Versterking beroepskolom in de hout- en meubelbranche Aansluiting MBO-HBO
Amsterdam, augustus 2002 Drs B. van Bruggen
112/augustus 2002 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM Tel.: 020 - 6373623 Fax: 020 - 6362645
[email protected] www.dijk12.nl
Voorwoord In opdracht van het Kenniscentrum van Stichting Hout & Meubel (SH&M) heeft DIJK12 Beleidsonderzoek een onderzoek uitgevoerd naar de aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau in de hout- en meubelbranche. Het onderzoek komt voort uit het project ‘Samenhang in verscheidenheid: naar een meer gestructureerde aanpak’ van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W). Dit project is gericht op de versterking van de beroepskolom en de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo. Centrale doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in het functioneren van de beroepskolom in de hout- en meubelbranche in het algemeen en de aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau in het bijzonder, alsmede de knelpunten die zich daarbij kunnen voordoen. Tot op heden kent de hout- en meubelbranche geen eigen hbo-opleiding. De branche is derhalve aangewezen op instroom van hbo-ers vanuit andere hbo-opleidingen of op doorstroom van werknemers van mbo- naar hbo-niveau. De resultaten van het onderzoek dienen als input voor het beleid van SH&M inzake de beroepskolom in de hout- en meubelbranche. Op basis van de resultaten wil SH&M bezien hoe de aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau kan worden verbeterd, indien noodzakelijk en gewenst. In het voor u liggende rapport worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode december 2001 - juli 2002. In het kader van het onderzoek zijn enquêtes gehouden onder bedrijven en mbo-alumni. Tevens zijn interviews gehouden met bedrijven en werknemers. De onderzoekers willen graag hun dank uitspreken voor de medewerking van bedrijven, werknemers en mbo-alumni aan het onderzoek. Het onderzoek is vanuit SH&M begeleid door Alian Meijerink (onderwijskundig medewerker) en Erik van de Voort (directeur). Bart van Bruggen van DIJK12 Beleidsonderzoek voerde het onderzoek uit en schreef dit rapport. Bij de uitvoering van de interviews werd hij bijgestaan door Karel Kans en Carolien de Heer (beiden van DIJK12) en Liesbeth Nas en Ans Offenberg. De projectleiding was in handen van ondergetekende.
Imro Simmelink DIJK12 Beleidsonderzoek Amsterdam, augustus 2002
Inhoudsopgave Pagina Samenvatting 1 Inleiding 2 Achtergrond en doel onderzoek 3 Resultaten van het onderzoek 3.1 Huidige en toekomstige arbeidsmarkt van hbo-werknemers 3.2 Opleidingsachtergrond en loopbaan van hbo-werknemers 3.3 Werving en inzetbaarheid van hbo-werknemers 3.4 Doorstroom naar hbo-niveau en knelpunten 4 Beschouwingen
vii vii vii viii viii x xi xiii xviii
1
Inleiding 1.1 Aanleiding en achtergrond onderzoek 1.2 Doelstellingen en centrale vragen van het onderzoek 1.3 Begrippen en definities 1.4 Groepen binnen het onderzoek 1.5 Onderzoeksopzet 1.6 Leeswijzer
21 21 22 23 24 25 25
2
Hout- en meubelbedrijven 2.1 Inleiding 2.2 Korte schets van de hout- en meubelbranche 2.3 Kenmerken onderzochte bedrijven 2.4 Aanwezigheid van hbo-werknemers 2.5 Totaal aantal werknemers en aantal hbo-werknemers 2.6 Werkgebieden van hbo-werknemers bij bedrijven 2.7 Kenmerken van functies op hbo-niveau 2.8 Opleidingsachtergronden van hbo-werknemers 2.9 De noodzaak van een hbo-diploma 2.10 Werving van hbo-werknemers door geïnterviewde bedrijven 2.10.1 Extern werven 2.10.2 Inzetbaarheid van hbo-werknemers 2.10.3 Intern werven: doorstroom naar functies op hbo-niveau 2.10.4 Spanningsveld en knelpunten tussen intern en extern werven 2.11 Bijscholing en doorstroom 2.12 Toekomst: functies die zich naar hbo-niveau ontwikkelen 2.13 Wenselijkheid van een branchespecifieke hbo-opleiding 2.14 Resumé
27 27 27 28 29 31 32 35 38 39 42 42 44 46 47 48 49 51 53
Pagina 3
Hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche 3.1 Inleiding 3.2 Aard en inhoud van functies en vooropleiding 3.3 Loopbaan 3.4 Inzetbaarheid in de hout- en meubelbranche 3.5 Doorstroom van mbo- naar hbo-niveau binnen de hout- en meubelbranche 3.6 Bijscholing 3.7 Hbo-opleiding voor de branche 3.8 Toekomstplannen van hbo-werknemers 3.9 Resumé
57 57 57 60 61 63 64 65 66 67
4
Mbo-alumni 4.1 Inleiding 4.2 Kenmerken van de mbo-alumni 4.3 Huidige arbeidsmarktsituatie en keuze voor vervolgopleiding 4.4 Mbo-alumni met betaald werk 4.4.1 Aard en omvang van bedrijf 4.4.2 Aard dienstverband 4.4.3 Aard en inhoud van functies 4.4.4 Mobiliteit 4.4.5 Belang mbo-opleiding 4.4.6 Bijscholing 4.5 Keuze voor vervolgopleiding 4.5.1 Soort vervolgopleiding 4.5.2 Aansluiting mbo-opleiding op vervolgopleiding 4.5.3 Mogelijke bestemming na vervolgopleiding 4.6 Toekomstplannen richting hbo 4.7 Resumé
69 69 69 72 74 74 76 77 80 82 83 84 84 86 87 88 88
Bijlage I
Opzet en uitvoering onderzoek
91
Bijlage II
Resultaten schriftelijk enquête mbo-leerlingen
99
Samenvatting 1
Inleiding
In deze samenvatting worden de belangrijkste resultaten en conclusies van dit onderzoek weergegeven. De samenvatting is als volgt opgebouwd. Eerst wordt kort ingegaan op de achtergrond en doelstelling van het onderzoek. Vervolgens worden de belangrijkste resultaten van het onderzoek thematisch weergegeven. Ten slotte wordt een aantal beschouwingen gegeven. Definities • In deze samenvatting wordt onder de hout- en meubelbranche verstaan de sectoren houthandel, timmerindustrie en meubel- en (scheeps)interieurbouw. • • • •
2
Onder hbo-werknemers wordt verstaan werknemers die volgens bedrijven op hbo-niveau werkzaam zijn, al dan niet met hbo-diploma. Werknemers met een hbo-diploma worden aangeduid met hbo-gediplomeerden. Zij vormen dus een deel van de groep hbo-werknemers. Onder mbo-werknemers wordt verstaan werknemers die op mbo-niveau 4 (kaderfunctionaris) werkzaam zijn, al dan niet met mbo-diploma. Onder mbo-alumni wordt verstaan afgestudeerde mbo-ers met een mbo-opleiding op niveau 4 (kaderopleiding) in de hout- en meubelbranche.
Achtergrond, doel en uitvoering onderzoek
Dit onderzoek komt voort uit een project van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W) gericht op versterking van de beroepskolom en de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo. De centrale doelstelling van het onderzoek was: Verkrijgen van inzicht in de beroepskolom in de hout- en meubelbranche - specifiek de aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau - en de knelpunten die zich daarbij voordoen, alsmede de wensen en behoeften dienaangaande bij bedrijven en werknemers. Tot op heden kent de hout- en meubelbranche geen eigen hbo-opleiding. Bedrijven met behoefte aan hbo-gediplomeerden zijn derhalve aangewezen op instroom van hbo-ers vanuit andere hboopleidingen of op doorstroom van werknemers van mbo- naar hbo-niveau. Op basis van de resultaten van het onderzoek wil SH&M bezien hoe de aansluiting tussen mboen hbo-niveau in de hout- en meubelbranche kan worden verbeterd, indien noodzakelijk en gewenst. In het onderzoek stonden drie groepen centraal, te weten: • bedrijven; • hbo-werknemers; • mbo-alumni met een opleiding in de hout- en meubelbranche. De verschillende groepen zijn door middel van telefonische enquêtes en/of interviews onderzocht. DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
vii
Brongegevens Ten behoeve van het onderzoek heeft SH&M een bestand van bedrijven aangeleverd. Dit bestand is afgeleid van het handelsregister van de Kamers van Koophandel. De absolute aantallen van bedrijven en werknemers die in dit rapport worden gepresenteerd, zijn gewogen en opgehoogd op basis van de aangeleverde cijfers van de Kamers van Koophandel. In andere onderzoeken van SH&M wordt gebruik gemaakt van cijfers van het GAK, die over het algemeen lager uitvallen voor wat betreft aantal bedrijven en werknemers dan de cijfers van de Kamers van Koophandel en het CBS. Dit verschil wordt onder meer verklaard door gehanteerde definities van de branche en onderliggende sectoren, verschil in registratie van gegevens (o.a. zelfstandigen) en verschil in peildatum.1 Wat betreft de percentages van bedrijven en werknemers die in dit rapport worden gepresenteerd, doen zich vrijwel geen afwijkingen voor tussen de verschillende brongegevens. De verhouding van het aantal bedrijven en werknemers naar sector en grootteklasse zijn vrijwel identiek.
3
Resultaten van het onderzoek
In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten van het onderzoek thematisch gepresenteerd. Na een korte inleiding wordt per thema ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek.
3.1
Huidige en toekomstige arbeidsmarkt van hbo-werknemers
Inleiding Hierbij gaat het om de vraag naar en het aanbod van hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche. Daarmee wordt inzicht verkregen in de aard en omvang van de groep huidige hbo-werknemers bij bedrijven, alsmede de specifieke wensen en behoefte van bedrijven ten aanzien van hbo-werknemers. Onderzoeksvragen hierbij waren onder meer: hoeveel hbowerknemers zijn op dit moment in de branche werkzaam, wat is de toekomstige behoefte van bedrijven aan (meer) hbo-werknemers en aan welk type hbo-werknemers hebben bedrijven behoefte? Resultaten Bedrijven met hbo-werknemers Voor tweederde van de bedrijven in de hout- en meubelbranche (66%) is hbo-niveau zowel nu als in de nabije toekomst geen thema. Deze bedrijven hebben op dit moment geen functies op hbo-niveau en verwachten die ook voor de nabije toekomst niet. Daarentegen heeft 27%2 van de bedrijven in de branche momenteel wel hbo-werknemers in dienst. Bijna de helft van hen heeft uitsluitend hbo-werknemers zonder hbo-diploma in dienst.
1
Zie bijlage I voor een vergelijking van brongegevens. De overige 7% van de bedrijven weet niet of zij momenteel hbo-werknemers in dienst heeft en/of verwacht in de nabije toekomst functies op hbo-niveau te krijgen.
2
viii
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Aantal hbo-werknemers In de gehele hout- en meubelbranche werken naar schatting tussen 64.500 en 71.500 personen op alle niveaus.1 Het aantal hbo-werknemers bedraagt naar schatting tussen 6.100 en 6.500. Dat wil zeggen: ongeveer 9% van alle werknemers in de branche is volgens bedrijven werkzaam op hbo-niveau. Ruim de helft van hen (52%) is ook daadwerkelijk hbo-gediplomeerd.2 De rest (48%) is volgens bedrijven in de loop van de tijd door kennis, ervaring en/of bijscholing naar hbo-niveau gegroeid (verworven competenties). •
•
Grotere bedrijven hebben vaker hbo-werknemers in dienst dan kleinere bedrijven. Tevens neemt het aandeel hbo-gediplomeerden toe naarmate het bedrijf groter is. Dat betekent dat kleinere bedrijven vaker hbo-werknemers zonder hbo-diploma in dienst hebben. Bedrijven in de houthandel hebben naar verhouding vaker hbo-werknemers in dienst dan bedrijven in de overige sectoren. Bovendien heeft de houthandel vaker hbogediplomeerden in dienst.
Aard werkgebieden op hbo-niveau In de meubel- & interieurbouw en de timmerindustrie komen in vergelijking met de houthandel meerdere en uiteenlopende werkgebieden op hbo-niveau voor. Over het algemeen werken de meeste hbo-werknemers in een leidinggevende en/of niet-technische functie, zoals bedrijfsleiding, management, inkoop of logistiek. Dit geldt voor alle drie onderzochte sectoren in de branche. Bij bedrijven in de timmerindustrie en meubel- & interieurbouw komt daarnaast tevens een aantal technische hbo-functies voor, zoals tekenaar, werkvoorbereider of ontwerper. Kenmerken functies op hbo-niveau Hbo-functies (zowel niet-technisch als technisch) worden met name gekenmerkt door niettechnische kennis en vaardigheden, waarbij leidinggeven (al dan niet in combinatie met uitvoerende taken) en managen twee belangrijke aspecten vormen. Andere aspecten die een rol spelen zijn onder meer: • abstractievermogen; • procesmatig inzicht; • sociale en communicatieve vaardigheden; • plannen en organiserend vermogen; • multi-tasking (meerdere taken tegelijk). Deze aspecten onderscheiden een hbo-functie van een mbo-functie. Vrijwel alle hbowerknemers zijn in zekere mate bezig met het voorbereiden, aansturen en coördineren van werkprocessen. Hiervoor zijn de genoemde hbo-aspecten van groot belang. Functies op mboniveau hebben vaker een (technisch) uitvoerend karakter, waarbij (specifieke) technische kennis en vakinhoudelijke kennis een grotere rol spelen dan de algemenere aspecten. Daarentegen dienen hbo-werknemers echter op praktisch en technisch gebied over kennis op hoofdlijnen (vooral inzicht) te beschikken en over meer gedetailleerde kennis ten aanzien van processen, zoals productieprocessen, logistiek proces, bedrijfsprocessen en dergelijke.
1
Zie bijlage I voor een vergelijking van brongegevens voor de branche tussen GAK, Kamers van Koophandel en het CBS. 2 Het betreft bijna 5% van alle werknemers in de hout- en meubelbranche. Dit is over het algemeen wat lager dan in andere sectoren en branches. In de industrie heeft bijna 12% van de werknemers een hbo-diploma en in de handel 10%. In de bouwnijverheid is het percentage hbo-gediplomeerden ongeveer even groot als in de hout- en meubelbranche, namelijk 6% (CBS, Enquête Beroepsbevolking, 2001).
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
ix
Toekomstige behoefte bedrijven aan hbo-werknemers Van alle bedrijven in de branche heeft 15% momenteel of in de nabije toekomst functies die zich naar hbo-niveau (gaan) ontwikkelen. Deze bedrijven hebben de volgende kenmerken: • Dit zijn met name bedrijven die reeds hbo-werknemers in dienst hebben. • Verder zijn dit met name bedrijven in de houthandel en in mindere mate bedrijven in de timmerindustrie en meubel- & interieurbouw. Bovendien zijn het vaker bedrijven zonder hbo-gediplomeerden in dienst. • Werkvoorbereiding wordt het meest genoemd als werkgebied dat zich (meer) naar hboniveau ontwikkelt. Daarnaast worden hoofdzakelijk niet-technische werkgebieden genoemd, zoals inkoop/verkoop, algemeen management en leidinggevend in productie. Conclusie Bovenstaande leidt tot de conclusie dat ongeveer 9% van alle werknemers in de branche op hboniveau werkzaam is, waarvan bijna de helft zonder hbo-diploma. De arbeidsmarkt voor hbowerknemers concentreert zich bij eenderde van de branche en naar verhouding vaker bij de houthandel en grotere bedrijven. Hbo-werknemers zijn met name werkzaam in niet-technische en/of leidinggevende functies, zoals bedrijfsleider, productieleider of logistiek manager. Vooralsnog lijkt het erop dat bedrijven in de toekomst met name behoefte hebben aan hbowerknemers in niet-technische en leidinggevende functies. Dit geldt met name voor bedrijven die reeds hbo-werknemers in dienst hebben, veelal zonder hbo-diploma. Daarnaast ontwikkelt vooral de werkvoorbereiding zich in de nabije toekomst meer naar hbo-niveau.
3.2
Opleidingsachtergrond en loopbaan van hbo-werknemers
Inleiding Dit thema behandelt de opleidingsachtergronden en loopbanen van de hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche. Onderzoeksvragen hierbij waren: welke achtergronden en loopbanen hebben hbo-werknemers tot dusver en hoe zijn zij in de hout- en meubelbranche terechtgekomen? Resultaten De hbo-werknemers kunnen in twee groepen worden onderverdeeld: enerzijds hbogediplomeerden en anderzijds (vrijwel hoofdzakelijk) doorgegroeide mbo-werknemers. Zoals eerder opgemerkt, zijn deze groepen ongeveer even groot. Hieronder wordt kort ingegaan op de achtergronden en loopbanen van beide groepen hbo-werknemers. Opleidingsachtergronden van hbo-werknemers De geïnterviewde hbo-gediplomeerden hebben uiteenlopende opleidingsachtergronden, zoals bouwkunde, bedrijfskunde, logistiek, etc. Het merendeel van hen heeft een niet-technische functie, zoals algemeen bedrijfsleider of logistiek manager of heeft een meer technische, maar dan leidinggevende functie, zoals productieleider. Hun hbo-opleiding sluit veelal redelijk aan op de aard en inhoud van hun huidige functie, dan wel vertoont daarmee raakvlakken. Zij zijn met name werkzaam bij grotere bedrijven. De in het onderzoek betrokken hbo-werknemers zonder hbo-diploma hebben voornamelijk een mbo-opleiding in de hout- en meubelbranche voltooid. Daarnaast heeft een beperkt deel een andere mbo-achtergrond in de techniek (bijv. bouwkunde, werktuigbouwkunde of elektrotechniek). Hbo-werknemers zonder hbo-diploma zijn met name werkzaam bij kleinere en middelgrote bedrijven. Ongeveer de helft van hen heeft een technische functie (bijv. tekenaar of werk-
x
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
voorbereider), de andere helft heeft een niet-technische functie (bijv. bedrijfsleider, hoofd inkoop). Loopbaan en keuze voor de hout- en meubelbranche De loopbanen van de in het onderzoek betrokken hbo-werknemers lopen sterk uiteen. Veel hbo-gediplomeerden, maar ook hbo-werknemers zonder een (mbo)branche-opleiding als achtergrond, hebben veelal niet bewust voor de hout- en meubelbranche gekozen. Zij kiezen in eerste instantie voor een bepaalde functie, hetzij binnen of (in de toekomst) buiten de hout- en meubelbranche. Binnen de hout- en meubelbranche zijn de geïnterviewde hbo-gediplomeerden veelal op mbo/mbo+-niveau gestart, terwijl hbo-gediplomeerden die buiten de hout- en meubelbranche zijn gestart veelal zijn ingestroomd op mbo+/hbo-niveau. Onderzochte hbo-werknemers met een (mbo)opleiding in de hout- en meubelbranche hebben daarentegen vaak bewust voor de branche gekozen. Diegenen die bij meerdere bedrijven hebben gewerkt, hebben ook altijd binnen de hout- en meubelbranche gewerkt. Ook naar de toekomst verwachten hbo-werknemers met een mbo-opleiding in de hout- en meubelbranche binnen de branche te blijven werken. Conclusie Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat hbo-gediplomeerden meer uiteenlopende opleidingsachtergronden hebben dan hbo-werknemers zonder hbo-diploma. Het lijkt erop dat hbo-werknemers zonder hbo-diploma voornamelijk een mbo-opleiding in de hout- en meubelbranche hebben gevolgd en vervolgens naar hbo-niveau zijn doorgegroeid. Hbogediplomeerden vormen derhalve een heterogenere groep dan hbo-werknemers zonder hbodiploma. Bovendien hebben hbo-werknemers met een mbo-brancheopleiding doorgaans bewust gekozen voor een loopbaan in de hout- en meubelbranche, terwijl hbo-gediplomeerden in eerste instantie kiezen voor een bepaalde functie.
3.3
Werving en inzetbaarheid van hbo-werknemers
Inleiding Dit thema behandelt de wijze van werving van hbo-werknemers door bedrijven en de mate waarin (nieuwe) hbo-werknemers inzetbaar zijn. De mate van inzetbaarheid van hbowerknemers is een indicatie van het belang van branchespecifieke kennis en vaardigheden voor een hbo-functie. Dit speelt met name bij hbo-werknemers die van buiten de branche instromen (branchevreemde hbo-werknemers). Onderzoeksvragen hierbij waren onder meer: hoe groot is de inzetbaarheid van hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche en welke inspanningen moeten bedrijven plegen om hbo-werknemers (volledig) inzetbaar te maken? Resultaten Werving van hbo-werknemers Bedrijven kunnen op twee manieren hbo-werknemers werven: extern of intern (doorstroom van werknemers). Verschillende factoren blijken een rol te spelen bij de wervingsmethode, zoals bedrijfsomvang, sector en intern doorstroom- en scholingsbeleid.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
xi
Uit het onderzoek blijkt dat grotere bedrijven in alle sectoren én bedrijven in houthandel vaker de voorkeur geven aan het extern werven van hbo-werknemers, met name voor niet-technische en/of leidinggevende functies. Deze bedrijven vragen naar verhouding ook vaker hbogediplomeerden en zijn derhalve vooral aangewezen op externe werving. Het type hboopleiding speelt voor veel bedrijven over het algemeen een minder belangrijke rol: een algemene hbo- of hts-opleiding volstaat veelal. Men zoekt vaak generalisten, al dan niet binnen een niet-technische of technische richting. Dit blijkt ook uit (zoals eerder opgemerkt) de uiteenlopende opleidingsachtergronden van de in het onderzoek betrokken hbo-gediplomeerden. De middelgrote en kleinere bedrijven en bedrijven in de timmerindustrie en meubel- & interieurbouw geven veelal vaker de voorkeur aan intern werven van hbo-werknemers, dat wil zeggen het laten doorstromen van (mbo-)werknemers naar functies op hbo-niveau. Bijna de helft van de geïnterviewde bedrijven (met name in de meubel- & interieurbouw) geeft aan dat zij voor bepaalde technische hbo-functies expliciet de voorkeur geven aan doorgestroomde mbo-ers met een hout- en meubelachtergrond. De branchespecifieke kennis en vaardigheden geven hierbij de doorslag. De andere geïnterviewde bedrijven geven niet de voorkeur aan intern werven, onder meer vanwege de gevraagde investeringen (tijd en geld) en de grotere problemen die zij ervaren bij het opvullen van de functie van de doorgestroomde mbo-werknemer in vergelijking tot het aantrekken van een hbo-werknemer van buiten. Inzetbaarheid van branchevreemde hbo-werknemers Branchespecifieke kennis en vaardigheden zijn belangrijke factoren die de inzetbaarheid van hbo-werknemers bepalen. Dit speelt met name bij hbo-werknemers die vanuit andere branches of direct van een hbo-opleiding instromen (branchevreemde hbo-werknemers). Hbowerknemers die binnen de branche zijn doorgestroomd kennen de branche immers. Bij hen doen zich nauwelijks knelpunten voor ten aanzien van inzetbaarheid en branchespecifieke kennis en vaardigheden. Zowel volgens de in het onderzoek betrokken bedrijven als de hbo-werknemers zelf zijn branchevreemde hbo-werknemers over het algemeen redelijk goed en op korte termijn inzetbaar. In eerste instantie missen zij wel een aantal branchespecifieke kennis en vaardigheden, maar deze hiaten worden redelijk snel verholpen door praktijkervaring, veelal aangevuld met gerichte (korte) bijscholing. De inzetbaarheid van branchevreemde hbowerknemers speelt dus met name op de korte termijn en heeft veelal het karakter van een ‘inwerkperiode’. De drempel is dus redelijk laag. In algemene zin kan echter onderscheid worden gemaakt naar type functie: naarmate functies technischer en productieafhankelijker zijn (bijv. werkvoorbereider, tekenaar of ontwerper), vergt het meer inspanning om een branchevreemde hbo-werknemer inzetbaar te maken. Branchespecifieke kennis en vaardigheden spelen dan een grotere rol, met andere woorden: vormen een hogere drempel. Zoals eerder opgemerkt, gaat het bij functies op hbo-niveau onder meer om kennis op hoofdlijnen op praktisch en technisch gebied. Voor veel functies, met name niet-technische functies, is het derhalve niet altijd noodzakelijk dat een hbo-werknemer over uitgebreide branchespecifieke kennis en vaardigheden beschikt. Dit concentreert zich hoofdzakelijk bij functies op mbo-niveau of lager. Conclusie Hbo-werknemers worden op uiteenlopende manieren geworven. Grotere bedrijven en bedrijven in de houthandel geven veelal de voorkeur aan externe werving. Zij zoeken ook vaker hbogediplomeerden. Daarentegen geven kleinere en middelgrote bedrijven en bedrijven in de tim-
xii
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
merindustrie en meubel- & interieurbouw vaker de voorkeur aan interne werving, dat wil zeggen doorstroom van mbo-werknemers. Dit geldt vooral voor doorstroom naar meer technische hbo-functies. De inzetbaarheid van branchevreemde hbo-werknemers is zowel volgens bedrijven als hbowerknemers redelijk goed. Dit kost bedrijven en hbo-werknemers over het algemeen weinig tijd en inspanning. De mate van inzetbaarheid hangt wel af van het technisch gehalte en de productieafhankelijkheid van de betreffende hbo-functie.
3.4
Doorstroom naar hbo-niveau en knelpunten
Inleiding Doorstroom speelt een belangrijke rol bij de versterking van de beroepskolom. Doorstroom naar hbo-niveau kan op twee manieren plaatsvinden: via een hbo-opleiding (reguliere doorstroom) of via doorgroei binnen een bedrijf naar een functie op hbo-niveau, eventueel in combinatie met (bij)scholing (doorstroom via werk). Onderzoeksvragen hierbij waren onder meer: hoe ziet de huidige doorstroom van mbo-gdiplomeerden met een SH&M-kwalificatie (MBO-alumni) er op dit moment uit en welke doorstroommogelijkheden zijn er op dit moment binnen de branche voor mbo-werknemers? Resultaten Huidige arbeidssituatie mbo-alumni Het merendeel (80%) van de onderzochte mbo-alumni heeft momenteel een betaalde baan. Het overgrote deel daarvan (86%) werkt binnen de hout- en meubelbranche. Bovendien werken zij vrijwel allen binnen de sector van hun studierichting (hetzij houthandel, timmerindustrie of meubel- & interieurbouw). Zoals eerder opgemerkt geven ook vrijwel alle in het onderzoek betrokken hbo-werknemers met een brancheopleiding op mbo-niveau te kennen bewust voor een (toekomstige) loopbaan binnen de hout- en meubelbranche te hebben gekozen. Mbo-alumni kunnen derhalve als redelijk ‘honkvast’ worden getypeerd, zeker vergeleken met mbo-alumni van andere technische opleidingen, zoals werktuigbouwkunde.1 Een aantal kenmerken van de werkende mbo-alumni zijn: • Zij werken veelal bij grotere bedrijven. • 13% is zelfstandig ondernemer, waarvan ongeveer de helft zonder personeel. Alle zelfstandigen werken binnen de hout- en meubelbranche, met name in de meubel & interieurbouw. • Iets minder dan eenderde heeft ongeveer 2½ jaar na de mbo-opleiding leidinggevende taken, hoofdzakelijk meewerkend leidinggevend. Bestemming en doorstroom mbo-alumni naar hbo-opleiding (reguliere doorstroom) Onderstaand schema geeft de bestemming van de onderzochte mbo-alumni (mbo-niveau 4) weer: gaan zij werken en zo ja binnen of buiten de branche, of studeren zij door? Daarbinnen kan een beeld worden verkregen van het percentage mbo-alumni dat doorstroomt naar een hboopleiding.
1
Van de mbo-alumni werktuigbouwkunde die in 1998 zijn gediplomeerd, werkt 44% binnen de metaal. Zie: A.C. de Heer: Werk en werkkring van alumni MTS Werktuigbouwkunde 1998. DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002).
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
xiii
Schema 1
Bestemming en doorstroom mbo-alumni naar het hbo 28% wil in de hout- en meubelbranche gaan werken Volgt nu hbo-opleiding (14%)
72% wil buiten de branche gaan werken of weet het nog niet
83% werkt in de hout- en meubelbranche Werkt nu en volgt daarnaast nu hbo-opleiding (3%)
17% werkt buiten de branche
66% werkt in de hout- en meubelbranche
Mbo-alumni (100%) N=173 Werkt nu en heeft hbo-opleiding voltooid (3%)
33% werkt buiten de branche
87% werkt in hout- en meubelbranche Werkt en heeft geen hboopleiding gevolgd (73%)
13% werkt buiten de branche
Overig • Volgt nu mbo-opleiding, (3%) • Werkloos, anders (3%)
xiv
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
In totaal is 21%1 van de onderzochte mbo-alumni naar het hbo doorgestroomd, hetzij direct na hun mbo-opleiding, hetzij naast hun betaalde baan. Over deze doorstromers kan het volgende worden opgemerkt: • Zij kiezen uiteenlopende richtingen, variërend van techniek (bouwkunde, industrieel ontwerpen, technische bedrijfskunde etc.), economie (heao, bedrijfseconomie, communicatie, etc.) tot de kunstacademie. Deze drie richtingen worden in vrijwel gelijke mate gekozen. • Zij kiezen hoofdzakelijk een voltijdopleiding. Een klein deel kiest een deeltijdopleiding (dit zijn met name mbo-alumni die een betaalde baan hebben). • Het doorstroompercentage naar het hbo (21%) ligt onder het landelijk gemiddelde.2 • Over de aansluiting tussen de mbo- en hbo-opleiding lopen de meningen van hbodoorstromers uiteen. Een aantal is van mening dat deze (ruim) onvoldoende is, vanwege het te ‘lage niveau’ van de mbo-opleiding en de geringe aandacht voor leidinggeven en management in de mbo-opleiding. Ruim driekwart (76%)3 van de mbo-alumni heeft geen vervolgopleiding op hbo-niveau gekozen. Van hen is bijna driekwart ook niet van plan nu of in de nabije toekomst een hboopleiding te gaan volgen. Een deel van hen (16%) heeft daarentegen wel dergelijke plannen. Zij zouden een technische hbo-opleiding (bijvoorbeeld bouwkunde, werktuigbouwkunde, scheepsbouw) of een economische/management hbo-opleiding willen volgen. Wellicht dat de beperkte doorstroommogelijkheden binnen de hout- en meubelbranche daarbij een rol spelen. Zo geeft ruim de helft van de geïnterviewde hbo-werknemers met een mbo-opleiding in de houten meubelbranche te kennen destijds de mbo-opleiding graag te hebben voortgezet op hboniveau. Doordat dit niet mogelijk was, hebben zij een andere studierichting op hbo-niveau gekozen (bijv. bouwkunde of kunstacademie) of zijn zij gaan werken. Uit schema 1 blijkt tevens dat van een deel van de hbo-doorstromers buiten de hout- en meubelbranche werkt of wil gaan werken. Uiteindelijk komt in totaal 17% van alle onderzochte mbo-alumni buiten de hout- en meubelbranche terecht. Doorstroom van mbo-werknemers naar hbo-functies: doorstroom via werk Uit het onderzoek blijkt dat de meeste onderzochte mbo-alumni in de hout- en meubelbranche terechtkomen. Zij vormen een potentiële groep die binnen de branche kan doorstromen naar functies op hbo-niveau. Zoals eerder opgemerkt, heeft bijna de helft van alle hbo-werknemers in de branche geen hbo-diploma. Uit de interviews met bedrijven en werknemers blijkt dat doorstroom - voor zover aan de orde in grote lijnen plaats vindt van technische mbo-functies naar niet-technische en leidinggevende hbo-functies: van de ‘werkvloer’ naar ‘kantoor’, bijvoorbeeld van werkvoorbereider naar bedrijfsleider of projectleider. De eerder genoemde typische hbo-kenmerken, zoals leidinggeven, coördinatie en abstractievermogen gaan dan een belangrijke rol spelen. Bij bedrijven in de timmerindustrie en meubel- & interieurbouw vindt daarnaast (minder omvangrijk) doorstroom plaats naar vrij technische hbo-functies.
1
Door afrondingen tellen de subtotalen in schema 1 niet op tot 21%. Volgens het Ministerie van OC&W stroomde in 1999 37% van alle mbo-ers door naar het deeltijd en voltijd hbo. Zie: persbericht Ministerie van OC&W: Investeren in beroepsonderwijs loont (juli 2001). Het CBS becijferde in het schooljaar 1998/1999 dat 24% van de mbo-ers (bol) doorstroomde naar het voltijdse hbo. Zie: Jaarboek Onderwijs 2000. Feiten en cijfers over het onderwijs in Nederland. CBS, 2000. 3 Exclusief de mbo-alumni die werkloos zijn of momenteel andere bezigheden hebben. 2
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
xv
Doorstroom van mbo-werknemers naar functies op hbo-niveau heeft volgens de in het onderzoek betrokken bedrijven een aantal voordelen, zoals: • wederzijdse kennis bedrijf en doorstromer; • de doorstromer beschikt reeds over branchespecifieke kennis en vaardigheden; • stimulering van werknemers en binding aan bedrijf. Knelpunten bij doorstroom van mbo-werknemers Ondanks een relatief grote potentiële groep doorstromers en de genoemde voordelen van doorstroom, komt doorstroom in de praktijk echter in beperkte mate voor. Hierbij spelen verschillende factoren een rol. Eén van de belangrijkste knelpunten betreft de kwalitatieve aansluiting tussen vraag en aanbod. Veel mbo-werknemers ontberen (volgens bedrijven) veelal de potentie om door te stromen naar hbo-niveau. Zij stuiten tegen een plafond. De typische hbo-aspecten als leidinggeven, management, procesmatig inzicht en abstractievermogen zijn daarbij belemmerende factoren. Ondanks die belemmeringen slaagt een aantal mbo-werknemers erin om naar hbo-niveau te groeien (de zogenaamde ‘witte raven’). Die doorstroom vindt doorgaans op lange termijn plaats. Mbo-werknemers krijgen in de loop van de tijd steeds meer taken en leidinggevende verantwoordelijkheden. De typische hbo-aspecten worden daarbij vooral door ervaring geleerd, veelal aangevuld met bijscholing. Vrijwel alle geïnterviewde mbo-werknemers die zijn doorgestroomd, hebben bijscholing gevolgd op terreinen als leidinggeven, management en bedrijfsorganisatie. Dat wordt bevestigd door de geënquêteerde mbo-alumni. Mbo-alumni die bijscholing hebben gevolgd op het gebied van management, leidinggeven en certificatie & wetgeving zijn vaker van functie veranderd en hebben vaker leidinggevende taken dan mboalumni die geen bijscholing hebben gevolgd. Doorstroom naar hbo-niveau was volgens sommige geïnterviewde bedrijven in het verleden eenvoudiger en kwam ook vaker voor. Goede technische kennis en vaardigheden boden voor bepaalde mbo-werknemers voorheen een redelijke basis om (langzamerhand) door te groeien naar een functie op hbo-niveau. Het accent is echter tegenwoordig verschoven naar niettechnische kennis en vaardigheden, zoals leidinggeven en managen. Daardoor is doorstroom naar hbo-niveau moeilijker geworden. Naast de beperkte capaciteiten (potentie) speelt volgens bedrijven de beperkte ambitie van veel mbo-werknemers een rol. Velen houden liever de directe binding met de werkvloer en/of willen wellicht geen (extra) leidinggevende taken en verantwoordelijkheden. Andere knelpunten die volgens geïnterviewde bedrijven bij doorstroom een rol spelen zijn: • Bij doorstroom dient de functie die op mbo-niveau vrijkomt ook te worden opgevuld (vacatureketen). Een bedrijf moet derhalve (minimaal) twee vacatures vervullen. Bovendien geven veel geïnterviewde bedrijven aan dat het over het algemeen meer moeite kost om een mbo-er (vakman) te werven dan een hbo-gediplomeerde. • Intern opscholen van mbo-werknemers kost meer investering (tijd en geld) dan het extern werven van hbo-gediplomeerden (volgens geïnterviewde bedrijven die extern werven). • Kleinere bedrijven hebben veelal een beperkt aantal hbo-functies en een platte organisatiestructuur. Functies op hbo-niveau zijn veelal bezet en komen niet of nauwelijks vrij. Doorstroom komt bij deze bedrijven dus sporadisch voor. Daarnaast speelt bij een deel van deze groep kleinere bedrijven een aantal specifieke knelpunten wat betreft werving van hbo-werknemers en doorstroom. Zij hebben behoefte
xvi
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
aan hbo-werknemers, maar kunnen deze niet vinden.1 Enerzijds hebben de zittende (mbo)werknemers veelal onvoldoende capaciteiten (potentie) en ambitie. Anderzijds speelt een aantal aanvullende knelpunten. Een hbo-functie heeft bij deze bedrijven veel uitvoerende aspecten. Hbowerknemers zijn echter vaak liever beleidsmatig en sturend bezig. Hbo-werknemers (met name gediplomeerden) kiezen (volgens bedrijven) niet vaak voor de hout- en meubelbranche. Hbo-werknemers kiezen eerder voor grotere bedrijven, vanwege (vermeende) ontplooiingsmogelijkheden. Kleinere bedrijven hebben niet altijd de financiële mogelijkheden om een hbowerknemer in dienst te nemen. Een klein deel van de geïnterviewde bedrijven heeft een actief doorstroombeleid, waarbij gerichte bijscholing een onderdeel vormt. De indruk bestaat dat het merendeel van deze bedrijven bijscholing wel ondersteunt door tijd en geld beschikbaar te stellen, maar dat deze bijscholing vooral gericht is op het wegnemen van bepaalde kennishiaten en in mindere mate op gerichte doorstroom naar functies op hbo-niveau. Branche-eigen hbo-opleiding? Volgens het merendeel van de geïnterviewde bedrijven en hbo-werknemers biedt het opzetten van een volwaardige, reguliere branche-eigen hbo-opleiding weinig meerwaarde. Redenen hiervoor zijn: • Bij functies op hbo-niveau gaat het vooral om de niet-technische kennis en vaardigheden: de typische hbo-aspecten. Bestaande hbo-opleidingen zoals bouwkunde of heao bieden in dit kader veelal voldoende basis. Het feit dat hbo-gediplomeerden redelijk goed en op korte termijn inzetbaar zijn, stipuleert de geringe meerwaarde van een eventuele hboopleiding voor de branche. • Vakinhoudelijk en branchespecifieke kennis en vaardigheden concentreren zich bovendien met name op mbo-niveau of lager. Kortom, een volwaardige, reguliere hbo-opleiding voor de hout- en meubelbranche lijkt op dit moment weinig levensvatbaar. Conclusie Mbo-ers met een opleiding in de hout- en meubelbranche zijn redelijk honkvast: het grootste deel blijft binnen de branche werkzaam, hoofdzakelijk binnen de gekozen studierichting. De doorstroom naar hbo-opleidingen ligt onder het landelijk gemiddelde. Doorstroom van mbo-werknemers naar hbo-functies komt in de praktijk in beperkte mate voor. Hierbij spelen volgens bedrijven verschillende knelpunten een rol, met name de veelal beperkte capaciteiten (niet-technische kennis en vaardigheden) en het lage ambitieniveau van mbowerknemers. Het opzetten van een volwaardige, reguliere branche-eigen hbo-opleiding lijkt op dit moment, op basis van de onderzoeksresultaten weinig levensvatbaar.
1
Hierbij dient te worden opgemerkt dat 85% van de bedrijven in de gehele branche minder dan tien werknemers in dienst heeft.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
xvii
4
Beschouwingen
Inleiding In dit deel van de samenvatting wordt een aantal beschouwende opmerkingen geformuleerd. Deze borduren voort op de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek en zijn volledig voor rekening van de onderzoeker. Mbo en hbo: kenmerken, doorstroom, werving en aansluiting Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat een aantal aspecten en knelpunten een rol speelt bij de doorstroom naar hbo-niveau en het werven van hbo-werknemers (hetzij intern -via doorstroomof extern). Aan de hand van onderstaande figuur worden de belangrijkste aspecten en knelpunten samengevat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar reguliere doorstroom en doorstroom via werk. Figuur 1
Mbo en hbo: kenmerken, doorstroom, werving en aansluiting
REGULIERE DOORSTROOM
HBO-OPLEIDING
DOORSTROOM VIA WERK EN EXTERNE WERVING
Extern werven hbo-gediplomeerden (eventueel ervaren hbo-werknemers uit andere branches)
HBO-NIVEAU Kenmerken:
Branchevreemde hboopleiding
Inzetbaarheid is redelijk goed. Mate van aanpassing branchespecifieke kennis en vaardigheden is afhankelijk van technisch gehalte functie en afstand tot productieproces. Inzetbaarheid op hbo-niveau: korte termijn (‘inwerkperiode’).
• • •
•
MBO-NIVEAU
MBO-OPLEIDING Hout- en Meubelbranche (SH&M)
xviii
Kenmerken: • vooral uitvoerende (technische) functies • inhoudelijk afgebakende functies • vakinhoudelijke kennis • branchespecifieke kennis en vaardigheden
Intern werven: doorstroom mbowerknemers Knelpunten met name kwalitatieve aansluiting vraag en aanbod (niettechnische kennis en vaardigheden van mbowerknemers). Doorstroom hboniveau: lange termijn, doorstroom verloopt geleidelijk (ervaring) meestal aangevuld met bijscholing.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
vooral sturende en coördinerende niettechnische functies bredere functies groot belang niet-technische vaardigheden: leidinggeven, managen, procesmatig inzicht, abstractievermogen kennis op hoofdlijnen op praktisch en technisch gebied
Reguliere doorstroom • Reguliere doorstroom naar hbo-niveau is binnen de hout- en meubelbranche niet mogelijk. Mbo-alumni kunnen uitsluitend doorstromen naar een andere, branchevreemde hboopleiding, zoals bouwkunde, technische bedrijfskunde of de kunstacademie. • Het percentage mbo-alumni dat doorstroomt naar een hbo-opleiding (21%) ligt onder het landelijk gemiddelde. Wellicht dat de beperkte doorstroommogelijkheden binnen de houten meubelbranche hierbij een rol spelen. Doorstroom via werk Op hoofdlijnen speelt een drietal knelpunten op een rol. • Op inhoudelijk niveau is één van de grootste knelpunten de kwalitatieve aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau. Mbo-functies zijn met name praktisch, uitvoerend en technisch, terwijl hbo-functies een generalistische inslag hebben (abstractievermogen, leidinggeven, managen). Er zijn sterke indicaties dat doorstroom naar hbo-niveau tegenwoordig moeilijker is dan in het verleden. In het verleden boden goede technische en branchespecifieke kennis en vaardigheden voor bepaalde mbo-werknemers veelal een redelijke basis om door te groeien naar een functie op hbo-niveau. Tegenwoordig volstaat dat vaak niet meer. • Op bedrijfsniveau doen zich bepaalde knelpunten voor ten aanzien van doorstroom van mbo-werknemers naar hbo-niveau. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan investeringen (tijd en geld), een beperkt aantal hbo-functies binnen een bedrijf en vervanging van doorgestroomde mbo-werknemers. • Op persoonlijk niveau speelt de veelal beperkte ambitie van mbo-werknemers een belemmerende factor bij mogelijke doorstroom naar hbo-niveau. Versterking beroepskolom en doorstroom mbo-hbo Afgezien van bovenstaande knelpunten is er ook een aantal overwegingen om meer aandacht te besteden aan versterking van de beroepskolom in de hout- en meubelbranche en specifiek de doorstroom mbo-hbo. •
•
•
•
•
De vraag van bedrijven (in alle sectoren en branches) aan hbo-werknemers neemt over het algemeen toe. Algemene upgrading van werknemers is hierbij een belangrijk en actueel thema. Ook bedrijven in de hout- en meubelbranche hebben nu en in de toekomst behoefte aan (meer) hbo-werknemers, met name voor niet-technische en leidinggevende functies, maar ook voor functies als werkvoorbereiding. Een deel van de bedrijven geeft voor bepaalde hbo-functies de voorkeur aan interne doorstroom van mbo-werknemers. Dit is hoofdzakelijk een deel (ongeveer de helft) van de kleinere en middelgrote bedrijven in de timmerindustrie en meubel- & interieurbouw. Bij benadering gaat het in totaal om ongeveer 10% van de bedrijven in de branche, met name in de timmerindustrie en meubel- & interieurbouw (ongeveer 500 bedrijven). Dit betreft een vrij ruime indicatie van het percentage en aantal bedrijven. Mbo-alumni stromen beduidend minder vaak door naar het hbo dan in andere branches. Het doorstroompercentage ligt onder het landelijk gemiddelde, maar ook onder het gemiddelde in andere technische sectoren als de metaal. Op persoonlijk niveau heeft een deel van de hbo-werknemers met een mbo-opleiding in de hout- en meubelbranche behoefte door te stromen naar een hbo-opleiding binnen het vakgebied. Doordat dit niet mogelijk is, kiezen zij een andere studierichting op hboniveau of gaan zij werken. Bijna driekwart van de geënquêteerde mbo-alumni die momenteel een hbo-opleiding volgt, wil na hun hbo-opleiding buiten de hout- en meubelbranche gaan werken. Dit deel lekt tot op heden dus weg uit de branche.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
xix
•
In het verleden was het eenvoudiger voor mbo-werknemers om door te stromen naar hboniveau dan tegenwoordig. De huidige hbo-werknemers zonder hbo-diploma zijn zodoende op hbo-niveau terechtgekomen. Doordat het steeds moeilijker wordt om op deze wijze door te stromen naar hbo-niveau, zal het aandeel hbo-werknemers zonder hbo-diploma in de toekomst wellicht gaan afnemen. Bovendien moet deze groep op den duur worden vervangen. Op termijn kunnen in de branche wellicht knelpunten gaan ontstaan. De vervangingsvraag van de huidige hbo-werknemers zonder hbo-diploma (48%) zou zich in de toekomst bij gelijkblijvend beleid wellicht (nog) meer gaan richten op het extern werven van hbo-gediplomeerden, gezien het toenemende belang van de typische hbo-kenmerken en de moeite die mbo-werknemers hebben om zich die kenmerken eigen te maken.
Bovenstaande overwegingen pleiten voor meer aandacht voor doorstroom van mbo- naar hboniveau in de hout- en meubelbranche. Voor mbo-werknemers in de branche doen zich op dit moment echter beperkte mogelijkheden voor om een hbo-diploma te behalen. Zij moeten dan een andere richting kiezen, bijvoorbeeld bouwkunde of technische bedrijfskunde. Een volwaardige, reguliere branche-eigen hbo-opleiding lijkt daarin op dit moment weinig soelaas te bieden. Gezien deze situatie lijkt het dus van belang andere richtingen en oplossingen te zoeken. Vanuit de reguliere doorstroom kan hierbij onder meer worden gedacht aan het creëren van een infrastructuur op hbo-niveau waardoor mbo-ers worden aangetrokken en gestimuleerd. Hierbij kan onder meer aan de volgende richtingen worden gedacht: • In de huidige kwalificatiestructuur van SH&M bestaan in de bol-4 kwalificaties reeds doorstroomkwalificaties naar hbo. De vraag is in hoeverre deze voldoende basis bieden voor doorstroom naar een hbo-opleiding en hbo-functies binnen bedrijven. In dit kader kan de huidige kwalificatiestructuur worden bezien op doorstroomelementen gericht op kenmerken van hbo-functies binnen bedrijven, mede aan de hand van de onderzoeksresultaten. • Het opzetten van een specifieke kopstudie of een post-mbo-opleiding aanvullend op de huidige mbo-4 opleidingen in de branche. Dit kan een tussenstap of korte schakelopleiding zijn tussen mbo- en hbo-niveau. • Aanhaken bij bestaande hbo-opleidingen gericht op de typische hbo-kenmerken in combinatie met techniek, bijvoorbeeld door het opzetten en aanbieden van een branchespecifieke kopstudie of modules. • Aanhaken bij duale trajecten en initiatieven op hbo-niveau, mede gezien het feit dat het grootste deel van de mbo-alumni direct na de opleiding gaat werken. Duale opleidingen hebben als voordeel boven bijvoorbeeld deeltijd- of avondopleidingen dat mbowerknemers het grootste deel van hun opleiding in hun werkende situatie kunnen uitvoeren. Vanuit de doorstroom via werk kan hierbij onder meer worden gedacht aan het zoeken van oplossingen in een andere infrastructuur dan een volwaardige, reguliere branche-eigen hboopleiding, eventueel in samenwerking met andere technische branches en/of LOB’s (bijvoorbeeld cursorisch, gerichte (duale) trajecten, vouchersystemen, EVC). Verder kan worden gedacht aan maatregelen die bedrijven en mbo-werknemers meer stimulans bieden om doorstroming te bevorderen (bijvoorbeeld inzet van (meer) scholingsmiddelen, uitvoeren van projecten/werkstukken op hbo-niveau binnen bedrijf).
xx
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de achtergronden van het onderzoek, alsmede de doel- en vraagstelling en de onderzoeksopzet.
1.1
Aanleiding en achtergrond onderzoek
De laatste jaren wordt veel aandacht besteed aan de versterking van de beroepskolom en de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo. Om een aantal redenen wordt gepleit voor versterking van de beroepskolom: • verbetering van de kwaliteit van de beroepseducatie; • betere aansluiting op specifieke en individuele wensen van deelnemers; • realiseren van voldoende instroom; • verbetering van doorstroom en rendement; • bevorderen van meer gekwalificeerde mbo-ers en hbo-ers op de arbeidsmarkt.1 In dit kader is SH&M een project gestart naar de versterking van de beroepskolom in de houten meubelbranche en specifiek de aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de hout- en meubelbranche momenteel geen eigen hbo-opleiding kent. In het algemeen hebben bedrijven een steeds grotere behoefte aan hbo-geschoold personeel.2 Zij kunnen op verschillende manieren aan die behoefte voldoen. De voornaamste ‘routes’ in die richting zijn enerzijds het werven van hbo-gediplomeerden - hetzij direct van de opleiding of van de arbeidsmarkt - en anderzijds het zelf (intern) opscholen van huidige werknemers naar hbo-niveau. SH&M wil nagaan hoe de beroepskolom in de hout- en meubelbranche op dit moment functioneert en wil tevens inzicht verkrijgen in de aard en omvang van werknemers op hbo-niveau in de branche. Omdat de branche geen eigen hbo-opleiding heeft, zijn bedrijven die hbo-ers nodig hebben derhalve aangewezen op andere (redelijk) aanverwante technische hbo-opleidingen zoals bijvoorbeeld bouwkunde of meer algemene hbo-opleidingen, zoals in de commercie, administratie of bedrijfsmanagement. Het SH&M-project Het SH&M-project maakt deel uit van een groter project. In het kader van de Regeling impuls beroepsonderwijs hebben de landelijke organen voor beroepsonderwijs en het COLO op verzoek van het Ministerie van OC&W in 2000 een actieplan ontwikkeld gericht op de versterking van de beroepskolom. Doelstelling van dat actieplan was het realiseren van een samenhangende kwalificatiestructuur en doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo. Dit actieplan richtte zich op vier domeinen: • aansluiting vmbo-bve; • een sluitende aanpak; • aansluiting mbo-hbo; • dualisering van het hbo. 1
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Rijksbegroting 2002 (2001). Volgens het CBS waren in 1992 946.000 werknemers op hbo-niveau werkzaam en 1.293.000 in 2000 (CBS Persberichten PBOO-184). Bovendien wordt in de periode tot 2003 een tekort aan hbo-ers geraamd op tussen 140.000 en 150.000 (zie ondermeer: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt: De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2004; W. van Voorden: Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan 2000.
2
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
21
Als vervolg op dit actieplan heeft het Ministerie van OC&W een nieuw voorstel ingediend voor het jaar 2001 - 2002: ‘Samenhang in verscheidenheid: naar een meer gestructureerde aanpak.’ Dit voorstel borduurt voort op de ingezette beleidslijnen, alsmede versterking van de gemeenschappelijke kaders. In het kader van dit voorstel heeft SH&M een project ingediend ter versterking van de beroepskolom in de hout- en meubelbranche. De aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau in de branche staat hierbij centraal. Het in dit rapport beschreven onderzoek komt uit dit project voort.1 Op basis van de resultaten van het onderzoek wil SH&M bezien op welke wijze de aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau in de branche kan worden verbeterd, indien noodzakelijk en gewenst.
1.2
Doelstellingen en centrale vragen van het onderzoek
In deze paragraaf worden de doelstellingen en centrale vragen van het onderzoek weergegeven. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillende groepen die in het onderzoek zijn betrokken. Doelstellingen van het onderzoek In het onderzoek staat de volgende doelstelling centraal. Verkrijgen van inzicht in de beroepskolom in de hout- en meubelbranche - specifiek de aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau - en de knelpunten die zich daarbij voordoen, alsmede de wensen en behoeften dienaangaande bij bedrijven en werknemers. Uit deze centrale doelstelling zijn de volgende doelstellingen afgeleid. • • • •
Bepalen van het huidige aantal en type hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche en de behoefte van bedrijven aan (meer) hbo-geschoold personeel. Nagaan wat de inzetbaarheid is van huidige hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche en de knelpunten die zich daarbij voordoen. Inventariseren van de bestaande doorstroommogelijkheden van mbo- naar hbo-niveau binnen de hout- en meubelbranche en de knelpunten die zich daarbij voordoen. Inventariseren van mogelijke oplossingsrichtingen ten aanzien van de doorstroom van mbo- naar hbo-niveau in de hout- en meubelbranche.
Centrale onderzoeksvragen Uit de doelstellingen van het onderzoek komen de volgende centrale onderzoeksvragen voort. Hoeveel hbo-werknemers zijn op dit moment in de hout- en meubelbranche werkzaam? Wat is hun achtergrond en loopbaan tot dusver? Hoe zijn zij in de hout- en meubelbranche terechtgekomen? Hoe groot is de huidige en toekomstige behoefte van bedrijven in de hout- en meubelbranche aan (meer) hbo-werknemers? En aan hoeveel en welk type hbowerknemers heeft men behoefte? Hoe groot is de inzetbaarheid van hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche? Welke inspanningen moeten bedrijven plegen om de hbo-werknemers (volledig) inzetbaar te maken? 1
Naast dit genoemde project is SH&M tevens projecten gestart die zich richten op de aansluiting tussen vmbo-mbo in de branche. In dit onderzoek is deze specifieke aansluiting derhalve buiten beschouwing gelaten.
22
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Hoe ziet de huidige doorstroom van mbo-gediplomeerden met een SH&Mkwalificatie er op dit moment uit? Waar komen zij terecht? Hoeveel van hen zijn naar het hbo doorgestroomd? In welke hbo-richting? Hoeveel mbo-gediplomeerden zijn buiten de branche gaan werken, en waarom? Speelt de beperkte doorstroom in de hout- en meubelbranche daarbij wellicht een rol? Welke doorstroommogelijkheden zijn er op dit moment in de branche voor mboers? Welke knelpunten en problemen doen zich voor ten aanzien van die doorstroom?
1.3
Begrippen en definities
In het rapport komen veelvuldig bepaalde begrippen aan de orde. Voor de duidelijkheid wordt een omschrijving gegeven van deze begrippen. Hout- en meubelbranche Het onderzoek richt zich op de drie grootste sectoren binnen de hout- en meubelbranche, te weten: • houthandel; • timmerindustrie; • meubel- & interieurbouw (inclusief de scheepsinterieurbouw). Naast deze drie sectoren bevat de hout- en meubelbranche nog enkele (kleine) sectoren, zoals woninginrichting en meubelstoffering. Deze zijn in het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Hbo-werknemers Hbo-werknemers zijn op hbo-niveau werkzaam, al dan niet met hbo-diploma. Dit kunnen dus zowel werknemers mét een hbo-diploma zijn als werknemers zonder een hbo-diploma, maar die door kennis, ervaring en/of bijscholing naar hbo-niveau zijn doorgestroomd (naar oordeel van bedrijven). In het rapport wordt derhalve het bredere begrip ‘hbo-werknemers’ gehanteerd. Verder dient rekening te worden gehouden met het feit dat ‘hbo-niveau’ een enigszins subjectief begrip is en veelal afhankelijk is van de interpretatie van individuele respondenten (bedrijven). De grens tussen mbo- en hbo-niveau is derhalve niet altijd voor alle respondenten duidelijk te trekken. Dit geldt in het bijzonder voor werknemers zonder hbo-diploma, maar die (volgens bedrijven) wel op hbo-niveau werkzaam zijn. Hbo-gediplomeerden Dit zijn werknemers die een hbo-opleiding hebben voltooid. Zij vormen en deel van de groep hbo-werknemers. Technische en niet-technische functies Onder technische functies wordt verstaan: technisch uitvoerende functies. Deze functies leveren vaak een directe bijdrage aan het productieproces, zoals tekenaar, werkvoorbereider, ontwerper en dergelijke. • Onder niet-technische functies wordt verstaan: niet-technisch uitvoerende functies. Deze functies leveren vaak indirect een bijdrage aan het productieproces, zoals bedrijfsleider, hoofd inkoop, logistiek manager of personeelsfunctionaris. •
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
23
Mbo-werknemers Onder mbo-werknemers wordt verstaan werknemers die op mbo-niveau 4 (kaderfunctionaris) werkzaam zijn, al dan niet met mbo-diploma. Mbo-alumni Onder mbo-alumni wordt verstaan afgestudeerde mbo-ers met een mbo-opleiding op niveau 4 (kaderopleiding) in de hout- en meubelbranche.1
1.4
Groepen binnen het onderzoek
Om het functioneren van de beroepskolom en specifiek de aansluiting tussen mbo- en hboniveau vanuit verschillende invalshoeken te kunnen benaderen, zijn in dit onderzoek verschillende groepen betrokken. Hieronder wordt de keuze voor en de afbakening van de verschillende respondentgroepen beknopt toegelicht. Bedrijven Bedrijven in de hout- en meubelbranche vormen een belangrijke groep. De aard en omvang van hbo-werknemers en wensen en behoeften van bedrijven dienaangaande staan in het onderzoek centraal. Hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche Hbo-werknemers die momenteel in de hout- en meubelbranche werken, vormen eveneens een belangrijke groep met het oog op onder meer aspecten als keuze voor de branche, loopbaanontwikkelingen, aansluiting met opleidingen, inzetbaarheid in de branche en dergelijke. Omdat er tot op heden geen eigen hbo-opleiding voor de branche bestaat, hebben hbogediplomeerden in de branche een ‘andere’ hbo-opleiding voltooid, bijvoorbeeld bouwkunde. In dit kader is het onder meer van belang om te kijken naar eventuele aansluitingsproblemen en inzetbaarheid van hbo-gediplomeerden in de branche. Mbo-gediplomeerden op niveau 4: ‘mbo-alumni’ Mbo-gediplomeerden met een opleiding in de hout- en meubelbranche op niveau 4 (mboalumni), kunnen na het behalen van hun diploma uiteenlopende bestemmingen kiezen. Zij kunnen binnen dan wel buiten de hout- en meubelbranche gaan werken, maar zij kunnen ook doorstromen naar het hbo. Als mensen buiten de branche gaan werken of een vervolgopleiding op hbo-niveau gaan volgen, betekent dit in eerste instantie een verlies van (potentieel) arbeidsaanbod voor de branche. Inzicht in de aard en omvang van bestemmingen van mbo-alumni levert derhalve een bijdrage aan het inzicht in het functioneren van de beroepskolom in de branche en de mogelijkheden om doorstroomperspectieven te optimaliseren. In het rapport passeren de drie genoemde groepen de revue.2
1
Zie paragraaf 4.2 voor een overzicht van de in het onderzoek betrokken mbo-opleidingen op niveau 4. Naast deze drie groepen zijn in het onderzoek tevens mbo-leerlingen op niveau 4 in de hout- en meubelbranche betrokken. Vanwege het beperkte aantal mbo-leerlingen die in het onderzoek zijn betrokken, komt deze groep in bijlage II aan de orde.
2
24
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
1.5
Onderzoeksopzet
Met het oog op bovengenoemde groepen is het onderzoek gefaseerd opgezet en uitgevoerd. In onderstaand overzicht worden de verschillende onderzoeksfasen met daarbinnen de onderscheiden activiteiten en groepen weergegeven. Overzicht 1
Fasering in de opzet en uitvoering van het onderzoek
Fase
Activiteiten en groep
Toelichting
Doel
1
Telefonische enquête onder bedrijven
• • • •
600 bedrijven benaderd Bestandsvervuiling 21% Respons 59% (281 bedrijven) Periode januari 2002
•
Verzamelen kwantitatieve informatie over aard en omvang van hbowerknemers in de hout- en meubelbranche
2
Interviews met bedrijven
• •
20 bedrijven Periode medio februari - eind maart 2002
•
Kwalitatieve uitdiepingen van resultaten van de telefonische enquête onder bedrijven.
3
Interviews met hbowerknemers
• •
20 hbo-werknemers Periode medio maart - eind april 2002
•
Verzamelen kwalitatieve informatie over opleidingsachtergronden, loopbaan, doorstroom e.d. van hbowerknemers.
4
Telefonische enquête onder mbo-alumni
• • • •
300 mbo-alumni benaderd • Bestandsvervuiling 14% Respons 67% (173 mbo-alumni) Periode medio april - eind april 2002
Verzamelen kwantitatieve informatie over huidige werkzaamheden en bezigheden van mbo-alumni.
In bijlage I van dit rapport worden de verschillende fasen van het onderzoek nader toegelicht. In deze bijlage wordt per fase ingegaan op de uitvoering van de verschillende activiteiten, alsmede de responsverantwoording van de uitgevoerde telefonische enquêtes die in het kader van het onderzoek zijn gehouden.
1.6
Leeswijzer
Leeswijzer bij het rapport De opbouw van het rapport volgt in grote lijnen de beschreven onderzoeksopzet, waarbij de onderscheiden groepen van het onderzoek als leidraad worden genomen. Het rapport laat zich als volgt lezen. •
•
•
•
Hoofdstuk 2 gaat in op de aard en omvang van de aanwezige hbo-werknemers bij bedrijven. De aansluiting tussen mbo- en hbo-niveau wordt vanuit bedrijfsperspectief belicht. De resultaten van de telefonische enquête onder bedrijven, alsmede de kwalitatieve informatie uit de interviews met bedrijven worden in dit hoofdstuk gepresenteerd. Hoofdstuk 3 gaat in op de achtergronden, inzetbaarheid van hbo-werknemers binnen de branche. De resultaten van de interviews onder hbo-werknemers worden in dit hoofdstuk gepresenteerd. Hoofdstuk 4 gaat in op de huidige werkzaamheden en bezigheden van mbo-alumni. De uitkomsten van de telefonische enquête onder mbo-alumni worden in dit hoofdstuk beschreven. Bijlage I geeft een uitgebreide beschrijving van de opzet en uitvoering van het onderzoek, alsmede de responsverantwoording van de uitgevoerde telefonische enquêtes. DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
25
•
Bijlage II geeft een beknopte indicatie van de toekomstige plannen en wensen van huidige mbo-leerlingen op niveau 4. Onder een kleine groep mbo-leerlingen is een korte schriftelijke enquête afgenomen.
Leeswijzer bij tabellen en figuren In het rapport worden sommige resultaten van de enquêtes verder uitgesplitst naar kenmerken als sector, bedrijfsomvang, en dergelijke. Dit gebeurt uitsluitend wanneer sprake is van een significant verschil.1 Wanneer geen uitsplitsingen worden gegeven, zijn ook geen significante verschillen waargenomen. Door afrondingsverschillen kunnen totalen in tabellen en figuren soms afwijken van 100%. Soms wordt uitsluitend ingegaan op specifieke deelpopulaties. Zo vormen bedrijven met hbowerknemers in dienst bijvoorbeeld een deel-populatie of mbo-alumni die momenteel binnen de hout- en meubelbranche werken. Percentages in tabellen en figuren hebben in dat geval ook uitsluitend betrekking op de betreffende deelpopulatie. In de tekst wordt nadrukkelijk aangegeven wanneer uitsluitend wordt ingegaan op een specifieke deelpopulatie.
1
Hierbij is een significantieniveau van 5% gehanteerd.
26
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
2
Hout- en meubelbedrijven
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staan bedrijven in de hout- en meubelbranche centraal. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de volgende aspecten: • aanwezigheid van hbo-werknemers bij bedrijven in de branche; • aard en omvang van hbo-werknemers; • kenmerken van functies op hbo-niveau; • werving van hbo-werknemers • inzetbaarheid van hbo-werknemers; • toekomst: functies die zich naar hbo-niveau ontwikkelen; • eventuele wenselijkheid van een branche-eigen hbo-opleiding. Alvorens wordt ingegaan op de huidige situatie betreffende hbo-werknemers bij bedrijven, wordt in paragraaf 2.2 eerst een korte schets gegeven van de hout- en meubelbranche.
2.2
Korte schets van de hout- en meubelbranche
Zoal eerder aangegeven richt onderhavig onderzoek zich op de drie belangrijkste sectoren binnen de hout- en meubelbranche, te weten: • houthandel; • timmerindustrie; • meubel- & interieurbouw.1 In tabel 1 wordt de omvang van de drie onderzochte sectoren in de hout- en meubelbranche weergegeven. Deze aantallen worden vervolgens uitgesplitst naar vier grootteklassen. Tabel 1
Kenmerken hout- en meubelbranche naar sectoren en grootteklassen (2001)2
Sector Houthandel
1 t/m 4 werknemers
5 t/m 9 werknemers
10 t/m 34 werknemers
1.304
217
221
64
1.806
23%
743
157
173
73
1.146
15%
3.828
411
461
165
4.865
62%
Timmerindustrie Meubel & Interieurbouw Totaal *
5.875*
75%
785
10%
855
11%
35 + werknemers
302
4%
Totaal
7.817
Hierbij worden ook zelfstandigen zonder personeel meegerekend.
1
Naast deze sectoren bevat de hout- en meubelbranche nog enkele (kleinere) sectoren, zoals woninginrichting, en meubelstoffering. Deze zijn in het onderzoek buiten beschouwing gelaten. 2 De gegevens zijn ontleend aan het handelsregister van de Kamers van Koophandel (stand per 9 juli 2001). De betreffende sectoren vallen onder de volgende BIK-codes (Bedrijfsindeling Kamers van Koophandel 1995): • Houthandel: BIK 51531 (Groothandel in hout- en plaatmaterialen). Timmerindustrie: BIK 203 (Vervaardiging van timmerwerk). • Meubel- & interieurbouw: BIK 3611 t/m 3615 (Vervaardiging van zitmeubels, bedrijfsmeubels, keukenmeubels, • overige meubels, matrassen èn de Interieurbouw).
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
27
Volgens de Kamers van Koophandel telde de hout- en meubelbranche - bestaande uit de genoemde sectoren - in 2001 in totaal bijna 8.000 bedrijven. Bijna tweederde deel daarvan (62%) behoort tot de meubel- & interieurbouw. De houthandel en timmerindustrie zijn minder omvangrijk en vormen respectievelijk 23% en 15% van de hout- en meubelbranche. In andere onderzoeken van SH&M wordt gebruik gemaakt van cijfers van het GAK. Deze cijfers vallen over het algemeen lager uit voor wat betreft het aantal bedrijven dan die van de Kamers van Koophandel. In bijlage I wordt een vergelijking gegeven van deze twee brongegevens en worden de verschillen verklaard. Omvang bedrijven De hout- en meubelbranche bestaat vooral uit kleine en zeer kleine bedrijven: driekwart van de bedrijven in de drie sectoren heeft minder dan vijf werknemers in dienst. Dit geldt vooral voor de meubel- & interieurbouw (79% in deze sector). Over de drie sectoren gezamenlijk kan verder worden geconstateerd dat 85% van de bedrijven minder dan tien werknemers in dienst heeft. Ook hier scoort de meubel- & interieurbouw het hoogst (87%). Ondanks de overmacht van kleine bedrijven blijken in absoluut opzicht echter de meeste werknemers bij een middelgroot of groot bedrijf te werken. Producten De bedrijven in de hout- en meubelbranche vervaardigen uiteenlopende producten, zoals tafels, kasten, interieurs en dergelijke (in de meubel- & interieurbouw) en ramen, kozijnen, deuren, trappen en houtskeletten (in de timmerindustrie).
2.3
Kenmerken onderzochte bedrijven
In het onderzoek is een telefonische enquête gehouden onder (netto) 281 bedrijven. Tevens zijn twintig bedrijven geïnterviewd. 1 Tabel 2 geeft de verdeling weer van de 281 geënquêteerde bedrijven naar sector en omvang. Tabel 2
Geënquêteerde bedrijven naar sector en omvang
Sector
1 t/m 4 werknemers
5 t/m 9 werknemers
10 t/m 34 werknemers
35+ werknemers
Totaal
Houthandel
8
13
29
21
71
25%
Timmerindustrie
5
9
13
15
42
15%
20
33
61
54
168
60%
281
100%
Meubel- & interieurbouw Totaal
33
12%
55
20%
103
37%
90
32%
De geënquêteerde bedrijven geven een representatief beeld van de werkelijkheid naar sector: 25% van de geënquêteerde bedrijven behoort tot de houthandel (23% in de totale branche), 15% tot de timmerindustrie (15% in de totale branche) en 60% tot de meubel- & interieurbouw (62%
1
Zie bijlage I voor een uitgebreide beschrijving van de opzet en uitvoering van het onderzoek.
28
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
in de totale branche). Naar bedrijfsomvang zijn de geënquêteerde bedrijven niet volledig representatief: grote bedrijven zijn oververtegenwoordigd. Om representatieve uitspraken te kunnen doen over de gehele hout- en meubelbranche zijn de resultaten gewogen en waar nodig opgehoogd. De kwantitatieve resultaten in dit hoofdstuk hebben derhalve betrekking op alle bedrijven in de hout- en meubelbranche.
2.4
Aanwezigheid van hbo-werknemers
Tabel 3 geeft een overzicht van het percentage bedrijven dat momenteel hbo-werknemers in dienst heeft. In de tabel worden bedrijven met hbo-werknemers verder onderverdeeld naar: • bedrijven met uitsluitend hbo-gediplomeerden; • bedrijven met zowel gediplomeerde als ongediplomeerde hbo-werknemers; • bedrijven met uitsluitend werknemers zonder hbo-diploma. Tabel 3
Bedrijven met hbo-werknemers
Werknemers met hbo-niveau
%
Wel hbo-werknemers • uitsluitend werknemers met hbo-diploma • gediplomeerde en ongediplomeerde hbo-werknemers • uitsluitend werknemers zonder hbo-diploma
27%
Geen hbo-werknemers
70%
Weet niet Totaal
9% 6% 13%
3% 100%
Een groot deel (70%) van de bedrijven in de hout- en meubelbranche heeft momenteel geen hbo-werknemers in dienst. Daarentegen heeft 27% van de bedrijven in de branche momenteel wel hbo-werknemers in dienst. Verder blijkt dat 9% van de bedrijven met hbo-werknemers uitsluitend hbo-gediplo-meerden in dienst heeft en 13% uitsluitend hbo-werknemers zonder hbodiploma. Zes procent van de bedrijven beschikt zowel over gediplomeerde als ongediplomeerde hbo-werknemers. Uit de tabel volgt dat bijna de helft van de bedrijven met hbo-werknemers, uitsluitend hbowerknemers zonder hbo-diploma in dienst heeft. In het vervolg van dit rapport wordt onderscheid gemaakt naar bedrijven met en bedrijven zonder hbo-gediplomeerden in dienst. Onder bedrijven met hbo-gediplomeerden worden bedrijven verstaan die één of meerdere hbo-gediplomeerden in dienst hebben.
De aanwezigheid van hbo-werknemers hangt onder meer samen met bedrijfsomvang. In figuur 2 wordt per grootteklasse het percentage bedrijven met hbo-werknemers in dienst weergegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar hbo-werknemers met en zonder hbo-diploma.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
29
Figuur 2
Bedrijven met hbo-werknemers naar omvang in % zonder hbo-diploma
met hbo-diploma
100% 90% 80% 70% 60% 82%
50% 40%
43%
30% 20%
21% 6%
10% 0%
12%
17%
15%
9%
1 t/m 4 werknemers 5 t/m 9 werknemers
10 t/m 34 werknemers
>= 35 werknemers
Uit figuur 2 blijkt dat grotere bedrijven veel vaker hbo-werknemers in dienst hebben dan de kleinere bedrijven in de branche. Dit varieert van 18% (6% + 12%) bij bedrijven met minder dan vijf werknemers tot 91% (82% + 9%) bij bedrijven met 35 of meer werknemers. Een identiek beeld komt naar voren bij de verhouding van hbo-gediplomeerden naar bedrijfsomvang. Grotere bedrijven hebben vaker hbo-gediplomeerden in dienst dan kleinere bedrijven. Dit varieert van 6% van de bedrijven met minder dan vijf werknemers tot 82% van de bedrijven met 35 werknemers of meer. Naast bedrijfsomvang doen zich tevens verschillen voor naar sector. Dit wordt in figuur 3 weergegeven. Ook in dit figuur wordt onderscheid gemaakt naar hbo-werknemers met en zonder hbo-diploma. Figuur 3
Bedrijven met hbo-werknemers naar sector in % zonder hbo-diploma
met hbo-diploma
50% 40% 30%
30% 12%
20% 9% 10%
15%
19% 10%
0% Houthandel
30
Timmerindustrie
Meubel & interieurbouw
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Uit de figuur volgt dat 45% (30% + 15%) van de bedrijven in de houthandel hbo-werknemers in dienst heeft. In de timmerindustrie bedraagt het percentage bedrijven met hbo-werknemers 31% (19% + 12%) en in de meubel- & interieurbouw 19% (10% + 9%). Wanneer wordt gekeken naar hbo-gediplomeerden dan blijkt eveneens dat deze met name bij bedrijven in de houthandel worden aangetroffen (30% van de bedrijven). Daarentegen heeft 12% van de bedrijven in de timmerindustrie hbo-gediplomeerden in dienst. In de meubel- & interieurbouw bedraagt dit percentage 9%.
2.5
Totaal aantal werknemers en aantal hbo-werknemers
Op basis van de telefonische enquête is een schatting gemaakt van het totale aantal werknemers in de hout- en meubelbranche, alsmede het aandeel hbo-werknemers in dat totaal. In tabel 4 worden deze geschatte aantallen weergegeven. Hierbij moet worden opgemerkt dat het om schattingen gaat, met een marge van 10% (5% onder en 5% boven de geschatte waarde). Tabel 4
Schattingen totaal aantal werknemers en hbo-werknemers
Categorie
Geschat aantal
Totaal aantal werknemers
64.500 – 71.500
%
100% 9%
Hbo-werknemers
6.100 – 6.500
Werknemers met hbo-diploma
3.000 – 3.600
52%
Hbo-werknemers met een leidinggevende functie
3.600 – 4.000
60%
Hbo-werknemers met een technische functie
2.200 – 2.400
36%
Hbo-werknemers met een niet-technische functie
2.900 – 3.200
48%
*
100%*
Voor de verdere uitsplitsing wordt het aantal hbo-werknemers op 100% gesteld.
Het totale aantal werknemers in de hout- en meubelbranche wordt geschat op tussen 64.500 en 71.500.1 Negen procent van hen is (volgens bedrijven) werkzaam op hbo-niveau. Dat betreft in totaal tussen 6.100 en 6.500 werknemers. Meer dan de helft van hen (52%) heeft daadwerkelijk een hbo-diploma.2 Verder kan ten aanzien van de hbo-werknemers het volgende worden opgemerkt: • 60% heeft een leidinggevende functie; • 36% heeft een technische functie; • en 48% heeft een niet-technische functie. Het totale aantal werknemers in de branche en het aantal hbo-werknemers worden in onderstaande tabel verder uitgesplitst naar de drie onderzochte sectoren.
1
Inclusief zelfstandig ondernemers (zonder personeel). Het betreft bijna 5% van alle werknemers in de hout- en meubelbranche. Dit is over het algemeen wat lager vergeleken met andere bedrijfstakken en branches. In de industrie heeft bijna 12% van de werknemers een hbo-diploma in de handel 10%. In de bouwnijverheid is het percentage hbo-gediplomeerden ongeveer even groot als in de hout- en meubelbranche, namelijk 6% (CBS, Enquête Beroepsbevolking, 2001). 2
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
31
Tabel 5
Uitsplitsing naar sectoren: werknemers totaal en hbo-werknemers
Sector
Totaal aantal werknemers
Hbo-werknemers
Houthandel
13.000 – 14.500
1.600 – 1.800
12%
Timmerindustrie
13.500 – 15.000
1.000 – 1.100
7%
Meubel- & interieurbouw
38.000 – 42.500
3.400 – 3.750
9%
In de meubel- & interieurbouw werken de meeste werknemers en hbo-werknemers. In de houthandel en timmerindustrie werken ongeveer evenveel werknemers.1 Het aantal hbo-werknemers loopt echter tussen deze twee sectoren uiteen. In relatieve zin werken de meeste hbo-werknemers in de houthandel: 12% van de werknemers in deze sector werkt op hbo-niveau. In de meubel- & interieurbouw werkt 9% van de werknemers op hbo-niveau en in de timmerindustrie 7%. Zoals reeds opgemerkt, zijn de (absolute) aantallen die in tabel 4 en tabel 5 zijn gepresenteerd, afgeleid van en berekend op basis van cijfers van de Kamers van Koophandel. In andere onderzoeken van SH&M wordt gebruik gemaakt van cijfers van het GAK. In bijlage I worden deze twee brongegevens vergeleken.
2.6
Werkgebieden van hbo-werknemers bij bedrijven
In dit hoofdstuk wordt verder uitsluitend ingegaan op bedrijven die momenteel hbo-werknemers in dienst hebben Dit betreft 27% van de bedrijven in de totale hout- en meubelbranche. De gegevens in de rest van dit hoofdstuk hebben dus uitsluitend op deze bedrijven betrekking. Hbo-werknemers zijn vooral werkzaam in niet-technische functies/werkgebieden.2 In tabel 6 wordt dit geïllustreerd. Tabel 6
Verhouding technische en niet-technische functies, naar werknemers en bedrijven
Functies/werkgebieden
Werknemers
Bedrijven
Technisch
36%
64%
Niet-technisch
48%
56%
1
De geschatte aantallen komen redelijk overeen met andere beschikbare informatiebronnen. Uit gegevens van het CBS blijkt dat in 2000 de timmerindustrie 13.300 personen werkten en in de meubel- & interieurbouw ruim 31.000 personen. In de houthandel in hout- en plaatmaterialen werkt volgens het CBS in 1999 bijna 12.000 personen. Zie: Enquête Beroepsbevolking en Kencijfers groothandel naar SBI. Door verschillen in bedrijfsindeling kunnen deze cijfers onderling enigszins afwijken. 2 Bedrijven maken niet altijd een duidelijk onderscheid tussen technische en niet-technische functies. Zo rekenen sommige bedrijven ‘in- en verkoop’ of ‘algemeen management’ tot technische functies en andere bedrijven rekenen deze tot de niet-technische functies. In hoofdstuk 1 (paragraaf 1.3) wordt een omschrijving gegeven van technische en niet-technische functies, zoals in dit onderzoek gehanteerd.
32
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Zoals eerder opgemerkt, heeft 36% van alle hbo-werknemers een technische functie en 48% een niet-technische functie. Van de bedrijven met hbo-werknemers geeft 64% te kennen dat hbo-werknemers op technische werkgebieden werkzaam zijn en 56% geeft te kennen dat zij (ook) op niet-technische werkgebieden werkzaam zijn. Kortom, hoewel bij bedrijven vaker technische werkgebieden op hbo-niveau voorkomen, werken de meeste (qua aantal) hbo-werknemers op niet-technische werkgebieden. Werkgebieden van technische functies Tabel 7 geeft een overzicht van de werkgebieden van hbo-werknemers in technische functies. In de tabel wordt onderscheid gemaakt naar sector. Bedrijven konden meerdere werkgebieden noemen. De meest genoemde werkgebieden worden in de tabel weergegeven. Tabel 7
Door bedrijven genoemde werkgebieden van technische functies van hbowerknemers naar sector*
Werkgebieden technische functies
Houthandel
Ontwerpen Tekenen Werkvoorbereiding 47% Calculatie Uitvoerend in productie Technische functies in combinatie met leidinggevend in 45% productie Technische functies in combinatie met inkoop / verkoop Technische functies in combinatie met algemeen manage45% ment Anders 40% * In de tabel worden uitsluitend percentages boven 10% vermeld.
Timmerindustrie
Meubel- & interieurbouw
18% 40% 17% 27% 53%
39% 41% 48% 41% 53%
29% 23%
27% 14%
13%
-
Uit de tabel blijkt dat bedrijven in alle drie sectoren de werkgebieden ‘leidinggevend in productie’ en ‘werkvoorbereiding’ vaak noemen. Verder kan uit de tabel het volgende worden afgeleid: • Bedrijven in de houthandel noemen in verhouding aanzienlijk minder werkgebieden met technische functies op hbo-niveau dan bedrijven in de timmerindustrie en meubel- & interieurbouw. Bedrijven in de houthandel noemen vaak ‘andere’ werkgebieden (40%), zoals bedrijfsbureau of technisch administratieve functies. • Het werkgebied ‘ontwerpen’ wordt hoofdzakelijk door bedrijven in de meubel & interieurbouw genoemd (39%). • Het werkgebied ‘calculatie’ wordt hoofdzakelijk door bedrijven in de timmerindustrie (17%) genoemd. Werkgebieden van niet-technische functies Tabel 8 geeft een overzicht van de werkgebieden van hbo-werknemers in niet-technische functies. In de tabel wordt onderscheid gemaakt naar sector. Bedrijven konden meerdere werkgebieden noemen. De meest genoemde werkgebieden worden in de tabel weergegeven.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
33
Tabel 8
Door bedrijven genoemde werkgebieden van niet-technische functies van hbowerknemers naar sector*
Werkgebieden niet-technische functies
Houthandel
Timmerindustrie
Meubel- & interieurbouw
Algemeen management
44%
61%
34%
(Financiële) administratie
48%
31%
73%
Inkoop / verkoop
45%
14%
23%
Personeel & organisatie
-
21%
21%
Anders
-
19%
-
*
In de tabel worden uitsluitend percentages boven 10% worden vermeld.
Uit de tabel blijkt onder meer het volgende: • De werkgebieden ‘(financiële) administratie’, ‘algemeen management’ en ‘in- en verkoop’ worden door bedrijven in alle drie sectoren vaak genoemd. • Daarnaast noemen met name bedrijven in de houthandel vaak het werkgebied ‘in- en verkoop’ (45%). • Vooral bedrijven in de timmerindustrie noemen vaak het werkgebied ‘algemeen management’ (61%). • Bedrijven in de meubel- & interieurbouw noemen met name vaak het werkgebied ‘(financiële) administratie’ (73%). Werkgebieden op hbo-niveau bij geïnterviewde bedrijven In overzicht 2 worden de functies (functienamen) van hbo-werknemers bij de twintig geïnterviewde bedrijven weergegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar sector. De functies staan voor wat aantallen betreft in willekeurige volgorde in het overzicht vermeld. Overzicht 2
Voorkomende functies van hbo-werknemers bij geïnterviewde bedrijven naar sector
Houthandel • • • • • • • • •
34
Directeur Bedrijfsleider (productie, logistiek) (Vestigings)manager Inkoper / verkoper Werfbaas (Hoofd) controller / administrateur P&O-functionaris (Hoofd) automatisering Marketingmedewerker
Timmerindustrie • • • • • • • • • • • • • •
Directeur Bedrijfsleider Projectleider (Hoofd) logistiek Inkoper / verkoper Ontwerper / ontwikkelaar Constructeur Tekenaar Calculator Werkvoorbereider (Hoofd) administrateur Chef technische dienst (Hoofd) automatisering P&O-functionaris
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Meubel en interieurbouw • • • • • • • • • • • • • • •
Management / directeur Productieleider / bedrijfsleider Projectleider Inkoper / verkoper Ontwerper Werkvoorbereider Calculator Tekenaar (Hoofd) controller / administrateur Kwaliteitscontroleur Medewerker procestechniek (Hoofd) logistiek / planner P&O-functionaris Hoofd technische dienst (Hoofd) automatisering
Het overzicht laat in hoofdlijnen eenzelfde verdeling naar type functies zien als in tabel 7 en 8: In de meubel- & interieurbouw en timmerindustrie komen naar verhouding veel werkgebieden voor op hbo-niveau. Deze bedrijven noemen meerdere en uiteenlopende werkgebieden. In de houthandel komen naar verhouding minder werkgebieden op hbo-niveau voor. Bovendien gaat het in deze sector vrijwel hoofdzakelijk om niet-technische werkgebieden. Bij de grotere geïnterviewde bedrijven zijn hbo-werknemers doorgaans op specifieke, afgebakende werkterreinen werkzaam. Binnen deze werkterreinen verrichten zij overigens wel verschillende en uiteenlopende taken. Bij de kleinere bedrijven (globaal tot tien werknemers) werkt doorgaans één persoon op hbo-niveau. Vaak betreft dit de (mede)directeur of eigenaar. Deze persoon verricht meerdere taken en werkzaamheden op verschillende werkterreinen. Bij de kleinere bedrijven zijn hbo-werknemers derhalve vaker multi-functioneel inzetbaar.
2.7
Kenmerken van functies op hbo-niveau
De geïnterviewde bedrijven geven te kennen dat voor alle functies die hbo-werknemers vervullen ook hbo-niveau noodzakelijk is. Dat wil zeggen dat deze functies in principe niet door werknemers op mbo-niveau of lager kunnen worden vervuld. Volgens geïnterviewde bedrijven hebben hbo-werknemers doorgaans inhoudelijk een geheel andere functie dan werknemers op mbo-niveau. Zij houden zich over het algemeen met meerdere en uiteenlopende taken en werkzaamheden bezig, die bovendien op verschillende facetten binnen het bedrijf of productieproces betrekking kunnen hebben. Dit vergt volgens bedrijven dan ook andere kennis en vaardigheden van hbo-werknemers. Hierbij gaat het bij veel bedrijven in eerste instantie vooral om niet-technische kennis en vaardigheden. Voor een deel van de bedrijven (hoofdzakelijk in de meubel- & interieurbouw) spelen daarnaast technische kennis en vaardigheden een belangrijke rol. Dit geldt met name voor specifieke technische functies op hbo-niveau, zoals werkvoorbereider of ontwerper. In onderstaand overzicht worden de door geïnterviewde bedrijven genoemde kenmerken van functies op hbo-niveau weergegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar niet-technische en technische aspecten. Overzicht 3
Kenmerken van functies op hbo-niveau Niet-technisch
• • • • • • • • • • •
Technisch
Leidinggeven / coachen / delegeren Management Organiserend vermogen Abstractievermogen / overstijgend niveau Plannen / coördineren / logistiek inzicht Communicatieve en sociale vaardigheden Overzicht / procesmatig inzicht Anticiperend vermogen Commerciële vaardigheden Klantvriendelijkheid / dienstverlenende instelling / adviserende instelling Creativiteit (met name bij ontwerpen / vormgeven)
• • • • •
Productontwikkeling / ontwerpen Vormgeven / construeren / tekenen Werkvoorbereiding (complexe projecten / totaalprojecten) Calculeren (complexe projecten / totaalprojecten) CNC-programmeren (complexe productie en machines)
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
35
Voor het gros van de bedrijven geldt dat voor de meeste functies op hbo-niveau technische aspecten een minder doorslaggevende rol spelen dan de niet-technische aspecten bij de beoordeling of een functie op hbo-niveau wordt uitgevoerd of niet. Dit blijkt onder meer uit de verhouding tussen de genoemde technische en niet-technische aspecten in overzicht 3. Bedrijven noemen met name niet-technische aspecten als kenmerkend voor functies op hbo-niveau. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan: leidinggeven, management, plannen, organiserend vermogen en dergelijke. Het relatief grotere belang dat bedrijven hechten aan niet-technische aspecten geldt in het algemeen zowel voor technische als voor niet-technische functies op hbo-niveau. Het onderscheid tussen mbo- en hbo-niveau wordt met name bepaald door de niet-technische aspecten. Dit blijkt ook uit het feit dat een groot deel van de geïnterviewde bedrijven te kennen geeft dat voor het uitvoeren van een functie op hbo-niveau technische kennis op mbo-niveau veelal voldoende is. ‘Praktische en technisch-inhoudelijke kennis en vaardigheden concentreren zich met name op mboniveau. In de huidige mbo-opleidingen komt dit voldoende aan bod.’
Hierbij dient echter de kanttekening te worden gemaakt dat voor sommige bedrijven (met name in de meubel- & interieurbouw) technische kennis en vaardigheden even belangrijk en soms zelfs belangrijker zijn. Hierbij gaat het hoofdzakelijk om specifieke technische functies, zoals ontwerper, constructeur, productontwikkelaar. Hbo-werknemers in dergelijke functies dienen wel over technische kennis op hbo-niveau te beschikken. Het niveau van de technische kennis en vaardigheden van hbo-werknemers in dergelijke functies ligt in dit geval duidelijk boven mbo-niveau. Belang van niet-technische aspecten Opvallend is dat vrijwel alle geïnterviewde bedrijven leidinggevende aspecten en de daarbij behorende communicatieve en sociale vaardigheden als één van de redenen noemen waarom iemand op hbo-niveau werkzaam is. Leidinggeven kan in dit verband variëren van het aansturen van een gehele afdeling of bedrijfsunit tot het aansturen en begeleiden van een (kleinere) groep werknemers, al dan niet in combinatie met uitvoerende taken. Het belang van leidinggeven blijkt ook uit de telefonische enquête onder bedrijven. Tabel 9
Verhouding leidinggevende, technische en niet-technische functies, naar werknemers en bedrijven
Functies/werkgebieden
Werknemers
Bedrijven
Leidinggeven
60%
75%
Technisch
36%
64%
Niet-technisch
48%
56%
• •
36
Van alle hbo-werknemers heeft 60% een leidinggevende functie, al dan niet in combinatie met uitvoerende taken. Van alle bedrijven in de branche geeft 75% te kennen dat hbo-werknemers (onder meer) in een leidinggevende functie werkzaam zijn.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Leidinggeven vormt derhalve een belangrijk aspect bij een functie op hbo-niveau. Leidinggevende capaciteiten vragen volgens bedrijven een hbo denk- en werkniveau, alsmede bijbehorende sociale en communicatieve vaardigheden. Naast de leidinggevende aspecten noemen de geïnterviewde bedrijven verschillende redenen waarom een functie op hbo-niveau kan worden aangeduid. Zo wordt vaak genoemd dat hbowerknemers doorgaans een groter abstractievermogen hebben dan werknemers op een lager niveau. Een groot abstractievermogen en overstijgend niveau is noodzakelijk voor het uitvoeren van een functie op hbo-niveau. Hbo-werknemers zijn over het algemeen met meerdere taken en werkzaamheden bezig die op verschillende facetten van het productie- en/of werkproces betrekking kunnen hebben (multi-tasking). Vaak zijn zij verantwoordelijk voor de uitvoering en begeleiding van een geheel project: van het begin tot het eind. Dit vereist dat zij overzicht moeten houden en processen op hoofdlijnen moeten (aan)sturen. Aspecten als procesmatig inzicht, plannen en coördineren spelen hierbij tevens een belangrijke rol. ‘Een werknemer op hbo-niveau kan dingen creëren en zaken afdwingen. Zij zijn over het algemeen doelgericht en kunnen de grote lijnen vasthouden. Mensen op een lager niveau kunnen de hoofdlijnen moeilijker vasthouden, doordat zij vaker worden afgeleid door allerlei bijzaken en details. Met andere woorden: zij verzanden vaak in de details.’ ‘Mensen met een mbo-opleiding komen vaak veel adem tekort om mee te komen. Ze hebben vaak onvoldoende capaciteiten om iets grotere projecten te doorzien, om grote lijnen te volgen en problemen te signaleren. Ook vooruitdenken en –kijken vormt vaak een probleem: dat je voor je zelf een planning kunt maken over de drie, vier maanden dat zo’n project loopt, wanneer welke werkzaamheden afgerond moeten zijn, wanneer de productie moet worden opstart, etc. En ook een stukje technisch inzicht ontbreekt vaak.’
Een ander belangrijk aspect dat de geïnterviewde bedrijven noemen is communicatieve vaardigheid en aspecten als klantvriendelijkheid en een dienstverlenende instelling. Veel hbowerknemers hebben vrij frequent te maken met klanten, opdrachtgevers en leveranciers, met name inkopers, projectleiders, bedrijfsleiders, productieleiders en dergelijk. Werknemers in deze functies moeten bijvoorbeeld klanten adviseren over de maakbaarheid van producten of overleggen over voortgang van projecten. Het belang van communicatieve vaardigheden en klantvriendelijkheid worden onder meer door het volgende citaat geïllustreerd. ‘In het verleden kon een mbo-er de functie van productieleider vervullen. De nadruk in de werkzaamheden lag toen met name op technische kennis en vaardigheden. Een goed technisch vakman op mbo-niveau kon vrij eenvoudig doorstromen naar de functie van productieleider. De markt is nu echter veranderd en vraagt meer en meer een klant- c.q. vraaggerichte benadering. Aspecten als communicatie, management en logistiek zijn nu veelal belangrijker voor deze functie dan technische kennis en vaardigheden.’
Het belang van communicatie vaardigheden speelt overigens niet uitsluitend bij functies op hboniveau. Ook voor werknemers op mbo-niveau zijn deze vaardigheden van belang, echter in een andere context en op een ander werkniveau. Zo heeft één van de geïnterviewde bedrijven al haar werknemers op mbo-niveau naar een cursus communicatie en omgangsvormen gestuurd ten behoeve van zowel de interne als externe (klant)contacten. Het voorbeeld geeft echter wel aan dat communicatieve vaardigheden één van de knelpunten kunnen zijn die belemmeren dat werknemers op mbo-niveau doorstromen naar functies op hbo-niveau.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
37
2.8
Opleidingsachtergronden van hbo-werknemers
Bij de meeste geïnterviewde bedrijven heeft een groot deel van de hbo-werknemers ook daadwerkelijk een hbo-opleiding gevolgd.1 Het type hbo-opleiding varieert enigszins.2 Over het algemeen hebben zij een hbo-opleiding gevolgd die ook inhoudelijk (redelijk) aansluit bij hun functie. Deze directe link tussen opleiding en functie gaat met name op voor hbo-werknemers die een ondersteunende functie hebben, bijvoorbeeld kantoorautomatisering, financiële administratie, personeel & organisatie en dergelijke. Hbo-werknemers in dergelijke functies hebben bijvoorbeeld een hbo-opleiding bedrijfsinformatica, accountancy of personeel & organisatie gevolgd. Dit geldt ook voor hbo-werknemers die een functie hebben op het gebied van logistiek, hoewel een dergelijke functie sterker aan het productieproces is gerelateerd. Deze hbowerknemers hebben doorgaans een hbo-opleiding logistiek gevolgd. Bij een deel van de geïnterviewde bedrijven hebben sommige hbo-werknemers in bovengenoemde functies een mbo-opleidingsachtergrond en zijn zij doorgestroomd naar hbo-niveau. In dit kader kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een hbo-werknemer die een meao-opleiding heeft gevolgd en binnen het bedrijf is doorgestroomd naar de functie van hoofd administratie. Voor leidinggevende (management)functies als bedrijfsleider, productieleider of manager doet zich wat opleidingsachtergrond van de hbo-werknemers betreft een verschil voor naar sector. Bij de geïnterviewde bedrijven in de houthandel hebben deze hbo-werknemers vaak een hboopleiding bedrijfskunde, commerciële economie of heao gevolgd. Bij de bedrijven in de timmerindustrie en de meubel- & interieurbouw daarentegen hebben deze hbo-werknemers meestal een technische hbo-opleiding gevolgd, zoals bouwkunde, werktuigbouwkunde of technische bedrijfskunde. Technische kennis en vaardigheden spelen bij leidinggevende (management)functies in de timmerindustrie en de meubel- & interieurbouw een grotere rol dan in de houthandel. Hbo-werknemers in commerciële functies (met name inkoop / verkoop) hebben doorgaans een heao-opleiding gevolgd, bijvoorbeeld commerciële economie of bedrijfseconomie. Bij sommige geïnterviewde bedrijven hebben hbo-werknemers die met inkoop belast zijn, aanvullend een specifieke hbo-opleiding inkoopmanagement gevolgd. Vaak werd dit ook door het bedrijf verplicht gesteld. Zij hebben deze opleiding meestal naast hun werk gevolgd. In technische functies (zoals werkvoorbereider, calculator, tekenaar, constructeur, ontwerper) hebben hbo-werknemers meestal ook een technische hbo-opleiding gevolgd. Met name bouwkunde wordt vaak door bedrijven genoemd. Daarnaast worden ook andere technische hboopleidingen genoemd, zoals werktuigbouwkunde of industrieel ontwerpen. Opvallend is dat met name in de technische functies het over het algemeen vaker voorkomt dat hbo-werknemers een mbo-opleidingsachtergrond hebben dan bij niet-technische functies. Vaak hebben zij een mbo-opleiding hout en meubel gevolgd (bijvoorbeeld aan het Hout en Meubileringscollege) of mbo-bouwkunde. Een enkeling heeft een opleidingsachtergrond lager dan mbo, namelijk vmbo/lbo. Deze groep hbo-werknemers is in de loop van de tijd (volgens bedrijven) door kennis en ervaring doorgegroeid naar hbo-niveau. 1
Bij sommige bedrijven zijn ook werknemers met een academische achtergrond werkzaam. Deze academisch geschoolde werknemers hebben onder meer de volgende functies: directeur, hoofd bedrijfsbureau, ontwerper, inkoper en personeelsfunctionaris. 2 De respondenten konden echter niet in alle gevallen aangeven welke opleidingsachtergrond individuele hbowerknemers hebben. Dit geldt met name voor respondenten van (grote) bedrijven waar veel hbo-werknemers werkzaam zijn. Zij konden over het algemeen wel aangeven wat de meest voorkomende opleidingsachtergronden zijn.
38
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Verder valt het op dat een deel van de geïnterviewde bedrijven technische functies als werkvoorbereider, tekenaar en calculator eerder als mbo-plus-niveau typeren dan hbo-niveau.
2.9
De noodzaak van een hbo-diploma
In figuur 4 wordt per sector een overzicht gegeven van het percentage bedrijven dat aangeeft dat voor bepaalde werkgebieden specifiek een hbo-diploma noodzakelijk is. Volgens deze bedrijven dienen (een deel van de) hbo-werknemers in deze werkgebieden dus ook daadwerkelijk over een hbo-diploma te beschikken. Figuur 4
Noodzaak van hbo-diploma voor bepaalde werkgebieden totaal en naar sector in %
53%
60% 50%
38%
40%
31% 25%
30% 20% 10% 0% Totaal
Houthandel
Timmerindustrie
Meubel & interieurbouw
Uit figuur 4 volgt dat 38% van alle bedrijven met hbo-werknemers in dienst vindt dat voor bepaalde werkgebieden ook daadwerkelijk een hbo-diploma noodzakelijk is. Dit geldt in relatief hoge mate voor bedrijven in de houthandel (53%) en in mindere mate voor bedrijven in de timmerindustrie (31%) en de meubel- & interieurbouw (25%). Wanneer wordt gekeken naar bedrijfsomvang dan blijkt dat grotere bedrijven (35 of meer werknemers) vaker te kennen geven dat een hbo-diploma noodzakelijk is voor bepaalde werkgebieden. Tussen de overige grootteklassen doen zich geen relevante verschillen voor. Volgens de geïnterviewde bedrijven met meer dan 35 werknemers geeft een hbo-diploma daadwerkelijk de garantie dat werknemers ook over de vereiste kennis en vaardigheden op hboniveau beschikken, waarbij met name moet worden gedacht aan de niet-technische aspecten. Dat wil overigens niet zeggen dat alle hbo-werknemers bij grotere bedrijven ook hbogediplomeerd zijn. De drie grootste geïnterviewde bedrijven geven expliciet aan dat voor alle functies op hbo-niveau (zowel technisch als niet-technisch) werknemers over een hbo-diploma moeten beschikken. Voor de resterende grotere bedrijven die zijn geïnterviewd, geldt in grote lijnen dat hoofdzakelijk voor bepaalde functies een hbo-diploma wordt gevraagd. Hierbij gaat het met name om niet-technische functies, zoals op het gebied van kantoorautomatisering, personeel & organisatie, logistiek, inkoop en management/bedrijfsleiding. De kleinere bedrijven die zijn geïnterviewd stellen over het algemeen niet of nauwelijks een hbo-dilploma als noodzakelijke voorwaarde. Voor deze bedrijven gaat het in eerste instantie om het hbo werk- en denkniveau van de werknemer of het vermogen dit niveau eigen te kunnen maken. Dit beeld wordt bevestigd door figuur 2. Uit deze figuur bleek immers dat 82% van de bedrijven met 35 of meer werknemers in de gehele branche hbo-gediplomeerden in dienst heeft, tegenover 6% van de bedrijven met minder dan vijf werknemers. DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
39
Knelpunten Sommige geïnterviewde bedrijven geven te kennen dat zij toch knelpunten ervaren bij hbowerknemers die zonder hbo-diploma op hbo-niveau werkzaam zijn. Vaak betreft het hbowerknemers die vele jaren ervaring hebben. Hierdoor worden zij toch op hbo-niveau ingeschaald. Echter, indien deze hbo-werknemers het bedrijf zouden verlaten, zal het bedrijf de betreffende functie wel door gediplomeerde hbo-ers laten vervullen. Deze geïnterviewde bedrijven ervaren toch bepaalde knelpunten met ongediplomeerden. Deze betreffen de niet-technische aspecten, zoals leidinggeven, communiceren, overzicht, planning en dergelijke. Een hbodiploma geeft volgens deze bedrijven een betere garantie dat een hbo-werknemer ook daadwerkelijk over deze vaardigheden beschikt. Werkgebieden met hbo-diploma De geënquêteerde bedrijven is gevraagd voor welke werkgebied(en) een hbo-diploma noodzakelijk is, alsmede het type hbo-diploma. Hierbij treden verschillen op tussen de drie onderzochte sectoren. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat op basis van de verkregen informatie geen directe koppeling kan worden gemaakt tussen werkgebied en hbo-diploma. In tabel 10 worden de genoemde werkgebieden per sector weergegeven. Vervolgens worden in tabel 11 de genoemde noodzakelijke hbo-diploma’s per sector weergegeven. Bedrijven konden daarbij meerdere werkgebieden en hbo-diploma’s noemen. Tabel 10
Werkgebieden waarvoor volgens bedrijven een hbo-diploma noodzakelijk is naar sector*
Werkgebieden
Houthandel
Timmerindustrie
Meubel- & interieurbouw
Algemeen management
51%
44%
60%
(Financiële) administratie
47%
44%
42%
-
30%
32%
Personeel & organisatie Inkoop / verkoop
51%
-
25%
Calculatie
-
-
14%
Ontwerpen
-
-
14%
Tekenen
-
-
16%
Werkvoorbereiding
-
32%
41%
Leidinggevend in productie
-
10%
21%
Uitvoerend in productie
-
-
-
*
In de tabel worden uitsluitend percentages boven 10% vermeld.
Uit de tabel blijkt onder meer het volgende: • Bedrijven in alle drie sectoren noemen vooral niet-technische werkgebieden waarvoor een hbo-diploma noodzakelijk is. Bedrijven in de timmerindustrie en meubel- & interieurbouw noemen daarnaast een aantal technische werkgebieden, waaronder met name ‘werkvoorbereiding’.
40
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Tabel 11
Noodzakelijk hbo-diploma volgens bedrijven, naar sector*
Hbo-diploma
Hbo in algemene zin
Houthandel
Timmerindustrie
Meubel- & interieurbouw
88%
39%
43%
Hts in algemene zin
-
39%
29%
Bedrijfseconomie
-
20%
34%
Commerciële economie
-
10%
26%
Personeel & arbeid
-
15%
26%
Accountancy
-
10%
13%
Bedrijfsinformatica
-
-
16%
Technische informatica
-
-
17%
Bestuurskunde
-
-
15%
Bouwkunde
-
15%
15%
*
In de tabel worden uitsluitend percentages boven 10% vermeld.
Uit de tabel blijkt onder meer het volgende: • Bedrijven vragen veelal geen specifiek hbo-diploma. Veel bedrijven noemen een ‘algemeen’ hbo- of hts-diploma als noodzakelijk. Dit geldt met name voor de houthandel. • Bedrijven in de timmerindustrie noemen daarnaast met name ‘bedrijfseconomie’ en ‘bouwkunde’. • Bedrijven in de meubel- & interieurbouw noemen naast een algemeen hbo- of htsdiploma met name ‘bedrijfseconomie’, ‘personeel & arbeid’ en ‘commerciële economie’. Functies en een hbo-diploma Sommige geïnterviewde bedrijven onderscheiden technische en niet-technische functies. Een aantal geïnterviewde bedrijven (met name in de meubel- & interieurbouw) geeft aan dat zij voor technische (leidinggevende) functies op hbo-niveau de voorkeur geven aan werknemers met een mbo-opleiding in de hout- en meubelbranche boven werknemers met een technische hboopleiding, zoals bouwkunde. Dit vanwege de specifieke vakinhoudelijke technische kennis. Hbo-gediplomeerden (bijv. bouwkundigen) zijn volgens deze bedrijven moeilijker inzetbaar omdat zij specifieke technische kennis van en affiniteit met de hout- en meubelbranche veelal ontberen. Mbo-gediplomeerden - met name in de hout- en meubelbranche - beschikken daarentegen juist wel over de specifieke kennis en vaardigheden. ‘Bouwkundigen (op hbo-niveau) houden zich met name bezig met grote en grove constructies, terwijl in de interieurbouw het hoofdzakelijk draait om fijn en precisiewerk. Dit vergt andere technische kennis en vaardigheden. Deze zijn zeer branchespecifiek.’
Eén van deze geïnterviewde bedrijven in de meubel- & interieurbouw noemt als voorbeeld dat zij in het verleden een hbo-gediplomeerde op de functie van productieleider heeft gezet, maar dit bracht een aantal knelpunten met zich mee. Deze werknemer had onvoldoende praktische en technische kennis van de branche. Zo kon hij wel tekeningen maken en lezen, maar hij kon vervolgens werknemers moeilijk inhoudelijk aansturen en begeleiden. De afstand van deze productieleider tot de werknemers op de werkvloer was te groot. Het bedrijf heeft deze functie vervolgens door een mbo-er met veel ervaring en leidinggevende capaciteiten laten vervullen. Uit het bovenstaande ontstaat de indruk dat bedrijven (met name grotere bedrijven) vooral voor niet-technische functies als personeelsfunctionaris of controller een hbo-diploma noodzakelijk
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
41
achten. Bovendien hecht een bepaalde groep bedrijven (met name in de meubel- & interieurbouw) voor technische functies op hbo-niveau evenveel of meer belang aan de vakinhoudelijke en branchespecifieke technische kennis en vaardigheden. Volgens deze bedrijven kunnen deze functies vaak beter worden vervuld door doorgestroomde mbo-ers met een achtergrond in de hout- en meubelbranche. Deze bedrijven geven derhalve veelal de voorkeur aan een doorgestroomde mbo-er met een branchespecifieke opleiding boven een hbo-gediplomeerden.
2.10
Werving van hbo-werknemers door geïnterviewde bedrijven
Bedrijven kunnen op twee manieren werknemers voor functies op hbo-niveau werven. Enerzijds door mensen extern te werven, bijvoorbeeld direct van een hbo-opleiding, of van de arbeidsmarkt. Anderzijds door huidige (mbo-)werknemers intern te laten doorstromen naar functies op hbo-niveau, veelal door middel van bijscholing. De voorkeur voor het extern of intern werven van werknemers voor functies op hbo-niveau varieert bij de geïnterviewde bedrijven. Veelal is dit afhankelijk van verschillende factoren als bedrijfsomvang, interne organisatiestructuur, bedrijfscultuur, scholingsbeleid en dergelijke. In tabel 12 wordt een overzicht gegeven van de voorkeur van de twintig geïnterviewde bedrijven voor wervingsmethoden. Tabel 12
Voorkeur werving (intern/extern) van geïnterviewde bedrijven
Voorkeur van werving
Aantal bedrijven
Kenmerken
Extern
7
•
vooral (zeer) grote bedrijven
Intern
8
•
vooral kleinere en middelgrote bedrijven
Geen duidelijke voorkeur
5
•
vooral bedrijven met (zeer) beperkt aantal functies op hbo-niveau
Totaal
20
Zeven van de twintig geïnterviewde bedrijven geven de voorkeur aan het extern werven van werknemers voor functies op hbo-niveau. Dit zijn vrijwel allemaal (zeer) grote bedrijven met meer dan honderd werknemers in dienst. Acht bedrijven geven de voorkeur aan interne werving. Dit zijn met name de kleinere en middelgrote bedrijven. De resterende vijf bedrijven hebben geen expliciete voorkeur voor intern of extern werven of voor deze bedrijven speelt werving bijna geen rol, omdat zij een zeer beperkt aantal functies op hbo-niveau hebben waarbij vervanging of uitbreiding nauwelijks aan de orde is.
2.10.1 Extern werven De zeven geïnterviewde bedrijven die de voorkeur geven aan externe werving, vragen over het algemeen voor alle of de meeste functies op hbo-niveau ook hbo-gediplomeerden. Dit verklaart mede de voorkeur van deze bedrijven voor externe werving. Deze zeven bedrijven hanteren vaak het bedrijfsbeleid dat in eerste instantie wordt getracht vacante functies op hbo-niveau intern te vervullen. Echter, vrijwel alle zeven bedrijven geven te kennen dat doorstroom van mbo-werknemers naar functies op hbo-niveau niet of nauwelijks aan de orde is. Bedrijven noemen hierbij als belangrijk knelpunt dat werknemers op mbo42
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
niveau veelal niet voldoende potentie hebben om door te stromen naar functies op hbo-niveau. Zij missen volgens bedrijven hiervoor de benodigde kennis en vaardigheden of het vermogen zich deze kennis en vaardigheden eigen te maken. Hierbij spelen hoofdzakelijk niet-technische aspecten een belangrijke rol, zoals abstractievermogen, leidinggeven, communiceren, plannen, procesmatig inzicht en dergelijke. Daarnaast geven bedrijven te kennen dat werknemers op mbo-niveau vaak een beperkte ambitie hebben om door te stromen. ‘Doorstroom van mbo-ers naar functies op hbo-niveau kwam vroeger geregeld voor. Knelpunten deden zich in dit kader niet of nauwelijks voor. Een vakman op mbo-niveau met goede technische kennis en vaardigheden kon vrijwel zonder problemen doorstromen naar een functie op hbo-niveau als bedrijfs- of productieleider. Tegenwoordig zijn productieprocessen een stuk complexer geworden (onder meer door automatisering) en spelen wensen en (kwaliteits)eisen vanuit de markt een veel grotere rol. Dit vereist meer vaardigheden op het gebied van management, aansturen van afdelingen, communicatie, logistiek, plannen en dergelijke. Het gros van de mbo-ers beschikt niet of in onvoldoende mate over deze kennis en vaardigheden.’
Naast de beperkte potentie en ambitie van werknemers op mbo-niveau om door te stromen, speelt tevens het probleem van de vacatureketen een rol. Doorstroom van mbo-werknemers naar hbo-niveau heeft volgens sommige bedrijven als nadeel dat functies op een lager niveau ook vacant worden. Een bedrijf snijdt zich zodoende dubbel in de vingers, doordat twee of meer functies op verschillende niveaus moeten worden opgevuld. Voor deze bedrijven speelt dit onder meer mee bij de beslissing om extern te werven. Daarnaast geeft een deel van de bedrijven te kennen dat het naar verhouding veel investering vraagt (tijd en geld) om een zittende mbo-werknemer naar hbo-niveau te helpen dan wanneer iemand extern wordt aangetrokken. Externe wervingskanalen De geïnterviewde bedrijven die extern werven, werven met name via advertenties in landelijke en regionale dagbladen of vakbladen. Soms wordt een gespecialiseerd bureau ingeschakeld. Een aantal geïnterviewde bedrijven in met name de meubel- & interieurbouw geeft daarnaast te kennen dat het informele circuit tevens een belangrijk wervingskanaal is. Voor bedrijven in deze sector spelen kennis en ervaring in de branche een belangrijke rol. Ervaren werknemers met branchespecifieke kennis en vaardigheden zijn echter moeilijk te vinden. Bedrijven zijn dan genoodzaakt om in elkaars vijver te gaan vissen. Eén bedrijf heeft geprobeerd om voor de functie van projectleider iemand op hbo-niveau in een soortgelijke functie vanuit een andere branche (buiten de hout- en meubelbranche) te werven. Deze persoon bleek echter uiteindelijk toch niet geschikt vanwege zijn gebrek aan branchespecifieke kennis en vaardigheden. Knelpunten extern werven Over het algemeen ondervinden geïnterviewde bedrijven die extern werven weinig knelpunten bij het werven van hbo-werknemers. De meeste bedrijven ondervinden daarentegen naar verhouding meer knelpunten bij het werven van werknemers voor functies op mbo-niveau, met name technische functies. Het kost bedrijven meer inspanning om technische en ervaren vakmensen op mbo-niveau te werven. Voor technische functies op mbo-niveau is een specifieke mbo-opleiding in de hout- en meubelbranche voor een deel van de bedrijven belangrijker dan voor functies op hbo-niveau. De indruk bestaat dat bedrijven voor functies op hbo-niveau dan ook breder werven. Dat wil zeggen dat een specifieke opleidingsrichting op hbo-niveau minder doorslaggevend is dan op mbo-niveau. Voor bijvoorbeeld een technische functie op hbo-niveau als tekenaar zoekt een bedrijf dan iemand met een algemene technische hbo-opleiding, zoals
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
43
bouwkunde, werktuigbouwkunde, elektrotechniek en dergelijke. Bedrijven zoeken voor functies op hbo-niveau veel eerder generalisten.1 ‘Je moet het werk niet complexer en specifiek maken dan het al is. De kunst is om functies op een zodanige wijze te omschrijven dat iedere hbo-gediplomeerde het werk kan doen. Anders wordt je als bedrijf afhankelijk van een bepaald type werknemer.’
2.10.2
Inzetbaarheid van hbo-werknemers
In deze subparagraaf wordt aandacht besteed aan de inzetbaarheid van hbo-werknemers: binnen welke tijd zijn (nieuwe) hbo-werknemers inzetbaar en op welke wijze? Hierbij speelt het belang van branchespecifieke kennis en vaardigheden voor de uitvoering van functies een belangrijke rol. De mate van inzetbaarheid van werknemers op functies op hbo-niveau en de benodigde branchespecifieke kennis en ervaring verschilt onder meer naar de aard en inhoud van functies. In algemene zin kan in dit verband een onderscheid worden gemaakt drie groepen functies op hboniveau. 1. Niet-technische functies die niet of nauwelijks aan het productieproces zijn gerelateerd (bijv. personeelszaken, kantoorautomatisering, financiële administratie). 2. Niet-technische functies die indirect of niet-uitvoerend aan het productieproces zijn gerelateerd (bijv. inkoop, management, bedrijfs- of productieleiding, projectleiding). 3. Technische functies die direct aan het productieproces zijn gerelateerd (bijv. tekenen, werkvoorbereiden, calculeren). Per groep van hbo-functies wordt ingegaan op de inzetbaarheid van hbo-werknemers. 1.
Niet-technische functies die niet/nauwelijks aan productieproces zijn gerelateerd Werknemers in deze functies zijn volgens geïnterviewde bedrijven vrijwel direct inzetbaar. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan functies als personeelsfunctionaris, (financieel) controller, medewerker kantoorautomatisering en dergelijke. Voor deze groep hbo-werknemers is het niet of nauwelijks noodzakelijk dat zij over branchespecifieke kennis en vaardigheden beschikken. Ook behoeven zij voor deze functies geen affiniteit te hebben met de hout- en meubelbranche. Ervaring in de betreffende functie wordt door bedrijven wel als een pre gezien. In principe maakt het volgens bedrijven niet zoveel verschil of iemand nu personeelsfunctionaris is bij een hout- en meubelbedrijf of elders. Sommige bedrijven bieden nieuwe hbo-werknemers voor dergelijke functies een kort introductieprogramma aan waarin zij kennis maken met de producten en het productieproces van het bedrijf en een aantal specifieke branche-eigenschappen. 2. Niet technische functies die indirect aan productieproces zijn gerelateerd Voor werknemers in deze functies spelen volgens geïnterviewde bedrijven branchespecifieke kennis en vaardigheden een belangrijkere rol. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan functies als bedrijfs- of productieleider, (vestigings)manager, projectleider, inkoper, logistiek manager en dergelijke. Voor deze groep hbo-werknemers is het volgens bedrijven noodzakelijk dat zij over enige 1
Dit blijkt onder meer ook uit tabel 9. Veel bedrijven stellen veelal geen specifieke hbo-opleiding als vereiste, maar noemen vaak een ‘algemene’ (technische) hbo-opleiding.
44
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
branchespecifieke kennis en vaardigheden beschikken. Daarnaast geeft een aantal bedrijven aan dat affiniteit met de hout- en meubelbranche en/of (leidinggevende) ervaring van belang is. Het gaat er met name om dat werknemers in deze functies over brede branchespecifieke (technische) kennis en vaardigheden beschikken, met andere woorden: kennis op hoofdlijnen op praktisch en technisch gebied. Men moet globaal weten wat technisch wel en niet mogelijk is. Daarvoor is onder meer algemene technische kennis over hout en materialen van belang. Immers, zoals hiervoor al is aangegeven, bepalen met name de niet-technische aspecten het hboniveau van de functie. ‘Een hbo-er moet beschikken over globale technische kennis van hout en materialen. Hij moet kunnen sturen op hoofdlijnen. Een mbo-er en een lbo-er (de mensen op de werkvloer) beschikken over de gedetailleerde kennis en expertise. Een hbo-er weet van alles iets en kan bepaalde (productie)systemen uitdenken en ontwikkelen. Een mbo-er werkt dit systeem uit en de lbo-er zorgt vervolgens voor de daadwerkelijke uitvoering.’
Algemene technische kennis van de branche (hout en materialen) is dus van belang om bijvoorbeeld het productieproces of het logistieke proces op hoofdlijnen te kunnen sturen. Maar dit geldt ook voor functies als inkoper of verkoper. Naast de niet-technische vaardigheden als communiceren, commercieel inzicht (onderhandelen) is voor een in- of verkoper algemene kennis van belang. Hierbij gaat het vooral om hout- en materiaalkennis en kennis van de houtmarkt (kwaliteit en prijzen en dergelijke). Eén geïnterviewd bedrijf geeft in dit kader een voorbeeld van een hbo-werknemer die als verkoper bij het bedrijf begon. Deze persoon had in eerste instantie weinig technische kennis van de branche. Derhalve verkocht hij bepaalde producten aan klanten die het bedrijf niet of nauwelijks kon vervaardigen. Algemene technische kennis van de branche wordt met name in de praktijk (ervaring) opgedaan. De meeste geïnterviewde bedrijven bieden nieuwe hbowerknemers voor dergelijke functies een introductieprogramma aan waarin zij kennis maken met de producten en het productieproces van het bedrijf en een aantal specifieke branche-eigenschappen. Eventuele inhoudelijke tekorten worden verder veelal door specifieke bijscholing en cursussen verholpen. 3. Technische functies die direct aan het productieproces zijn gerelateerd Voor werknemers in deze functies spelen volgens geïnterviewde bedrijven branchespecifieke kennis en vaardigheden een grote en belangrijke rol. Dit geldt met name voor bedrijven in de meubel- & interieurbouw. Werknemers in dergelijke functies zijn vaak uitvoerend bezig en verrichten voorbereidende en/of ondersteunende werkzaamheden voor het productieproces. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan functies als tekenaar, werkvoorbereider, calculator, ontwerper of constructeur. Voor het uitvoeren van deze functies zijn branchespecifieke kennis (hout, materialen, producten) en algemene technische kennis en vaardigheden op het vakgebied vereist. Uiteraard in combinatie met de eerder genoemde niettechnische aspecten. Zoals reeds is opgemerkt, worden deze hbo-functies naar verhouding vaker door doorgestroomde werknemers met een technische mbo-opleiding vervuld (met name mbo-ers met een hout- en meubelopleiding). Volgens bedrijven beschikken deze werknemers over de juiste branchespecifieke kennis en vaardigheden. Een deel DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
45
van de bedrijven (met name in de meubel- & interieurbouw) geeft derhalve voor deze hbo-functies de voorkeur aan doorgestroomde mbo-ers met relevante ervaring. Echter, dit geldt veelal niet voor specifieke hbo-functies als ontwerper of constructeur. Voor deze functies worden wel vaak hbo-gediplomeerden gevraagd. De toepassing van technische kennis en vaardigheden ligt in deze functies volgens bedrijven op een hoger niveau.
2.10.3 Intern werven: doorstroom naar functies op hbo-niveau Acht geïnterviewde bedrijven geven expliciet de voorkeur aan interne werving. Het intern werven zegt onder meer iets over de doorstroommogelijkheden van mbo-werknemers naar functies op hbo-niveau en de mogelijke knelpunten die bedrijven daarbij ervaren. Over het algemeen zijn het met name de middelgrote en kleinere bedrijven die voorkeur hebben voor het intern werven van mbo-werknemers voor functies op hbo-niveau. Deze bedrijven noemen als belangrijkste reden hiervoor dat het bedrijf de capaciteiten en mogelijkheden van de werknemer kent en weet wat het aan de werknemer heeft. Omgekeerd kent de werknemer het bedrijf, de bedrijfscultuur, de productieprocessen en dergelijke. Kortom, de werknemer beschikt over branchespecifieke kennis en vaardigheden (ervaring in de branche). Dat deze groep geïnterviewde bedrijven de voorkeur geeft aan intern werven, wil niet per definitie zeggen dat doorstroom naar functies op hbo-niveau ook daadwerkelijk aan de orde is. Met name bij de (zeer) kleine bedrijven komt doorstroom niet of nauwelijks voor. Functies op hboniveau zijn bij deze bedrijven schaars. Bovendien zijn deze functies vaak al bezet. Daarnaast kennen kleinere bedrijven doorgaans een platte organisatiestructuur waardoor doorstroom wordt beperkt. Indien doorstroom aan de orde is dan gaat het dus vooral om een vervangingsvraag. Sommige (kleine) bedrijven geven dan ook te kennen dat het hierdoor soms moeilijk is om werknemers vast te houden die de potentie en ambitie hebben om op hbo-niveau te gaan werken. Een deel van de geïnterviewde bedrijven waarbij intern werven aan de orde is, heeft ook een actief doorstroombeleid. Doorstroom van werknemers op mbo-niveau wordt door deze bedrijven gestimuleerd door middel van scholing en opleiding. Bovendien krijgen mbo-werknemers in de loop van de tijd steeds meer leidinggevende taken en verantwoordelijkheden om doorstroom naar functies op hbo-niveau te bewerkstelligen. Twee bedrijven geven expliciet te kennen dat mbo-ers in principe niet worden aangenomen om in één bepaalde functie op mbo-niveau te blijven. De opzet van deze bedrijven is dat zij doorstromen naar leidinggevende (technische) functies binnen het bedrijf. Knelpunten intern werven Geïnterviewde bedrijven maken veelal eerst een selectie van mbo-werknemers die de potentie en ambitie hebben om door te stromen. Eerder genoemde aspecten als abstractievermogen, leidinggeven, communiceren, planning en dergelijke spelen hierbij een doorslaggevende rol. Niet iedere mbo-er heeft volgens bedrijven de potentie en ambitie om door te stromen naar een functie op hbo-niveau. Net als bij bedrijven die extern werven, vormt onvoldoende potentie van werknemers op mbo-niveau een belangrijk knelpunt om door te stromen.
46
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
‘Om een werknemer van mbo- naar hbo-niveau brengen, moet hij vooral inzicht in de materie krijgen. Het gaat erom dat een mbo-werknemer zich realiseert dat als hij twee stappen verder is er ook bepaalde dingen zijn en dat hij die ook van tevoren heeft uitgekristalliseerd. Het is dus niet zo maar even een tekening op papier zetten. Het gaat echt om inzicht en het leren worstelen en stoeien met de dagelijkse problematiek in combinatie met veel managementvaardigheden. Ook een aantal commerciële vaardigheden zijn vaak heel belangrijk. Een werknemer op hbo-niveau zit vaak op een spilfunctie waarbij hij het bedrijf vaak moet vertegenwoordigen, ook bij potentiële en grote klanten.’
Zoals eerder opgemerkt, blijkt dat naar verhouding de meeste functies op hbo-niveau niettechnisch van aard zijn in de zin van technisch uitvoerend. Dit geldt in hoge mate voor de houthandel. Bij geïnterviewde bedrijven waar doorstroom aan de orde is, betekent dit in veel gevallen doorstroom van ‘productiefuncties’ naar ‘kantoorfuncties’: van praktisch uitvoerend niveau naar een meer conceptueel niveau. Naast het feit dat geïnterviewde bedrijven aangeven dat veel mbo-ers de potentie missen om naar functies op hbo-niveau door te groeien, ambiëren de meeste mbo-ers (met name technische mbo-ers) volgens bedrijven veelal geen ‘kantoorfunctie’. Zij houden vaak liever de directe binding met de werkvloer en willen wellicht geen leidinggevende verantwoordelijkheden. In de houthandel komen met name niet-technische functies op hbo-niveau voor, veelal functies met een commerciële invulling. Indien doorstroom aan de orde is, betreft het hoofdzakelijk doorstroom van niet-technische functies op mbo-niveau naar niet-technische functies op hboniveau. Doorstroom van technische functies op mbo-niveau (bijv. werfbaas, werkvoorbereider) naar niet-technische functies op hbo-niveau is in de houthandel niet of nauwelijks aan de orde. Mbo-werknemers in technische functies ontbreekt het vaak aan specifieke kennis en vaardigheden die voor niet-technische functies noodzakelijk zijn, zoals commercieel inzicht, informeren van en onderhandelen met klanten. Dit belemmert volgens deze geïnterviewde bedrijven de stap naar niet-technische functies op hbo-niveau.
2.10.4
Spanningsveld en knelpunten tussen intern en extern werven
Een deel van de geïnterviewde bedrijven (met name kleinere bedrijven) heeft momenteel behoefte aan één of meer werknemers voor een specifieke functie op hbo-niveau. Bij deze bedrijven gaat het om een soort schakelfunctie tussen de directie en de werkvloer: een combinatie tussen technisch uitvoerende en leidinggevende taken. Deze bedrijven ondervinden echter knelpunten bij het werven van een geschikte hbo-werknemer voor een dergelijke functie. De huidige werknemers op mbo-niveau hebben niet de capaciteiten, potentie en/of ambitie om op (korte) termijn naar deze functie door te stromen. Daarnaast is extern werven van een hbogediplomeerde geen optie. Deze geïnterviewde bedrijven noemen in dit verband de volgende knelpunten: • De functie bevat te veel technisch uitvoerende aspecten voor een hbo-gediplomeerde. Bedrijven hebben de ervaring en/of indruk dat hbo-gediplomeerden liever beleidsmatig bezig zijn (uitdenken en uitwerken van concepten, ideeën) dan uitvoerend. Een dergelijke functie biedt voor een hbo-gediplomeerde derhalve weinig inhoudelijke uitdaging. Wellicht dat deze functie door een startende hbo-er kan worden vervuld, maar bedrijven denken dat deze dan na één of twee jaar het bedrijf weer zal verlaten. • Hbo-gediplomeerden kiezen volgens bedrijven eerder voor een groot bedrijf dan voor een klein of middelgroot bedrijf. Grote bedrijven bieden hbo-gediplomeerden meer ontplooiings- en groeimogelijkheden dan kleinere bedrijven.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
47
•
De bedrijven hebben de indruk dat hbo-gediplomeerden niet snel voor de hout- en meubelbranche zullen kiezen, vanwege het relatief ‘smalle’ vakgebied. • Daarnaast spelen financiële aspecten tevens een rol. Veel kleinere bedrijven hebben naar eigen zeggen vaak niet de financiële mogelijkheden om een hbo-gediplomeerde in dienst te nemen. De voorkeur van deze bedrijven gaat uit naar een mbo-er die op termijn naar de functie op hboniveau kan toegroeien. Echter, door zowel interne als externe knelpunten kunnen deze geïnterviewde bedrijven moeilijk een geschikte werknemer vinden. Volgens de bedrijven kan dit uiteindelijk een remmend effect hebben op de groei en het innovatief vermogen van het bedrijf.
2.11
Bijscholing en doorstroom
Vrijwel alle geïnterviewde bedrijven doen in zekere mate aan bijscholing van werknemers. Het merendeel zet echter nauwelijks gericht bijscholing in ten behoeve van doorstroom van mbowerknemers naar hbo-niveau. Bij de meeste geïnterviewde bedrijven volgen mbo-werknemers bijscholing met het doel bepaalde kennishiaten weg te nemen. Initiatieven tot bijscholing worden genomen door de werknemer, het bedrijf of door beide. Dit verschilt per bedrijf. Bij sommige bedrijven komen werknemers veelal met het initiatief tot bijscholing en wordt dit (financieel) ondersteund het bedrijf. Andere bedrijven nemen zelf initiatief en benaderen mbo-werknemers gericht om zich te laten bijscholen. Zoals eerder opgemerkt, heeft een klein deel van de geïnterviewde bedrijven een actief bijscholingsbeleid dat doorstroom van mbo- naar hbo-niveau ondersteunt. Mbo-werknemers krijgen in de loop van de tijd steeds meer (leidinggevende) taken en verantwoordelijkheden, aangevuld met bijscholing. Doel op termijn is door te stromen naar een functie op hbo-niveau. Twee bedrijven geven expliciet te kennen dat mbo-werknemers in principe worden geworven met het oog op doorstroom naar een leidinggevende functie. Het grootste deel van de geïnterviewde bedrijven ondersteunt (veelal) bijscholingsinitiatieven, maar heeft in mindere mate een actief scholingsbeleid gericht op doorstroom naar hbo-niveau. Een deel van de bedrijven geeft te kennen bijscholing actief te ondersteunen met het oog op doorstroom van werknemers naar mbo-niveau. Deze bedrijven zien de stap van (v)mbo- naar mbo-niveau als eenvoudiger dan de stap naar hbo-niveau. Ten aanzien van bijscholing speelt verder een aantal aspecten een rol. • Werknemers hebben soms een ‘duwtje in de rug’ nodig. Zo geeft een bedrijf te kennen dat werknemers pas over doorstroom en bijscholing gaan nadenken indien een concrete vacature beschikbaar komt. • Door bijscholing aan te bieden, verwachten (volgens sommige bedrijven) werknemers dat hun taken en verantwoordelijkheden worden uitgebreid en dat zij wellicht doorstromen naar een hoger niveau. Binnen het bedrijf bestaan echter niet altijd de mogelijkheden om door te stromen. Bedrijven streven doorgaans naar een evenwichtige personeelsopbouw en teveel ‘kapiteins’ (hbo-functies) op één schip is niet altijd optimaal en mogelijk. • Volgens sommige bedrijven zijn oudere en jonge werknemers over het algemeen minder vaak bereid bijscholing te volgen met het oog op doorstroom. Dertigers zijn daarentegen eerder geneigd zich bij te scholen.
48
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
2.12
Toekomst: functies die zich naar hbo-niveau ontwikkelen
Aan alle bedrijven (zowel met als zonder hbo-werknemers in dienst) is gevraagd of er momenteel dan wel in de nabije toekomst functies zijn die nu niet op hbo-niveau worden uitgeoefend, maar waarvoor wel hbo-niveau noodzakelijk is. Op deze wijze kan een indicatie worden gegeven van functies en werkgebieden die zich (mogelijk) naar hbo-niveau (kunnen gaan) ontwikkelen. Tabel 13 geeft deze resultaten weer. In de tabel wordt naast alle bedrijven onderscheid gemaakt naar bedrijven met en bedrijven zonder hbo-werknemers in dienst. Tabel 13
Functies die zich ontwikkelen naar hbo-niveau
Ontwikkeling van functies naar hbo-niveau
Alle bedrijven (totaal)
Bedrijven met hbowerknemers
Bedrijven zonder hbowerknemers
Ja
15%
30%
9%
Nee
85%
70%
91%
100%
100%
100%
Totaal
Van alle bedrijven in de hout- en meubelbranche heeft 15% momenteel of in de nabije toekomst functies waarvoor hbo-niveau noodzakelijk is, maar die nu nog niet op dit niveau worden uitgevoerd. Van de bedrijven die momenteel hbo-werknemers in dienst hebben, geeft 30% te kennen dat er momenteel of in de nabije toekomst functies zijn waarvoor hbo-niveau noodzakelijk is, maar die (nog) niet op dit niveau worden uitgevoerd. Dit geldt daarentegen voor 9% van de bedrijven die momenteel geen hbo-werknemers in dienst hebben. Uit tabel 3 is eerder gebleken dat 73% van alle bedrijven in de branche momenteel geen hbo-werknemers in dienst heeft of dit niet weet. Uit tabel 13 volgt dat van deze groep bedrijven 91% te kennen geeft dat er geen functies zijn die zich nu of in de nabije toekomst gaan ontwikkelen naar hbo-niveau. Dat betekent dat: voor 66% van alle bedrijven in de hout- en meubelbranche hbo-niveau momenteel en in de nabije toekomst geen rol speelt. In deze paragraaf wordt verder uitsluitend ingegaan op bedrijven waarbij functies zich gaan ontwikkelen naar hbo-niveau. Hierbij worden bedrijven met en zonder hbo-werknemers verder als één groep beschouwd. Uit nadere analyse blijkt dat: met name bedrijven in de houthandel vaker verwachten dat bepaalde functies zich naar hbo-niveau gaan ontwikkelen, gevolgd door de meubel- & interieurbouw en in mindere mate de timmerindustrie; • met name bedrijven met uitsluitend ongediplomeerde hbo-werknemers in dienst vaker verwachten dat bepaalde functies zich naar hbo-niveau gaan ontwikkelen. •
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
49
Werkgebieden Tabel 14 geeft een overzicht van de werkgebieden die zich volgens bedrijven gaan ontwikkelen naar hbo-niveau. Bedrijven konden meerdere werkgebieden noemen. Het totaal telt derhalve op tot boven 100%. Tabel 14
Werkgebieden die zich ontwikkelen naar hbo-niveau
Werkgebieden
%
Werkvoorbereiding
40%
Inkoop / verkoop
36%
Algemeen management
35%
Leidinggevend in productie
25%
(Financiële) administratie
21%
Personeel & organisatie
5%
Ontwerpen
4%
Tekenen
3%
Uitvoerend in productie
3%
Calculatie
1%
Anders
3%
Uit de tabel volgt dat werkvoorbereiding het meest wordt genoemd (40%) als werkgebied waarvoor in de nabije toekomst hbo-niveau nodig is. Verder worden veelal niet-technische werkgebieden genoemd, zoals inkoop/verkoop (36%), algemeen management (35%) en leidinggevend in productie (25%). Wanneer wordt gekeken naar sector dan blijkt dat inkoop/verkoop en (financiële) administratie hoofdzakelijk door bedrijven in de houthandel wordt genoemd en algemeen management door bedrijven in de meubel- & interieurbouw. Werkvoorbereiding wordt door alle drie sector in vrijwel gelijke mate genoemd. Redenen voor ontwikkeling functies naar hbo-niveau De bedrijven die momenteel of in de nabije toekomst functies hebben die zich naar hbo-niveau (gaan) ontwikkelen, noemen daarvoor verschillende redenen. Dit wordt in onderstaande tabel weergegeven. Bedrijven konden meerdere redenen geven, derhalve telt het totaal op tot boven 100%. Tabel 15
Redenen voor ontwikkeling functies naar hbo-niveau
Redenen
%
Niveau van de werkzaamheden wordt hoger / upgrading
74%
De functie is uitgebreid / er zijn meer taken bijgekomen
49%
Nieuwe productietechnieken
20%
Huidige niveau van deze werknemers is te laag
18%
Andere bedrijfsstrategie
5%
Automatisering
5%
Anders
50
19%
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Bijna driekwart van deze groep bedrijven (74%) noemt als reden dat het niveau van de werkzaamheden hoger wordt (upgrading). Verder wordt vaak als reden genoemd dat de functie is uitgebreid en er meer taken zijn bijgekomen (49%). Voorkeur werving voor toekomstige functies op hbo-niveau Bedrijven kunnen functies die zich naar hbo-niveau (gaan) ontwikkelen op twee verschillende manieren opvullen: • Intern: door het opscholen van huidige werknemers naar hbo-niveau. • Extern: werven van hbo-gediplomeerden, hetzij direct van de opleiding of van de arbeidsmarkt. Tabel 16 geeft een overzicht van de voorkeur van bedrijven voor interne of externe werving. Tabel 16
Voorkeur intern/extern werven voor functies die zich naar hbo-niveau ontwikkelen
Voorkeur werving
%
Intern
49%
Extern
43%
Beide: intern en extern
6%
Weet niet
2%
Totaal
100%
Bijna de helft (49%) geeft de voorkeur aan het intern werven: door middel van het opscholen en laten doorstromen van huidige werknemers. Daarentegen kiest 43% voor extern werven. Een klein deel (6%) geeft de voorkeur aan de combinatie van intern en extern werven en 2% weet het niet. Bedrijven in de timmerindustrie en de meubel- & interieurbouw geven naar verhouding vaker de voorkeur aan het intern werven. Bedrijven in de houthandel geven daarentegen vaker de voorkeur aan het extern werven.1
2.13
Wenselijkheid van een branchespecifieke hbo-opleiding
Er bestaat momenteel geen specifieke hbo-opleiding voor de hout- en meubelbranche. Gediplomeerde hbo-ers die bij bedrijven werken, hebben dan ook een niet-branchegerichte opleiding, bijvoorbeeld bouwkunde, werktuigbouwkunde, technische bedrijfskunde en dergelijke. In de interviews is bedrijven gevraagd naar de eventuele wenselijkheid van een volwaardige, reguliere branchespecifieke opleiding op hbo-niveau. Bijna alle geïnterviewde bedrijven achten de wenselijkheid en noodzaak van een hout- en meubelopleiding op hbo-niveau gering. De technische kennis en vaardigheden van huidige werknemers zowel op mbo- als hbo-niveau zijn (volgens bedrijven) ruim voldoende. Bovendien geven veel bedrijven te kennen dat veel branchespecifieke technische kennis en vaardigheden zich hoofdzakelijk op mbo-niveau concentreert. Zoals reeds is opgemerkt, worden hbo-functies 1 Dit wordt ook bevestigd door recentelijk uitgevoerd arbeidsmarktonderzoek in de houthandel. Zie: J. de Ruijter en E. Peters, Arbeidsmarktonderzoek Houthandel. Rapportage van de onderzoeksresultaten van het arbeidsmarktonderzoek voor de houthandel (Arbeid Opleidingen Consult, maart 2002).
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
51
hoofdzakelijk bepaald door niet-technische aspecten als leidinggeven, plannen, abstractievermogen, vooruitdenken en dergelijke. Deze niet-technische en niet-branche-specifieke vaardigheden leer je volgens bedrijven in principe op elke (technische) hbo-opleiding. Bovendien bieden voor veel geïnterviewde bedrijven technische hbo-opleidingen als bouwkunde vaak voldoende basis. Werknemers die een dergelijke hbo-opleiding hebben gevolgd zijn goed inzetbaar. Branchespecifieke kennis en vaardigheden worden vervolgens in de praktijk geleerd en/of door middel van bijscholing. Houthandel Geïnterviewde bedrijven in de houthandel geven te kennen dat niet-technische vaardigheden, met name commerciële vaardigheden, van groot belang zijn. ‘In de houthandel gaat het meer om de commerciële vaardigheden dan om een houtachtergrond.’
Een tweetal bedrijven in de houthandel geeft daarnaast aan dat hun sector wellicht te klein is en het opzetten van een volwaardige, reguliere hbo-opleiding voor hun sector mede daardoor niet haalbaar wordt geacht. Daarentegen is meer aandacht voor de houthandel op de mboopleidingen in de hout- en meubelbranche volgens geïnterviewde houthandelsbedrijven wel wenselijk. De meeste leerlingen kiezen voor de timmerindustrie of de meubel- & interieurbouw. De houthandel biedt volgens hen te weinig technische uitdagingen. Bovendien kiezen leerlingen met commerciële ambities veelal niet voor een technische mbo-opleiding. Overigens wijst een aantal bedrijven in de houthandel erop dat aan de Hogeschool Holland de opleiding Management, Economie en Recht (MER) wordt verzorgd. Binnen deze hbo-opleiding bestaat een richting gericht op de houtbranche. Deze bedrijven hebben echter geen ervaring met studenten van deze opleiding. De Hogeschool Holland kent momenteel een managementopleiding voor de houtbranche. Dit betreft een vierjarige deeltijdopleiding binnen de heao-richting management, economie en recht (MER). De opleiding is een reguliere MER-opleiding. Dat betekent dat 70% van het studieprogramma vast ligt en 30% vrij is. Deze 30% wordt toegespitst op de houthandel. Belangrijke aspecten hierin zijn onder meer logistiek, inkoop, export en juridische kennis. Deze opleiding bestaat vier jaar en telt momenteel ongeveer 100 studenten. De opleiding is gestart op initiatief van Centrum Hout en de Hogeschool Holland en richt zich met name op huidige mbo-werknemers met een technische achtergrond bij (grote) houthandelsbedrijven. Het Centrum Hout signaleerde bij (grote) houthandelsbedrijven de behoefte aan meer managementkwaliteiten. Doel van de opleiding is enerzijds de doorstroom van mbo-ers naar managementfuncties te verbeteren. Anderzijds is het doel om de zij-instroom van hbo-gediplomeerden te verbeteren. Door de krapte op de arbeidsmarkt ondervonden bedrijven moeite met het (extern) werven van hbogediplomeerden. Gestreefd wordt om jaarlijks 25 studenten te laten instromen. Het aantal studenten neemt echter de laatste jaren zichtbaar af. Bovendien ondervindt men moeite met het werven van voldoende studenten. Redenen hiervoor zijn onder meer: • de houthandel is (volgens de Hogeschool Holland) een te kleine markt voor eigen hboopleiding; • door toenemende overnames en fusies in de houthandel wordt vaak gesneden in managementfuncties; • het lukt houthandelsbedrijven de laatste tijd beter om hbo-gediplomeerden te werven. Deze bedrijven kunnen inmiddels grotendeels in hun eigen behoefte voorzien.
52
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Meubel- & interieurbouw In tegenstelling tot bedrijven in de andere twee sectoren is een viertal geïnterviewde bedrijven (kleinere en middelgrotere) in de meubel- & interieurbouw echter wel van mening dat meer aandacht voor het vakgebied op hbo-niveau wenselijk en noodzakelijk is, hetzij in de vorm van een volwaardige, reguliere hbo-opleiding, hetzij in de vorm van gerichte cursussen op hboniveau. Volgens deze bedrijven gaat het met name om de combinatie van vakkennis, branchespecifieke technieken en niet-technische vaardigheden als leidinggeven en organisatie. ‘Werknemers op mbo-niveau beschikken over de juiste vakkennis, maar missen vaak leidinggevende vaardigheden of organisatorische kennis. Hbo-werknemers kunnen doorgaans goed leidinggeven, hebben inzicht in de organisatie en productieprocessen, maar missen de specifieke vakinhoudelijke kennis.’
Bedrijven noemen verschillende aspecten die mogelijk aan bod kunnen komen, zoals calculeren, tekenen, werkvoorbereiding, ontwerpen, CNC-technieken, organisatie, management, leidinggeven, logistiek. Daarnaast vindt één bedrijf het opzetten van een hbo-opleiding wenselijk om de sector in Europees opzicht beter te profileren.1 ‘Een gerichte hbo-opleiding kan tevens wenselijk zijn als men zich als branche (meubel- & interieurbouw) beter wil profileren. In Nederland wordt met name seriematig geproduceerd en is in beperkte mate sprake van ontwikkeling. Klanten met speciale of exclusieve wensen moeten dus uitwijken naar bedrijven in het buitenland. Nadeel is wellicht dat de branche in Nederland niet groot genoeg is om een dergelijke hbo-opleiding op te zetten.’
2.14
Resumé
Hieronder worden puntsgewijs de belangrijkste uitkomsten van dit hoofdstuk gepresenteerd. Aard en omvang hbo-werknemers bij bedrijven Onderstaand overzicht geeft de huidige situatie weer ten aanzien van de aard en omvang van hbo-werknemers bij bedrijven. Overzicht 4
Huidige situatie hbo-werknemers bij bedrijven •
Bedrijven met hbowerknemers
27%
Bedrijven zonder hbowerknemers
73%
• • •
•
Aantal hbo-werknemers: tussen 6.100 en 6.500. Dat is 9% van alle werknemers in de branche. Ruim de helft (52%) van de hbo-werknemers heeft hbo-diploma. Hbo-werknemers met name in de houthandel en bij grotere bedrijven. Hbo-werknemers met name werkzaam op niet-technische werkgebieden. Bij de meubel- & interieurbouw en de timmerindustrie komen daarnaast ook technische functies op hbo-niveau voor. Voor tweederde van de bedrijven (66%) in de hout- en meubelbranche speelt hbo-niveau momenteel en in de nabije toekomst geen rol.
1
Twee bedrijven wijzen erop dat in landen als Duitsland en Frankrijk wel specifieke hbo-opleidingen voor de meubel- en interieurbouw bestaan. Eén bedrijf heeft in het verleden ervaring opgedaan met een Duitse werknemer die een dergelijke hbo-opleiding (interieur-, meubelbouw en houttechniek) heeft gevolgd. Het bedrijf was zeer positief over de inhoudelijke kennis en vaardigheden van deze werknemer.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
53
•
Voor de meeste bedrijven zijn niet-technische aspecten doorslaggevend bij de beoordeling of een functie op hbo-niveau ligt. Leidinggeven is één van de meest genoemde aspecten. Daarnaast spelen aspecten als abstractievermogen, planning, procesmatig inzicht, communicatieve vaardigheden een belangrijke rol. 38% van de bedrijven met hbo-werknemers is van mening dat voor bepaalde werkgebieden ook daadwerkelijk een hbo-diploma noodzakelijk is. Dit geldt met name voor bedrijven in de houthandel (53%). Bovendien hechten grotere bedrijven meer belang aan een hbo-diploma dan kleinere bedrijven. Het type hbo-diploma speelt een minder belangrijke rol. Voor veel bedrijven volstaat een hbo- of hts-opleiding in algemene zin. Veel bedrijven zoeken eerder generalisten op hbo-niveau. Bij kleinere bedrijven gaat het met name om hbo-niveau en het vermogen zich dit niveau eigen te kunnen maken.
Werving en inzetbaarheid • De geïnterviewde grotere bedrijven geven veelal de voorkeur aan externe werving. De meeste grotere bedrijven zoeken ook hbo-gediplomeerden. Deze methode levert ook meestal voldoende rendement op. • De inzetbaarheid van werknemers verschilt per functie. Naarmate functies technischer en productieafhankelijker zijn, vergt het voor een bedrijf meer inspanning om een hbowerknemer inzetbaar te maken. Branchespecifieke kennis en vaardigheden spelen dan een grotere rol. • De geïnterviewde kleinere en middelgrote bedrijven geven veelal de voorkeur aan interne werving, dat wil zeggen het laten doorstromen van ‘eigen’ mbo-werknemers. Genoemde voordelen van intern werven (doorstroom) zijn: wederzijdse kennis bedrijf en werknemer; werknemer beschikt vaak al over branchespecifieke kennis en vaardigheden; doorstroom stimuleert werknemers (actief doorstroombeleid, binding personeel). Doorstroom en bijscholing • Knelpunten ten aanzien van doorstroom zijn: werknemers op mbo-niveau missen veelal de potentie; hoofdzakelijk de niettechnische aspecten als leidinggeven, abstractievermogen en dergelijke; mbo-werknemers hebben volgens bedrijven een beperkte ambitie om door te stromen. Men houdt liever de directe binding met de werkvloer. Wellicht willen zij ook geen leidinggevende verantwoordelijkheden; intern opleiden kost meer investering (tijd/geld) dan extern werven; bij doorstroom moet de functie die op mbo-niveau vrijkomt ook worden opgevuld, met andere woorden het bedrijf moet twee ‘gaten’ opvullen (vacatureketen). • De mate van doorstroom van mbo- naar hbo-niveau verschilt per bedrijf. Doorgestroomde werknemers hebben naar verhouding vaker een mbo-achtergrond. Een deel van de bedrijven in de meubel- & interieurbouw geeft expliciet de voorkeur aan technische mboers met branchespecifieke kennis en ervaring voor technische functies op hbo-niveau. Naast technische kennis dienen deze mbo-werknemers tevens over niet-technische kennis en vaardigheden te beschikken. • Een aantal bedrijven heeft een actief bijscholingsbeleid gericht op doorstroom naar hboniveau. De meeste bedrijven ondersteunen bijscholing, maar dit is echter niet of nauwelijks expliciet gericht op doorstroom naar hbo-niveau. Het gaat veelal om het wegnemen van bepaalde kennishiaten.
54
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Specifieke knelpunten ten aanzien van werving • Sommige (kleine) bedrijven hebben behoefte aan één of meerdere werknemers op hboniveau, maar ondervinden knelpunten bij de werving. Huidige mbo-werknemers hebben onvoldoende potentie (capaciteiten) en/of ambitie. De betreffende functie heeft te veel uitvoerende aspecten voor een hbogediplomeerde, die is volgens bedrijven liever beleidsmatig bezig. Hbo-gediplomeerden kiezen niet snel voor de hout- en meubelbranche. Hbo-gediplomeerden keizen eerder voor grote(re) bedrijven vanwege de grotere ontplooiingsmogelijkheden. Kleinere bedrijven hebben vaak niet de financiële mogelijkheden om een hbogediplomeerde in dienst te nemen. Branche-eigen hbo-opleiding • De wenselijkheid en noodzaak van een volwaardige, reguliere branchespecifieke hboopleiding is volgens de meeste geïnterviewde bedrijven gering. Bij functies op hboniveau gaat het met name om niet-technische vaardigheden. Hiaten ten aanzien van branchespecifieke kennis worden veelal via bijscholing en cursussen verholpen. Toekomst: functies die naar hbo-niveau ontwikkelen • 15% van alle bedrijven heeft bepaalde functies die zich naar hbo-niveau (gaan) ontwikkelen. Dit zijn vooral bedrijven die reeds hbo-werknemers in dienst hebben, met name hbowerknemers zonder hbo-diploma. • Redenen hiervoor zijn vooral upgrading en uitbreiding van taken en werkzaamheden. • Het gaat met name op het werkgebied werkvoorbereiding en daarnaast vrijwel hoofdzakelijk om niet-technische werkgebieden als management, inkoop/verkoop en dergelijke.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
55
56
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
3
Hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staan hbo-werknemers centraal. Hierbij wordt onder meer ingegaan op: • aard en inhoud van functies en vooropleiding van hbo-werknemers; • loopbaan en keuze voor de hout- en meubelbranche; • inzetbaarheid binnen de branche; • doorstroom naar hbo-niveau; • gevolgde bijscholing; • wenselijkheid hbo-opleiding voor de branche; • toekomstplannen van hbo-werknemers. In totaal zijn twintig hbo-werknemers bij zes verschillende bedrijven in de hout- en meubelbranche geïnterviewd.1 Voor een uitgebreide beschrijving van de opzet en uitvoering van de interviews wordt verwezen naar bijlage I. Opgemerkt dient te worden dat de resultaten uitsluitend betrekking hebben op de twintig geïnterviewde werknemers. De resultaten geven derhalve vanuit werknemersperspectief een kwalitatieve indicatie van het functioneren van de beroepskolom in de hout- en meubelbranche in het algemeen en de aansluiting tussen en doorstroom van mbo- naar hbo-niveau in het bijzonder.
3.2
Aard en inhoud van functies en vooropleiding
In overzicht 5 worden de functienamen van de twintig geïnterviewde hbo-werknemers weergegeven. De functienamen geven een indicatie van het werkgebied(en) waarop hbo-werknemers werkzaam zijn. Tevens staan per functie (werknemer) de gevolgde vooropleidingen vermeld. In het overzicht staan uitsluitend volwaardige en afgeronde vooropleidingen vermeld. Verder wordt gearceerd aangegeven of men een hbo-opleiding of een (mbo-)opleiding in de hout- en meubelbranche (brancheopleiding) heeft gevolgd. Logischerwijs zijn de brancheopleidingen onder hbo-niveau.
1
Het betreft één bedrijf in de timmerindustrie, één bedrijf in de houthandel en vier bedrijven in de meubel- & interieurbouw.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
57
Overzicht 5
Functienamen en vooropleiding van de geïnterviewde hbo-werknemers
Functienaam
Accountmanager (36 jaar)
Medewerker operations (30 jaar) (logistiek, kwaliteit) Coördinator marketing (29 jaar)
Logistiek manager (30 jaar)
Bedrijfsleider (41 jaar) Hoofd tekenkamer (27 jaar) Tekenaar-werkvoorbereider (24 jaar)
Projectleider (31 jaar) Technisch projectleider (34 jaar) Calculator-werkvoorbereider/ Hoofd inkoop (35 jaar) Calculator (44 jaar) Werkvoorbereider-projectleider (30 jaar) Algemeen directeur (39 jaar)
Directeur (43 jaar)
Bedrijfsleider (57 jaar) Logistiek manager (27 jaar) Unit leider (34 jaar)
Unit leider (35 jaar) Hoofd bedrijfsorganisatie (29 jaar)
Hoofd inkoop (38 jaar)
58
HOUTHANDEL Vooropleiding
Havo Middelbare tuinbouwschool Heao commerciële economie Vwo Hbo bedrijfskader (technisch bedrijfskundig) Mavo Middelbaar toeristisch en recreatief onderwijs Hbo recreatie, toerisme en cultuur Havo Meao Hts technische bedrijfskunde TIMMERINDUSTRIE Havo Hts bouwkunde Havo Hts bouwkunde / kopstudie productontwikkeling Havo Mts bouwkunde Hts bouwkunde MEUBEL- & INTERIEURBOUW Mts bouwkunde Hout- en Meubileringscollege Lts elektrotechniek Mts elektrotechniek Lts bouwkunde Hout- en Meubileringscollege Lts hout en meubel Hout- en Meubileringscollege Mavo Kmbo Hout- en Meubileringscollege Vwo Wo bosbouw Wo bedrijfskunde Mavo Hout- en Meubileringscollege Hbo kunstacademie Lts werktuigbouwkunde Leerlingwezen hout en meubelbranche Vwo Hbo vervoersacademie Havo Hbo werktuigbouwkunde Post-hbo logistiek Lts timmeropleiding Mbo meubelmaken Mavo Havo Hts logistiek Post-hbo bedrijfskunde Mavo Mts werktuigbouwkunde
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Hboopleiding
Wo-opleiding
Brancheopleiding
Aard en inhoud van functies Ongeveer driekwart van de geïnterviewde hbo-werknemers heeft een niet-technische (nietuitvoerende) functie, zoals bijvoorbeeld logistiek manager, accountmanager of hoofd inkoop. De resterende hbo-werknemers hebben een technische functie, zoals werkvoorbereider, calculator of tekenaar. Zij werken hoofdzakelijk in de timmerindustrie of in de meubel- & interieurbouw. Alle hbo-werknemers in de houthandel hebben een niet-technische functie. Deze verdeling van niet-technische en technische functies naar sectoren komt overeen met de resultaten van de telefonische enquête en interviews onder bedrijven (zie hoofdstuk 2). Uit de interviews met bedrijven is gebleken dat het hbo-niveau van een functie vooral wordt bepaald door niet-technische vaardigheden.1 Deze niet-technische vaardigheden kenmerken de werkzaamheden van hbo-werknemers. Alle geïnterviewde hbo-werknemers - zowel in technische als niet-technische functies - houden zich in meer of mindere mate bezig met het voorbereiden, aansturen en coördineren van werkprocessen, zoals het productieproces, logistiek proces, inkoopproces en dergelijke. Hiervoor zijn veelal de genoemde niet-technische vaardigheden van belang. Uit de interviews met bedrijven is verder gebleken dat leidinggevende vaardigheden één van de meest kenmerkende aspecten is van een functie op hbo-niveau. Driekwart van de geïnterviewde hbo-werknemers heeft leidinggevende taken en verantwoordelijkheden. Dit kan variëren van het aansturen van een gehele bedrijfsunit of -vestiging tot een kleine groep (productie)medewerkers, en van meewerkend tot niet-meewerkend leidinggevend. Een deel van de hbo-werknemers zonder leidinggevende taken en verantwoordelijkheden heeft een ‘solistische functie’. Zij houden zich als enige binnen het bedrijf met een bepaald werkterrein bezig, zoals communicatie, marketing of calculatie. Daarnaast hebben tevens sommige hbowerknemers in technische functies als werkvoorbereider of tekenaar geen leidinggevende taken en verantwoordelijkheden. Vooropleiding Vrijwel alle geïnterviewde hbo-werknemers hebben minimaal een middelbare beroepsopleiding voltooid. Eén werknemer heeft het vroegere leerlingwezen gevolgd, maar is door vele jaren ervaring, opgedane kennis en geruime bijscholing naar hbo-niveau doorgegroeid. Uit overzicht 5 blijkt dat iets meer dan de helft van de hbo-werknemers een hbo-diploma heeft. Eén van de respondenten (een algemeen directeur) heeft zelfs een universitaire opleiding voltooid. De meeste werknemers met een hbo-diploma hebben een niet-technische (nietuitvoerende) functie, zoals unit-leider, bedrijfsleider of logistiek manager. Een aantal heeft daarentegen een technische functie, zoals tekenaar-werkvoorbereider. De hbo-gediplomeerden hebben uiteenlopende hbo-opleidingen voltooid. Het type hbo-opleiding dat zij hebben gevolgd, sluit veelal aan op de aard en inhoud van hun huidige functie of vertoont daarmee raakvlakken. Zo hebben bijvoorbeeld logistiek managers veelal een hboopleiding logistiek of technische bedrijfskunde gevolgd en tekenaars of werkvoorbereiders een specifieke hbo-opleiding als bouwkunde. Alle geïnterviewde hbo-werknemers in de houthandel hebben een hbo-opleiding gevolgd en zijn bij hetzelfde bedrijf werkzaam. Dit bedrijf werft vrijwel uitsluitend werknemers met een hbodiploma voor leidinggevende functies als vestigingsmanager of hoofd logistiek.
1
Zie hoofdstuk 2 (paragraaf 2.7).
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
59
Zeven hbo-werknemers hebben een (mbo-)opleiding in de hout- en meubelbranche gevolgd, meestal aan het Hout en Meubileringscollege (HMC). Zij zijn allen werkzaam in de meubel- & interieurbouw. Ongeveer de helft van de hbo-werknemers met een brancheopleiding heeft een technische functie, zoals calculator of werkvoorbereider. De andere helft heeft een niet-technische (nietuitvoerende) functie, zoals bedrijfsleider of projectleider. Eén van de hbo-werknemers met een brancheopleiding is na het voltooien van deze opleiding direct doorgestroomd naar het hbo (kunstacademie). De rest is direct na de mbo-opleiding op de arbeidsmarkt actief geworden.
3.3
Loopbaan en leeftijd
De loopbanen van de geïnterviewde hbo-werknemers lopen sterk uiteen: sommigen zijn direct na hun opleiding bij het huidige bedrijf gaan werken en anderen hebben daarvoor bij één of meerdere bedrijven binnen of buiten de branche gewerkt. De leeftijd van de hbo-werknemers varieert van 24 jaar tot 57 jaar. De gemiddelde leeftijd is ongeveer 35 jaar. Eén bedrijf (huidige bedrijf) Ongeveer eenderde deel van de geïnterviewde hbo-werknemers is direct na hun opleiding bij het huidige bedrijf gaan werken. Zij zijn dus direct in de hout- en meubelbranche ingestroomd. Dit zijn over het algemeen ‘jonge’ hbo-werknemers (eind twintig / begin dertig) die (op één na) een hbo-opleiding hebben gevolgd. Zij hebben bij het huidige bedrijf inmiddels verschillende functies vervuld. Opvallend is dat vijf van de zes hbo-werknemers zijn begonnen op een functie op mbo-niveau (volgens henzelf en het bedrijf). Na verloop van tijd zijn zij doorgegroeid naar een functie op hbo-niveau. Meerdere bedrijven Ruim tweederde deel van de geïnterviewde hbo-werknemers heeft bij één of meerdere bedrijven gewerkt voordat zij bij hun huidige bedrijf in dienst zijn getreden. Bijna de helft van hen heeft altijd in de hout- en meubelbranche gewerkt, met name in de meubel- & interieurbouw. Zij hebben allen een opleiding in de hout- en meubelbranche gevolgd. Iets minder dan de helft van de hbo-werknemers heeft daarentegen eerst buiten de branche gewerkt, alvorens bij het huidige bedrijf in dienst te zijn gekomen. Geen van deze hbo-werknemers heeft een opleiding in de hout- en meubelbranche gevolgd. De loopbanen van hbo-werknemers die bij meerdere bedrijven hebben gewerkt, is hoofdzakelijk gericht op functieontwikkeling c.q. -groei. Dat wil zeggen dat zij vaak in een bepaalde functie zijn begonnen en in de loop van de tijd via verschillende bedrijven en functies zijn doorgegroeid naar hun huidige functie. Bijvoorbeeld: van inkoper naar hoofd inkoop tot hoofd logistiek. Voor een deel van hen speelt de branche hierbij geen belangrijke rol: zij zijn via verschillende bedrijven binnen en buiten de hout- en meubelbranche doorgegroeid naar hun functie. Startniveau Geïnterviewde hbo-werknemers met een mbo-opleiding zijn doorgaans ook in een functie op mbo-niveau begonnen en middels ervaring en/of bijscholing naar een functie op hbo-niveau doorgestroomd. De hbo-gediplomeerden zijn veelal gestart in een functie op mbo+ of hboniveau: zij stromen dus ook op een hoger niveau in, veelal buiten de hout- en meubelbranche. Een aantal hbo-gediplomeerden die binnen de branche zijn gaan werken, is echter op een iets
60
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
lager niveau (mbo) ingestroomd. Duidelijke verschillen naar de drie sectoren binnen de hout- en meubelbranche doen zich hierbij niet voor. ‘In de hout- en meubelbranche begin je na je opleiding veelal op mbo-niveau. Immers, een hboopleiding bestaat binnen de branche niet. Dit is wel het geval in andere vakrichtingen, zoals bijvoorbeeld bouwkunde. In deze vakrichting kun je wel op hbo-niveau instromen.’
Keuze voor de hout- en meubelbranche Ruim de helft (elf) van de geïnterviewde hbo-werknemers heeft niet bewust gekozen voor een baan in de hout- en meubelbranche. Zij zijn min of meer door toeval in de branche terechtgekomen. Veelal hebben zij in eerste instantie gekozen voor een bepaalde functie die inhoudelijk aansloot op hun vooropleiding of een voorgaande functie. De meesten hebben een hboopleiding voltooid. Iets minder dan de helft (negen) van de hbo-werknemers heeft min of meer bewust gekozen voor een loopbaan in de hout- en meubelbranche. Veelal hebben zij een brancheopleiding gevolgd en/of heeft een familielid een eigen bedrijf in de hout- en meubelbranche (gehad).
3.4
Inzetbaarheid in de hout- en meubelbranche
In deze paragraaf wordt ingegaan op de inzetbaarheid van hbo-werknemers in de hout- en meubelbranche. De nadruk ligt hierbij met name op werknemers met een hbo-opleiding en/of hbowerknemers die vanuit andere branches in de hout- en meubelbranche zijn ingestroomd. De mate waarin branchespecifieke kennis en vaardigheden van belang is voor hun functie, speelt hierbij een belangrijke rol. Met andere woorden: zijn deze ‘branchevreemde instromers’ eenvoudig en snel inzetbaar binnen de branche? Hbo-werknemers met een brancheopleiding en/of ervaring in de branche Geïnterviewde hbo-werknemers met een opleiding in de hout- en meubelbranche of die in het verleden eerder in de branche hebben gewerkt, zijn goed inzetbaar. Zij zijn over het algemeen ook in een functie op mbo-niveau gestart. Vanuit hun brancheopleiding of branche-ervaring beschikken zij over voldoende branchespecifieke kennis en vaardigheden Knelpunten bij hbo-werknemers met een brancheopleiding deden zich voor bij de doorstroom naar een functie op hbo-niveau. Aspecten als leidinggeven en management vormen dan vaak in zekere mate een knelpunt. Dit heeft echter weinig te maken met inzetbaarheid in relatie tot branchespecifieke kennis en vaardigheden. Hbo-werknemers met een hbo-opleiding en/of vanuit andere branches De inzetbaarheid van geïnterviewde werknemers met een hbo-opleiding of hbo-werknemers die vanuit andere branches zijn ingestroomd, is over het algemeen redelijk goed. Grote aanpassingsproblemen of een essentieel gebrek aan branchespecifieke kennis en vaardigheden hebben zich volgens deze hbo-werknemers zelf niet of nauwelijks voorgedaan. Over het algemeen misten deze hbo-werknemers in eerste instantie wel specifieke kennis van de branche. Dit werd veelal verholpen door het volgen van een aantal (korte) specifieke cursussen. Daarnaast hebben sommige bedrijven een introductieprogramma voor nieuwe werknemers, waarin de werknemer in korte tijd alle facetten en afdelingen van het bedrijf leert kennen en tevens branchespecifieke kennis opdoet. Bovendien geven veel hbo-werknemers aan dat branchespecifieke kennis met name in de praktijk wordt opgedaan. Dit geldt in principe voor alle drie sectoren in de branche. Hierbij moet worden opgemerkt dat hbo-werknemers veelal vanuit DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
61
een soortgelijke functie vanuit een andere branche zijn ingestroomd of dat hun functie inhoudelijk op hun hbo-opleiding aansluit. Over hun inzetbaarheid geven geïnterviewde hbo-werknemers onder meer het volgende te kennen. ‘Een monteur die een elektrokast maakt, werkt grotendeels op dezelfde manier als iemand die een meubel maakt. Hij heeft een tekening en het ene onderdeel moet op plaats x en het andere onderdeel op plaats y. Het zijn weliswaar twee verschillende disciplines en soorten materialen, maar het komt in grote lijnen overeen.’ ‘Het maakt niet uit of je nu bij een houthandel werkt of bij een ander handelsbedrijf. Het komt eigenlijk allemaal op hetzelfde neer: je hebt een magazijn, een voorraadhoudende functie en het verkoopproces. Deze drie moeten met elkaar worden verbonden, waarbij de factor tijd een belangrijke rol speelt.’
Voor vrijwel alle functies op hbo-niveau is volgens hbo-werknemers algemene technische kennis en/of branchespecifieke kennis op hoofdlijnen voldoende. Gedetailleerde (technische) kennis is voor de uitvoering van een functie veelal niet noodzakelijk. Deze kennis zit vooral bij werknemers op mbo-niveau. Bij functies op hbo-niveau spelen aspecten als leidinggeven, procesmatig inzicht, communicatieve en sociale vaardigheden vaker een cruciale rol. ‘Je komt in een hbo-functie: een functie die niet specifiek heel gedetailleerd is. Bij een leidinggevende functie blijft de aard van de werkzaamheden (het aansturen van mensen) hetzelfde, in welke branche je ook werkzaam bent. De details zijn van latere zorg en zijn vooral van belang voor de mbo-ers. De stap vanuit een andere branche naar de hout- en meubelbranche is nooit moeilijk geweest. Je groeit vanzelf in je nieuwe functie en leert vanzelf het (nieuwe) product kennen.’ ‘Iemand die hbo bedrijfskunde heeft gestudeerd zonder een technische achtergrond, zal zich - als hij zich een beetje inspant - een heleboel technisch inzicht eigen kunnen maken binnen het bedrijf. Maar zo iemand zal altijd een goed en technisch vakman, die goed tekening kan lezen, naast zich nodig hebben.’
Een aantal geïnterviewde hbo-werknemers heeft een technische functie, zoals werkvoorbereider of tekenaar. Voor deze functies is technische kennis en met name branchespecifieke technische kennis in grotere mate van belang. Deze werknemers hebben veelal een mbo-opleiding in de hout- en meubelbranche gevolgd en zijn door ervaring en/of bijscholing naar hbo-niveau doorgestroomd. Aansluiting hbo-opleiding en huidige functie Over het algemeen geven geïnterviewde hbo-gediplomeerden te kennen dat hun hbo-opleiding goed of voldoende op hun huidige functie aansluit. Hbo-gediplomeerden in een niet-technische functie (bijv. hoofd logistiek, verkoop of bedrijfsleider) hebben vaak een hbo-richting gevolgd die enigszins overeenkomt met hun huidige functie, bijvoorbeeld logistiek, heao of bedrijfskunde. Hbo-gediplomeerden in technische functies (bijv. tekenaar of werkvoorbereider) hebben vaak de hbo-opleiding bouwkunde gevolgd. Deze opleiding biedt voldoende (technische) basis voor hun huidige functie. Een deel van de hbo-werknemers geeft te kennen dat een specifieke hbo-opleiding niet altijd even belangrijk is, maar eerder het hbo werk- en denkniveau.
62
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
‘Ik denk dat je op een hbo-opleiding leert om conceptueel te denken. Dat is je basis en tevens het belangrijkste dat je tijdens een hbo-opleiding leert. Dus: conceptueel denken binnen een bepaalde taak of functie. Dat sluit zeker goed aan bij mijn huidige functie.’ ‘Je leert op een hts een bepaalde manier van denken en studeren, zodat je de branchespecifieke zaken heel snel kunt oppakken. Dat zal je dan in de eerste maanden dat je bij een bedrijf werkt moeten gaan doen.’
3.5
Doorstroom van mbo- naar hbo-niveau binnen de hout- en meubelbranche
In deze paragraaf wordt ingegaan op doorstroom van werknemers van mbo- naar hbo-niveau binnen de hout- en meubelbranche. Sommige werknemers zijn in een andere branche doorgestroomd naar hbo-niveau en vervolgens in de hout- en meubelbranche ingestroomd. Deze doorstroom wordt hier buiten beschouwing gelaten. In totaal is iets meer dan de helft van de geïnterviewde hbo-werknemers (elf) binnen de branche doorgestroomd naar hbo-niveau. Twee van hen hebben een hbo-opleiding voltooid (vooropleiding), maar zijn binnen de branche in een mbo-functie gestart. Over deze doorgestroomde hbowerknemers kan het volgende worden opgemerkt. Zes werknemers zijn vanuit een technische functie (bijv. werkvoorbereider of tekenaar) doorgestroomd naar een functie op hbo-niveau. Zij zijn allen in de meubel- & interieurbouw werkzaam. Zij zijn veelal doorgestroomd naar een functie als technisch projectleider, hoofd tekenkamer of hoofd werkvoorbereiding. De overige vijf hbo-werknemers zijn binnen een niet-technische functie doorgestroomd, bijvoorbeeld van inkoper naar hoofd inkoop. De geïnterviewde hbo-werknemers geven over het algemeen te kennen dat de doorstroom redelijk eenvoudig is verlopen. Vaak heeft doorstroom geleidelijk plaatsgevonden. In de loop van de tijd hebben zij steeds meer taken en (leidinggevende) verantwoordelijkheden erbij gekregen. Door kennis en ervaring, eventueel met aanvullende bijscholing, zijn zij in een functie op hboniveau terechtgekomen. Hbo-werknemers geven veelal te kennen dat niet-technische vaardigheden, zoals leidinggeven, managen, procesmatig inzicht en dergelijke, een belangrijke rol hebben gespeeld bij doorstroom. Deze aspecten bepalen in hoge mate het hbo-niveau van een functie. Bij hbowerknemers die vanuit een technische functie zijn doorgestroomd, speelt daarnaast tevens branchetechnische kennis een belangrijke rol. Knelpunten bij doorstroom Knelpunten op het gebied van specifieke branchekennis hebben zich volgens de geïnterviewde hbo-werknemers niet of nauwelijks voorgedaan. Echter, wat betreft niet-technische vaardigheden hebben zich in het begin wel knelpunten voorgedaan bij veel doorgestroomde hbogediplomeerden. Genoemde knelpunten zijn onder meer: • leidinggeven, aansturen van werknemers en/of afdelingen (managen); • sociale en communicatieve vaardigheden; • oplossend vermogen; • denken in doelstellingen en algemene bedrijfskaders, abstractievermogen.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
63
Een werknemer die sinds kort in een leidinggevende functie op hbo-niveau zit, geeft het volgende aan: ‘Voorheen had ik een baas die actief bij het werk was betrokken. Ik kon mijn verhaal bij hem kwijt en hij gaf mij goede adviezen. Nu zit ik zelf in een leidinggevende functie en val ik direct onder de directie, die over het algemeen iets verder van de daadwerkelijke uitvoering van het werk afstaat. Nu moet ik mijn eigen zaakjes regelen en zorgen dat de beoogde resultaten worden behaald. De backup is veel minder. Het voordeel is daarentegen wel dat ik nu gemakkelijker mijn eigen ideeën kan verwezenlijken.’
De genoemde knelpunten zijn belangrijke aspecten die een functie op hbo-niveau typeren. Dit blijkt onder meer ook uit de interviews met bedrijven (zie hoofdstuk 2). De meeste doorgestroomde hbo-werknemers geven te kennen dat je deze aspecten met name door ervaring moet verwerven, veelal aangevuld met bijscholing.
3.6
Bijscholing
Vrijwel alle geïnterviewde hbo-werknemers hebben in het verleden bijscholing gevolgd of volgen momenteel bijscholing. Aard en inhoud van de bijscholing lopen uiteen. Sommige hbowerknemers volgen korte cursussen en anderen volgen (of volgden) volledige (hbo)opleidingen1 van een aantal jaren. De terreinen waarop bijscholing wordt gevolgd, lopen sterk uiteen. Wat opvalt is dat bijscholing vooral niet-technisch is geweest. Genoemde terreinen van bijscholing zijn onder meer: • bedrijfsorganisatie, leidinggeven en (project)management; • inkoop, verkoop, commercie en logistiek; • kwaliteitszorg (ISO), arbo, veiligheid en milieu; • computer, automatisering en software (bijv. Word, Excel).2 Bijscholing op technisch gebied wordt niet of nauwelijks genoemd. Twee hbo-werknemers hebben (enigszins) technische bijscholing gevolgd, namelijk een cursus tekeninglezen en een cursus commercieel technisch medewerker. Hbo-werknemers worden over het algemeen bij bijscholing ondersteund vanuit het bedrijf, door kosten te vergoeden en/of tijd beschikbaar te stellen. Initiatieven tot bijscholing komen vanuit hbo-werknemers zelf, vanuit de werkgever of vanuit beide. Bij sommige bedrijven is sprake van een actief doorstroombeleid waarin gerichte bijscholing een factor vormt, terwijl andere bedrijven bijscholing (financieel) ondersteunen wanneer een werknemer zelf met een scholingsinitiatief komt. Bijscholing en doorstroom naar hbo-niveau De hbo-werknemers die zijn doorgestroomd naar een functie op hbo-niveau hebben in zekere mate bijscholing gevolgd. Zij hebben vrijwel allen bijscholing gevolgd op onder meer het gebied van leidinggeven, management en/of bedrijfsorganisatie. Deze aspecten zijn mede van groot belang voor een functie op hbo-niveau. De meeste van deze werknemers geven ook te kennen dat zij deze bijscholing hebben gevolgd met het oog op doorstroom naar (en het beter 1 Volledige (hbo)opleidingen vallen echter niet onder de noemer bijscholing, maar worden voor de leesbaarheid in dit hoofdstuk toch tot bijscholing gerekend. 2 De genoemde terreinen van bijscholing komt overeen met de genoemde terreinen van bijscholing van mbo-alumni met een hout- en meubelopleiding. De mbo-alumni hebben hoofdzakelijk bijscholing gevolgd op het gebied van management, leidinggeven, certificatie & wetgeving, tekenen, inkoop en verkoop (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.4.6).
64
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
functioneren in) een functie op hbo-niveau. Dit wordt ook ondersteund door de resultaten van de telefonische enquête onder mbo-alumni met een opleiding in de hout- en meubelbranche.1
3.7
Hbo-opleiding voor de branche
Er bestaat momenteel geen hbo-opleiding voor de hout- en meubelbranche. Werknemers met een hbo-diploma hebben dan ook een niet-branchegerichte hbo-opleiding gevolgd, zoals bouwkunde of (technische) bedrijfskunde. In de interviews is hbo-werknemers gevraagd naar de eventuele wenselijkheid van een volwaardige, reguliere hbo-opleiding voor de hout- en meubelbranche. De meeste geïnterviewde hbo-werknemers zijn van mening dat een branchegerichte hboopleiding niet noodzakelijk is. Een dergelijke opleiding zal volgens hen weinig tot geen toegevoegde waarde hebben voor de branche. Bij functies op hbo-niveau spelen met name aspecten als leidinggeven, management, planning en (bedrijfs)organisatie een rol. Branchespecifieke kennis speelt volgens veel werknemers nauwelijks of in mindere mate een rol, in de zin dat daarvoor een volwaardige, reguliere branchespecifieke hbo-opleiding voor opgezet dient te worden. Technisch-inhoudelijke kennis en vaardigheden concentreren zich hoofdzakelijk op mbo-niveau. Daarnaast speelt het relatief beperkte aantal functies op hbo-niveau binnen de branche volgens sommige hbo-werknemers een rol. ‘Er zijn relatief vrij weinig hbo-functies binnen de hout- en meubelbranche. Een hbo-opleiding voor de branche zal derhalve niet lonend zijn. De hbo-functies binnen dit bedrijf zijn bijzonder divers dat het alleen voor deze functies al onmogelijk is een eenduidige hbo-opleiding op te zetten. De inhoudelijke overeenkomsten met betrekking tot de branche zijn redelijk klein.’ ‘Er bestaat toch ook geen speciale opleiding voor bijvoorbeeld de betonsector. Algemene kennis leer je wel op een bestaande hbo-opleiding, zoals bijvoorbeeld bouwkunde. De fijne kneepjes van het vak moet je toch bij het bedrijf leren. Dat leer je in geen enkele hbo-opleiding. Dat verschilt per bedrijfstak.’ ‘Hoe hoger je in een organisatie zit, hoe algemener het wordt. Je bent dan minder bezig met operationele en echt inhoudelijke zaken. Dan komt het veel meer neer op leidinggevende en bedrijfskundige capaciteiten.’
Geïnterviewde hbo-werknemers in de houthandel geven te kennen dat functies op hbo-niveau in deze sector met name ondersteunend zijn en het accent hoofdzakelijk ligt op aspecten als commerciële vaardigheden, dienstverlening en communicatieve eigenschappen. Geïnterviewde hbo-werknemers in de timmerindustrie zijn eveneens van mening dat een volwaardige, reguliere hbo-opleiding voor de branche weinig toegevoegde waarde zal hebben. Een algemene technische hbo-opleiding of een opleiding als bouwkunde biedt volgens hen voldoende (technische) basis. De branchespecifieke kennis en vaardigheden leert men wel in de praktijk. In de meubel- & interieurbouw lopen de meningen van hbo-werknemers iets meer uiteen. Meer dan helft van de geïnterviewde hbo-werknemers in deze sector denkt dat een hbo-opleiding voor de branche geen toegevoegde waarde zal hebben. Daarentegen is iets minder dan de helft van mening dat meer aandacht op hbo-niveau voor het vakgebied zeker wenselijk is, al dan niet in 1
Mbo-alumni die bijscholing hebben gevolgd, hebben vaker leidinggevende taken en zijn vaker van functie veranderd. Zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.4.6.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
65
de vorm van een hbo-opleiding of vakgerichte cursussen op hbo-niveau. Op technisch gebied zien deze hbo-werknemers in eerste instantie geen concrete aanknopingspunten. Het gaat meer om de eerder genoemde niet-technische zaken als leidinggeven, planning, logistiek, juridische kennis, bedrijfskunde en dergelijke. Volgens sommige hbo-werknemers zijn er op terreinen als bedrijfskunde, planning, juridische kennis zaken die specifiek voor de hout- en meubelbranche van belang zijn. Iets meer dan de helft van de hbo-werknemers die een brancheopleiding op mbo-niveau hebben voltooid (vooral in de meubel- & interieurbouw), geeft te kennen dat zij na het behalen van hun mbo-diploma graag een vervolgopleiding binnen het vakgebied aan het hbo hadden willen volgen. Doordat de opleiding geen vervolg op hbo-niveau kent, was dit voor hen niet mogelijk. ‘Ik wilde graag verder studeren binnen het vakgebied, maar na het Hout- en Meubileringscollege was er eigenlijk niets meer op het vakgebied. Er waren een paar alternatieven, zoals de kunstacademie (vond ik te ‘zweverig’) of een vakopleiding volgen in het buitenland, bijvoorbeeld in Duitsland of Frankrijk.’ ‘Ik merkte dat veel medestudenten (mbo hout en meubel) verder wilden gaan leren. Dit was niet mogelijk, omdat geen enkele opleiding direct aansloot op het vakgebied en dus binnen de hout- en meubelbranche bleef. Een alternatief is bijvoorbeeld de kunstacademie of hbo bouwkunde, maar dat is geen vervolgopleiding. Immers, je gaat daarmee een bepaalde specialistische richting uit.’
Een aantal hbo-werknemers is van mening dat het wellicht een goed idee zal zijn wanneer een korte introductieopleiding op hbo-niveau wordt opgezet voor hbo-instromers vanuit andere branches. In een dergelijke opleiding kunnen zij de branche in relatief korte tijd leren kennen. De instroom vanuit andere branches is over het algemeen redelijk groot. Hbo-instromers hebben doorgaans geen brancheopleiding gevolgd en beschikken derhalve niet over branchespecifieke kennis en vaardigheden. Volgens sommige hbo-werknemers kan een korte introductieopleiding op hbo-niveau de inzetbaarheid van ‘branchevreemde’ hbo-instromers vergroten en optimaliseren.
3.8
Toekomstplannen van hbo-werknemers
De hbo-werknemers is gevraagd naar hun (mogelijke) plannen voor de toekomst: doorgroei in huidige functie en werken binnen of buiten de hout- en meubelbranche? Een aantal hbo-werknemers geeft te kennen dat zij graag binnen hun huidige functie (en binnen het huidige bedrijf) door willen groeien. Hun functie biedt voorlopig voldoende groeimogelijkheden, met name op het gebied van leidinggeven, management en bedrijfsbeleid. Over het algemeen zijn dit ‘jonge’ hbo-werknemers (twintigers en begin dertigers) en/of hbo-werknemers met een vooropleiding op mbo-niveau. Zij zijn vaak nog niet zo lang werkzaam in hun huidige functie vanwege hun leeftijd of omdat zij in de loop van de tijd zijn doorgestroomd vanuit een mbo-functie. Zij zien derhalve (nog) voldoende groeimogelijkheden binnen hun huidige functie. Daarentegen geeft een aantal hbo-werknemers aan dat hun huidige functie weinig groeimogelijkheden biedt. Dit zijn veelal wat oudere werknemers. De voorkeur voor een toekomstige loopbaan binnen de hout- en meubelbranche verschilt enigszins naar vooropleiding. Vrijwel alle hbo-werknemers met een brancheopleiding op mboniveau geven te kennen dat hun toekomst in eerste instantie vrijwel zeker binnen de hout- en
66
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
meubelbranche ligt. Dit hangt wellicht samen met het feit dat zij ook specifiek voor de branche zijn opgeleid.1 Werknemers met een hbo-opleiding geven over het algemeen te kennen dat zij wellicht hun loopbaan in de toekomst ook in andere branches kunnen voortzetten. Een deel van hen heeft dan wel de voorkeur aan een aanverwante branche, bijvoorbeeld de bouw. Dit vanwege de opgedane ervaring en specifieke kennis. Dit heeft wellicht mede te maken met de aard van hun huidige functie. Iemand die projectleider of werkvoorbereider is, zal eerder geneigd zijn om in de toekomst in een aanverwante branche te gaan werken dan iemand die hoofd logistiek of marketing is. De indruk bestaat dat werknemers met hbo-opleiding een wat ruimere blik hebben en in mindere mate gericht zijn op een toekomstige loopbaan binnen de hout- en meubelbranche. Voor werknemers met een hbo-opleiding is het waarschijnlijk ook eenvoudiger om naar andere branches over te stappen.
3.9
Resumé
Hieronder worden puntsgewijs de belangrijkste resultaten van de interviews onder hbowerknemers weergegeven. Aard functies De meeste hbo-werknemers hebben een niet-technische functie, zoals bedrijfsleider of logistiek manager. Een aantal heeft een technische functie, zoals tekenaar of werkvoorbereider. • Niet-technische vaardigheden zoals leidinggeven en management vormen belangrijke kenmerkende aspecten van de functies. Vrijwel alle hbo-werknemers zijn in meer of mindere mate bezig met het voorbereiden, aansturen en coördineren van werkprocessen. Driekwart van de geïnterviewde hbo-werknemers heeft leidinggevende taken, al dan niet in combinatie met uitvoerende taken. •
Loopbaan • De loopbanen van de twintig geïnterviewde hbo-werknemers variëren sterk. Jongere hbo-werknemers zijn vaak bij hun eerste bedrijf werkzaam. Zij zijn bijna allemaal hbogediplomeerd. • Hbo-werknemers met een brancheopleiding hebben vaak bewust gekozen voor een loopbaan in de hout- en meubelbranche. Ook geven zij te kennen in de toekomst waarschijnlijk in de branche werkzaam te zullen blijven. Werknemers met een hbo-opleiding (of mbo-opleiding buiten de branche) hebben veelal bewust gekozen voor een bepaalde functie en niet voor de branche. Naar de toekomst toe geven zij te kennen wellicht ook in andere (aanverwante) branches hun loopbaan voort te zetten.
1
Uit de telefonische enquête onder mbo-alumni in de branche blijkt dat 86% van de werkenden binnen de hout- en meubelbranche werkt. De overige 14% werkt buiten de branche (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.3). Uit recentelijk door DIJK12 uitgevoerd onderzoek naar mbo-alumni werktuigbouwkunde blijkt dat 44% van de mbo-alumni werktuigbouwkunde binnen de branche (metaal) werkt. Zie: A.C. de Heer: Werk en werkkring van alumni MTS Werktuigbouwkunde 1998. DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002). Mbo-alumni in de hout- en meubelbranche zijn wellicht ‘honkvaster’.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
67
Inzetbaarheid • De inzetbaarheid van ‘branchevreemde hbo-werknemers’ is over het algemeen redelijk goed. In eerste instantie misten hbo-werknemers van buiten de branche naar eigen zeggen wel een aantal branchespecifieke kennis en vaardigheden, maar met name door ervaring veelal aangevuld met bijscholing zijn deze hiaten verholpen. Volgens werknemers gaat het bij functies op hbo-niveau vooral om kennis op hoofdlijnen op praktisch en technisch gebied. Gedetailleerde en branchespecifieke kennis zit veelal bij werknemers op mboniveau. Wel dienen hbo-werknemers over meer gedetailleerde kennis te beschikken ten aanzien van processen, zoals productie-, bedrijfs- of logistieke processen. Doorstroom en bijscholing • Hbo-werknemers die binnen de branche zijn doorgestroomd, geven aan dat dit over het algemeen vrij geleidelijk is verlopen. In de loop van de tijd kregen zij steeds meer taken en (leidinggevende) verantwoordelijkheden. Knelpunten deden zich (vooral in het begin) bij veel doorstromers voor op het gebied van leidinggeven, management, sociale en communicatieve vaardigheden: de typische ‘hbo-aspecten’. Doorstromers hebben veelal bijscholing gevolgd op deze aspecten. • Vrijwel alle hbo-werknemers hebben bijscholing gevolgd of volgen bijscholing, variërend van een korte cursus tot een volledige (hbo)opleiding. Bijscholing wordt vooral gevolgd op niet-technische en niet-branchespecifieke terreinen, namelijk: bedrijfsorganisatie, leidinggeven en (project)management; inkoop, verkoop, commercie en logistiek; kwaliteitszorg (ISO), arbo, veiligheid en milieu; computer, automatisering en software (bijv. word, excel). Werknemers worden hetzij passief ondersteund, hetzij actief gestimuleerd bij het initiëren en volgen van bijscholing. Branche-eigen hbo-opleiding • Een volwaardige, reguliere hbo-opleiding voor de branche is volgens de meeste geïnterviewde hbo-werknemers niet noodzakelijk en zal volgens hen weinig toegevoegde waarde bieden. Redenen hiervoor zijn onder meer: het gaat bij functies op hbo-niveau met name om niet-technische vaardigheden; de branche kent in verhouding een beperkt aantal functies op hbo-niveau. • Iets meer dan de helft van de hbo-werknemers die een mbo-opleiding in de branche hebben gevolgd, geeft te kennen destijds graag verder doorgeleerd te hebben binnen het vakgebied op hbo-niveau. Bij hen was (is) de behoefte voor een hbo-opleiding voor de branche dus wel aanwezig. Ook zij noemen hoofdzakelijk niet-technische aspecten die voor een dergelijke opleiding van belang zouden kunnen zijn, zoals bedrijfskunde, juridische kennis, planning en logistiek.
68
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
4
Mbo-alumni
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige bezigheden en activiteiten van afgestudeerde mbo-ers die een opleiding in de hout- en meubelbranche op niveau 4 hebben voltooid: zogenaamde ‘mbo-alumni’. Mbo-alumni kunnen na het behalen van hun diploma verschillende bestemmingen kiezen: zij kunnen binnen of buiten de hout- en meubelbranche gaan werken, maar kunnen ook doorstromen naar het hbo. Als mensen buiten de branche gaan werken of een vervolgopleiding op hbo-niveau gaan volgen, betekent dit in eerste instantie een verlies van (potentieel) arbeidsaanbod voor de branche. Inzicht in de aard en omvang van bestemmingen van mbo-alumni levert derhalve een bijdrage aan het inzicht in het functioneren van de beroepskolom in de branche en de mogelijkheden om doorstroomperspectieven te optimaliseren. Om de huidige bezigheden en activiteiten van mbo-alumni in kaart te brengen, is een telefonische enquête gehouden onder driehonderd mbo-alumni. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze telefonische enquête weergegeven. In totaal hebben 173 mbo-alumni aan de telefonische enquête deelgenomen. Het responspercentage bedraagt 67% (exclusief bestandsvervuiling). De gegevens in dit hoofdstuk hebben betrekking op drie cohorten, namelijk de schooljaren 1998-1999 t/m 2000-2001. Voor een gedetailleerde beschrijving van de opzet en uitvoering van de telefonische enquête, alsmede de responsverantwoording, wordt verwezen naar bijlage I. Opgemerkt dient te worden dat de resultaten in dit hoofdstuk uitsluitend betrekking hebben op de geënquêteerde mbo-alumni. Er worden derhalve geen uitspraken gedaan voor de gehele populatie van mbo-alumni met een opleiding in de hout- en meubelbranche. De resultaten zijn in redelijke mate representatief naar opleidingsrichting en de verhouding bol/bbl. Ten opzichte van de werkelijkheid treedt een lichte oververtegenwoordiging op van mbo-alumni met een opleiding in de houthandel en de timmerindustrie. De gepresenteerde resultaten geven een indicatief beeld ten aanzien van de bestemming, alsmede de huidige bezigheden en activiteiten van mboalumni. Alvorens de resultaten van de telefonische enquête worden behandeld, wordt eerst ingegaan op enkele kenmerken van de geënquêteerde mbo-alumni.
4.2
Kenmerken van de mbo-alumni
Bij de steekproeftrekking voor de telefonische enquête zijn mbo-alumni van vier studierichtingen geselecteerd, namelijk: • kaderfunctionaris houthandel; • kaderfunctionaris timmerindustrie1; • kaderfunctionaris meubel- & interieurbouw2; • afdelingschef meubelstofferen. Figuur 5 geeft een overzicht van de door de geënquêteerde mbo-alumni voltooide mboopleidingen. 1 2
Hieronder valt tevens de studierichting ‘timmerfabricage’. Hieronder valt tevens de studierichting ‘meubelfabricage’.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
69
Figuur 5
Voltooide mbo-opleidingen
Meubelstofferen 4%
Houthandel 5% Timmerindustrie 10%
Meubel- & interieurbouw 81%
Het merendeel van de respondenten (81%) heeft de opleiding ‘kaderfunctionaris meubel- & interieurbouw’ voltooid. Daarentegen heeft 10% de opleiding ‘kaderfunctionaris timmerindustrie’ voltooid, 5% de opleiding ‘kaderfunctionaris houthandel’ en 4% ‘afdelings-chef meubelstofferen’. Deze percentages komen redelijk overeen met de werkelijkheid.1 Alle vier opleidingen kunnen in principe in de bol- of bbl-structuur worden gevolgd.2 Uit de enquête blijkt dat 83% van de mbo-alumni een bol-opleiding heeft gevolgd en 16% een bblopleiding. Deze percentages komen redelijk overeen met de werkelijke verhouding bol/bbl.3 In de inleiding is reeds aangegeven dat mbo-alumni binnen drie cohorten zijn benaderd. In figuur 6 wordt weergegeven in welke jaar de mbo-alumni hun diploma hebben behaald. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar drie jaren.
1
In het schooljaar 2000-2001 volgde 91% van de mbo-leerlingen de opleiding in de meubel- & interieurbouw, 5% in de timmerindustrie, 2% in de houthandel en 3% in het meubelstofferen. 2 Bol staat voor beroepsopleidende leerweg, waarbij leerlingen over het algemeen zo’n vier dagen in de week theorieles krijgen op en één dag in de week stagelopen. Bbl staat voor beroepsbegeleidende leerweg, waarbij leerlingen in dienst zijn bij een bedrijf en vier dagen in de week werken en één dag in de week theorieles volgen op school. 3 In het schooljaar 2000-2001 volgde 85% van alle leerlingen binnen de vier genoemde studierichtingen een bolopleiding en 15% een bbl-opleiding. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de verhouding bol/bbl van de geënquêteerde mbo-alumni betrekking heeft op drie verschillende cohorten. Wanneer uitsluitend wordt gekeken naar mbo-alumni die in 2001 het diploma hebben behaald dan is de verhouding 81% bol en 19% bbl.
70
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Figuur 6
Jaar van diplomering
50% 40% 40%
36%
30%
24%
20% 10% 0% 1998 - 1999
2000
2001
Uit figuur 6 volgt dat 40% van de respondenten hun diploma in 2001 heeft behaald, 24% in 2000 en 36% in de periode 1998-1999.1 Figuur 7 geeft een overzicht van de leeftijdsklassen van de respondenten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar drie leeftijdsklassen. Figuur 7
Mbo-alumni naar leeftijdsklassen 54%
60% 50% 40%
35%
30% 20%
12%
10% 0% 20 t/m 22 jaar
23 t/m 26 jaar
>= 27 jaar
Uit de figuur volgt dat het gros van de respondenten (89%) jonger is dan 27 jaar. Meer dan een derde is jonger dan 23 jaar. Daarentegen is 12% van de mbo-alumni 27 jaar of ouder. De gemiddelde leeftijd van alle respondenten is 24 jaar. Uit nadere analyse blijkt dat met name respondenten van 27 jaar en ouder vaker een bblopleiding hebben gevolgd dan de ‘jongere’ mbo-alumni. Dit wordt in onderstaande figuur geïllustreerd. In dit figuur wordt per leeftijdsklasse weergegeven of respondenten een bol- of bblopleiding hebben gevolgd.
1 Een klein aantal mbo-alumni heeft volgens eigen opgaaf in 1998 of daarvoor het diploma behaald. Voor de leesbaarheid en de uitvoerbaarheid van statistische analyses zijn deze mbo-alumni samengevoegd met de groep van respondenten die in 1999 het diploma hebben behaald.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
71
Figuur 8
Leeftijdscategorie naar type leerweg (bol-bbl) bol
bbl
93%
20 t/m 22 jaar
7%
86%
23 t/m 26 jaar
14%
45%
>= 27 jaar
0%
10%
20%
55%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Uit de figuur volgt dat de verhouding tussen bol en bbl verschilt naar leeftijdsklasse. Zo heeft 93% van de respondenten tussen de 20 en 23 jaar een bol-opleiding gevolgd, tegenover 45% van de respondenten van 27 jaar of ouder. Het gros van de respondenten (82%) is man en 19% is vrouw. Relevante verschillen naar opleiding en type leerweg (bol/bbl) doen zich niet voor.
4.3
Huidige arbeidsmarktsituatie en keuze voor vervolgopleiding
Mbo-alumni kunnen na het behalen van hun diploma verschillende bestemmingen kiezen: werken of een vervolgopleiding, bijvoorbeeld binnen het hbo. In onderstaand schema wordt een overzicht gegeven van de gekozen bestemmingen van de respondenten. Het schema geeft de huidige situatie (anno april 2002) weer van de 173 geënquêteerde mbo-alumni.
72
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Schema 2
Huidige arbeidsmarktsituatie en keuze vervolgopleidingen mbo-alumni Hout- en meubelbranche Werken: 80% (138) • •
•
Werken én geen vervolgopleiding gevolgd Werken én in verleden vervolgopleiding gevolgd waarvan: mbo 1% (2) specialistenopleiding/bbl 1% (2) hbo 3% (6) Werken én volgt momenteel een vervolgopleiding waarvan: mbo 2% (3) specialistenopleiding/bbl 1% (2) hbo 3% (6)
68% (117) 6% (10)
86% van de werkenden (119)
6% (11)
Buiten de branche
14% van de werkenden (19) Mbo-alumni 100% (173) Mbo: 7% van de studerenden (2)
Vervolgopleiding: 16% (28)
Hbo: 89% van de studerenden (25)
Anders: 4% van de studerenden (1)
Werkloos 2% (4) Anders 2% (3)
Werken In totaal heeft 80% van alle respondenten momenteel betaald werk: 86% van hen werkt in de hout- en meubelbranche en 14% van hen werkt buiten de branche. Tien werkende mbo-alumni (6% van alle mbo-alumni) hebben na hun mbo-opleiding een vervolgopleiding gekozen en hebben deze inmiddels ook afgerond. Elf werkende mbo-alumni (6% van alle mbo-alumni) volgen momenteel naast hun werk een vervolgopleiding. Vervolgopleiding Van alle respondenten volgt 16% momenteel een vervolgopleiding. Van hen volgt 89% een hbo-opleiding. Verder kan uit het schema worden afgeleid in totaal dat 49 (28 + 10 + 11) respondenten een vervolgopleiding kiezen of hebben gekozen. Dit is 28% van alle mbo-alumni. Tevens blijkt uit het schema dat 37 (25 + 6 + 6) mbo-alumni momenteel een hbo-opleiding volgen of in het verleden een hbo-opleiding hebben gevolgd. Met andere woorden: 21% van alle mbo-alumni stroomt door naar een hbo-opleiding, hetzij direct na de mbo-opleiding of tijdens werk.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
73
Werkloos of andere bezigheden Een klein deel van alle mbo-alumni is werkloos (2%)1 of heeft momenteel andere bezigheden (2%). Hieronder wordt nader ingegaan op twee groepen mbo-alumni zoals in bovenstaand schema onderscheiden: mbo-alumni met betaald werk én mbo-alumni die een vervolgopleiding volgen of hebben gevolgd.2
4.4
Mbo-alumni met betaald werk
Eerder is opgemerkt dat 80% van alle mbo-alumni momenteel werkt. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op deze groep mbo-alumni, onder meer op het soort bedrijf waar zij werken, de aard en inhoud van hun functie, alsmede hun mobiliteit. De gegevens in deze paragraaf hebben derhalve uitsluitend betrekking op de werkende mboalumni (80%).
4.4.1
Aard en omvang van bedrijf
Tabel 17 geeft een overzicht van het soort bedrijf waar mbo-alumni werken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar mbo-alumni die binnen de hout- en meubelbranche werken en mboalumni die buiten de branche werken. Mbo-alumni konden meerdere antwoorden geven. Zo kan een bedrijf bijvoorbeeld meerdere activiteiten verrichten, of uit verschillende onderdelen bestaan die elk een andere activiteit uitvoeren (bijv. een houthandel en timmerbedrijf in één). De deelpercentages tellen derhalve op tot boven het totaal. Tabel 17
Soort bedrijf waar mbo-alumni werken
Soort bedrijf
Aantal
%
Binnen de hout- en meubelbranche • Houthandel • Timmerindustrie/ -bedrijf • Meubelindustrie / -bouw • Interieurbouw • Scheeps(interieur)bouw • Meubelstoffeerbedrijf • Anders
119
Buiten de hout- en meubelbranche
19
14%
138
100%
Totaal
86%
8 22 25 35 22 2 10
6% 16% 18% 25% 16% 1% 7%
1 Het percentage werklozen komt overeen met mbo-alumni werktuigbouwkunde die in 1998 hun diploma hebben behaald. Zie: A.C. de Heer, Werk en werkkring van alumni MTS Werktuigbouwkunde 1998. DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002). 2 Mbo-alumni die momenteel werkloos zijn of andere bezigheden hebben, zijn in het onderzoek verder buiten beschouwing gelaten.
74
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Uit schema 2 bleek reeds dat 86% van de werkende mbo-alumni binnen de hout- en meubelbranche werkzaam is en 14% daarbuiten. Uit nadere analyse blijkt verder dat een verschil optreedt naar geslacht: vrouwen werken naar verhouding vaker buiten de hout- en meubelbranche dan mannen. Hout- en meubelbranche Een kwart van de werkende mbo-alumni werkt in de interieurbouw, gevolgd door de meubelindustrie/-bouw (18%), de timmerindustrie/-bedrijf’ (16%) en scheeps(interieur)bouw (16%). Onder de categorie ‘anders’ worden uiteenlopende bedrijven genoemd, zoals (antiek)restauratiebedrijven, vioolbouw, lijstenmakerij. Mbo-alumni zijn over het algemeen redelijk ‘honkvast’: 86% werkt in de hout- en meubelbranche.1 Ook binnen de branche zijn zij hoofdzakelijk werkzaam in de sector van hun studierichting, hetzij houthandel, timmerindustrie of meubel- & interieurbouw.2 Buiten de branche De mbo-alumni de hout- en meubelbranche werken bij uiteenlopende bedrijven, variërend van een bakkerij, softwarebedrijf, kledingzaak tot een schildersbedrijf of doe-het-zelf-zaak. De genoemde bedrijven konden niet of nauwelijks in categorieën worden ondergebracht. Bijna de helft (negen) van de mbo-alumni die buiten de branche werken, acht de kans (zeer) klein dat zij in de toekomst wel in de hout- en meubelbranche gaan werken. Daarentegen acht een kwart (vijf) de kans (zeer) groot. De resterende mbo-alumni heeft geen idee en kan dit onvoldoende beoordelen. Figuur 9 geeft een overzicht van de omvang van de bedrijven waar alle mbo-alumni werken (zowel binnen als buiten de branche). Figuur 9
Omvang bedrijven waar mbo-alumni werken
40% 33% 30% 23%
21% 17%
20%
10%
5% 2%
0% 0 werknemers
1 t/m 4 werknemers
5 t/m 9 werknemers
10 t/m 34 werknemers
>=35 werknemers
weet niet
1 Uit recentelijk door DIJK12 uitgevoerd onderzoek naar mbo-alumni werktuigbouwkunde blijkt dat 44% van de mbo-alumni werktuigbouwkunde binnen de metaal werkt. Zie: A.C. de Heer: Werk en werkkring van alumni MTS Werktuigbouwkunde 1998. DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002). 2 Met uitzondering van mbo-alumni die de studierichting meubelstofferen hebben gevolgd. Zij zijn allen buiten de hout- en meubelbranche werkzaam.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
75
Eenderde van de werkende mbo-alumni werkt bij een bedrijf in de grootteklasse 10 t/m 34 werknemers. Verder zijn de mbo-alumni redelijk gelijkmatig verdeeld over de resterende grootteklassen, met uitzondering van de klasse ‘0 werknemers’ (5%) en ‘weet niet’ (2%). De gemiddelde omvang van de bedrijven waar mbo-alumni werken, is 58 personen. Zij werken over het algemeen dus bij grotere bedrijven.1 Hierbij treedt een verschil op naar branche. Mboalumni binnen de hout- en meubelbranche werken doorgaans bij kleinere bedrijven dan mboalumni buiten de branche. De gemiddelde bedrijfsomvang in de hout- en meubelbranche bedraagt 48 en buiten de branche 125.2
4.4.2
Aard dienstverband
Mbo-alumni kunnen in verschillende soorten dienstverband werken. Figuur 10 geeft een overzicht van de soorten dienstverband. Figuur 10 Soort dienstverband Zelfstandig ondernemer zonder personeel 6%
Uitzend- of detacherings bureau 2%
Zelfstandig ondernemer 7%
Loondienst 85%
Het merendeel van de werkende mbo-alumni (85%) werkt in loondienst. Daarentegen werkt 13% als zelfstandig ondernemer, waarvan iets minder dan de helft geen personeel in dienst heeft: dit zijn zelfstandig ondernemers zonder personeel (zzp-ers).3 Wanneer uitsluitend wordt gekeken naar mbo-alumni met een hout- en meubelopleiding van het cohort 1998-1999 blijkt dat 16% zelfstandig ondernemer is (waaronder 6% zzp-ers). Verder werkt 2% in dienst van een uitzendbureau of detacheringsbureau. 1
Op basis van de enquête kon echter niet worden achterhaald of de door de respondenten opgegeven bedrijfsomvang betrekking heeft op de vestiging waar de respondent werkt of op alle vestigingen (indien aan de orde). 2 Ondanks de verschillen naar branche werken de mbo-alumni in de hout- en meubelbranche over het algemeen bij redelijk grote bedrijven. Uit hoofdstuk 2 (paragraaf 2.2) blijkt immers dat 85% van de bedrijven in de branche minder dan tien werknemers in dienst heeft, terwijl 4% ten minste 35 werknemers in dienst heeft. 3 Dit percentage ligt aanzienlijk hoger dan onder mbo-alumni werktuigbouwkunde die in 1998 hun diploma hebben behaald. Van de mbo-alumni werktuigbouwkunde is 3% zelfstandig ondernemer. Het aantal zzp-ers bedraagt 2%. Zie: A.C. de Heer, DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002).
76
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Ten aanzien van de groep zelfstandig ondernemers (zeventien) kan verder het volgende worden opgemerkt: • Alle zelfstandigen hebben een bedrijf binnen de hout- en meubelbranche. Twaalf van hen hebben een bedrijf in de meubel- of (scheeps)interieurbouw. • Veertien zelfstandig ondernemers zijn man en drie zijn vrouw. • Acht personen zijn direct na het behalen van het diploma zelfstandig ondernemer geworden. • Negen personen hebben voor zij zelfstandig ondernemer werden bij één of meerdere bedrijven gewerkt. Op één na hebben zij allemaal eerder bij een bedrijf in de hout- en meubelbranche gewerkt. In het vervolg van deze paragraaf (4.4) worden de zelfstandig ondernemers verder buiten beschouwing gelaten. De gegevens in de rest van deze paragraaf hebben derhalve betrekking op alle werkende mbo-alumni in loondienst of in dienst van een uitzendbureau/detacheringsbureau. In totaal betreft het 121 personen.
4.4.3
Aard en inhoud van functies
Hieronder wordt nader ingegaan op de aard en inhoud van de huidige functies van de werkende mbo-alumni, met uitzondering van de zelfstandig ondernemers. Eerst wordt ingegaan op de werkgebieden waarop zij werkzaam zijn en vervolgens op de aard en omvang van leidinggevende taken en verantwoordelijkheden. Werkgebieden Tabel 18 geeft een overzicht van de werkgebieden waarop mbo-alumni werkzaam zijn. Mboalumni konden hierbij meerdere werkgebieden noemen, waardoor het totaal optelt tot boven 100%. Tabel 18
Werkgebieden van mbo-alumni
Werkgebied
Aantal
%
Productie/houtbewerking/montage
68
56%
Werkvoorbereiding
14
12%
Tekenen
12
10%
Verkoop
10
8%
Construeren
6
5%
Inkoop
6
5%
Logistiek / (productie)planning
6
5%
Calculeren
5
4%
Management / bedrijfsleiding
4
3%
Ontwerpen
4
3%
Productontwikkeling
3
3%
Kwaliteitscontrole
3
3%
Personeel & organisatie
2
2%
Administratieve ondersteuning - financieel
1
1%
Advies / consultancy
1
1%
13
11%
Anders
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
77
Uit de tabel blijkt dat ruim de helft van de mbo-alumni (56%) werkzaam is op het werkgebied ‘productie/houtbewerking/montage’. Daarna komen op afstand de werkgebieden ‘werkvoorbereiding’ (12%) en ‘tekenen’ (10%). De resterende werkgebieden scoren onder de 10%, met uitzondering van de categorie ‘anders’ (11%). Hieronder worden uiteenlopende werkgebieden dan wel functies genoemd, variërend van brandweer, zwemleraar tot ict-beheerder. Wanneer een vergelijking wordt gemaakt naar de aard van de werkgebieden en het jaar van diplomering, blijkt dat mbo-alumni die in 1998-1999 hun diploma hebben behaald minder vaak op het werkgebied ‘productie/houtbewerking/montage’ werkzaam zijn dan mbo-alumni die in 2001 het diploma hebben behaald. Deze percentages bedragen respectievelijk 47% en 71%. Wellicht dat een groot deel op dit werkgebied start en vervolgens doorstroomt naar andere werkgebieden. Uit nadere analyse blijkt verder dat verschillen bestaan naar branche. Zo zijn mbo-alumni buiten de hout- en meubelbranche: • vaker werkzaam op het werkgebied ‘verkoop’ (26% binnen deze groep); • minder vaak werkzaam op het werkgebied ‘productie/houtbewerking/montage’ (5% binnen deze groep); • met name werkzame op ‘andere’ werkgebieden (47% binnen deze groep). Wanneer uitsluitend wordt gekeken naar mbo-alumni die binnen de hout- en meubelbranche werken, valt het volgende op. • In de houthandel werken mbo-alumni met name op de werkgebieden ‘verkoop’, ‘inkoop’, ‘management/bedrijfsleiding’ en ‘logistiek/productieplanning’. • In de timmerindustrie werken mbo-alumni met name op de werkgebieden ‘productie/houtbewerking/montage’ en ‘werkvoorbereiding’. • In de meubel- & interieurbouw werken mbo-alumni op meer diverse werkgebieden, met name ‘productie/houtbewerking/montage’ en ‘tekenen’. Leidinggevende taken Figuur 11 geeft een overzicht van het percentage mbo-alumni met leidinggevende taken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar leidinggevende taken (totaal), meewerkend leidinggevende taken en fulltime leidinggevende taken. Figuur 11 Mbo-alumni met leidinggevende taken 40% 30% 26%
30% 20% 10%
4%
0% Totaal
78
Meewerkend leidinggevend
Fulltime leidinggevend
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Uit de figuur volgt dat 30% van de werkende mbo-alumni leidinggevende taken heeft. Hierbij gaat het met name om meewerkend leidinggevende taken (26%). Een klein deel (4%) heeft fulltime leidinggevende taken.1 Op vrijwel alle werkgebieden zijn mbo-alumni met leidinggevende taken werkzaam. Naast het werkgebied ‘management en bedrijfsleiding’ geldt dit in bijzondere mate voor het werkgebied ‘werkvoorbereiding’. Figuur 12 geeft een overzicht van het aantal werknemers waaraan mbo-alumni leidinggeven. Figuur 12 Aantal werknemers waaraan leiding wordt gegeven 50% 42% 40% 31% 30% 20%
14%
14%
10 t/m 19 werknemers
>= 20 werknemers
10% 0% 1 t/m 4 werknemers 5 t/m 9 werknemers
Uit de figuur blijkt dat 42% van de mbo-alumni met leidinggevende taken momenteel leiding geeft aan minder dan vijf werknemers. Bijna driekwart van hen (73%) geeft leiding aan minder dan tien werknemers. Mbo-alumni met meewerkend leidinggevende taken (26%) hebben ook uitvoerende taken. Figuur 13 geeft een overzicht van het percentage uitvoerende taken.
1
In hoofdstuk twee is gebleken dat 60% van de hbo-werknemers een leidinggevende functie heeft. Hbo-werknemers hebben vaker leidinggevende functies dan mbo-alumni. Met andere woorden: leidinggevende taken spelen een grotere rol op hbo-niveau.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
79
Figuur 13 Percentage uitvoerende taken van mbo-alumni met meewerkend leidinggevende taken 50% 42% 40% 29% 30%
20%
16% 13%
10%
0% Minder dan 25 %
25% t/m 49%
50% t/m 74%
75% of meer
Uit de figuur volgt dat voor 42% van de mbo-alumni met meewerkend leidinggevende taken 75% of meer van hun werkzaamheden uitvoerende taken behelst. In totaal bestaan de werkzaamheden voor 71% van deze groep mbo-alumni uit 50% of meer uitvoerende taken.
4.4.4
Mobiliteit
De mobiliteit van mbo-alumni kan onder meer worden gemeten aan de duur van het dienstverband, het aantal wisselingen van werkgever en functie(s), alsmede aan een verhoging van het niveau van de functie. De aard en omvang van de mobiliteit geeft derhalve een globale indruk van de doorstroom. Duur van het dienstverband In onderstaande tabel staat weergegeven hoe lang mbo-alumni werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij momenteel werken. Tabel 19
Duur dienstverband bij huidig bedrijf
Duur dienstverband
Aantal
%
Minder dan 1 jaar
64
53%
1 tot 2 jaar
17
14%
2 tot 3 jaar
20
17%
3 jaar of meer
20
17%
121
100%
Totaal
Ruim de helft van de werkzame mbo-alumni is minder dan één jaar werkzaam bij het huidige bedrijf. De resterende mbo-alumni zijn ongeveer gelijk over de andere categorieën verdeeld. Tweederde van de mbo-alumni (67%) is korter dan twee jaar bij het huidige bedrijf in dienst.
80
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Deze onderverdeling hangt voor een groot deel samen met de cohorten van mbo-alumni (zie figuur 6). Aantal wisselingen van werkgever Onderstaande figuur geeft weer hoe vaak mbo-alumni van werkgever zijn gewisseld. In de figuur wordt dit zowel voor alle werkende mbo-alumni (totaal) weergegeven, als naar het jaar van diplomering. Figuur 14 Aantal wisselingen van werkgever, totaal en naar jaar van diplomering 0 keer
1 keer
2 t/m 4 keer
64%
Totaal
27%
55%
1998-1999
33%
47%
2000
13%
37%
17%
80%
2001
0%
10%
20%
30%
9%
40%
18%
50%
60%
70%
80%
90%
2%
100%
Uit de figuur volgt dat 64% van alle werkende mbo-alumni (totaal) nog steeds bij de eerste werkgever werkt, 27% één keer van werkgever is veranderd en 9% tussen twee en vier keer van werkgever is gewisseld.1 Uit de figuur wordt verder duidelijk dat mbo-alumni die hun diploma enkele jaren geleden hebben behaald logischerwijs vaker van werkgever zijn gewisseld dan mbo-alumni die relatief kort geleden hun diploma hebben behaald. Zo werkt 80% van de mbo-alumni die in 2001 hun diploma heeft behaald nog steeds bij de eerste werkgever. Voor mbo-alumni die in 2000 en in de periode 1998-1999 hun diploma hebben behaald, bedraagt dit percentage respectievelijk 47% en 55%.2 Aantal wisselingen van functie Naast de wisseling van werkgevers is tevens gekeken naar functiewisselingen. Figuur 15 geeft hiervan een overzicht.
1
De mbo-alumni zijn niet vaker dan vier keer van werkgever gewisseld. Deze percentages komen opnieuw redelijk overeen met mbo-alumni werktuigbouwkunde die hun diploma in 1998 hebben behaald. Van de mbo-alumni werktuigbouwkunde is 57% nog steeds in dienst bij de eerste werkgever, 27% is één keer veranderd van werkgever en 16% twee keer of meer. Zie: A.C. de Heer, DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002).
2
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
81
Figuur 15 Aantal wisselingen van functie, totaal en naar jaar van diplomering 0 keer
Totaal
62%
1998-1999
63%
1 keer
2-3 keer
24%
28%
57%
2000
27%
65%
2001
0%
10%
20%
30%
14%
17%
20%
40%
50%
60%
70%
10%
80%
16%
90%
100%
Uit de figuur volgt dat 62% van alle werkende mbo-alumni (totaal) (nog) niet is veranderd van functie, 24% is één keer veranderd van functie en 14% is twee of drie keer van functie veranderd.1 Relevante verschillen naar cohorten doen zich niet voor. Met andere woorden mbo-alumni die kort geleden hun diploma hebben behaald, wisselen vrijwel evenveel van functie als mboalumni die langer geleden hun diploma hebben behaald.2 Niveauverhoging In totaal hebben 46 mbo-alumni aangegeven van functie te zijn veranderd. Van hen is 74% van mening dat hun huidige functie op een hoger niveau ligt dan voorheen.3
4.4.5
Belang mbo-opleiding
Tabel 20 geeft een overzicht van de meningen van de werkende mbo-alumni4 over het belang van de toepassing van opgedane kennis en vaardigheden uit de mbo-opleiding voor hun dagelijkse beroepspraktijk. Zodoende kan onder meer worden gemeten in hoeverre mbo-alumni van mening zijn dat de mbo-opleiding aansluit op hun huidige werkzaamheden.
1
De mbo-alumni zijn maximaal drie keer van functie veranderd. In dit verband wijken de percentages enigszins af van de mbo-alumni werktuigbouwkunde die in 1998 hun diploma hebben behaald: 63% is niet van functie veranderd, 14% is één keer van functie veranderd en 22% twee of meerdere keren. Zie:A.C. de Heer, DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002). 3 Hierbij dient te worden opgemerkt dat het gaat om een enigszins subjectieve indicatie van niveauverhoging. 4 Exclusief de zeventien zelfstandig ondernemers. 2
82
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Tabel 20
Belang kennis en vaardigheden mbo-opleiding voor dagelijkse beroepspraktijk
Belang
Aantal
%
Zeer belangrijk
30
25%
Belangrijk
65
54%
Niet belangrijk / niet onbelangrijk
15
12%
Onbelangrijk
7
6%
Zeer onbelangrijk
4
3%
121
100%
Totaal
Een groot deel van de mbo-alumni (79%) is van mening dat de toepassing van opgedane kennis en vaardigheden van de mbo-opleiding belangrijk tot zeer belangrijk is voor hun dagelijkse beroepspraktijk. Daarentegen is 9% van mening dat dit (zeer) onbelangrijk is. Dit zijn vrijwel allemaal mboalumni die buiten de hout- en meubelbranche werken. Zij geven vrijwel allemaal te kennen dat zij hun huidige functie ook zonder de betreffende mbo-opleiding zouden kunnen uitoefenen.
4.4.6
Bijscholing
Veertig werkende mbo-alumni (33%) hebben na hun mbo-opleiding één of meerdere cursussen gevolgd.1 Hierbij gaat het niet om een opleiding waar voor lange tijd regelmatig lessen worden gevolgd, maar om cursussen van enkele dagen of weken. Tweederde deel is dus niet bijgeschoold. Uit nadere analyse blijkt dat mbo-alumni die bijscholing volgen of hebben gevolgd: vaker van functie zijn veranderd; en vaker leidinggevende taken hebben.
• •
Wat betreft het volgen van bijscholing bestaat een verschil naar sector binnen de hout- en meubelbranche. Wanneer uitsluitend naar werkenden binnen de hout- en meubelbranche wordt gekeken, blijkt dat mbo-alumni in de houthandel het vaakst bijscholing hebben gevolgd (75%), gevolgd door mbo-alumni in de timmerindustrie (41%) en mbo-alumni in de meubel- & interieurbouw (23%). De veertig mbo-alumni die bijscholing hebben gevolg, hebben in totaal 49 cursussen genoemd. Dat is gemiddeld 1,2 cursus per persoon. De meest genoemde soorten cursussen zijn: • management / leidinggeven (9x); • certificatie en wetgeving (9x); • tekenen (5x); • commerciële cursus (bijv. inkoop/verkoop) (5x); • (CNC)programmeren (4x); • anders (7x). 1 Dit percentage wijkt af van percentages in recentelijk door DIJK12 uitgevoerd onderzoek naar mbo-alumni werktuigbouwkunde die in 1998 hun diploma hebben behaald. In dat onderzoek heeft 64% bijscholing gevolgd. Zie:A.C. de Heer, DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002). Wanneer uitsluitend naar de groep respondenten wordt gekeken die in 1998-1999 hun mbo-diploma in de hout- en meubelbranche hebben behaald, blijkt dat 40% bijscholing heeft gevolgd.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
83
‘Management/leidinggeven’ en ‘certificatie en wetgeving’ worden met name genoemd. Bij ‘certificatie en wetgeving’ kan bijvoorbeeld worden gedacht aan VCA. Onder de categorie ‘anders’ worden uiteenlopende cursussen genoemd, zoals cursus zwemonderwijs, brandweeropleiding en dergelijke.
4.5
Keuze voor vervolgopleiding
In deze paragraaf wordt ingegaan op mbo-alumni die hebben gekozen voor een vervolgopleiding, hetzij direct na hun mbo-opleiding, hetzij naast hun betaalde baan. Uit schema 2 is gebleken dat 49 mbo-alumni (28% van alle mbo-alumni) hebben gekozen voor een vervolgopleiding na het behalen van hun mbo-diploma. Van deze groep zijn 21 mbo-alumni momenteel actief op de arbeidsmarkt. Zij volgen momenteel naast hun werk een vervolgopleiding of hebben deze inmiddels afgerond. Keuze voor het hbo Eerder is gebleken dat 21% van alle mbo-alumni doorstroomt naar het hbo. Relevante verschillen naar het jaar van diplomering treden niet op: binnen alle drie cohorten stromen naar verhouding vrijwel evenveel personen door naar het hbo. Het doorstroompercentage ligt echter wel (iets) onder het landelijk gemiddelde.1 Vergeleken met mbo-alumni werktuigbouwkunde stromen mbo-alumni in de hout- en meubelbranche in mindere mate door naar het hbo. Van de mbo-alumni werktuigbouwkunde stroomt 45% door naar het hbo.2 Wellicht heeft dit onder meer te maken met de mogelijkheid om op hbo-niveau de opleiding werktuigbouw te volgen. In deze paragraaf wordt verder uitsluitend ingegaan op de groep mbo-alumni die heeft gekozen voor een vervolgopleiding: in totaal 49 mbo-alumni (28%). Dit zijn zowel mbo-alumni die werken als mbo-alumni die fulltime een opleiding volgen. In deze paragraaf zal eerst worden ingegaan op de vervolgopleiding die deze groep mbo-alumni heeft gekozen. Vervolgens wordt ingegaan op de aansluiting tussen de mbo-opleiding en de gekozen vervolgopleiding, alsmede de plannen na het voltooien van de vervolgopleiding.
4.5.1
Soort vervolgopleiding
Tabel 21 geeft weer welk soort vervolgopleiding deze groep mbo-alumni heeft gekozen. In de tabel wordt onderscheid gemaakt naar niveau van de vervolgopleiding. Binnen de opleidingsniveaus wordt een uitsplitsing gemaakt naar de richting die mbo-alumni hebben gekozen.
1 Volgens het Ministerie van OC&W stroomde in 1999 37% van alle mbo-ers door naar het deeltijd en voltijd hbo. Zie: persbericht Ministerie van OC&W: Investeren in beroepsonderwijs loont (juli 2001). Het CBS becijferde in het schooljaar 1998/1999 dat 24% van de mbo-ers (bol) doorstroomde naar het voltijdse hbo. Zie: Jaarboek Onderwijs 2000. Feiten en cijfers over het onderwijs in Nederland. CBS, 2000. 2 Zie: A.C. de Heer, DIJK12 Beleidsonderzoek (mei 2002).
84
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Tabel 21
Keuze soort vervolgopleiding en richting
Type vervolgopleiding
Aantal
Mbo Richting: • techniek
7
Specialistenopleiding/bbl Richting: • techniek
4
14% 7
14% 8%
4
Hbo Richting: • techniek • economie • sociaal/cultureel
37
Anders Richting: • sociaal/cultureel
1
Totaal
%
8% 76% 22% 27% 27%
11 13 13 2% 1 49
2% 100%
Ruim driekwart (76%) van de mbo-alumni die hebben gekozen voor een vervolgopleiding, kiest voor het hbo. Daarentegen kiest 14% voor een (andere) mbo-opleiding, 8% voor een specialistenopleiding/bbl en 2% voor iets anders. Verder kan uit de tabel worden afgeleid dat alle mbo-alumni die een mbo of specialisten/bblvervolgopleiding kiezen ook een technische richting kiezen. Mbo-alumni met een hbo-vervolgopleiding kiezen meer diverse richtingen. Het betreft ongeveer een gelijke verdeling naar de drie richtingen ‘techniek’, ‘economie’ en ‘sociaal/cultureel’. Bij technische hbo-opleidingen worden onder meer de volgende opleidingen genoemd: • bouwkunde; • technische bedrijfskunde; • industrieel (product)ontwerpen. Bij economische hbo-opleidingen worden onder meer de volgende opleidingen genoemd: • small business; • bedrijfseconomie; • communicatie; • heao (algemeen). Bij sociale/culturele opleidingen wordt hoofdzakelijk genoemd de kunstacademie. Opleidingen kunnen in diverse vormen worden gevolgd, bijvoorbeeld voltijd, deeltijd of duaal. In tabel 22 wordt de vorm van de gekozen vervolgopleiding weergegeven. In de tabel wordt onderscheid gemaakt naar vervolgopleiding.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
85
Tabel 22
Vorm van de gekozen vervolgopleiding
Type vervolgopleiding
Aantal
Mbo Vorm: • voltijd • deeltijd • duaal • anders
7
Specialistenopleiding/bbl Vorm: • deeltijd • anders
4
14% 6% 4% 2% 2%
3 2 1 1 8% 3 1
Hbo Vorm: • voltijd • deeltijd • anders
37
Anders Vorm • voltijd
1
Totaal
%
6% 2% 76% 55% 18% 2%
27 9 1 2% 1 49
2% 100%
De meeste mbo-alumni kiezen voor een voltijdse opleiding. Dit geldt voor elk type vervolgopleiding, met uitzondering van de specialistenopleiding/bbl. Wanneer uitsluitend naar het hbo wordt gekeken, dan blijkt dat het grootste deel voor de voltijdse variant kiest. Veel minder mbo-alumni kiezen voor het deeltijd-hbo (met name mbo-alumni die momenteel een betaalde baan hebben). Uit nadere analyse blijkt verder dat mbo-alumni die kiezen voor de kunstacademie allemaal de voltijdse variant kiezen.
4.5.2
Aansluiting mbo-opleiding op vervolgopleiding
Figuur 16 geeft een overzicht van de mening van de mbo-alumni over de aansluiting tussen de mbo-opleiding en hun vervolgopleiding.
86
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Figuur 16 Aansluiting tussen mbo-opleiding en vervolgopleiding Ruim onvoldoende 6%
Weet niet/geen mening 4%
Ruim voldoende 16%
Onvoldoende 4%
Neutraal 22% Voldoende 48%
Uit de figuur volgt dat 64% vindt dat de aansluiting mbo-vervolgopleiding (ruim) voldoende is. Daarentegen is 10% van mening dat deze aansluiting (ruim) onvoldoende is. Ruim eenvijfde deel (22%) staat hier neutraal tegenover. Wanneer verder wordt gekeken naar het vervolgopleiding, blijkt dat de mening van mboalumni die een mbo-opleiding of specialistenopleiding/bbl kiezen, varieert van ruim voldoende tot neutraal. Daarentegen loopt de mening van mbo-alumni die een hbo-vervolgopleiding kiezen veel meer uiteen: van ruim voldoende tot ruim onvoldoende. Met andere woorden: uitsluitend (een deel van de) mbo-alumni die een hbo-opleiding hebben gekozen, geven te kennen dat de aansluiting (ruim) onvoldoende is. Wanneer uitsluitend naar de 37 mbo-alumni met een hbo-vervolgopleiding wordt gekeken, blijkt dat 60% van mening is dat de aansluiting (ruim) voldoende is. Daarentegen is 14% van mening dat de aansluiting (ruim) onvoldoende is, 22% staat hier neutraal tegenover en 5% weet het niet of heeft geen mening. De mbo-alumni die een hbo-vervolgopleiding kiezen, zijn derhalve iets negatiever over de aansluiting tussen de mbo-opleiding en hun vervolgopleiding. De mbo-alumni die vinden dat de aansluiting (ruim) onvoldoende is, noemen daarvoor de volgende redenen: • mbo-opleiding lag op een (te) laag niveau (2x); • in mbo-opleiding geen tot weinig aandacht voor leidinggeven en management (2x); • de gekozen hbo-opleiding betrof een geheel andere richting. Het betreft vijf mbo-alumni, die allen een hbo-opleiding gekozen.
4.5.3
Mogelijke bestemming na vervolgopleiding
Uit schema 2 is gebleken dat momenteel 28 mbo-alumni fulltime een (dag)opleiding volgen. Hiervan volgen 25 mbo-alumni een hbo-opleiding (89%), twee een mbo-opleiding (7%) en één een andere opleiding (4%).
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
87
Van deze 28 mbo-alumni zijn 23 alumni (82%) van plan om na het voltooien van hun vervolgopleiding te gaan werken en vijf (18%) weten het nog niet. Niemand is expliciet van plan om verder door te studeren. De 23 mbo-alumni die willen gaan werken, hebben de volgende voorkeuren: • acht (35%) willen in de hout- en meubelbranche gaan werken; • tien (44%) willen buiten de branche gaan werken, en • vijf (22%) weten het nog niet.
4.6
Toekomstplannen richting hbo
Bijna driekwart (74%) van de mbo-alumni die momenteel geen vervolgopleiding op hbo-niveau volgen of hebben gevolgd, heeft geen plannen om dit in de nabije toekomst te gaan doen. Daarentegen heeft 16% van de mbo-alumni wel dergelijke plannen en 9% weet het niet. De 21 mbo-alumni (16%) die een hbo-opleiding willen gaan volgen, noemen onder meer de volgende hbo-opleidingen: • bouwkunde; • scheepsbouwkunde; • werktuigbouwkunde; • kunstacademie; • management; • theatertechniek. Eén mbo-alumni geeft expliciet te kennen uitsluitend een hbo-opleiding te willen gaan volgen, als er ook een hbo voor de hout- en meubelbranche is. Voorkeur voor hbo-opleiding hout en meubel Negen van de 21 mbo-alumni (43%) geeft de voorkeur aan een branchespecifieke hbo-opleiding boven de door hen genoemde hbo-opleiding. De mbo-alumni die hieraan niet de voorkeur geven, noemen hiervoor met name als reden dat zij een hbo-opleiding op een geheel ander terrein dan de hout- en meubelbranche zoeken, of denken dat een dergelijke opleiding te specialistisch zal zijn.
4.7
Resumé
Hieronder worden puntsgewijs de belangrijkste uitkomsten van de telefonische enquête onder mbo-alumni genoemd. • • •
88
Het merendeel van de mbo-alumni (80%) werkt. Van de resterende mbo-alumni volgt 16% fulltime een (dag)opleiding, is 2% werkloos en heeft 2% andere bezigheden. Belangrijke uitkomsten van de werkende mbo-alumni zijn: 86% werkt in de hout- en meubelbranche, meestal bij grotere bedrijven; 13% is zelfstandig ondernemer, waarvan ongeveer de helft zonder personeel; 56% is werkzaam op het werkgebied ‘productie/houtbewerking/montage’; 30% heeft leidinggevende taken, hoofdzakelijk meewerkende leidinggevende taken;
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
-
•
• • •
64% werkt nog steeds bij de eerste werkgever; mbo-alumni die in 2001 hun diploma hebben behaald, werken vaker nog steeds bij de huidige werkgever (80%); 62% is geen enkele keer van functie veranderd; verschillen naar het jaar van diplomering doen zich hierbij nauwelijks voor; 79% is van mening dat de mbo-opleiding (ruim) voldoende aansluit op hun huidige werkzaamheden; 33% heeft bijscholing gevolgd, met name op het gebied van management/leidinggeven en certificatie & wetgeving; mbo-alumni die bijscholing hebben gevolgd, zijn vaker van functie veranderd en hebben vaker leidinggevende taken dan mbo-alumni die geen bijscholing hebben gevolgd. Negentien mbo-alumni werken momenteel buiten de branche. Daarnaast geven tien mboalumni te kennen na het voltooien van hun huidige vervolgopleiding buiten de branche te willen gaan werken. Dat betekent dat in totaal 29 van de 173 mbo-alumni (17%) uiteindelijk buiten de hout- en meubelbranche terecht komt. Van alle geënquêteerde mbo-alumni stroomt 21% naar het hbo, hetzij direct na de mboopleiding of naast een betaalde baan. In totaal hebben 49 personen (28%) gekozen voor een vervolgopleiding. Bijna de helft (21) werkt en studeert tegelijkertijd, de rest (28) volgt een fulltime opleiding. Belangrijke uitkomsten van mbo-alumni die een vervolgopleiding hebben gekozen zijn: 76% kiest voor een hbo-opleiding, de studierichting varieert van techniek, economie tot de kunstacademie; de meeste mbo-alumni kiezen een voltijd opleiding; 64% vindt dat de mbo-opleiding (ruim) voldoende aansluit op hun vervolgopleiding; 10% vindt deze aansluiting (ruim) onvoldoende: deze personen hebben allen een hbo-opleiding gevolgd.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
89
90
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Bijlage I
Opzet en uitvoering onderzoek
In deze bijlage worden de opzet en uitvoering van het onderzoek nader toegelicht. Per fase wordt ingegaan op de uitvoering van de verschillende activiteiten (enquêtes/interviews), alsmede de responsverantwoording daarvan. Fase 1: telefonische enquête onder bedrijven In deze fase van het onderzoek is een telefonische enquête gehouden onder bruto zeshonderd bedrijven in de drie belangrijkste sectoren van de hout- en meubelbranche, te weten: • houthandel; • timmerindustrie; • meubel &interieurbouw. Deze fase was vooral gericht op het verzamelen van kwantitatieve informatie over de huidige situatie met betrekking tot de aard en omvang van hbo-werknemers. Vragenlijst Ten behoeve van de telefonische enquête is een vragenlijst ontwikkeld, waarin onder meer de volgende thema’s en onderwerpen zijn opgenomen: • Kenmerken bedrijf: omvang, hoofdactiviteit. • Hbo-werknemers: aantal, gediplomeerden, type functies, werkgebieden. • Belang en noodzaak van hbo-diploma: gewenste opleidingsachtergronden. • Verandering en ontwikkeling van functies naar hbo-niveau: redenen, werkgebieden, werving. • Verzoek tot medewerking aan interview (fase 2 van het onderzoek). Selectie van bedrijven en steekproeftrekking De zeshonderd bedrijven zijn geselecteerd uit bedrijvenbestanden die door SH&M zijn aangeleverd. Voor elk van de drie onderscheiden sectoren heeft SH&M een apart bedrijvenbestand aangeleverd.1 De drie bestanden zijn vervolgens samengevoegd tot één bestand met in totaal 6.296 bedrijven. Uit dit bestand is een gestratificeerde steekproef getrokken, omdat hbo-werknemers (al dan niet met diploma) naar verwachting vooral bij grotere bedrijven aanwezig zouden zijn. Om die reden zijn bij de steekproeftrekking de volgende selectiecriteria gehanteerd: • Bedrijven met minder dan vijf werknemers zijn niet geselecteerd. • Alle bedrijven met vijftig of meer werknemers zijn wèl geselecteerd. In totaal waren dit 164 bedrijven. • Uit de overige grootteklassen (vijf tot vijftig werknemers) is a-select een steekproef getrokken. Hiermee is aangevuld tot zeshonderd bedrijven. Bedrijven die dubbel in het bestand waren opgenomen, zijn verwijderd en zijn vervangen door bedrijven uit dezelfde sector en met een (ongeveer) gelijke bedrijfsomvang.
1
De bestanden waren gebaseerd op het handelsregister van de Kamers van Koophandel.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
91
De steekproef was uiteindelijk als volgt samengesteld.1 Tabel 23
Samenstelling steekproef 5 t/m 9 werknemers
10 t/m 19 werknemers
20 t/m 49 werknemers
50 en meer werknemers
Houthandel
35
30
28
32
125
21%
Timmerindustrie
33
29
18
36
116
19%
Meubel- & interieurbouw
123
80
60
96
359
60%
Sector
Totaal
191
32%
139
23%
106
18%
164
Totaal
27%
600
Vooraankondiging De zeshonderd bedrijven zijn voorafgaande aan de telefonische enquête door middel van een brief op de hoogte gesteld van het onderzoek, ten einde de respons te stimuleren. Deze brief is op briefpapier van SH&M verstuurd en door de directeur van SH&M ondertekend. In de brief werden kort het doel en de onderzoeksvragen toegelicht en werd het belang van het onderzoek benadrukt. De vooraankondiging is verstuurd naar personeelsverantwoordelijken binnen bedrijven. Uitvoering telefonische enquête De telefonische enquête is uitbesteed aan een veldwerkbureau, onder supervisie en coördinatie van DIJK12 Beleidsonderzoek. De enquête is uitgevoerd tussen 9 en 28 januari 2002. Respons en non-respons Het steekproefbestand bleek 21% bestandsvervuiling te bevatten. In onderstaande tabel wordt deze bestandsvervuiling weergegeven. Tabel 24
Bestandsvervuiling
Benaderingen
Aantal
%
600
100%
Aantal benaderingen Bedrijfsgegevens onjuist, vanwege: • bedrijf behoort niet tot hout- en meubelbranche • bedrijf zit dubbel in bestand • afgesloten telefoonnummer • onjuist telefoonnummer • bedrijf bestaat niet meer
21%
123 42 39 22 13 7
7% 7% 4% 2% 1%
Voornaamste oorzaak is het feit dat 7% van de bedrijven (volgens eigen opgaaf) niet tot de hout- en meubelbranche behoort en doublures (7%).
1
De steekproef laat ongeveer eenzelfde verdeling zien van bedrijven naar sector (totaalkolom) als de onderverdeling in het handelsregister van de Kamers van Koophandel. In het handelsregister is de verhouding van bedrijven naar de drie sectoren als volgt: • Houthandel: 23% • Timmerindustrie: 15% • Meubel- & interieurbouw: 62%
92
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Vervolgens bleven 477 benaderbare bedrijven over. In de volgende tabel worden de respons en non-respons op de telefonische enquête weergegeven. Tabel 25
Respons en non-respons op de telefonische enquête
Respons en non-respons
Aantal
%
Benaderingen
477
100%
Respons (aantal geslaagde gesprekken)
281
59%
Non-respons
196
41%
Weigering, vanwege: • geen zin/geen tijd • onderzoek niet interessant • principieel • tussentijds (afgebroken enquête) • zonder geen reden
30%
145 96 24 21 2 2
20% 5% 4% 0% 0%
Respondent niet bereikbaar/ beschikbaar in veldwerkperiode
16
3%
Bedrijf heeft geen hbo-werknemers in dienst
11
2%
Anders
24
5%
De respons op de telefonische enquête is 59%: 281 van de 477 bedrijven hebben aan het onderzoek meegewerkt. De gemiddelde gespreksduur was ruim vijf minuten. De non-respons (41%) wordt vooral veroorzaakt door weigeringen (30%), met name vanwege ‘geen zin/geen tijd’. Er zijn elf bedrijven (2%) die niet wilden meewerken omdat zij naar eigen zeggen geen hbo-werknemers in dienst hebben. Deze bedrijven vonden de enquête niet op hen van toepassing. Weging en ophoging van resultaten In de gestratificeerde steekproef zijn kleine bedrijven (tot vijf werknemers) buiten beschouwing gelaten en alle grote bedrijven (vijftig of meer werknemers) geselecteerd. Uit de tussenliggende grootteklassen is vervolgens een a-selecte steekproef getrokken. De verwachting dat hbo-ers vooral bij middelgrote en grote bedrijven zullen worden aangetroffen, lag hieraan ten grondslag. Echter, van de responderende bedrijven hebben 33 bedrijven opgegeven minder dan vijf werknemers in dienst te hebben.1 Deze kleine bedrijven zijn in de analyses wel meegenomen. Om representatieve uitspraken te kunnen doen over de gehele hout- en meubelbranche is de stratificatie ongedaan gemaakt. Hiervoor heeft een correctie plaatsgevonden door middel van weging naar grootteklassen, zoals die voorkomen in de drie sectoren.2 Zodoende konden de kwantitatieve resultaten naar brancheniveau worden opgehoogd. Daardoor kan bijvoorbeeld worden berekend hoeveel hbo-werknemers naar schatting in de gehele hout- en meubelbranche werkzaam zijn (dus niet uitsluitend bij de onderzochte bedrijven).
1
De geregistreerde bedrijfsomvang van bedrijven in het steekproefbestand bleek niet altijd overeen te komen met de bedrijfsomvang volgens opgaaf van bedrijven. 2 Hiervoor is de verdeling van de drie sectoren naar grootteklasse in het handelsregister van de Kamers van Koophandel als uitgangspunt genomen.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
93
Vergelijking brongegevens In het onderzoek is gebruik gemaakt van door SH&M aangeleverde bedrijvenbestanden. Deze bestanden waren afkomstig van het handelsregister van de Kamers van Koophandel. De absolute aantallen van bedrijven en werknemers die in dit rapport worden gepresenteerd, zijn gewogen en opgehoogd op basis van deze cijfers. In andere onderzoeken van SH&M wordt gebruik gemaakt van cijfers van het GAK. Die vallen over het algemeen lager uit voor wat betreft aantal bedrijven en werknemers dan de cijfers van de Kamers van Koophandel en het CBS. Wat betreft de percentages van bedrijven en werknemers die in dit rapport worden gepresenteerd, doen zich vrijwel geen afwijkingen voor tussen de verschillende brongegevens. De verhouding van het aantal bedrijven en werknemers naar sector en grootteklasse zijn dus vrijwel identiek in alle brongegevens. Tabel 26 geeft een vergelijking GAK en Kamers van Koophandel. In de tabel wordt per sector het aantal bedrijven en werknemers weergegeven volgens deze twee bronnen. Tevens worden in de tabel ter vergelijking de werkgelegenheidscijfers volgens het CBS weergegeven. Tabel 26
Vergelijking brongegevens hout- en meubelbranche
Sector
Werkgevers
Bedrijven
Werknemers
GAK 1999 -2001
KvK 2001
GAK 1998 - 2000
CBS* 1999-2000
Onderhavig onderzoek
Houthandel
631
1.806
9.287
12.000
13.00 - 14.500
Timmerindustrie
790
1.146
11.848
13.300
Parketbranche
655
Houtverwerkende industrie
905
13.500 - 15.500
2.850 -
9.928
-
-
Meubel- & interieurbouw
2.497
4.965
25.491
31.000
38.000 - 42.500
Totaal
5.478
7.817
plm. 60.000
plm. 56.500
64.500 - 71.500
*
Bron: Enquête Beroepsbevolking en Kencijfers groothandel naar SBI
Uit de tabel blijkt dat de cijfers van het GAK lager uitvallen dan die van de Kamers van Koophandel. Dit geldt met name voor de meubel- & interieurbouw. Het verschil in aantal kan onder meer verklaard worden door het volgende. • De Kamers van Koophandel hanteren een ruimere definitie van de branche en de onderliggende sectoren dan het GAK. • Bij het GAK staan zelfstandigen (zonder personeel) niet geregistreerd. Met name in de meubel- & interieurbouw veroorzaakt dit grote verschillen. • De cijfers hebben op verschillende peildata betrekking. Fase 2: interviews met bedrijven In deze fase zijn twintig bedrijven geïnterviewd die aan de telefonische enquête hebben deelgenomen. De interviews zijn gehouden met degenen die verantwoordelijk zijn voor personeelszaken. De interviews dienden enerzijds ter controle op de verkregen informatie uit de telefonische enquête en anderzijds als een nadere kwalitatieve invulling van de aard en omvang van hbowerknemers in de branche. Tevens dienden de interviews ter selectie voor interviews met hbowerknemers (fase 3).
94
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Checklist Ten behoeve van de interviews is een checklist ontwikkeld, waarin onder meer de volgende thema’s en onderwerpen zijn opgenomen: • Aard en inhoud van functies van hbo-werknemers. • Opleidingsachtergrond van hbo-werknemers. • Inzetbaarheid van hbo-werknemers. • Werving van hbo-werknemers. • Doorstroom mbo- naar hbo-niveau. • Wenselijkheid/noodzakelijkheid van een branchespecifieke hbo-opleiding. Selectie bedrijven interviews De twintig bedrijven zijn geselecteerd uit de responderende bedrijven van de telefonische enquête uit fase 1. In de telefonische enquête is gevraagd of bedrijven eventueel mochten worden benaderd voor een vervolgafspraak in de vorm van een face-to-face interview.1 Uit de bedrijven die hierop positief hebben geantwoord, zijn vervolgens twintig bedrijven geselecteerd. In totaal zijn 32 bedrijven benaderd om twintig interviews te kunnen realiseren. Bij de selectie is een representatieve mix gemaakt van bedrijven naar: • sector; • bedrijfsomvang; • aard en omvang aanwezige hbo-werknemers.2 De selectie van bedrijven voor de interviews was uiteindelijk als volgt samengesteld. Tabel 27
Verdeling geïnterviewde bedrijven naar sector en omvang 5 t/m 9 werknemers
10 t/m 19 werknemers
20 t/m 49 werknemers
50 en meer werknemers
Totaal
Houthandel
2
-
1
3
6 (30%)
Timmerindustrie
-
1
1
2
4 (20%)
Meubel- & interieurbouw
1
2
3
4
10 (50%)
Totaal
3
3
5
9
20 (100%)
Sector
Deze verdeling geeft een redelijk representatief beeld van de werkelijke verhouding van sectoren. Uitvoering interviews De interviews zijn gehouden tussen 19 februari en 29 maart 2002. De interviews hebben gemiddeld een uur geduurd. Fase 3: interviews met hbo-werknemers Naast interviews met bedrijven zijn in deze fase van het onderzoek interviews gehouden met hbo-werknemers. Dit betrof zowel hbo-gediplomeerden als werknemers die - volgens bedrijven - door kennis, ervaring en /of bijscholing op hbo-niveau werkzaam zijn. De interviews dienden
1 Deze vraag is uitsluitend gesteld aan de 190 bedrijven die momenteel hbo-werknemers in dienst hebben en/of functies hebben die zich naar hbo-niveau ontwikkelen. Hiervan hebben 106 bedrijven (56%) aangegeven dat zij benaderd mogen worden voor een interview. 2 Twee van de twintig bedrijven hebben momenteel geen hbo-werknemers in dienst, maar hebben in de telefonische enquête wel aangegeven dat bepaalde functies zich naar hbo-niveau (gaan) ontwikkelen.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
95
om een kwalitatief beeld te verkrijgen van onder meer hun loopbaan, inzetbaarheid binnen bedrijven en hun keuze voor de hout- en meubelbranche. Checklist Ten behoeve van de interviews is een checklist ontwikkeld. Hierin zijn onder meer de volgende thema’s en onderwerpen opgenomen: • Aard en inhoud huidige functie. • Vooropleiding en loopbaan: keuze voor hout- en meubelbranche. • Inzetbaarheid binnen bedrijf: ervaringen en knelpunten. • Doorstroom naar hbo-niveau: ervaringen en knelpunten. • Aansluiting vooropleiding en huidige functie. • Gevolgde (bij)scholing tijdens loopbaan. • Toekomstperspectief en loopbaanontwikkeling. Selectie werknemers hbo-niveau Tijdens de interviews met bedrijven (fase 2) is gevraagd of één of meerdere hbo-werknemers van het bedrijf mochten worden benaderd voor een interview. In totaal hebben zeven bedrijven 26 werknemers aangeleverd. Bedrijven hebben werknemers eerst zelf gepolst of zij wilden meewerken. Bij de selectie van werknemers is (voor zover mogelijk) een mix gemaakt van: • sectoren; • type functie; • hbo-gediplomeerden en doorstromers naar hbo-niveau. Uitvoering interviews De interviews zijn gehouden tussen 18 en 24 april 2002. De interviews hebben gemiddeld een uur geduurd. Fase 4: telefonische enquête onder mbo-alumni In deze fase van het onderzoek is een telefonische enquête gehouden onder bruto driehonderd afgestudeerde mbo-ers met een hout- en meubelopleiding op niveau 4. Deze fase was gericht op het verzamelen van kwantitatieve informatie omtrent hun huidige werkzaamheden en bezigheden: werken of studeren. Vragenlijst Ten behoeve van de telefonische enquête is een vragenlijst ontwikkeld, waarin onder meer de volgende thema’s en onderwerpen zijn opgenomen: • Aard gevolgde mbo-opleiding niveau 4. • Huidige bezigheden: werken en/of studeren. • Mbo-alumni die werken: werk binnen of buiten de hout- en meubelbranche; type bedrijf: aard en omvang; type dienstverband; aard en inhoud functie: werkgebieden, leidinggevende taken; gevolgde (bij)scholing; toekomstplannen richting vervolgopleidingen (hbo). • Mbo-alumni die studeren: soort opleiding; niveau van vervolgopleiding; aansluiting met mbo-opleiding; toekomstplannen na afsluiten vervolgopleiding: werken of verder studeren.
96
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Selectie van mbo-alumni en steekproeftrekking Om gegevens van mbo-alumni te verkrijgen, zijn instellingen die mbo-opleidingen in de houten meubelbranche op niveau 4 aanbieden schriftelijk benaderd met het verzoek tot aanlevering van adresgegevens van afgestudeerden.1 Deze brief is op briefpapier van SH&M verstuurd en ondertekend door de directeur van SH&M. In totaal hebben vier van de in totaal negen instellingen gegevens aangeleverd. Deze vier instellingen vertegenwoordigen ruim 75% van het huidige aantal mbo-leerlingen op niveau 4. De gegevens hebben betrekking op drie cohorten, namelijk de schooljaren 1998-1999 t/m 20002001. Bij de steekproeftrekking zijn de volgende criteria gehanteerd: • Mbo-alumni van de volgende afstudeerrichtingen zijn geselecteerd.2 kaderfunctionaris houthandel; kaderfunctionaris meubel en interieurbouw / meubelfabricage; kaderfunctionaris timmerindustrie / machinale timmerfabricage; afdelingschef meubelstofferen. • Van twee instellingen zijn alle 28 beschikbare mbo-alumni geselecteerd. • Van de overige twee instellingen is het aantal mbo-alumni aangevuld tot driehonderd. Hierbij is een evenredige onderverdeling aangebracht naar instelling, jaar van afstuderen en afstudeerrichting. Vooraankondiging De driehonderd mbo-alumni zijn voorafgaande aan de telefonische enquête per brief op de hoogte gesteld van het onderzoek, ten einde de respons te stimuleren. Deze brief is op briefpapier van SH&M verstuurd en door de directeur van SH&M ondertekend. In deze aankondiging werden het doel en de onderzoeksvragen toegelicht en werd het belang van het onderzoek benadrukt. Uitvoering telefonische enquête De telefonische enquête is uitbesteed aan een veldwerkbureau, onder supervisie en coördinatie van DIJK12 Beleidsonderzoek. De enquête is uitgevoerd tussen 15 en 26 april 2002. Respons en non-respons Het steekproefbestand bleek 14% bestandsvervuiling te bevatten. In onderstaande tabel wordt deze bestandsvervuiling nader weergegeven. Tabel 28
Bestandsvervuiling
Benaderingen
Aantal
%
300
100%
Aantal benaderingen Bedrijfsgegevens onjuist, vanwege: • onjuist telefoonnummer • afgesloten telefoonnummer • verhuisd
14%
43 20 15 8
7% 5% 2%
1
Naast mbo-alumni met een mbo-opleiding in de drie onderzochte sectoren (houthandel, timmerindustrie en meubel& interieurbouw) zijn tevens mbo-alumni met een opleiding meubelstofferen geselecteerd. 2 Naast deze mbo-opleiding bestaan tevens andere mbo-opleidingen voor de hout- en meubelbranche op niveau 4, bijvoorbeeld ‘complete woninginrichting’. Deze zijn in het onderzoek buiten beschouwing gelaten.
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
97
De voornaamste oorzaak is het feit dat telefoonnummers onjuist zijn (7%) of zijn afgesloten (5%). Daarnaast is 2% verhuisd. Vervolgens bleven 257 over. In tabel 29 wordt de respons en non-respons op de telefonische enquête weergegeven. Tabel 29
Respons en non-respons op de telefonische enquête
Respons en non-respons
Aantal
%
Benaderingen
257
100%
Respons (aantal geslaagde gesprekken)
173
67%
84
33%
Non-respons Weigering • geen zin/geen tijd • principieel • niet interessant
15
Onbereikbaarheid • niet beschikbaar in veldwerkperiode • geen gehoor
48
Anders
21
6% 6 4 5
2% 2% 2%
18% 24 24
9% 9%
8%
De respons op de telefonische enquête is 67%: 173 van de 257 benaderbare mbo-alumni hebben aan het onderzoek meegewerkt. De gemiddelde gespreksduur was ruim vijf minuten. De nonrespons is 33% en wordt vooral veroorzaakt door de onbereikbaarheid van mbo-alumni (18%).
98
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
Bijlage II
Resultaten schriftelijke enquête mbo-leerlingen
Inleiding In het onderzoek zijn tevens mbo-leerlingen van hout- en meubelopleidingen op niveau 4 benaderd middels een schriftelijke enquête. De leerlingen is gevraagd naar hun wensen en plannen na het behalen van hun mbo-diploma. Hiertoe zijn alle instellingen die opleidingen in de houten meubelbranche aanbieden benaderd met het verzoek een beknopte vragenlijst te verspreiden onder leerlingen op niveau 4. In totaal hebben drie instellingen vragenlijsten teruggestuurd. Het betreft in totaal 44 leerlingen. In deze bijlage worden de resultaten van deze enquête beknopt weergegeven. Doordat het een zeer beperkte groep leerlingen betreft, kunnen geen statistisch verantwoorde uitspraken worden gedaan over alle leerlingen van SH&M-opleidingen. De resultaten geven uitsluitend een indicatief beeld. Kenmerken geënquêteerde mbo-leerlingen De 44 leerlingen hebben de volgende kenmerken. Tabel 30
Kenmerken geënquêteerde mbo-leerlingen
Mbo-opleiding
bol /bbl
Kaderfunctionaris houthandel: Kaderfunctionaris timmerindustrie: Kaderfunctionaris meubel &interieurbouw
1 19 24
Totaal
44 (100%)
• • •
(2%) (43%) (55%)
Leerjaar
bol: bbl:
1 43
(2%) (98%)
Totaal
44 (100%)
Leerjaar 1: 14 Leerjaar 2: 23 Leerjaar 3: 7 Totaal
(32%) (52%) (16%)
44 (100%)
De leeftijd van de geënquêteerde leerlingen varieert van 19 tot 47 jaar. De gemiddelde leeftijd is 25 jaar. Twee van de 44 leerlingen zijn vrouw. Zestien leerlingen hebben een familielid die een eigen bedrijf heeft (gehad).
Plannen na mbo-diploma Tabel 31 geeft een overzicht van de plannen van leerlingen na het behalen van hun diploma. Tabel 31
Plannen na mbo-diploma
Plannen
Aantal
%
Werken
16
36%
Werken & leren
12
27%
Leren (doorstuderen)
2
5%
Anders
3
7%
Weet niet
11
25%
Totaal
44
100%
Werken Vrijwel alle leerlingen (28) die willen gaan werken of naast hun werk tevens een vervolgopleiding willen gaan volgen, willen binnen de hout- en meubelbranche gaan werken. Eén van hen
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002
99
wil buiten de branche gaan werken (in het onderwijs). Tevens blijkt dat meer dan de helft (16) van de groep in loondienst wil gaan werken. Zes leerlingen willen zelfstandig ondernemer worden. Leren Van de veertien leerlingen die willen verder willen gaan leren (eventueel naast een betaalde baan), willen vijf leerlingen naar het hbo. Drie leerlingen willen een vervolgopleiding binnen het mbo gaan volgen en de overige zes weten het nog niet. De vijf leerlingen die naar het hbo willen, noemen als gewenste studierichting: • architectuur/ontwerpen; • bouwkunde; • pabo; • pedagogisch technische hogeschool.
100
DIJK12 Beleidsonderzoek - augustus 2002