uur was hun gemiddelde vaart, potje klaarmaken in de ene sluis en de maaltijd verorberen in de volgende. Zijn verblijf in het vooruit bleek evenals het hele schip overigens vergeven te zijn van vlooien en ander ongedierte. Gelukkig deerde het ongedierte hem weinig. In de weekeinden, wanneer de schipper zijn vrouw in Zwartsluis opzocht - die weer eens een miskraam had gekregen - bleek een ongestoord samenzijn aan boord met aanlopend vrouwvolk echter onmogelijk. Zij verkozen de vaak weelderige natuur boven zijn verblijf op de Klazina. Ondanks het vrije en ongebonden leven was de bezetting soms lijfelijk voelbaar, zoals bij de vaart door Meppel waar de Landwacht razzia's uitvoerde. Op luttele meters van de plek waar de Klazina voer, werden mannen aangehouden en in vrachtauto's weggevoerd. Het waren die spannende en angstwekkende gebeurtenissen waardoor Scheltema zich enigszins verzoende met zijn armoedig en uitzichtloos bestaan. Het ongedierte aan boord was ten slotte toch de oorzaak van de eerste woordenwisseling met de schipper. ‘Wandluizen? Onzin. Voor je aan boord kwam, heeft de vorige stuurman het verblijf helemaal geschilderd.’ Hetgeen toch niet kon verhinderen dat op de eerstvolgende dag dat Wijnand niet alleen zijn eigen kooigoed maar ook dat van de schipper op de luiken te luchten had gelegd, de wandluizen in drommen uit de matrassen vluchtten. Het grote conflict echter kwam na ongeveer een jaar. De schipper deed nadat hij in Amsterdam naar de beurs was geweest, nogal zwijgzaam over de retourvracht. Uit de Oranjesluizen komend stevende hij recht op het vliegveld van Schellingwoude af. ‘Als retourlading krijgen we hier camouflagenetten voor Havelte in Drenthe,’ deelde de schipper hem mee. ‘We varen toch voor de voedselvoorziening en niet voor de mof?’ De schipper haalde de schouders op. ‘D'r was voor die kant geen vracht en bovendien wil ik ook weleens wat verdienen.’
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
17 ‘Dan is dit mijn laatste reis voor jou.’ Schellingwoude was echter geen plaats om zomaar je schip te verlaten. Het terrein was vergeven van Germanen en meelopers uit de bezette gebieden. ‘Ge zijt zeker een onderduiker,’ kreeg Wijnand van een Vlaamse SS-er te horen toen hij de Klazina vastmeerde. Na twee dagen liep de Klazina Zwartsluis binnen. Het was vroeg in de ochtend en Scheltema had weinig tijd nodig om zijn boeltje bij elkaar te zoeken. ‘Wat ga je doen?’ ‘Dat heb ik gezegd, schipper, ik verdom het om voor de mof te varen.’ De schipper zweeg. Retourvracht was de laatste tijd moeilijk te krijgen of het moest voor de Wehrmacht zijn. Die betaalde goed en hij had de vracht dan ook als een buitenkansje beschouwd. Jammer dat hij de stuurman moest verliezen. Hij was er wel geen van de binnenvaart, maar hij kon ermee door. Gelukkig was Zwartsluis zijn thuishaven en het zou hem niet moeilijk vallen een stuurman te vinden die met hem varen wilde. Zo brak een moeilijke tijd aan voor Wijnand Scheltema. Van schuiladres naar schuiladres zwierf hij door het land. De oorlog scheen op zijn eind te lopen, maar de bezetting werd grimmiger. De hongerwinter bracht Wijnand bij zijn ouders door. Het werden ellendige maanden met mensenjacht, fusillades en vooral koude en honger. Alleen de successen aan het Oostfront en de vorderingen van de geallieerden in het Westen verhinderden dat de bevolking wanhopig werd. Midwinter werd de voedselpositie zo slecht dat zijn vader besloot bij bekenden in Overijssel te proberen voedsel te krijgen. In spanning wachtten de achterblijvers zijn terugkeer af. Na een week stond hij toch nog plotseling met een kapotte handwagen voor de deur. Een zwijgende oude man, die nooit meer zou worden zoals hij voor deze hongertocht was geweest. De hongertocht had hem gebroken. Van de zes mud aardappels was onderweg de helft verdwenen, gestolen en in beslag genomen. Tijdens de razzia's werd Wijnand tweemaal gegrepen. De eerste maal was hij tijdens een oproep dat alle mannen tussen de zestien en vijfenvijftig zich dienden te melden voor de aanleg van graafwerkzaamheden om de IJssellinie te versterken, het bos ingevlucht. De hele dag had hij zich in een greppel verborgen gehouden. Tegen de avond waren de troepen van het Hermann Göringregiment tirailleursgewijs het bos doorgetrokken naar hun onderkomen in een voormalig kindertehuis. Een van de soldaten was bijna over hem gestruikeld en hij werd naar de bevelvoerende Leutnant gebracht, die hem op cor-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
18 recte wijze vroeg waarom hij zich niet op bevel gemeld had voor de Einsatz. Deutschland kämpfte doch gegen dem Bolschewismus? Wijnand had hem openhartig geantwoord dat hij dat zo niet zag. Duitsland was voor hem een bezettende macht en daaraan kon Duitsland voor zijn Krieg geen steun ontlenen om gezamenlijk op te treden. Wat zou de Leutnant zelf doen in het geval Duitsland bezet was? De man had hem enige ogenblikken niet onwelwillend aangekeken en het bevel gegeven dat de troep moest voortgaan, terwijl hij Wijnand in woord en gebaar beduidde mee te gaan. Onderweg samen met Scheltema oplopend had hij hem gevraagd naar zijn beroep en levensomstandigheden, zonder de schijn te wekken dat hij een verhoor afnam. Bij het kindertehuis bracht hij Wijnand in een soort wachtlokaal waar enkele oude soldaten rond een kachel, in de houding sprongen bij binnenkomst van de officier. De Leutnant gaf hun te verstaan dat de Hollander voorlopig bij hen zou blijven. Als de Kerl honger had, konden zij hem Brot geven. Het leken wel Landwachters, maar het waren soldaten uit de vorige wereldoorlog, die nu als bewakingstroepen waren opgeroepen om das Reich te dienen. Petroleummannetjes noemden de Nederlanders hen spottend. Zij waren niet onvriendelijk en ze vroegen of Wijnand honger had. Na een karig ontbijt had Scheltema de hele dag niet gegeten en de boterhammen met worst en kaas at hij gretig op. Tegen de avond werd hij naar de kamer van de Leutnant gebracht. ‘Der Arbeitseinsatz ist jetzt auf Transport gestellt. Leider kann ich nichts mehr für Sie tun. Ich laß Sie zum Ortskommandant bringen.’ Hij gaf Wijnand tot diens verwondering een hand: ‘Leb wohl.’ Ook deze elitetroepen konden niet nalaten er een show van te maken. Zes soldaten met machinepistolen voor de borst stelden zich aan weerszijden van Scheltema op en met een Unteroffizier ging het kleine transport door de donkere straten van het oude stadje. ‘Schnell Mensch, laufen.’ Bij de Ortskommandant werd hem een streng verhoor afgenomen over de redenen waarom hij zich niet gemeld had voor de Einsatz heute morgen. Hij betoogde dat hij voor de voedselvoorziening voer en voor een vrij weekend zijn ouders had opgezocht. Vanochtend wilde hij naar zijn schip terugkeren, maar het bleek dat de stad was afgezet. Waarom was hij het bos ingevlucht? Vanwege het schieten had hij dekking gezocht in het bos en omdat er de hele dag jacht op mensen werd gemaakt, was hij uit angst neergeschoten te worden, in de greppel blijven liggen.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
19 Hoe heette het schip en waar lag het nu en wat voor lading vervoer het? De vragen volgden elkaar in hoog tempo op. Tijd om te denken kreeg hij niet. Gelukkig hing er een kalender achter de rug van de ondervrager, zodat hij zich in data niet kon vergissen. Heb je een Ausweis? Deze vraag bracht Wijnand in verwarring, een Ausweis had hij als onderduiker nooit gehad, zelfs geen nagemaakte. Hij had echter wel een verklaring van de Voedselvoorziening dat hij als stuurman op de Klazina voer. Een dergelijke verklaring maakte op de Duitsers geen enkele indruk en de Nederlandse ondervragers lachten hem erom uit. Zo'n brief kon je ook zelf opstellen. Na afloop van het verhoor bleken de mensen van de Ortskommandantur dan ook nauwelijks overtuigd en uit het fluisterend gevoerde gesprek ving Wijnand enige malen het woord Durchgangslager op. Het angstzweet brak hem uit, alleen al bij de gedachte aan dat beruchte concentratiekamp in de omgeving. De gefluisterde discussie werd abrupt onderbroken door de binnenkomst van enige SS-officieren. Achterdochtig namen zij Scheltema op en gaven aan de mensen van de Ortskommandantur te kennen dat zij vertrouwelijk met hen wilden praten. Scheltema werd voorlopig naar een soort wachtkamer gebracht die leeg bleek te zijn. Na een minuut of tien hoorde Wijnand drukte van aanrijdend verkeer, luid gegeven bevelen en rumoer op de gang, iets later gevolgd door nieuwe bevelen en wegrijdende auto's. Daarna werd het stil en ieder ogenblik verwachtte Wijnand dat hij opnieuw zou worden gehaald om ondervraagd te worden of erger. Zo wachtte hij ongeveer een uur in spanning zonder dat er iets gebeurde. Hij kreeg het gevoel dat hij vergeten werd. Voorzichtig probeerde hij de deur, die niet op slot bleek te zijn en hij liep de gang op. Buiten stond een soldaat op wacht, wijdbeens en onwrikbaar. Hij aarzelde en zijn hart klopte in de keel. Toen vermande hij zich en liep koelbloedig met een Guten Abend de wacht voorbij naar buiten. Voorlopig was hij vrij. In de donkere straten stonden bijna op ieder kruispunt wachtposten en tweemaal werd hij door een patrouille aangehouden. Op de vragen antwoordde hij dat hij van de Ortskommandantur op weg was naar huis. Die nacht sliep hij maar niet thuis. Vermoedelijk waren zij hem al lang vergeten. Waarom de SS-officieren bij de Ortskommandant waren binnen komen vallen en wat het rumoer buiten en binnen te betekenen had, heeft hij nooit kunnen achterhalen. In ieder geval had hij daar wel zijn vrijheid aan te danken en wellicht meer dan zijn vrijheid alleen.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
20 De Heinrich Fisser liep nu Konijnenschor voorbij en voer het Nauw van Bath in. Het was opgehouden te regenen en door de wolken kwam nu en dan de zon door. Boven het havengebied van Antwerpen zag hij een mooie regenboog. ‘'t Is kermis in de hel, zoals mijn grootmoeder vroeger zei.’ De stuurman zweeg, mogelijk verstond hij het gemompel van de loods niet of begreep hij niet dat er voor hem en zijn Landsleute toch nog hoop was. ‘Schlepper in etwa einer halben Stunde, Steuermann.’ ‘Eine halbe Stunde Schlepper, jawohl, ich gib dem Kapitän Bescheid.’ De gezagvoerder kwam op de brug en keek wat onwennig rond. Hij liep naar de kaartenkamer en stond enige ogenblikken over de zeekaart gebogen. Daarna liep hij resoluut naar buiten en haalde uit een kast een bezem en een puts en draaide een kraan open. Fanatiek begon hij het dek op de stuurboordsbrugvleugel te wassen. Scheltema verbaasde zich nergens meer over. De Heinrich Fisser kreeg er blijkbaar zin in, ze waren de Bocht van Bath al door en Wijnand wees voor de stuurman in de richting van het baken van Zantvliet waarop hun sleepboot al stand by hield. Vijf minuten later slenterde het volk al naar de bak om de sleepboot vast te maken. De kapitein was intussen klaar met dekwassen en liep met bezem en puts naar de bakboordszijde om ook daar het dek te spoelen. Hij was nog druk bezig toen de sleepboot de sluis invoer. ‘Geef vooruit de tros maar aan de wal, stuurman, en geef achter ook de tros uit. Stop de machine. Nu langzaam achteruit, ja zurück. Stop und klar Maschine.’ Scheltema liep naar de kapitein die met een verwilderd gezicht naar de loods opkeek. ‘Ist der Schlepper schon fest, Herr Lotse?’ ‘Nein captain, das Schiff liegt fest in der Schleuse.’ De man keek bevreemd rond, toen richtte hij zich op. ‘Ach, schon gut. Komm mal mit nach unten.’ Nu zul je het hebben, dacht Scheltema. Hij had natuurlijk nooit de kapitein met een schouderduw van de telegraaf mogen zetten om de machine op vol vooruit te krijgen. De kapitein liet hem voorgaan naar de kapiteinshut en draaide de deur achter zich op slot. De kajuit was betrekkelijk klein. Recht voor hem was een grote wandkast naast een gordijn dat vermoedelijk de slaaphut afscheidde. In het midden van de hut stond een tafel met enige stoelen. Tegen de voorwand bevond zich het bureau en aan de deurzijde een betrekkelijk kleine sofa. Tot geruststelling van Scheltema zagen de stoelen er vrij stevig uit. Als de kapitein hem beet zou grijpen kon hij zich altijd met een stoel verweren.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
21 De kapitein liep echter op de wandkast toe en deed de deur open. ‘Womit kann ich Sie dienen, Weinbrand oder einige Stangen Zigaretten?’ Scheltema keek de man stomverbaasd aan. Hoewel het op schepen niet ongebruikelijk was dat loodsen een borrel of sigaret werd aangeboden, had hij dit op deze boot niet verwacht, zeker geen fles Weinbrand of een slof sigaretten. ‘Nein, vielen Dank, captain, ich brauche nichts, aber ich verstehe nicht was los ist.’ De man keek Scheltema een ogenblik radeloos aan en viel snotterend met zijn hoofd in de handen op een stoel neer. ‘Ach Verzeihung, dieser verfluchte Fluß, die verdammte Schelde, hier ist mir schon soviel passiert...’ Hij snoot zijn neus en vulde het loodsencertificaat in dat Scheltema hem overhandigde. Hij zette er een ingewikkelde handtekening onder. ‘Sind Sie verheiratet, Herr Lotse?’ Scheltema knikte stomverbaasd, dat was weer zo'n onbegrijpelijke gemoedsverandering van die Germanen. De kapitein rommelde wat in de lade van zijn bureau en haalde er een vierkant doosje uit dat in cellofaan verpakt was. ‘Gib mal Ihrer verehrten Frau dieses Geschenk der Reederei, es ist eine schöne Puderschachtel.’ Hij draaide de sleutel van de deur om. ‘Wiedersehen, Herr Lotse’ en voor hij het zich realiseerde was loods Scheltema naar buiten gewerkt. In de ene hand had hij het loodsencertificaat en in de andere de poederdoos. Noor zou wel opkijken als hij met zoiets thuiskwam en van een Germaan nog wel. Ze zou het niet geloven. Opeens stond hij stil. De hele reis had hij het gevoel gehad dat het schip en de gezagvoerder iets bekends hadden, alsof hij ze in een vroeger leven al eens beloodst had. De Helga Fisser, herinnerde hij zich nu. Eigenlijk had hij die Weinbrand Uralt niet mogen afslaan.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
22
Vertrouw nooit een zeeloods De bel klonk op een ongelegen ogenblik. Wijnand Scheltema stond zich juist te scheren en Noor bracht de kinderen naar school. Daarna zou ze boodschappen doen. Dan wist je het wel, of liever dan wist je niet wanneer ze thuis zou komen. De bel klonk voor de tweede maal, ongeduldig nu. Met het scheerschuim nog op zijn gezicht haastte Scheltema zich de trap af naar de voordeur. Het was de vlieger. ‘Loods, u hebt van negen uur af al de eerste beurt. We hebben u maar een paar uurtjes laten liggen omdat u vannacht bent komen afvaren. Doe het dus maar op het gemakje, er is niets achteruit. Met die harde noordooster wil er nog wel eens een afkomende kuster op de haven lopen om bij te leggen.’ Keesje Snoek, altijd breedsprakig en altijd voelde hij zich geroepen zich te verontschuldigen als hij een loods moest waarschuwen om naar de wacht te komen. Het werd de hoogste tijd dat het vooroorlogse systeem om loodsen door vliegers te laten waarschuwen werd afgeschaft en dat de minister eindelijk eens het voornemen uitvoerde om de loodsen een telefoonaansluiting te geven. Wijnand schoor zich zonder te haasten zorgvuldig verder. Hij hield er niet van zich elektrisch te scheren, bovendien vond hij het lastig op schepen met hun verschil in stroom en voltage. Ook al had hij 's nachts maar enkele uren geslapen, na het scheren met mesje, zeep en kwast voelde hij zich heerlijk opgefrist. Beneden in de keuken legde hij een kort briefje voor Noor klaar en vervolgens fietste hij naar de wacht. ‘U kunt meteen naar het Hoofd gaan, loods. Er zit een eersteklasser in het Gat die door de kotter niet is doorgegeven.’ Al hield Scheltema bij het loodswezen niet van verrassingen, die achteraf meestal op teleurstellingen bleken uit te lopen, toch was hij blij niet uren in de wacht te hoeven wachten om ten slotte toch nog in de nacht verzeild te raken. Een eersteklasser, een schip tussen de drieduizend en achtduizend ton, had in ieder geval de belofte van iets goeds in zich. Hij voelde het altijd als een gemis in de organisatie van de dienst dat je op een schip werd gezet alsof je aan een loterij meedeed. De meest summiere briefing ontbrak; soms, zoals nu, ontbrak zelfs de naam van het schip. De schipper van de afhaler kon hem ook het geheim niet
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
23 ontsluieren. ‘Ik weet het niet, loods. De kotter heeft een eersteklas doorgegeven voor de bunkers in Vlissingen, maar dat is al een uur of wat geleden. Deze komt echter binnen met sein N 3 A: een Nederlandse loods, gevraagd voor een eersteklas schip voor Antwerpen.’ Bij het naderen van de binnenkomer liet Wijnand de hoop varen op een snelle reis. Hij zag een stoomschip van zo'n vierduizend ton met een rechte steven en een lange schoorsteen. Het schip zag eruit alsof het met moeite aan de schroothoop was ontsnapt. Sapanga las hij op de boeg, en ook dat zei hem niets. ‘Een Turk en doodleeg,’ merkte de schipper op en schoot met de afhaler langszij. De loodsladder viel mee, maar hij zat wel onder het fosfaatstof en het was een hele klim naar boven. Aan dek lagen hopen vuil, en aan het stof te zien had het schip fosfaat in Vlaardingen gelost. Het stuurhuis was niet meer dan een tochtig hok dat met de roerganger, de kapitein en de zeeloods al redelijk vol bleek te zijn. ‘Ha die Wijnand, ben jij het,’ groette Jan van de Berg. Zij waren ongeveer gelijktijdig na de oorlog in dienst gekomen. ‘Het schip moet eigenlijk op de bunker in Vlissingen en daarna in Antwerpen in het droogdok. Gezien de stormachtige wind lijkt het de kapitein verstandiger om zijn bunkers pas te nemen als hij van Antwerpen afkomt.’ Het lijkt me sterk dat de kapitein zelf op die gedachte is gekomen, dacht Wijnand. Hardop zei hij: ‘Heel verstandig, in Antwerpen staat nooit wind.’ Zijn sarcasme was echter aan de zeeloods verspild. Deze nam vlug afscheid van de gezagvoerder en met een ‘Thank you captain’ en een ‘goeie reis Wijnand’ verdween hij beneden. ‘Nice chap, your friend,’ zei de kapitein. ‘Yes,’ antwoordde Wijnand en vroeg zich af waarom Jan van de Berg de kapitein moest bedanken, of had die uitpuilende bobbel in zijn uniformjas daar iets mee te maken? ‘Full ahead, captain.’ ‘Full ahead it is, pilot.’ Verwonderd keek Scheltema de kapitein aan en van hem naar de telegraaf. Inderdaad stond de telegraaf op Full en hij had geen gerinkel gehoord. Hij liep de kou in naar buiten en zag dat de afhaler al bijna een scheepslengte was uitgelopen en aanstalten maakte om met een ruime bocht de voorhaven in te lopen. ‘What is your speed, captain?’ Tegen beter weten in stelde Scheltema de vraag. ‘About eight, well, say seven and a half knots, pilot.’ Dus hooguit zeven, vertaalde Wijnand het leugentje om bestwil. ‘It is very cold aboard of my ship, pilot, indeed very cold. Everything is frozen and the whole crew is sleeping in the boilerroom.’
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
24 ‘De Here sta me bij,’ bad Scheltema in stilte. ‘Yes sir,’ antwoordde de kapitein, blijkbaar als plaatsvervanger van de Here. ‘I go down myself and I'll send you a bottle of whisky to warm you up.’ Rillend liep hij de kou in naar beneden. ‘Course zero-eight-five.’ De roerganger keek Scheltema met grote verwonderde ogen aan. ‘Course zero-eight-five,’ mompelde de man zonder dat hij een poging deed tot koersverandering. Weer zond Wijnand een stil gebed omhoog. ‘Port the wheel,’ en Scheltema wenkte nadrukkelijk met zijn vinger naar bakboord. ‘Yes sirr! Port the wheel.’ De man gaf een ruk aan het wiel in de goede richting en het schip gehoorzaamde onmiddellijk. ‘Midships now,’ en weer gaf Wijnand met zijn hand aan hoe het roer moest liggen. De roerganger kreeg blijkbaar schik in het spelletje. ‘Midships now, sir.’ ‘Steady so.’ ‘Steady so.’ Tevreden keek hij Scheltema aan. Dit werd een leuke reis, dacht Wijnand, met een roerganger die ongetwijfeld Turks sprak, terwijl hij als loods zich redelijk met Engels kon behelpen, een taal waar de Turk waarschijnlijk vaag iets over had gehoord. De vaart van het schip was niet van dien aard, dat ieder ogenblik van koers moest worden veranderd en zo te zien stuurde de roerganger redelijk goed als hij eenmaal begreep welke koers hij moest voorliggen. Het gaf Wijnand de gelegenheid om het stuurhuis wat rond te kijken, ook al was het klein en uiterst summier ingericht. Tegen de achterwand stond een soort kaartentafel met laden. Erop lag een smoezelige zeekaart van de Noordzee van Den Helder tot Oostende. Er zaten wat koffievlekken op, hetgeen de kaart gemeen had met de kaarten op sommige andere schepen. Aan bakboord van de roerganger stond een stevige houten stoel, een ‘captain's chair’. Daarvoor was tegen de voorzijde een klaptafel neergeslagen. De telegraaf vermeldde twee interessante gegevens, het jaartal 1912 en de werf waar het schip gebouwd was, Brooke & Scott's Shipyard, Ltd, Glasgow. Het schip had dus twee wereldoorlogen doorstaan, vermoedelijk onder diverse namen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was blijkbaar in eigen beheer de open brug voorzien van een brughuis van een inferieure kwaliteit hout. De deur aan bakboord werd moeizaam opengeschoven en liet een bediende door in een wit jasje. Hij klapte de tafel op en zette er een fles Johnny Walker op en een redelijk schoon drinkglas. ‘Thank you,’ zei Scheltema en vroeg zich af wat hij in deze kou met
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
25 de whisky moest doen. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij dronken door de kou bevangen werd en hij hoopte dat niet meer mee te maken, zeker niet als dienstdoend loods aan boord van een schip. Toch voelde hij zich langzamerhand intens koud worden. Met zijn tong streek hij langs zijn droge lippen en de verleiding van de whisky werd te groot. Eén teugje zou hem geen kwaad doen. Hij schroefde de dop van de fles, vermeed het glas en zette de fles aan zijn mond. Hij nam een flinke teug. De drank verwarmde hem op een prettige manier en zoals gewoonlijk kon hij maar met moeite van de fles scheiden. Hij schroefde de dop weer op de fles en zette hem uit het zicht op de kaartentafel. Door de drank voelde hij zich niet alleen verwarmd, zijn geest werd ook spitser. Hij miste iets in het stuurhuis. Verrek, niet alleen de gezagvoerder ontbrak op de brug, wat geen uitzondering betekende, maar een stuurman was evenmin aanwezig. ‘Where is the mate, quartermaster?’ De man schrok op en keek hem pijnlijk aan. Toen loerde hij naar de handen van de loods. ‘The mate,’ en Wijnand legde drie vingers op zijn linkerarm. Hij hoorde de hersens van de man bijna kraken. Toen opeens gleed er een blik van begrip en herkenning over zijn gezicht en hij knikte dat hij de vraag begrepen had. Hij bracht zijn beide handen tegen elkaar en liet zijn hoofd erop rusten, terwijl hij een snurkend geluid maakt. ‘I understand the mate is sleeping,’ en Scheltema knikte om aan de roerganger duidelijk te maken dat hij hem begrepen had. Goed beschouwd is Turks niet moeilijk, dacht Wijnand. Na enkele uren was hij niet alleen weer in en in koud, maar hij kreeg ook honger. Met zijn verworven kennis van het Turks liep hij op de roerganger toe. ‘Ik wil eten, food, dinner,’ en hij wees op zijn mond, terwijl hij het roer van de roerganger overnam. De man begreep hem dadelijk. Hij wees op Scheltema, vervolgens op zijn mond en een brede grijns gleed over zijn gezicht. Terwijl Scheltema de Sapanga langs Hansweert het Zuidergat in stuurde, was de roerganger naar beneden verdwenen. Hopelijk niet voorgoed. Bij het baken Marlemon kwam hij opgewekt weer naar boven, gevolgd door de bediende in het witte jasje. Deze zette een groot dienblad op de klaptafel met een kop - ongetwijfeld Turkse - koffie, een glas water, brood, en een bord met stukjes kaas. Ten slotte haalde hij uit zijn zak een sinaasappel en een mes en vork. Zeer voldaan nam de roerganger het roer weer van Scheltema over. ‘Steady as she goes.’ De man keek weer naar de handen van de loods en knikte. ‘Steady as she goes,’ mompelde hij voorzichtig. De koffie was zoet en heet. Sweet like an angel and hot like hell,
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
26 noemen we dat, dacht Wijnand. Het brood had beslist betere dagen gekend, en dat moest zeker een week geleden zijn. De schapekaas vergoedde echter veel. Ze waren nu drie uur onderweg en naar de Kruisschans lag nog vijftien mijl voor hen. Een kleine twee uur varen, en Scheltema verwonderde er zich weer eens over dat de vaart van een schip niet alleen relatief was maar ook subjectief. Met een vaart van zeven mijl per uur legde de Sapanga met deze springvloed in die tijd zeker negen mijl af. Stel echter dat hij een uur na hoogwater bemand was geworden, zeg 's avonds om een uur of elf, dan zou diezelfde Sapanga over de grond niet meer dan vijf mijl maken, wat zou betekenen dat zij naar de Kruisschans zeker acht uur nodig zouden hebben en pas rond zeven uur in de ochtend bij de sluis zouden arriveren. De whole bloody night in touw. Als het allemaal meezat kon hij tegen half negen in Antwerpen in de wacht zijn. Vervolgens met de tram naar Putte en dan met de bus naar Bergen op Zoom om daar de trein naar Vlissingen te nemen. Een internationale verbinding met lokaal vervoer had zijn vriend Verboom dat eens genoemd, toen hij pleitte voor de verbinding per trein naar Roosendaal. De beoordeling van de vaart was ook subjectief. Hij herinnerde zich hoe hij met Noor eens een weekje had gezeild op de Zuiderzee met een oudere collega en zijn vrouw, die een soort hoogaars bezaten. Hoe verrukt waren zij niet geweest als de hoogaars wel zeven kilometer per uur kon maken; die zeven kilometer per uur waren niet meer dan 3,8 mijl. Opeens voelde hij zich weer steen en steenkoud. Ze waren Konijnenschor nu voorbij en naderden het Nauw van Bath, de beruchte Bocht, waar de stroom soms onberekenbaar was doordat de vloed die het hoofdvaarwater volgde ongunstig beïnvloed werd door de stroom die uit de scharen tussen de verschillende platen kwam. Vooral de stroom van het Schaer van de Noord en vooral die uit de Zimmermangeul kwam, kon de schepen hier parten spelen. ‘Den Duvel zit 'ier in 't water,’ had een oude Belgische loods destijds de adspirant Scheltema gewaarschuwd terwijl het schip licht uit het roer liep in de lichtenlijn van Bath. ‘Elke zeven jaar komt 'm terug.’ Scheltema had er even weinig aandacht aan geschonken als aan het geloof dat opvliegende meeuwen in de mist de loods waarschuwen voor een boei. Er waren oudere loodsen die heilig geloofden dat in die meeuwen de ziel huisde van een overleden collega. ‘Zero-five-zero.’ Met de vinger- en handaanwijzingen van de loods bracht de roerganger het schip in de lichtenlijn. Resoluut liep Schel-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
27 tema naar de kaartentafel toe en nam nog een stevige slok whisky. Hier moest destijds in 1872 de Huddersfield zijn gebleven. Dat was een Brits stoomscheepje dat als tender dienst deed voor de emigrantenschepen die tussen Antwerpen en de States voeren. Het was de noodlottigste aanvaring op de Schelde geweest tot nu toe. Vijfentwintig opvarenden waren daarbij verdronken. ‘Als ge in de Bocht met uw kloten an de grond loppt, zunne, dan is het gedaan met uw schip. Op de rest van de Scheldt is het niks nie, maar hier breekt 'm, zunne. Da's zeker en vast.’ Wijnand voelde een ogenblik de zijwaartse stroom uit het Zimmermangat of was het verbeelding? De roerganger scheen een ogenblik moeite te hebben het schip op koers te houden, maar de Turk hield de Sapanga aardig in bedwang. Bovendien waren er geen tegenliggers in de buurt. Later, bij de Noord-Ballastplaat, haalde Scheltema de telegraaf een paar maal over, het gerinkel van de bel maakte iedere gezagvoerder alert. Na een minuut of tien kwam dan ook de kapitein op de brug. ‘In about half an hour we'll arrive to the lock, captain. We'll make one tugboat fast foreward and another one aft.’ ‘Yes pilot, I call my crew.’ Na een kwartier liep een handjevol zeelui rillend over dek naar de bak. Met de kapitein kwam ook een stuurman naar de brug. Met vier volwassenen was het stuurhuis eivol. Bij Liefkenshoek lag een sleepboot te wachten; Scheltema trok aan de lijn van de stoomfluit. Er kwam geen geluid uit. ‘Sorry pilot, the whistle is frozen.’ Verdomme, hoe kan ik dokken zonder met de fluit tekens aan de sleepboten te geven wat ik wil. De sleepboot Georges Letzer kwam naderbij om vast te maken. Scheltema liep naar buiten en boog zich over de vleugel heen. De sleepboot schoof langszij. ‘Z'n fluit is bevroren, kapitein.’ De mannen op de sleepboot grijnsden na een opmerking van de schipper. ‘Komt klaer loodske, ik zal wel signalen geven met m'n fluit en gij bedient alleen 't machien.’ De tweede boot maakte vast terwijl ze de sluis voorbijvoeren. Het was de Mercurius. Bij lichtboei 103 daverde een lange en een korte stoot van de stoomfluit van de Georges Letzer over het water, gevolgd door drie korte stoten. ‘Full astern, captain.’ Na enige tijd kwam het schroefwater langszij. ‘Stop the engine, captain.’ De beide sleepboten hadden geen moeite om de lege Sapanga rond te sleuren en loods Scheltema wilde juist waarschuwen dat ze het stuurboordsanker gereed moesten houden om te laten vallen toen hij zag dat het signaal van de Kruisschans bijkwam dat ze mochten dokken.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
28 De Georges Letzer had het signaal ook opgemerkt en trok het schip in de richting van de invaart van de sluis. Precies dwars van de zuidelijke dukdalf gaf de sleepboot drie korte stoten, waarop Wijnand vol achteruit gaf en de achterboot zich rond liet vallen. Ondanks de harde noordwestelijke wind gleed de Sapanga rustig de sluis in. ‘Een kind kan de was doen,’ mompelde Scheltema. Kennelijk wilden de sleepboten hem laten zien dat hij eigenlijk overbodig was. Als hij dit aan zijn collega's zou vertellen zouden ze kritiek hebben. ‘Zorg altijd dat jij de baas blijft en de slepers doen wat jij zegt.’ Allemaal goed en wel, maar als je geen stoomfluit ter beschikking hebt, hoe moet je het ze dan laten weten? De sluismeester floot en zwaaide met zijn armen dat de Sapanga in positie lag en kon afmeren in de sluis. ‘Make fast the ship, captain.’ Onverstaanbare klanken werden naar de bak geschreeuwd. Trossen werden aan de wal gegeven en sleeptrossen losgesmeten. ‘Thank you, pilot, you did a very nice job. This is the first time that we arrive in Antwerp without any accident. Take the bottle of whisky with you, it is still cold, you know.’ De Georges Letzer schoof voorzichtig achteruitvarend langs de Sapanga de sluis uit. Scheltema stak een hand op naar de schipper, die de groet beantwoordde. De loods liep naar het stuurhuis en liet de fles in zijn zak glijden. Een vreemde wereld, dacht hij. Paarden die de haver verdienen, krijgen hem niet. Misschien is de kapitein van de sleepboot wel geheelonthouder, troostte hij zichzelf, en is zijn verwarming niet bevroren. In de Gazet van Antwerpen van 1 maart stond het volgende bericht: SCHEEPSRAMP OP DE WESTERSCHELDE
Het Turkse schip de Sapanga van 3902 br.reg.ton is gisteren in alle vroegte nabij het Schaer van de Noord, na een aanvaring met het Nederlandse schip de Blommersdijk van 6855 br.reg.ton gezonken. Het Turkse schip had ruim twee maanden in de Antwerpse haven vertoefd waar het een langdurige survey moest ondergaan. De bemanning had gedurende die tijd verscheidene vriendschappelijke betrekkingen in Antwerpen aangeknoopt. Aangezien de Sapanga nog in Vlissingen moest bunkeren, waren enkele vrienden uitgenodigd om tot deze haven mee te varen. Naar verluidt geschiedde de ramp zo snel dat de opvarenden nauwelijks het vege lijf konden redden. Met achterlating van al hun bezittingen vluchtten ze via ijsschotsen en bereikten zo de te hulp snellende binnenvaartschepen. In Hansweert werden ze aan land gezet (zie foto) waar de firma de Groof, agent in Hansweert, voor kleding en verder vervoer zorg droeg.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
29 Wijnand Scheltema las het krantebericht met gemengde gevoelens. De foto liet zien wat het bericht verzweeg, namelijk enkele vrouwen in nauwelijks meer dan nachtkledij. In Antwerpen had hij een enkele maal de kapitein en enkele leden van de bemanning, onder wie de hoofdmachinist, ontmoet. Ze schenen zich best te vermaken en frequenteerden de cafés en restaurants op de Keizerlei en omgeving. Het gerucht ging dat de chef van de machinekamer de echtgenote van een stuurman van Deppe aan de haak had geslagen, die momenteel in Zuid-Amerika met de Stavelot voer. Natuurlijk zou deze ramp waarschijnlijk ook plaats hebben gevonden als de kapitein de raad van de zeeloods om pas na de survey in Vlissingen te bunkeren niet had opgevolgd. Enkele persoonlijke tragedies waren dan in ieder geval voorkomen. Een gezagvoerder doet er altijd goed aan het advies van een zeeloods niet zomaar te vertrouwen.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
30
Een havenjobje De telefoon rinkelde zoals alleen een telefoon kan rinkelen, luid en overbiddelijk, zich niet storend aan de intimiteit of geborgenheid van het huiselijk leven. Het eerste wat ik doe als ik met functioneel leeftijdsontslag ga is dat apparaat de deur uit trappen, had De Vries zichzelf eens beloofd. Als je dat maar laat, was het weerwoord van zijn vrouw geweest, ik zou me geen raad weten zonder. Het FLO was toen nog te ver weg geweest om er al ruzie over te maken, maar over tien dagen was het zover. ‘Het zal toch niet het loodswezen zijn?’ informeerde Jitske tegen beter weten in. Ze was bezig met de laatste toebereidselen voor de brunch, die zij zondags altijd gebruikten als hij thuis was met verlof. Vandaag echter, terwijl hij in de vaarbeurt was, waren ze overmoedig geweest. Buiten stond er een zware storm, de hele nacht bleek er slechts één schip binnen te zijn gekomen, een haalschip uit Bremerhaven en vanochtend bleek De Vries nog op de derde beurt te staan. Vermoedelijk zou het een afkomer voor de haven zijn die Terneuzen is gepasseerd. Hij nam de hoorn van de haak en het hinderlijke gerinkel verstomde meteen. De zoetgevooisde stem van Jo Midavaine klonk uit de hoorn. ‘Kun je direct naar de wacht komen, loods De Vries, we hebben een scheepje in de rede die op de haven wil.’ Pieter de Vries wilde nog nadere informatie, maar de verbinding was al verbroken. ‘Ik moet direct naar de wacht voor een jobje op de haven, Jitske,’ en hij keek in haar teleurgestelde gezicht. ‘Wat moet ik nu met onze brunch beginnen?’ Hij schoot zijn jas aan. ‘Bewaar die maar tot vanavond. Dag hoor.’ Eigenlijk was het logisch dat ze teleurgesteld was. Hij had die jongen van de Roeierswacht moeten uithoren. Waarom bestelde die Groninger om twaalf uur 's middags een loods om hem op de haven te brengen? Kon die Molleboon niet een uurtje wachten tot ook hij gegeten had? Zwaar trapte hij op de fiets tegen de wind in. Buiten zou het flink tekeergaan en het was geen wonder dat de dienst gestaakt was. Geen weer om zonder schip op zee te zijn, noemde zijn vader dat vroeger. Jo had snel de verbinding verbroken, maar hij kende zijn vocabulaire een beetje en met zijn overredende stem kon hij je de verschrik-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
31 kelijkste dingen in de maag splitsen. Nooit zou hij die ene keer vergeten dat Jo hem tegen de morgen had geroepen. ‘Kom je naar de wacht, loods, ik heb een tankertje voor de Petrolpier in Antwerpen. Het is de Kaapduinen al gepasseerd.’ Goed, hij had er een hekel aan om zich te moeten haasten als hij zo uit bed kwam, aan de andere kant kon hij bijna terugzien op een boerennacht van bijna drie uur, terwijl Jo hem zo lang mogelijk had laten slapen. Enfin, het tankertje bleek achteraf de grootste tanker te zijn die ooit aan de Petrolpier was afgemeerd. ‘Ga maar naar de steiger, loods, de bemanning is al aan boord. Gelukkig lag de afhaler langs de kademuur. Het was om en nabij hoogwater en de buitensteigers werden overspoeld door de aanschietende zeeën. ‘Goeiemiddag loods, hebben ze je van je middagmaal weggeroepen?’ De schipper lachte meesmuilend. ‘We zouden juist aan tafel gaan, Kobus, maar hopelijk heeft die Grunninger nog een boterham met jam bewaard.’ Kobus keek hem verwonderd aan en begon dan te lachen. ‘Een Groninger? Een Jap zal je bedoelen, we brengen je naar de Mitsu Maru, een autoboot voor de Sloehaven.’ Die verdomde Midavaine met zijn hoerenstem had hem weer eens te pakken met zijn scheepje voor de haven. De afhaler schoot het haventje uit en zette koers naar een hoog op het water liggend schip halverwege Breskens. De zeeën spoelden vrij over het voorschip van de afhaler en van de talloze ankerliggers in de rede moest het lijken alsof hij zich in een aanstormende golf voortbewoog. ‘Je moet maar zien of je aan boord kunt komen, het is nogal een hoogte; de wind is nog toegenomen en er staat een knappe zee. In ieder geval blijven we in de buurt wachten, je moet maar eens zien wat je doet. Je bent namelijk, met de zeeloods meegerekend, de derde loods die het wil proberen.’ ‘Te veel wind?’ Er moest nu zeker windkracht acht staan uit het zuidwesten. ‘Ja en het schip is doodleeg. Hij moet Japanse auto's laden. Zoals je misschien weet houden ze die hier in depot voor de tijd dat er toevallig geen havenstaking in Engeland is. De Rooie is witverziekend heet omdat de loodsen iedere keer de kapitein adviseren te blijven liggen en minder wind af te wachten.’ De Rooie was de directeur van het havenbedrijf en hij kon tekeergaan als een bootwerker. ‘Snipperdagen? Man, d'r ligt een schip voor de kant dat moet laden. Neem de zak, dan heb je verlof zolang je wilt. Sodemieter gauw mijn kantoor uit, ik moet met kerels werken, niet
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
32 met ouwe wijven.’ Aan de andere kant stond hij erom bekend dat hij indien nodig met eigen handen de lading voor de poorten van de hel weghaalde. Niemand verwonderde zich erover als op een zondag, wanneer het tarief hoog en de bootwerkers schaars waren, zijn vrouw, zijn dochters en andere leden van de familie de auto's in of uit het schip reden. ‘Kijk daar ligt hij, loods.’ De rede lag vol schepen, zeker vijfentwintig lagen allemaal te wachten tot de storm zou bedaren. De autoboot viel echter wel uit de toon door zijn lengte maar vooral ook door zijn hoogte. ‘Het is wel een bak,’ mompelde De Vries voor zich uit en zijn hart kneep onwillekeurig samen. Zeker een dikke tweehonderd meter lengte en hoe hoog de brug boven het water uitstak durfde hij niet te schatten. ‘Een lege blaas en maar zien waar het scheepje strandt.’ ‘Niet zo somber, je ziet maar eens aan en als het niet gaat, nemen we je weer mee terug, loods.’ Handig gebruik makend van de lij die het schip zwaaiend achter zijn anker juist maakte, bracht de schipper de afhaler langszij. De Vries stormde naar voren, greep de loodsladder stevig beet en klom omhoog. Nog geen twee minuten had het hele beloodsen geduurd. Op enige afstand van de Mitsu Maru hield de afhaler het gaande, wachtend of er nog van zijn diensten gebruik zou worden gemaakt. De klim naar boven viel De Vries mee. Halfweg het dek bleek een deur in de scheepshuid open te staan en opgelucht klom De Vries naar binnen. ‘Good afternoon captain sir, welcome on board sir.’ Een jonge Japanner met een gouden band op de mouw van zijn uniformjasje hielp hem verder naar binnen en ging hem voor op de trap die ongetwijfeld naar de brug voerde. Het bleek nog een hele klim en onderweg hield de jongen een ogenblik stil. Om op adem te komen, dacht De Vries. ‘The captain and the Northseapilot have their lunch at this moment. Do you want now also your lunch, captain?’ De hoffelijkheid van de jongen deed De Vries goed, maar door schade en schande voorzichtig geworden, besloot hij eerst een kijkje op de brug te nemen. Boven kreeg hij een geweldig uitzicht over de rede die vol lag met wachtende schepen. Breskens lag dichtbij en naar het westen stond de zwart-witte vuurtoren van Nieuwersluis. Achter hem naar het noorden strekte zich langs de uiterste zuidkust van Walcheren Vlissingen uit met de Werf en de Buitenhaven en een mijl of vijf naar het oosten lag de Sloehaven of Vlissingen-Oost zoals de plaatselijke autoriteiten dit nieuwe havengebied - tegen elk historisch besef in - graag noemden.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
33 Kennelijk waren ze bang dat de naam Sloehaven bij de zeevarenden verkeerde associaties op zou wekken met het woord slow. Ondanks de angst van de naamgevers werd bij alle zeevarende naties de haven naar het aloude Sloe genoemd en meenden Engelsen en Amerikanen soms dat deze naam te maken had met een bepaald soort gin. Plotseling sloeg de schrik De Vries om het hart. Het kon toch niet waar zijn dat uitgezonderd de Mitsu Maru, alle schepen die in de rede lagen op drift waren geraakt? Zijn nuchtere verstand gaf hem te kennen dat hij eerder uit zijn aandachtige observatie mocht concluderen dat het anker van de Mitsu Maru krabde. ‘Mr. Mate, please, how many shackles of the anchorchain are in the water?’ ‘Just a second, captain pilot.’ De jongen bladerde snel in een boek vol hiërogliefen, blijkbaar het Japanse journaal van de Maru. ‘Yes captain pilot, eight shackles in the water.’ Meer dan genoeg ketting, hoewel je dat met deze stormachtige wind tegen stil water nooit kon weten. ‘Thank you, Mr. Mate. Call the captain and tell him that the ship is drifting and that I want to go anchor up.’ ‘Yes sir and maybe stand by the engine?’ De jongen was snel van begrip. Hij zou het nog ver brengen in het leven... misschien wel tot loods. ‘Yes please.’ De telegraaf rinkelde terwijl de jongen hem op stand by zette en De Vries verwonderde zich erover dat uitgezonderd het lawaai dat de wind maakte het verder zo stil op de brug was. Hij miste iets. Natuurlijk, de VHF was dood. Met twee stappen was hij bij de marifoon en schakelde het toestel in. Engels met een Vlaams accent riep hem op ‘Mitsu Maru, Mitsu Maru, here the Italian tanker Raffaele Cafiero, come in please.’ De stem klonk ongerust en daar was dan ook reden voor. ‘Raffaele Cafiero, hier de Mitsu Maru.’ ‘Goedverdoeme collega, ge komt dicht naar me toe, zunne.’ De man had er behoefte aan zijn spanningen te luchten. ‘Raffaele Cafiero, ja het spijt me. Ik kom net aan boord en we gaan zo ankerop.’ ‘As ge maar rap zijt want anders wordt het patat. Ik zij geladen met naft, zunne, voor vliegtuigen, zo pas op zunne.’ Loods De Vries liep naar de brugvleugel en maakte de schipper van de afhaler met armzwaaien duidelijk dat hij aan boord bleef en het scheepje terug kon keren. Met weemoed zag hij de boot rondzwaaien en met volle kracht naar Vlissingen varen. ‘Good afternoon captain pilot, any troubles with my ship?’ De
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
34 lange Japanse kapitein in een uniform vol goud, schudde De Vries de hand. De loods legde hem uit dat het anker krabde en dat ze gevaarlijk dicht bij de Italiaanse tanker kwamen. Hij stelde voor om het anker te hieuwen en te verhalen naar de ligplaats. De gezagvoerder knikte en sprak in afgebeten bevelen tot de jonge stuurman. Tot zijn vreugde constateerde De Vries dat enkele kleine Japanners op de bak met het ankerspil bezig waren om het anker thuis te hieuwen. ‘De Maru in de rede...’ De kapitein van een sleepboot riep de autoboot op om te vragen of hij nabij de Buitenhaven vast mocht maken. Er stond nogal wat zee in de rede en vastmaken daar zou moeilijk gaan. Intussen kwam de eerste sluiting van de ankerketting voor de kluis en de timmerman op de bak gaf acht slagen op de bel. ‘Fifty metres clear from the Italian tanker aft, captain pilot.’ Ergens achter op het schip moest zich een stuurman bevinden die de afstand tot de tanker observeerde en deze aan de gezagvoerder doorgaf. Bij de zesde sluiting die thuiskwam klonk opnieuw een waarschuwing dat de afstand tot de tanker nog maar dertig meter bedroeg. Too close for comfort, dacht De Vries. ‘Dead slow ahead, captain.’ Regelmatig draaide het spil de ketting naar binnen, maar ruim honderd meter ketting kreeg je nu eenmaal niet in een paar minuten thuis en De Vries kon zich indenken dat zijn Belgische collega met afgrijzen de Jap dichter bij zijn tanker met gevaarlijke lading zag komen. De lange Japanner bleef echter onverstoorbaar en gaf enkel de afstanden tot de tanker door. ‘Thirty metres now, captain pilot.’ Tegelijkertijd klonken van de bel op de bak twee slagen. Het was bijna gepiept, als de schroef maar vrijbleef van de ketting van de tanker en de stormachtige wind de lege blaas niet op de Raffaele Cafiero joeg. De spanningen die een loods soms moet doormaken deden De Vries verlangen naar de koelbloedigheid van de Japanse kapitein. ‘Slow ahead the engine, captain.’ Nog vrij plotseling klonk het luiden van de bel, het anker was boven water. De spanning op de brug was gebroken. ‘Twenty metres clear now,’ deelde de kapitein onverstoorbaar mee alsof hij een sigaret offreerde. ‘You like a smoke, sir?’ ‘Half ahead now and steady on course two-nine-five.’ Blijkbaar verkeerde de roerganger als enige in een andere wereld. De man schrok op en boog zich over het kompas en knikte dankbaar naar de loods. ‘Two-eight-five it is, sir.’ Ze moesten eerst flink afstand nemen van de Italiaan voor hij het schip rond kon werken. De collega's hadden maar weinig ruimte gelaten om te zwaaien, dacht De Vries en hij vervloekte de sleepboot die de zeeën in de rede te hoog vond om de autoboot te assisteren. Nu, hier zou het moeten lukken. ‘Hard star-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
35 board and full ahead.’ Het schip draaide verrassend goed. Nu oppassen dat hij niet te dicht bij de ankerliggers kwam. Vooruit was de Vlaamse kust nu verwisseld voor de Walcherse. ‘Midships,’ langzaam schoof de Walcherse kust nu voorbij. ‘Slow ahead ten starboard.’ Voorzichtig zocht de autoboot zijn weg tussen de voor anker liggende schepen. Tot nu toe was het wonderlijk goed verlopen. Bij de Buitenhaven zag hij een sleepboot naderen. ‘Hier de sleepboot voor de Mitsu Maru, wat is de bedoeling, loods?’ De Vries greep de hoorn van de marifoon. ‘Goedemiddag, kapitein, voor aan stuurboord vastmaken en twee boten achter. We lopen recht de haven op.’ ‘Klaar, loods. Van het kantoor laten ze weten dat het de bedoeling is dat u met stuurboord langs de kaai meert. We zwaaien zeker met de kop in de richting van Cittershaven?’ Verdomme, met deze lege blaas met windkracht negen zwaaien op de haven was om schade vragen. De heren van het havenbedrijf waren te beroerd om zich aan de weersomstandigheden aan te passen. Hij antwoordde kort: ‘Dan heb ik voor nog een sleepboot nodig.’ De twee achtersleepboten lagen bij het vuur van de Schone Waardin te wachten, maar De Vries zag geen mogelijkheid te stoppen of zelfs vaart te minderen. De Maru verlijerde verschrikkelijk; hij was er intussen achter gekomen dat de lengte van het schip tweehonderdtien meter was en hij vijfentwintig meter hoog stond. De storm raasde met zo'n negentig kilometer per uur op de flank van het schip af. Nu de zeeën hier wat minder hoog waren dan op de rede, konden de sleepboten gemakkelijker vastmaken. ‘De vierde sleepboot maakt op de haven vast,’ klonk door de marifoon. Het ging nu vlug, en weer verbaasde De Vries zich erover dat je zo makkelijk voor stroom een haven oploopt, mits je voldoende uitloop hebt. De Jap stormde tenminste op de dokken af met een vaart die zelfs de Japanse gezagvoerder zijn onverstoorbare houding deed verliezen. Ze voeren nu praktisch voor de wind. ‘Stop engine and half astern, captain.’ De achtersleepboten zagen nu kans om zich rond te laten vallen. ‘Stop engine and dead slow ahead.’ Hij kreeg het schip weer in zijn macht en zou waarschijnlijk zonder veel problemen de Maru aan de kade kunnen meren... als er geen instructie van het kantoor lag om met stuurboord aan de kade te meren. Ze naderden nu Cittershaven. Een klein bootje dat door de werf voor klein sleepen havenwerk gebruikt werd, naderde driftig de autoboot en wierp snel een hieuwlijn aan dek nabij de bakboordsboeg. Rappe handen gaven een sleeptros uit. ‘Make fast!’ werd er
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
36 geroepen en voor De Vries van zijn verbazing was bekomen trok het bootje de Banjaard de tros stijf. De loods drukte op de knop van de fluit en een lange stoot, gevolgd door een korte daverde over het havengebied. ‘Half astern, captain.’ Nu gaf hij drie korte stoten, terwijl het schroefwater dwars van de brug kwam. ‘Stop engine.’ Nu begonnen de sleepboten de Mitsu Maru rond te sleuren en het schip kwam precies uit waar de vastmakers klaarstonden om de trossen aan de wal te nemen voor het afmeren. Alleen de wind kreeg nu weer vol vat op het schip en blies de lege bak als een pluisje naar de kade toe. De Vries zag het gevaar van een harde kennismaking van het schip met de kade en gaf twee korte stoten. De achterboten begrepen het signaal en probeerden de drift naar de wal af te remmen en ook de Banjaard trok parmantig naar bakboord, maar kon tegen deze wind weinig uitrichten. Tot overmaat van ramp gooide de andere sleepboot zijn tros los, waarschijnlijk uit angst knijp te komen. Voor een uitgegeven voortros belegd kon worden kwam de stuurboordsboeg met een dreun tegen de kade. ‘Eine schöne Beule,’ imiteerde De Vries Duitse gezagvoerders die bij voorbaat al bang waren voor schade. Overigens was hij er zeker van dat de Maru hier niet zonder deuk vanaf was gekomen. De Japanse gezagvoerder bleek echter zijn onverstoorbare houding hervonden te hebben en nodigde De Vries uit naar zijn hut. ‘You did a very nice job, captain pilot.’ De omstandigheden in aanmerking genomen, dacht De Vries, maar hardop zei hij: ‘Thank you, captain.’ In de hut zat de Rooie en zijn gezicht sprak boekdelen. ‘Heb ik net voor de derde keer de ploegen afbesteld en dan komt meneer De Vries de haven op vliegen. Kunnen jullie bij het loodswezen nu niet eens een planning maken?’ De Vries haalde onverschillig de schouders op, de Toyota's stonden alweer klaar om aan boord te rijden. ‘Het kost me te veel moeite om het je uit te leggen, je zou het toch niet begrijpen en daarom zeg ik barst. Moet ik een taxi bestellen of moet ik wachten om met je mee te rijden. Ik wil gauw naar huis want ik zou net met mijn vrouw gaan brunchen. Ik heb namelijk nog niet gegeten.’
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
37
Frans Naerebout, een loods Het was een zomerse dag, die 5de juli. Overal in de binnenstad van het oude stadje wapperden de vlaggen en een muziekkorps marcheerde door de straten en speelde vrolijke marsmuziek. In het Bellamypark, dat nauwelijks nog herinneringen opriep aan de koopmanshaven van weleer, zou het beeld onthuld worden van de onverschrokken loods en mensenredder Frans Naerebout. Er was veel volk op de been: natuurlijk beschouwden vissers en vissersvrouwen in hun specifieke dracht Naerebout nog altijd als een der hunnen. Een twintigtal loodsen van de zee- en binnendienst, die van de beurt of toevallig aan wal waren en een detachement matrozen van de Koninklijke Marine vormden tussen de burgers de meest opvallende aanwezigen. Intussen was ook het muziekkorps het park in gemarcheerd en stelde zich voor het beeld op. Plechtig klonk nu het ‘Komt nu met zang van zoete tonen’ uit Valerius' Gedenck-clanck, geschreven naar aanleiding van de overgang van het stadje naar de Prins, nu driehonderdtachtig jaar geleden, en dat vanouds de Vlissingse psalm werd genoemd. Nadat de laatste strofe geklonken had, reed een hofauto naderbij. Luide bevelen weerklonken en de vertegenwoordiger van de koningin stapte uit om de onthulling op te luisteren. Opeens bleken er ook hoge marineofficieren aanwezig, onder wie de directeur-generaal van het loodswezen en de directeur van het zesde district. Terwijl het volkslied gespeeld werd, trok de adjudant van Hare Majesteit het kleed weg dat tot dan toe het beeld aan het oog onttrokken had, en een schepping van Philip ten Klooster werd zichtbaar. Een gejuich steeg op; de stad had zich blijkbaar direct verzoend met de modernere vervanging van het standbeeld uit 1919, dat door oorlogshandelingen in 1944 verloren was gegaan. Het moderne beeld leek niet op de robuuste zeeman die loods Boswijk had verwacht en waarvan een replica van mevrouw Liesbeth Messer Heybroek het zaaltje in de sociëteit sierde. Dit beeld deed hem meer denken aan een van de jonge bootslieden die de schepen op de haven aan de kade vastmaken. De gedachten van Jacob Boswijk dwaalden weg naar acht jaar
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
38 geleden, toen hij op 5 juni als gezagvoerder van de sleepboot Stormvogel door mariniers in hechtenis was genomen, omdat hij geweigerd had het bevel van de havencommandant op te volgen om uit te varen naar wat later de invasie van Normandië zou blijken te zijn. Het kon raar lopen in de wereld: toen dienst geweigerd en binnen vier jaar in de voetsporen van zijn illustere voorganger Frans Naerebout, loods van de monden der Schelde. Overigens was Jacob wars van dergelijk ceremonieel en het was louter toeval dat hem hierheen gevoerd hadd. De vlieger was bij hem langsgekomen om hem te waarschuwen dat zijn schip ‘achteruit’ was en op zijn wandeling naar de wacht had hij de drukte in het Bellamypark opgemerkt. Het was hem te binnen geschoten dat vandaag het beeld van Frans Naerebout onthuld zou worden. Als tienjarige was hij erbij geweest toen het eerste beeld in 1919 onthuld werd en hij had geen weerstand kunnen bieden om, nu hij er toch langskwam, ook deze onthulling mee te maken. Eind december van het jaar 1788 zeilt het VOC-schip Suyderburg met vierhonderd man aan boord, onder bevel van kapitein Dekker van der Mieden, van de rede van Rammekens met bestemming China. Als lading heeft de Suyderburg koopmansgoederen aan boord en kisten gemunt geld met een waarde van een half miljoen gulden. Er staat een harde oostnoordoostelijke wind. De winter is vroeg ingevallen en er drijven reeds ijsvelden op het water. De kapitein heeft de vloed afgewacht en hoopt met hoogwater de beruchte Droogen of Rassen, een bank bij de Deurloo, te passeren. Hier vond enkele tientallen jaar geleden Het Vlieghend Hert een voortijdig einde. Ondanks deze voorzorg stoot ook de Suyderburg, tot ontzetting van de gezagvoerder, op deze bank en verliest het roer. Er blijft hem niet anders over dan het anker te laten vallen en door middel van vlaggeseinen en kanonschoten hulp van de wal in te roepen. Helaas blijft het weer verslechteren en spoedig ligt het schip geisoleerd in het ijs. Eindelijk, na zes dagen, nadert door de ijsvelden een sloep en zet de loods Frans Naerebout aan boord. ‘Wat doet erop, kapitein?’ Nadat Dekker van der Mieden hem het relaas heeft verteld, behoeft Frans niet lang na te denken. ‘Als het weer nog meer verslechtert is je schip verloren. Hieuw onmiddellijk je anker thuis, we moeten eerst trachten het schip in dieper water te krijgen.’ Wanneer het schip ankerop is, laat hij twee zware trossen achter uitbrengen om als noodroer te dienen, bovendien laat hij het lood
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
39 gaande houden. Voor zover de omstandigheden het hem toelaten scharrelt hij voorzichtig de Suyderburg naar dieper water. Later krijgt hij hulp van een loodsgaljoot, die hij achter het zeilschip vast laat maken om de stuurbaarheid van de Suyderburg te vergroten. Zo bereikt het VOC-schip, voortgestuwd door de krachtige wind eindelijk Plymouth of Pleimuyden zoals de Zeeuwen die haven noemden. Hier krijgt de Suyderburg een nieuw roer en kan zij haar reis naar China vervolgen. De admiraal in Plymouth is vol bewondering voor het staaltje zeemanschap van deze eenvoudige loods. ‘Als de Compagnie u niet met duizende guintjes beloont, dan geeft zij u niemendal.’ De VOC kennende verwacht Naerebout geen twaalf à dertienduizend gulden, maar als zij hem zeshonderd gulden wil betalen, heeft hij genoeg karakter om de heren te verzoeken dat geld maar in de armenkas te storten. Daardoor brengt hij de kassier wel in verlegenheid. Enige tijd later brengt een onbekende de vrouw van Naerebout een zak vol Zeeuwse daalders. Als zij het geld geteld heeft, blijkt Sara bijna zeshonderd gulden rijker te zijn. Zij kan het geld goed gebruiken en de boekhouding van de VOC is nu ook weer sluitend gemaakt. Frans Naerebout is te zeer zeeman om kritiek te uiten op het zeemanschap van kapitein Dekker van der Mieden. In een persoonlijk journaal dat hij altijd bijhield, tracht Naerebout het stoten van de Suyderburg te verklaren. ‘Wat het schip Suyderburg betreft, dat voor Vlissingen met het begin van de floed onder sijl gegaan is heb ik selfs gezien en dan is het water al 1½ voet en ook al 1½ huer op den Droogen gewasse so dat het schip soo, eer dat het op den Droogen gesijld is geweest er hoogwaater moet gehad hebben en floed of Noortij genoemt een heeffige holle see maakt tegen het Noortij hop. Wat het neersetten van het Schip betreft, hebbe ik gesien dat een driemasschip of hoeker die voor de holle see hoover Steenbank sijlden en 13 voeten diepging en op 21 voeten Waater sijn roer haf stooten daar ik met mijn visschuyt in persoon selfs bij was’ Vermoedelijk dacht Frans Naerebout hierbij ook aan hetgeen hij precies twaalf jaar daarvoor had ervaren op het fregat Brunswijk, dat voer onder commando van kapitein J. Pruyst. De Brunswijk had orders zich onverwijld naar het Engelse Kanaal te spoeden vanwaar het samen met een ander oorlogsschip naar de Middellandse Zee zou zeilen. Het fregat lag voor vertrek gereed op de rede van Rammekens. Er stond een harde noordnoordoostelijke wind die buiten een holle zee veroorzaakte.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
40 Frans Naerebout deelde de kapitein mee dat zij buiten op het Droogen niet meer dan zes voet water onder de kiel mochten verwachten en dat het risico, met de zee die daar stond, groot was dat het schip zou stoten. Hij moest dan ook adviseren om beter weer af te wachten. Immers als ze eenmaal onder zeil lagen was terugkeer uitgesloten. De kapitein aarzelde. Enerzijds had hij strikte orders om uit te zeilen, anderzijds moest hij toegeven dat het advies van de loods hout sneed. Hij neigde ernaar het advies van de loods op te volgen om beter weer af te wachten. Een schuitevaarder die toevallig aan boord kwam, vertelde hem echter dat het buiten best meeviel met de zee en de kapitein besloot daarop om toch te vertrekken. Een uur later heeft kapitein Pruyst al spijt dat hij het advies van de loods niet heeft opgevolgd en hij vraagt Naerebout of er toch nog geen mogelijkheid bestaat om terug te keren. Naerebout antwoordt hem dat ze nu gedwongen zijn om het te riskeren en verzoekt hem om zoveel mogelijk zeilen bij te zetten. ‘Het wordt een gouden of een ijzeren,’ mompelt hij voor zich uit. Doordat er meer zeil wordt bijgezet begint het fregatschip zwaar naar lij over te hellen als het op de Droogen afstormt. Als verkrampt grijpt de kapitein het potdeksel beet. Het schip kraakt en steunt en boven hem giert de wind door het want. Door de grote helling van het schip wordt de diepgang echter kleiner. Als ze op de drempel zijn stort een zware grondzee zich over het schip uit, sleurt een opvarende overboord en werpt drie matrozen tegen de verschansing. Kapitein Pruyst waant zijn schip reeds verloren, maar zonder te stoten zeilt de Brunswijk over de bank heen. De naam van Frans Naerebout kreeg vooral bekendheid door het redden van tweeënnegentig opvarenden van het Compagnieschip Woestduyn dat op 25 juli 1779 tijdens een vliegende storm op de Noorderrassen was gestrand. Snel verspreidde zich het gerucht van deze scheepsramp over de Vlissingse kermis en Frans weet zijn oudere broer Jacob met zeven andere zeevarenden over te halen de schipbreukelingen te hulp te komen. 's Nachts met gunstig tij gaan zij onder zeil. Na een zware tocht en verschillende vergeefse pogingen weet Frans het tot wrak geslagen schip te naderen en zesenzeventig opvarenden aan boord te nemen. Het weer wordt te slecht met de opkomende vloed en de aanstormende zeeën maken langer verblijf bij het wrak riskant. Zeer tot zijn spijt moet Frans de rest van de bemanning achterlaten om de geredden veilig aan wal te brengen. Als Frans eindelijk de schipbreukelingen in Vlissingen kan ontschepen, wil een onderequipagemeester van de VOC het scheepje on-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
41 derzoeken op eventuele geborgen lading van het wrak. De kleine bemanning is woedend en een deel weigert om met Frans weer onder zeil te gaan om nogmaals een poging te wagen om ook de nog achtergebleven opvarenden te redden. Het water is al een uur gevallen als Frans toch in staat is om uit te zeilen en inderdaad brengen zij nog zestien achtergebleven schipbreukelingen aan de wal. De gebroeders Naerebout werden door de VOC beloond met ieder driehonderd ponden Vlaams en door de Economische Tak met een zilveren medaille en drieëntwintig dukaten. Frans Naerebout werd op 30 augustus 1748 in Veere geboren. Vader Mattheus verhuisde als visser vrij spoedig met zijn gezin naar Vlissingen. Als jongen kwam Frans met zijn oudere broer Jacob aan boord van het vissersscheepje van zijn vader te varen en leerde daar de beginselen van het zeemanschap. Het was een hard en armoedig bestaan op de visserij en velen trachtten er als loodsman wat bij te verdienen. Ook Frans, die in 1775 met Sara Johanna Hoevenaar trouwde en de zorg voor een gezin kreeg te dragen, trachtte door zo nu en dan een schip te beloodsen, zijn inkomsten wat te vergroten. Van een georganiseerd loodswezen was in die tijd nog geen sprake. Al eeuwenlang werd het beloodsen van schepen gedaan door vissers en zeelieden die plaatselijk bekend waren. Waarborgen voor een betrouwbare beloodsing ontbraken veelal en niet zelden hielden ook niet-bekwame lieden zich met dit bedrijf bezig. Om hierin verbetering te brengen vaardigde reeds in 1484 Filips de Schone een Ordonnantie uit, die regels bevatte voor het beloodsen op het Zwin. Van internationale betekenis is het Zeerecht van Wisby, dat uit het begin van de zestiende eeuw stamt. Later hielden ook de havens van enige importantie zich met de reglementering bezig en bekend is ook dat de Verenigde Oostindische Compagnie regulerend optrad door het aanstellen van vaste loodsen. Ongetwijfeld zal ook het stadsbestuur van Vlissingen een dergelijke regeling hebben gehad, maar vermoedelijk is die bij de brand van het stadhuis in 1809 verloren gegaan. Wel is een ‘Reglement op de Lootsluyden’ van de stad Middelburg uit 1715 nog bekend. Het Vlissingse Reglement zal hier niet veel van hebben afgeweken. Bij de staatsomwenteling van 1795 werden de zaken van het loodswezen onder het bestuur van het Comité tot de Zaken der Marine gebracht. Aanvankelijk werd het particuliere karakter van de ondernemingen nog niet aangetast. Eerst in 1835 werd door de Koning een Reglement bekrachtigd
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
42 waarin werd uitgegaan van een vaste, c.q. eigen loodsdienst. In dit Reglement werd voorzien in een zeeloodsdienst en in een loodsdienst op sommige binnenstromen. Uiteindelijk trad op 1 januari 1860 de Loodswet 1859 in werking met het bijbehorend Algemeen Reglement en Districtenreglementen. De voortschrijdende ontwikkeling op het gebied van de scheepvaart en de techniek maakte tussentijdse wijzigingen noodzakelijk tot er in 1957 een nieuwe Loodswet tot stand kwam. Hoewel vanaf het begin het loodswezen ressorteerde onder het Departement van Marine zijn de loodsen pas in 1920 rijksambtenaar geworden, nadat door het wegvallen van de scheepvaart gedurende de Eerste Wereldoorlog de loodsen nagenoeg tot de bedelstaf waren gebracht. Immers, tot 1920 werden de verdiensten van een loods bepaald naar de diepgang van elk beloodst schip en het aantal beloodste schepen, anders gezegd, hun verdiensten waren afgeleid van het loodsgeld dat ieder van hen in een maand had opgebracht. Sedert 1 maart 1982 heeft het loodswezen opgehouden te bestaan en is het opgegaan in het Directoraat Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken. Op 1 september 1988 zijn de loodsactiviteiten geprivatiseerd en zijn de loodsen geen ambtenaar meer. Door zijn bekwaamheid krijgt Frans Naerebout in 1783 als loods een vaste aanstelling bij de VOC. Hierdoor wordt de zekerheid in het gezin Naerebout, waar twee zonen en vier dochters worden geboren, wat groter. In deze tijd betekent een vaste aanstelling tot loods echter geen vast salaris. Zoals gezegd werd de loods tot 1920 per loodsreis betaald. Niet zelden moet Frans Naerebout wegens slecht weer meevaren tot in het Engelse Kanaal, waar hij dan in Dover of Plymouth wordt ontscheept. Zelfs is het eenmaal voorgekomen dat hij pas in Kaapstad aan wal is gezet. Intussen zit zijn vrouw zonder inkomsten. Als zij bij de Compagnie vraagt om het loodsgeld dat haar man toekomt, wil men haar slechts de helft van het bedrag uitbetalen. Sara Johanna doet in trots niet voor haar man onder en weigert het voorschot te aanvaarden. ‘Mijn man is nooit een halve loods geweest en ik zal mij wel behelpen.’ Aan boord van de Mentor, ook een schip van de VOC, vaart Frans huiswaarts. Bij het aanlopen van St. Helena wordt het schip door de Engelsen aangehouden en de opvarenden worden als krijgsgevangenen naar Engeland vervoerd. Het is 1795 en de omwenteling in het vaderland heeft de Republiek aan de zijde van Frankrijk gebracht. Frans Naerebout is aan de En-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
43 gelse Kanaalkust goed bekend en een Britse Rear-Admiral vraagt of Naerebout een Brits eskader naar Texel wil loodsen. Hij weigert met de woorden: Dank u mijnheer, maar dien ik u dan moet ik u getrouw dienen. Dien ik u getrouw dan ben ik een schelm jegens mijn vaderland. Dien ik u niet getrouw, dan ben ik een schelm jegens u.’ Later ontsnapt hij op een Hamburger en brengt het schip het Goereese Gat binnen. Tijdens de Franse tijd blokkeert de Engelse vloot onze kust en de VOC wordt opgeheven. De goede tijd voor Frans Naerebout is voorbij. Loodswerk komt nog zeer sporadisch voor. Naerebout maakt zich nog eenmaal verdienstelijk door een Hollandse flottielje onder vice-admiraal Verhuell in het zicht van de Britse vloot langs de Vlaamse banken naar Boulogne te loodsen. Verder tracht hij in het onderhoud van zijn gezin te voorzien met de garnalenvisserij. Als hij opdracht krijgt de betonning in het zeegat op te nemen om een onverhoedse aanval van de Britten te bemoeilijken, krijgt hij een ongeval dat hem voor zijn verdere leven ongeschikt maakt het varensberoep uit te oefenen. In 1808 wordt hij lantaarnopsteker aan de mond van de Zandkreek. Zijn salaris bedraagt dan f 300,- per jaar. Vier jaar later wordt hij in Goes aangesteld tot havenen sasmeester, maar als een jaar later het Sas verzakt en onbruikbaar wordt, verliest hij zijn wedde van f 500,-per jaar. Weer leidt hij het armoedige bestaan van lantaarnopsteker aan de Zandkreek. Zijn gezondheid gaat achteruit en de dagelijkse zorg voor het baken valt hem zwaar. Zijn vrouw die hem ruim veertig jaar terzijde heeft gestaan komt hem te ontvallen en oud voor zijn jaren lijkt hij, de roemruchte loods en mensenredder, in vergetelheid te geraken. Als echter na een omwenteling de Fransen zijn verdreven, herleeft het nationale bewustzijn en heeft het land behoefte aan mannen waarop het volk trots kan zijn. Ook de vroegere daden van Frans Naerebout herrijzen uit de vergetelheid. Van admiraal Van Kinsbergen, de held van de Doggersbank, ontvangt Frans Naerebout honderd gulden. In 1817 benoemt Koning Willem I hem tot Broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Mogelijk vinden de autoriteiten dat een invalide lantaarnopsteker en deze Orde moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen zijn. Gelukkig herinnert men zich nu dat hij door omstandigheden buiten zijn schuld ontslagen is, omdat het beroep van haven- en sasmeester vervallen was verklaard. Dus wordt de onderscheiding verleend aan de haven- en sasmeester Frans Naerebout. Zij stellen hem daarbij een achterstallig salaris van drie jaar in het vooruitzicht. Naerebout geniet slechts korte tijd van deze late waardering. Na een
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
44 lang en smartelijk lijden overlijdt hij op 29 augustus 1818, op één dag na zeventig jaar oud. De kosten van zijn begrafenis werden door het Departement van het Nut van 't Algemeen gedragen. Deze instelling zorgde ook voor een erezerk op zijn graf in de Wandelkerk te Goes.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
45
‘In de boten...!’ Schipper Lam, gezagvoerder van het stoomloodsvaartuig Scheldemond tuurde vruchteloos over de tochtkleedjes in de potdikke mist. Rondom het schip lag niets anders dan een grauwe wollige massa. De hele nacht was het met het zicht halen en brengen geweest. Toch waren de mannen in de jol onafgebroken in de weer geweest om de loodsen van de afkomende schepen van boord te halen. Het leek wel een gekkenhuis. Een onafgebroken stroom van schepen vluchtte uit Antwerpen weg en men trachtte zo snel mogelijk zijn loods op de rede van Vlissingen te ontschepen omdat iedereen haast had open zee te bereiken. Als de jol even bezig was een schip te bedienen, verloor de volgende afkomer vaak zijn geduld en voer zonder de loods af te geven door. Nee, wachten was er nog maar zelden bij en op de loodsboot was de administratie over meevarende loodsen een puinhoop geworden. De berichten waren dan ook slecht. Rotterdam was gebombardeerd en Nederland had gecapituleerd. Gisteren nog waren Franse en Britse destroyers de rivier opgevaren. Van een afkomende loods had hij vernomen dat een van die schepen bij een Stuka-aanval een voltreffer in de schoorsteen had gekregen en bij de Neuzenpolder op de dijk was gezet. Tegen de ochtend was de mist dikker geworden en ratelende ankerkettingen gaven te kennen dat afkomers ten anker kwamen. Schipper Lam had niet lang geaarzeld hun voorbeeld te volgen. Eindelijk rust! Dikke mist kon in normale omstandigheden je vijand zijn, maar nu, in de oorlog, bood de wollen deken bescherming tegen aanvallen over water en uit de lucht. Luchtaanvallen vreesde hij het meest. De Stuka bleek een geducht wapen te zijn, dat met bloedstollend gekerm zijn prooi in een glijvlucht naderde. De loodsboten stonden er weerloos tegenover. Gisteren overdag waren zij tweemaal in de boten gevlucht en hadden ze op een afstand de luchtaanval afgewacht. Gelukkig vielen de bommen naast het schip in zee, anders dan op de dag ervoor waarop bij het achterschip de broodwagen door een brandbom werd getroffen. Omdat de aanval zo plotseling was gekomen, was er geen tijd geweest om de boten te vieren. Gelukkig waren ze erin geslaagd de bom buiten boord te werken, waardoor de schade beperkt bleef. In
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
46 ieder geval had hij zijn lesje geleerd en zo gauw er vliegtuigen in de buurt kwamen liet hij alarm slaan. Op zijn klompen slofte schipper Lam op de brug heen en weer. Van slapen kwam toch niets. Hij maakte zich te veel zorgen over de toestand thuis. De Scheldemond was nu bezig met de laatste week van de vaarbeurt en dinsdag zou hij worden afgelost. In haar laatste brief schreef Marina dat als de toestand verergerde, zij met de kinderen naar haar ouders op Koudekerke zou gaan. Daarna waren er geen brieven meer van haar gekomen. Ook van het kantoor kreeg hij geen richtlijnen hoe in deze omstandigheden te handelen. Het leek wel of er voor het kantoor geen oorlog bestond. Ook van de beide marineofficieren die zich aan boord bevonden, omdat de Scheldemond tevens dienst deed als onderzoekvaartuig, werd hij niet veel wijzer. Beiden behoorden tot de marinereserve, de oudste was in het dagelijks leven leraar. Het was een wat in zichzelf gekeerde man, die zijn dagen voornamelijk scheen te slijten met het lezen van Franse literatuur. Met de jongste had Lam nog het meeste contact. Hij was een flink uit de kluiten gewassen jongeman die nogal zelfbewust overkwam. Hij zag de toekomst niet zo somber in. De Engelsen zouden volgende maand wel vrede met Duitsland moeten sluiten en dan zou het normale leven hier gewoon verder gaan. Hij zag het huidige conflict als een reinigingsproces dat noodzakelijk was om de uitwassen die in de democratie geslopen waren uit te bannen. Zorgen maakte de schipper zich ook over de orde aan boord. Enkele jonge heethoofden schenen met de gedachte te spelen om met de loodsboot naar Engeland te vluchten. Het merendeel, meest getrouwde en wat oudere mannen voelden niets voor zo'n avontuur, maar de stemming in de messroom raakte er gespannen door. Wat konden zij van de Engelsen verwachten? In gesprekken had hij niet alleen op de onzinnigheid van die gedachte gewezen, maar ook op de onmogelijkheid om het plan uit te voeren. Behalve van de Nederlandse kustgaten van Emden tot Oostende, waren er geen zeekaarten aan boord. Als het kantoor wilde dat zij naar Engeland zouden uitwijken, dan zouden ze zeker de nodige kaarten aan boord hebben gebracht. Dat had de heethoofden wat bekoeld. Wat zouden ze trouwens in Engeland moeten doen? Gewoon je werk blijven doen, was de enige goede raad die hij de bemanninng en de loodsen kon voorhouden. Een van de loodsen kwam de brug op om de schipper voor het ontbijt af te lossen. ‘Niks te zien, Dirk. Boven ons liggen enkele afkomers ten anker, die zullen zich straks wel melden wanneer het uitklaart. Dat zal wel tegen een uur of tien worden. Intussen ga ik een stukje eten.’
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
47 Om kwart over negen zagen ze de wereld weer en waaide de blauwe vlag met de witte letter L weer van top: de loodsdienst was hervat. Het vliegtuig volgde met grote snelheid de Walcherse kust en vervolgde bij Vlissingen zijn koers naar het kustvuur van Nieuwersluis terwijl het steil omhoogvloog. Evenals de schepen in de omgeving, loeide de Scheldemond de stoomfluit voor alarm. Over het gehele schip klonk bovendien het waarschuwende geroep ‘in de boten, in de boten!’ In paniek haastte de bemanning zich naar de touwladders. Hoewel het al de vijfde maal was dat ze het schip moesten verlaten, bleek er van orde geen sprake te zijn. Terwijl de eerste boot nog maar halfvol was, werd hij al gevierd. Onder geschreeuw en gevloek sprongen vijf, zes man hem na in zee. Zonder veel problemen kwam nu ook de tweede boot te water en roeide richting Cadzand. De jol die juist de loods van de Jaarstroom had afgehaald, was de beide boten voor. Hij had eerder het gevaar uit de lucht opgemerkt en vluchtte weg van de loodsboot. In een glijvlucht raasde de duikbommenwerper naar beneden. Vermoedelijk werd de piloot aan het twijfelen gebracht. Aanvankelijk scheen zijn doel de loodsboot te zijn, maar op het laatste ogenblik verlegde hij zijn koers naar de Jaarstroom, een uit krijgskundig oogpunt mogelijk vettere buit. Beide bommen vielen tussen de twee schepen in zee. Met spanning volgde de man op het achterschip van de loodsboot het mislukken van de luchtaanval. Zijn blik volgde de Stuka die vlak boven zee optrok naar een nieuwe positie. Op het moment dat er alarm werd gegeven, lag Jacob op de trossen die op het achterschip bij de broodwagen waren opgeschoten. Het alarm kon hem moeilijk ontgaan zijn, maar hij voelde er weinig voor om in een panieksituatie in de boten te gaan. Bovendien voelde hij zich veilig in het kinderlijke zeemansgeloof dat een schip nooit twee maal achtereen op dezelfde plaats getroffen wordt. Terwijl iedereen zich naar de boten haastte, kwam ineens de gedachte bij hem op: je kan me wat, zolang ik een goed schip onder mijn poten heb, ga ik niet in de boot. Driemaal is genoeg geweest. Hij zocht de hemel af. Het vliegtuig was om de west verdwenen en onder de kust zag hij hoe de beide boten en de jol zich in de richting van Cadzand spoedden. Niets wees erop dat de bemanning aanstalten maakte om aan boord terug te keren. Nog versuft en met de schrik in de benen stommelde Jacob de trap naar de brug op. Een kruk lag daar ondersteboven gelopen, papieren dwarrelden
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
48 door het stuurhuis en aan alles kon je zien dat het schip in paniek verlaten was. ‘Verdomme, het schip loopt nog vaart ook...! Over paniek gesproken, en dat wilde mij in de boot nemen.’ Onwillekeurig zette hij de telegraaf op stop en tot zijn verbijstering werd onder gerinkel de wijzer op de telegraaf heen en weer bewogen en op stop gezet. ‘Dat kan niet, of er moet nog volk beneden zijn,’ mompelde Jacob. Hij vervulde aan boord de functie van matroos-kok of liever - want hij mocht bij het loodswezen nog geen recht laten gelden op een vaste aanstelling - als matroos op arbeidscontract. Voor alles inzetbaar en de laatste tijd als kok. Hij haalde het koperen mondstuk van de spreekbuis en blies naar de machinekamer. Bijna onmiddellijk kreeg hij antwoord. Het was Pietje van de Ketterij, de olieman van de Achtermiddagwacht. ‘Wat is er verdomme boven aan de hand?’ ‘Houd je maar gedeisd, Pietje, er is niets anders aan de hand dan dat de heren het schip weer eens verlaten hebben. Kom even op de brug om te overleggen.’ Het duurde enige ogenblikken voordat de olieman op de brug verscheen. Hij was niet alleen, maar bracht een kwekeling mee, Thijs Bos, die verdwaasd wat rondkeek. ‘Thijs liep beneden wat rond,’ verklaarde Piet en keek Jacob veelbetekenend aan. ‘Hij lag te pitten en toen hij aan dek kwam om naar de boten te gaan, stootte de laatste boot juist af.’ Thijs Bos had blijkbaar een shock opgelopen. ‘Waar zijn de boten eigenlijk gebleven?’ De olieman keek tevergeefs over de watervlakte. ‘Lammetje...’ ‘Niks Lammetje, het zijn allemaal schijtluizen, de heren van Harer Majesteits Marine niet uitgezonderd. De vraag is: wat moeten wij doen, nu de anderen het schip verlaten hebben?’ Nu het schip geen vaart meer liep en doelloos ronddreef, kon het een gevaar voor passerende schepen vormen. In de verte naderde een afkomer die het vlaggesein had waaien dat hij zijn loods wilde afgeven. Jacob keek naar boven en zag dat aan de steng nog steeds de loodsvlag wapperde. ‘De loodsdienst is gestaakt, Thijs, haal de loodsvlag maar weg.’ De boten waren nu bij de hoek van Cadzand aan het oog onttrokken. Ze maakten kennelijk geen aanstalten om terug te keren. ‘Misschien gaat het volk over land naar Zeebrugge. Als we daarheen varen kunnen we ze oppikken.’ Thijs had de vlag gestreken en het vlaggedoek automatisch opgevouwen. Hij bleek nog steeds niet helemaal bij de tijd te zijn.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
49 ‘Kun jij de loodsboot dan naar Zeebrugge brengen?’ Er sprak niet veel vertrouwen uit de stem van de olieman. Jacob haalde de schouders op. ‘Voor ik bij het loodswezen kwam, heb ik nog eens mijn derde rang gehaald. Als loods wilden ze me toen niet hebben, te oud of geen kruiwagen, wie zal het zeggen. Trouwens, de kwekeling hier heeft ook minstens zijn derde rang.’ De kwekeling knikte afwezig. Hij was beslist nog niet van de schrik bekomen. Nog geen kwartier later stoomde het stoomloodsvaartuig Scheldemond op volle kracht door de Wielingen naar buiten. Het was bijna veertien dagen geleden dat de Scheldemond in de Downs ten anker was gekomen. Bijna niets wees erop dat de oorlog in alle hevigheid voortwoedde. Enkele dagen na hun aankomst op deze rede hadden twee Nederlandse loodsboten en een Belg hun anker gelicht en waren, naar men zei, naar Poole gevaren. Een dag later was een onderzoeksofficier van de Royal Navy aan boord gekomen om hen te ondervragen. - Ja, ze waren aan boord achtergebleven toen de rest van de bemanning bij een luchtaanval in de boten was ontkomen. - Neen, ze konden niet zeggen dat ze opzettelijk waren achtergebleven, een van hen had op dat moment dienst gedaan in de machinekamer, de beide anderen lagen ten tijde van het alarm te slapen. - Ja, nadat de boten naar hun verwachting Cadzand waren binnengelopen, hadden ze koers gezet naar Zeebrugge. Ze hoopten dat daar de bemanning over land naar de loodsboot zou terugkeren. Op het moment echter dat ze de haven wilden opdraaien, werden door de Duitse Luftwaffe mijnen in de buitenhaven van Zeebrugge afgeworpen. - Ja, ze hadden daarop besloten zich bij een klein konvooi aan te sluiten om naar Engeland te varen en waren door een Britse patrouilleboot naar de Downs gebracht. - Ja, twee van hen waren in het bezit van een stuurmansdiploma. De derde opvarende was olieman. Er volgden nog meer persoonlijke gegevens, maar Jacob wist te verheimelijken dat hij weliswaar een stuurmansdiploma bezat, maar op de loodsboot als matroos voer. De Britten zouden dat toch niet kunnen begrijpen. - Ja, ze waren alle drie bereid de oorlog tegen de mof voort te zetten. Nadat de loodsboot van onder tot boven was doorzocht en de drie mannen nogmaals waren verhoord, verdween de barkas.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
50 De volgende dagen vertrok nu en dan een schip dat zijn reis vervolgde. Zijn plaats werd spoedig ingenomen door een ander, waarvan lading mogelijk voor vijandelijk gebied bestemd was geweest, of die op de een of andere gelukkige wijze aan de vijand was ontkomen. Twee- of driemaal was het afweergeschut losgebarsten toen enkele vliegtuigen hoog overvlogen; vermoedelijk hadden zij tot de vijand behoord. Eenmaal vond boven zee een luchtgevecht plaats en werd een vliegtuig neergeschoten. Vriend of vijand, bleef voor de kleine bemanning van de Scheldemond verborgen. Jacob had zijn oude taak aan boord weer opgenomen en bereidde de maaltijden, Thijs zorgde aan dek voor het onderhoud. Hij bikte wat roest en meniede de roestvrij gemaakte plekken, terwijl Piet van de Ketterij zich ophield in zijn vetloods. Zeker voor Jacob Boswijk was er te weinig werk om zijn gedachten af te leiden van de omstandigheden thuis. Hij dacht vaak aan zijn jonge joodse vrouw, die over enige maanden een kind verwachtte. Uit de verte had hij Middelburg zien branden en hij maakte zich zorgen. Zou, nu hij in Engeland zat, zijn vrouw zijn loon van negentig gulden in de maand wel blijven ontvangen? Hij had zich verzet tegen het willoos ondergaan van het noodlot van de oorlog. Maar wat nu...? Terwijl heel West-Europa onder de voet werd gelopen, scheen de oorlog hem niet nodig te hebben en was hij zinloos achtergelaten op een oude schuit die op wonderbaarlijke wijze al jaren de sloper was ontlopen. Toch nog onverwacht - als je dat zo kunt noemen terwijl je daar twee weken naar hebt uitgekeken - en zonder enige waarschuwing, kwam er een wijziging in de toestand van de drie opvarenden. Thijs was degene die de barkas het eerst in de gaten kreeg, die tussen de ankerliggers verscheen. Doelbewust hield het patrouillevaartuig op de Scheldemond aan. Hij wekte onmiddellijk Jacob die op zijn vertrouwde plaats zijn middagslaapje hield. ‘D'r komt een marinebarkas deze kant op, Jacob.’ Nog suf van de slaap liep de matroos naar de reling toe en tuurde over de rede. Er was geen twijfel mogelijk, het vaartuig was voor hen bestemd. ‘Zeker de aanvullende proviand waarom we hebben gevraagd.’ De barkas verdween bijna in de boeggolf die hij veroorzaakte, en naderde toch snel. ‘Er is nogal wat volk aan boord. Ik zal de touwladder maar over muur hangen.’ Tien minuten later klom de hun bekende onderzoeksofficier aan boord, rap gevolgd door een Navy-officer en een dozijn Navy-klanten. Zonder plichtplegingen wendde de onderzoeksofficier zich direct tot
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
51 Jacob. ‘Please, will you and Mr. Bos follow me ashore, sir. That chap from the engineroom may stay on board.’ ‘What about our ship, sir?’ De Britten moesten niet te veel babbels krijgen. ‘Oh, I'm afraid the Navy is now in charge. She proceeds to Ramsgate under Navy command.’ Drie dagen later arriveerde Jacob Boswijk in Falmouth. Thijs Bos was naar Dover gestuurd waar de Hontestroom een stuurman-marconist nodig had. In de baai van Falmouth lagen anderhalf dozijn Britse en buitenlandse schepen, waaronder negen Nederlandse sleepboten. Een agent van McLaren die in Engeland de Nederlandse slepers vertegenwoordigde, ving Jacob op en bracht hem naar de Frisia, een sleepboot die uit Harlingen de wijk had kunnen nemen. ‘Zo, ben jij de nieuwe stuurman? Ik hoop maar dat ze mij Douwe snel terug zullen sturen.’ De schipper, een wat ziekelijke oudere man, ontving Jacob weinig geestdriftig. ‘Straks komt er zo'n goudvink van de marine ons vertellen wat onze plichten zijn. Wij moeten het vuile werk voor de Limeys opknappen en omdat Douwe dat verdomde, hebben de mariniers hem van boord gehaald. Nederlandse mariniers.’ Hij spuwde met een boog precies in de kwispedoor die in de hoek stond. Op het eind van de middag, Jacob was juist bezig zijn weinige plunje in de toch te kleine hut te stouwen, klonk het bevel ‘All Dutch ships all hands ashore.’ Twee barkassen waren voldoende om de luidruchtige bemanning van de slepers naar het navy-emplacement te vervoeren. De grimmige aanwezigheid van een bataljon Britse mariniers kon de vrolijkheid van de zeelui niet temperen en onder gejuich en boegeroep werd de Nederlandse luitenant-ter-zee ontvangen. Het duurde een tijdje voor deze zich verstaanbaar kon maken. ‘Luister uit mannen! Zoals jullie allen weten is ons geliefde vaderland door Duitse troepen overweldigd. Wij, die aan de bezetting van vijandelijke troepen zijn ontkomen, hebben de dure plicht om samen met de Britse strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht te strijden tot onze gemeenschappelijke vijand vernietigd is. Helaas hebben zich de laatste dagen enige gevallen van werkweigering voorgedaan die niet te tolereren zijn en die ook zwaar gestraft zullen worden.’ Een luid boegeroep en geschreeuw onderbrak zijn toespraak. Nerveus liet de officier het lawaai over zich heengaan, nooit had hij onder dergelijke omstandigheden manschappen hoeven toe te spreken.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
52 ‘Nooit zullen jullie mogen vergeten dat wij hier gast zijn van het Britse volk en dat geeft ons de verplichting om schouder aan schouder te vechten naast de Britten.’ Opnieuw klonk luid gelach, gezang en boegeroep op uit de tientallen kelen. ‘Ik verzeker jullie... luister uit mannen... ik verzeker jullie dat wanneer opnieuw werkweigering mocht plaatsvinden, ik niet zal aarzelen om de gehele Nederlandse sleepdienst onder gezag te plaatsen van Harer Majesteits Koninklijke Marine.’ Een bulderend hoera was het antwoord van het volk: ‘Als dat zou kunnen, kan het vandaag nog...!’ De luitenant-ter-zee probeerde nog iets te zeggen, maar hij kon niet boven het gejoel uit komen en driftig en verbijsterd stapte hij weg. Die avond was het onrustig in Falmouth. Militaire politie reed door de straten en mariniers hadden bij verscheidene gebouwen de wacht betrokken. Het volk van de Nederlandse sleepdiensten vierde echter feest. Het leek of de oorlog al gewonnen was en Falmouth vierde een groot feest van verbroedering. Vier dagen later voer de Frisia de baai uit en terwijl Jacob Boswijk met de bootsman de bak klaarde en de trossen wegschoot, realiseerde hij zich pas dat hij geen kok meer was bij het Nederlands Loodswezen, maar stuurman op de zeesleper Frisia in Britse dienst. Ruim vier jaar later keerde hij als kapitein van de Doggersbank in de Wielingen terug met een sleep voor de pas bevrijde haven van Terneuzen. Twee dagen later viel het eerste geallieerde konvooi de Schelde binnen. De oorlog was wat uit de hand gelopen en had wat langer geduurd dan ze in 1940 verwacht hadden. Enkele weken tevoren was Jacob Boswijk bij het agentschap McLaren ontboden, waar hij werd voorgesteld aan de kapitein-ter-zee jhr. Van Coevorden. Kort en bondig stelde deze vast dat bij het uitbreken van de oorlog Boswijk in dienst was geweest bij het Nederlands Loodswezen en vroeg hem op de man af, nu de bevrijding van het vaderland nabij was, of Boswijk zich weer voor het loodswezen beschikbaar wilde houden. Boswijk, die meende dat hij ontboden was om met de inspecteur de sleepreis naar Terneuzen te bespreken, was al verwonderd een hoofdofficier van de Koninklijke Marine op het kantoor aan te treffen, en het verzoek weer in dienst te treden bij zijn vroegere werkgever verbaasde hem niet weinig. ‘U overvalt me met uw vraag, kolonel, maar om uw verzoek in overweging te kunnen nemen, moet ik eerst weten
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
53 wat de voorwaarden zijn.’ De kolonel deed verwonderd. ‘Voorwaarden man, natuurlijk om te beginnen zoals die golden bij het uitbreken van de oorlog.’ ‘Dus als matroos op arbeidscontract, dienstdoend kok. Wilt u er rekening mee houden, dat ik bijna de hele oorlog als gezagvoerder bij de zeesleepdienst heb gevaren?’ De zeeofficier schoof de papieren die voor hem lagen, bij elkaar. ‘Voorlopig heb ik daar niets mee te maken. Je kunt gaan, Boswijk en laat de volgende man binnenkomen.’ Het onderhoud met de marine had Boswijk echter niet losgelaten. De teleurstelling destijds dat de commissaris van het loodswezen hem te oud had bevonden om loods te worden, had hem diep gegriefd. Loods was het beroep dat hij altijd had willen uitoefenen en even was die hoop weer aangewakkerd tijdens het korte onderhoud met die kolonel. Als hij eerlijk moest zijn had die man weinig aanleiding gegeven nog hoop te koesteren. Boswijk had echter als gezagvoerder tijdens de oorlog zoveel ervaring opgedaan, ook op het gebied van personeelsbeleid, dat het onderhoud hem aan het denken had gezet. Gedurende de oorlog zou hij niet anders hebben willen zijn dan wat hij nu bereikt had. Hij besefte echter wel dat de zeesleepdienst na de oorlog voor hem minder aantrekkelijk zou zijn dan hij nu was. Vijf jaren van huis te zijn geweest was genoeg om niet te verlangen naar een langdurige sleepreis of maandenlang in een of andere uithoek van de wereld op station te liggen wachten tot een of ander schip hulp behoefde. Deze gedachten lieten hem niet los terwijl hij met zijn sleep door de Wielingen de Westerschelde opvoer. Zijn zwaar gehavend Vlissingen lag er haveloos bij, misschien kreeg hij op de terugreis met de losse boot gelegenheid om in de haven ergens vast te maken om zijn vrouw op te zoeken, al wist hij toen dat je bij de christelijke zeevaart nooit plannen kon maken. Terneuzen bleek niet veel beter dan wat hij van Vlissingen had gezien. Van de loods die hem de haven opbracht, hoorde hij dat het loodswezen zich tijdelijk van Vlissingen op Terneuzen had teruggetrokken. Daar had ook de directeur van het Nederlands Loodswezen zich gevestigd. Zodra hij de sleep had overgedragen, begaf hij zich naar het gebouwtje waar het kantoor gevestigd was en liet zich bij de directeur aandienen. ‘Schipper, wat kan ik voor u doen?’ De man stond Boswijk wel aan, het was tenminste niet zo'n salonjonker als die goudvink in Londen. Als hij niet beter wist, zou hij hem houden voor een schipper van een collier uit Swansea. ‘Vroeger heb ik dienst gedaan bij het loodswezen, maar tijdens de
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
54 oorlog ben ik bij de rescueships verzeild geraakt. Ik vernam dat het loodswezen opnieuw georganiseerd wordt en ik wilde u vragen of u voor mij mogelijk een plaats zou hebben.’ De directeur keek hem vorsend aan en wat hij zag beviel hem blijkbaar, een stevige kerel van halverwege de dertig, die zich vrij en onbevangen bij hem presenteerde. ‘Hoe ben je destijds in Engeland terechtgekomen, Boswijk?’ In het kort vertelde Jacob hoe de bemanning nogal overhaast het schip had verlaten en de haven van Zeebrugge gebombardeerd werd toen zij die op wilden lopen... ‘En toen zijn de kok, de olieman en de kwekeling maar naar Engeland doorgevaren, zo is het toch?’ Jacob Boswijk knikte. Die geschiedenis zou hem opbreken. ‘Ik kan je als schipper 3e klas in dienst nemen, Boswijk.’ Jacob stond op en schudde het hoofd. ‘Nee dank u, directeur, mijn bedoeling was om loods te worden, voor schipper op de afhaler heb ik geen belangstelling. Tenslotte heb ik mijn stuurmansrang en ik heb ruim vier jaar als gezagvoerder gevaren.’ ‘Maar kerel, je bent veel te oud om loods te worden.’ ‘Neemt u mij niet kwalijk, dat heb ik eerder gehoord, maar dat was voor de oorlog. Ik moet nog eenendertig worden en behalve dat breng ik vijf jaar meer ervaring mee. Het hangt er helemaal vanaf hoe u mij bij de DG presenteert.1 De directeur tikte een sigaret uit het pakje voor hem. Senior service, las Boswijk. ‘Je hebt gelijk, man. Ga naar de schrijver toe en laat hem jouw gegevens noteren. Ik beloof je dat ik jouw toelating zal overwegen.’ Vijf maanden later trad Boswijk in dienst van het Nederlands Loodswezen als adspirant-loods en na enkele vergezelreizen te hebben gemaakt naar Antwerpen, werd hij aangesteld als binnenloods.
1
DG:
Directeur-Generaal van het loodswezen.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
55
Loodsdienst gestaakt I Een zware zee stortte zich over de bak van de loodskotter en het zeewater zocht witschuimend, vernietigend zijn weg over het voorschip tot het ten slotte door de spuigaten werd verzwolgen. Maar een tweede zee diende zich reeds aan en sloeg met zo'n kracht over de verschansing dat een siddering door heel de kotter trok, en een derde zee volgde nog voor het water van het voordek was verdwenen. De wind loeide door het want en ergens aan boord sloeg door een niet geheel doorgezette lijn een blok met nijdige klappen tegen een laadboom. De wind is het laatste halfuur in kracht toegenomen, dacht de schipper terwijl hij staande op een veilingkistje achter het schuilkleedje op de brugvleugel de beweging van het naar bakboord draaiende schip volgde. ‘Opkomen je roer nu, Adri, en houd hem maar op de kont van het schip aan.’ Hij moest schreeuwen om zich boven het geweld van de storm aan de roerganger verstaanbaar te maken. Het schip dat ze beloodsten was een Zweed, een van de Johnsonlijn. Schepen van die lijn waren regelmatige klanten hier, wat je ook kon zien aan de manier waarop hij voor de loodsenjol lij maakte. De schipper stapte van zijn kistje af en zette de telegraaf op dead slow ahead om de vaart van de kotter aan te passen aan die van het schip dat beloodst werd. Met spanning volgde hij de verrichtingen van de motorjol die met twee ervaren matrozen van de wacht de loods langszij de touwladder van de Johnson moest brengen. Ondanks dat de jol min of meer in de lij van het schip voer, kreeg hij grote moeite met de onstuimige zee. Ten slotte voer hij op enige afstand van het zwaar slingerende schip. Nauwlettend volgde de loods de bewegingen van jol en schip en berekende het ogenblik dat hij op de top van een golf naar de ladder kon overspringen. Opeens schoot de jol langszij van de ladder, de loods greep de ladder stevig beet en zweefde even tussen wind en water. ‘Daar gaat ie,’ mompelde de roerganger die met net zoveel spanning het beloodsen gevolgd had als de gezagvoerder. De jol verdween
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
56 in een golfdal om even later van het schip af te sturen. Intussen klauterde de loods tegen het slingerende schip naar boven. Door de aandacht die schipper en roerganger aan het beloodsen hadden geschonken, was de kotter het beloodste schip gevaarlijk dicht genaderd. De schipper zette de telegraaf even op full astern en vloekte zacht maar hartgrondig voor zich uit. Zware zwarte rook uitbrakend sloeg de kotter vol achteruit en het gevaar voor een aanvaring was geweken. Deze kotters, die tegen het einde van de oorlog als IJsland-trawlers op stapel stonden, werden na de oorlog, niet tot ieders genoegen, door het loodswezen als loodskotters ingericht. Al spoedig kregen zij bij de loodsen de naam dat er nogal wat aan hun stabiliteit mankeerde, maar de schipper was van mening dat je wat wendbaarheid en manoeuvreerbaarheid betrof geen betere schepen kon wensen. Terwijl de motorjol moeizaam zijn weg naar de loodsboot vervolgde, liet de schipper de kotter langzaam naar hem toe draaien om zoveel mogelijk lij voor hem te maken, al bleek dat dit met de ruimende wind steeds lastiger ging. Hij vroeg zich af hoe lang ze nog met het beloodsen konden doorgaan. De motorjol lag nu dicht bij de kotter. De mannen van de hydraulische kraan stonden gereed om de jol binnenboord te hijsen. Op het fluitje van de schipper werd de lijn met de haak gevierd, de haak beneden in de jol ingepikt en zonder veel moeite werd de loodsenjol met zijn kleine bemanning aan boord gehieuwd. ‘De Silver Gate voor Antwerpen met loods Borsboom.’ De oudste man van de jol kwam op de brug de schipper summier verslag van de beloodsing brengen. Voorovergebogen schreef de schipper de gegevens in het schoolschrift. Vervolgens nam hij de hoorn van de radiotelefoon en riep Vlissingen op. ‘Roeierswacht Vlissingen, Roeierswacht Vlissingen, we hebben bemand de Zweedse Silver Gate met Borsboom, bestemd voor Antwerpen.’ Hij wendde zich tot de matroos die juist een shagje gedraaid had. ‘Hoe ging het, Rinus?’ De man haalde zijn schouders op. ‘Machtig veel zee, schipper, maar we hebben het nog geklaard.’ Een blik op de barometer maakte de schipper duidelijk dat de luchtdruk de neiging kreeg om licht te stijgen. Hij liep naar buiten en observeerde een ogenblik de wind en de zee. De wind bleek nu duidelijk naar westnoordwest te zijn geruimd. ‘Niet lang meer,’ mompelde hij voor zich uit, ‘en dan liggen we eruit.’ Schepen die uit de noord komen en de Westerschelde willen aanlopen, melden zich bij de loodsboot aan de Steenbank voor een loods. Deze beloodst het schip in de richting Westkapelle en volgt dan het grillige
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
57 vaarwater naar Vlissingen. Hier wordt van loods gewisseld en de rivier- of binnenloods beloodst het schip verder naar Antwerpen om het aan de Scheldekade af te meren, of, wanneer de ligplaats in een van de havendokken is, brengt hij het schip in een van de sluizen. Het zeetraject is zo'n achttien mijl, terwijl het traject dat de binnenloods een schip beloodst maximaal achtenveertig mijl bedraagt. Buiten bij de Midden-Steenbankboei kruist de loodskotter om de afkomende zeeloods van boord te halen en de binnenkomende schepen van een loods te voorzien. Tot vijfentwintig à dertig jaar na de oorlog deed de loodskotter buiten gedurende veertien dagen dienst, waarna hij vervangen werd door een zusterschip om in Vlissingen twee weken binnenbeurt te verrichten. In die tijd werd op zee de aanvulling van loodsen en proviand verzorgd door de tender, het stalletje van vroeger. Tegenwoordig, nu twee loodsboten op de kruispost het beloodsen gaande houden, gaat er een naar binnen als een loodsboot afbemand is, het tendervaren is daardoor overbodig geworden. Het eigenlijke afhalen en bemannen van loodsen op zee wordt gedaan door de loodsenjol, vroeger met twee man op de riemen, na de oorlog algemeen door de motorjol. Het stuk zee waar het beloodsen plaatsvindt behoort, evenals trouwens de andere Nederlandse zeegaten, tot een gevaarlijk gebied. Bij storm is de kust lagerwal en het gebied tussen Schouwen en Walcheren geeft bij harde en stormachtige wind uit richtingen waar noord in zit, een ongemakkelijke tot onstuimige zee die het beloodsen met de loodsenjol vrij spoedig ondoenlijk maakt. Daarentegen kan met een zuidwesterstorm nog lang worden doorgeloodst. Vroeger, tot in de jaren twintig en dertig van deze eeuw, lieten de schippers van de zeilschoeners en -kotters van het loodswezen zich vaker leiden door ontzag voor de kolonel op het kantoor aan de wal dan door hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid van schip en opvarenden. ‘Een loodsschoener op zee is een baken voor de schepen’ was het devies van de kolonel en de commissaris aan de wal. Menig loodsschipper werd dan ook voor het probleem gesteld hoe artikel 43 van het algemeen loodsenreglement moest worden geïnterpreteerd, volgens welk voorschrift de loodsschippers waren gehouden de kruispost te blijven bezetten tenzij overmacht hen dwingt deze te verlaten. Vooral op zeilschoeners, praktisch alleen uitgerust met kompas, lood en barometer en verstoken van radio die hun de weersvooruitzichten kon meedelen, moesten ze uitsluitend op hun ervaring afgaan om te bepalen of van overmacht sprake was. Terugkeren naar de wal wanneer het op de kruispost werkelijk niet
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
58 meer was uit te houden bleek dan ook geen pleziertochtje te zijn, want zij moesten dan noodgedwongen naar lagerwal toe zeilen, dan wel stomen. Het schijnbaar onmenselijke gebod om in ieder geval ‘zee te houden’, dat vooral om de noord gold, was goed beschouwd humaner dan het in eerste instantie leek. Schepen, mits goed uitgerust, gedragen zich bij storm beter op zee dan op lagerwal onder de kust. Alleen... er ontbrak nogal eens wat aan de uitrusting van deze schepen. Rampen zijn dan ook niet uitgebleven, zoals met de zeilschoener Eems 2, die in een zware storm in oktober 1921 is gebleven. Er schortte nogal eens iets aan het onderhoud van de schepen in Delfzijl; soms waren het schepen die in andere districten waren afgedankt. De Eems 2 was nog een houten schoener en drieëndertig jaar oud. Na de ramp met dit scheepje brak er in Delfzijl bijna een oproer uit omdat schepen die afgedankt zouden moeten worden nog naar zee werden gestuurd. Ten slotte kwam er zelfs een minister aan te pas, die samen met de inspecteur-generaal zijn gezag onder de notabelen en het volk probeerde te herstellen. De minister liet zich eerst laatdunkend uit over ‘die stoere zeelui van de noord’ om daarna met zijn gevolg een reserveschoener te bezoeken, om aan te tonen dat na het onderhoud de schoener zeker zo sterk zou zijn als op de dag dat hij voor de eerste dag naar zee ging. Een oudere loods, die op de nominatie stond om loodsschipper te worden, greep zijn mes en stak er een paar maal mee in het hout, onder het commentaar ‘zo zacht als boter is dat hout’. Dat die loods zijn aanstelling tot schipper daarna kon vergeten tekent wel de verhoudingen in die tijd. Aan onafhankelijke schippers had het loodsbestuur geen behoefte. Over de oorzaak van de ramp met de loodsschoener Terschelling Vlie zijn de meningen verdeeld. Het schip is gebleven in de zware storm van 24 november 1925. Voor het naar het loodswezen Terschelling werd verwezen, had het stalen schip als Dungeness-schoener dienst gedaan. De schoener was achttien jaar oud en romp en tuigage verkeerden in goede staat. Deze schoener, die oorspronkelijk bestemd was voor Het Kanaal, was een snel schip, al liet zijn wendbaarheid te wensen over, en vooral bij zware zeegang zou hij moeilijk door de wind gaan, hetgeen om de noord als een bezwaar werd gezien. Enkele jaren voor de ramp werd de schoener uitgerust met een 90 PK hulpmotor die excentrisch in het schip werd geplaatst. Algemeen was men van oordeel, welke voordelen de motor ook mocht hebben, dat de schroef de zeileigenschappen van de schoener benadeelde. Om de wendbaarheid van de schoener te vergroten, voerden veel schippers een soort steunzeil aan de achtermast in plaats van het grote bezaanzeil. Is het schip mogelijk door een zware zee belopen en is de
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
59 grote boom losgeslagen of is er met het wenden of het halzen iets misgegaan? De zee heeft haar geheim nooit prijsgegeven. Van de dertien opvarenden zijn slechts drie lijken aangespoeld, hetgeen zou kunnen betekenen dat op het moment dat de ramp zich voltrok slechts de wacht aan dek was. Aangenomen moet worden dat de Terschelling Vlie door een plotselinge catastrofe ten onder is gegaan. Op Terschelling ging enige tijd het gerucht dat de schipper te lang buiten was gebleven omdat hij zich de schorsing van een schipper die zijn kruispost verlaten had, zo aangetrokken had dat hij gezworen zou hebben dat ‘hij nog liever zou verzuipen dan op kantoor te worden geroepen om zijn beslissing te verdedigen’. In de namiddag was de wind naar het noordwesten geruimd en de zee bij de Steenbank was zo onstuimig geworden dat de schipper het niet verantwoord vond om van een schip dat naar buiten kwam de loods af te halen. Hij mompelde de geliefde woorden uit de Luisade van Camus voor zich uit: ‘Vervloekt zij de eerste mens die zijn leven waagde op een broos vaartuig en die uit roekeloosheid, die de ergste hellepijnen verdient, de grillige wateren en de onbestendige winden trotseerde.’ Hijzelf was er de man niet naar onder druk van het loodsbestuur zijn beslissingen te nemen; daarvoor had het gebeuren met zijn vader en de behandeling die zijn moeder moest ondergaan hem te veel verbitterd. Hij zat op de zeevaartschool op Terschelling toen de Terschelling Vlie niet van zee terugkeerde. Zijn vader behoorde tot de dertien slachtoffers, maar omdat zijn lijk niet was aangespoeld werd zijn moeder niet als weduwe beschouwd. Die status zou zij pas in november 1958 krijgen, drieëndertig jaar na de ramp. Dat had hem verbitterd, en hij had zich voorgenomen nooit iets met het loodswezen van doen te hebben. Na enkele jaren bij de grote vaart te hebben gevaren, trok het beroep van loods hem toch zo aan dat hij zich liet verleiden loods te worden. Niet op Terschelling, maar in Vlissingen werd hij geplaatst - bij de zeedienst. Met het stoomloodsvaartuig no. 9 voeren ze in de meidagen van 1940 ter hoogte van Kallo bij Westkapelle. Op 17 mei begrepen ze dat de oorlog ook in Zeeland voorbij was en unaniem werd besloten koers naar Engeland te zetten. Voor de Netherland Shipping voer hij op verschillende schepen, maar nadat hij voor de tweede maal getorpedeerd was, kwam hij via de Coastal Shipping vanzelf bij de voorbereidingen en later bij de uitvoering van de invasie terecht.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
60 Begin 1945 was hij een van de eerste Engelandvaarders die in Vlissingen bij het loodswezen terugkeerde. Binnen enkele jaren werd hij als schipper aangesteld. Hij schopte tegen het veilingkistje om aan zijn bitterheid lucht te geven. ‘Haal de loodsvlag maar neer, Rinus, we gaan naar binnen toe.’ In het schoolschrift schreef hij nauwgezet: Verlaten de kruispost. Vlagerige wind uit het noordwesten, kracht 8 Bft, zee onstuimig. 16.42 loodsdienst gestaakt.
II Het rumoer in het sociëteitszaaltje van het loodswezen leek nauwelijks te temperen. Vergeefs had de voorzitter al enkele pogingen gedaan om de mensen tot zwijgen te brengen, maar het scheen wel of men elkaar in jaren niet ontmoet had. ‘Stilte alstublieft, Kees Hondte wil graag een afscheidswoordje spreken.’ Hij gaf loods Hondte een wenk om maar te beginnen. ‘Beste vrienden en vriendinnen, zoals de loodskotter buiten bij stormachtige wind en aanschietende zee de loodsvlag moet strijken, zo sta ik hier vandaag ook. Na vijfentwintig jaar loodsdienst op de Westerschelde te hebben verricht, moet ook ik de vlag strijken: ik heb de loodsdienst voorgoed gestaakt.’ Kees Hondte keek het zaaltje rond. Er waren weer veel collega's komen opdagen, velen vergezeld van hun vrouw of levenspartner zoals dat tegenwoordig zo mooi heet. De directeur en de commissaris van het loodswezen natuurlijk (het gebruikelijke telegram van de directeur-generaal dat hij tot zijn spijt door drukke werkzaamheden verhinderd was, werd door de voorzitter bij het begin van de gelukwensen voorgelezen onder besmuikt gelach van de aanwezigen). Verder zag hij wat waterklerken, vertegenwoordigers van de sleepdiensten en natuurlijk enkele Belgische collega's. Wat hem plezier deed was dat hij ook een paar mannen van de afhaler zag en van de Roeierswacht, die zorg droegen voor een vlotte afhandeling van het brengen en halen van loodsen voor langsvarende schepen. Terloops knipoogde hij naar Liesbeth. Hij wist hoe zij tegen dit ogenblik had opgezien. Zijn eerste woorden waren - zoals te verwachten viel - vrijwel in het geroezemoes van stemmen verloren gegaan. Enkelen van de aanwezigen probeerden nog vlug een borrel of een glas sherry te bemachtigen. Hij zou er, zoals een machinist dat vroeger uitdrukte, als de brug om meer stoom vroeg een paar tandjes bijzetten. ‘Gisteren trad ik ook dit zaaltje binnen, of was het misschien eergis-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
61 teren? De zon scheen over de Schelde en door de ramen, waardoor zelfs dit vrij karakterloze zaaltje iets intiems kreeg. Een paar loodsen zaten aan de toog te knobbelen, en één keek op terwijl ik hen naderde. “Hé, kijk nou eens, een nieuwe leerling zeker?” Ook de anderen keken nu naar mij. “Zee of rivier?” vroeg een van hen. “Rivier,” antwoordde ik schuchter en beledigd om het woord leerling. Ik voelde hun interesse voor mij verslappen. Vermoedelijk waren het zeeloodsen en later bleek mij dat het loodsentekort bij hen zeker zo groot was als bij de rivierdienst. Tussen toen en vandaag, beste vrienden en vriendinnen, zit ruim vijfentwintig jaar en zoals u misschien weet, is één dag bij de Heer duizend jaar en bij het loodswezen een kwart eeuw.’ Eindelijk was hij erin geslaagd hun aandacht te vangen. Het rumoer was verstomd en hij zag dat de spanning op het gezicht van Liesbeth geweken was. Ze lachte hem zelfs bemoedigend toe. Als in een flits vlogen zijn herinneringen terug naar die eerste ochtend dat hij onwennig in zijn maatschappij-uniform, maar zonder uitmonstering tegenover zijn toekomstige collega's stond, loodsen van de Monden der Schelde. Het was allemaal heel snel gegaan. Een maand daarvoor was hij thuisgevaren met een schip van de buitendienst. Na bijna anderhalf jaar weg geweest te zijn, rekende hij op ongeveer een maand verlof. Het tweede kind dat intussen geboren was had hij nog nooit gezien. Na vijf dagen kreeg hij een telegram van de rederij: ‘Maandag melden op kantoor’. ‘Asjemenou,’ was Liesbeths reactie, ‘ze sturen je nu toch al niet naar zee?’ ‘Ben je mal, niets dan papieren rompsplomp,’ stelde hij haar gerust. Maar in zijn hart knaagde de onzekerheid; bij die rederij kon je alles verwachten. 's Maandags op het kantoor werd hij direct naar de hoofdinspecteur verwezen. Deze deelde hem mee dat zijn schip uit de buitendienst was gehaald en nu een lijndienst ging varen naar Zuid-Amerika. Drie maanden uit en thuis. Helaas moest de eerste stuurman opgenomen worden in het ziekenhuis en hoewel hij volgens anciënniteit nog niet aan de beurt was, bleek er niemand anders aan de wal te zijn die voor eerste stuurman in aanmerking kwam. Hij moest natuurlijk deze plotselinge promotie voorlopig nog als tijdelijk beschouwen. Na deze reis zouden ze wel zien hoe ze hem als eerste stuurman konden inpassen. Hij was perplex geweest. Een rederij die bekendstond om haar bureaucratische instelling liet hem zomaar vijf plaatsen op de ranglijst stijgen, gewoon omdat er niet voorzien was in een bepaalde vacature. Monsteren als eerste stuurman naar de Zuid nog wel. ‘Wanneer moet het schip varen?’ vroeg hij beduusd. Hij zou toch
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
62 nog wel naar huis kunnen om afscheid te van Liesbeth en de kinderen te nemen? ‘Zaterdagochtend is het om tien uur monsteren; de afvaart is om 14.00 uur gesteld. Je zou ons echter een plezier doen als je vrijdagochtend vroeg aan boord kwam om het schip af te laden.’ Thuis kostte het natuurlijk de nodige tranen, maar ten slotte kon hij Liesbeth overtuigen dat hij deze kans niet mocht laten lopen. Ze had echter één eis. ‘Dan ga ik vrijdag met je mee aan boord; voor twee dagen kunnen mijn ouders wel op de kinderen passen.’ Vrijdag kwam de lichter met de laatste lading langszij. Het was hard werken geweest, maar in de loop van de avond zat de lading erin en kon de slijmploeg aanvangen om het schip zeeklaar te maken. Ze schonken zich een slaapmutsje in en bereidden zich voor op de laatste nacht samen toen er op de deur van de hut geklopt werd. Zeker de bootsman van de slijmploeg die kwam melden dat het schip zeeklaar was en een borreltje kwam halen. Het was de nachtportier. ‘Het is kwart voor tien, stuurman; zal ik voor mevrouw een taxi bestellen?’ ‘Een taxi man, waarvoor? Mijn vrouw blijft aan boord slapen.’ De man schudde het hoofd. ‘Neemt u me niet kwalijk stuurman, u bent geloof ik anderhalf jaar weg geweest en u zult niet alle dagorders van de inspectie hebben bijgehouden, maar 's avonds na tien uur mogen wij geen dames op de schepen tolereren.’ Zijn eerste reactie was er een van verbazing geweest. Waar haalde de rederij nog zulke dienstkloppers vandaan - toen vloog de woede in hem omhoog. ‘Portier, je wilt toch niet beweren dat ik mijn vrouw als hoer van boord laat sturen?’ Hij had zich moeten inhouden of hij had die slijmjurk het gangetje uitgeslagen. ‘Neem me niet kwalijk, stuurman, het zijn orders van de maatschappij.’ Hij had weinig tijd nodig om een besluit te nemen. ‘Allright, wachtsman, voer je orders maar uit zoals je is opgedragen en bel meteen de inspecteur op dat ik op staande voet ontslag neem. Ik ga tegelijk met mijn vrouw van boord.’ ‘Ik heb voor de aardigheid een rekensommetje gemaakt. In de ruim vijfentwintig jaar zijn door mij vijfendertighonderd schepen beloodst. Die schepen met een gemiddelde lengte van honderd meter zouden kop aan kont een afstand beslaan van Vlissingen naar Delfzijl. Gedurende de vijfendertighonderd loodsreizen is een afstand afgelegd van zo'n 300000 kilometer of ruim zevenmaal de aarde rond. Let wel, ruim driehonderdduizend kilometer loodsreizen en wat die reizen betekenen behoef ik hier niet uit te leggen. De eerste tien, vijftien jaren na de oorlog voeren we met veel te
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
63 weinig loodsen op verouderde schepen, die de oorlog hadden overleefd of die tijdens die oorlog in een vloek en een zucht in elkaar waren gezet om in ieder geval één reis het oorlogstuig over de oceaan te brengen. Moderne navigatiemiddelen, zoals radar, waren eraf gehaald. Vermoedelijk om dezelfde reden waarmee Smit Internationale haar schepen voor een job uitstuurde, namelijk dat hun kapiteins zo goed waren, dat die geen radar nodig hadden om te varen. Nee niet om te varen, maar wel om in dikke mist de job te vinden, zoals spoedig tot hun schade zou blijken. Gedurende een mistperiode voeren wij in die tijd dan ook van boei tot boei tot we ten anker moesten komen omdat we door onbekende oorzaak een of meer boeien gemist hadden. Er ging een verhaal dat een van onze oudste loodsen in steendikke mist boven Bath met een Griek aan de grond was geraakt. Hij was, omdat er toch niets te doen viel, ten slotte op de bank in de kaartenkamer in slaap gesukkeld. Hij werd gewekt door het geblaat van schapen en kreeg de schrik van zijn leven, zo ver kon hij toch niet mis zijn! Op de brug gekomen bleek het uitgeklaard te zijn en hij constateerde dat hij het baken van Saefting inderdaad aan bakboord peilde. Argwanend tuurde hij naar de schaapskooi die daar wat verder landinwaarts stond, maar hij kon geen schapen ontdekken, evenmin trouwens rond het schip. Wel waren achter op de poop van het schip een paar hokken met schapen, waar de Grieken in die jaren de dieren hielden als levende proviand.’ ‘Aanvankelijk werd op de rivier dertien dagen achtereen gevaren, gevolgd door drie dagen rust. Vrij spoedig werd echter overgeschakeld op een iets humanere regeling, namelijk tien dagen varen en vijf dagen rust, waarbij echter om de zoveel vrije dagen “stand by” gerust werd. Dan kon je als de vaart het vereiste een- of tweemaal geroepen worden om een schip te beloodsen en werden een of twee dagen van de vijf rustdagen afgesnoept. Bovendien ging de regeling 's ochtends om acht uur in, en zacht uitgedrukt kwam het niet zelden voor, dat tussen zeven en acht uur loodsen die met rustdagen zouden gaan, nog werden bemand. Een gemiddelde loodsreis uit en thuis bedroeg veertien uur. Met niet te veel pech kon je die eerste rustdag 's avonds om tien uur thuis zijn. De humane regeling tien-vijf betekende in de praktijk elfvier. Ik kan gerust stellen dat mijn generatie van rond en na de oorlog, die de dienst gaande hield met te weinig mensen, het voor de kiezen heeft gekregen. De ouderen begonnen zo tegen hun zestigste met hun gezondheid te sukkelen, “pluzen” werd dat genoemd en te vaak werden
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
64 ze in het begin van hun zestiger jaren weggenomen. Als ze geluk hadden, kregen ze vervroegd pensioen. Het latere functioneel leeftijdsontslag op vijfenvijftig jaar is zeker niet te vroeg ingesteld en mag als een zegen worden beschouwd.’ ‘Over het algemeen werd en wordt de positie van de loods in de Vlissingse gemeenschap als welvarend beschouwd, is mijn idee. Of dat terecht is, waag ik toch te betwijfelen. Het maximum nettosalaris van een zeeloods kwam in de jaren vijftig niet boven de zesduizend gulden per jaar uit. Dat van de binnen- of rivierloods lag daar nog zo'n duizend gulden onder en het loon van een adspirant-loods (met minstens 2de rang Grote Handelsvaart) bedroeg ongeveer drieduizend gulden per jaar. Aan het eind van de jaren zestig werd de honorering op een hoger peil gebracht, wat niet wegneemt dat een salaris van netto ongeveer tweeëndertigduizend gulden per jaar voor een senior-loods achterblijft bij het bedrijfsleven, en de gages die betaald worden bij de koopvaardij, hoger liggen, ondanks het feit dat sinds jaar en dag ook voor de loods de hoogste nautische diploma's geëist worden.’ ‘Je zult je misschien afvragen, beste vrienden en vriendinnen, waarom zeelieden met goede verwachtingen binnen afzienbare tijd bevorderd te worden tot gezagvoerder bij de koopvaardij, toch het beroep van loods kiezen. Vroeger zou zo'n vraag nauwelijks bij iemand opkomen. In Delfzijl, Terschelling, Den Helder, Vlaardingen en Vlissingen, om de belangrijkste plaatsen te noemen, kwamen loodsen voort uit geslachten die generaties achtereen loodsen hadden voortgebracht. Het loodsmanschap ging over van vader op zoon en het loodswezen werd in die tijd als een “closed shop” beschouwd, op sommige standplaatsen als een soort familiebedrijf. Om de noord kwam je namen tegen als Zeijlmaker, Oepkes, Klijn en Ree om er enkele te noemen; in Den Helder en IJmuiden waren het bijvoorbeeld Hopman, Drijver en Schol, in Vlaardingen bijvoorbeeld Pronk, Bos en Poot, terwijl in Vlissingen namen als But, Jilleba, Streefkerk en Van Hoepen enkele generaties lang op de beurtrol prijkten. Wat trouwens in dit zesde district van de Monden der Schelde opvalt, is een vrij aanzienlijke groep loodsen van “om de noord”. Namen als Cupido, Wiegman, Sorgedrager, Pals en Spanjer zijn enkelen van de noordelingen die hier een of meer generaties de beurtrol hebben versterkt. Na de laatste wereldoorlog echter is er een eind gekomen aan deze
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
65 typische loodsenfamilies. Zoals ook de kustplaatsen en eilanden nauwelijks nog zeelieden afleveren, komt de huidige generatie loodsen nog maar voor een klein deel uit de plaatsen die door de eeuwen heen loodsen geleverd hebben. Ik kom terug bij mijn oorspronkelijke vraag: waarom werden zij loods? In de eerste plaats denk ik omdat ze niet voldoende bevrediging konden vinden in het huidige zeemansleven. Deze onvrede komt meestal voor na de geboorte van het eerste of tweede kind. Als ze getrouwd zijn met een meisje uit hun zeevaartschooltijd lijkt de keuze om loods te worden vrij eenvoudig, vooral als ze zich hier al gevestigd hebben. Ook kan het zijn dat de promotie bij hun rederij is gestagneerd of ze hebben genoeg gekregen van de aan boord heersende eilandmaatschappij. Hoevelen hebben ook uit onvrede hun rederij vaarwel gezegd ondanks een vrij forse teruggang in salaris? Terwijl bij rederijen van andere nationaliteiten, de Duitse voorop, echtgenoten en verloofdes gedurende de kustreis bijvoorbeeld mochten meevaren, werd dit door Nederlandse rederijen hooghartig geweigerd; zelfs als dit gold voor een reisje van Antwerpen naar Rotterdam werd de vrouw of verloofde gedwongen de trein te nemen. Ik heb willen aantonen dat de keuze om loods te worden vrij toevallig is geworden. Het komt niet meer voor dat men van jongsaf aan met het besef heeft geleefd: ik wil alleen maar loods worden. Over welke consequenties dit in de toekomst voor het Nederlands Loodswezen zal hebben, wil ik het nu niet hebben. Ik wil alleen herhalen wat ik in het begin gezegd heb: voor mij duurde een kwart eeuw loodswezen slechts een dag. Nu vooruit, misschien twee dagen.’
III Loods Boswijk kwam de deur van het gebouwtje van het Nederlands Loodswezen uit toen de telefoon rinkelde. Hij schonk er geen aandacht aan. Het afkomend vuiltje van Brussel was laat, bijna twee uur na hoogwater en hij mocht blij zijn als hij naar Vlissingen nog drie uur tij mee kreeg. Pol, de bootman van de redeboot in Antwerpen kwam hem tegemoet. ‘Den Leopard heeft juust geblazen, loods.’ Jacob Boswijk knikte. Ook hij had de drie lange en drie korte stoten gehoord, was de gang ingegaan om zijn jas aan te trekken en een verse pijp tabak op te steken. Met een korte groet naar de klerk was hij de deur uitgestapt. Hem behoefden ze niet te waarschuwen. Bij de redeboot voegde zich nog een douanier bij hen om het schip
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
66 uit te klaren. De redeboot voer tegen stroom de Leopard tegemoet. Er liep al een flinke eb en als dat vuiltje acht mijl maakte kregen ze nog dik voor Terneuzen het tij tegen. De afkomer bleek een Duitse coaster te zijn, geladen met cokes waarvan een gedeelte als deklast vervoerd werd. Boswijk was de eerste die de loodsladder greep en hij constateerde dat van de ladder een trede ontbrak. Lijnbach, de klerk van het loodskantoor in Antwerpen legde de telefoon neer en keek naar buiten. Hij zag hoe loods Boswijk een opmerking maakte tegen de matroos die hem aan dek van de Leopard hielp. Een glimlach gleed over zijn lippen. Jacob behoorde niet tot de vriendelijkste, maar wel tot de betrouwbaarste loodsen. De klerk was geschokt door het telefoontje uit Vlissingen. ‘Je mag Boswijk niet meer op een schip bemannen. Hij is afgekeurd.’ Hij had zijn schouders opgehaald. ‘Boswijk is zojuist bemand op de Leopard... Ja, een Duitse coaster.’ De arme sodemieter. Ze hadden hem aan Boswijk willen laten zeggen dat hij afgekeurd was! Hij kende hem van nog voor de oorlog, hij zat op het kantoor in Vlissingen en Jacob was matroos op de loodsboot. Samen waren ze opgegroeid op het eiland. Hij herinnerde zich de commotie die in de oorlogsdagen op het kantoor was ontstaan omdat Boswijk er met de loodsboot vandoor was gegaan. Er werd over desertie besproken, de schippper was woedend geweest en de streek van Boswijk, zoals hij werd genoemd, was hem ook door veel loodsen niet in dank afgenomen. Het werd een aanfluiting voor het loodswezen genoemd dat een matroos-kok, nota bene nog op arbeidscontract, alleen met de loodsboot de post verlaten had om naar Engeland te varen. Later was gebleken dat er nog een olieman en een loodskwekeling aan boord waren geweest. Na de oorlog keerde Jacob weer bij het loodswezen terug, in plaats van matroos-kok echter nu, na een paar vergezelreizen, als binnenloods. Aanvankelijk werd hij door veel loodsen genegeerd, maar aangezien niemand iets op zijn vakmanschap wist aan te merken en een groep Engelandvaarders het korps kwam versterken, sleet de grief die de ouderen tegen Boswijk koesterden. Langzaam sijpelde door dat Jacob in Engeland zeker de kantjes er niet had afgelopen. Wat zou Boswijk nu beginnen op zijn vijftigste jaar met minder dan vijfentwintig dienstjaren, de Engelandjaren meegerekend? Nog vijftien jaar te gaan voor hij zijn uitgesteld pensioentje verwierf. Het was een probleem dat veel loodsen zorgen baarde, volgens de gesprekken die Lijnbach uit de wachtkamer opving. In het verleden waren er
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
67 afkeuringen geweest waarbij er soms wel tien loodsen tegelijk uit vlogen en er waren loodsen bij geweest die op de een of andere wijze het ongenoegen van de directie hadden opgewekt. Na de oorlog herinnerde Lijnbach zich slechts één afkeuring van een loods waarbij twijfel kon bestaan of geen andere motieven een rol hadden gespeeld. Het tekort aan loodsen oefende blijkbaar een matigende invloed uit op de willekeur bij de keuring. Op welke gronden kon een sterke kerel als Boswijk waarvan niemand zich kon herinneren dat hij ooit een dag wegens ziekte de dienst had verzuimd, worden afgekeurd? Natuurlijk bestond er een rancune tegen Boswijk. Zijn uitwijken naar Engeland had in ieder geval tot gevolg dat na de oorlog schipper Lam niet meer mocht terugkeren en er liepen geruchten dat de vorig jaar benoemde nieuwe directeur in Engeland problemen met Boswijk had gehad. Lijnbach wist er het fijne niet van, maar die man zou als marineofficier op het einde van de oorlog tot taak hebben gekregen verdwaalde mannen van het loodswezen, die in geallieerde dienst voeren, op te sporen om met hen een kern van het naoorlogse loodswezen op te bouwen. Jacob, die voor niemand een blad voor de mond nam, zou abrupt geweigerd hebben zich beschikbaar te stellen voor de functie die hij voor de oorlog bekleed had. Hij was alleen beschikbaar als loods, zou hij hebben gezegd. Loods Boswijk stak opnieuw een verse pijp tabak op, de zoveelste, en vloekte stil voor zich uit. Als deze kof op tijd op de rede van Antwerpen was geweest, zouden ze tot voorbij Terneuzen de eb mee hebben gekregen, terwijl nu bij Baarland de vloed al in het water kwam. Het was al te donker om door het onverlichte Everingen te gaan, wat de reis zeker een half uur kon bekorten. Hij mocht nu blij zijn als hij vanavond om tien uur aan de wal stond. Ruim vierentwintig uur was hij dan van huis geweest. Opgevaren met een Hapager voor de sluis, om half vier vanochtend in Antwerpen in de wacht en aangehouden om met de dagploeg van Antwerpen te varen, was hij op dit vuiltje terechtgekomen voor een dagreisje. Bij Bath was het al donker geworden. Het was weer eens 13 december, een datum die hij nooit zou vergeten, ook al dronk hij zich een stuk in de kraag om de herinnering aan het vergaan van de Frisia kwijt te raken. Op 13 december van het eerste oorlogsjaar hadden ze de sleepboot Frisia verspeeld op de rotsen van Overton Mere, bewesten Port Eynon in het Bristol Channel. Ze waren met een uitgebrande Engelse kolenboot op weg naar Milford Haven. Er stond een vliegende noordwes-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
68 terstorm en de schipper voer dicht onder de kust om wat shelter van het land te krijgen. Te dicht, want tegen middernacht - Boswijk was juist naar boven gekomen om de wacht over te nemen - voelden ze een zware schok en hoorden ze gekraak. Ze bleken muurvast te zitten en de kolenboot schoof gedeeltelijk naast hen. Het was stikdonker en zware zeeën beukten over beide schepen. Ze schoten vuurpijlen af, maar blijkbaar werden hun noodsignalen niet opgemerkt en de bemanning vreesde dat het einde van de oude trouwe Frisia niet lang meer op zich zou laten wachten. Gebruik makend van de duisternis wisten twee stokers een sloep naar buiten te draaien en voor iemand hen kon tegenhouden waren ze in de nacht verdwenen. Boswijk vreesde het ergste voor hen, want met deze storm op de rotsachtige kust betekende vluchten met een sloep zelfmoord. Tegen de ochtend ruimde de wind en ook werd de zee handzamer. De kust boezemde Jacob echter ontzag in. Vooruit en aan stuurboord zag hij rotsen waar de zeeën op beukten. Van de sloep kon hij niets ontdekken; de mannen konden de wal bereikt hebben of, wat aannemelijker was, hadden tussen de rotsen hun einde gevonden. Blijkbaar om aan te tonen dat de zee de strijd nog niet had opgegeven, beukte een zware golf het brughuis, spoelde een gedeelte van de brug mee en sleurde een matroos met het wrakhout overboord. De schipper liep radeloos naar de kombuis en mompelde dat er hulp gehaald moest worden. Jacob had getracht hem te kalmeren en was de laatste drie vuurpijlen gaan halen. Bij zijn terugkeer in de kombuis was de schipper verdwenen, ‘om hulp te halen,’ zoals hij tegen een paar matrozen gezegd had. ‘Verdomme, dit is waanzin! Hadden jullie hem niet tegen kunnen houden?’ Ze hadden hem verslagen aangekeken, de hoop om nog levend van dit wrak af te komen had het nulpunt bereikt. Ze vertelden dat de schipper een extra reddingsvest had omgebonden en zich met een lijn in het water had laten glijden. Worstelend met de golven was hij weldra meer wadend dan zwemmend uit het gezicht verdwenen. Verdomme, de ouwe had aan boord moeten blijven, hij als stuurman was de aangewezen man geweest om indien nodig overboord te gaan. Een schipper mocht pas als laatste man zijn schip verlaten. Het gezag aan boord weerhield Jacob er echter van om iets van kritiek te laten merken en woedend had hij een pijl de lucht in geschoten. Hij was van plan met tussenpozen van een kwartier de beide andere af te schieten. ‘Kijken jullie uit of jullie geen hulp zien komen. Ze zullen de dag hebben afgewacht om hulp te bieden.’ Als er vanochtend geen hulp kwam opdagen zou de Frisia wel eens hun gezamenlijk graf kunnen worden. Hij moest oppassen dat ze zich,
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
69 zoals de schipper, niet aan wanhoop zouden overgeven en onverantwoord overboord gaan om het vege lijf te redden. Hij vuurde de tweede pijl af en even schoot de gedachte door hem heen dat als hij de laatste pijl zou hebben weggeschoten, het enige dat voor hen overbleef de hoop was. Een van de beide Filipino's, die met de kapitein de gehele bemanning van de Leopard uitmaakten, bracht de loods een kop koffie. Boswijk sprak Engels op schepen waar ze geen Nederlands verstonden. Op Duitse schepen hield hij Nederlands aan: ‘Ze wisten zich ook verstaanbaar te maken toen ze in 1940 over de grens kwamen,’ en meestal verstonden ze hem wel. De moeilijkheid bij de Duitse kustvaart was tegenwoordig dat er veelvuldig gebruik gemaakt werd van zogenaamde Gastarbeiter. De Filipino's spraken echter redelijk goed Engels en aan het begin van deze reis hadden ze hem duidelijk gemaakt dat de Duitse Bondsrepubliek in Manila, in het kader van het ontwikkelingswerk, een zeevaartschool had gesticht. De afgestudeerde leerlingen moesten echter vaartijd halen op Filipijnse of Duitse schepen. Zo hadden deze jongens met hun stuurmansdiploma op zak een armoedig bestaan als goedkope arbeidskracht op een Duitse kuster. Terwijl de kapitein-eigenaar de slaap der rechtvaardigen genoot, losten beide knapen elkaar bij de roertorn af. Geruime tijd nadat Jacob de laatste vuurpijl had afgeschoten, kwam een matroos hem waarschuwen dat er mannen tussen de rotsen gezien waren, die een wippertoestel in gereedheid brachten. Hij was aan dek gesneld en had de matrozen order gegeven om wanneer de lijn van het wippertoestel over het schip kwam, zij hem stevig moesten beleggen. Helaas mislukte de eerste poging, de afstand was groter dan de mannen gedacht hadden en ook bij de tweede poging viel de lijn op zo'n dertig meter van het schip in het water. ‘Gooi me een hieuwlijn na als ik vrij van het schip ben,’ en hij had zich in zee laten glijden. Toen hij in het water lag viel de zee hem niet mee en hij had alle moeite om vrij van het wrak te komen en te zorgen dat de golven hem niet tegen het schip verpletterden. Plotseling kreeg hij het gevoel dat zijn hoofd ergens in verward zat. Het bleek de hieuwlijn te zijn. Vlug bond hij deze om zijn lichaam en worstelde zich naar de reddingslijn toe. Ondanks de nog geen twintig meter die hij van de tros verwijderd was, kostte het hem een kwartier zwemmen en waden voor hij hem te pakken had en de tros aan de hieuwlijn had vastgemaakt. ‘Hieuwen,’ riep hij zonder hoop gehoord te worden. De mannen aan boord van de Frisia hadden zijn pogingen met spanning gadegeslagen en nauwe-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
70 lijks had Jacob de hieuwlijn aan de tros gebonden of hij voelde hoe de lijn werd thuisgehaald. Met alle kracht waarover hij nog beschikte hield hij het touw vast en zo werd hij gestaag naar de sleepboot gesleurd. De mannen hadden een bootsladder over de reling gehangen, maar hij had geen kracht meer over om naar boven te klimmen. Hij had de moed al opgegeven en zich verzoend met het idee hier te sterven, toen de bootsman de bootsladder afkwam en hem moed insprak terwijl hij hem op de ladder hielp. Moeizaam klom hij naar boven. De mannen trokken hem over de verschansing aan dek, waar hij uitgeput neerviel. Bijna direct werd hij verwelkomd door een zee die over het dek spoelde en hem had meegesleurd als de bootsman niet boven op hem was gesprongen. Intussen was de verbinding tussen het wrak en de mannen op de rotsen tot stand gebracht en konden ze de reddingsboei met broeking aan boord trekken. Jacob had geweigerd als eerste met de boei aan land te worden getrokken. ‘Jullie weten dat bij de sleepvaart de stuurman als eerste voor een job overgaat, maar bij een redding verlaat hij, als de kapitein er niet is, als laatste het schip.’ Het had wel enige tijd geduurd voor allen gered waren. Hij was inderdaad als laatste aan wal getrokken. Tussen de rotsen had men later wrakhout gevonden dat van de sloep afkomstig kon zijn. De beide stokers moesten als vermist worden beschouwd. Aanvankelijk werd ook de schipper vermist, tot in de middag bericht kwam dat iemand die aan de kustweg woonde, een oude man in een toestand van zware uitputting had gevonden en hem naar zijn woning had vervoerd. De ramp van de Frisia had drie doden gekost. Bij het onderzoek van de raad kwam deze tot de conclusie dat de omstandigheden die met de oorlog gepaard gingen te veel voor de schipper waren geweest, gezien zijn leeftijd en kwaal. Men prees hem hoe hij zijn schip aan de inbeslagneming door de vijand had weten te onttrekken en naar het Verenigd Koninkrijk had gebracht. Over de stranding zelf was de raad van oordeel dat de koers die gevolgd was te dicht langs de kust liep en daarom gevaarlijk was geweest. Jacob was de schipper bijgevallen dat nadat de degausingkabel in Port Talbot was gemonteerd er een grote en wisselende deviatie van het kompas was opgetreden. Er was geen tijd en gelegenheid om de deviatie in Port Talbot te laten meten. De kompassteller zat overvol met werk, ‘there is a war going on, you know,’ en een foutieve montage van de kabel werd hooghartig weggewuifd. De raad zag geen aanleiding de schipper voor enige tijd zijn be-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
71 voegdheid te ontnemen en Jacob kreeg later een onderscheiding van de RNLI1 Om acht uur passeerde de Leopard Terneuzen en met de morselamp seinde Boswijk het sein 1-0, een loods voor een schip kleiner dan duizend ton en bestemd voor de noord. Hij was benieuwd of er al bericht uit Overveen van de keuringsarts was gekomen. Een week of zes geleden was hij op het wachtschip van de marine ontboden voor een periodieke keuring. In feite stelde zo'n keuring weinig voor. Tussen het lawaai van bikhamers aan dek door fluisterde de marinearts een rijtje plaatsnamen, die je terug moest roepen om te bewijzen dat je de namen correct verstaan had. Daarna moest je de letters van een kaart lezen van groot naar klein en naar heel klein. Toch bleek deze simpele keuring veelal oudere loodsen vrees in te boezemen voor afkeuring. Velen waren in hun beroep brildragend geworden. Mocht iemand afgekeurd worden, dan waren de voorzieningen minimaal. Wat had je op vijftigjarige leeftijd aan uitgesteld pensioen op vijfenzestigjarige leeftijd? Ook de vooruitzichten op herplaatsing waren minimaal. Boswijk doorliep de test vlot en hij wilde zijn jas al aantrekken toen de pil hem een boek toeschoof. ‘Lees eens wat hier staat,’ en hij bladerde vlug de bladzijden door. Het waren letters, merendeels groen op rood of rood op groen. Aanvankelijk ging Boswijk er vlot doorheen, maar later werd het wat moeilijker en weifelde hij soms, en eenmaal moest hij het antwoord schuldig blijven. ‘Bent u eerder op kleurenblindheid getest?’ ‘In Engeland. Ik heb daar vijf jaar in de oorlog gevaren en ik geloof nu en dan bij de periodieke keuring hier.’ ‘Nooit problemen gehad met kleurenblindheid?’ Jacob schudde het hoofd. ‘Ik ben vijftig jaar en ik vaar sinds mijn zestiende,’ maar hij herinnerde zich opeens dat bij de aanneming de marinepil destijds ook aanmerkingen had gemaakt. Jacob had hem de gezondheidspapieren voor de koopvaardij laten zien en die pil had geaarzeld. Later speelde dat geen rol meer. Hij moest eerst zijn stuurmansdiploma halen en daarna zeiden ze dat hij te oud was om als kwekeling te worden aangenomen. In Engeland had nooit een pil aanmerkingen gemaakt en in de vijftien jaar dat hij hier als loods voer, ook niemand. Ze waren al blij dat ze volk konden krijgen. Trouwens noch als schipper, noch als loods had hij ooit iets gemerkt. ‘Ik zal u doorsturen naar Overveen, naar het Marinehospitaal,
1
RNLI:
Royal National Lifeboat Institution.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
72 daar moeten zij maar beslissen.’ Hij gaf Jacob een hand. ‘U kunt gaan.’ In Overveen was hij niets wijzer geworden. Eerst was hij nogal nerveus geweest en hij had de verdomde red tape van de marine vervloekt, maar met de weken verstreek ook de angst voor afkeuring. Het zou wel overgewaaid zijn. Na de Frisia kregen ze vrij vlug een andere sleepboot toegewezen, de Stormvogel die in Swansea lag. De vorige bemanning had geweigerd naar een getorpedeerde Britse kruiser te varen die dicht bij of in een Brits mijnenveld lag. Enkele bemanningsleden waren gestraft en de rest over een deel van de Nederlandse vloot verspreid. Een van hun eerste orders was het zoeken naar een Nederlands koopvaardijschip, dat op weg van Greenock naar Cardiff in dichte mist in een mijnenveld was geraakt en daar op een mijn was gelopen. Als positie had hij opgegeven 12 mijl westnoordwest van de Smalls. Dat was vroeg in de ochtend geweest, daarna was niets meer van hem vernomen. Misschien was de radiohut onklaar geraakt, mogelijk ook was hij al gezonken. Met drie andere sleepboten waren ze erheen gevaren. Er hing een potdikke mist. Zwijgend naast elkaar en turend in de mist voeren ze naar de aangegeven positie. Ze konden niet ver meer van het mijnenveld zijn en Jacob schatte dat het nog een uur varen was naar de opgegeven positie. De schipper was de kaartenkamer ingegaan om nogmaals de kaart te bestuderen. Een ogenblik later kwam hij weer de brug opslenteren. Zijn gezicht stond nog somberder dan normaal. ‘Zie jij al wat, stuurman?’ ‘Nog niet schipper, ik denk dat we er nog een uurtje vanaf zitten.’ Zonder nog wat te zeggen rukte de schipper aan de lijn van de stoomfluit en gaf een aangehouden stoot. ‘Veel schepen zullen hier niet varen, stuurman, maar je kunt nooit weten. We zullen de stoomfluit maar gaande houden.’ Elke twee minuten klonk nu het klagende geluid van de stoomfluit over het water. Ze luisterden intens uit, maar geen varende ziel scheen in hun nabijheid te zijn. Eindelijk, na een minuut of twintig, werd hun waarschuwende roep beantwoord. In de verte klonk eveneens een aangehouden stoot. ‘Denk je dat dat 'm is, stuurman?’ Jacob had zijn schouders opgehaald. ‘Een beetje vroeg, schipper. Volgens mij is zijn positie nog ten minste een half uur te gaan.’ Weer hoorden ze een aangehouden stoot, veel dichterbij leek het.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
73 Ze gaven antwoord. ‘We zitten er vlak bij, stuurman.’ Maar waarbij, dacht Jacob, heet kon hun job nog niet zijn, of zijn bestek had niet gedeugd. Weer daverde hun stoomfluit over het water en beiden bogen zich over het schuilkleedje om goed te kunnen uitluisteren. Ze hoefden niet lang te wachten op het antwoord. De ander gaf twee aangehouden stoten. ‘Die ligt gestopt in het water,’ merkte de schipper vrij overbodig op. Hij gaf ook twee stoten en stopte de machine. ‘Kijk, daar istie.’ De uitkijk, die de spanning had meebeleefd, wees op de grauwe schaduw aan stuurboordszijde even over de boeg. Voorzichtig gleden beide schepen langs elkaar heen. Het was een sleepboot van Britse makelij. ‘Die houdt het voor gezien,’ merkte de schipper op, ‘ik ga eens bij de sparks horen of die al wat opgevangen heeft.’ De hut van de marconist was achter op de brug en een ogenblik later was de schipper weer terug. ‘Niks niets,’ zijn stem klonk opgelucht, alsof hij een besluit genomen had. ‘Twee schepen hebben het zoeken al gestaakt en wij gaan ook terug, het heeft geen zin om levenden bij de dooien te brengen.’ ‘Laten we het nog een uurtje volhouden, schipper, dan weten we zeker dat...’ ‘Niks stuurman, we gaan terug. Die Limey is er ook mee gestopt. Hard stuurboord, Arie.’ Ze waren teruggevaren en Jacob had dit als een persoonlijk verlies beschouwd. Ze hadden hun landgenoten nauwelijks een kans gegeven. De ouwe is te oud voor deze rotoorlog. Later bleek dat een van de sleepboten op een mijn was gelopen en binnen tien minuten was gezonken. Terug in de haven had de schipper zich de hele dag en nacht schuilgehouden in zijn hut. De volgende ochtend was hij al vroeg de wal op gegaan. In de middag was hij aan boord teruggekeerd en een tijdlang had Jacob in de hut van de ouwe gestommel gehoord. Tegen vijven, borreltijd, had hij de ouwe in zijn hut opgezocht. De schipper zat naast zijn ingepakte barang. Hij had tranen in zijn ogen. ‘Ik blijf voorlopig aan de wal, stuurman, ik ben te oud voor deze oorlog geworden. Bovendien zit het hier ook niet goed.’ Hij wees op zijn hart. ‘Ik heb jou bij McLaren aanbevolen om mij op te volgen. Ik hoop dat je de Stormvogel de oorlog door brengt.’ Het was de langste zin die Jacob hem ooit had horen uitspreken. Kort na de oorlog had hij de schipper in Harlingen nog eens opgezocht. Samen met zijn vrouw woonde hij aan de haven. De ouwe was verrast geweest. ‘Dat is mijn stuurman uit de oorlog, vrouw. Hij
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
74 kwam van het loodswezen weg, maar het varen heeft ie van mij geleerd.’ Het waren lieve oude mensen. Hij moest blijven eten en de ouwe raakte niet uitgepraat over de oorlog en de vijf jaar die hij in Engeland had doorgebracht. Een jaar later kreeg hij bericht dat hij was overleden. Op de rede van Vlissingen kwam de Belgische redeboot langszij en werd Jacob door een jonge Belgische zeeloods afgelost. ‘Acht mijl maat, en de Filipijnse jongens zorgen wel goed voor je.’ In de loodsenwacht vulde hij zijn loodsbriefje in en belde naar de Roeierswacht. ‘Boswijk van Antwerpen komen afvaren met de Duitse Leopard voor de noord.’ Hij wilde de hoorn van de telefoon op de haak hangen, maar hij merkte aan het dringende ‘Loods Boswijk’ dat de telefoonman een mededeling voor hem had. Toen de telefoonman was uitgesproken en de verbinding was verbroken hield Boswijk nog een ogenblik de hoorn in de hand. ‘Ter beschikking en morgen op kantoor komen?’ Hij hing op en keek verwezen rond. Dat kon niets anders betekenen dan dat het voor hem gedaan was bij het loodswezen. De buitendeur viel met een slag achter hem dicht. Adrie, de telefoonman, zat een ogenblik stil voor zich uit te staren. Hoe kan ik tegen een man als loods Boswijk zeggen dat hij is afgekeurd? Laat die commissaris zelf maar zijn vuile zaakjes opknappen. Hoe is het mogelijk dat een man als Boswijk medisch ongeschikt voor de dienst wordt verklaard? Hij stond op en liep naar de beurtrol toe. Hij haalde het naamplaatje met ‘J. Boswijk’ erop geschilderd eruit en legde het in de lade. Voor J. Boswijk was de loodsdienst voortaan gestaakt.
IV Voor de pui van de sociëteit van het Nederlands Loodswezen stonden op deze druilerige morgen ruim twintig loodsen in een vrij ordeloze groep te wachten om zich aan te sluiten bij de begrafenisstoet van loods Pronk. Tot zijn dood was Jan Pronk een trouw lid van de sociëteit geweest. Hij was vrij onverwacht gestorven en volgens sommigen werd hiermee de waarheid van het gezegde bevestigd dat de goeden altijd het eerst gaan. In overleg met zijn vrouw Annie had het sociëteitsbestuur besloten dat Jan Pronk met korpseer begraven zou worden. Jan was heengegaan zoals hij geleefd had, bescheiden en bijna
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
75 onopgemerkt. In de weken van zijn ziekte leek hij zich nog meer af te zonderen dan vroeger en er ging een gerucht dat Jan en zijn vrouw gelovig waren geworden. Annie scheen tegenwoordig te behoren tot de gemeente van het Volle Evangelie of iets dergelijks. Iets wat bij degenen die Jan en Annie al jaren kenden, verwondering had gewekt. Niet Jans ziekte zou met deze overgang te maken hebben, maar meer het verlies van hun enige zoon, ruim twee jaar geleden. Toch vonden ze het onbegrijpelijk van twee mensen die zolang ze hen kenden sociaal-democraat waren geweest. De tekst van de rouwadvertentie gaf ook nauwelijks blijk van verbondenheid met het geloof. Hier sprak meer de overtuiging van Jan Pronk uit zoals zij hem gekend hadden: I don't want a harp nor halo, not me Just tell me old shipsmates, I'm taking a ship, mates And I'll see you some day on Fiddlers Green.
Waar Fiddlers Green lag, was aanvankelijk duister tot enkele leden van het Scheldeloodsenkoor, waar ook Jan deel van had uitgemaakt, vertelden dat daar voor de Schotse vissers de hemel ligt, zoals zij die verwachten. Natuurlijk is het daar altijd mooi weer. Terwijl de schipper thee zet voor zijn bemanning, springt de vis vanzelf aan boord. Overal zijn cafés en bars waar kosteloos bier wordt getapt. De meisjes zijn willig en aan alle takken van de bomen hangen flessen met kostelijke rum. ‘Daar komt-ie.’ Langzaam reed de zwarte lijkauto naderbij en hield halt voor het gebouw. Terwijl een afkomend schip voorbijvoer en drie aangehouden stoten ten afscheid op de fluit gaf, schoven twee bestuursleden een grote krans op de kist. Het dagelijks bestuur en twee adspriant-loodsen die met het vaandel de vaandelwacht vormden, namen voor de auto hun plaats in. Vier loodsen uit Jans voormalige ploeg stelden zich als slippendragers op ter weerszijden van de lijkauto en daarachter formeerden de overige loodsen in rijen van drie de begeleiding. Daarna kwamen twee volgauto's met Annie, de naaste familie en vrienden. Op een teken van de kraai zette de stoet zich in beweging. Aanvankelijk probeerden de mannen in de maat te lopen, maar nog voor de Nieuwendijk bereikt was, bleek hun eigen gang hun meer vertrouwd. Toch kon men niet zeggen dat de stoet een ordeloos geheel vormde.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
76 De route liep door de historische binnenstad langs de eerste en tweede uitleg van de stad naar het kerkhof aan de rand van het vooroorlogse grondgebied van de gemeente. Bij elkaar zo'n drie kilometer. Op het moment dat de stoet het Lampsinshuis passeerde, de zetel van de directie van het Nederlands Loodswezen, begonnen de klokken van de daarachter gelegen Jacobstoren te beieren. Het moest toeval zijn, want voor zover men wist, had Jan nooit binding gehad met de Hervormde kerk en van de directie van het loodswezen was bekend dat zij zich in het algemeen afzijdig hield van begrafenissen, tenzij het de dood van een der directieleden zelf betrof. Vermoedelijk riepen de luidklokken op tot het bijwonen van een huwelijksinzegening op het moment dat het stoffelijk overschot van Jan Pronk het directiekantoor passeerde. Zo leek het erop dat de beierende klokken de laatste gang van Jan Pronk uitluidden. Het verkeer stopte om de rouwstoet te laten passeren, op het trottoir hielden de mensen een ogenblik stil uit piëteit of nieuwsgierigheid en enkele oudere mannen namen zelfs de pet af tot de lijkauto voorbij was. Kortom, het scheen of het stadje waar hij zo vertrouwd was, spontaan en waardig afscheid nam van loods Pronk. Met enige moeite nam de stoet de smalle Walstraat, passeerde het Betje Wolffplein en sloeg de weg in naar de Aagje Dekenstraat langs de helling waarop midden in de stad een groot schip op stapel stond. De laatste die de werf hier nog zou bouwen, wist men. In de eerste volgauto zaten, behalve Annie met haar enige zuster en haar zwager als naaste verwanten, Naomi, de vrouw van Jacob Boswijk en broeder Van Eenennaam, de voorganger van het Volle Evangelie, waarbij Annie zich ongeveer twee jaar geleden had aangesloten. De steun en de wat volkse hartelijkheid die zij vooral bij het plotseling overlijden van hun zoon Frans en nu ook bij de dood van Jan had ondervonden, gaf haar het gevoel weer ergens bij te behoren, iets wat ze bij de vrouwenbond soms en bij het loodswezen altijd gemist had. Als je daar afweek van het normale patroon werd dat als vreemd beschouwd. Jan was ondanks zijn bescheidenheid zijn eigen weg gegaan en hij had nooit geaarzeld voor zijn sociaal-democratische overtuiging uit te komen. Een overtuiging die weinig strookte met de opvattingen van zijn merendeels conservatieve of christelijke collega's. Jan werd dan ook meer om zijn bescheidenheid dan om zijn overtuiging gewaardeerd. Dit kwam vooral tot uiting toen hij de ‘rooie’ bond, zoals die later werd genoemd, trouw bleef en niet met de meerderheid van de loodsen overging naar een nieuwe organisatie, die de specifieke lood-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
77 senbelangen beter zou kunnen behartigen. Door een enkeling werd stemming gemaakt tegen Jan en een kleine minderheid dreigde zelfs een boycot tegen hem, maar ogenschijnlijk trok Jan zich daar weinig van aan. Volgens Annie werd deze opgeschroefde animositeit uiteindelijk de oorzaak van Jans ziekte. Anderen verweten hem halsstarrigheid. Rustig weerlegde Jan zulke aantijgingen door zijn collega's erop te wijzen dat de wereld niet ophield bij de Schelde. Tot aan haar overgang naar de gemeente van het Volle Evangelie was Annie voorzitster geweest van de socialistische vrouwenbond. Ze was daarmee gestopt toen ze meende een andere levensvervulling te vinden. Aanvankelijk had Jan haar ermee geplaagd. ‘Je gereformeerde bloed kruipt toch waar het niet gaan kan,’ had hij gezegd, maar kort voor zijn dood had Jan zich toch tot zijn Heiland bekeerd, zoals broeder Van Eenennaam het uitdrukte. Zij ving een bemoedigend knikje van Naomi op, haar enige en werkelijke vriendin. Aan haar zuster had zij weinig steun. In de eerste plaats woonde zij in Vlaardingen, waar haar man een aannemersbedrijf had en verder was ze nogal stijf in de leer. Naomi echter was een vriendin van het begin van de oorlog. Zij had haar opgezocht omdat ze hoorde dat haar man ook naar Engeland was ontkomen. Ze herinnerde zich nog de consternatie die het bij het loodswezen had gegeven dat Jacob Boswijk, een matroos op arbeidscontract nota bene - terwijl de boten van de loodskotter na een Stuka-aanval naar Cadzand trachtten te ontkomen - van deze gelegenheid gebruik had gemaakt om met de kotter naar het Verenigd Koninkrijk uit te wijken. Aanvankelijk had die daad in Vlissingen tot animositeit aanleiding gegeven die zich ook tegen de jonge vrouw van Jacob Boswijk keerde. Ze had het voor Naomi opgenomen en daar was een vriendschap uit gegroeid die haar later de kracht gaf Naomi in haar woning op te nemen, nadat de moffen hun maatregelen tegen de joden begonnen uit te voeren. Nog voor Jan ziek was geworden, was Jacob bij Jan om advies gekomen omdat de marinearts hem had afgekeurd vanwege zijn vermeende kleurenblindheid. Na enige maanden afwegen of hij zijn afkeuring zou aanvechten of dat hij bij de directie een verzoek zou indienen om als schipper of stuurman op de loodskotter aangesteld te worden, had Jacob de knoop doorgehakt en was particulier als Noordzeeloods gaan varen. Naomi had zich voor zijn afwezigheid bij de begrafenis verontschuldigd omdat Jacob momenteel met een Indiër op weg was naar Helsinki. In de meidagen van '40 was Jan niet lang in Engeland gebleven. Na een afwezigheid van vijf jaar waarin hij bij het loodswezen was geweest, voer hij weer bij de koopvaardij naar Zuid-Amerika. Terug uit
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
78 de Zuid maakte hij verschillende konvooireizen over de noordelijke Atlantische Oceaan, en bij de laatste - naar de Sovjetunie - behoorde hun schip tot de elf uit een konvooi van drieëndertig schepen dat Moermansk bereikte. Zijn geluk kon niet blijven voortduren; op de terugreis van Nederlands-Indië werd zijn schip in de Indische Oceaan getorpedeerd. Hij had wacht te kooi en op het alarmsignaal was hij naar het sloependek gerend en in een overvolle boot zo snel mogelijk tot op veilige afstand van het schip gevlucht. Daar had hij bevel gegeven te wachten op de andere sloepen. Een voer al bij hem in de buurt en de derde lag nog te wachten om de overige bemanningsleden aan boord te nemen. Tot zijn ontzetting zag hij plotseling de onderzeeër naar boven komen en het vuur openen op de wachtende sloep bij het schip. De kapitein, de stuurman en een roerganger bleken zich echter weer of nog op de brug te bevinden en met een snelle manoeuvre slaagden zij erin de onderzeeër te rammen. Voor deze echter zonk, verlegde hij zijn vuur naar de brug en ging schietend ten onder. Na dit afschuwelijke drama dat zich voor hun ogen had afgespeeld, duurde het nog geruime tijd eer ze in staat waren naar het schip terug te keren om te redden wat er nog te redden viel. De aanblik van de getroffen reddingssloep maakte hen onpasselijk. In de sloep zagen ze bloederige klompen vlees van hen die nog geen anderhalf uur geleden jonge gezonde kerels waren geweest. Met de machinist en de scheepstimmerman was Jan aan boord van het schip geklommen. Aan dek troffen zij nog drie aan flarden geschoten lijken aan en drie lichtgewonden. Op de brug lagen de lijken van de gezagvoerder, de stuurman en de Chinese roerganger. Hun moedige poging om de afslachting van de bemanning te voorkomen hadden ze met de dood moeten bekopen. Na een grondige inspectie met de machinist en de timmerman kwam Jan tot de conclusie dat het de moeite waard zou zijn om het nog steeds drijvende schip min of meer zeewaardig te maken. Het was beter op dit schip te blijven dan de ongewisse ontberingen te ondergaan in een sloep midden in de Indische Oceaan. Na een dag hard werken kregen ze het schip zover dat er met matige vaart voortgang kon worden gemaakt. Als tweede stuurman bezat Jan de hoogste rang aan boord en afgezien van een leerling, die als vierde stuurman dienst deed, was Jan de enige aan boord die een nautische opleiding genoten had. Behalve de kapitein en de stuurman was ook de derde stuurman, die sloepcommandant in de derde boot geweest was, gesneuveld. Tegen wil en dank werd Jan nu gezagvoerder van het zwaar gehavende schip, dat hij met de overlevenden naar een veilige haven moest brengen.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
79 Na veel wikken en wegen en in overleg met de oudste machinist, besloot Jan een haven te kiezen die buiten de Japanse invloedssfeer lag en dat waren de havens van Zuid-Afrika, die bovendien voldoende faciliteiten hadden om eventueel het schip te repareren. Hij zette dus koers naar Durban. Jan had later weinig losgelaten over deze tocht. Alleen dat ze met de boten deze lange reis nimmer volbracht zouden hebben. Halverwege kregen ze een zware storm te verduren waarbij ze vreesden het schip alsnog te verliezen. De derde dag nam de storm af en na ruim twee weken na de aanval van de onderzeeër kon Jan het schip behouden de haven van Durban binnenbrengen. Het laatste dat men van het schip had gehoord, was het bericht dat de marconist had uitgezonden nadat ze getorpedeerd waren, namelijk dat het schip zinkende was en de bemanning in de boten ging. Daarna was de onderzeeër boven water gekomen en had vermoedelijk uit wraak dat de positie van het schip doorgegeven werd, de brug met de radiohut en de marconist onder vuur genomen, met de noodlottige gevolgen. De vreugde dat het schip behouden in de haven van Durban verscheen was daarom groot. ‘Verloren gewaand schip behouden in de haven van Durban’ was de teneur van de berichten die in de kranten verschenen. De bemanning werd niet langer dan een week of drie rust gegund en successievelijk werd zij verspreid over schepen die de Zuidafrikaanse havens aandeden. Jan kreeg een schip als derde stuurman naar Australië, en hoewel hij de oorlog haatte met zijn verspilling van mensen en materiaal, voelde hij zich bij de koopvaardij weer thuis. Hij maakte de rest van de oorlog voornamelijk reizen van Australië naar de Verenigde Staten en het was bijna een jaar na de oorlog dat Jan als tweede stuurman op een Liberty met kolen uit Baltimore de haven van Rotterdam binnenliep. Zes jaar was hij weg geweest en het vaderland leek een gedaantewisseling te hebben ondergaan. In Vlissingen miste hij de koopvaardij, en toen Jan terugkeerde naar zijn schip en toevallig zijn sigaretten op waren, moest hij voor een pakje een tientje betalen. Enkele dagen daarvoor had hij er sloffen tegelijk van weggegeven. Het liefst was hij bij de koopvaardij gebleven, maar Annie vond dat Jan zich bij het loodswezen moest melden. Gedurende de oorlog had zij op vrij willekeurige tijden ondersteuning ontvangen, zodat hij toch verplichtingen had bij zijn oude werkgever. Bovendien, wat moest hij met zijn tweede rang bij de koopvaardij beginnen? Wilde hij zijn hele leven als tweede stuurman blijven varen? Hoewel Jan haar gelijk moest geven, had hij er toch moeite mee om
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
80 zich weer aan het loodswezen te binden. De berichten die hij van oudcollega's hoorde, waren weinig stimulerend. Er heerste daar een zekere achterdocht, misschien wel jaloezie tegenover hen die in de oorlog buiten waren geweest. Anderzijds werden enkele loodsen die bij het Zeevaartfront waren geweest genegeerd, maar hoe stond het met degenen die om den brode tijdens de oorlog loods waren gebleven? Waren zij dan niet schuldig geweest aan collaboratie? Jan besloot zich in te laten schrijven voor de cursus eerste rang. In zijn hart verweet hij zichzelf dat hij in Engeland ten minste een oorlogsjaar niet gebruikt had om daar die rang te halen. Maar Annie schudde haar hoofd. Zij had hem te goed gekend om te weten dat hij dat nooit gekund zou hebben. Jan zou dat als desertie hebben beschouwd. De studie viel hem trouwens niet mee en het werd februari 1947 dat hij voor zijn eerste rang slaagde. Bij de aanbieding van het diploma verzocht de voorzitter van de examencommissie, een kolonel b.d. van de marine, hem nog even te blijven. Het gesprek ging over het schip dat in de Indische Oceaan een onderzeeër had geramd. De voorzitter vertelde hem dat de gezagvoerder en de stuurman postuum waren onderscheiden en na een paar vragen over de tocht naar Durban vroeg hij of Jan ook niet voor een dergelijke onderscheiding in aanmerking wenste te komen. Zo'n onderscheiding zou meer dan een aanbeveling betekenen bij het verzoek om opgenomen te worden als luitenant-terzee bij de Koninklijke Marine. Gelukkig had Jan de tegenwoordigheid van geest gehad de voorzitter voor zijn verhuld aanbod te bedanken. Thuisgekomen had Jan Annie verteld dat hij niet wist waarover hij meer verbaasd was geweest, over het aanbod van de onderscheiding of om toe te treden tot de Koninklijke Marine. Natuurlijk lagen in de oorlog de lintjes voor het oprapen. Zo hadden ze in de haven van Southampton eens een brandbom met vereende kracht overboord gewerkt, waarbij hun kleren brandgaten hadden opgelopen. Ze hadden een schaderapport gemaakt en dat naar de Shipping gestuurd voor een vergoeding. Het rappport voor schade werd afgewezen, wel was er een formulier bijgevoegd om voor een onderscheiding in aanmerking te komen. De hoge onderscheiding voor de kapitein en de stuurman was terecht verleend, zeker uit het oogpunt van oorlogvoering. Bovendien hadden ze de opduikende onderzeeboot in de eerste plaats geramd om te voorkomen dat ze de hele bemanning zou afmaken. Voor hem lagen de zaken even anders, had hij haar verteld. Als sloepcommandant had hij eerst geprobeerd zo snel mogelijk vrij van het schip te komen. Als je midden in de Indische Oceaan met een overvolle sloep land probeerde te bereiken, kreeg je de dood als
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
81 metgezel. Het leek hem daarom verstandiger te proberen het schip, dat blijkbaar niet wilde zinken, zeewaardig te maken, hetgeen gelukt was. Moed en heldhaftigheid, daar had Jan zo zijn eigen mening over. Heldendaden worden veelal uit schijterigheid verricht, had Jan haar verteld en zij had hem daar des te liever om. Kort daarna moest Jan bij de directeur van het loodswezen komen, die hem verzocht als gezagvoerder opnieuw bij het loodswezen in dienst te treden. Na een korte aarzeling had hij het aanbod aangenomen. De stoet naderde nu het kerkhof. De aula, die nauwelijks deze naam nog verdiende, had als opschrift: ‘Uw doden zullen leven’ en plotseling realiseerde Annie zich voor het eerst dat ze Jan ging begraven. Hierna zou hij alleen nog in haar herinnering voortleven. Broeder Van Eenennaam sprong als eerste uit de auto en hielp haar uitstappen. Achter het vaandel werd de kist door vroegere ploegmaats ten grave gedragen. Naomi gaf Annie een arm. Broeder Van Eenennaam stond aan de geopende groeve en wachtte, zich zijn waardigheid bewust, tot allen een plaats rond de groeve gevonden hadden. Hij nam een zakbijbeltje uit zijn jas en sloeg hem open. ‘Zuster Pronk, familie en vrienden, collega's van Jan Pronk, lieve broeders en zusters, ik lees u voor enkele verzen uit Mattheüs zestien: Toen Jezus in de omgeving van Caesaréa Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper, anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der profeten. Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is. En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.’ Het was opgehouden met regenen en er waaide een wind die een deel van de woorden meenam. Alleen Annie Pronk, die tegenover de voorganger stond, scheen ieder woord in zich op te nemen. Hier aan het graf drong langzaam tot haar door wat zij de laatste dagen en vooral tijdens de gang naar het kerkhof verdrongen had. Nu pas besefte ze dat Jan voorgoed uit haar leven was weggenomen. Uit de woorden van broeder Van Eenennaam drongen vertrouwde klanken
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
82 uit haar kinderjaren door. Woorden van troost? Ze wilde ze geloven, maar wist het niet en ontredderd zochten haar ogen haar vriendin Naomi. Maar Naomi keek strak voor zich uit, zij scheen zich geheel te hebben afgesloten voor woorden en gevoelens. ‘Waarom is Christus gestorven?’ Met deze directe vraag trachtte de voorganger de aanwezigen te boeien. ‘De waarheid van het geloof is eenvoudig als u maar wilt geloven. Jezus is aan het kruis gestorven en ten derden dage opgestaan uit de doden. Hij heeft de dood overwonnen en een ieder die in Hem gelooft zal niet verloren gaan, maar het eeuwige leven behouden.’ Broeder Van Eenennaam keek naar de overkant van het graf en zag de vertwijfelde vrouw van Jan Pronk die op het punt stond in te storten en hij besloot een persoonlijk woord tot haar te richten. ‘Zuster Annie, weet u wat Jan mij, enkele uren voor hij ontsliep, heeft toevertrouwd? Broeder, zei hij, wij zijn als schepen in de nacht, ieder met zijn eigen koers. Even zijn wij zichtbaar en dan heeft de nacht ons opgenomen. Wij lijken verdwenen in de duisternis of achter de kim. Maar al zijn wij uit zicht, verdwenen zijn wij niet. Naar de mens gesproken is Jan gestorven, maar twijfel niet: uw dode zal leven. Als een schip moeizaam de Noordzee is overgestoken, wordt op de brug een zucht van verlichting geslaakt als de loods de ladder opklimt en aan dek stapt. Herr Lotse, Mr. Pilot of monsieur le Pilote is aan boord, goddank, alle leed is vergeten. De kapitein die zelfs zijn bed op de brug heeft opgeslagen, durft weer naar zijn hut te gaan; de stuurman lijkt ontspannen, nu niet iedere boei die in zicht komt op de kaart hoeft te worden opgezocht, en ook in de machinekamer hebben ze weer tijd om rustig een bakje troost te drinken. De loods is aan boord! Hoe is het bij u gesteld, heren loodsen, als bij u de Grote Loods aan boord verschijnt? Zijt gij klaar om Hem te ontvangen?’ Sommige loodsen voelden zich geërgerd door de voorganger. ‘Is hij vroeger niet een tijdje opstapper op de afhaler geweest?’ werd er gefluisterd en Willem van de Ketterij, die nota bene ouderling was in de gereformeerde kerk, deed een stapje achteruit om zich enigszins achter de rug van zijn buurman schuil te houden, maar hij struikelde en zakte tot over zijn enkels in het mulle zand weg. Er werd onderdrukt gegrinnikt. Anderen deden een poging de opvallende witte pet achter de rug te verbergen. ‘Is, lieve vrienden, de oproep tot bekering niet meer dan een schijnvertoning en blijft straks in de sociëteit, de werkelijkheid niet gewoon bij het oude? Heeft Jan Pronk zijn loodsdienst niet gestaakt? Zij wij met ons allen er niet getuige van geweest dat wij hem begraven hebben? En u drinkt een borrel op Jans nagedachtenis; hij zou het immers niet anders gewild hebben? Wat is schijn
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
83 en wat werkelijkheid? Is het schip dat achter de kim uit het zicht verdwenen is, in werkelijkheid verdwenen? Is de dood werkelijkheid? Ik verkondig u hier en nu dat Jezus ook voor u op Golgotha gekruisigd is, gestorven en begraven. Maar Gode zij dank, Hij is uit het graf opgestaan, Hij heeft de dood overwonnen. Dat is de realiteit van het geloof. Alleen als ge dit gelooft zullen uw ogen geopend worden en zult ge daadwerkelijk de zin van uw en mijn leven ervaren. Dat is de opgestane Heer. Amen.’ Er ontstond wat geschuifel en een twintigtal loodsen schoof naderbij. Een viool en een accordeon kwamen te voorschijn en zetten een voorspel in. Het loodsenkoor nam op zijn manier afscheid van een van zijn eerste leden. Er stond nu een vrij krachtige bries en de lange tocht te voet naar het kerhof deed zich bij menigeen gevoelen. De deernis om de met smart vervulde vrouw deed bij enkelen de eerste woorden in de keel verstommen. It is time to go now Haul away your anchor Haul away your anchor It is our sailing time
Hier en daar klonk gesnik, en de gezichten verstrakten. De volgende coupletten zong het koor zonder haperingen en groeide het zelfbewustzijn, maar tijdens het laatste couplet was de ontroering bijna algemeen. Bijna fluisterend zong het koor: When my days are over Haul away to Heaven Haul away to Heaven Lord, be by my side
Dit was het afscheid. Stil en ontroerd verliet ieder het graf. Alleen Annie aarzelde. Resoluut liep Naomi op haar toe en kuste haar. ‘Kom meid, bedenk dat Jan en jij je altijd hebben ingezet voor anderen. Dat heeft zin gegeven aan jullie leven.’
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
84
Buurman Belg staakt Er hing een vrolijke, luidruchtige stemming in het sociëteitszaaltje van het loodsengebouw. Een tiental loodsen hing aan en bij de toog en trachtte de vermoeidheid met alcohol weg te spoelen. Twee anderen bestreden elkaar fanatiek op het biljart, een betere inspanning waardig. ‘Vier dagen en vier nachten heb ik op mijn poten gestaan omdat de Belg staakt en nu pakt Rinus negen uur rust.’ Met rood omrande ogen van vermoeidheid keek Rinus van der Putten uitdagend zijn collega aan. De dienstleiding had erin toe moeten stemmen dat de Nederlandse dienst geen schepen zou bemannen die voor de Belg bestemd waren. ‘Kom Rinus, nog even de schoudertjes eronder, morgen vergaderen de Belgen over het aanbod van hun minister en als zij dat accepteren is de ellende weer voorbij. Hoe kwam jij trouwens op die Congoboot af te varen, iedereen weet toch dat afvarende 1 CMB-schepen voor de Belg zijn?’ Rinus van der Putten lachte sluw voor zich heen. ‘Je weet even goed als ik, Jan, dat de Belg de laatste tijd te vaak gestaakt heeft en de vrees in Antwerpen bestaat dat ze de haven kapot staken. Nu schijnen de waterklerken met de chefloodsen onder één deken gekropen te zijn om het effect van de staking te verminderen. De Hollanders mogen de staking niet breken, daarom hebben ze van de Mercator een Wetschip gemaakt en werd die Congoboot legaal naar de Nederlandse dienst toegeschoven en kreeg ik haar vannacht op mijn bordje.’ Jan Meulmeester lachte ongelovig. ‘Een Wetschip is een schip dat bestemd is voor een Nederlandse haven aan de Schelde om daar te lossen of te laden.’ ‘Precies! Ik kreeg orders om honderd ton aardappels in Hansweert te laden.’ Een homerisch gelach steeg op. De Mercator, een nieuw schip van tienduizend ton met bestemming Hansweert, een haven die geschikt was om de binnenvaart door het kanaal door Zuid-Beveland te verwerken en met pijn en moeite nu en dan een coaster met aardappelen of uien kon laden, zou het einde betekenen voor schip en haven.
1
CMB:
Congo Maritime Belge.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
85 ‘Natuurlijk heb ik de waterklerk verteld dat voor Hansweert de Mercator enigszins bovenmaats zou zijn, maar hij antwoordde dat ik in Hansweert in het Middelgat ten anker moest komen waar met lichters de lading langszij zou komen.’ Een collega nam een slok bier en boog zich naar Van der Putten. ‘Je voer mij anders bij Hansweert met volle kracht voorbij, Rinus en ik hebben niet kunnen merken dat je ook maar de geringste aanstalten maakte om ten anker te komen.’ Iedereen luisterde nu met zekere spanning naar de oplossing die de Antwerpse waterklerken met de chefloodsen hadden bekokstoofd. Dat inderdaad serieuze plannen waren gemaakt om aardappels uit lichters in het Middelgat over te nemen, achtten de loodsen uitgesloten. ‘Nu, dat zit zo. Ik was de Bocht van Bath nog niet voorbij of commandant De Naayer liet mij een telegram van de maatschappij lezen waarin stond dat het laden van de partij aardappels in Hansweert gecanceld was en de Mercator zonder oponthoud naar zee moest voortzetten.’ Een gelach klonk op aan de toog. Het verhaal van Rinus sloeg alles wat de waterklerken in Antwerpen tot nu toe geprobeerd hadden om ondanks de staking hun schepen uit de haven te laten vertrekken. Zelfs loodsen die al enkele jaren met pensioen waren, werden door hen benaderd of zij niet genegen waren voor geld en goede woorden een reisje te maken. Regelmatig voeren ook zogenaamde Wetschepen, bemand dus door een Nederlandse loods, uit de sluizen van Antwerpen om in de Put van Terneuzen enkele balen stro te laden om daarna hun reis naar zee te vervolgen. ‘Eigenlijk moesten we het verdommen om ons tegen onze Belgische collega's te laten gebruiken. Enkele dagen geleden is er een schip uit de Kruisschans naar Bremerhaven vertrokken, officieel zonder loods. Je kunt er vergif op innemen dat een van onze collega's die met vrije dagen was, er goed mee is geweest! De opmerking van Jan Scheltema vond weinig bijval. Scheltema hing wel vaker een mening aan die afweek van wat de loodsen solidariteit in eigen kring noemden. ‘Weet je zeker dat het geen Belg is geweest, Jan?’ Scheltema keek Rinus een ogenblik aan en haalde vervolgens de schouders op. ‘Welk voordeel heeft een Belg om zijn eigen collega's te besodemieteren?’ ‘Eigen voordeel.’ Scheltema schudde het hoofd, maar zweeg. Hij was weer eens in de
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
86 val van Van der Putten getuind, die met zijn vraag de aandacht van de discussie over het breken van de staking door de Nederlanders had afgeleid. ‘Kuyper heeft vanochtend een CMB-boot op de bunkers gebracht, wie heeft er ooit gehoord dat Congoboten hier op de haven komen bunkeren?’ Om te laten merken dat hij er ook bijhoorde, mengde de kastelein zich ook even in het gesprek. ‘Volgens loods Kuyper schijnt de Reine Astrid een cruise te maken van Bremen, Amsterdam, via Antwerpen en Tilbury naar het Caribisch gebied. Er zijn al honderd passagiers aan boord en volgens Kuyper komen er nog zo'n vier à vijfhonderd in Antwerpen en Tilbury bij.’ ‘Als hij bestemd voor Antwerpen is, dan moet de Belgische dienst hem naar Antwerpen beloodsen. Wedden dat ze zullen trachten er een van ons voor te vinden?’ De sarcastische opmerking van loods Meulmeester joeg Scheltema onwillekeurig het bloed naar de wangen. ‘Dat is in strijd met het Scheldereglement dat bepaalt dat een schip door een Belg wordt binnengebracht en een Nederlandse haven aandoet, zonder last te breken, dus bijvoorbeeld voor bunkers, voor de Belg blijft staan, dus geen Wetschip wordt door het bunkeren.’ Jan Meulmeester die reeds jaren adspirant-loodsen examineerde, keek Scheltema spottend aan. ‘Bravo Jan, ik zal je bij de directeur voordragen als mede-examinator.’ De algehele vrolijkheid die na de spottende woorden van Jan Meulmeester was uitgebarsten werd abrupt afgebroken bij de binnenkomst van de beurtloods. Het was Jacob Boswijk met zijn onafscheidelijke pijp. Boswijk was een wat stugge, eenzelvige man, die echter vooral bij jongeren hoog stond aangeschreven. Deze hadden niet alleen ontzag voor zijn vakbekwaamheid, waardoor adspiranten graag vergezelreizen met hem maakten, maar ook omdat hij wars van zelfgenoegzaamheid zijn mening kenbaar kon maken over een of ander nautisch probleem. ‘Zo Jacob, is er wat voor je, achteruit?’ Loods Boswijk gromde wat en nam plaats op de kruk achter de telefoon aan het eind van de toog. Het bleek een ongeschreven wet te zijn dat als Boswijk in de wacht was, dat zijn vaste plaats was. Zonder de pijp uit de mond te halen, nam hij de hoorn van de haak en draaide het nummer van de Roeierswacht. ‘Boswijk in de wacht...’ Zijn gezicht verried geen enkele emotie terwijl hij luisterde wat de
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
87 loodsenregelaar aan de andere kant van de lijn te zeggen had. Na enige tijd geluisterd te hebben smeet hij de hoorn op de haak. Het was doodstil geworden aan de bar. Alle collega's aan de toog hadden met een zekere beroepsnieuwsgierigheid meegeluisterd en keken Boswijk aan. Deze haalde een doosje lucifers uit zijn zak en stak opnieuw zijn pijp aan. Hoestend blies hij een grote wolk uit en wenkte de kastelein. ‘Geef me maar een jonkie. Achteruit hebben ze met hoogwater een vuiltje bemand, die heeft dus wel een uur of drie nodig.’ De spanning bij zijn collega's was gebroken. Het zou zeker na middernacht zijn eer de bij de kotter bemande coaster hier op de rede zich zou presenteren voor de binnenloods naar Antwerpen. Dat betekende voor Boswijk ‘the whole bloody night’. ‘Misschien komt er nog wel een havenjobje tussendoor, Jacob,’ troostte Rinus van de Putten, ‘er ligt nog een passagiersschip op de bunkers, de Reine Astrid.’ Boswijk vond het beneden zijn waardigheid om te reageren. In de eerste plaats behoefde niemand hem te vertellen wat er in de dienst gaande was, in de tweede plaats had hij terwijl hij van Antwerpen kwam afvaren die ochtend de Reine Astrid op de haven zien lopen en bovendien mocht hij die Van der Putten met zijn vlotte babbel niet. Trouwens de Roeierswacht had hem niet alleen verteld dat de Diana V bemand was, maar ook dat er om 22.00 uur een bestelling voor de haven was. De Reine Astrid verlangde dan een loods. Over zijn jonkie piekerde hij hoe hij dit varkentje zou wassen. Hij was er zeker van dat het de Congoboot voor hem zou worden. Volgens de regels zou hij dan het passagiersschip ten anker in de rede moeten brengen. Zo had de Permanente Commissie de regels bepaald. Mocht hij echter het schip meteen doorbrengen naar Antwerpen - en hij twijfelde er niet aan dat van verschillende zijden, niet in de laatste plaats van die van de heren van de Permanente Commissie druk op hem zou worden uitgeoefend - dan zou hij in de ogen van zijn Belgische collega's een stakingsbreker zijn. Het gerucht ging dat morgen de minister in Brussel met het Belgische Loodsensyndicaat tot een overeenkomst wilde komen. Zou de Astrid dan nog op de rede van Vlissingen op een loods liggen te wachten, dan zou de positie van de minister een andere zijn dan wanneer de Astrid bezig zou zijn in Antwerpen vijfhonderd passagiers in te nemen. In het laatste geval zouden de Belgische loodsen hun eisen wel kunnen vergeten. Onwillekeurig gingen zijn gedachten terug naar die zondagavond, 4 juni 1944, op de zeesleper Stormvogel - ze lagen voor reparatie aan de stoomketel in Falmouth, en bovendien moesten de bunkers worden vergroot. Dagen-, nee wekenlang liep het
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
88 gerucht dat de invasie ophanden was en zeker aan de zuidkust van Engeland heerste een nerveuze spanning. Die spanning had het werfpersoneel er echter niet van weerhouden om zaterdagmiddag klokslag twaalf uur het werk neer te leggen en naar huis te gaan. Oorlog of niet, zelfs een ophanden zijnde invasie had hun weekend niet kunnen verstoren. Het was de laatste dagen nogal onbestendig weer geweest en zaterdagnacht was er zelfs een storm uitgebroken, die de bemanning van de Stormvogel er van had weerhouden de wal op te gaan. Zondag tegen de avond was de wind wat afgeflauwd. Om 19.00 uur bracht een officier van de Port Authorities de orders aan boord dat de Stormvogel zich gereed moest maken om om middernacht uit te varen. Verzegelde orders zouden voor vertrek worden gebracht. Er was weinig fantasie voor nodig om te begrijpen dat dit betekende dat de invasie waar zo lang naar was uitgezien, aanstaande was. Jacob had de officier echter moeten meedelen dat zijn schip voor reparatie voor de kant lag en het werfpersoneel zeker nog vierentwintig uur nodig zou hebben eer de sleepboot technisch vaarklaar was. ‘You've got just five hours, sir,’ en de jeep met de luitenant reed naar het volgende schip. Jacob had zijn mensen bij elkaar geroepen om met hen te overleggen wat hun te doen stond. Volgens de meester was hij wel in staat om de Schotse ketel in dezelfde onbetrouwbare staat terug te brengen van vóór de reparaties. Hij zou dan wel met zijn mensen tot minstens middernacht moeten doorwerken. Met de bunkers bleek het echter een ander geval. De onderdelen lagen voor montage gereed, maar voor alles in elkaar gezet was en geklonken, waren ze een dag verder. Als de werfploeg zaterdag niet met vrij weekend was gegaan, zouden ze nu kunnen bunkeren en waren ze om middernacht gereed om uit te varen. Na het overleg was de conclusie van Boswijk snel gemaakt: ‘Technisch niet zeewaardig.’ Dat deelde hij later ook aan de Portcaptain mee toen deze persoonlijk de koppige Hollandse zeeman de consequenties van zijn weigering voorhield. ‘I place you under arrest, Mr. Boswick,’ bleek het commentaar van captain Curry RN te zijn. Over zoveel onbegrip kon Jacob Boswijk slechts de schouders ophalen. Hoe kon je dreigen met discipline en zelfs met de krijgstucht als het schip niet zeewaardig bleek. Vermoedelijk was de hele Stormvogel door de Navy vergeten tot het ogenblik dat de invasievloot op gang moest komen. Tot grote woede van de havencommandant schaarde
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
89 het volk van de sleepboot zich, met uitzondering van twee Britse kanonniers, achter hun schipper. Een uur later werd de muitende bemanning door mariniers van boord gehaald en met een truck weggevoerd. Zeker in die dagen rond de invasie nam de Britse leger- en marineleiding dienstweigering hoog op. Echter niet hoger dan de Netherland Shipping toen deze in kennis werd gesteld van de muiterij. Na het verhoor van Jacob Boswijk dat persoonlijk door de heer Hudig, voorzitter van de Netherland Shipping, en door de Britse agent van McLaren van de zeeslepers en rescueschepen, werd afgenomen, stelden beiden het Nederlandse kabinet van de zaak op de hoogte. ‘Ongehoord dat een man met zo'n staat van dienst, die in deze oorlog onder de meest gevaarlijke omstandigheden als kapitein van sleep- en rescueboten staaltjes van moed heeft betoond, als schelm van boord wordt gejaagd. Deze man verdient in plaats van deze smaad een groter schip!’ Het kabinet vroeg opheldering aan het Britse kabinet en na een week of twee heen-en-weergepraat werd Boswijk op vrije voeten gesteld. De invasie in Normandië ontwikkelde zich wat moeizaam. De bemanning van de Stormvogel werd over de vloot van sleep- en rescueschepen verspreid en het schip zelf werd op zijn eerste reis onder Britse bemanning naar de landingskust door machineschade getroffen. Nadien werd niets meer van het schip vernomen. Deze sombere berichten vernam Jacob op het kantoor van McLaren. Het verlies van het schip trof Boswijk zwaar. Ondanks het achterstallig onderhoud was de Stormvogel een goed schip geweest, dat hem na de afkeuring van de vorige schipper, drie jaar trouw was gebleven. In die hectische dagen van de invasie was er geen tijd overgebleven om te treuren over het verloren gaan van een schip en het aanbod van McLaren of hij niet tijdelijk als stuurman op de Noordzee wilde monsteren, had hij als vanzelfsprekend aanvaard. De Noordzee zou mulberries slepen naar Normandië waar zij een kunstmatige haven moesten vormen. ‘In the meantime you could see foreward, skipper, to the bigger ship Mr. Hudig promised you.’ Boswijk schrok op van het gerinkel van de telefoon. Klereding. Had hij zitten suffen op de barkruk? Hij nam de hoorn van de haak. ‘Boswijk... In orde...’ Hij telde afwezig het geld voor de kastelein neer. ‘Een scheepje voor Antwerpen, loods?’ Zorg dat je nooit eigen wordt met een kroegbaas en pas op als ze jou bij je voornaam gaan noemen, was zijn devies. Ook dat hij wel voor
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
90 vrouwen wilde betalen, maar nooit voor kerels. Hij bromde wat en stak een verse pijp tabak op, toen leek hij zich te bedenken. ‘Je kunt het geloven of niet, maar de bunkermaatschappij laat een taxi voorrijden om me op te halen.’ ‘Pas maar op dat ze je niet willen gebruiken, loods,’ waarschuwde de kastelein met een air of hij sprak uit persoonlijke ervaring met shipbrokers en waterklerken in het algemeen en die van het bunkerstation in het bijzonder. Boswijk deed geen moeite om op die opmerking te reageren. Hij knoopte zijn jas dicht en verdween zonder groet naar de Roeierswacht. ‘Boerenhufter,’ mompelde kastelein en spoelde het glaasje schoon. Nog een halfuurtje, dan kon hij het licht uitdraaien. De rest van de avond werd toch niets meer. Met weemoed dacht hij terug aan de tijd dat vroeger de Blauwe ploeg van de zeedienst met vrije dagen kwam. Er waren loodsen bij die praktisch niet thuiskwamen, maar hier bleven hangen. ‘Goeienavond loods, blieft u een pintje of drinkt u liever een borreltje?’ ‘Een pintje alstublieft, kapitein. Geen alcohol bij snelverkeer.’ Leek het zo of haalde de waterklerk verlicht adem? ‘U weet dus loods, dat het schip naar Antwerpen moet. Er wachten daar zeshonderd passagiers om ingescheept te worden. De Reine Astrid maakt een cruise naar West-Indië en het schip heeft al twaalf uur vertraging opgelopen.’ ‘Ik weet alleen dat ik dit schip van de haven moet brengen en aangezien de Belgische loodsen staken, zal ik op de rede ten anker moeten komen.’ De blik tussen de waterklerk en de kapitein ontging Boswijk niet. ‘Maar uw overste, loods, heeft mij persoonlijk en in het bijzijn van de waterklerk hier, verwittigd dat hij in dit speciale geval geen bezwaar zal maken indien u de Reine Astrid direct naar Antwerpen loodst.’ Boswijk dronk zwijgend zijn glas bier leeg en bleef zwijgen. ‘U begrijpt loods, dat de maatschappij er wel iets aan gelegen is, als u aan haar verzoek zou willen voldoen,’ probeerde de waterklerk te bemiddelen. Boswijk negeerde echter de poging van de waterklerk en wendde zich tot de gezagvoerder. ‘Mij is niet anders bekend, kapitein, dan de dagorder waarin staat dat de Nederlandse loodsen niet zullen interveniëren in het conflict. Wat u ten aanzien van dit speciale geval opmerkt, het is mij niet bekend dat de Reine Astrid als een speciaal geval beschouwd wordt. In
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
91 ieder geval heeft het loodsenbestuur daar met mij geen contact over opgenomen. Ik zou trouwens niet weten hoe de Permanente Commissie waarin uw overheid en de mijne zitting hebben, de reglementen anders zouden kunnen uitleggen.’ ‘Maar loods,’ stribbelde de gezagvoerder tegen. ‘Heeft de afgelopen nacht niet een van uw collega's een CMB-boot van Antwerpen naar zee geloodst?’ ‘Moest dat schip in Hansweert niet een paar honderd ton aardappelen als lading innemen?’ ‘In Hansweert laden? Daar weet ik niks niet van. Een schip van meer dan tienduizend tonnen, ge zijt toch niet zot, loods?’ Boswijk haalde zijn schouders op, het zinloze gesjagger begon hem te vervelen. ‘Ik niet, kapitein maar door bij vertrek Hansweert als tussenhaven te vermelden, maakte de waterklerk van de Mercator een Wetschip en kreeg hij een Nederlandse loods. Onderweg ontving de kapitein een telegram dat de lading in Hansweert gecanceld was.’ ‘Awel ik versta het, gij wilt mij dus niet naar Antwerp beloodsen, gij trekt uw plan gelijk onze loodsen.’ ‘Ik houd mij aan de regels zoals de Permanente Commissie ze heeft voorgeschreven en als de waterklerk hier klaar is, kunnen we vertrekken.’ De volgende ochtend werd loods Boswijk op een kustertje bemand. Het was weer hoogwater geweest en het scheepje was bestemd voor de Royerssluis. Dat betekende achtenveertig mijl in stroom. Hij zocht de rede af, maar nergens was de Reine Astrid te bekennen. Blijkbaar was de waterklerk erin geslaagd voor geld en goede woorden een Nederlandse of Belgische loods te strikken, die geen bezwaar had om de Reine Astrid naar Antwerpen te beloodsen. Nog voor de week ten einde was bleek de staking verlopen te zijn. De eisen van de loodsen waren voor een groot deel door de minister afgewezen. Slechts op enkele ondergeschikte punten was hij de loodsen tegemoet gekomen, zodat door het bestuur van het syndicaat toch van een overwinning kon worden gesproken. ‘Loods heeft zeker al g'geten, nait?’ Nee, de loods had nog niet gegeten en twintig minuten later spoelde hij haastig de smaak van een boterham besmeerd met goedkope margarine en jam met een slok hete koffie weg.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
92
My poor company Behoedzaam naderde het zwaar geladen vrachtschip uit het Oostgat de rede. Rond hoogwater was het schip bij de Middensteenbank door de zeeloods bemand en het had voor het zeetraject ruimschoots de tijd genomen. ‘Wat een vuiltje,’ mompelde de binnenloods tegen niemand in het bijzonder terwijl de afhaler bij het achterschip ronddraaide om naar de loodsladder te varen, die wat scheef in de midscheeps naar beneden hing. Tevergeefs trachtte loods De Vries de diepgang bij het achterschip af te lezen; in tegenstelling tot de in helder wit geschilderde naam op de boeg Ocean Pride was er kennelijk voor de diepgangcijfers geen verf meer overgebleven. De naam was blijkbaar nieuw, want hij kwam nog niet in de Lloyd's Shipping Index voor. Hij moest zich sterk vergissen als het schip geen oude Britse Empire was uit de oorlog die, analoog aan de Amerikaanse Liberty's, voor de konvooivaart gebouwd was. ‘Een Liberiaan, in Narvik volgestort met zo'n tienduizend ton erts,’ schatte de schipper van de afhaler uit ervaring, ‘doe je best maar loods, er begint al een beetje eb te lopen.’ Handig bracht hij de afhaler langszij, juist onder de ladder. Met één greep trok de matroos de onderkant van de loodsladder binnenboord om schade aan de ladder te voorkomen. Met zijn volle gewicht ging hij er even aan hangen. ‘Boven zit ie in ieder geval vast loods, maar zo te zien zit ie wel stik onder het ertsstof. Goeie reis, loods.’ ‘Dank je voor je vriendelijke woorden, Sari.’ Langzaam klom De Vries naar boven. Sari had gelijk, behalve als ruimladder werd de ladder blijkbaar ook geschikt bevonden om als loodsladder dienst te doen. Aan dek stond niemand om hem over de verschansing te helpen. Gelukkig stak er wel een scepter in de reling. Voorzichtig rukte hij aan de stang die redelijk betrouwbaar bleek en kwiek sprong De Vries aan dek. Even maakte hij een notitie om de kapitein een beklag te doen over de loodsladder en de ontvangst aan dek, maar bijna onmiddellijk liet hij die gedachte weer varen als onbegonnen werk. Een mentaliteit verander je niet met een opmerking. De loodsladder was niet meer dan een waarschuwing voor de onbetrouwbaarheid waaraan het schip leed. De opbouw was eenvoudig en hij had geen moeite de weg naar de
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
93 brug te vinden. De Vries herinnerde zich hoe hij jaren geleden als adspirant-loods met een Congoboot afkomend een vergezelreis maakte en hij in paniek was geraakt omdat hij door alle trappen en gangen verdwaald was geraakt en het dek van het passagiersschip niet kon vinden. Gelukkig had de loods, die na hem naar beneden kwam, hem op de afhaler gemist, anders was hij misschien in de Congo beland. Na de ongeveer tweeduizend schepen die hij sindsdien bemand had, zou hem dat niet meer overkomen. Op de trap kwam hij de zeeloods tegen, een Belg. ‘Spijtig collega, dat ik u niets beters kan offreren, maar de kapitein is 'n brave, zunne, 'n Griek.’ ‘Hoe diep steekt ie?’ maar zijn collega had blijkbaar haast en was al verdwenen. Op de brug gekomen zag hij dat de zeeloods goed werk had afgeleverd. De Ocean Pride lag al op koers. Hij liep naar buiten en nam met een brede armzwaai afscheid van de afhaler. ‘Full ahead, captain.’ ‘Full ahead, mister the pilot.’ Het mannetje bij de telegraaf kwam naar De Vries toe en gaf hem een hand. Hij was slordig gekleed in een soort ochtendjas en was nog ongeschoren. ‘Good morning, captain pilot, welcome on board of my ship.’ ‘Good morning captain, De Vries is my name,’ en zich tot de roerganger wendend, ‘the course is one-o-five.’ ‘One-o-five, yes sir!’ De man gaf een ruk aan het stuurwiel, keek vervolgens op het kompas en gaf tegenroer. Die vriend moest hij in de gaten houden. ‘You speak English?’ De weifelende trek op het gezicht van de roerganger maakte plaats voor de zelfbewustheid waarmee de marktkoopman de kwaliteit van zijn waren verdedigt. ‘Of course, sir.’ ‘You want Greek coffee or American coffe, mister the pilot?’ Een soort bediende in een smoezelig wit jasje dook achter De Vries op. ‘Greek coffee, please.’ Er waren collega's die op Griekse schepen Turkse koffie vroegen en op Turken Griekse, een soort humor die ook De Vries niet apprecieerde. Aan de boeien zag hij dat de eb kwam door te staan. Dat betekende dat ze met pal laagwater voor de sluis in Antwerpen zouden zijn... als de diepgang dat tenminste toeliet. ‘What is your draft, captain?’ De pientere oogjes van de Griek lieten de blik van de loods los en De Vries werd een knoflooklucht gewaar, een lucht waar hij min of meer allergisch voor was en die - hoe lang geleden? - het einde had
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
94 betekend van een wilde, maar kortstondige amoureuze verhouding. Nu hoorde hij ook het nerveuze geklik van de kralen van de rozenkrans in de zak van de ochtendjas. ‘My draft eh? Ten, maybe eleven knots, mister the pilot.’ Als adspirant had hij al geleerd dat een Griek geenszins betekende dat het schip onder Griekse vlag voer. Het was eerder een soortnaam voor een vaartuig waar alles aan mankeerde. Het zou naïef zijn om te veronderstellen dat de gezagvoerder van de Ocean Pride onkundig was over de betekenis van het woord draft. Wel kon De Vries er staat op maken dat er iets met de diepgang niet in orde was. Mogelijk had hij het schip overladen en dat zou ook de reden kunnen zijn dat hij in Vlissingen de diepgang niet had kunnen aflezen. ‘No captain, not the speed, but I ask for your draft, how many feet is your maximum draft?’ ‘O captain pilot, sorry but I understand you, you want to know my draft, eh. How much you want?’ Deze vertoning was nieuw voor Pieter de Vries. Hoe vaak had hij niet betoogd dat het loodsenvak zo interessant bleef, omdat je iedere reis voor nieuwe verrassingen kwam te staan waarvoor je een oplossing moest proberen te vinden? Het was zaak nu kalm te blijven. ‘Captain, are your anchors ready? We are going to anchor in about two hours and a half on Hansweert roads, about halfway Antwerp.’ ‘You bring my ship at anchor, why?’ ‘Why, captain? Because twenty-eight feet is too much draft with low water, that's why.’ De pientere oogjes keken De Vries verbaasd aan. ‘Who said my draft is twenty-eight feet? It is only twenty-five feet, okay, maybe twenty-five and six inches.’ De steward bracht de koffie met een glaasje water, Griekse koffie, een kopje halfvol met mierzoete koffie en de rest drab. Het glaas water negeerde De Vries, dat zou wel net zo onbetrouwbaar zijn als de rest aan boord van de Ocean Pride. ‘Quartermaster, starboard fifteen.’ ‘Starboard fifteen, sir!’ Langzaam draaide het schip naar stuurboord. ‘Course one-seven-o.’ ‘One-seven-o, sir.’ Boei nummer zeventien kwam nu even op stuurboordsboeg te liggen en de gezagvoerder volgde enige tijd hoe zijn schip door de Pas van Terneuzen naar de Zuidwal liep. Het geklik van de kralen van zijn rozenkrans klonk nu wat driftiger en opeens scheen de kapitein een besluit te hebben genomen. Hij hield stil bij de loods.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
95 ‘Captain pilot, I think you are a good pilot, a very good pilot, my ship is also very good en my company is also good, but very poor.’ Hij zweeg een ogenblik en De Vries verwachtte nu dat de tranen over zijn stoppelige wangen zouden biggelen, maar kennelijk had hij zich weer vermand. ‘How many tugs you need in Antwerp?’ Loods De Vries dacht juist hoeveel waars er stak in de opmerking van een Brits gezagvoerder, die hem in Oxford English had toevertrouwd dat ‘how funny, all over the world’ de zeelieden een taaltje spraken dat ze Engels noemden en waarmee ze zich onder elkaar verstaanbaar maakten, alleen ‘he couldn't understand the poor fellows’. ‘How many tugboats, captain? I don't know yet, but wait and see sir.’ De gezagvoerder zuchtte en mompelde wat voor zich heen. Vervolgens maakte hij de deur naar de kaartenkamer open en riep luid naar binnen: ‘Captain Jani, captain Jani!’ Een ogenblik later verscheen captain Jani met slaperige ogen op de brug. ‘I go down for a moment, mister pilot, my chief mate here takes over. Please give him notice half an hour before arrival Antwerp.’ Hij verdween en de eerste stuurman, captain Jani, zocht de grote houten stoel op de brug op, de captain's chair en hervatte bijna onmiddellijk zijn blijkbaar onderbroken slaap. Even voor Hoedekenskerke bracht de steward het sobere maal boven. Een stukje varkensvlees, frites, een soort grote bruine bonen en een schaaltje sla. Daarbij een stuk brood met schapekaas en een flesje bier. Later bracht de bediende nog een kopje koffie, Greek coffee en een glas water. Zoals hij aan boord gewoon was, nuttigde loods De Vries zijn middagmaal staande in de volgorde van eerst te eten wat het warmst was, aangezien bijna alle gerechten tegelijk op één blad boven werden gebracht. Het schoot hem te binnen dat hij enkele jaren geleden bijna op dezelfde hoogte de commandant van een Frans passagiersschip de Claude Bernard had weten te overtuigen het schip in het Middelgat, bij Hansweert, ten anker te brengen en het diner beneden in de diningroom te gebruiken. Het was tussen kerst en nieuwjaar geweest, er viel een druilerig regentje en het zicht was matig. De commandant had voorgesteld om maar wat sandwiches boven te laten brengen en deed zijn beklag dat hoewel zijn vrouw aan boord was, hij op deze rondreis niet de gelegenheid had gehad om samen met haar te dineren, zelfs niet met het kerstdiner. De Vries betuigde zijn deelneming, maar hij vreesde nog meer dat hij het diner op een Frans schip zou mislopen. Hij stelde dus voor ten anker te gaan. Er liep toch eb en
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
96 als ze na het eten ankerop zouden gaan, kwamen ze begin vloed voor de Scheldekaai. Dan kon hij de Claude Bernard over de vloed meren. De commandant zag de redelijkheid van dit voorstel in. Over de eb gemeerd gaf altijd problemen over het vertrekuur en het agentschap zag de schepen liever over de vloed meren. De laatste opmerking van de loods had de doorslag gegeven. Alleen de Germanen eten om te kunnen werken, n'est-ce pas? Die avond had Pieter de Vries van een excellent diner en een charmant gezelschap genoten. Hoewel de voortgang over de grond van de Ocean Pride, gezien de zware eb die er liep, nauwelijks acht mijl per uur bedroeg, genoot De Vries van het prachtige landschap waar ze langs voeren. Hier toonde de Schelde zich op haar mooist en ieder jaargetijde kreeg hier zijn eigen geur, zoals nu van de uien of de juun, zoals ze dat in Zeeland noemen, en het verbranden van aardappelloof. Bovendien was een dagreis, al was het tegen storm, een genot op zichzelf in een dienst waarin de loodsen met te weinig mensen tien dagen beschikbaar waren om loodsdienst te verrichten. Mocht er straks bij thuiskomst geen boerenacht inzitten, dan moest het wel heel druk lopen, wilde hij er geen paar uurtjes slaap uit slepen. De zes voorafgaande dagen was het raak geweest. Vier volle nachten de gehele vlammende nacht gevaren, alleen de laatste twee kon hij rond drie uur zijn kooi opzoeken. Tien etmalen varen en vijf dagen vrij zolang de dienst het toeliet, was een te zware belasting bij een gemiddelde loodsduur van veertien uur. Gelukkig waren er nu enkele adspiranten bij gekomen en de verwachting was dat er over enkele jaren een gunstiger dienst- en verlofregeling zou komen. Bij het indraaien van het Zuidergat, na het passeren van Hansweert gaf de roerganger verkeerd roer. Gelukkig hield De Vries hem zeker bij grote koersveranderingen nauwkeurig in de gaten. Behoudens een uur schaft, stond dezelfde roerganger nog steeds aan het roer. Chinese wacht noemden ze dat vroeger bij de Nederlandse koopvaardij; behalve bij sommige Grieken en goedkope-vlaglanden kwam dat nog wel voor op Duitse coasters. ‘You Greek?’ De matroos schrok op; in gedachten was hij ver weg. Dan schudde hij het hoofd.’ ‘No sir, Egyptian.’ Arme donder, weggeplukt van een kameel misschien omdat kosten op de arbeidsmarkt in Egypte nog lager liggen dan in Griekenland. Misschien maken ze het hem tegen het einde van zijn contracttijd zo moeilijk dat hij ontslag neemt. Wedden dat hem dan twee of drie maanden achterstallige gage door de neus wordt geboord wegens contractbreuk? Geen bond die dan voor die arme kerel iets kan doen.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
97 De stuurman werd wakker en rekte zich lui uit. Hij gaapte hoorbaar. ‘Please, mister pilot, tell me half an hour for arrival Antwerp.’ De rivier werd smaller nu en grote slikbanken strekten zich langszij de vaargeul uit. De Vries zorgde er angstvallig voor dat de roerganger het midden van het vaarwater hield. Gelukkig waren er tegen laagwater maar weinig tegenliggers, een enkele coaster en uitgerekend in de Bocht van Bath een groot schip, een lege bak, een walvisvaarder die blijkbaar uit het dok kwam. Zij passeerden elkaar zonder problemen. Inderdaad scheen de kapitein van de Ocean Pride gelijk te hebben. Hoewel het schip wat zwaarmoedig stuurde, verwonderde De Vries zich opnieuw dat schepen als de Amerikaanse Liberty's en de Britse Empires die tenslotte voor slechts een enkele konvooireis gebouwd waren, na ruim vijftien jaar nog steeds in de vaart waren. Bij de Zantvliet wekte hij de stuurman die snurkend weer in slaap was gesukkeld. ‘Mr. Mate, call the captain. In twenty minutes all hands on deck.’ De bochten in de rivier werden veelvuldiger nu ze op Belgisch gebied waren, en de Vries constateerde dat hoewel het tij spoedig zou keren, er nog steeds eb liep. De getijden werden veroorzaakt door de maanstand, maar vooral door meteorologische factoren, zoals de wind, waardoor er vrij aanzienlijke vertraging kon optreden. Niet zelden gebeurde het dat als hij aan de Scheldekaai een schip over de vloed wilde meren, hij na laagwater anderhalf uur en soms langer moest wachten voordat er enige vloed begon te lopen. Bij Liefkenshoek schoot de praaiboot langszij om de praaibrief met de afmetingen van het schip voor de sluismeester in ontvangst te nemen. ‘Of ge u wilt spoeien, loods, uw signaal komt subiet bij.’ Intussen was ook de kapitein op de brug verschenen. Kennelijk was hij uitgeslapen, hij had zich geschoren en droeg een uniform. De geur van knoflook en parfum streden nu om de voorrang. De rozenkrans was nu van de ochtendjas naar zijn broekzak verhuisd. Een sleepboot naderde, veel zwarte smook uitbrakend. De Wrestler, God nog aan toe, ook dat nog. De oudste krachtpatser van de vloot die ze konden vinden. Hopelijk kon hij genoeg kracht ontwikkelen om de sleeptros stijf te trekken. ‘Make fast the tugboat on your portbow, captain.’ ‘Yes, captain pilot, of course sir.’ De gezagvoerder schreeuwde zijn bevelen naar het handjevol mannen dat zich onder leiding van captain Jani op de bak verzameld had. De Wrestler vertrouwde blijkbaar de sleeptros van de Griek niet en gaf haar eigen tros uit. Het was ook beter zo. Om het schip van de rivier naar de sluisingang te trekken moest er flink aan gesjord wor-
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
98 den. Een ogenblik later gaf de sleepboot met zijn stoomfluit een signaal dat de bemanning de tros kon beleggen. ‘Engine slow sir.’ Als hij niet oppaste, liep de Ocean Pride de sleepboot nog voorbij. Langzaam maar zeker naderde de sleep nu de roergang tot de sluis. Bij overlevering zorgden de loodsen over de eb ervoor dat ze voor de toegang tot de sluis de vaart uit het schip gehaald hadden voordat de sleepboten hun prooi als het ware over bakboord een koersverandering lieten ondergaan en zo naar de sluis trokken. Voor loods De Vries was deze methode, evenals voor enkele andere jonge collega's, tegen de beroepseer. Het schip bleef te lang afhankelijk van wat de sleepboten ermee uitspookten. Met Jacob Boswijk, die in de oorlog als kapitein in Engeland op sleepboten had gevaren, ontwikkelden zij een betere methode. Beter uit het oogpunt van vakmanschap, maar met een wat groter risico. Maar risico's liep je in dit vak iedere dag. Soms kon je echt tevreden zijn na een geslaagde manoeuvre en misschien al de volgende dag mocht je alleen maar hopen dat je stommiteit voor je kritische collega's onopgemerkt was gebleven. ‘Yes captain pilot, I told you before, maybe you are young, but very good.’ In vervoering keek de Griek toe hoe De Vries met langzaam draaiende machine en hard bakboord roer de Ocean Pride slaags in de invaart bracht. ‘Full astern, captain.’ Nu oppassen dat de vaart zo vlug mogelijk uit het schip werd gehaald. Op dit moment zwaaiden de beide meeliggende achtersleepboten rond. ‘Stop engine, sir.’ Nu moest de Wrestler de bakboord draaiende beweging van het voorschip opvangen. De Vries hoorde nu duidelijk weer het geklik van de kralen van de rozenkrans. Hij rook de knoflook vermengd met het zware parfum, terwijl de gezagvoerder hem op beide wangen kuste. ‘Yes I told you you are a very good pilot, an excellent pilot.’ De sleepboten kregen het zwaar geladen schip maar moeilijk in bedwang en de gezagvoerder snelde naar de brugvleugel om te zien of het achterschip vrij voer van de dukdalven die aan beide zijden de invaart markeerden. Stokstijf bleef hij staan en keek met ontzetting hoe twee sleepboten het schip achter rondtrokken. In wanhoop hief hij de armen omhoog en stootte een verwensing uit. ‘My poor company, my poor company...’ De komediant koos wel de Engelse taal om zijn wanhoop onder woorden te brengen.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
99 Woedend gooide de man zijn uniformpet op dek voor de voeten van loods De Vries. ‘You, you are no good pilot, three tugboats for this small ship.’ ‘Slow ahead now... starboard ten.’ Langzaam kreeg hij het schip onder controle en terwijl de achtersleepboten gezusterlijk rond lagen en voorkwamen dat de Ocean Pride te snel in de sluis voer, kreeg de Wrestler niet meer te doen dan het voorschip bij de kant te houden. Behoedzaam gleed de Ocean Pride de sluis binnen. De bootslui liepen aan stuurboord met het schip mee tot de sluismeester floot dat de boot gemeerd kon worden. ‘Let go the tugboat foreward en make fast the headrope, captain.’ ‘Captain Jani...’ De poor company bleek vergeten op het moment dat de gezagvoerder de orders naar zijn mensen op de bak schreeuwde. De Vries overhandigde hem het loodsencertificaat. ‘Please will you write down your agency, the draft of your ship and your signature.’ Zwijgend vulde de kapitein het briefje in en met veel krullen zette hij onder de diepgang van vijfentwintig voet zijn handtekening. ‘Thank you mister pilot, you did a nice job.’ Gelaten aanvaardde hij zijn nederlaag in een poging de kosten van een paar sleepboten uit te sparen. Aan de wal wachtte de sluismeester De Vries op. ‘Ge hebt geluk gehad dat er nog wat water is blijven staan. Ge zult toch voorzichtiger moeten zijn met die diepe bakken met leeg water, zunne. 't Is krap zunne met acht en twintig voet en leeg water.’ Hij schudde z'n hoofd. De smeerlap! Drie voet denkt hij voor zijn poor company aan loodsgeld uit te sparen. ‘Och, de kapitein kijkt niet op een voetje meer of minder, en hij schenkt goede cognac on behalf of the company, sluismeester.’
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods
100
Lijst van uitdrukkingen van het district Scheldemond Achterebbe: de ebstroom tegen laagwater, verder stroomafwaarts begint al vloed te lopen. Afgehaald: de loods is van boord gehaald, de loodsdienst is beëindigd. Afgemaakt voor de west: het eerstvolgende schip voor de Wielingen is voor de loods die afgemaakt is voor de west. Bemand op een kof: bemand = aan boord gezet om te beloodsen; kof = oorspronkelijk Groningse kustvaarder met zeilen en hulpmotor. Nu elk schip beneden de 1000 ton. Boerenacht: een hele nacht slapen. Bolletjesbeurt: beurt voor vrije dagen. Na bepaalde tijd niet meer bemand. Giertij: de tijen rond springtij. Griek: een vuil en oud schip waarop je op alles voorbereid moet zijn. Hij heeft mij geschuurd: om een of andere reden is hij bemand op een schip dat voor mij bestemd was. Hij heeft zijn pennetje getrokken: de loods is gestorven (pennetje van de beurtrol). Kneusje: iemand die om een bepaalde reden verlichte dienst mag doen. Kruisjesbeurt: beurt voor verlof. Na bepaalde tijd niet meer bemand. Patat: aanvaring. Roeiers: het personeel van de loodsenwacht. Vroeger waren zij de roeiers van de sloepen. Schip is achteruit: een schip is door de kotter bemand en komt voor de binnenloods met een zeeloods naar binnen. Springen voor een duizendtonner: een schip is te groot voor de categorie loods die op de beurt staat en een hogere-categorie loods moet het schip bemannen. SS zus en zo is uitgebrand: de bestelling van een loods voor het betreffende schip is gecanceld. Stoepje: een senior-zeeloods die schepen gaat halen, bijvoorbeeld uit Hamburg of Rotterdam. Stoomboot in: een waarschuwing voor de binnenloods dat zijn schip op de rede komt om naar bijvoorbeeld Antwerpen bemand te worden. Voorvloed: het begin van de vloed in Vlissingen; Hansweert 1 uur, Antwerpen 2 uur later. Vuiltje: een kof die niet sneller loopt dan 5 à 7 mijl per uur. Wil je dóórkomen: de waarschuwing dat je zo spoedig mogelijk moet komen om een schip te bemannen.
Sjouke Joustra, Vertrouw nooit een zeeloods