Verslag van de nul-meting overlast- en veiligheidsbeleving rond het project “nieuwe energie”
Dr. H.L. Kaal Dr. G.N.G. Vanderveen Universiteit Leiden Afdeling Criminologie Steenschuur 25 Postbus 9520 2300 RA Leiden
Inhoudsopgave Tabellen en figuren..................................................................................................................... 2 Hoofdstuk 1 Inleiding................................................................................................................. 5 1.1 Achtergrond...................................................................................................................... 5 1.2 Onderzoeksvragen............................................................................................................ 6 1.3 Omvang en locatie van het onderzoek ............................................................................. 7 1.4 Opzet rapport.................................................................................................................... 8 Hoofdstuk 2 Methodologie......................................................................................................... 9 2.1 Vragenlijsten .................................................................................................................... 9 2.2 Diepte-interviews ........................................................................................................... 13 2.3 Steekproeftrekking: procedure ....................................................................................... 14 2.4 Representativiteit............................................................................................................ 16 Hoofdstuk 3 Buurt.................................................................................................................... 27 3.1 Sociale cohesie en waardering voor de buurt................................................................. 27 3.2 Ontwikkeling buurt afgelopen jaar................................................................................. 28 3.3 Ontwikkeling waarde woning/ bedrijfspand .................................................................. 29 3.4 Toekomstige ontwikkeling buurt ................................................................................... 30 Hoofdstuk 4 Veiligheidsbeleving............................................................................................. 33 4.1 Uitleg van nut en samenstelling schaal .......................................................................... 33 4.2 Veiligheidsbeleving in gebied I en II ............................................................................. 35 4.3 Onveilige plekken .......................................................................................................... 36 Hoofdstuk 5 Overlastervaring .................................................................................................. 41 5.1 Meldingen van overlast .................................................................................................. 41 5.2 Het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven in de buurt .......................... 42 5.3 Slachtofferschap van vervelende voorvallen en misdrijven........................................... 46 5.4 Wat moet er als eerst aangepakt worden? ...................................................................... 48 Hoofdstuk 6 Zorginstelling ...................................................................................................... 51 6.1 Houding ten aanzien van dak- en thuislozen.................................................................. 51 6.2 Houding ten aanzien van de komst zorglocatie.............................................................. 51 6.3 Voor- en nadelen ............................................................................................................ 56 Hoofdstuk 7 Conclusies ........................................................................................................... 59 Bibliografie.............................................................................................................................. 63 Bijlage A Bijlage B Bijlage C Bijlage D Bijlage E
Vragenlijst omwonenden ........................................................................................ 65 Vragenlijst werkgevers ........................................................................................... 77 Vragenlijst passanten .............................................................................................. 66 Leidraad voor verdiepende meeloopinterviews ...................................................... 66 Overzicht verschillende vergelijkbaarheid instrumenten ........................................ 66
-1-
Lijst met tabellen en figuren Tabel 1 Opzet steekproeftrekking respondentgroepen nulmeting.............................................. 7 Tabel 2 Respons percentages omwonenden............................................................................. 16 Tabel 3 Redenen voor niet-participatie bij bereikte omwonenden .......................................... 17 Tabel 4 Vergelijking van de respondentgroep met gegevens uit de GBA ............................... 18 Tabel 5 Hoofdbezigheid overdag van de geïnterviewde omwonenden ................................... 20 Tabel 6 Uren betaald werk verricht door de geïnterviewde omwonenden .............................. 20 Tabel 7 Type woning van de geïnterviewde omwonenden...................................................... 20 Tabel 8 Respons percentages voor ondernemers ..................................................................... 22 Tabel 9 Redenen voor non-participatie bij bereikte ondernemers ........................................... 22 Tabel 10 Brancheverdeling in populatie, steekproef en geïnterviewde ondernemers.............. 23 Tabel 11 Grootte van het personeelsbestand, geïnterviewd niet meegerekend........................ 24 Tabel 12 Woonplaats van de geïnterviewde ondernemers....................................................... 24 Tabel 13 Behaalde respons bij passanteninterviews per blok .................................................. 25 Tabel 14 Frequentie van aanwezigheid rond de interviewlocatie ............................................ 25 Tabel 15 Doel van bezoek aan gebied rond interviewlocatie................................................... 26 Tabel 16 Sociale cohesie en waardering van de eigen buurt.................................................... 28 Tabel 17 Overzicht van operationaliseringen........................................................................... 34 Tabel 18 Gemiddelde scores op somschalen voor aspecten van veiligheidsbeleving ............. 35 Tabel 19 Indicatoren van veiligheidsbeleving van klanten/bezoekers van ondernemers ........ 36 Tabel 20 Onveilige plekken in het onderzoeksgebied genoemd door omwonenden............... 38 Tabel 21 Percentage van de genoemde redenen voor onveilige plekken dat gerelateerd is aan de doelgroep (daklozen, drank/drugsgebruik, dealen) ..................................................... 39 Tabel 22 Aantal respondenten dat plekken onveilige vond om redenen (mede) gerelateerd aan de doelgroep (% van totaal aantal respondenten dat enge plekken noemt) ..................... 40 Tabel 23 Aantal mensen dat rapporteert wel eens melding te hebben gedaan van overlast in de wijk................................................................................................................................... 41 Tabel 24 Inhoud van de door respondenten genoemde meldingen van overlast in de wijk gedaan bij de politie ......................................................................................................... 41 Tabel 25 Gemiddelde scores op de vier overlastschalen per respondentgroep........................ 46 Tabel 26 Correlatie tussen vier overlastschalen en verschillende achtergrond-variabelen voor omwonenden, ondernemers en passanten ........................................................................ 48 Tabel 27 De belangrijkste problemen volgens de respondenten die met voorrang moeten worden aangepakt............................................................................................................. 49 Figuur 1 Buitengrenzen gebied I en gebied II............................................................................ 8 Figuur 2 Respons en non-respons van omwonenden (inclusief kaderfouten) ........................ 17 Figuur 3 Hoogst voltooide opleiding van de geïnterviewde omwonenden per gebied............ 21 Figuur 4 Netto maandinkomen van de huishoudens van geïnterviewde omwonenden per gebied ............................................................................................................................... 21 Figuur 5 Hoogst voltooide opleiding van de geïnterviewde ondernemers per gebied............. 24 Figuur 6 Sociale cohesie zoals ervaren door omwonenden ..................................................... 27 Figuur 7 Gepercipieerde ontwikkeling buurt afgelopen jaar ................................................... 28 Figuur 8 Gepercipieerde ontwikkeling waarde woning/bedrijfspand afgelopen jaar .............. 30 Figuur 9 Verwachte ontwikkeling buurt komende jaren.......................................................... 31 Figuur 10 Aantal onveilige plekken binnen het onderzoeksgebied genoemd door de omwonenden .................................................................................................................... 37
-2-
Figuur 11 Het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven zoals waargenomen door de omwonenden, ondernemers en passanten.................................................................... 42 Figuur 12 Verschillen tussen gebied I en II in het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven zoals waargenomen door de omwonenden en ondernemers .......................... 43 Figuur 13 Het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven zoals waargenomen door de passanten geïnterviewd op drie verschillende locaties ................................................ 45 Figuur 14 Aantal omwonenden dat slachtoffer is geworden van vervelende voorvallen en misdrijven......................................................................................................................... 47 Figuur 15 Houding t.a.v. daklozen en verslaafden gemeten met zes stellingen ...................... 52 Figuur 16 Houding tegenover de komst van de zorglocatie..................................................... 52 Figuur 17 Gemiddelde houding tegenover de komst van de zorgvoorziening per zescijferig postcode gebied. ............................................................................................................... 53 Figuur 18 Verklaringen gegeven voor houding tegenover komst zorgvoorziening door respondenten met positieve, neutrale en negatieve houding. ........................................... 54 Figuur 19 Genoemde voordelen van komst zorglocatie in de buurt ........................................ 57 Figuur 20 Genoemde nadelen van komst zorglocatie in de buurt............................................ 57
-3-
-4-
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Achtergrond Begin 2006 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden na advies van de Gemeenteraad besloten tot de vestiging van een zorglocatie voor daklozen en alcohol- en drugsverslaafden in gebouw B van het NUON-complex aan de Langegracht te Leiden. De opening van deze voorziening is inmiddels gepland eind 2007. Omwonenden en bedrijven zijn bezorgd over de mogelijke gevolgen van de komst van deze voorziening in hun woon- en werkgebied maar hebben zich tot nu toe begrijpend opgesteld. De gemeente wil dan ook al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat het woon- en werkklimaat in de buurt niet onevenredig belast wordt. De Leidse Leefbaarheidsmonitor van 2004 laat zien dat de waardering voor de buurt in Binnenstad Noord (waar het NUON-B terrein binnen valt) met een 6,9 vergelijkbaar is met het gemiddelde voor Leiden (7,2). Wel ervaart men een relatief hogere mate van verloedering, meer overlast en meer als bedreigend ervaren situaties zoals dronken mensen op straat, mensen die op straat worden lastig gevallen en drugoverlast. De onveiligheidsgevoelens waren bij deze meting dan ook relatief hoog, slechts overtroffen door het stationsdistrict (2004) Het wekt dan ook geen verbazing dat zowel bij gesprekken met betrokkenen aangaande de locatiekeuze als bij de inspraakreacties al een groot aantal klachten over de buurt naar voren kwam, en dat er grote zorgen waren onder de betrokkenen over mogelijke verslechtering van het leefklimaat. Hieruit kwam een groot aantal overlastindicatoren 1 naar voren die ook zijn terug te vinden in andere studies naar de effecten van zorglocaties (Belt en Penninga, 2005; Penninga 2005, RV 06.0003: beantwoording inspraakreacties; Ossewaarde en Janken, 2005). Ook werd aangegeven waar de overlast het grootst is: vooral in het park, op bankjes, aan de waterkant, in de portieken en bij de Aldi. Deze locaties komen overeen met bevindingen van een recente studie naar onveiligheidsbeleving in het gebied Binnenstad Noord/Noorderkwartier door studenten Criminologie van de Universiteit Leiden (Annema en Kerkhoven 2006). Het kanaliseren en reguleren van overlastgevende groepen door middel van goed functionerende zorgvoorzieningen kan de bestaande overlast in een buurt aanzienlijk verminderen. Op initiatief van de omwonenden is het tot een convenant gekomen tussen gemeente, omwonenden en bedrijven waarin afspraken zijn vastgelegd over de openbare orde en veiligheid, het woon- en werkklimaat, de zorgketen en een overlegstructuur. Wat betreft het onderdeel “Onderhoud, Openbare orde en veiligheid” van het convenant is door de gemeente onder andere de volgende concrete actie toegezegd: 1
Genoemd werden: overlastgevend gedrag in de openbare ruimte (samenscholen/hangen; lastig vallen, intimiderend of aanstootgevend gedrag; wildplassen en -poepen; stankoverlast; slapen in de openbare ruimte; betreding en gebruikmaking van steegjes, portieken, speelhuisjes); het gebruik en dealen van drugs; vermogensdelicten zoals woninginbraak en fietsendiefstal; geweldsdelicten en onderlinge ruzies; vervuiling als gevolg van buiten slapen/kamperen, zwerfvuil en overvolle prullenbakken; en daarmee gepaard gaande onveiligheidgevoelens.
-5-
Het laten uitvoeren van een 0-meting en later vervolgmetingen naar de ‘subjectieve veiligheid’ (veiligheidsbeleving van omwonenden, ondernemers, betrokkenen bij de opvang en passanten) in de openbare ruimte van het beheergebied . Er werd gevraagd om een onderzoek dat inzicht kan bieden in de invloed van de vestiging van de zorglocatie op de veiligheidsbeleving van de mensen die wonen en werken in de buurt, maar waarbij ook specifieke vragen zullen worden gesteld over hoe men de aanwezigheid van de zorglocatie ervaart. Het gaat bijvoorbeeld om vragen over gevoelens van (on)veiligheid, het ervaren van verschillende vormen van overlast, buurtproblemen, eventueel slachtofferschap en de leefbaarheid en waardering van de buurt. Daarnaast werd gedacht aan meer open vragen over bijvoorbeeld welke problemen volgens buurtbewoners als eerste aangepakt zouden moeten worden.
1.2 Onderzoeksvragen De gemeente stelt dat het niet de bedoeling is dat overlast zich gaat concentreren rond de opvangvoorziening: “De komst van de opvangvoorziening mag geen toename van overlast voor omwonenden tot gevolg hebben, en dient bij voorkeur bij te dragen aan het verminderen van bestaande overlast” (RV 06/0003). Er wordt door de gemeente dan ook een grote nadruk gelegd op goed omgevingsbeheer 2 om de overlast voor betrokkenen zoveel mogelijk tegen te gaan en te verminderen. Door zowel voor als na de vestiging van de zorglocatie metingen uit te voeren kan worden vastgesteld of zij daar met deze opzet in slaagt. Bij het onderzoek waarover hier gerapporteerd wordt gaat het om de veiligheidsbeleving; observaties van de openbare ruimte en evaluaties van (de effecten van) het handhavend optreden in het gebied zijn elders uitgevoerd. 3 De centrale doelstelling van het onderhavige onderzoek kan dan ook als volgt verwoord worden: Het signaleren en identificeren van veranderingen in de aard en mate van ervaren overlast en veiligheidsbeleving door betrokkenen (omwonenden, ondernemers, werknemers en passanten) na vestiging van de nieuwe zorglocatie op het Nuon-B terrein. Gezien de doelstelling van de gemeente de overlast in de omgeving van de zorglocatie te verminderen worden de metingen zodanig uitgevoerd dat goed zicht verkregen kan worden op de ontwikkelingen in de buurt en dat de resultaten zonodig aanknopingspunten kunnen bieden voor gerichte aanvullende maatregelen. Op basis van de centrale doelstelling zijn dan ook de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
2
Hieronder wordt verstaan: fysieke maatregelen ter bevordering van veiligheid en leefbaarheid zoals goede verlichting, onderhoud, bestrating, groenvoorzieningen, het schoonhouden van de omgeving; een effectieve klachtenregeling met 24-uurs bereikbaarheid; en afspraken met de politie in geval van overlast (Convenant zorglocatie, 2006). 3 Hoewel de centrale doelstelling zich beperkt tot de (subjectieve) overlastervaring en veiligheidsbeleving verdient het voor de interpreteerbaarheid van het onderzoek aanbeveling dat hierbij ook een link gemaakt wordt naar gegevens over objectieve veiligheid uit andere bronnen, zoals bijvoorbeeld politiegegevens en een omgevingsschouw. In najaar 2006 wordt hierover een aparte rapportage verwacht.
-6-
A. In hoeverre heeft de vestiging van de zorglocatie invloed op de veiligheidsbeleving van de mensen die wonen en werken in de buurt? B. In hoeverre heeft de vestiging van de zorglocatie invloed op de overlast ervaren door de mensen die wonen en werken in de buurt? C. Welke houding heeft men ten aanzien van de gebruikers van de zorglocatie en hoe ervaart men de aanwezigheid van de zorglocatie? D. Waardoor zijn de ontwikkelingen in overlastervaring en veiligheidsbeleving mogelijk te verklaren en welke aanwijzingen worden er gevonden voor maatregelen die eventuele negatieve ontwikkelingen zouden kunnen tegengaan? Voor een goede evaluatie is het van belang dat gegevens worden verkregen over de situatie voorafgaande aan de opening (nulmeting c.q. voormeting) en na de opening (nameting) van de zorgvoorziening. Het voor u liggende rapport is een verslag van de resultaten van de 0meting, en zal dus nog geen antwoord kunnen geven op de gestelde onderzoeksvragen. Het zal de basis vormen voor verslaglegging over de ontwikkelingen in het onderzoeksgebied na de vervolgmetingen. Dit sluit niet uit dat dit rapport aan betrokkenen bij de vestiging van de zorginstelling mogelijk indicaties kan bevatten voor aandachtspunten bij de verdere uitvoering. Het is echter belangrijk voor ogen te houden dat dit niet de hoofddoelstelling van een nulmeting is. De nulmeting is gehouden in mei 2006, de vervolgmetingen staan nu gepland voor mei 2007 en mei 2008.
1.3 Omvang en locatie van het onderzoek Voor de bepaling van de te onderzoeken groepen is het relevant te weten dat er rondom het NUON-gebouw door de gemeente drie gebieden zijn onderscheiden: gebied I is klein van omvang (ca. 1460 inwoners), gebied II is een wat ruimer gebied met 5700 inwoners dat gebied I omvat, en gebied III is de hele gemeente Leiden (ca. 118.000 inwoners) (Figuur 1). Het onderhavige onderzoek is uitgevoerd in gebieden I en II; in dit rapport wordt met gebied II bedoeld het gebied II exclusief gebied I om vergelijkingen mogelijk te maken. Gebied III wordt onderzocht tijdens de reguliere Leidse veiligheidsmetingen, waarbij de opzet is dat de subjectieve veiligheidsmetingen in gebied I en II data leveren die een vergelijking van trends mogelijk maakt. De te onderzoeken groepen waren in het convenant vastgelegd, namelijk de omwonenden, de ondernemers, en de passanten in gebied I/II, en betrokkenen bij/van de zorgvoorzieningen. Deze laatsten zullen pas een rol spelen in de vervolgmetingen (Tabel 1).
Tabel 1 Opzet steekproeftrekking respondentgroepen nulmeting
DOELGROEPEN STEEKPROEF Steekproef getrokken uit GBA; Omwonenden
Ondernemers Passanten
beoogde respons: 150 interviews in gebied I en 120 interviews in gebied II (exclusief gebied I). Aanvullend: selecte steekproef van circa 20 respondenten voor diepte-interview. Steekproef getrokken uit overzicht ondernemingen Kamer van Koophandel; beoogde respons: 50 ondernemers per gebied Beschikbaarheidsteekproef op 3 locaties binnen gebied 1; beoogde respons 150-200 interviews
-7-
Figuur 1 Buitengrenzen gebied I (binnenste lijn) en gebied II (buitenste lijn)
1.4 Opzet rapport Omdat vergelijkbaarheid tussen de nulmeting en latere metingen van groot belang is wordt er in hoofdstuk 2 uitgebreid aandacht aan besteed aan de gehanteerde methode van onderzoek en de representativiteit van de onderzochte groepen. Het rapport is verder thematisch georganiseerd. Dat wil zeggen dat niet per respondentgroep wordt gerapporteerd, maar dat de resultaten van het omwonenden-, het werkgevers- en het passantenonderzoek zullen worden gebruikt om per thema een beeld te schetsen van de situatie in de twee deelgebieden. Hierbij worden de in paragraaf 1.2 genoemde onderzoeksvragen gevolgd. Hoofdstuk 3 gaat in op het (sociale) klimaat binnen de twee beheersgebieden en de door respondenten waargenomen ontwikkelingen binnen de buurt. Hoofdstuk 4 beschrijft allereerst wat er onder veiligheidsbeleving wordt verstaan om vervolgens een beeld te schetsen van de onveiligheidsbeleving binnen het onderzoeksgebied. Daarnaast wordt er beschreven welke plaatsen binnen het onderzoeksgebied door de respondenten als onveilig worden ervaren. Hoofdstuk 5 richt zich op de frequentie waarmee vervelende voorvallen en incidenten volgens de respondenten voorkomen binnen het onderzoeksgebied. Ook wordt beschreven welke vormen van overlast volgens de respondenten actief aangepakt dienen te worden. Hoofdstuk 6 beschrijft te houding van de respondenten ten opzichte van de komst van de nieuwe zorginstelling en de doelgroep. In hoofdstuk 7 tenslotte wordt een kort overzicht gegeven van de bevindingen. -8-
Hoofdstuk 2 Methodologie
Door de onderzoekers wordt veel waarde gehecht aan de methodologische verantwoording van het onderzoek. Het doel van survey-onderzoek zoals hier uitgevoerd is dat een beeld verkregen kan worden van de mate waarin bepaalde meningen en gevoelens binnen de onderzoekspopulatie voorkomen. Niet zelden worden in onderzoek de resultaten breder uitgelegd dan op basis van de gestelde vragen te rechtvaardigen is. Voor de juiste interpretatie van de resultaten van het onderzoek is het dan ook van belang welke vragen op welke manier gesteld zijn. Dit komt aan de orde in paragraaf 2.1 en 2.2. Behalve een goede basisvragenlijst is het van belang dat deze vragenlijst aan de juiste mensen wordt voorgelegd. Een niet representatieve steekproef betekent dat er geen geldige uitspraken kunnen worden gedaan over de onderzoeksbevolking als geheel. Dit geeft mensen die hun standpunt slechts in minderheid verwoord zien in de resultaten de mogelijkheid te claimen dat zijn of haar medestanders niet (voldoende) aan het woord gelaten zijn. Bij een onderzoek als het onderhavige is het belangrijk dat de resultaten als basis voor verdere discussie kunnen dienen, en dat de resultaten zelf geen onderwerp van discussie meer hoeven te zijn. Er is de onderzoekers dan ook alles aan gelegen geweest om een zo representatief mogelijke afspiegeling van de onderzoekspopulatie te verkrijgen. In paragraaf 2.3 en 2.4 zal aan de orde komen hoe dit is bewerkstelligd.
2.1 Vragenlijsten Bij de inhoud en vormgeving van de instrumenten is zoveel mogelijk aangesloten bij enerzijds de reguliere Leidse veiligheidsmetingen en traditionele landelijke onderzoeken zoals de Politiemonitor en anderzijds de relatief nieuwe meetinstrumenten op het gebied van veiligheidsbeleving. Dit maakt het niet alleen mogelijk trends in kaart te brengen en vergelijkingen te maken met andere (Leidse) buurten, maar ook worden zo meer valide en betrouwbare metingen van de verschillende aspecten van onveiligheidsbeleving bewerkstelligd. De traditionele of reguliere indicatoren zijn meestal niet voldoende en worden hier daarom alleen in verbeterde versies gebruikt. Deze versies zijn gebaseerd op Vanderveen’s (2006) onderzoek naar onveiligheidsbeleving of angst voor criminaliteit. Dit onderzoek concentreerde zich op de conceptualisering (‘wat is het’) en operationalisering (‘hoe meet je het’) van het concept onveiligheidsbeleving. Een basisvragenlijst lag ten grondslag aan in totaal vier meer of minder verschillende instrumenten die zijn afgenomen onder de verschillende groepen en voor verschillende doeleinden. Deze instrumenten zijn de vragenlijst voor omwonenden, werkgevers en passanten en de leidraad voor het verdiepende meeloopinterview met omwonenden en informanten. De basisvragenlijst bestaat uit diverse indicatoren voor de verschillende aspecten van onveiligheidsbeleving en uit vragen over concrete ervaringen met overlastgevende situaties of personen. Daarnaast zijn er specifieke vragen toegevoegd die betrekking hebben op de houding van respondenten ten aanzien van gebruikers van de zorglocatie en de komst dan wel aanwezigheid van de zorglocatie.
-9-
Er is zowel gebruik gemaakt van zeer gestructureerde vragen als meer open vragen om zo meer inzicht te krijgen in beleving, ervaren overlast en mogelijk daarmee gepaard gaande gedragsaanpassingen. Deze open vragen maken de interpretatie van de meer kwantitatieve resultaten makkelijker. Omdat de instrumenten zijn afgeleid van één enkele basisvragenlijst, is de opzet van de verschillende instrumenten zodanig dat de grote lijn van de interviews vergelijkbaar is tussen de groepen. De vragenlijst die afgenomen is bij de steekproef van omwonenden uit gebied I en gebied II is tevens de meest omvattende. Het interview duurde gemiddeld 32 minuten. De vragenlijst die is gebruikt in de interviews met ondernemers is een aangepaste versie van de vragenlijst die in de interviews met omwonenden is gebruikt. Het interview onder ondernemers duurde gemiddeld 27 minuten. De vragenlijst die is gebruikt in de interviews met passanten is een sterk verkorte versie van de vragenlijst voor omwonenden. Dit passanteninterview duurde doorgaans een paar minuten. Gezien de complexiteit van de instrumenten is er voor gekozen de vragenlijsten in een faceto-face interviewsituatie af te nemen. Hoewel dit tijdrovender is dan een schriftelijke of telefonische enquête komt dit de kwaliteit van de data aanzienlijk ten goede. Vooral de open vragen en locatiebepaling van onveilige plekken leveren meer op wanneer er in een face-toface situatie ruimte is voor nadere verduidelijking door zowel interviewer als respondent. De vragenlijsten zijn in hoge mate gestandaardiseerd en gestructureerd, met uitgebreide instructies voor de interviewer. Dit waarborgt de vergelijkbaarheid van de antwoorden van de respondenten. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op een aantal onderdelen van de basisvragenlijst. De instrumenten die hiervan zijn afgeleid zijn te vinden in bijlagen A tot D. De met een selectie van de omwonenden uitgevoerde diepte-interviews zijn een uitbreiding op enkele aspecten van het omwonenden survey-onderzoek. De opzet van deze interviews wordt in paragraaf 2.2 apart besproken. 2.1.1 Achtergrondgegevens Na de introductie van de interviewer zijn de respondenten eerst enkele vragen gesteld die betrekking hebben op sociaal-demografische kenmerken, gegevens met betrekking tot de onderneming en gegevens over de frequentie van en reden voor het bezoek aan het gebied bij passanten. Er is bewust voor gekozen om met deze vragen te beginnen omdat sommige vragen in de vragenlijst tamelijk uitvoerig en bij tijd en wijle ook lastig te plaatsen zijn, hetgeen demotiverend kan werken. Het kan in dat geval helpen om te beginnen met vragen waarop iedereen het antwoord wel weet. Er zijn geen problemen geweest met respondenten die niet bereid waren achtergrondgegevens te verstrekken. 2.1.2 Vervelende voorvallen en misdrijven in de buurt Het tweede deel van de vragenlijsten gaat specifiek in op de ervaren overlast in de eigen buurt. Dit deel is aan alle respondentgroepen gevraagd. De respondenten werd gevraagd naar vervelende voorvallen en misdrijven, die in de buurt voor kunnen komen. Hierbij is aangesloten bij onder andere de Politie Monitor Bevolking en lokale leefbaarheids- en veiligheidsmonitoren. Waar nodig is in de omschrijving van het voorval in de ondernemersvragenlijst expliciet verwezen naar de onderneming, zoals bijvoorbeeld “bedreiging of intimidatie in het bedrijfspand”. De respondent is gevraagd aan te geven of de - 10 -
genoemde zaken vaak, soms of bijna nooit voorkomen in de buurt. De voorvallen zijn op basis van een factor-analyse onder te verdelen in 4 categorieën. 4 De items binnen elk van deze categorieën bleken schaalbaar. 5 In paragraaf 5.2 worden deze schalen verder besproken. Na de volgende meting zal met behulp van dit deel van de vragen kunnen worden vastgesteld in hoeverre de ervaren (drugs)overlast in het onderzoeksgebied is veranderd. De respondenten is tevens gevraagd aan te geven wat de twee belangrijkste problemen in de buurt zijn waarvan de respondent vindt dat die met voorrang zouden moeten worden aangepakt. Deze vragen geven een beeld van wat de buurtbewoners van de overheid verwacht. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de voorgaande lijst van voorvallen en misdrijven. Tenslotte zijn vragen gesteld over het melden van overlast: respondenten is gevraagd of vervelende voorvallen wel eens ergens gemeld zijn, en zo ja aan wie. 2.1.3 Evaluatie buurt Aan de respondenten is een aantal vragen gesteld die een beeld schetsen van gevoelens met betrekking tot de ontwikkeling van de buurt. De bedoeling van deze vraag is om bij vervolgmetingen vast te kunnen stelen welke invloed de vestiging van de zorginstelling heeft gehad op de buurt. Zo is de vraag gesteld of de buurt waarin de respondent woont het afgelopen jaar vooruit of achteruit is gegaan, of gelijk is gebleven. Hierbij is tevens een toelichting gevraagd om te kijken of genoemde veranderingen te maken hebben met de aanwezigheid van dak- en thuislozen. Om dezelfde reden is respondenten is gevraagd of zij denken dat de waarde van de eigen woning of het pand van de onderneming is veranderd in het afgelopen jaar. Naast vragen over het afgelopen jaar is de vraag gesteld of de respondent denkt dat de buurt de komende jaren vooruit of achteruit zal gaan, of gelijk zal blijven. Ook hierbij vraagt de interviewer aan de respondent een toelichting. Tenslotte zijn aan de omwonenden stellingen, afkomstig uit (landelijke) monitoren, voorgelegd die betrekking hebben op de gepercipieerde sociale cohesie van de eigen buurt. Een voorbeeld van zo’n stelling is ‘De mensen in deze buurt kennen elkaars nauwelijks’ en ‘Ik heb veel contact met andere buurtbewoners’. De items zijn samen te vatten in één sociale cohesie schaal. 6 2.1.4 Veiligheidsbeleving ‘Veiligheidsbeleving’ kan niet gemeten worden met een enkele vraag. In deze studie is veiligheidsbeleving gemeten op de meest betrouwbare en valide wijze. Zowel de angst zelf slachtoffer te worden, de risicoperceptie, als de ernst van de gevolgen en onveiligheidsgevoelens zijn gemeten zoals geadviseerd door Vanderveen (2006). Hier zijn verschillende aspecten van veiligheidsbeleving gemeten met verwijzing naar bedreiging, een seksueel misdrijf, een inbraak en mishandeling. Overigens is de verwijzing naar deze delicten hier vooral relevant omdat de items gezamenlijk een betrouwbare en valide somschaal opleveren voor de diverse aspecten van veiligheidsbeleving (Vanderveen 2006). Meer over het nut van deze schalen is te vinden in hoofdstuk IV. 4
Hierbij is gebruik gemaakt van een PCA met Varimax rotatie over alle drie de datasets samen. Deze vier factoren verklaren samen 54,5% van de variantie. De verklaarde variantie door elk van de factoren afzonderlijk is 17,5% door factor 1 (overlast door daklozen); 16,1% door factor 2 (fysieke dreiging); 12,3% door factor 3 (bedreiging van bezit) en 8,5% door factor 4 (fysieke onbetamelijkheden). 5 Cronbach’s Alpha voor factor 1 = 0,86; voor factor 2 = 0,83; voor factor 3 = 0,79; en voor factor 4 = 0,70. 6 Cronbach’s Alpha = 0,78.
- 11 -
Het meest gemeten en daarmee bekendste aspect van veiligheidsbeleving refereert naar onveiligheidsgevoelens (zie bijvoorbeeld Ferraro & LaGrange 1988), waarbij gevraagd wordt of mensen zich in een bepaalde situatie veilig of op hun gemak voelen. In deze studie zijn deze onveiligheidsgevoelens gemeten met behulp van vier items, die samen te vatten zijn in één score. 7 De items zijn hetzelfde voor omwonenden en passanten. Voor passanten is dit het enige aspect van veiligheidsbeleving dat gemeten is. De vier items zijn aangepast voor de werkgevers. Voorbeelden van items voor werkgevers zijn “Ik voel me veilig als ik ’s avonds op weg ben van of naar mijn onderneming” en “Ik voel me op mijn gemak als ik ’s avonds alleen het pand afsluit”. 8 Om ook een indicatie te hebben van de gepercipieerde veiligheidsgevoelens van klanten van ondernemers zijn aan de ondernemers zijn ook hierover stellingen voorgelegd. Een voorbeeld van zo’n stelling is ‘Klanten/bezoekers vinden de buurt waarin de onderneming gevestigd is veilig’ en ‘We zijn het afgelopen jaar klanten/bezoekers kwijt geraakt vanwege de onveiligheid in deze buurt’. Ook deze items bleken schaalbaar. 9 2.1.5 Slachtofferschap (victimisatie) De respondenten is gevraagd aan te geven van welke vormen van overlast en criminaliteit zij zelf wel eens last hebben in de eigen buurt. De respondenten konden zelf zaken (voorvallen, misdrijven) aandragen, maar als voorbeeld werd verwezen naar de voorvallen in de buurt die in een eerdere vraag benoemd waren, zoals fietsdiefstal, bedreiging, bedelen of rommel op straat (zie paragraaf 2.1.2). Ook werd de respondenten bij elk genoemd voorval gevraagd hoe lang geleden het was dat dit hen overkomen was. Deze vragen werden gesteld om een idee te krijgen van de concrete omvang van de overlast. 2.1.6 Zorglocatie Om te kijken wat de basishouding tegenover de komst van de daklozenopvang is en of de houding ten opzichte van dak- en thuislozen verandert na de komst van deze opvang is aan omwonenden en ondernemers gevraagd aan te geven in hoeverre zij het eens of oneens zijn met stellingen die hier betrekking op hebben. Voorbeelden zijn: “Het is de taak van de gemeente om daklozen en verslaafden opvang te bieden” en “Daklozen en verslaafden vergroten de onveiligheid in de buurt”. Respondenten is ook gevraagd of zij op de hoogte waren van de komst van een zorglocatie voor daklozen en alcohol- en drugsverslaafden in hun buurt en hoe zij hiervan op de hoogte zijn geraakt. De attitude ten aanzien van de komst van deze zorglocatie komt ter sprake – staan mensen positief of negatief ten opzichte van de komst van de zorglocatie en waarom evenals de voor- en nadelen die er volgens de respondent kleven aan de komst van een dergelijke zorglocatie in de eigen buurt. Hier is gekozen voor open vragen om alle ruimte te geven voor de eigen ideeën van de respondenten. Passanten is alleen gevraagd of zij op de hoogte waren van de komst van een zorglocatie voor daklozen en alcohol- en drugsverslaafden in gebouw B van het Nuon-complex aan de Langegracht. 7
De schaal op basis van deze vier items had in de steekproef van de omwonenden een betrouwbaarheid (Cronbach’s Alpha) van 0,86 en bij de passanten van 0,80. 8 Cronbach’s Alpha = 0,82. 9 Cronbach’s Alpha = 0,72.
- 12 -
2.1.7 Onveilige plekken binnen het onderzoeksgebied Respondenten is tenslotte gevraagd aan te geven welke plekken binnen gebied II als onveilig worden ervaren en waarom. Tevens werd daarbij gevraagd in hoeverre dit reden was om de genoemde plekken te mijden en of dit ‘s avonds of overdag zo was.
2.2 Diepte-interviews De aanvullende interviews zijn gevoerd met zowel informanten als met omwonenden die al mee hadden gewerkt aan de survey. Voor medewerking aan dit interview kregen respondenten een cadeaubon. Deze interviews hadden een ander karakter dan de interviews met omwonenden, passanten en werkgevers. In de aanvullende interviews is door middel van face-to-face meeloopinterviews gezocht naar een verdieping van de inzichten die uit de eerste exploratieve analyses van de surveydata naar voren kwamen. De interviews vonden plaats op straat in de buurt van de woning van de respondent en werden opgenomen op tape. De respondent werd duidelijk gemaakt dat z/hij zelf kon vertellen over de eigen buurt. De interviewer stelde aan de respondent voor samen in de buurt rond te lopen, zodat specifieke situaties en omstandigheden aangewezen konden worden. De respondent beslist dus zelf wat z/hij aan de interviewer wil laten zien of aanwijzen; wel heeft de interviewer zoveel mogelijk gestreefd naar volledigheid. De respondent is gevraagd hoe lang z/hij al woonachtig is in de buurt. Daarnaast stonden enkele thema’s centraal waar de interviewer zo nodig naar verwees. De interviews werden onder andere uitgevoerd om inzicht te krijgen in de betekenis van bepaalde begrippen; wat wordt verstaan onder bijvoorbeeld lastigvallen of bedelen? Valt de verkoop van de daklozenkrant daar misschien ook onder? Ook van belang is hoe de respondent denkt over de grootte en ernst van probleem, hoe groot de groep is die het veroorzaakt, hoe lang de problemen er al zijn en of er veranderingen zijn te signaleren. Deze veranderingen kunnen betrekking hebben op verplaatsing, afname/toename, de grootte van de groepen en de samenstelling van de groepen overlastgevende personen. Daarnaast zijn de interviews gebruikt om zoveel mogelijk aanknopingspunten voor (gemeentelijk) beleid te genereren, door respondenten zelf na te laten denken over mogelijke oplossingen en de vooren nadelen van die oplossingen. In het meeloopinterview is derhalve dieper ingegaan op de thema’s die in de vragenlijst ook al aan de orde zijn gekomen, namelijk mogelijke problemen met betrekking tot criminaliteit en overlast in de buurt en de komst van een zorglocatie voor verslaafden op het NUON- terrein. Hoewel de respondent in grote mate de regie had, staat hieronder kort een aantal vragen aangegeven waarmee door de interviewers het interview richting gegeven kon worden (zie ook Bijlage D). 2.2.1 Buurtproblemen en oplossingen overlast De interviewers vertelden de respondenten de meest genoemde problemen zoals die uit het vragenlijst onderzoek naar voren waren gekomen: rommel op straat, daklozen/ verslaafden en hangjongeren. Vervolgens werd de respondenten gevraagd of zij zelf dat misschien ook de grootste problemen in de buurt vonden, of dat zij andere dingen meer van belang achtten. Vragen die de interviewers konden gebruiken in het interview waren: -
Wat is het grootste probleem volgens u en kunt u dat me laten zien? - 13 -
-
Wat vindt u dat echt aangepakt of veranderd zou moeten worden? Hoe zou dat aangepakt moeten worden en door wie? Wie zou er wat aan moeten doen en wat dan? Kunt u oplossingen verzinnen? Heeft u wel eens contact of overleg met bijvoorbeeld de wijkagent over problemen in uw buurt? Wat vindt u de grootste voor- en nadelen van de oplossingen voor belangrijke problemen in deze wijk? Wat voor ervaringen heeft u zelf met overlastgevende personen?
2.2.2 Houding ten opzichte van zorglocatie Een tweede hoofdthema was de komst van de zorglocatie. De interviewers vertelden dat er een zorglocatie voor daklozen en alcohol- en drugsverslaafden komt in gebouw B van het Nuon-complex aan de Langegracht. Vervolgens werden de respondenten er op gewezen dat sommige mensen het goed vinden dat die zorglocatie daar komt, dat het andere mensen niet echt uit maakt en dat weer anderen de zorglocatie daar niet willen. De respondenten werd vervolgens gevraagd welke voor- en nadelen van de zorglocatie er volgens de respondent zelf zijn. Vragen die de interviewer kon gebruiken waren: -
Sommige mensen verwachten dat door de komst van de zorglocatie er meer overlast en criminaliteit zal komen, andere mensen denken dat de overlast juist beter in de hand te houden is wanneer het geconcentreerd is op één plek. Hoe denkt u daarover? De gemeente wil eventuele problemen zoveel mogelijk voorkomen en probeert maatregelen te bedenken die mogelijke problemen voorkómen of tegengaan. Heeft u ideeën voor deze mogelijke maatregelen?
2.3 Steekproeftrekking: procedure 2.3.1 Omwonenden – vragenlijst– en diepteinterviews Voordat het onderzoek van start ging, is er vanuit de gemeente een brief bezorgd op alle adressen binnen gebied I en II om aan te kondigen dat er een onderzoek zou plaatsvinden. In deze brief stond vermeld wat de aanleiding was voor het onderzoek en waarom er een onderzoek door de Universiteit uitgevoerd zou worden. Bovendien stond er in de brief vermeld dat de Universiteit via een willekeurige steekproef omwonenden zou selecteren voor deelname aan het onderzoek. De geselecteerde omwonenden zouden per brief door de Universiteit benaderd worden. Het steekproefkader voor het selecteren van omwonenden werd bepaald met behulp van de Gemeentelijke Basis Administratie van 1 april 2006. Hieruit werden omwonenden willekeurig door de computer geselecteerd. Vervolgens zijn deze geselecteerde omwonenden, zoals vermeld stond in de brief vanuit de gemeente, schriftelijk benaderd. In de brief van de Universiteit stond het doel en het belang van het onderzoek vermeld en de desbetreffende bewoner werd vriendelijk verzocht om medewerking te verlenen aan het onderzoek. Er stond ook in dat een onderzoekster van de Universiteit huisbezoeken zou afleggen en dat de bewoner indien hij/zij liever vooraf een afspraak wilde maken voor een interview, kon bellen met de onderzoeksleidster. Slechts een klein aantal mensen heeft daadwerkelijk gebeld voor het maken van een afspraak. De geselecteerde omwonenden die niet vooraf belden, werden aan de deur benaderd. - 14 -
Geselecteerden van wie het telefoonnummer openbaar was, werden eventueel ook telefonisch benaderd voor een afspraak. De meeste omwonenden reageerden positief wanneer hen de vraag gesteld werd om mee te werken aan het onderzoek. Vaak kon de onderzoekster die aangebeld had direct een interview afleggen, soms werd een afspraak gemaakt. Non-respons na contact kwam voornamelijk van geselecteerden die niet voldoende Nederlands spraken, verhuisd waren of binnen korte termijn zouden verhuizen en van mensen die aangaven geen tijd te kunnen vrijmaken voor een interview (zie paragraaf 2.4.1). Wanneer de geselecteerde bewoner meerdere malen niet thuis aangetroffen werd, werd een brief in de brievenbus gedaan danwel afgegeven aan een huisgenoot. In deze brief werd de geadresseerde gevraagd contact op te nemen met een van de onderzoeksters van de Universiteit, zodat er alsnog een afspraak gemaakt zou kunnen worden voor een interview. Dit heeft een kleine verhoging van het responspercentage opgeleverd De meeste geselecteerden werden bereikt na een, twee of drie huisbezoeken. De adressen van de groep geselecteerden waar uiteindelijk geen contact mee is geweest, werd minstens drie keer bezocht op verschillende dagen en dagdelen. Naast een interview op basis van een vragenlijst dat met geselecteerde omwonenden is gehouden, is met een kleine selectie uit diegenen die daaraan hadden meegewerkt, een verdiepend interview gevoerd. De respondenten die deelnamen aan het diepte-interview waren geselecteerd op basis van woonadres, geslacht en overlastbeleving. Uit gebied I en II werden vijftien personen opnieuw geïnterviewd in de vorm van een meeloop-interview: negen respondenten uit gebied I geselecteerd en zes respondenten uit gebied II. De mensen uit gebied II woonden allen dichtbij gebied I of aan een vermoede aanlooproute naar de toekomstige zorglocatie. Daarnaast heeft een viertal key-informanten, waaronder twee wijkagenten en de voorzitter van de buurtvereniging, ook meegewerkt aan een diepteinterview. Het streven is om bij de vervolgmetingen deze interviews zoveel mogelijk met dezelfde respondenten te houden. 2.3.2 Ondernemers De eerder genoemde aankondigingsbrief van de gemeente is ook bezorgd bij alle ondernemingen in het onderzoeksgebied. Uit een overzicht van de Kamer van Koophandel van januari 2006 van ondernemingen in gebied I en II is door de computer een a-selecte steekproef getrokken. Geselecteerde ondernemers werden vervolgens net zoals de omwonenden benaderd door middel van een brief vanuit de Universiteit. Vervolgens werden deze ondernemingen bezocht en/of telefonisch benaderd. Bijna alle ondernemingen waren in de telefoongids te vinden, waardoor het benaderen van ondernemingen per telefoon gemakkelijker ging dan bij de omwonenden het geval was. Ondernemers bleken vaak in de ochtend of middag te kunnen afspreken. Hoewel sommige omwonenden direct bij het eerste huisbezoek geïnterviewd wilden worden, wilden de meeste ondernemers liever een afspraak maken voor een interview. 2.3.3 Passanten Passanten zijn geënquêteerd met behulp van de eerder beschreven korte vragenlijst op basis van een beschikbaarheidsteekproef. Op drie dagdelen per dag (8:00-11:00; 15:00-18:00; en 20:00-23:00) zijn gedurende een opeenvolgende dinsdag en zaterdag in mei passanten op drie verschillende locaties gevraagd worden om hun medewerking. De locaties zijn voorgesteld door de convenantgroep. Besloten werd te interviewen voor de Digros op de Langegracht, op - 15 -
de Heen en Weerbrug aan het eind van de Korte Mare, en in het Huigpark. Door de spreiding in tijdstippen, dagen en locaties is getracht een brede afspiegeling te krijgen van de verschillende groepen passanten in het gebied. Voor een overzicht van de gerealiseerde interviews zie Tabel 13.
2.4 Representativiteit 2.4.1 Omwonenden
Respons percentages omwonenden In totaal zijn er 560 brieven verstuurd naar omwonenden, 300 in gebied I en 260 in gebied II; Uiteindelijk zijn er 278 interviews gerealiseerd, 153 in gebied I en 125 in gebied II. Hiermee zijn de gestelde targets gehaald. Van de non-respons groep is van een deel bekend dat zij ten onrechte in de steekproef zaten, ofwel doordat zij ten tijde van het onderzoek reeds verhuisd waren 10, ofwel doordat zij in een zorginstelling verbleven 11. Bij deze zogenoemde kaderfouten ging het in totaal om 55 gevallen. Het uiteindelijke steekproefkader bestond, voorzover bekend, dus uit 505 omwonenden. Het gemiddelde behaalde responspercentage was derhalve 55 procent (zie Tabel 2), hetgeen voor een dergelijke studie goed is. Hoewel verwacht werd dat de respons in gebied I hoger zou zijn dan in gebied II door een meer directe betrokkenheid van de bewoners daar was dit maar zeer ten dele het geval.
Tabel 2 Respons percentages omwonenden
Respons Non-respons Totaal χ²=0,78; n.s.
GEBIED I 153 57% 116 43% 269 100%
GEBIED II 125 53% 111 47% 236 100%
TOTAAL 278 55% 227 45% 505 100%
Over de non-respons groep is doorgaans niet veel bekend: zij zijn immers niet geïnterviewd. In 127 gevallen uit de non-respons groep is totaal geen contact geweest met de betrokken omwonende: deze mensen zijn aangeschreven, zijn minstens drie keer op verschillende dagen en tijdstippen benaderd, en zijn nogmaals met een briefje gevraagd om contact op te nemen maar zijn nimmer thuis aangetroffen en hebben geen contact opgenomen. 12 Hier weten we dus niets van: deze mensen kunnen verhuisd zijn, met vakantie zijn geweest, of gewoon door toeval steeds misgelopen zijn. In 100 gevallen is wel contact gelegd met de omwonenden maar heeft er geen interview plaatsgevonden. In ruim de helft van deze gevallen hadden mensen geen zin of geen tijd of beide. 13 In andere gevallen was een interview onmogelijk door bijvoorbeeld gebrekkige kennis van het Nederlands, ziekte of vakantie (zie Tabel 3). De non-respons lijkt evenwichtig verdeeld binnen het gebied. Het is dus niet zo dat mensen in een bepaalde buurt binnen de gebieden opvallend veel meer of minder geneigd waren om deel 10
Dit betrof overigens niet alleen recent verhuisden; de interviewers kregen herhaaldelijk te horen dat iemand reeds zeer lange tijd vertrokken was. 11 Alle mensen waarvoor dit gold, woonden in een gezinsvervangend tehuis voor verstandelijk gehandicapten 12 Omdat niet duidelijk is in hoeverre deze mensen wel bereikt zijn, maar geen zin/tijd hadden te reageren, is het in deze onderzoeksopzet niet mogelijk eenduidig onderscheid te maken tussen de bruto en netto respons. 13 Deze categorieën zijn moeilijk te onderscheiden aangezien mensen doorgaans geen zin hebben er tijd voor vrij te maken omdat andere dingen prioriteit hebben.
- 16 -
te nemen aan het onderzoek. Bij de interpretatie van Figuur 2 is het belangrijk voor ogen te houden dat de witte gebieden links en rechtsboven in gebied II en boven in gebied I niet ondergerepresenteerd zijn, maar dat hier gewoon weinig tot geen mensen wonen. Deze gebieden zijn respectievelijk het stationsplein, het terrein van de nog te bouwen wijk Nieuw Leyden, en het Nuon-terrein.
Tabel 3 Redenen voor niet-participatie bij bereikte omwonenden
Geen tijd/zin Slecht Nederlands Ziekte Gaat verhuizen Afspraak niet nagekomen Vakantie Totaal
31 7 6 5 5 0 54
# S # S
# S# S # S
S # # S # S S # S ## S
# S S # S# # S # S # S ## S # S #S S
# S
# S
# S # S
# S # S# S
# S # S
# S
# S # S# S # S
# S
# S
# S
S ## S # S # S S# # S# S
S # # S# S S ## S # S # S
# S
# S
# S # S S # ## S S # S# S# S
# S # S
# ## S SS
# S S # # S # S # S S # # S S ## # S S # S # S# S# S S# # S# S
# S
# S # S S ## S # S # S # S
GEBIED II 23 50% 9 20% 4 9% 3 7% 3 7% 4 9% 46 100%
S #
# S # S # S
GEBIED I 57% 13% 11% 9% 9% 0% 100%
# S # S # S # S# # S# # S S S # S # # S# S # S # S# # S S S S # ## S S # #S # S S # S # # SS S # S # # S # S # S
# S # S # S S# # S # # S #S S # S # S # S
# S # S # S
# # ## SS S S # S# S# # S S # # # S S # S # S S# # S# S # S # S # # # S S S# S S # S # S # S ## S # # S# SS # # # S # S # S S S # # # # S # S S S S S # # SS # # # S # S S S # # # S S # S S # # # S# # S# S# # S S S# S S S # S # # S# S# S# S # # S# # # S S # S # # # # S # S # S S S S S S# S S# # S# S # S# S S# S# S# S # ## S# S# S S# S # # SS #S ## S# S S S# S # # S S S# # # S # # # S# S S # # # S# S S# # # # # # S S S S S # S S S S S # S# # # # S # S S S S # S # # # # # S # S S S# S S S # SS S # S# # # S # S # S # S # S # # # # # S S S S S # # # S # # S # S S S S # S # S S # # S # # # S# S S # # S # S S S S # # # S # S # S# # # S S S S # # S # S S # S # S # # ## S S # S S # S# SS S # ## S # S # S S S # # S# S # # S S # # # S S S
# # # S S# S # S# S # S # # # # # SS S# S# S # S# S S# SS # S S# SS ## S # S # S # S # S # S # S # S # #S S # S # S # S # # S S S # # # S S # S # # SS # # S # S S # S # S # S # S
# S# S
# S # S
# #S S # S
Figuur 2 Respons (groen) en non-respons (rood) van omwonenden (inclusief kaderfouten)
- 17 -
TOTAAL 54 54% 16 16% 10 10% 8 8% 8 8% 4 4% 100 100%
Vergelijking steekproef omwonenden met demografische gegevens buurt Om te kijken of de gekozen steekproefmethode inderdaad geleid heeft tot een respondentgroep die representatief is voor de bevolking van gebied I en II kan de respondentgroep op enkele achtergrondvariabelen vergeleken worden met gegevens over de bevolking zoals die bekend zijn uit de Gemeentelijke Basis Administratie. De resultaten van deze vergelijking zoals weergegeven in Tabel 4 zijn geruststellend. Uit de tabel is af te lezen dat de respondentgroep in beide gebieden verhoudingsgewijs iets meer vrouwen bevat dan de bevolking als geheel. Dit is niet verwonderlijk aangezien vrouwen vaker thuis zijn, waardoor er een grotere kans is op contact. De verschillen zijn echter klein, en mannen zijn zeker niet ondervertegenwoordigd. De gemiddelde leeftijd van de steekproef ligt in beide gebieden zeer dicht tegen de gemiddelde leeftijd van de bevolking aan, evenals de standaarddeviatie. Tabel 4 Vergelijking van de respondentgroep met gegevens uit de GBA
inwoners (1)
Bevolking Gebied I Gebied II 1809 6872
Respondentgroep Gebied I Gebied II 153 125
sekse (1) Man Vrouw
48,1% 51,9%
51,4% 48,6%
41,2% 58,8%
47,2% 52,8%
leeftijd (1) Gemiddelde Standaard deviatie Minimum Maximum
37,66 15,52 17 94
34,76 14,24 17 93
39,7 14,06 20 81
35,03 13,58 17 71
Geboorteland (1) Nederland niet-westerse landen Marokko Turkije Suriname Aruba / Ned. Antillen overig westerse landen
80,4% 11,3% 0,9% 0,5% 2,0% 1,1% 6,8% 8,3%
78,6% 15,2% 2,3% 0,8% 1,4% 1,8% 8,9% 8,6%
89,5% 5,9% 0,0% 0,7% 2,6% 0,7% 2,0% 4,6%
92,8% 4,0% 0,8% 0,0% 0,8% 0,0% 2,4% 3,2%
Samenstelling huishouden (2) alleenwonende 25,9% 16,1% 35,9% gezin met kinderen 19,0% 21,1% 15,0% tweepersoons huishouden 28,4% 22,6% 35,9% overig meerpersoons huishouden 26,7% 40,2% 13,1% (1) (2) Brongegevens: GBA 1 april 18+; GBA 1 januari alle leeftijden
13,6% 16,8% 36,0% 33,6%
Zoals als eerder werd aangegeven is een (klein) deel van de geselecteerde omwonenden uitgevallen door gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. Dit is ook terug te vinden in de gegevens over het geboorteland van de respondenten: hierin zijn in Nederland geborenen - 18 -
oververtegenwoordigd. Het was echter in verband met de relatief kleine groep niet in Nederland geborenen en de grote diversiteit binnen deze groep niet haalbaar om te werken met vertaalde vragenlijsten. Bij de samenstelling van het huishouden van de respondent zijn ook wat verschillen te zien. Het vergelijkingmateriaal heeft hier betrekking op de gehele bevolking binnen het gebied, dus ook de kinderen. Dit verklaart het relatief iets hogere aantal dat binnen de bevolking in een gezin met kinderen woont. De meerpersoonhuishoudens (vaak studentenhuizen) zijn in beide gebieden ondervertegenwoordigd. Daar staat tegenover dat in gebied I relatief veel alleenwonenden hebben mee gedaan, terwijl in gebied II relatief veel respondenten uit tweepersoonshuishoudens in de respondentgroep zitten.
Beschrijving respondentgroep omwonenden Een aantal kenmerken van de respondentgroep zijn in de vorige paragraaf reeds aan de orde gekomen: mannen zijn in gebied I iets ondervertegenwoordigd, de gemiddelde leeftijd in beide gebieden ligt dicht tegen elkaar aan, net zoals de vertegenwoordiging van verschillende landen van herkomst. In beide gebieden wonen relatief weinig gezinnen met kinderen maar gebied I heeft relatief meer eenpersoonshuishoudens terwijl zich in gebied II relatief meer meerpersoonshuishoudens bevinden (Tabel 4). Dit laatste gegeven suggereert dat zich in dit gebied meer studenten bevinden. In Tabel 5 is te zien dat dit inderdaad het geval is: hoewel in beide gebieden het merendeel van de respondenten werkend is, is in gebied II echter een aanzienlijk groter deel van de respondentgroep student of scholier dan in gebied I. Doordat een groot deel van de studenten naast de studie betaald werk verricht is het totale percentage respondenten met een betaalde baan in beide gebieden nagenoeg gelijk (Tabel 6). Het opleidingsniveau is in beide gebieden hoog, en hoewel er statistisch gezien geen verschil is tussen de twee gebieden valt toch het grotere aantal reeds afgestudeerden in gebied I tegenover het aantal studenten (merendeel van de respondenten met Havo/VWO) wel op (Figuur 3) Er is een duidelijk verschil tussen gebied I en gebied II in het type woning dat de respondenten bewonen (Tabel 7). Ook hier is de invloed van de verschillende omvang van de studenten populatie in de twee gebieden te zien: in gebied II zijn aanzienlijk meer studentenhuizen dan in gebied I, maar slechts iets meer dan de helft van de studenten woont in een studentenhuis. Gebied I wordt verder gekenmerkt door flats, terwijl gebied II gekenmerkt wordt door eengezinswoningen. Het aandeel etagewoningen is in beide gebieden van vergelijkbaar niveau. Om daaruit te concluderen dat gebied II welvarender zou zijn is voorbarig: het inkomen in gebied I is significant horen dan in gebied II (zie Figuur 4). Dit verschil is deels te verklaren door het inkomensniveau van de gemiddelde student, die doorgaans een lening heeft om van rond te komen. De reden dat achtergrondgegevens als de bovenstaande zijn gevraagd is dat deze van belang kunnen zijn voor de interpretatie van de gegevens van de verdere studie. Zo kan het zijn dat sommige verschillen in veiligheidsbeleving die gevonden worden tussen de twee gebieden het gevolg zijn van een afwijkende beleving van de studentenbevolking, of van het feit dat bepaalde soorten overlast nou eenmaal minder ervaren worden in een flat of in een eengezinswoning. Daarnaast kan het belangrijk zijn om te controleren of de invloed van dergelijke achtergrond variabelen gelijk is tussen de nulmeting en de vervolgmetingen: als de populatie van een buurt verandert over tijd kan het zijn dat de veiligheidsbeleving van de gehele populatie als gevolg van de veranderde samenstelling verandert, maar dat de veiligheidsbeleving van bepaalde subgroepen hetzelfde is gebleven. Door genoemde
- 19 -
achtergrondgegevens te verzamelen is het, indien daar aanleiding toe is, mogelijk om hiervoor te corrigeren.
Tabel 5 Hoofdbezigheid overdag van de geïnterviewde omwonenden hoofdbezigheid overdag
Gebied I
Gebied II
Totaal
werkende
107
70,4%
68
54,4%
175
63,2%
student/scholier
16
10,5%
39
31,2%
55
19,9%
thuis, w.o.
24
15,8%
14
11,2%
38
13,7%
- huisvrouw/man
8
5,3%
4
3,2%
12
4,3%
- werkloos
1
,7%
0
,0%
1
,4%
- arbeidsongeschikt
4
2,6%
4
3,2%
8
2,9%
- gepensioneerd/VUT
11
7,2%
6
4,8%
17
6,1%
Anders Totaal
5
3,3%
4
3,2%
9
3,2%
152
100,0%
125
100,0%
277
100,0%
χ²=18,59; p<,000 (over kruistabel met de drie hoofdcategorieën werkend, student en thuis)
Tabel 6 Uren betaald werk verricht door de geïnterviewde omwonenden Verricht u betaalde werkzaamheden?
Gebied I
Nee
30
Gebied II
19,7%
28
22,4%
Totaal 58
20,9%
ja, tot 12 uur per week
10
6,6%
16
12,8%
26
9,4%
ja, meer dan 12 uur per week
112
73,7%
81
64,8%
193
69,7%
152
100,0%
125
100,0%
277
100,0%
Totaal
χ²=3,84; n.s.
Tabel 7 Type woning van de geïnterviewde omwonenden Gebied I eengezinswoning
35
Gebied II
23,5%
42
35,0%
Totaal 77
28,6%
etagewoning
31
20,8%
26
21,7%
57
21,2%
Flat
67
45,0%
29
24,2%
96
35,7%
studentenhuis
10
6,7%
20
16,7%
30
11,2%
Hofje
6
4,0%
3
2,5%
9
3,3%
Total
149
100,0%
120
100,0%
269
100,0%
χ²=17,53; p<,005
- 20 -
45% 40% 35% 30% 25%
Gebied I
20%
Gebied II
15% 10% 5% 0% lager onderwijs
LBO
Mavo
MBO
Havo/VWO
HBO
WO
Figuur 3 Hoogst voltooide opleiding van de geïnterviewde omwonenden per gebied (χ²=12,50; n.s.)
25%
20%
15% Gebied I Gebied II 10%
5%
0% < €800
€801 €1.130
€1131 €1350
€1351 €1600
€1601 €2000
€2001 € 2500
€ 2501 - €3000
€3001 € 3500
€3501 €4000
> €4001
Figuur 4 Netto maandinkomen van de huishoudens van geïnterviewde omwonenden per gebied (t=2,90, p<,01)
- 21 -
2.4.2Ondernemers
Beschrijving steekproef In totaal zijn er 180 brieven verstuurd naar ondernemers, 88 in gebied I en 92 in gebied II; Uiteindelijk zijn er 104 interviews gerealiseerd, 55 in gebied I en 53 in gebied II. Hiermee zijn de gestelde targets gehaald. Een deel van de ondernemingen bleek niet (meer) te bestaan ten tijde van het onderzoek. Bij deze zogenoemde kaderfouten ging het in totaal om 18 gevallen. Het uiteindelijke steekproefkader bestond, voor zover bekend, dus uit 162 ondernemingen. Het gemiddelde behaalde responspercentage was derhalve 67 procent (zie Tabel 8). Dit responspercentage is hoger dan bij de omwonenden, hetgeen mede te verklaren is uit het feit dat de ondernemers doorgaans beter te vinden zijn: een bedrijf moet immers bereikbaar zijn. Evenals bij de omwonenden was ook hier was de respons in gebied I nauwelijks hoger dan in gebied II.
Tabel 8 Respons percentages voor ondernemers
respons Non-respons Total χ²=0,31; n.s.
GEBIED I 55 68,8% 25 31,3% 80 100,0%
GEBIED II 53 64,6% 29 35,4% 82 100,0%
TOTAAL 108 66,7% 54 33,3% 162 100,0%
Met slechts 16 ondernemingen is het niet gelukt contact te leggen. Van de overige ondernemingen die uitvielen had het merendeel geen tijd of behoefte om mee te werken (Tabel 9). Een klein aantal potentiële respondenten was al geïnterviewd voor het omwonendenonderzoek en vond het onnodig de grotendeels identieke vragenlijst nogmaals door te nemen.
Tabel 9 Redenen voor non-participatie bij bereikte ondernemers
geen tijd/zin reeds als omwonende geïnterviewd Afspraak niet doorgegaan slecht Nederlands langdurig afwezig Totaal
GEBIED I 11 64,7% 3 17,6% 1 5,9% 1 5,9% 1 5,9% 17 100,0%
GEBIED II 15 71,4% 1 4,8% 2 9,5% 2 9,5% 1 4,8% 21 100,0%
TOTAAL 26 68,4% 4 10,5% 3 7,9% 3 7,9% 2 5,3% 38 100,0%
Beschrijving non-respons In Tabel 10 is weergegeven hoe verschillende soorten ondernemingen verdeeld zijn over de twee gebieden, in de populatie, in de getrokken steekproef en in de uiteindelijke respondentgroep. In grote lijnen komt de verdeling in de uiteindelijke respondentgroep overeen met die in de populatie. Wel zijn de handel en de horeca iets sterker vertegenwoordigd in de respondentgroep. Voor het onderzoek lijkt dit niet problematisch, aangezien de verschillen niet erg groot zijn en dit de branches zijn die doorgaans meer te maken hebben met de onderhavige problematiek. - 22 -
Tabel 10 Brancheverdeling in populatie, steekproef en geïnterviewde ondernemers Populatie Aantal ondernemingen Branches Bouwnijverheid Financiële instellingen Gezondheids- en welzijnszorg Handel en reparatie Horeca Industrie Nutsbedrijven Onderwijs Openbaar bestuur en overheid Overige diensten Vervoer/opslag/communicatie Zakelijke dienstverlening
Steekproef
Respondenten
Gebied I
Gebied II
Gebied I
Gebied II
Gebied I
Gebied II
94
499
88
92
55
53
2% 2% 14% 26% 11% 4% 2% 3% 2% 9% 1% 24%
5% 1% 6% 45% 12% 3% 0% 2% 1% 5% 2% 18%
2% 2% 11% 27% 11% 5% 2% 3% 0% 9% 1% 25%
4% 0% 7% 40% 14% 5% 0% 0% 1% 4% 2% 22%
2% 2% 13% 33% 15% 5% 2% 0% 0% 7% 2% 20%
0% 0% 6% 47% 19% 0% 0% 0% 0% 0% 4% 25%
Beschrijving responsgroep Gevraagd werd om een interview met de dagelijks leidinggevende van de aangeschreven onderneming. In het overgrote merendeel van de gevallen is het interview ook daadwerkelijk met de dagelijks leidinggevende gevoerd. Slechts bij uitzondering werd gesproken met iemand anders die ook geacht werd zicht te hebben op de zaken die voor dit interview van belang waren, zoals een assistent-manager of een verkoopster. Het gaat hier om niet meer dan 6 gevallen. De bedrijven waren doorgaans klein: in meer dan 80% van de gevallen was het personeelsbestand naast de leidinggevende niet groter dan 10 mensen (Tabel 11). In beide gebieden was dit beeld hetzelfde. De geïnterviewde ondernemers zijn in beide gebieden overwegend mannen (65,5% in gebied I; 64,2% in gebied II). De gemiddelde leeftijd van de ondernemers is hoger dan die van de geïnterviewde omwonenden (namelijk 41,5 jaar, stddev. 11,4), maar ook tussen de gebieden is een significant verschil: in gebied I is de gemiddelde leeftijd 44,5 jaar, in gebied II 38,5 jaar 14. Het opleidingsniveau van de ondernemers is in beide gebieden sterk overeenkomstig (zie Figuur 5). Niet verwonderlijk hebben de ondernemers in verhouding met de omwonenden relatief vaak een MBO of HBO opleiding. Slechts éénderde van de ondervraagde ondernemers woont in de buurt van de onderneming (Tabel 12). Nog eens een derde woont zelfs niet in Leiden. Het merendeel van de ondernemers kent de omgeving van de onderneming echter al geruime tijd, gezien de tijd dat de respondenten reeds in de buurt van hun huidige onderneming gevestigd zijn: gemiddeld is dat 9,9 jaar, terwijl sommigen reeds 40 jaar in de buurt gevestigd zijn.
14
t=2,78, p<,01
- 23 -
Tabel 11 Grootte van het personeelsbestand, geïnterviewd niet meegerekend Gebied I
Gebied II
Totaal
0 (eenmansbedrijf)
13
23,6%
9
17,3%
22
20,6%
1-5 personen
22
40,0%
26
50,0%
48
44,9%
6-10 personen
10
18,2%
6
11,5%
16
15,0%
11-20 personen
5
9,1%
4
7,7%
9
8,4%
21-50 personen
3
5,5%
5
9,6%
8
7,5%
50+ personen Totaal
2
3,6%
2
3,8%
4
3,7%
55
100,0%
52
100,0%
107
100,0%
35% 30% 25% 20%
Gebied I
15%
Gebied II
10% 5% 0% lager onderwijs
LBO
Mavo
MBO
Havo/VWO
HBO
WO
Figuur 5 Hoogst voltooide opleiding van de geïnterviewde ondernemers per gebied (t=0,68, n.s.)
Tabel 12 Woonplaats van de geïnterviewde ondernemers waar woont u?
Gebied I
Gebied II
Totaal
boven/naast bedrijfspand
8
14,5%
10
18,9%
18
16,7%
hier in de buurt
7
12,7%
8
15,1%
15
13,9%
overig leiden
23
41,8%
13
24,5%
36
33,3%
17
30,9%
22
41,5%
39
36,1%
55
100,0%
53
100,0%
108
100,0%
buiten leiden Totaal
χ²=3,67; n.s.
- 24 -
2.4.3 Passanten Tijdens 18 blokken van elk drie uur zijn in totaal 319 passanten geïnterviewd (Tabel 13). De 150-200 interviews die we ons tot doel gesteld hadden zijn dus ruimschoots gehaald. Sommige locaties waren drukker bezocht dan andere, ook afhankelijk van tijdstip en dag, maar alle blokken zijn goed vertegenwoordigd. Onder de respondenten waren 180 mannen (57%) en 133 vrouwen (43%). De gemiddelde leeftijd was 39 jaar (std.dev. 16,9) waarbij de jongste respondent 14 en de oudste 83 jaar oud was. Het overgrote merendeel van de respondenten komt met grote regelmaat in het gebied rond de interviewlocatie (Tabel 14); de belangrijkste reden voor de aanwezigheid in het gebied die werd opgegeven was dan ook dat men zelf in de buurt woont (Tabel 15); andere belangrijke redenen waren het bezoeken van winkels en andere dienstverlening in de buurt en het in de buurt werkzaam zijn. Tabel 13 Behaalde respons bij passanteninterviews per blok TOEGEWEZEN LOCATIE DATUM dinsdag 9 mei
Zaterdag 13 mei
8:00 - 11:00 15:00 - 18:00 20:00 - 23:00 Totaal 8:00 - 11:00 15:00 - 18:00 20:00 - 23:00 Totaal
TOTAAL
Digros Langegracht 16 23 18 57 16 12 16 44 101
Huigpark 16 15 18 49 15 17 12 44 93
Heen-en-weer brug 26 19 28 73 19 16 17 52 125
TOTAAL
58 57 64 179 50 45 45 140 319
Over de representativiteit is het moeilijk uitspraken te doen bij gelegenheidssteekproeven als deze. De onderzoeker is immers afhankelijk van wie er toevallig langs komen lopen en heeft er geen zicht op in hoeverre degenen die snel doorlopen verschillen van diegenen die wel bereid zijn mee te werken. Zelfs cijfers over het aantal duidelijke weigeringen zeggen niet veel. Hoewel de gebruikte methode (verschillende tijdsblokken op verschillende dagen) er zorg voor dragen dat verschillende doelgroepen bereikt werden, en de interviewers duidelijk geïnstrueerd waren om selectiviteit door de onderzoeker tegen te gaan en doorgaans het idee hadden dat de bereidwilligheid van mensen om mee te werken groot was (mede doordat een groot deel in de wijk woonde en dus de aankondigingsbrief van de gemeente over het omwonendenonderzoek had ontvangen), is niet duidelijk welke invloed mogelijke zelfselectie van de respondenten heeft op de onderzoeksresultaten. Tabel 14 Frequentie van aanwezigheid rond de interviewlocatie Hoe vaak komt u doorgaans hier? (bijna) dagelijks 1 tot paar keer per week 1 tot paar keer per maand 1 tot paar keer per jaar Zelden Totaal
N
%
215 76 18 7 2 318
67,6 23,9 5,7 2,2 ,6 100,0
- 25 -
Tabel 15 Doel van bezoek aan gebied rond interviewlocatie Met welk doel bent u in dit gebied?
N
%
winkels / markt / dienstverlening Horeca / uitgaan Werk Familie / vrienden woont hier in de buurt geen specifiek doel Park Totaal
89 19 44 16 122 16 13 319
27,9 6,0 13,8 5,0 38,2 5,0 4,1 100,0
- 26 -
Hoofdstuk 3 Buurt 3.1 Sociale cohesie en waardering voor de buurt De omwonenden zijn zes stellingen voorgelegd die betrekking hebben op de gepercipieerde sociale cohesie van de eigen buurt. De items zijn gemeten op een 5-puntsschaal met de antwoordcategorieën variërend van “helemaal mee eens” (1) tot “helemaal mee oneens” (5). Figuur 6 geeft een overzicht van de gemiddelde scores per gebied op de verschillende items. De bewoners van beide gebieden zijn doorgaans tevreden over de bevolkingssamenstelling van de buurt, voelen zich er thuis en vinden dat men er op een prettige manier met elkaar om gaat. Men is minder stellig over de mate waarin men elkaar in de buurt kent. In overeenstemming daarmee wordt ook aangegeven dat de mate waarin er saamhorigheid en contact met buurtbewoners is niet erg groot is. Dit hoeft door de respondenten overigens niet als negatief ervaren te worden. Op de twee laatst genoemde items wordt een verschil gevonden tussen gebied I en gebied II: in gebied I is significant meer contact met andere buurtbewoners en meer saamhorigheid, maar de absolute verschillen zijn niet groot.
Ik ben tevreden over de bevolkingssamenstelling in deze buurt Ik heb veel contact met andere buurtbewoners* Ik voel me thuis bij de mensen die in deze buurt wonen Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is* De mensen in deze buurt gaan op een prettige manier met elkaar om De mensen in deze buurt kennen elkaar nauwelijks 1
2
3 Gebied I
4
5
Gebied II
Figuur 6 Sociale cohesie zoals ervaren door omwonenden (1 = helemaal mee oneens; 5 = helemaal mee eens; * = significant verschil tussen gebied I en II met p<,05 (t-toets))
De twee gebieden verschillen niet van elkaar op de sociale cohesie schaal die op basis van bovenbeschreven zes items kan worden samengesteld (Tabel 16). Ook het rapportcijfer dat de omwonenden en de ondernemers voor hun buurt gaven is in de twee gebieden nagenoeg gelijk en suggereert tevredenheid met de buurt. Ter vergelijking: volgens de Leidse Leefbaarheidsmonitor 2004 gaf de bevolking van district Binnenstad Noord (waar heel gebied I en een deel van gebied II onder vallen) hun buurt gemiddeld een 7, terwijl de bevolking van district Leiden Noord (waar het resterende deel van gebied II onder valt) de buurt slechts een 6,6 gaf (Leefbaarheidsmonitor 2004). De ondernemers zijn op basis van het gegeven rapportcijfer beduidend minder tevreden dan de omwonenden. 15 De sociale cohesie schaal en de waardering voor de buurt zijn positief gecorreleerd. 16 Dit houdt in dat mensen die een hogere sociale cohesie ervaren doorgaans ook een hoger rapportcijfer aan hun buurt toekennen. 15 16
t = -4.36, p = .000. r = .36, p < .000.
- 27 -
Tabel 16 Sociale cohesie en waardering van de eigen buurt Gebied I
Gebied II
Sociale cohesie schaal omwonenden (1 = lage cohesie, 5 = hoge cohesie)
3,2
3,3
Rapportcijfer buurt omwonenden (schaal 1-10)
7,3
7,2
Rapportcijfer buurt ondernemers (schaal 1-10)
6,8
6,8
3.2 Ontwikkeling buurt afgelopen jaar Tweederde van de respondenten vindt dat de eigen buurt het afgelopen jaar voor- noch achteruit is gegaan. Dit geldt zowel voor de omwonenden als voor de ondernemers (Figuur 7). Ter vergelijking zijn in Figuur 7 ook de resultaten van dezelfde vraag in de Leidse Leefbaarheidsmonitor (2004) opgenomen. Hier valt te zien dat de verhoudingen niet sterk afwijken van de hier gevonden resultaten. Wat wel op valt is dat zowel door de omwonenden als door de ondernemers de ontwikkeling van de buurt over het afgelopen jaar in gebied I negatiever beoordeeld wordt dan in gebied II 17. De ondernemers lijken daarbij doorgaans negatiever dan de omwonenden te zijn: in gebied I zien zij iets minder vooruitgang, terwijl zij in gebied II juist meer achteruitgang waarnemen. Deze verschillen zijn echter klein en niet statistisch significant.
100%
80%
60%
Vooruit Gelijk Achteruit
40%
20%
omwonenden
ondernemers
Figuur 7 Gepercipieerde ontwikkeling buurt afgelopen jaar
17
omwonenden: χ² = 13,95, p<,001; ondernemers: χ² = 9,39, p<,01
- 28 -
Leiden
Leiden Noord
Binnenstad Noord
Totaal
Gebied II
Gebied I
Totaal
Gebied II
Gebied I
0%
Leefbaarheidsmonitor 2004
De respondenten is gevraagd om een toelichting op hun antwoord indien zij van mening waren dat de buurt voor- dan wel achteruit was gegaan. De redenen die werden opgegeven waren zeer divers. De belangrijkste redenen voor het vooruitgaan van de buurt waren onderhoud aan en inrichting van de openbare ruimte (genoemd door 6,8% van alle omwonenden); onderhoud aan de huizen (5,0%); en een afname van (overlast door) daklozen, drank- en drugsgebruikers (3,2%). De ondernemers noemden onder andere een toename in de aanwezigheid van de politie (genoemd door 6,5%); onderhoud en inrichting van de openbare ruimte (5,6%); en een afname van rommel of afval op straat (3,7%) Hoewel een afname in (overlast door) daklozen, drank- en drugsgebruikers genoemd wordt als reden dat de buurt vooruit is gegaan, wordt dezelfde groep vaker genoemd als reden dat de buurt achteruit is gegaan: 5,4% van alle omwonenden en 8,3% van alle ondernemers noemden een toename in het aantal daklozen, drank- en drugsgebruikers als oorzaak. Dit is hiermee veruit de belangrijkste oorzaak die wordt gegeven. Andere redenen die genoemd werden waren een toename in de hoeveelheid afval en rommel op straat (genoemd door 3,7% van de ondernemers en 1,8% van de omwonenden); een “mindere” samenstelling van de bevolking (2,8% en 1,8% resp.); en een toename van rondhangende jongeren (1,8% van de omwonenden). Figuur 7 liet al zien dat er in gebied I meer mensen waren die vonden dat de buurt achteruit was gegaan, en minder die vonden dat de buurt vooruit was gegaan dan in gebied II. Dit betekent natuurlijk dat er in gebied I ook meer redenen zijn genoemd voor achteruitgang, en in gebied II meer redenen voor vooruitgang. Wanneer we naar de verdeling van die redenen per gebied kijken blijkt hier ook wel een bepaalde plaatselijke problematiek uit. In gebied I zijn de daklozen en drank- en drugsgebruikers vooral genoemd als reden dat de buurt achteruit is gegaan en werd dus een toename geconstateerd; in gebied II werden daarentegen vaker een afname in het aantal daklozen, drank- en drugsgebruikers ervaren. Daarnaast waren onderhoud aan huizen en openbare ruimte, hoewel ook genoemd in gebied I, veel prominenter aanwezig in de lijst van redenen voor vooruitgang genoemd in gebied II.
3.3 Ontwikkeling waarde woning/bedrijfspand Her merendeel van de respondenten is van mening dat de waarde van de woning of bedrijfspand in het afgelopen jaar niet veranderd is (Figuur 8). Dit heeft mede te maken met het feit dat mensen die in een huurhuis wonen vaak aangaven de mogelijke daling en stijging in prijs van een dergelijke woning niet goed te kunnen overzien. De verschillen die we zien tussen gebied I en gebied II komen overeen met het patroon bij de ontwikkeling van de buurt over het afgelopen jaar: respondenten in gebied II hebben een rooskleuriger idee, en hebben dus vaker het gevoel dat de woning of het bedrijfspand in waarde is gestegen 18. Ondernemers zijn wat negatiever over de ontwikkelingen in de buurt en hebben dan ook wat minder vaak het idee dat het bedrijfspand in waarde is gestegen 19. (Overigens hebben ze ook minder vaak het gevoel dat het pand in waarde is gedaald.)
18 19
χ² = 6,78, p<,05 voor de omwonenden; χ² = 7,50; p<,05 voor de ondernemers χ² = 8,72; p<.05
- 29 -
100% 90% 80% 70% 60%
Gestegen Gelijk
50%
Gedaald
40% 30% 20% 10% 0% Gebied I Gebied II
Totaal
om wonenden
Gebied I Gebied II
Totaal
ondernem ers
Figuur 8 Gepercipieerde ontwikkeling waarde woning/bedrijfspand afgelopen jaar
Ook hier is de respondenten naar de redenen voor hun antwoord gevraagd. Ongeveer driekwart van de oorzaken van vermoede stijging van de waarde van de woning was simpelweg de marktwerking: huizenprijzen stijgen, dus ook die van de huizen in het onderzoeksgebied. Daarnaast spelen gepleegd onderhoud aan het huis, onderhoud aan de buurt en gestegen populariteit van de buurt een rol. De laatste twee factoren worden overigens alleen in gebied II genoemd. Ook bij de ondernemers spelen vooral marktwerking en onderhoud aan het pand en aan de buurt een rol bij het idee dat de prijs zou zijn gestegen. Aangezien er maar zo weinig mensen zijn die aangeven dat hun huis of bedrijfspand in waarde is gedaald zijn hier ook niet veel redenen voor gegeven. De helft van de hiervoor gegeven redenen heeft te maken met achterstallig onderhoud, de rest van de redenen zijn te weinig genoemd om te kunnen categoriseren.
3.4 Toekomstige ontwikkeling buurt Naast de vraag of de buurt in het afgelopen jaar is veranderd is de omwonenden en ondernemers ook gevraagd naar hun verwachting betreffende een eventuele toekomstige verandering van de buurt. In Figuur 9 vallen deels weer dezelfde patronen op als eerder bij de weergave van de percepties met betrekking tot de ontwikkelingen van de buurt en de woningwaarde over het afgelopen jaar: in gebied I verwacht men eerder slechte ontwikkelingen dan in gebied II 20. Tussen omwonenden en ondernemers is hier echter alleen een verschil in gebied II, waar dit keer de ondernemers de toekomst rooskleuriger inzien 21. Ook in Figuur 9 zijn ter vergelijking weer enkele gegevens uit de Leefbaarheidsmonitor Leiden 2004 weergegeven. De respondenten van het onderhavige onderzoek zijn opvallend negatiever over de toekomst van hun buurt dan de bevolking van de twee districten Binnenstad Noord en Leiden Noord was in 2004. De achterliggende oorzaak van dit verschil wordt duidelijk wanneer de verklaringen van de respondenten erbij worden genomen. Hierin zijn grote verschillen tussen de twee gebieden. 20 21
χ² = 27,64; p<,000 χ² = 9,28; p<,01
- 30 -
100%
80%
60%
Vooruit Gelijk Achteruit
40%
20%
omwonenden
ondernemers
Leiden
Leiden Noord
Binnenstad Noord
Totaal
Gebied II
Gebied I
Totaal
Gebied II
Gebied I
0%
Leefbaarheidsmonitor 2004
Figuur 9 Verwachte ontwikkeling buurt komende jaren
In gebied I worden zoals de figuur laat zien vooral verwachte ontwikkelingen genoemd waardoor de buurt achteruit zal gaan. Zo’n tachtig procent van de redenen die in dit gebied genoemd worden hebben te maken met de aanwezigheid van daklozen, drank- en drugsgebruikers en de komst van het zorgcentrum (genoemd door 31% van de omwonenden en 29% van de ondernemers). In gebied II worden deze redenen maar door vijf procent van de omwonenden en acht procent van de ondernemers genoemd. In gebied II ligt de nadruk op factoren die de buurt zullen verbeteren: Onderhoud aan de huizen en de openbare ruimte; een veranderende bevolkingssamenstelling; en de komst van de nieuwe wijk Nieuw Leyden zijn de belangrijkste factoren die de omwonenden uit gebied II doen verwachten dat de buurt vooruit zal gaan. De ondernemers uit gebied II leggen meer de nadruk op inspanningen van de gemeente voor verbetering van de buurt en een toenemende aanwezigheid van de politie. Opvallend is dat zowel in gebied I als in gebied II de komst van de zorglocatie en de daarmee gepaard gaande aandacht voor de buurt door 4 procent van de omwonenden ook genoemd wordt als factor die ervoor zal zorgen dat de buurt erop vooruit zal gaan. De komst van de zorglocatie wordt dus niet alléén als risicofactor voor de buurt ervaren. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat een grote meerderheid van de respondenten de zorglocatie helemaal niet noemt als onderliggende reden voor verwachtingen ten aanzien van de ontwikkelingen in de buurt.
- 31 -
- 32 -
Hoofdstuk 4 Veiligheidsbeleving 4.1 Uitleg van nut en samenstelling schaal 4.1.1 Achtergrond basisvragenlijst: meten van veiligheidsbeleving 22 In de in dit onderzoek gebruikte vragenlijst zijn, zoals in paragraaf 2.1.4 al uiteengezet werd, verschillende vragen opgenomen om de veiligheidsbeleving van de respondenten te meten. Dit zijn er meer dan in veiligheidsonderzoek doorgaans het geval is. Om die reden zal hier expliciet aandacht worden besteed aan de achtergrond van deze keuze, aangezien kennis hierover het makkelijker kan maken de resultaten te interpreteren. De veiligheidsbeleving kan niet uitgedrukt worden in één enkel percentage, bijvoorbeeld het percentage mensen dat zich ’s avonds onveilig voelt op straat. Dit doet geen recht aan de complexiteit van het fenomeen. Bovendien geeft dit enkele percentage, in onderzoek vaak gebaseerd op slechts één vraag, nauwelijks inzicht in de onderliggende mechanismen, processen en beïnvloedende factoren van onveiligheidsbeleving. Vanderveen (2006) behandelt uitgebreid de problemen die er zijn met de standaardmeting van onveiligheidsbeleving. Uit evaluatie van de vele studies die gedaan zijn op dit gebied en secundaire analyses van enkele representatieve databestanden blijkt dat de meting van veiligheidsbeleving verbetering behoeft, zoals ook door anderen gesteld wordt (bijvoorbeeld Ditton et al. 1998; Farrall, Bannister, & Ditton 1997; Fattah 1993). In het huidige onderzoek wordt waar mogelijk aangesloten bij de aanbevelingen en richtlijnen die Vanderveen heeft opgesteld. Waarom er meerdere meetinstrumenten nodig zijn om veiligheidsbeleving te meten, en niet slechts één, wordt verduidelijkt met de parabel over de zes blinde mannen en een olifant. 4.1.2 Veiligheidsbeleving is als een olifant In een bekende parabel ontmoeten zes blinde mannen een olifant. Ieder van hen betast een ander deel van dezelfde olifant waardoor ze tot geheel andere conclusies komen over hoe een olifant er uit ziet en wat een olifant is. De ene man voelt de staart en vindt dat een olifant op een stuk touw lijkt, een andere voelt de poot en is overtuigd dat de olifant als een boomstam is en weer een andere denkt dat de olifant zoals een speer is; hij heeft de slagtand te pakken. Het oor is als een waaier, de zijkant van het lijf als een muur, de slurf als een slang. De clou is natuurlijk dat ze allemaal gelijk hebben, in ieder geval een beetje. Maar eigenlijk hebben ze ook alle zes ongelijk: de olifant is meer dan de verschillende delen apart en meer dan de verschillende delen samen opgeteld. Zo is het ook met veiligheidsbeleving. 23
22
Dit gedeelte is gebaseerd op Vanderveen (2006). In de meer recente literatuur wordt zowel de multidimensionaliteit en – interpreteerbaarheid van veiligheidsbeleving als de complexiteit van het meten van veiligheidsbeleving ruimschoots onderkend en geïllustreerd (zie bijvoorbeeld Elchardus et al., 2005; De Groof, 2006; Pauwels & Pleysier, 2003, 2005; Pleysier et al., 2004; Sutton & Farrall, 2005; De Wree et al., 2006). De conceptuele analyse en de meetinstrumenten waarvan in Vanderveen (2006) verslag wordt gedaan, doen meer recht aan die multidimensionaliteit en complexiteit.
23
- 33 -
Tabel 17 Overzicht van operationaliseringen.
Relevant aspect
Operationaliseringen
Angst voor andermans slachtofferschap
Angst dat naaste (geliefde, partner, kinderen) slachtoffer wordt van bedreiging, mishandeling, diefstal op straat, vandalisme, vechtpartij, ongewenste intimiteiten, inbraak Angst zelf slachtoffer te worden van bedreiging, mishandeling, diefstal op straat, een vechtpartij, ongewenste intimiteiten, inbraak Inschatting ernst van de gevolgen /wanneer bij slachtofferschap van geweld, mishandeling, bedreiging, seksueel misdrijf, ongewenste intimiteiten, inbraak Inschatting kans slachtoffer te worden van bedreiging, mishandeling, diefstal op straat, vandalisme, inbraak Diffuse nachtelijke onveiligheidsgevoelens; veilig voelen bij 's avonds alleen op straat lopen, op gemak voelen als 's avonds alleen thuis, op gemak voelen bij 's avonds alleen op straat lopen, veilig voelen als 's avonds alleen thuis, op gemak voelen als 's avond met iemand op straat lopen
Angst voor eigen slachtofferschap Ernst gevolgen van slachtofferschap Risicoperceptie slachtofferschap Onveiligheidsgevoelens ’s nachts
4.1.3 Continuering en verbetering van traditionele indicatoren Het meetinstrument dat hier gebruikt is, is gebaseerd op het werk van Vanderveen (2006) en heeft oog voor het feit dat veiligheidsbeleving meerdimensionaal is. Binnen deze strategie is veiligheidsbeleving een paraplu-begrip, dat bestaat uit meerdere aspecten. De vijf belangrijkste aspecten die dan onderscheiden kunnen worden, zijn: de angst dat intimi (bijvoorbeeld partner of kinderen) iets naars overkomen; de angst dat iemand zèlf iets naars overkomt; de inschatting van ernst of omvang van mogelijke gevolgen; de inschatting van de kans dat er echt iets naars gebeurt; en (on)veiligheidsgevoelens ’s nachts (zie Tabel 17). Iemand die naar één enkel aspect van veiligheidsbeleving kijkt, komt tot andere bevindingen dan iemand die naar verscheidene aspecten kijkt. Mensen kunnen bijvoorbeeld best beseffen dat zij weinig kans hebben om slachtoffer te worden van een gewelddadige roofoverval of verkrachting, maar hiervoor toch bang zijn en de gevolgen als heel ernstig inschatten; het zal je maar gebeuren. Een respondent in een studie van Petts et al. (2001: 43) over statistisch kleine of zelfs minimale kansen verwoordt de kern als volgt: “you just don’t want to be that statistic”. Net als bij een grote loterij: mensen weten dat de kans om die werkelijk te winnen heel klein is, maar die vijf miljoen winnen is natuurlijk fantastisch! Anders gezegd: de waardering van de kans, hoe klein ook, is afhankelijk van de mogelijke gevolgen. Binnen deze strategie bestaat de veiligheidsbeleving uit verschillende aspecten en kan dus nooit uitgedrukt worden in slechts één cijfer of percentage. Een aspect van veiligheidsbeleving, zoals onveiligheidsgevoelens ’s nachts, kan wèl uitgedrukt worden in één cijfer. Dit cijfer is betrouwbaarder wanneer het niet is gebaseerd op slechts één item, maar op meerdere. Een algemene methodologische richtlijn luidt immers dat om iets goed (betrouwbaar en valide) te meten, het meten zelf bij voorkeur op meerdere manieren moet gebeuren, door gebruik te maken van verschillende items. In het onderhavige onderzoek worden vier van de vijf aspecten van veiligheidsbeleving dan ook door middel van vier vragen gemeten (zie Bijlagen A tot C). Zo wordt bijvoorbeeld gevraagd in hoeverre iemand bang is zelf slachtoffer te worden van bedreiging, van mishandeling, van inbraak en van seksueel misdrijf. Bedreiging, mishandeling, inbraak en seksueel misdrijf zijn op zich hier niet het onderwerp van onderzoek; de somschaal gebaseerd op de angst voor deze vier misdrijven geeft echter wel een goed beeld van de algemene veiligheidsbeleving van een respondent. Deze somschalen zijn dus buitengewoon geschikt om te beoordelen of de
- 34 -
veiligheidsbeleving in de buurt tussen de nulmeting en de vervolgmetingen op één of meer aspecten verandert.
4.2 Veiligheidsbeleving in gebied I en II Zoals in Tabel 18 te zien is, is er slechts op één aspect van veiligheidsbeleving een significant verschil tussen gebied I en gebied II. In gebied II is de score op het deelaspect ‘angst’ iets lager dan in gebied I. Groot zijn de verschillen echter niet. Op de twee deelaspecten waarbij een vergelijking mogelijk is tussen omwonenden en ondernemers, ‘angst’ en ‘risico’, zijn geen verschillen gevonden tussen de twee groepen, noch in gebied I noch in gebied II. De scores op de deelaspecten van veiligheidsbeleving hangen sterk samen met het geslacht van de respondent, zoals ook in andere onderzoeken vaak wordt gevonden. Van de acht in Tabel 18 getoonde scores hangt alleen de angst van ondernemers niet samen met hun geslacht. Voor de overige zeven aspecten geldt dat mannen zich veiliger voelen dan vrouwen. Leeftijd daarentegen vertoont alleen een samenhang met de veiligheidsgevoelens ’s avonds: hoe hoger de leeftijd, des te minder veilig voelt men zich ’s avonds. Het ingeschatte risico, de gevolgen en de angst slachtoffer te worden hangen dus niet samen met leeftijd.
Tabel 18 Gemiddelde scores op somschalen voor aspecten van veiligheidsbeleving Gebied I
Gebied II
omwonenden*
2,3
2,1
ondernemers
2,2
2,0
omwonenden
2,0
1,9
ondernemers
2,0
2,1
Wanneer u onverhoopt toch slachtoffer wordt, hoe groot denkt u dat voor u de nadelige gevolgen zijn als u zelf slachtoffer wordt van …? [1=heel klein; 5=heel groot]
omwonenden
3,9
3,9
Ik voel me veilig/op mijn gemak als ik ’s avonds …
omwonenden
2,0
1,9
(NB: individuele items zijn aangepast aan de respondentgroep dus somscores zijn niet vergelijkbaar tussen de groepen!)
passanten
2,1
-
[1=helemaal eens; 5 = helemaal oneens]
ondernemers
2,2
2,5
In hoeverre bent u bang dat u zelf slachtoffer wordt van …? [1=helemaal niet; 5=heel erg] Hoe groot denkt u dat de kans is om in de loop van het jaar zelf slachtoffer te worden van …? [1=heel klein; 5=heel groot]
* significant verschil tussen Gebied I en II: t=2,13; p=,034
Ondernemers is, behalve naar hun eigen veiligheidsbeleving, ook gevraagd naar een aantal mogelijke indicatoren van de veiligheidsbeleving van hun klanten of bezoekers (Tabel 19). Slechts op één item werd een verschil gevonden tussen gebied I en gebied II: in gebied I ervoeren de klanten volgens de ondernemers iets minder overlast dan in gebied II. De score van ondernemers op somschaal van de ingeschatte veiligheidsbeleving van klanten hangt samen met hun score op alle drie de bevraagde aspecten van veiligheidsbeleving: hoe hoger de eigen angstgevoelens, hoe groter de ingeschatte kans op slachtofferschap en hoe groter het onveiligheidsgevoel ’s avonds, des te groter schat men de onveiligheidsbeleving van de
- 35 -
klanten. 24 Mannelijke ondernemers maken echter geen andere inschatting dan vrouwelijke ondernemers: er wordt hier een inschatting gemaakt van veiligheidsbeleving van klanten en daarbij werkt de invloed die het eigen geslacht heeft op de eigen veiligheidsbeleving kennelijk niet meer door.
Tabel 19 Indicatoren van veiligheidsbeleving van klanten/bezoekers van ondernemers (1=helemaal eens; 5=helemaal oneens)
Klanten/bezoekers vinden de buurt waarin de onderneming gevestigd is veilig Klanten/bezoekers ondervinden overlast in de buurt waarin de onderneming gevestigd is We zijn het afgelopen jaar klanten/bezoekers kwijt geraakt vanwege de onveiligheid in deze buurt Een zorglocatie voor daklozen en drank- en drugsgebruikers heeft een negatieve invloed op de klandizie van mijn onderneming Klanten/bezoekers voelen zich veilig wanneer ze op weg zijn van of naar de onderneming Ingeschatte veiligheidsbeleving klanten (somschaal; 1 = onveilig; 5 = veilig)
Gebied I
Gebied II
2,3
2,5
3,6
3,1
4,1
4,0
3,3
3,3
2,2
2,3
3,7
3,6
*
* significant verschil tussen Gebied I en II: t=2,60; p<,05
4.3 Onveilige plekken 25 Toen mensen werd gevraagd om onveilige plekken in het onderzoeksgebied aan te geven werden ze vrij gelaten in hoeveel plekken ze wilden noemen. De hoeveelheid onveilige plaatsen die door elk van de respondenten werd genoemd is al een gegeven op zich. Zoals in Figuur 10 te zien is waren er 46 omwonenden die vonden dat er helemaal geen onveilige plekken in het onderzoeksgebied waren. Er is geen significant verschil tussen gebied I en II, en er is ook geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Ook is er geen verband met leeftijd. Het aantal onveilige plekken dat werd genoemd hangt wél sterk samen met de veiligheidsbeleving van de respondent: hoe groter de angst, het risico en de onveiligheidsgevoelens, des te meer plekken worden als onveilig ervaren.26 Dat de verwachte gevolgen van een misdrijf niet samenhangen met het aantal genoemde onveilige plekken is niet verwonderlijk, aangezien dit minder te maken heeft met het ingeschatte vóórkomen van criminaliteit.
24
Samenhang van veiligheidsbeleving klanten met eigen angst: r=-,254, p<,05; met risico: r=,258, p<,05; en met veiligheidsgevoelens: r=-,363, p<,001. 25 In de vragenlijst (Bijlage A) valt te zien dat respondenten is gevraagd de onveilige plekken in een plattegrond in te tekenen. In deze analyse is alleen gebruik gemaakt van de plekken zoals ze benoemd zijn, en is geen gebruik gemaakt van de rijker grafische mogelijkheden van de gemerkte kaarten. Deze analyses zullen op een later tijdstip alsnog uitgevoerd worden. 26 Samenhang van aantal onveilige plekken met eigen angst: r=,237, p<,000; met risico: r=-,258, p<,000; en met veiligheidsgevoelens: r=,150, p<,05
- 36 -
Figuur 10 Aantal onveilige plekken binnen het onderzoeksgebied genoemd door de omwonenden
De vragen die uiteindelijk beantwoord moeten worden met de informatie over onveilige plekken in het onderzoeksgebied zijn of, na vestiging van de zorglocatie, het aantal onveilige plekken in de omgeving toeneemt; of er verschillen zijn met het huidige beeld; en of verschuivingen in het beeld te maken hebben met de doelgroep van de zorglocatie. Deze vragen kunnen vanzelfsprekend pas na de vervolgmetingen beantwoord worden. Hier zal dan ook slechts een korte beschrijving van de huidige situatie gegeven worden, waarbij de nadruk zal liggen op de relatie tussen de genoemde onveilige plekken en de doelgroep. Een gedetailleerde analyse van de als onveilig ervaren plekken, hoe interessant ook, voert te ver voor dit rapport en zal in een later stadium worden uitgevoerd. Tabel 20 is een samenvatting van de aangegeven onveilige gebieden. De plekken genoemd door de respondenten varieerden in omvang van “het portiek van flat A in straat B” tot “heel Leiden”. Het is niet mogelijk deze variatie in antwoordvormen in tabelvorm weer te geven. Er is daarom voor gekozen om de antwoorden te categoriseren om zodoende een indruk te krijgen van waar volgens de respondenten binnen het onderzoeksgebied relatief het meest onveiligheid wordt ervaren. Het eerste wat duidelijk wordt uit de tabel is dat mensen onveilige plekken vaak dicht bij huis ervaren. In gebied I noemen relatief meer mensen het Huigpark, Molen de Valk, de Langegracht of het gebied rond de Aldi aan de Langegracht (allemaal gelegen in gebied I) dan in gebied II, terwijl in gebied II relatief vaak verwezen wordt naar het station, het gebied - 37 -
tussen de Haarlemmerstraat en de Oude Vest, de omgeving van de Willem de Zwijgerlaan, en het gebied rond de Schipholweg (allemaal gelegen in gebied II). Het gezegde “onbekend maakt onbemind” gaat hier dus niet op. Uit de tabel blijkt duidelijk dat het gebied rond de Beestenmarkt veruit het meest genoemd wordt. Dit gebied omvat de Beestenmarkt, de Nieuwe Beestenmarkt, en in mindere mate de Sint Aagtenstraat, de Lange Scheistraat en de Marktsteeg. De redenen die genoemd worden zijn velerlei. Respondenten hebben het vooral over (dronken) uitgaanspubliek, rondhangende jongeren, een agressieve sfeer, geweldsdelicten, maar ook wel (zij het aanzienlijk minder vaak) over drugs, dealers, en daklozen. Voor sommige respondenten is de reden zeer concreet: zij hebben zelf vervelende dingen meegemaakt op deze locatie. Andere respondenten geven aan dat ze slechts een onveilig gevoel hebben bij dit gebied, of dat hun beeldvorming van horen zeggen of uit de media komt. Ook het gebied rond de Haarlemmerstraat wordt relatief vaak genoemd. Hierbij gaat het vooral om de Haarlemmerstraat zelf. In mindere mate worden de steegjes aan de Haarlemmerstraat en het eind van de Haarlemmerstraat bij de Haven genoemd. Het rondhangen van jongeren (en in mindere mate verslaafden) is de voornaamste bedreigende factor, waarbij het gebied richting de Haven – mede door de aanwezigheid van een coffeeshop – vaak genoemd wordt in verband met drugsgebruik en dealen. Het gebrek aan bewoning op de begane grond in de Haarlemmerstraat zelf, en de slechte verlichting in de steegjes dragen bij aan het onveiligheidsgevoel, evenals slechte verhalen over het gebied. De derde veelgenoemde plek is het Huigpark. Dit park werd zoals gezegd vooral vaak genoemd in gebied I. De aanwezigheid van daklozen, drank- en drugsgebruikers en jongeren die passanten aanspreken of lastig vallen is de belangrijkste reden dat deze plek als onveilig wordt ervaren. In veel mindere mate speelt een rol dat de plek donker, onbewoond, begroeid, stil, vuil en afgelegen is. Tabel 20 Onveilige plekken in het onderzoeksgebied genoemd door omwonenden Gebied I n
Gebied II %
n
Totaal %
N
%
Beestenmarkt e.o.
57
21,8%
37
19,1%
94
20,7%
Haarlemmerstraat e.o.
32
12,3%
24
12,4%
56
12,3%
Huigpark e.o.
38
14,6%
17
8,8%
55
12,1%
Molen de valk e.o.
26
10,0%
12
6,2%
38
8,4%
Station e.o.
16
6,1%
19
9,8%
35
7,7%
9
3,4%
17
8,8%
26
5,7%
14
5,4%
11
5,7%
25
5,5%
8
3,1%
9
4,6%
17
3,7%
Langegracht e.o.
13
5,0%
4
2,1%
17
3,7%
Oude Singel/Vest
12
4,6%
5
2,6%
17
3,7%
8
3,1%
0
,0%
8
1,8%
tussen Oude Vest en Haarlemmerstraat Koningstraat e.o. Willem de Zwijgerlaan e.o.
Aldi e.o. Schipholweg e.o. Overige Total
2
,8%
7
3,6%
9
2,0%
26
10,0%
32
16,5%
58
12,7%
261
100,0%
194
100,0%
455
100,0%
- 38 -
Ruim 40 procent van de keren dat een respondent een “onveilige plek” noemt heeft de bijbehorende reden dat deze plek als onveilig wordt ervaren (mede) iets met daklozen, drankof drugsgebruik(ers) te maken. Dit wil overigens niet zeggen dat dit enige reden is: regelmatig wordt door respondenten meer dan één reden voor één als onveilig ervaren plek aangegeven. Tabel 21 laat zien welke gebieden relatief het meest aan daklozen, drank en drugsgebruik(ers) worden gekoppeld: het gebied rond het station, het Huigpark en het gebied rond de Aldi aan de Langegracht worden door het merendeel van de mensen die ze als onveilig ervaart gekoppeld aan daklozen, drank- of drugsgebruik(ers). Bij bijvoorbeeld de Beestenmarkt en de Haarlemmerstraat is dit veel minder het geval. Toch staat de Beestenmarkt nog wel in de top3 gebieden die genoemd zijn in relatie tot daklozen, drank en drugsgebruik (waarbij uitgaansgerelateerd drankgebruik niet is meegeteld) (Tabel 22). Dus, hoewel de aanwezigheid van daklozen en drugsgebruikers dus maar één van de vele redenen is waarom men de Beestenmarkt als onveilig ervaart, is dit in vergelijking met andere plekken in de stad toch één van de plekken waar daklozen en drugsgebruikers het meest bijdragen aan een onveilig gevoel. Met betrekking tot de doelgroep van de zorginstelling is het opmerkelijk dat het gebied rond de Bakkerij, waar een deel van de huidige opvang op het moment gerealiseerd is, slechts vijf keer specifiek genoemd is als onveilige plek. Ook het gebied rond de huidige nachtopvang wordt vrijwel niet door respondenten genoemd. Het gebied direct rond de toekomstige zorginstelling (Zamenhofstraat, Vestwal, 3e Binnenvestgracht) wordt ook niet vaak genoemd: zeven maal komt dit gebied voor in de lijst, maar opvallend genoeg wel altijd in verband met daklozen en drugsgebruikers. Dat het slechts zeven keer genoemd werd is niet verwonderlijk, aangezien het gebied geen doorgangsroute is en veel mensen het niet eens kennen. Het lijkt er dus op dat van de mensen die beter bekend zijn met het gebied een aanzienlijk deel het op dit moment als onveilig beschouwd.
Tabel 21 Percentage van de genoemde redenen voor onveilige plekken dat gerelateerd is aan de doelgroep (daklozen, drank/drugsgebruik, dealen) (A) Aantal genoemde plekken
(B) Aantal genoemde plekken ivm daklozen, drank- en drugsgebruik
Percentage (B) van (A)
Station e.o. Huigpark e.o. Aldi e.o. Oude Singel/Vest Langegracht e.o. tussen Oude Vest en Haarlemmerstraat
35 55 8 17 17 26
29 36 5 9 8 12
83% 65% 63% 53% 47% 46%
Molen de Valk e.o. Beestenmarkt e.o. Haarlemmerstraat Willem de Zwijgerlaan e.o. Koningstraat e.o. Schipholweg e.o.
38 94 56 17 25 9
15 24 14 3 4 1
Overige Totaal
58 455
28 188
39% 26% 25% 18% 16% 11% 48%
- 39 -
41%
Tabel 22 Aantal respondenten dat plekken onveilige vond om redenen (mede) gerelateerd aan de doelgroep (% van totaal aantal respondenten dat enge plekken noemt) Gebied I n
Gebied II %
n
Totaal %
N
%
Huigpark eo
28
24,1%
8
11,1%
36
19,1%
Station eo
14
12,1%
15
20,8%
29
15,4%
Beestenmarkt eo
16
13,8%
8
11,1%
24
12,8%
Molen de Valk eo
12
10,3%
3
4,2%
15
8,0%
Haarlemmerstraat
8
6,9%
6
8,3%
14
7,4%
tussen Oude Vest en Haarlemmerstraat
4
3,4%
8
11,1%
12
6,4%
Oude Singel/Vest
6
5,2%
3
4,2%
9
4,8%
Langegracht eo
6
5,2%
2
2,8%
8
4,3%
Aldi eo
5
4,3%
0
,0%
5
2,7%
Koningstraat eo
1
,9%
3
4,2%
4
2,1%
Willem de Zwijgerlaan eo
0
,0%
3
4,2%
3
1,6%
Schipholweg eo
0
,0%
1
1,4%
1
,5%
16
13,8%
12
16,7%
28
14,9%
116
100,0%
72
100,0%
188
100,0%
Overige Total
- 40 -
Hoofdstuk 5 Overlastervaring 5.1 Meldingen van overlast Op de vraag aan respondenten of ze wel eens melding hebben gedaan van overlast in hun wijk antwoordt 47 procent van de omwonenden en 51 procent van de ondernemers bevestigend (niet sign). Hierbij is geen verschil tussen gebied I en II. Het overgrote deel van de gerapporteerde meldingen is bij de politie (Tabel 23). De inhoud van de melding bij de politie staan samengevat in Tabel 24: zowel bij de omwonenden als bij de ondernemers betreft ongeveer de helft van de meldingen overlast van daklozen, drank- en drugsgebruikers. Geluidsoverlast en jongeren zijn verder de belangrijkste redenen voor een melding bij de politie door de omwonenden, terwijl voor de ondernemers geweld en bedreiging (met name in het bedrijfspand) de één na belangrijkste reden was voor een melding bij de politie. Van de tien meldingen door omwonenden bij gemeente hebben er acht te maken met vervuiling: door illegale storting, huisvuil, kerstbomen of fietswrakken. Verdere meldingen gingen over geluidsoverlast, daklozen en parkeerproblemen. Bij de ondernemers gingen vier meldingen bij de gemeente over vuil op straat, en één over geluidsoverlast. De meldingen bij de woningbouw of –beheer gingen vijf keer over geluidsoverlast; drie keer over daklozen; één keer over wildplassen, en één keer over de overbuurman. Tabel 23 Aantal mensen dat rapporteert wel eens melding te hebben gedaan van overlast in de wijk27
Politie Gemeente Woningbouw Totaal
Omwonenden 110 92% 10 8% 10 8% 120 100%
Ondernemers 49 91% 5 9% 0 0% 54 100%
Tabel 24 Inhoud van de door respondenten genoemde meldingen van overlast in de wijk gedaan bij de politie 28
Daklozen, drank, drugs Geluidsoverlast Jongeren Schade/inbraak auto Woning/winkel inbraak Fietsendiefstal Geweld/bedreiging Overig Totaal
Omwonenden 58 53% 21 19% 11 10% 10 9% 9 8% 7 6% 7 6% 18 16% 110 100%
Ondernemers 24 49% 1 2% 2 4% 2 4% 2 4% 3 6% 10 20% 7 14% 49 100%
27
De percentages in Tabel 23 tellen niet op tot 100 procent, aangezien een klein aantal mensen aangaf bij meer dan één instantie melding te hebben gedaan van één of meer soorten overlast. 28 De percentages in Tabel 24 tellen niet op tot 100 procent, aangezien een klein aantal mensen aangaf bij meer dan één incident melding te hebben gedaan van overlast.
- 41 -
5.2 Het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven in de buurt Respondenten werd gevraagd op een vijfpuntsschaal aan te geven in hoeverre ze dachten dat verschillende voorvallen en misdrijven voorkwamen in hun buurt. Later in het interview werd de omwonenden gevraagd om aan te geven hoe groot de buurt is die ze in gedachten hadden bij het beantwoorden bij de vragen over vervelende voorvallen en misdrijven. Hoewel enkele respondenten aangaven dat hierin verschil was afhankelijk van het soort voorval (bij serieuzere voorvallen wordt vaak een groter gebied in overweging genomen) en er zeker variatie was tussen de respondenten in de grootte van het gebied, viel hierbij vooral op dat de meeste mensen een relatief klein gebied in gedachten namen bij het beantwoorden van de vragen over voorvallen en misdrijven. Doorgaans gaat het om 5 tot 10 straten rond het eigen huis, slechts een enkeling denkt aan een gebied ter grootte van het onderzoeksgebied.
5
4
3
2
ov w er ov il dp la s e oe t ve rl rv doo as t pe n ui r l in in om dea tim g l e w ag id on rs er v b u en en i d/ te den aa n sl ns a to ot tas pen ge je s ve r sl nd o of ap g en ew g e in el ds dr op d e ag en li ba kte re n ru in b im b op ra a ed t re e k st in ig r in ve aa w g o t rn be i e la s nin l t g tre in i g e g di s t gev n ng ra /g at a lle eb m ru eu n ik bi m la di a be k in efs bed i r t re kla g s al u e le t d s n s a tm d in ee g i t a u at g m j m es / to's en eri s c aa ure po rt ho l d n sa ra /ge iek e le m n n b n /ro k/d en o sc nd ru uw e ho ha gs n l e bes n g ge n/ en bru ro cha i nd jo d ng k ha igi n g ng wil d er pl en en /ve da rni e ass e kl oz li ng n en au /g to e ' fi e bru s ik ts er ro en s m di m el ho efs n t of d e al af v a npo lo e p p st ra at
1
passanten Total
bew oners Total
w erkgevers Total
Figuur 11 Het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven zoals waargenomen door de omwonenden, ondernemers en passanten (1 = nooit; 5 = heel vaak)
- 42 -
Figuur 110 geeft een samenvatting van de antwoorden van de drie respondentgroepen op de vragen naar vervelende voorvallen en misdrijven. Hierin valt te zien welke voorvallen volgens de respondenten het minste voorkomen (wildpoepen, overlast door dealers, overlast door omwonenden) en welke voorvallen het meest (rommel en afval op straat, hondenpoep en fietsendiefstal). Hoewel er wel verschillen zijn tussen de drie onderzoeksgroepen is het algemene beeld sterk overeenkomstig. Bij de passanten bleken veel mensen het moeilijk te vinden een antwoord te geven op de overlastvragen. Bij diefstal uit auto’s bijvoorbeeld was het aantal mensen dat geen antwoord kon geven 81, bij inbraak 62, bij tasjesroof 61, bij beschadiging aan auto’s 50, bij wildpoepen 49, bij betreding van steegjes, portieken etc. 38, bij fietsendiefstal 35, en bij overlast door omwonenden 35. We kunnen hieruit opmaken dat een relatief groot aantal passanten zich zelf niet in staat acht om inschatting te maken van bepaalde soorten overlast en dus waarschijnlijk zelf niet veel overlast ervaart. Voor andere voorvallen was het aantal mensen dat geen antwoord kon geven aanzienlijk lager: bij samenscholing van daklozen of jongeren konden tien mensen geen antwoord geven, bij hondenpoep en rommel en afval op straat vijf, en acht passanten konden geen inschatting geven van bedelen. Dit zijn begrijpelijkerwijs het soort voorvallen waar passanten beter zicht op hebben en vaker mee geconfronteerd worden 5
4
3
2
ov w er ov il dp la s e oe t ve rl rv doo as t pe n ui r l in in om dea tim g l e w ag id on rs er v b u en en ite den d/ aa n sl ns a to ot tas pen ge je s ve r sl nd o of ap g en ew ge d in el d op sd rag e n eli ba kte re n ru in br be im op a a dr te k ei st i v e raa n w ging tl o rn n a be ie li n sti g in g tre e g di g st ev n ng r a a /g at l eb m le n ru eu ik b m i la di a i be k in efs bed r t re k la g st al u e le d s a stm d in ee g i t a n ut at m j g o en er m es s c iaa ur /po 's e r ho l d t n i e sa /g le r ke m n/ ank eb n en ro o nd /d ru uw sc e ha g ho n g s ge n l e bes n/ en br ro cha jo ui k nd d ng ha igi n g ng wil d ere / v n pl en e da rni e ass e kl l i n oz ng en a /g uto eb 's fi e r ts ui ke ro en m d i rs m el ho efs n ta of d af en l va po e lo p p st ra at
1
bewoners 1
bewoners 2
werkgevers 1
werkgevers 2
Figuur 12 Verschillen tussen gebied I en II in het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven zoals waargenomen door de omwonenden en ondernemers (1 = nooit; 5 = heel vaak)
- 43 -
Bij de omwonenden zijn de verschillen tussen gebied I en gebied II klein (zie Figuur 12), maar wijzen wel consequent één richting uit: in gebied I ervaart men iets frequenter dat er buiten geslapen wordt met bijbehorende vervuiling, iets meer bedelen, meer betredingen en gebruikmaking van steegjes en portieken, meer restmateriaal van drank en drugsgebruik en meer samenscholen en rondhangen van daklozen en gebruikers. Kortom: in gebied I ervaart men meer overlast van de aanwezigheid van daklozen, drank en drugsgebruikers dan in gebied II. Toch zijn de verschillen niet groot. Bij de ondernemers zijn de verschillen tussen gebied I en gebied II veel groter (zie Figuur 120) en betreffen een veel breder scala aan voorvallen en misdrijven. Opvallend is dat bij de ondernemers de respondenten uit gebied II veelal meer voorvallen rapporteren, terwijl dit bij de omwonenden precies andersom is. Een mogelijk verklaring hiervoor is dat de ondernemers in gebied II voornamelijk te vinden zijn in het zuidelijke deel van het gebied (onder gebied I) wat het stadscentrum behelst, terwijl de omwonenden gelijkmatiger verdeeld zijn over het hele gebied en dus deels in woonwijken wonen. Het ligt voor de hand dat zaken als tasjesroof en bedelen meer in het stadscentrum voorkomen – dit wordt ook bevestigd in de antwoorden van de omwonenden uit gebied II. Kortom, de analyse van gebied II houdt geen rekening met de grote verschillen binnen gebied II. Het voert te ver om hier in deze rapportage al te ver op in te gaan, mar deze verschillen moeten bij de vervolgmeting en de conclusies die daaruit getrokken worden in het achterhoofd gehouden worden. Figuur 13 geeft de overlastervaring van de passanten weer, uitgesplitst naar de drie locaties waar de interviews gehouden zijn: bij de Digros op de Langegracht, op de Heen-en-weerburg tussen de Maresingel en de Korte Mare, en in het Huigpark. Hoewel de drie locaties niet ver uiteen liggen zijn de antwoorden op de overlastvragen sterk uiteenlopend. Dit suggereert dat ook de passanten hun antwoorden op een relatief klein gebied betrokken. Over het geheel bezien kan men stellen dat de passanten geïnterviewd op de Heen-en-weerbrug het vóórkomen van voorvallen en misdrijven in die buurt het laagst inschatten, terwijl de passanten bij de Digros het vóórkomen van voorvallen en misdrijven in die buurt het hoogst inschatten. Een aantal voorvallen worden echter hoger ingeschat in het Huigpark, zoals bijvoorbeeld buitenslapen, lastig gevallen worden, wildplassen en - misschien niet verwonderlijk – hondenpoep. Zoals in paragraaf 2.1.2 al ter sprake is gekomen, zijn de vervelende voorvallen en misdrijven samen te vatten met behulp van vier schalen, die zijn samengesteld uit de volgende items: -
-
“overlast door daklozen”: vervuiling als gevolg van buitenslapen; slapen in de openbare ruimte; samenscholen/rondhangen daklozen/gebruikers; betreding/gebruikmaking steegjes/portieken; restmateriaal drank/drugsgebruik; overlast dealers; wildpoepen; bedelen; en wildplassen. “fysieke dreiging”: intimiderend/aanstootgevend gedrag; geweldsdelicten; bedreiging; samenscholen/rondhangen jongeren; op straat lastig gevallen; en overlast door omwonenden. “bedreiging van bezit”: diefstal uit auto’s; beschadiging/vernieling van auto’s; inbraak in woningen; fietsendiefstal; en tasjesroof. “fysieke onbetamelijkheden”: hondenpoep; rommel of afval op straat; vernieling straatmeubilair; en beklading van muren/gebouwen.
- 44 -
5
4
3
2
ov w i er o l dp la ve s t ver oep l d a rv ui oor s t e n* l in in om dea tim g le w ag id rs o er v b u nen en de ite d/ aa n n sl ns ap to t a e ot ge s je n* ve s ro sl nd of ap g en ew ge * dr in el d ag op sd * e n eli k ba te re n* ru in im b b op ra a ed t re e* k st i i g in v e raa n w g* t o rn be i e la s nin li n ti g tre ge g di s t gev n* ng ra /g at a lle eb m ru eu n* ik bi m la a d i be k in i ef bed r* st g k e al re la s l e t d s a stm d in ee g ui t n* a a m j g en ter m es /p uto 's s c iaa ur o rt ho l d en sa le ra /ge iek e m n/ n en ro k/d bou n* nd sc w r ha ugs en ho be n g ge * le n/ en br ro s ch jo ui k nd a ng * ha dig w er i n g ng il en /ve dpl en* a da rn s k l i eli s en oz ng * en /g aut eb o ' s fi e r ts ui ke ro en r s* m di m el ho efs ta of nd af en l* v a po e lo p p* st ra at *
1
digros
huigpark
heen-en-weer
Figuur 13 Het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven zoals waargenomen door de passanten geïnterviewd op drie verschillende locaties (1 = nooit; 5 = heel vaak)
De bevinding uit Figuur 110 tot Figuur 13 staan samengevat met deze schalen ook nog eens in Tabel 25. Hier zien we dat er op drie van de vier schalen geen verschil is tussen de drie respondentgroepen; wel ervaren passanten relatief iets meer fysieke onbetamelijkheden dan de omwonenden en ondernemers. Bij de omwonenden is geen verschil tussen gebied I en gebied II, overeenkomstig het patroon in Figuur 12. Bij de ondernemers valt te zien dat de verschillen tussen gebied I en II vooral zitten in de factors ‘fysieke dreiging’ en ‘bedreiging van bezit’. Het vóórkomen van beide wordt relatief hoger ingeschat door ondernemers in gebied II. Zoals al bleek uit Figuur 13 zijn de verschillen tussen de passanten van de drie interviewlocaties aanzienlijk: er zijn statistisch significante verschillen op alle vier de schalen. De passanten op de Heen-en-weerbrug schatten overlast van daklozen, fysieke dreiging en fysieke onbetamelijkheden lager in dan de andere twee respondentgroepen. Bedreiging van bezit wordt relatief hoger ingeschat door de passanten voor de Digros dan door de andere twee respondentgroepen.
- 45 -
Tabel 25 Gemiddelde scores op de vier overlastschalen per respondentgroep (1=laag; 5=hoog) Overlast van daklozen
Fysieke dreiging
Bedreiging van bezit
Respondenttypen Omwonenden Ondernemers Passanten
2,3 2,5 2,4
2,4 2,4 2,4
2,6 2,8 2,8
Fysieke onbetamelijkheden ** 3,1 3,1 3,3
Omwonenden Gebied I Gebied II
2,4 2,2
2,4 2,4
2,6 2,7
3,1 3,1
Ondernemers Gebied I Gebied II
2,4 2,6
* 2,3 2,6
** 2,6 3,0
3,0 3,2
** 2,6 2,8 1,9
** 2,7 2,6 2,2
** 3,0 2,6 2,7
** 3,4 3,5 3,1
Passanten Digros Huigpark Heen-en-weer *p<,05; **p<,01
Het is belangrijk zich te realiseren dat de mate waarin voorvallen en misdrijven voorkomen niet één op één samenhangt met hoe ernstig met dit vindt. Met name tijdens de diepteinterviews viel op dat veel respondenten na een beschrijving van de verschillende soorten overlast constateerden hun beschrijvingen nuanceerden en benadrukten dat dit niet betekende dat ze dit ook echt ernstig vonden. “Ik heb geen problemen met het feit dat die mensen hier zitten en enige overlast veroorzaken, nou ja, tenminste enig, ja zeg maar, geluid produceren ja. Helder, logisch, doen we allemaal”. “Ik heb er geen last van, alleen dat je denkt: wat doen die hier, nou ja, ok, laat maar.” “Binnen het centrum heb je altijd wel overlast, niet dat ik het supererg vind ofzo.”
Er gebeuren wel dingen maar “het is geen onveilige buurt”. Mensen spraken eerder in termen als ‘een verloederde aanblik’, ‘niet echt prettig’, of ‘een optelsom van kleine gedragingen’. In die zin is de mate waarin die kleine gedragingen voorkomen wel belangrijk voor het woonklimaat in de buurt. Om een completer beeld te krijgen van het belang dat aan de verschillende voorvallen gehecht werd, werd de respondenten ook nog gevraagd welke problemen ze vonden dat daadwerkelijk aangepakt moesten worden. Een overzicht daarvan wordt gegeven in paragraaf 5.5.
5.3 Slachtofferschap van vervelende voorvallen en misdrijven Respondenten werd niet alleen gevraagd hoe vaak zij dachten dat bepaalde voorvallen en misdrijven plaatsvonden in hun buurt, maar ook of henzelf wel eens iets vervelends overkomen was. Van de voorvallen die hen overkomen waren werd tevens gevraagd wanneer dit voor het laatst het geval was geweest. De antwoorden zijn weergegeven in Figuur 14. De verschillende voorvallen zijn op dezelfde volgorde geplaatst als in de eerdere figuren. Als de - 46 -
ingeschatte omvang van bepaalde voorvallen zou samenvallen met de persoonlijke ervaring dan zou deze figuur dus een consequent stijgende lijn vertonen. Dit is wel enigszins het geval, maar niet geheel. Zo valt te zien dat hoewel fietsendiefstal in de waarneming van de mensen frequenter voorkomt dan rondhangende daklozen en gebruikers, meer mensen last hebben gehad van rondhangende daklozen en gebruikers dan dat er daadwerkelijk slachtoffer zijn geworden van fietsendiefstal, en dat fietsendiefstal verder doorgaans veel langer geleden was.
Figuur 14 Aantal omwonenden dat slachtoffer is geworden van vervelende voorvallen en misdrijven
5.4 Samenhang tussen ervaren overlast en achtergrond-, buurt- en veiligheidsvariabelen De ervaren overlast hangt sterk samen met veel van de reeds beschreven variabelen. In Tabel 260 staat een overzicht van de gevonden correlaties. De achtergrondvariabelen leeftijd en opleiding zijn relatief van weinig invloed als verklarende factoren. Vooral met de ervaren fysieke dreiging hebben ze een relatie: ouderen en lager opgeleiden ervaren relatief minder fysieke dreiging dan jongeren en hoger opgeleiden. Met de overlast ervaren van daklozen en drank- en drugs gebruikers hebben ze geen enkele samenhang. De buurtvariabelen ervaren sociale cohesie en het rapportcijfer voor de buurt hebben een sterkere samenhang. Alleen het voorkomen van bedreiging van bezit hangt niet samen met de sociale cohesie. Het voorkomen van fysieke dreiging hangt het sterkst samen sociale cohesie: als men meer sociale cohesie in de buurt ervaart, heeft men minder het gevoel dat fysieke
- 47 -
dreiging in de buurt voorkomt. Dit zegt overigens niets over de verklaring van deze samenhang. Het rapportcijfer hangt sterk samen met alle vormen van overlast: hoe meer voorvallen en misdrijven volgens de respondenten voorkomen, des te lager is het rapportcijfer dat voor de buurt gegeven wordt. Het ligt voor de hand aan te nemen dat dit komt doordat het algemene beeld dat men voor de buurt heeft in grote mate beïnvloed wordt door de gepercipieerde frequentie van criminaliteit en overlast. Verschillende aspecten van veiligheidbeleving hangen ook sterk samen met de ervaren frequentie van criminaliteit en overlast in de buurt. Hoe groter de ervaren frequentie van criminaliteit en overlast, des te groter de ingeschatte kans dat men zelf iets overkomt en de angst dat men zelf iets overkomt, en des te lager het gevoel van veiligheid ’s avonds en het ingeschatte gevoel van veiligheid bij klanten van ondernemers. De relatie kan hier beide kanten op gaan: meer criminaliteit en overlast kunnen zorgen voor hogere onveiligheidsbeleving, maar het kan ook zijn dat een sterker gevoel van onveiligheid kan leiden tot een hogere inschatting van het voorkomen van bepaalde voorvallen. De ingeschatte gevolgen van een misdrijf hebben nauwelijks een relatie met het voorkomen van voorvallen.
Tabel 26 Correlatie tussen vier overlastschalen (1=weinig; 5=veel) en verschillende achtergrond-variabelen voor omwonenden, ondernemers en passanten (*=p<0,05; **=p<0,01)
Leeftijd (omw+ond+pass) Opleiding (omw+ond)
Overlast van daklozen -0,075 0,001
Fysieke dreiging -0,327 **
Bedreiging van bezit -0,091 *
Fysieke onbetamelijkheden -0,056
0,148
**
-0,009
0,059 -0,182
**
(1=laag;7=hoog)
Sociale cohesie schaal (omw)
-0,134
*
-0,249
**
-0,099
-0,287
**
-0,356
**
-0,264
**
-0,301
**
0,335
**
0,288
**
0,274
**
0,199
**
0,142
*
0,222
**
0,201
**
0,147
**
0,161
*
0,065
-0,200 -0,268 -0,202 -0,305
** **
-0,124 -0,147 -0,383 -0,413
(1=lage;5=hoge cohesie)
Rapportcijfer buurt (omw+ond) (1=laag;10=hoog)
Kans op misdrijf (omw+ond) (1=klein; 5=groot)
Angst voor misdrijf (omw+ond) (1=niet;5=heel erg)
Gevolgen van misdrijf (omw)
-0,008
0,125
-0,081 -0,185 -0,416 -0,373
-0,054 -0,245 -0,277 -0,233
(1=klein; 5=groot)
Veiligheidsgevoelens (omw) Veiligheidsgevoelens (pass) Veiligheidsgevoelens (ond) Veiligheidsbeleving klanten (ond)
**
* * ** **
* ** **
** ** *
(1=onveilig; 5=veilig)
5.5 Wat moet er als eerst aangepakt worden? Respondenten werd door middel van een open vraag gevraagd welke twee problemen zij het liefste aangepakt wilden zien. De belangrijkste twee problemen waar de respondenten wat aan gedaan zouden willen zien zijn voor omwonenden en ondernemers hetzelfde, zij het in een andere volgorde: omwonenden zien rommel en afval op straat als het belangrijkste probleem - 48 -
Tabel 27 De belangrijkste problemen volgens de respondenten die met voorrang moeten worden aangepakt (% van totaal aantal respondenten) Omwonenden
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
rommel of afval op straat samenscholen/rondhangen daklozen/gebruikers samenscholen/rondhangen jongeren hondenpoep fietsendiefstal verkeer Geluidsoverlast beschadiging/vernieling auto's overlast dealers Parkeren restmateriaal drank/drugsgebruik intimiderend/aanstootgevend gedrag bekladding muren/gebouwen wildplassen betreding/gebruikmaking steegjes/portieken slapen in openbare ruimte bedelen winkeldiefstal of poging op straat lastig gevallen inbraak in woningen Overige problemen Geen problemen Totaal aantal genoemde plekken per resp. Totaal aantal resp.
Ondernemers
Totaal
Gebied I
Gebied II
Totaal
Gebied I
Gebied II
Totaal
44% 29% 10% 14% 5% 5% 7% 8% 2% 5% 5% 4% 5% 3% 2% 3% 3% 0% 0% 1% 14% 7% 1,7 153
34% 26% 14% 11% 10% 3% 8% 3% 4% 5% 5% 2% 3% 1% 4% 3% 1% 0% 0% 2% 19% 11% 1,7 125
40% 28% 12% 13% 7% 4% 7% 6% 3% 5% 5% 3% 4% 2% 3% 3% 2% 0% 0% 1% 16% 9% 1,7 278
36% 44% 9% 5% 7% 7% 0% 0% 7% 0% 0% 0% 0% 7% 0% 0% 0% 4% 4% 0% 18% 13% 1,6 55
23% 45% 23% 8% 2% 17% 0% 0% 6% 0% 0% 6% 0% 4% 4% 0% 6% 9% 8% 0% 11% 6% 1,8 53
30% 44% 16% 6% 5% 12% 0% 0% 6% 0% 0% 3% 0% 6% 2% 0% 3% 6% 6% 0% 15% 9% 1,7 108
37% 32% 13% 11% 6% 6% 5% 4% 4% 3% 3% 3% 3% 3% 3% 2% 2% 2% 2% 1% 16% 9% 1,7 386
dat aangepakt zou moeten worden, gevolgd door het samenscholen en rondhangen van daklozen, drank- en drugsgebruikers. Bij ondernemers is dit precies andersom. Opvallend is dat rommel en afval door beide respondentgroepen een prominenter plaats heeft in gebied I dan in gebied II. Omwonenden noemen verder het samenscholen en rondhangen van jongeren en hondenpoep als belangrijke problemen. Ondernemers (voornamelijk in gebied II) noemen ook rondhangende jongeren, en daarnaast verkeersproblemen. (Tabel 27) Overigens wisten niet alle respondenten twee problemen te noemen waarvan ze vonden dat die aangepakt moesten worden: van zowel de omwonenden als de ondernemers wist negen procent helemaal geen problemen te noemen, terwijl nog eens 28 respectievelijk 32 procent geen tweede probleem kon noemen. In de diepte-interviews noemden respondenten eveneens vaak de prominente problemen, die volgens respondenten ook in elkaars verlengde liggen. “Je moet toch een beetje uitkijken voor die groepjes [jongens uit de wijk ‘de Kooi’ die naar de stad willen], want er kunnen 1 of 2 vervelende jongens tussen zitten.” “Je ziet hier nooit wat. Hier zie je alleen hanggedrag. Hier gebeurt nooit iets sociaals, iets normaals. Het nodigt totaal niet uit. Een vieze portiek. (…). Het is een volkomen loze ruimte.
- 49 -
Het enige wat je hier ziet is zwerfvuil … en nou ja zwerfgedrag van de groepen waar we het net over hadden” “Daklozen, drank- en drugsgebruikers veroorzaken over het algemeen rommel. Ze lopen niet altijd naar een prullenbak wanneer ze rommel kwijt willen, als er überhaupt al een prullenbak staat.” “Het Huigpark is een nare plek. (…)`s Morgens hangen de slaapzakken in de bomen.” “Zo lang de daklozen niet luidruchtig zijn, hebben ze er in de buurt niet zoveel last van, behalve van de troep die ze achter laten.”
De respondenten die meewerkten aan de diepte-interviews verwijzen (soms tussen de regels door) vaak naar dingen die ze juist waarderen in de buurt, zoals de aanwezigheid van voldoende prullenbakken, schone straten, speel- en sportgelegenheid en dat er in de buurt geïnvesteerd wordt en activiteiten worden georganiseerd. “Nog niet zo lang geleden zijn de huizen opgeknapt door de woningbouwvereniging.” “Het is gewoon een hele gezellige buurt.(…) Ik vind dat onze buurt er ook wel leuk uit ziet.” “Er wordt veel georganiseerd in de buurt, laatst nog een barbecue.” “We hebben nogal last van meeuwen die de vuilniszakken open maken. Maar tegenwoordig als de vuilnis wordt opgehaald, worden volgens mij ook de open zakken netjes opgeruimd, dus dat vind ik heel goed.” “Het ziet er toch heel goed uit, heel leuk aangekleed. Het is een hele leuke buurt.” “Ik vind het een heel goed idee dat ze dit gebied mooier gaan maken, want het is bijzonder lelijk.”
- 50 -
Hoofdstuk 6 Zorginstelling 6.1 Houding ten aanzien van dak- en thuislozen De omwonenden en de ondernemers werd een zestal stellingen voorgelegd met betrekking tot daklozen, verslaafden en opvang. Zij konden aangeven in hoeverre ze het met de betreffende stelling eens of oneens waren. De antwoorden werden gemeten op een 5-puntsschaal met antwoord-categorieën variërend van helemaal mee eens (1) tot helemaal mee oneens (5). Een factor analyse laat zien dat de vragen in twee componenten uiteenvallen: de eerste drie stellingen weerspiegelen de houding van de respondenten over de overlast veroorzaakt door daklozen en verslaafden en de laatste drie stellingen weerspiegelen hun houding tegenover opvang van daklozen en verslaafden. 29 De antwoorden van ondernemers en de omwonenden verschillen nauwelijks van elkaar, en ook tussen gebied I en gebied II zijn geen grote verschillen (Figuur 15). De houding tegenover daklozen en verslaafden is niet erg positief. Een meerderheid vindt dat ze vervuiling veroorzaken (73% eens, 10% oneens), dat ze de onveiligheid in de buurt vergroten (67% eens, 17% oneens), en dat er teveel daklozen zijn in Leiden (55% eens, 23% oneens). Ook in de diepte-interviews wordt vaak een verband gelegd tussen specifieke rommel of vervuiling en daklozen en verslaafden, zoals eerder ook al beschreven is (zie 5.5). “Stel ze laten wat achter en stel het is een spuit en een kindje pakt het op en die krijgt het in de vinger. Misschien is het allemaal wel iets te overdreven, maar het zou kunnen gebeuren.” “Hier hebben een matras met een bankstel en een tafel gestaan. Je kunt het je niet voorstellen, maar het stond er echt. Er sliepen ook mensen en er ligt allemaal zooi en er liggen heel vaak wietzakjes enzo en niet de naalden zelf maar wel de spuit ligt er ook.”
Veruit de meeste respondenten vinden dat het de taak is van de gemeente om daklozen en verslaafden opvang te bieden (81% eens, 7% oneens). Over de komst van een opvangplek in de wijk zijn de meningen verdeeld: 41 procent van de respondenten is het daarmee eens, 37 procent is het ermee oneens. Een meerderheid van de respondenten staat er dus neutraal of positief tegenover. Opvang betekent volgens de meesten echter niet dat daklozen en verslaafden niet meer op straat zouden hangen: ruim de helft van de respondenten is het met die stelling oneens (51% versus 37% eens).
6.2 Houding ten aanzien van de komst zorglocatie Meer dan drie kwart van de omwonenden uit gebied I en II stond positief of onverschillig/neutraal tegenover de komst van de zorglocatie, waarvan 43 procent positief en 34 procent onverschillig of neutraal. Omwonenden uit gebied II zijn wel positiever dan omwonenden uit gebied I over de komst. Het verschil is aanzienlijk: in gebied I staat 31 procent van de omwonenden positief tegenover de komst van het zorgcentrum tegenover 57 procent in gebied II (Figuur 16). Figuur 17 laat zien hoe de meningen over het zorgcentrum in de ruimte verdeeld zijn. Veel van de mensen met een negatieve mening wonen direct in de
29
PCA met Varimax rotatie; percentage verklaarde variantie 55%; 36% verklaard door de eerste factor, 18% door de tweede factor.
- 51 -
er zijn teveel daklozen en verslaafden in leiden
daklozen en verslaafden vergroten de onveiligheid in de buurt
daklozen en verslaafden veroorzaken vervuiling
als daklozen en verslaafden opgevangen w orden hangen zij niet meer op straat rond
daklozen en verslaafden moeten een opvangplek in de w ijk krijgen
het is de taak van de gemeente om daklozen en verslaafden opvang te bieden
1,0
2,0
Omw onenden Gebied I
3,0
Omw onenden Gebied II
Ondernemers Gebied I
4,0
5,0
Ondernemers Gebied II
Figuur 15 Houding t.a.v. daklozen en verslaafden gemeten met zes stellingen (1=helemaal mee eens; 5 = helemaal mee oneens)
100% 90% 80% 70% 60%
negatief onverschillig neutraal
50%
positief
40% 30% 20% 10% 0% Gebied I
Gebied II
bewoners
Gebied I
Gebied II
werkgevers
Figuur 16 Houding tegenover de komst van de zorglocatie.
- 52 -
Figuur 17 Gemiddelde houding tegenover de komst van de zorgvoorziening per zescijferig postcode gebied (bruin = negatief; geel = neutraal; groen = positief).
omgeving van het zorgcentrum. Een gemiddeld neutrale houding wordt overwegend gevonden op iets grotere afstand tot de zorgvoorzieningen en langs een aantal aanlooproutes (Rijnsburgersingel en Haarlemmerweg), terwijl de positieve houding veelal langs de buitenrand van gebied II gevonden wordt. Bij de ondernemers lagen de verhoudingen tussen positief en negatief ongeveer hetzelfde als bij de omwonenden: 73 procent was positief of onverschillig/neutraal. Wel waren de verschillen tussen gebied I en gebied II bij de ondernemers minder groot (Figuur 16). Er werden veel verschillende redenen genoemd waarom de houding ingenomen werd. De redenen voor omwonenden en ondernemers waren nagenoeg identiek en in gelijke verhoudingen en worden hier dan ook in één figuur samen genomen (Figuur 18). Een aantal van de in de tabel weergegeven verklaringen verdient nadere aandacht. De meest genoemde overweging is dat men vindt dat opvang simpelweg nodig of goed is: ongeveer de helft van de ondervraagden gaf aan dat men van mening was dat er iets voor de daklozen, drank- en drugsgebruikers in Leiden gedaan moest worden, dat men (vaak: de gemeente) het niet op zijn beloop kon laten, en dat deze mensen recht hadden op hulp, - 53 -
bijvoorbeeld in de vorm van zorg, eten, werkgelegenheid en een plek om te slapen, en soms in de hoop dat dit zou leiden tot resocialisatie. overlast geen geschikte plek centralisatie negatief w aardedaling onveilig/ niet prettig gevoel aantrekken (personen) niet in directe buurt extra aandacht buurt overheidstaak controle centralisatie positief situatie hetzelfde hulp minder overlast opvang goed geschikte plek opvang nodig 0%
5% positief
10%
15%
onverschillig neutraal
20%
25%
negatief
Figuur 18 Verklaringen gegeven voor houding tegenover komst zorgvoorziening door respondenten met positieve, neutrale en negatieve houding (% van totaal aantal respondenten).
De plek waarop de zorgvoorziening gevestigd zal worden wordt zowel positief als negatief ervaren. Ongeveer 18 procent van de respondenten is van mening dat de gekozen locatie een geschikte plek is. Respondenten gaven hier uiteenlopende redenen voor, bijvoorbeeld vanwege de ligging aan de rand van de binnenstad in een gebied waar relatief veel mensen zonder kinderen wonen. Andere redenen waren dat de plek niet in de directe buurt van respondent was (vooral respondenten uit gebied II) of dat de plek de minst slechte plek van de overwogen opties bevonden werd. Bovendien werd het feit dat het politiebureau vlakbij de opvanglocatie staat, relatief vaak genoemd (28 keer). Tegelijkertijd vond 13 procent van de ondervraagden het Nuon-terrein geen geschikte plek. Redenen die daarvoor genoemd worden zijn bijvoorbeeld dat de plek niet geschikt is omdat het in woonwijk is waar kinderen wonen, maar ook omdat andere plekken meer geschikt zijn,
- 54 -
bijvoorbeeld omdat er veel weerstand in de buurt is. Deze redeneringen staan lijnrecht tegenover de redeneringen van de mensen die positief zijn over de locatie. Een soortgelijk verschijnsel zien we bij de verwachte overlast: bijna 17 procent van de respondenten zegt te verwachten dat er (meer) overlast in de buurt zal voorkomen. Zij zijn van mening dat de zorglocatie een negatieve invloed zal hebben zoals meer rondhangende mensen, meer rommel en meer criminaliteit. Sommige respondenten verwachten dat er personen van buiten de buurt en zelfs van buiten de stad naar de opvanglocatie toegetrokken zullen worden, waaronder niet alleen daklozen en verslaafden maar ook dealers. Er zijn ook mensen die verwachten geen of nauwelijks overlast te zullen ondervinden als gevolg van de vestiging van een zorglocatie. Zij geven aan dat hun verwachting is dat de buurt er niet of nauwelijks door zal veranderen; de situatie zal ongeveer hetzelfde blijven. En tenslotte zijn er omwonenden (ruim zes procent) die minder overlast van daklozen, drank- en drugsverslaafden verwachten na vestiging van de zorglocatie. Hierbij komen de zelfde aspecten naar voren zoals de eerder genoemde rondhangende mensen, rommel en criminaliteit. ‘Centralisatie’, evenals concentratie, wordt zowel positief als negatief opgevat. Aan de ene kant zijn er mensen die verwachten dat hierdoor de overlast beteugeld wordt, doordat gebruikers van de voorzieningen niet door de hele stad moeten en de toegang hierdoor laagdrempeliger wordt. Ook wordt genoemd dat de controle van de doelgroep hierdoor makkelijker kan worden, waardoor de problematiek beheersbaar blijft. Aan de andere kant wordt de overlast van de voorzieningen nu niet gespreid en moet door één buurt gedragen worden. Tijdens de diepte-interviews vertellen enkele respondenten dat ze niet meer (of zelfs minder) overlast verwachten, omdat daklozen naar de zorglocatie kunnen gaan en niet meer hoeven “hangen op bankjes”. De politie kan en moet volgens enkele respondenten de daklozen ook verwijzen naar de dagopvang. Wanneer er immers zorg wordt aangeboden en mensen hebben de mogelijkheid om naar de zorglocatie toe te gaan, dan kan er wat harder worden opgetreden. In enkele diepte-interviews noemden respondenten expliciet een betere beheersbaarheid wanneer de zorglocatie komt, maar daar blijken de meningen over verdeeld. “Ik denk zeker dat een centrum als deze een van de middelen is om een escalatie te voorkomen”. “Het moet gewoon gemanaged worden (…) Als ze het hier willen concentreren is dat waarschijnlijk een goed plan in het kader van functionaliteit”. “Mensen moeten wel onderdak hebben, maar niet zoveel op een plek” “Het is een beetje ijdele hoop. Die mensen zitten toch niet op 1 plek en je krijgt dan altijd een soort van verkeer rondom zo’n plek.”
Een ander nadeel genoemd door respondenten is de verwachting dat wanneer de opvanglocatie geopend zal worden, mensen een onveilig of niet prettig gevoel zullen hebben wanneer ze over straat lopen. De verwachting bestaat dat het minder prettig zal zijn in de buurt te vertoeven en dat mensen bijvoorbeeld extra op hun hoede zullen zijn. Hoewel sommige respondenten stellige uitspraken doen over de wel of juist niet verwachte overlast, zeggen andere respondenten niet goed te kunnen inschatten wat voor gevolgen de vestiging van een zorglocatie in de buurt zal hebben met betrekking tot overlast. Sommigen zeggen: ‘we zien het wel’ of: ‘er zijn verschillende scenario’s mogelijk’. - 55 -
6.3 Voor- en nadelen Behalve dat naar de redenen voor de houding van de respondent gevraagd werd, werd gevraagd of respondent voor- en nadelen kon noemen van een zorglocatie in de buurt (Figuur 19 en Figuur 20). Een aanzienlijk deel van de respondenten kon geen voordelen bedenken. Dit percentage was hoger in gebied I (34% van de omwonenden en 42% van de ondernemers) dan in gebied II (respectievelijk 22% en 28%). Er was echter ook een groep respondenten die geen nadelen kon noemen. Deze groep was in gebied II groter (respectievelijk 30% en 40%) dan in gebied I (respectievelijk 19% en 24%). Bij de genoemde voordelen zien we dat het idee dat opvang goed en nodig is hier een mider prominente plaats in neemt dan bij de gegeven verklaringen weergegeven in Figuur 18. Het idee dat daklozen hulp krijgen heeft hier daarentegen een prominentere plaats dan in Figuur 18. Gezien het feit dat deze concepten erg dicht tegen elkaar aan liggen kan een verklaring hiervoor deels liggen in het feit dat aan hetzelfde verschijnsel gerefereerd werd in een andere bewoording. In Figuur 19 zien we verder twee in het oog springende verschillen tussen de responsgroepen: de omwonenden in gebied II noemden als voordeel van de komst van een zorgcentrum vaker dat er minder overlast zou komen dan nu het geval is. Hierbij speelde duidelijk een rol dat de zorginstelling niet in hun buurt kwam en de overlast die ze nu ervoeren dus hopelijk naar een andere buurt zou verplaatsen. De ondernemers in gebied I noemden het kunnen bieden van hulp aan de doelgroep beduidend minder vaak dan de andere respondenten. Voor het overige lagen hun antwoorden dicht tegen die van de omwonenden en de ondernemers uit gebied II aan. Figuur 20 laat de genoemde nadelen van de te vestigen zorglocatie zien. Opvallend is dat een mogelijke toename van de overlast véél vaker als mogelijk negatief resultatt wordt genoemd dan als reden voor de houding ten opzichte van de zorginstelling. Het is niet verwonderlijk dat dit vooral in gebied I speelt. Men vindt dit duidelijk veruit het belangrijkste potentiële nadeel, maar uit de veel beperktere rol die deze mogelijkheid speelt bij het bepalen van de houding ten opzichte van de zorginstelling blijkt een duidelijke bereidheid om de ontwikkelingen af te wachten. Opvallend is ook dat het idee dat het Nuon-terrein een ongeschikte plek zou zijn relatief vaak wordt genoemd door ondernemers uit gebied II, minder dan door ondernemers uit het dichterbij gelegen gebied I. Dat de zorglocatie een onprettig gevoel oproep bij respondenten wordt door circa 10 procent van de respondenten genoemd. Dit is gelijk in beide gebieden.
- 56 -
70% 60% 50% omw onenden gebied 1
40%
omw onenden gebied 2 ondernemers gebied 1
30%
ondernemers gebied 2 20% 10%
ov er ig
co nt ro aa le nd ac ht bu ur t ex tra
ce no nt di ra g li s at ie po si ti e f
go ed
op va ng
op va ng
hu lp
ge sc hi kt e pl m ek in de ro ve rl a st
0%
Figuur 19 Genoemde voordelen van komst zorglocatie in de buurt (% van totaal aantal respondenten)
70% 60% 50% omw onenden gebied 1 40%
omw onenden gebied 2 ondernemers gebied 1
30%
ondernemers gebied 2 20% 10%
ov er ig
on ne ve ga ilig ti e /n f ie tp re tti g ge vo el w aa rd ed al in g
pl ek
ce nt ra li s at ie
ge sc hi kt e
ge en
pe rs on en
aa nt re kk en
ov er la st
0%
Figuur 20 Genoemde nadelen van komst zorglocatie in de buurt (% van totaal aantal respondenten)
- 57 -
- 58 -
Hoofdstuk 7 Conclusies De uiteindelijke doelstelling van het onderzoeksproject is het signaleren en identificeren van veranderingen in de aard en mate van ervaren overlast en veiligheidsbeleving door betrokkenen (omwonenden, ondernemers, werknemers en passanten) na vestiging van de nieuwe zorglocatie op het Nuon-B terrein. De eerste fase van het project is met dit rapport afgerond en betreft de nulmeting. De resultaten van het onderzoek dat nu onder omwonenden, ondernemers, werknemers en passanten is uitgevoerd, zullen de komende jaren dienen als maatstaf voor veranderingen in de aard en mate van ervaren overlast en veiligheidsbeleving. In dit hoofdstuk zullen thematisch en puntsgewijs de belangrijkste bevindingen en conclusies van het onderzoek beschreven worden. Dit hoofdstuk besluit met enkele meer concrete aanknopingspunten voor beleid, hoewel dit niet de hoofddoelstelling van deze nulmeting is geweest.
7.1 Beleving van buurt in gebied I en II De gebieden I en II verschillen over het algemeen niet tot nauwelijks van elkaar, behalve wat betreft de afgelopen en toekomstige ontwikkeling van de buurt. Respondenten in gebied I zijn beduidend negatiever over de ontwikkeling in hun buurt en koppelen dit aan de (toenemende) daklozen, drank- en drugsgebruikers en de komst van het zorgcentrum. Uit deze nulmeting is overduidelijk gebleken dat respondenten in zowel gebied I als II op de hoogte zijn van de komst van de zorglocatie; in die zin kan van een ‘echte’ nulmeting dus niet gesproken worden. Kort samenvattend zijn de belangrijkste bevindingen hieronder puntsgewijs opgesomd. • • • •
Gebied I en II verschillen nauwelijks van elkaar op sociale cohesie en de waardering van de buurt. De ontwikkeling van de buurt over het afgelopen jaar wordt in gebied I negatiever beoordeeld dan in gebied II, dit heeft volgens respondenten vooral te maken met de (grotere) aanwezigheid van daklozen en drank- en drugsgebruikers Ondernemers zijn negatiever dan omwonenden over de buurt In gebied I zijn respondenten beduidend negatiever over de toekomst van hun buurt dan in gebied II, een verwachting die vaak betrekking heeft op de aanwezigheid van daklozen, drank- en drugsgebruikers en de komst van het zorgcentrum.
7.2 Veiligheidsbeleving Ook wat betreft veiligheidsbeleving springt in het oog dat de gebieden I en II niet tot nauwelijks van elkaar verschillen. Ook ondernemers en bewoners verschillen nauwelijks van elkaar op aspecten van veiligheidsbeleving. Opvallend is dat de onveilige of enge plekken die mensen noemen vaak gerelateerd worden aan overlast van (dronken) uitgaanspubliek, rondhangende jongeren, daklozen, drank en drugsgebruik(ers). De perceptie van criminaliteit, en overlast hangt duidelijk samen met onveiligheidsbeleving. Kort samenvattend zijn de belangrijkste bevindingen hieronder puntsgewijs opgesomd. • Gebied I en II verschillen nauwelijks van elkaar op veiligheidsbeleving. • Ondernemers en omwonenden verschillen niet op de gemeten aspecten van veiligheidsbeleving.
- 59 -
• Aspecten van veiligheidsbeleving hangen bij omwonenden sterk samen met geslacht en nauwelijks met leeftijd. • Ondernemers in gebied I en II verschillen nauwelijks in de door hen ingeschatte veiligheidsbeleving van klanten. • Mensen noemen vaak onveilige plekken die dicht bij hun huis liggen. • Onveilige gebieden die het meest genoemd zijn, zijn het gebied rond de Beestenmarkt, het gebied rond de Haarlemmerstraat en het Huigpark. • De redenen een gebied als onveilig te beschouwen zijn divers, maar verwijzen vaak naar (dronken) uitgaanspubliek, rondhangende jongeren, daklozen, drank en drugsgebruik(ers).
7.3 Overlast Mensen maken geen onderscheid tussen dagelijkse ergernissen, overlast en ‘echte’ criminaliteit; voor mensen is dit veel meer één overlappend geheel. Omwonenden, ondernemers en passanten denken vergelijkbaar over het vóórkomen van dergelijke vervelende zaken. Er is een verschil tussen gebied I en II wat betreft de ervaren overlast: gebied I: gebied I ervaart meer overlast dan gebied II. Mensen in beide gebieden, zowel omwonenden als ondernemers, vinden vervuiling en het rondhangen van daklozen, drank- en drugsgebruikers en jongeren als belangrijkste problemen die aangepakt moeten worden. Kort samenvattend zijn de belangrijkste bevindingen hieronder puntsgewijs opgesomd. • Er is geen verschil tussen omwonenden en ondernemers, noch tussen gebied I en II wat betreft het melden van overlast; ongeveer de helft zegt wel eens melding van overlast of criminaliteit te hebben gedaan. • De meeste meldingen worden gedaan bij de politie, waarvan de helft overlast van daklozen, drank- en drugsgebruikers betreft. • De meldingen die bij de gemeente worden gedaan, hebben meestal te maken met vervuiling. • Mensen verstaan onder de ‘eigen buurt’ meestal een klein gebied van zo’n 5 tot 10 straten rond het eigen huis. • Omwonenden, ondernemers en passanten denken vergelijkbaar over het vóórkomen van vervelende voorvallen en misdrijven: wildpoepen, overlast door dealers, overlast door omwonenden komen het minst voor en rommel en afval op straat, hondenpoep en fietsendiefstal het meest. • In gebied I ervaart men wat meer overlast van de aanwezigheid van daklozen, drank en drugsgebruikers dan in gebied II . • De vervelende voorvallen en misdrijven zijn in vier categorieën onder te verdelen, namelijk: overlast door daklozen, fysieke dreiging, bedreiging van bezit en fysieke onbetamelijkheden. • De passanten van de drie interviewlocaties verschillen aanzienlijk in hun inschatting van het voorkomen van vervelende voorvallen en misdrijven. • Verschillende aspecten van veiligheidbeleving hangen sterk samen met de inschatting van het voorkomen van criminaliteit en overlast in de buurt. • De belangrijkste twee problemen waar volgens zowel omwonenden als ondernemers wat aan gedaan zou moeten worden zijn rommel en afval op straat en het samenscholen en rondhangen van daklozen, drank- en drugsgebruikers. Ook het samenscholen en rondhangen van jongeren wordt gezien als belangrijk aan te pakken probleem. • Rommel en afval is in gebied I een prominenter probleem dan in gebied II.
- 60 -
7.4 Houding ten aanzien van (gebruikers) zorglocatie De houding tegenover daklozen en verslaafden is niet erg positief; deze groepen worden geassocieerd met vervuiling, verminderde veiligheid en diverse (andere) vormen van overlast. Redenen om positief of juist negatief tegenover de opvang te staan, staan lijnrecht tegenover elkaar. Een belangrijker reden om positief tegenover de opvang te staan en eveneens een relatief vaak genoemd voordeel van opvang is dat het bieden van hulp en opvang wordt gezien als iets goeds en ook wel noodzakelijks. Overduidelijk is echter dat mensen meer overlast verwachten wanneer de opvang er is. Kort samenvattend zijn de belangrijkste bevindingen hieronder puntsgewijs opgesomd. • De houding tegenover daklozen en verslaafden is niet erg positief. Ondernemers en omwonenden verschillen nauwelijks en ook gebied I en II zijn vergelijkbaar. • Daklozen en verslaafden worden veelvuldig in verband gebracht met vervuiling en rommel op straat. • Een grote meerderheid vindt dat het de taak is van de gemeente om daklozen en verslaafden opvang te bieden. • Een meerderheid staat neutraal of positief tegenover de komst van de opvang, in gebied II zijn meer mensen positief dan in gebied I. • Mensen met een negatieve mening over de komst van de opvang wonen veelal direct in de omgeving van het zorgcentrum. • De belangrijkste reden positief tegenover de opvang te staan is dat opvang (hulp) nodig of goed is. • De belangrijkste reden negatief tegenover de opvang te staan is het idee dat dit meer overlast zal veroorzaken en dat het Nuon-terrein geen geschikte plek is. • De overwegingen om positief danwel negatief te staan tegenover de opvang zijn divers en staan soms lijnrecht tegenover elkaar. • Niet iedereen kon voor- of nadelen noemen wat betreft de komst van de zorglocatie. • De hulp die de zorglocatie zal gaan bieden is het meest genoemde voordeel van de zorglocatie en bewoners uit gebied II verwachten dat er voor hen minder overlast zal zijn. • Het veruit belangrijkste nadeel van de zorglocatie volgens omwonenden en ondernemers in zowel gebied I als II is de (toename van) overlast.
7.5 Indicaties voor beleid De bevindingen van deze nulmeting geven aanknopingspunten voor beleid. Ten eerste blijkt voor alle groepen rommel, overlast, verminderde veiligheid en criminaliteit in elkaars verlengde te liggen. Voor mensen blijkt een schone straat een belangrijke indicator te zijn van veiligheid en welzijn. Meer in het algemeen blijken mensen een mooie leefomgeving bijzonder te waarderen; het regelmatig snoeien van begroeiing, het opknappen van huizen, onderhoud en inrichting van openbare ruimte, speelgelegenheid en een prettige aanblik in het algemeen vinden mensen belangrijk. Naast het idee dat er geïnvesteerd wordt (door woningbouwvereniging, gemeente) in hun eigen buurt, is door respondenten regelmatig verwezen naar surveillance, politie en de aanwezigheid van politie op het politiebureau. Verwacht wordt dat de politie zal ingrijpen wanneer het nodig is, en bijvoorbeeld ‘rondhangende’ daklozen naar de zorgopvang zullen verwijzen als die eenmaal is geopend.
- 61 -
Mensen lijken van mening te zijn dat, ondanks hun verwachting dat de overlast zal toenemen, het bieden van hulp en opvang goed is en ook nodig. In de communicatie met bewoners zou dit een mogelijk aanknopingspunt bieden. Hoewel de veiligheidsbeleving in gebied I nauwelijks verschilt van de veiligheidsbeleving in gebied II, wordt er beduidend meer overlast ervaren en is de verwachte ontwikkeling van de buurt negatiever. Het verdient aanbeveling in het beleid rekening te houden met deze overeenkomsten en verschillen tussen gebied I en II. In de metingen die zullen plaatsvinden na opening van de zorglocatie zal in kaart kunnen worden gebracht in hoeverre de overeenkomsten en verschillen tussen gebied I en II zijn veranderd.
- 62 -
Bibliografie RV 06.0003 Beantwoording inspraakreacties voornemen gebouw B Nuon terrein als zorglocatie,http://www.leiden.nl/gvisapi/dsplug.dll?c=getobject&s=obj&sessionid=1D YXp1K78Ld!ziQ!, 17 januari 2006 Annema, N. en M.A. Kerkhoven (2006) Enkele resultaten van het studenten-onderzoek naar veiligheidsbeleving in Leiden, januari 2006. Ongepubliceerd verslag. Belt, J. en K. Penninga (2005) Rapportage over de zoektocht naar bruikbare locaties voor opvangvoorzieningen in de gemeente Leiden, geraadpleegd via www.leiden.nl/dspage.asp. Ditton, J., Farrall, S., Bannister, J., & Gilchrist, E. (1998). Measuring Fear of Crime. Criminal Justice Matters, 31, 10-12. Elchardus, M. , Groof, S. de, & Smits, W. (2005). Rationele angst of collectieve voorstelling van onbehagen: Een vergelijking van twee paradigma’s ter verklaring van onveiligheidsgevoelens. Mens & Maatschappij, 80(1), 48-68. Farrall, S., Bannister, J., & Ditton, J. (1997). Questioning the Measurement of the "Fear of Crime": Findings from a Major Methodological Study. The British journal of criminology, 37(4), 658-679. Fattah, E. A. (1993). Research on Fear of Crime: Some Common Conceptual and Measurement Problems. In W. Bilsky, C. Pfeiffer & P. Wetzels (Eds.), Fear of Crime and Criminal Victimization (pp. 45-70). Stuttgart: Enke. Ferraro, K.F., & LaGrange, R.L. (1988). Are older people afraid of crime? Journal of Aging Studies, 2(3), 277-287. Groof, S. de (2006). Het (on)grijpbaar onveiligheidsgevoel. Een exploratie van de structuur binnen het onveiligheidsconcept van mannen en vrouwen. Tijdschrift voor Criminologie, (48)1, 19-34. Leefbaarheidsmonitor Leiden 2004: een onderzoek naar de leefbaarheid en veiligheid in het kader van het Grotestedenbeleid. Rotterdam: Bureau Onderzoek op Maat Ossewaarde, C.M. en N.A.J. Janken (2005) Leefbaarheid en veiligheid beheergebied MFC: Verslag van de 1-meting. Arnhem: Seinpost Adviesbureau. Penninga, K (2005) Definitief verslag bijeenkomst sleutelfiguren omgeving NUON-terrein, gebouw B d.d. 13 oktober 2005, geraadpleegd via www.leiden.nl/dspage.asp. Petts, J., Horlick-Jones, T., & Murdock, G. (2001). Social Amplification of Risk: The Media and the Public (No. contract research report 329/2001). Norwich: Health and Safety Executive. Pauwels, L. & Pleysier, S. (2003). Cross-culturele betrouwbaarheid in structurele vergelijkingsmodellen: implicaties bij de meting van ‘onveiligheidsgevoelens’ in de Belgische Veiligheidsmonitor. Tijdschrift voor Criminologie, 45(3), 234-253. Pauwels, L. & Pleysier, S. (2005). Assessing cross-cultural validity of fear of crime measures through comparisons between linguistic communities in Belgium. European Journal of Criminology, 2(2), 139-159. Pleysier, S., Vervaeke, G. & Goethals, J. (2004). Cross-cultural Invariance and Gender Bias when Measuring ‘Fear of Crime’. International Review of Victimology, 10(3), 245260. Pleysier, S., Vervaeke, G., Goethals, J. & Pauwels, L. (2003). ‘Acquiescence’. Het meten en modelleren van volgzaamheid in twee gebalanceerde ‘angst voor criminaliteit’ schalen. Panopticon, 6, 547-562.
- 63 -
Schoten, L. van (2003) Operatie achtertuin: Gronings project laat zien hoe omstreden voorzieningen een plaats vinden in de stad. Rapport. Groningen: Dienst OCSW Sutton, R. M., & Farrall, S. (2005). Gender, socially desirable responding and the fear of crime: Are women really more anxious about crime? British Journal of Criminology, 45(2), 212-224. Stoop, I.E.A. (2005) De jacht op de laatste respondent: nonrepons in steekproefonderzoek. Proefschrift. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Vanderveen, G. N. G. (2006). Interpreting Fear, Crime, Risk and Unsafety; Conceptualisation and measurement. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Vanderveen, G. (in druk). Onveiligheidsbeleving meten: nieuwe instrumenten. Panopticon. Vogel, B.L., & Meeker, J.W. (2001). Perceptions of crime seriousness in eight AfricanAmerican communities: The influence of individual, environmental, and crime-based factors. Justice Quarterly, 18(2), 301-321 Warr, M. (1984). Fear of victimization: Why are women and the elderly more afraid? Social Science Quarterly, 65, 681-702. Wree, E. de, T. Vander Beken, P. Ponsaers (2006). “Help, ik voel mij onveilig” Diversiteit in representaties over het ervaren van onveiligheid. Panopticon, 2, 5-29. Wilcox Rountree, P., & Land, K. C. (1996). Perceived Risk versus Fear of Crime: Empirical Evidence of Conceptually Distinct Reactions in Survey Data. Social Forces, 74(4), 1353-1376.
- 64 -
Bijlage A Vragenlijst omwonenden
- 65 -
Bijlage B Vragenlijst werkgevers Basisvragenlijst aangepast voor werkgevers (zie Bijlage ##)
Bijlage C Vragenlijst passanten De basisvragenlijst in sterk gecondenseerde vorm (zie Bijlage ##)
Bijlage D Leidraad voor verdiepende meeloopinterviews Bijlage E Overzicht verschillende vergelijkbaarheid instrumenten Hier misschien tabel met welke vragen vergelijkbaar zijn 3 instrumenten (omwonenden, werkgevers, passanten) Indicatoren
Omwonenden
Werkgevers
- 66 -
Passanten
Opmerkingen