Verslag van de indicatorenmeting 2012 van het gezondheidsbeleid in Vlaamse scholen
Een initiatief van
In samenwerking met
© VIGeZ, 2013 VIGeZ, i.s.m. VAD Auteurs: Charlotte Larmuseau, Olaf Moens, Saidja Steenhuyzen Ilse Bernaert, Marie-Claire Lambrechts (Alcohol & drugs) Met medewerking van: Winnie Deroover, Stefaan Hendrickx, An Lebacq, Ragnar Van Acker, An Verdeyen Lay-out en eindredactie: Riet Evers, Anne Scholiers
Indicatorenmeting Onderwijs 2012
2
Inhoudsopgave INLEIDING ...................................................................................................................................................... 10 BASISONDERWIJS LEERLINGEN .................................................................................................................... 17
1.
INDICATOREN VOOR EEN GEZONDHEIDSBELEID IN HET BASISONDERWIJS........................................................ 17 1.1 Kenmerken deelnemende basisscholen ........................................................................................................... 17 1.2 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het basisonderwijs: bespreking van indicatoren .................... 19 1.2.0 Gezondheidsthema’s binnen het algemeen gezondheidsbeleid ........................................................ 19 1.2.1 Procescomponent beleidsmatige aanpak: verankering en integratie ................................................ 20 1.2.2 Procescomponent beleidsmatige aanpak: budget .......................................................................... 23 1.2.3 Procescomponent betrokkenheid: schoolinterne organisatie ........................................................... 25 1.2.4 Procescomponent betrokkenheid: participatie van leerlingen, ouders en team. ................................. 29 1.2.5 Procescomponent deskundigheid: samenwerken met partners........................................................ 29 1.2.6 Procescomponent deskundigheid: nascholing ................................................................................ 37 1.2.7 Procescomponent evidence-based werken: keuze van prioriteiten ................................................... 39 1.2.8 Procescomponent evidence-based werken: aandacht voor evaluatie ............................................... 40 1.3 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten ................ 41 1.3.1 Totaalscore voor het algemeen gezondheidsbeleid ........................................................................ 41 1.3.2 Componentscore beleidsmatige aanpak ........................................................................................ 43 1.3.3 Componentscore betrokkenheid ................................................................................................... 44 1.3.4 Componentscore deskundigheid................................................................................................... 46 1.3.5 Componentscore evidence-based werken ..................................................................................... 47 1.3.6 Componentscores: besluit ........................................................................................................... 49 1.4 Resultaten van een beleid ‘gezondheid en milieu’ in het basisonderwijs: bespreking van indicatoren .................... 50 1.4.1 Beleidscomponent educatie: lessen doorheen leerjaren .................................................................. 50 1.4.2 Beleidscomponent educatie: thema’s in educatie ........................................................................... 51 1.4.3 Beleidscomponent afspraken: hebben van een reglement .............................................................. 52 1.5 Resultaten van een voedingsbeleid in het basisonderwijs: bespreking indicatoren ............................................. 52 1.5.1 Beleidscomponent educatie: in leerjaren ....................................................................................... 52 1.5.2 Beleidscomponent educatie: in lessen .......................................................................................... 53 1.5.3 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten en schoolprojecten ................................. 54 1.5.4 Beleidscomponent educatie: afstemming van activiteiten ............................................................... 55 1.5.5 Beleidscomponent educatie: materialen en acties .......................................................................... 55 1.5.6 Beleidscomponent reglementering: voor wie ................................................................................. 58 1.5.7 Beleidscomponent reglementering: beperkende en stimulerende maatregelen ................................. 60 1.5.8 Beleidscomponent reglementering: aanpak ................................................................................... 63 1.5.9 Beleidscomponent reglementering: drinken tijdens de les .............................................................. 64 1.5.10 Beleidscomponent aanbod: aanbodkanalen ................................................................................... 64 1.5.11 Beleidscomponent aanbod: dranken ............................................................................................. 66 1.5.12 Beleidscomponent aanbod: tussendoortjes ................................................................................... 67 1.5.13 Beleidscomponent aanbod: schoolmaaltijden ................................................................................ 68 1.6 Resultaten van een voedingsbeleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten .................................... 71 1.6.1 Totaalscore voor het voedingsbeleid ............................................................................................ 72 1.6.2 Componentscore educatie ........................................................................................................... 74 1.6.3 Componentscore reglementering ................................................................................................. 75 1.6.4 Componentscore aanbod............................................................................................................. 76 1.6.5 Componentscores: besluit ........................................................................................................... 77 1.7 Resultaten van een bewegingsbeleid in het basisonderwijs: bespreking indicatoren ............................................ 78 1.7.1 Beleidscomponent educatie: in leerjaren ....................................................................................... 78 1.7.2 Beleidscomponent educatie: in lessen .......................................................................................... 79 1.7.3 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten ................................... 80 1.7.4 Beleidscomponent educatie: afstemming van activiteiten .............................................................. 80 1.7.5 Beleidscomponent educatie: materialen en acties .......................................................................... 81 1.7.6 Beleidscomponent reglementering: voor wie ................................................................................. 84
Indicatorenmeting Onderwijs 2012
3
1.8
1.9
1.10
1.11
1.12
1.13
1.7.7 1.7.8 1.7.9 1.7.10 1.7.11 1.7.12 1.7.13 Resultaten 1.8.1 1.8.2 1.8.3 1.8.4 1.8.5 Resultaten 1.9.1 1.9.2 1.9.3 1.9.4 1.9.5 1.9.6 Resultaten 1.10.1 1.10.2 1.10.3 1.10.4 1.10.5 1.10.6 1.10.7 1.10.8 Resultaten 1.11.1 1.11.2 1.11.3 1.11.4 Resultaten 1.12.1 1.12.2 1.12.3 1.12.4 1.12.5 1.12.6 1.12.7 1.12.8 1.12.9 1.12.10 Resultaten 1.13.1 1.13.2 1.13.3 1.13.4 1.13.5
Beleidscomponent reglementering: opvolgsysteem ziektebriefjes .................................................... 85 Beleidscomponent aanbod: bewegingsactiviteiten ......................................................................... 86 Beleidscomponent aanbod: extra stimuleren ................................................................................. 87 Beleidscomponent aanbod: aanwezigheid spel- en sportinfrastructuur ............................................. 88 Beleidscomponent aanbod: beschikbaarheid spel- en sportinfrastructuur ......................................... 92 Beleidscomponent reglementering: openstellen/verhuren spel- en sportinfrastructuur ...................... 93 Beleidscomponent aanbod: inrichting speelplaats .......................................................................... 94 van een bewegingsbeleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten .................................. 95 Totaalscore voor het bewegingsbeleid .......................................................................................... 95 Componentscore educatie ........................................................................................................... 97 Componentscore reglementering ................................................................................................. 99 Componentscore aanbod........................................................................................................... 101 Componentscores: besluit ......................................................................................................... 104 van bevraging educatie sociale vaardigheden in het basisonderwijs ................................................ 104 Beleidscomponent educatie: in leerjaren ..................................................................................... 105 Beleidscomponent educatie: in lessen ........................................................................................ 105 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten ................................. 106 Beleidscomponent educatie: afstemming van activiteiten ............................................................. 106 Beleidscomponent educatie: materialen en acties ........................................................................ 107 Componentscore educatie ......................................................................................................... 107 van een rookbeleid in het basisonderwijs: bespreking indicatoren ................................................... 108 Beleidscomponent educatie: in leerjaren ..................................................................................... 108 Beleidscomponent educatie: in lessen ........................................................................................ 109 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten................................. 110 Beleidscomponent educatie: afstemming van activiteiten ............................................................ 110 Beleidscomponent educatie: materialen en acties ........................................................................ 111 Beleidscomponent reglementering: voor wie ............................................................................... 111 Beleidscomponent reglementering: soort maatregelen ................................................................. 112 Beleidscomponent reglementering: aanpak ................................................................................. 113 van een rookbeleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten ......................................... 116 Totaalscore voor het rookbeleid ................................................................................................. 116 Componentscore educatie ......................................................................................................... 119 Componentscore reglementering ............................................................................................... 122 Componentscores: besluit ......................................................................................................... 123 van een beleid over alcohol en drugs in het basisonderwijs: bespreking indicatoren ......................... 123 Beleidscomponent educatie: in leerjaren (alcohol) ....................................................................... 123 Beleidscomponent educatie: in lessen, klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten (alcohol) .... 124 Beleidscomponent educatie: in leerjaren (drugs) ......................................................................................... 125 Beleidscomponent educatie: in lessen, klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten (drugs) ....... 126 Beleidscomponent educatie: materialen en acties ....................................................................................... 127 Beleidscomponent reglementering: schoolreglement .................................................................................. 127 Beleidscomponent reglementering: alcohol toegelaten? ............................................................................. 128 Beleidscomponent reglementering: aanpak ................................................................................. 128 Beleidscomponent begeleiding: hulpvraag .................................................................................. 129 Beleidscomponent begeleiding: aanbod ........................................................................................................ 130 van een alcohol- (en drug)beleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten ..................... 130 Totaalscore voor het alcohol- (en drug)beleid .............................................................................................. 130 Componentscore educatie ......................................................................................................... 133 Componentscore reglementering .................................................................................................................... 136 Componentscore begeleiding .......................................................................................................................... 136 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 137
BASISONDERWIJS PERSONEEL .................................................................................................................... 139 1.1 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van de indicatoren ................................................................................................................................................ 139 1.1.1 Procescomponent beleidsmatige aanpak: verankering en integratie ........................................................ 139
Indicatorenmeting Onderwijs 2012
4
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
1.7
1.8
1.9
1.1.2 Procescomponent betrokkenheid: schoolinterne organisatie ...................................................................... 141 1.1.3 Procescomponent betrokkenheid: participatie van personeel .................................................................... 142 1.1.4 Procescomponent deskundigheid: samenwerken met partners ................................................................. 143 1.1.5 Procescomponent deskundigheid: nascholing............................................................................................... 152 1.1.6 Procescomponent evidence-based werken: keuze van prioriteiten ........................................................... 153 1.1.7 Procescomponent evidence-based werken: aandacht voor evaluatie ....................................................... 154 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van componenten ............................................................................................................................................. 155 1.2.0 Totaalscore voor het algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel .................................................... 156 1.2.1 Componentscore: beleidsmatige aanpak ....................................................................................................... 157 1.2.2 Componentscore: betrokkenheid .................................................................................................................... 158 1.2.3 Componentscore deskundigheid ..................................................................................................................... 158 1.2.4 Componentscore evidence-based werken ..................................................................................................... 159 1.2.5 Componentscores voor schoolkenmerken ..................................................................................................... 159 1.2.6 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 159 Resultaten van een voedingsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking indicatoren ................ 160 1.3.1 Beleidscomponent voorlichting: materialen en acties .................................................................................. 160 1.3.2 Beleidscomponent reglementering: beperkende en stimulerende maatregelen. ..................................... 161 1.3.3 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 162 1.3.4 Beleidscomponent aanbod: aanbodkanalen .................................................................................................. 163 1.3.5 Beleidscomponent aanbod: drankenaanbod ................................................................................................. 164 1.3.6 Beleidscomponent aanbod: voeding............................................................................................................... 165 Resultaten van een voedingsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van componenten. ...... 166 1.4.1 Totaalscore voor een voedingsbeleid ............................................................................................................. 166 1.4.2 Gemiddelde componentscore: reglementering ............................................................................................. 168 1.4.3 Gemiddelde componentscore: aanbod ........................................................................................................... 168 1.4.4 Componentscore voor schoolkenmerken. ...................................................................................................... 168 1.4.5 Componentscores besluit ................................................................................................................................. 169 Resultaten van een bewegingsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking indicatoren. ............. 169 1.5.1 Beleidscomponent voorlichting: materialen en acties .................................................................................. 169 1.5.2 Beleidscomponent aanbod: stimuleren tot beweging .................................................................................. 170 1.5.3 Beleidscomponent aanbod: aanwezigheid bewegings- en sportfaciliteiten .............................................. 171 1.5.4 Beleidscomponent aanbod: beschikbaarheid bewegings- en sportfaciliteiten .......................................... 172 Resultaten van een bewegingsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van componenten .... 173 1.6.1 Componentscore aanbod ................................................................................................................................. 173 1.6.2 Componentscore aanbod voor schoolkenmerken ......................................................................................... 173 Resultaten van een rookbeleid in het basis onderwijs: bespreking van indicatoren. ........................................... 175 1.7.1 Beleidscomponent reglementering: voor wie? .............................................................................................. 175 1.7.2 Beleidscomponent reglementering: soort maatregelen ............................................................................... 176 1.7.3 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 178 1.7.4 Beleidscomponent begeleiding: rookstop ...................................................................................................... 180 Resultaten van een rookbeleid voor het onderwijspersoneel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. ............................................................................................................................................ 181 1.8.1 Totaalscore voor het rookbeleid...................................................................................................................... 181 1.8.2 Componentscore reglementering .................................................................................................................... 182 1.8.3 Componentscore begeleiding .......................................................................................................................... 182 1.8.4 Componentscores voor schoolkenmerken. .................................................................................................... 183 1.8.5 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 184 Resultaten van een alcohol- en drugbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van indicatoren. ............................................................................................................................................... 185 1.9.1 Beleidscomponent reglementering: schriftelijk reglement .......................................................................... 185 1.9.2 Beleidscomponent reglementering: onderscheid alcohol en drugs ................................................. 185 1.9.3 Beleidscomponent reglementering: soort maatregelen ............................................................................... 186 1.9.4 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 187 1.9.5 Beleidscomponent procedures: procedures bij functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik ..................................................................................................................................................... 188
Indicatorenmeting Onderwijs 2012
5
1.9.6 Beleidscomponent hulpverlening: aanbod ..................................................................................................... 191 1.9.7 Beleidscomponent voorlichting: materialen en acties .................................................................................. 192 1.9.8 Besluit ................................................................................................................................................................. 192 1.10 Resultaten van een alcohol- en drugbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van componenten ............................................................................................................................................. 193 1.10.1 Totaalscore voor het alcohol- en drugbeleid ................................................................................................. 193 1.10.2 Beleidscomponent: reglementering ................................................................................................................ 194 1.10.3 Beleidscomponent: hulpverlening ................................................................................................................... 195 1.10.4 Componentscores voor schoolkenmerken ..................................................................................................... 196 1.10.5 Componentscores besluit ................................................................................................................................. 197 SECUNDAIR ONDERWIJS LEERLINGEN ........................................................................................................ 199
1
INDICATOREN VOOR EEN GEZONDHEIDSBELEID IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS ..............................................199
1.1 Kenmerken deelnemende secundaire scholen ............................................................................................... 199 1.2 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren. ......... 202 1.2.0 Gezondheidsthema’s binnen het algemeen gezondheidsbeleid .................................................................. 202 1.2.1 Procescomponent beleidsmatige aanpak: verankering en integratie ........................................................ 203 1.2.2 Procescomponent beleidsmatige aanpak: budget ........................................................................................ 207 1.2.3 Procescomponent betrokkenheid: schoolinterne organisatie ...................................................................... 209 1.2.4 Procescomponent betrokkenheid: participatie van leerlingen, ouders en team. ..................................... 212 1.2.5 Procescomponent deskundigheid: samenwerken met partners ................................................................. 213 1.2.6 Procescomponent deskundigheid: nascholing............................................................................................... 224 1.2.7 Procescomponent evidence-based werken: keuze van prioriteiten. .......................................................... 226 1.2.8 Procescomponent evidence-based werken: aandacht voor evaluatie ........................................................ 227 1.3 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten ....... 228 1.3.1 Totaalscore voor het algemeen gezondheidsbeleid ..................................................................................... 228 1.3.2 Componentscore beleidsmatige aanpak ........................................................................................................ 229 1.3.3 Componentscore betrokkenheid ..................................................................................................................... 230 1.3.4 Componentscore deskundigheid ..................................................................................................................... 232 1.3.5 Componentscore evidence-based werken. .................................................................................................... 232 1.3.6 Componentscore evidence-based werken voor schoolkenmerken ............................................................. 233 1.3.7 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 233 1.4 Resultaten van een beleid ‘gezondheid en milieu’ in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren. ......... 234 1.4.1 Beleidscomponent educatie: lessen doorheen leerjaren. ............................................................................ 234 1.4.2 Beleidscomponent: thema’s in educatie.......................................................................................................... 235 1.4.3 Beleidscomponent afspraken: hebben van een reglement ......................................................................... 235 1.5 Resultaten van een voedingsbeleid in het secundaire onderwijs: bespreking indicatoren ................................... 236 1.5.1 Beleidscomponent educatie: in leerjaren ....................................................................................................... 236 1.5.2 Beleidscomponent educatie: in lessen ........................................................................................................... 237 1.5.3 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten en schoolprojecten ............................... 237 1.5.4 Beleidscomponent educatie: afstemming van activiteiten .......................................................................... 238 1.5.5 Beleidscomponent educatie: materialen en acties ....................................................................................... 239 1.5.6 Beleidscomponent reglementering: voor wie ................................................................................................ 240 1.5.7 Beleidscomponent reglementering: beperkende en stimulerende maatregelen ...................................... 243 1.5.8 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 245 1.5.9 Beleidscomponent reglementering: drinken tijdens de les.......................................................................... 246 1.5.10 Beleidscomponent aanbod: aanbodkanalen .................................................................................................. 247 1.5.11 Beleidscomponent aanbod: dranken .............................................................................................................. 248 1.5.12 Beleidscomponent aanbod: aanbod van tussendoortjes ............................................................................. 249 1.5.13 Beleidscomponent aanbod: schoolmaaltijden ............................................................................................... 251 1.6 Resultaten van een voedingsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. .......................... 255 1.6.1 Totaalscore voor een voedingsbeleid ............................................................................................................. 255 1.6.2 Componentscore: educatie .............................................................................................................................. 259 1.6.3 Componentscore: reglementering .................................................................................................................. 261 1.6.4 Componentscore: aanbod ................................................................................................................................ 263 1.6.5 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 265
Indicatorenmeting Onderwijs 2012
6
1.7 Resultaten 1.7.1 1.7.2 1.7.3 1.7.4 1.7.5 1.7.6 1.7.7 1.7.8 1.7.9 1.7.10 1.7.11 1.7.12 1.7.13 1.8 Resultaten 1.8.1 1.8.2 1.8.3 1.8.4 1.8.5 1.9 Resultaten 1.9.1 1.9.2 1.9.3 1.9.4 1.9.5 1.9.6 1.9.7 1.9.8 1.9.9 1.10 Resultaten 1.10.1 1.10.2 1.10.3 1.10.4 1.10.5 1.11 Resultaten 1.11.1 1.11.2 1.11.3 1.11.4 1.11.5 1.11.6 1.11.7 1.11.8 1.11.9 1.11.10 1.11.11 1.11.12 1.12 Resultaten 1.12.1 1.12.2 1.12.3 1.12.4 1.12.5
van een bewegingsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking indicatoren .................................. 266 Beleidscomponent educatie: in leerjaren ....................................................................................................... 266 Beleidscomponent educatie: in lessen ........................................................................................................... 266 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten ........................................ 267 Beleidscomponent educatie: afstemming activiteiten .................................................................................. 268 Beleidscomponent educatie: materialen en acties ....................................................................................... 269 Beleidscomponent reglementering: voor wie ................................................................................................ 272 Beleidscomponent reglementering: opvolgsysteem ziektebriefjes ............................................................. 273 Beleidscomponent aanbod: bewegingsactiviteiten ....................................................................................... 273 Beleidscomponent aanbod: extra stimuleren ................................................................................................ 274 Beleidscomponent aanbod: aanwezigheid spel- en sportinfrastructuur .................................................... 276 Beleidscomponent aanbod: beschikbaarheid spel- en sportinfrastructuur ............................................... 279 Beleidscomponent reglementering: openstellen/verhuren spel- en sportinfrastructuur ......................... 281 Beleidscomponent aanbod: inrichting speelplaats ........................................................................................ 281 van een bewegingsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. ....................... 282 Totaalscore voor het bewegingsbeleid ........................................................................................................... 283 Componentscore educatie................................................................................................................................ 286 Componentscore reglementering .................................................................................................................... 288 Componentscore aanbod ................................................................................................................................. 289 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 291 van een rookbeleid in het secundair onderwijs: bespreking indicatoren ........................................... 293 Beleidscomponent educatie: in leerjaren ....................................................................................................... 293 Beleidscomponent educatie: in lessen ........................................................................................................... 293 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten ........................................ 294 Beleidscomponent educatie: afstemming van activiteiten .......................................................................... 295 Beleidscomponent educatie: materialen en acties ....................................................................................... 296 Beleidscomponent reglementering: voor wie ................................................................................................ 299 Beleidscomponent reglementering: soort maatregelen ............................................................................... 300 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 303 Beleidscomponent begeleiding: rookstop ...................................................................................................... 306 van een rookbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten ................................. 308 Totaalscore voor het rookbeleid...................................................................................................................... 308 Componentscore educatie................................................................................................................................ 310 Componentscore reglementering .................................................................................................................... 312 Componentscore begeleiding ..................................................................................................... 314 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 315 van een alcohol- (en drug)beleid in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren ................. 316 Beleidscomponent educatie: in leerjaren en in lessen (alcohol) ................................................................ 316 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten (alcohol) ....................... 317 Beleidscomponent educatie: in leerjaren en in lessen (drugs) ................................................................... 317 Beleidscomponent educatie: klasoverstijgende activiteiten & schoolprojecten (drugs) .......................... 318 Beleidscomponent educatie: afstemming van activiteiten ........................................................................... 319 Beleidscomponent educatie: materialen en acties ....................................................................................... 320 Beleidscomponent reglementering: het schoolreglement ........................................................................... 322 Beleidscomponent reglementering: alcohol toegelaten? ............................................................................. 322 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 324 Beleidscomponent begeleiding: de context ................................................................................................... 325 Beleidscomponent begeleiding: aanbod ........................................................................................................ 326 Beleidscomponent begeleiding: hulpvraag .................................................................................................... 328 van een alcohol- en drugbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten ................ 328 Totaalscore voor het alcohol- en drugbeleid ................................................................................................. 328 Componentscore educatie................................................................................................................................ 331 Componentscore reglementering .................................................................................................................... 333 Componentscore begeleiding .......................................................................................................................... 334 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 335
Indicatorenmeting Onderwijs 2012
7
SECUNDAIR ONDERWIJS PERSONEEL ......................................................................................................... 337
1.
INDICATOREN VOOR EEN GEZONDHEIDSBELEID BIJ HET ONDERWIJSPERSONEEL IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS. .....337
1.1 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren ................................................................................................................................................ 337 1.1.1 Procescomponent beleidsmatige aanpak: verankering en integratie ........................................................ 337 1.1.2 Procescomponent betrokkenheid: schoolinterne organisatie ...................................................................... 339 1.1.3 Procescomponent betrokkenheid: participatie van personeel ........................................................ 340 1.1.4 Procescomponent deskundigheid: samenwerken met partners ................................................................. 341 1.1.5 Procescomponent deskundigheid: nascholing............................................................................................... 348 1.1.6 Procescomponet evidence-based werken: keuze van prioriteiten.............................................................. 349 1.1.7 Procescomponent evidence-based werken: aandacht voor evaluatie ....................................................... 350 1.2 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten ....... 351 1.2.1 Totaalscore voor het algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel .................................................... 351 1.2.2 Componentscore: beleidsmatige aanpak ....................................................................................................... 352 1.2.3 Componentscore betrokkenheid ..................................................................................................................... 353 1.2.4 Componentscore deskundigheid ..................................................................................................................... 353 1.2.5 Componentscore evidence-based ................................................................................................................... 354 1.2.6 Componentscores in functie van schoolkenmerken ..................................................................................... 354 1.2.7 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 355 1.3 Resultaten van een voedingsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking indicatoren ......... 357 1.3.1 Beleidscomponent voorlichting: materialen en acties ................................................................... 357 1.3.2 Beleidscomponent reglementering: beperkende en stimulerende maatregelen. ..................................... 358 1.3.3 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 359 1.3.4 Beleidscomponent aanbod: aanbodkanalen .................................................................................................. 360 1.3.5 Beleidscomponent aanbod: dranken .............................................................................................................. 361 1.3.6 Beleidscomponent aanbod: voeding............................................................................................................... 362 1.4 Resultaten van een voedingsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. ............................................................................................................................................ 363 1.4.1 Totaalscore voor een voedingsbeleid ............................................................................................................. 364 1.4.2 Gemiddelde componentscore: reglementering ............................................................................................. 366 1.4.3 Gemiddelde componentscore: aanbod ........................................................................................................... 366 1.4.4 Componentscores voor schoolkenmerken ..................................................................................................... 367 1.4.5 Componentscores besluit ................................................................................................................................. 367 1.5 Resultaten van een bewegingsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren. 367 1.5.1 Beleidscomponent voorlichting: materialen en acties .................................................................................. 367 1.5.2 Beleidscomponent aanbod: stimuleren tot beweging .................................................................................. 368 1.5.3 Beleidscomponent aanbod: aanwezigheid bewegings- en sportfaciliteiten .............................................. 370 1.5.4 Beleidscomponent aanbod: beschikbaarheid bewegings- en sportfaciliteiten .......................................... 371 1.6 Resultaten van een bewegingsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. ............................................................................................................................................ 372 1.6.1 Componentscore aanbod ................................................................................................................................. 372 1.6.2 Componentscore aanbod voor schoolkenmerken ......................................................................................... 372 1.7 Resultaten van een rookbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren. ........ 372 1.7.1 Beleidscomponent reglementering: voor wie? .............................................................................................. 372 1.7.2 Beleidscomponent reglementering: soort maatregelen ............................................................................... 374 1.7.3 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 376 1.7.4 Beleidscomponent begeleiding: rookstop ...................................................................................................... 378 1.8 Resultaten van een rookbeleid voor het onderwijspersoneel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. ............................................................................................................................................ 380 1.8.1 Totaalscore voor het rookbeleid...................................................................................................................... 380 1.8.2 Componentscore reglementering ............................................................................................... 381 1.8.3 Componentscore begeleiding .......................................................................................................................... 381 1.8.4 Componentscores voor schoolkenmerken ..................................................................................................... 382 1.8.5 Componentscores: besluit ................................................................................................................................ 385
Indicatorenmeting Onderwijs 2012
8
1.9 Resultaten van een alcohol- (en drug) beleid in het secundair onderwijs voor het personeel: bespreking van indicatoren. ............................................................................................................................................... 385 1.9.1 Beleidscomponent reglementering: schriftelijk reglement .......................................................................... 385 1.9.2 Beleidscomponent reglementering: onderscheid alcohol en drugs ............................................................ 386 1.9.3 Beleidscomponent reglementering: soort maatregelen ............................................................................... 387 1.9.4 Beleidscomponent reglementering: aanpak .................................................................................................. 388 1.9.5 Beleidscomponent procedures: procedures bij functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik ..................................................................................................................................................... 390 1.9.6 Beleidscomponent hulpverlening: aanbod ..................................................................................................... 393 1.9.7 Beleidscomponent educatie: materialen en acties ....................................................................................... 393 1.9.8 Besluit ................................................................................................................................................................. 393 1.10 Resultaten van een alcohol- en drugbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten ............................................................................................................................................. 394 1.10.1 Totaalscore voor het alcohol- en drugbeleid ................................................................................................. 394 1.10.2 Beleidscomponent: reglementering ................................................................................................................ 396 1.10.3 Beleidscomponent: procedures ....................................................................................................................... 396 1.10.4 Beleidscomponent: hulpverlening ................................................................................................................... 397 1.10.5 Componentscores voor schoolkenmerken ..................................................................................................... 398 1.10.6 Beleidscomponenten: besluit ........................................................................................................................... 398
Indicatorenmeting Onderwijs 2012
9
INLEIDING Indicatoren Een van de belangrijkste instrumenten van het Vlaamse beleid voor preventieve gezondheidszorg zijn de gezondheidsdoelstellingen. Op deze manier wil de Vlaamse overheid de kwaliteit bevorderen van de preventieve gezondheidszorg in Vlaanderen en Brussel. De gezondheidsdoelstellingen zijn de basis om strategieën en acties vast te leggen, ze bevorderen de samenwerking en afstemming tussen de actoren en garanderen zo een maximale vooruitgang voor de vastgelegde gezondheidsthema’s. Met de driejaarlijkse indicatorenbevraging voor basis- en secundaire scholen gebeurt een monitoring van de gezondheidsdoelstellingen in de setting onderwijs. Op basis van relevante indicatoren wordt gekeken hoe de Vlaamse scholen de voorbije 3 schooljaren hun gezondheidsbeleid invulden, meer specifiek voor de gezondheidsthema’s waarover een gezondheidsdoelstelling is geformuleerd. Deze bevraging vormt niet enkel een stand van zaken van gezondheidsbevordering in het Vlaamse onderwijs, maar geeft beleid, partnerorganisaties, Logo’s en terreinorganisaties meteen feedback over hun werking en helpt hen om naar de toekomst gefundeerde keuzes te maken. Om een goede opvolging van deze indicatoren mogelijk te maken zette het VIGeZ (vroeger VIG) in opdracht van de Vlaamse overheid en in samenwerking met de Logo’s een longitudinale gegevensverzameling op over het gevoerde tabakspreventie- en voedingsbeleid in de Vlaamse scholen. In 2003 werd de aanvangsmeting van het gevoerde gezondheidsbeleid rond voeding en roken op school uitgevoerd. Deze meting werd in 2006 herhaald en uitgebreid met een beperkt aantal vragen over het bewegingsbeleid. In 2009 werd deze bevraging verder uitgebreid en werden de verschillende componenten binnen het bewegingsbeleid bevraagd, in overeenstemming met de andere thema’s. In de huidige indicatorenmeting (2012) werd de aandacht voor het geïntegreerde, themaoverstijgende gezondheidsbeleid versterkt. Dit is gerealiseerd door enerzijds een sterker accent te leggen op de procescomponenten, ze werden namelijk uitgebreid. Anderzijds werden deze procescomponenten binnen een apart deel van de vragenlijst bevraagd, en dit over de thema’s heen. In 2012 werden ook de gezondheidsthema’s alcohol & drugs, gezondheid & milieu (in beperkte mate), mentaal welbevinden (in beperkte mate) en suïcidepreventie (in beperkte mate) toegevoegd. Hierdoor ontstond een nieuwe samenwerking met de Vereniging voor alcohol- en andere drugproblemen (VAD), om de bevraging rond alcohol & drugs te optimaliseren. Voor de setting van scholen zijn onderstaande indicatorenbevraging die eind 2012 werd afgenomen:
indicatoren
weerhouden
in
de
Aantal en kenmerken van scholen (basis en secundair) die een actiever of minder actief algemeen gezondheidsbeleid voeren. De (proces)componenten die hieronder vallen zijn: beleidsmatige aanpak (verankering & integratie, budget, keuze van doelen en prioriteiten), betrokkenheid (participatie, schoolinterne structuren), deskundigheid (vorming, netwerking) en evidence-based werken (gegevensverzameling & analyse, evaluatie).
Aantal en kenmerken van scholen (secundair en basis) die een actiever of minder actief beleid voeren rond evenwichtige voeding. De componenten van een beleid rond evenwichtige voeding zijn: aanbod van een gevarieerde en evenwichtige voeding, educatie en reglementering.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
10
Aantal en kenmerken van scholen (secundair en basis) die een actiever of minder actief beleid voeren rond beweging. De componenten van een beleid rond beweging zijn: aanbod van bewegingsactiviteiten, educatie en reglementering.
Aantal en kenmerken van scholen (secundair en basis) die een actiever of minder actief rookbeleid voeren. De componenten die hieronder vallen zijn: educatie, regelgeving en begeleiding (rookstopondersteuning, enkel in secundair).
Aantal en kenmerken van scholen (secundair en basis) die een actiever of minder actief beleid voeren rond alcohol (& drugs). De componenten van een beleid rond alcohol (& drugs) zijn: educatie, regelgeving en begeleiding.
Opzet en uitvoering van de meting Vragenlijst Bij het opstellen van de meetinstrumenten voor de Logo-indicatoren van het rook-, bewegingsen voedingsbeleid van een school werd vertrokken vanuit de vragenlijsten zoals die samengesteld waren in 2009. Deze lijsten, één voor basisscholen en één voor secundaire scholen, werden verder verfijnd en uitgebreid op vlak van inhoud en vorm. Voor de nieuwe, bijkomende thema’s, werd bij het opstellen van de vragen overeenstemming gezocht met de eerder bevraagde thema’s. Er werd bovendien beslist om de bevraging van het gezondheidsbeleid voor het schoolpersoneel los te koppelen van dit voor de leerlingen en deze als apart onderdeel toe te voegen. Zo kon deze bevraging uitgebreider gebeuren. Er is ook overeenstemming gezocht met de indicatorenmeting bij bedrijven: de vragen hieruit werden grotendeels overgenomen. Zoals eerder aangegeven werden niet alleen de bevraagde gezondheidsthema’s uitgebreid, maar ook de bevraagde componenten. Zo werden de procesmatige componenten uitgebreid van 2 naar 4 (beleidsmatig, betrokkenheid, deskundigheid en evidence-based werken). De 3 beleidscomponenten (educatie, reglementering en aanbod) werden behouden. Deze componenten worden beschouwd als kritische succesfactoren van een kwaliteitsvol gezondheidsbeleid rond voeding, beweging, roken en alcohol & drugs. De bevraging naar deze twee soorten componenten werd opgesplitst, waarbij de procescomponenten over de thema’s heen werden bevraagd en de beleidscomponenten binnen de themaspecifieke vragenlijsten werden aangehaald. In elke vragenlijst werden verder ook items opgenomen die een school beschrijven in termen van een aantal relevante schoolkenmerken. We hielden het aantal van deze beschrijvende items relatief beperkt. Het doel was immers voornamelijk een goede meting te verrichten van het gevoerde beleid. Deze kenmerken worden verder bij de beschrijving van de resultaten aangehaald. Net zoals bij eerdere versies werden de nieuwe items in combinatie met die van 2009 opgesteld door een team van VIGeZ- en VAD-experts in setting onderwijs, thema’s (evenwichtige voeding, lichaamsbeweging, tabakspreventie, alcohol & drugs, gezondheid & milieu en mentaal welbevinden) en wetenschappelijke ondersteuning. De vragenlijsten werden ook afgetoetst binnen een brede projectgroep waarin ook externe experts methodologie (UA en UGent) en experts uit het veld (Logo’s en CGG) zitten. De VIGeZ- en VAD-experts voorzagen de uiteindelijke versies van de vragenlijsten ten slotte van een scoring. Alle antwoorden binnen de vraag krijgen zo een score toegewezen die aangeeft in welke mate de school aan een gezondheidsbeleid werkt. Verder werd ook een
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
11
weging toegekend aan alle vragen in de vragenlijst, binnen eenzelfde component. Op deze manier krijgen vragen die meer prototypisch of van groter belang zijn voor een degelijk voedings-, bewegings-, rook- of alcohol en drugsbeleid ook een grotere weerslag op de schaalscores per component. Tot slot kregen ook de verschillende componentscores een weging toegekend binnen de totaalscore. Het spreekt immers voor zich dat bijvoorbeeld het concrete aanbod van voeding een directe, sterke invloed uitoefent op het consumeergedrag, bij een relatieve weging moet daar dus rekening mee gehouden worden. De scores die worden vermeld in het rapport zijn opnieuw opgesteld door de VIGeZ- en VAD-experts en doen recht aan de veranderingen op inhoudelijk en vormelijk vlak. Ze zijn dus een uitdrukking van de mate waarin een gezondheidsbeleid is uitgebouwd volgens de huidige visie. Waarbij er in vorige metingen ook werd gebruik gemaakt van zogenaamde LINK-scores, die een vergelijking tussen de huidige en vorige indicatorenmeting mogelijk maakten, zal dit in de huidige versie niet gedaan worden. Om deze scores op een constructieve manier te berekenen moet er genoeg overlap zijn tussen de vragen uit de twee versies van de vragenlijst. Wegens inhoudelijke en vormelijke veranderingen in de vragenlijst zouden deze LINK-scores in het huidige onderzoek niet tot betrouwbare uitspraken leiden. Steekproefselectie Het Departement onderwijs en vorming zorgde voor een geüpdatete lijst met identificatiegegevens van alle basis- en secundaire scholen in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, uitgesplitst naar instellingsnummer. Net zoals bij vorige edities (2003, 2006 en 2009) werden alle scholen aangeschreven. Procedure Net zoals bij vorige indicatorenbevragingen wordt de anonimiteit van de deelnemende scholen gewaarborgd. De concrete uitvoering van de enquête gebeurde, net zoals in 2009, volledig online. Alle scholen werden per mail uitgenodigd deel te nemen aan de bevraging. Via een weblink konden zij de vragenlijst invullen. Binnen deze vragenlijst moest er op elke vraag een antwoord gegeven worden alvorens men verder kon gaan. Op deze manier kon er gegarandeerd worden dat bepaalde onderdelen van de vragenlijst niet systematisch werden overgeslagen en hierop een te lage respons zou verkregen worden. De vragenlijst werd opengesteld van 15/10/2012 tot 22/12/2012. Binnen deze periode werd er tweemaal een herinnering verstuurd naar de scholen die de vragenlijst nog niet hadden ingevuld met de vraag dit alsnog te doen. Net zoals bij de vorige afnames zal ook dit keer een feedbackprocedure worden opgezet voor de scholen. De procedure zal bestaan uit een gebruiksvriendelijke online database met daarin de scores van de school, vergeleken met ‘de gemiddelde andere’, alsook beoordelingen over alle individuele antwoorden. Enkel de scholen die deelnamen aan de bevraging zullen, via een persoonlijk paswoord, toegang krijgen tot de eigen resultaten op deze online database. Met deze feedback kunnen CLB’s en Logo’s op vraag van een school individueel feedback geven over de gemeten aspecten van haar beleid en mogelijke verbeterpunten opsporen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
12
Respons en representativiteit Het Vlaamse basisonderwijs (BaO) telt 25601 scholen, met 35862 vestigingsplaatsen. In totaal werden 2556 scholen BaO aangeschreven. Niet minder dan 976 basisscholen (response rate: 38 %) beantwoordden de vragenlijst. Het secundair onderwijs (SO) in Vlaanderen telt 10773 scholen met 12434 vestigingsplaatsen. In totaal werden er 10665 scholen SO aangeschreven. Niet minder dan 360 (response rate scholen 33 %) beantwoordden de vragenlijst. Van de respondenten beantwoordden een aantal de bevraging voor meerdere vestigingsplaatsen. Zo komen we aan een respons van 1006 vestigingsplaatsen voor het basisonderwijs (response rate vestigingsplaatsen: 28 %) en 451 vestigingsplaatsen voor het secundair onderwijs (response rate vestigingsplaatsen: 36 %). De vestigingsplaatsen worden als eenheden beschouwd in deze rapportage6. Daarbij werd er vanuit gegaan dat dezelfde antwoorden gelden voor alle vestigingsplaatsen waarvoor een school de enquête heeft ingevuld. De response rate voor basisscholen is globaal gezien 10 procent lager dan die van de vorige indicatorenbevraging (2009), voor secundaire scholen is dit 25 procent. Dit is hoogstwaarschijnlijk te wijten aan de uitgebreidere vragenlijst; meer thema’s en een verlengde bevraging rond gezondheidsbeleid voor het onderwijspersoneel. Wat betreft de response rate voor vestigingsplaatsen is die 5 procent lager dan de vorige indicatorenbevraging bij de basisscholen en 15 procent lager bij de secundaire scholen. De response rate blijft echter hoog genoeg om duidelijke conclusies te kunnen trekken uit het onderzoek. De representativiteit van de data met het Vlaamse onderwijslandschap werd op verschillende identificatiekenmerken van de scholen afgetoetst7, door middel van Chi² toetsen. Zowel voor onderwijsnet, onderwijstype (gewoon, buitengewoon), onderwijsniveau (kleuter, lager onderwijs; niet nagegaan voor secundair onderwijs) als percentage doelgroepleerlingen werd een representatieve gelijkenis met de totale situatie van het Vlaamse onderwijs gevonden. Enkel op basis van de grootte van de school (aantal leerlingen) zijn de data niet representatief, dit zowel voor de basis- als secundaire scholen. In beide datasets is er een kleine oververtegenwoordiging van kleine scholen (met minder dan 100 leerlingen) en een kleine ondervertegenwoordiging van grote scholen (met meer dan 300 leerlingen). Echter, op basis van de algemene response rate, de verdeling van de responsgroep naar onderwijsniveau, onderwijstype, grootte van de school, percentage doelgroepleerlingen en onderwijsnet kunnen we stellen dat de responsgroep wat samenstelling betreft zeer sterk representatief is voor het gehele onderwijslandschap in Vlaanderen. Door het inbouwen van de volledigheidscontrole bij het invullen van de vragenlijst, is de respons gedaald naar het einde van de enquête toe. Zo vulden 598 van de oorspronkelijk 1006 basisscholen (response rate van 17 procent) de volledige vragenlijst in. Voor het secundair onderwijs kwam dit op 305 van de oorspronkelijk 451 scholen (response rate van 25 procent). Door deze daling in aantal respondenten werd op verschillende punten in de vragenlijst (waar een zichtbare daling in aantal respondenten waarneembaar was) de 1
Bron: http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/20112012/rapporten/gemeenterapporten/Basis_Secundair_Aantal_Scholen_Geografie_HZ_11.pdf 2 Bron: http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/lijst.asp?hs=bao 3 Bron: http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/2011-2012/VONC_2011-2012/VONC_2012_NL_3_Secundair.pdf 4 Bron: http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/lijst.asp?hs=311 5 Dit aantal is kleiner dan het aantal scholen wegens het missen van e-mailadressen of scholen die reeds bij de enquêteprovider Checkmarket hadden aangegeven geen enquêtes meer te willen ontvangen. 6 Om de leesbaarheid van de tekst te verhogen gebruiken we als synoniem voor vestigingsplaats ook het woord school. School wordt in de tekst dus steeds gebruikt in de betekenis van vestigingsplaats. 7 Hierop zal verder in het rapport worden ingegaan bij de beschrijving van de kenmerken van de deelnemende scholen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
13
representativiteit nagegaan. De bovenstaande bevindingen omtrent de representativiteit bleven daarbij behouden. Voor het berekenen van de scores werden telkens enkel de scholen in rekening gebracht die het desbetreffende deel volledig hebben ingevuld. We kunnen strikt genomen niet volledig uitsluiten dat respondenten zich onderscheiden van non-respondenten wat de kwaliteit van het beleid betreft. Zo kan het zijn dat enkel de scholen die reeds goed bezig zijn de bevraging invulden. Door de hoge response rate en de sterke representativiteit kunnen we er echter van uitgaan dat dit effect van non-respons klein is. Data-opkuis Doordat de respondenten werden gevraagd zelf het(/de) instellingsnummer(s) van de school in te geven waarvoor ze de vragenlijst invulden, slopen hier een paar fouten in. Een aantal scholen gaven via mail zelf aan waar er fouten waren gemaakt. De fouten werden handmatig aangepast. Voorts werden alle instellingsnummers gecheckt op hun correctheid. Zo werden ze vergeleken met de officiële gegevens uit de mailinglijst van het Departement onderwijs & vorming aan de hand van e-mailadressen, adressen en onderwijsvormen. Voor sommige scholen werd de vragenlijst tweemaal ingevuld (bv. door de school zelf ingevuld en nogmaals door een andere school die aangaf ook voor dit instellingsnummer de vragenlijst in te vullen). Bij deze dubbele gegevens, werd de meest volledig ingevulde vragenlijst in de dataset behouden. Bij het nakijken van de instellingsnummers voor het secundair onderwijs werd er niet altijd overeenkomst gevonden tussen het instellingsnummer en de aangeboden onderwijsniveaus en -vormen. Wanneer aan de hand van ingevulde onderwijsniveaus en -vormen wordt verwacht dat de school de vragenlijst heeft ingevuld voor meerdere instellingsnummers (meer dan zelf aangegeven) en deze instellingsnummers bevinden zich, volgens de officiële gegevens van het Departement onderwijs & vorming, op hetzelfde adres werden deze extra instellingsnummers toegevoegd aan de dataset. Voor het basisonderwijs werd deze extra controle niet toegepast wegens te weinig differentiatie van vestigingsplaatsen tussen de aangeboden onderwijsniveaus op hetzelfde adres. Zoals eerder aangegeven worden de instellingsnummers als eenheden beschouwd en wordt er daarbij van uitgegaan dat dezelfde antwoorden gelden voor alle vestigingsplaatsen waarvoor een school de enquête heeft ingevuld. De identificatiekenmerken (onderwijsniveaus, -vormen, aantal leerlingen en aantal doelgroepleerlingen) van de school werden echter wel gecorrigeerd voor het corresponderende instellingsnummer. Betrouwbaarheidsinterval We besluiten deze inleiding met een belangrijke opmerking over de interpretatie van de resultaten. Voor een correcte interpretatie van het cijfermateriaal is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat de cijfers afkomstig zijn uit een steekproef van het Vlaamse onderwijslandschap. Dat impliceert dat de hier weergegeven percentages niet rechtstreeks geïnterpreteerd kunnen worden als percentages van alle Vlaamse basis- en secundaire scholen. Ze geven enkel de verdeling in de gerealiseerde steekproef weer. Om steekproeffluctuaties in rekening te brengen moeten we:
voor de data uit het basisonderwijs, rond elk percentagepunt een interval trekken door 4 percentagepunten af te trekken en op te tellen;
voor de data afkomstig uit de secundaire scholen is dit een interval met optellen en aftrekken van 3 percentagepunten.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
14
Op die manier kan er met 95 % betrouwbaarheid gesteld worden dat het percentage van alle Vlaamse basis- en alle Vlaamse secundaire scholen in het berekende interval ligt.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
15
BASISONDERWIJS Leerlingen
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
16
BASISONDERWIJS LEERLINGEN 1. Indicatoren voor een gezondheidsbeleid in het basisonderwijs
1.1 Kenmerken deelnemende basisscholen Niet minder dan 976 basisscholen (response rate: 38 %) beantwoordden de vragenlijst. Van de respondenten antwoordden een aantal voor meerdere vestigingsplaatsen. Zo komen we aan een respons van 1006 vestigingsplaatsen (response rate vestigingsplaatsen: 28 %: 3586 vestigingsplaatsen totaal). De vestigingsplaatsen worden als eenheden beschouwd in deze rapportage. Daarbij werd er vanuit gegaan dat dezelfde antwoorden gelden voor alle vestigingsplaatsen waarvoor een school de enquête heeft ingevuld. In bijna 9 op 10 gevallen (88 %) werd de vragenlijst ingevuld door de directeur. De overige vragenlijsten werden vooral door leraren (4 %) en zorgcoördinatoren (2 %) ingevuld. De respons uit het kleuter- en lager onderwijs is evenredig met de verhoudingen binnen het totale aanbod van het basisonderwijs: 8 % autonome kleuterscholen, 11 % autonome lagere scholen en 81 % basisscholen. Van de scholen die antwoordden, geeft 91 % aan een aanbod van regulier onderwijs te hebben. Bijna 9 % van de scholen behoort tot het buitengewoon onderwijs. In vergelijking met de verhouding in het onderwijs (buitengewoon onderwijs: ruim 7,5 % van de scholen in Vlaanderen) is de response rate van het buitengewoon onderwijs iets hoger. 70 % van de responderende scholen buitengewoon onderwijs verzorgt onderwijs voor type 1 kinderen, gevolgd door het onderwijs voor type 8 en type 2, dat in respectievelijk 56 % en 37 % van deze scholen wordt georganiseerd. Voor de overige types zijn er heel wat minder scholen. Wanneer de respons wordt onderverdeeld naar grootte van de school is er een kleine groep scholen met minder dan 100 leerlingen (9 %), een meerderheid (61 %) van scholen met 100 tot 299 leerlingen en bijna 30 % scholen met 300 of meer leerlingen. Dit betekent slechts een zeer kleine afwijking van de totaalsituatie in het Vlaamse basisonderwijs: er is een kleine oververtegenwoordiging van de kleine en middelgrote scholen, en een kleine ondervertegenwoordiging van de grote scholen. Binnen onze responsgroep bedraagt het percentage doelgroepleerlingen op de school gemiddeld 33,5 % (ingevuld door slechts 488 respondenten, was geen verplicht in te vullen vraag). De mediaan van onze data bedraagt 25 % doelgroepleerlingen. Uit officiële gegevens over het percentage doelgroepleerlingen van het departement onderwijs en vorming zien we dat het percentage doelgroepleerlingen op de basisschool in Vlaanderen gemiddeld 30,2 % bedraagt (deze data van het departement zijn ingevuld door 908 respondenten; N=908). De mediaan voor het Vlaamse onderwijs in de data van het departement onderwijs bedraagt 24 % doelgroepleerlingen. Ook voor de aanwezigheid van doelgroepleerlingen is er dus een vrij grote overeenstemming tussen de verzamelde data van de indicatorenbevraging en de situatie in het Vlaamse onderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
17
% van antwoorden
%
Types van leerlingen (BuO)
Totaal
1 Type 1
63
70 %
2 Type 2
33
37 %
3 Type 3
15
17 %
4 Type 4
12
13 %
5 Type 5
2
2%
6 Type 6
3
3%
7 Type 7
7
8%
8 Type 8
50
56 % 0%
Totaal aantal respondenten: 90
20% 40% 60% 80%
% doelgroepleerlingen 45% 40%
aantal scholen
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 0-20%
21-40%
41-60%
61-80%
81-100%
(N=908) Onderverdeeld naar onderwijsnet komt 60 % van de respons uit het vrij gesubsidieerd onderwijs, 23 % uit het stedelijk of gemeentelijk onderwijs, 16 % uit het gemeenschapsonderwijs en 0,3 % uit het provinciaal onderwijs. Globaal geeft dit een sterke gelijkenis weer met de vertegenwoordiging van de onderwijsnetten in het Vlaamse onderwijs, met een lichte oververtegenwoordiging van het officieel onderwijs en een kleine ondervertegenwoordiging van het vrij onderwijs in de responsgroep.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
18
Onderwijsnet
Totaal
1 GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
159
16 %
2 Gesubsidieerd officieel onderwijs: stedelijk of gemeentelijk onderwijs
225
23 %
3 Gesubsidieerd officieel onderwijs: provinciaal onderwijs
3
0%
4 Gesubsidieerd vrij onderwijs
589
60 %
Totaal aantal respondenten: 976
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.2 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het basisonderwijs: bespreking van indicatoren
In de bevraging van het basisonderwijs (BaO) omtrent een gezondheidsbeleid wordt duidelijk dat de voorbije drie jaar de basisscholen in Vlaanderen vooral hebben gewerkt aan de gezondheidsthema’s voeding (89 %) en beweging (82 %). Daarnaast nemen ook gezondheid en milieu (71 %; en het aanverwante thema rond luchtverontreiniging en geluidshinder: 23 %), mentaal welbevinden (53 %) en drugs (36 %) een belangrijke plaats in. Vooral dat laatste is verrassend, omdat in het kader van drugspreventie een expliciete educatie over drugs pas wordt aangeraden vanaf de 2e graad van het secundair onderwijs, alsook een schoolbeleid rond drugs niet meteen wordt geassocieerd met leerlingen basisonderwijs. Of verwijzen de respondenten misschien naar een impliciet werken aan preventie via het aanbrengen van algemene sociale vaardigheden (weerbaarheid, opkomen voor eigen mening)? Aan het gamen (9%), wordt in bijna 1 op 10 basisscholen reeds aandacht besteed. Preventief werken rond gamen is zeker een nieuwe uitdaging voor een basisschool. Recent onderzoek toont aan dat de scharnierleeftijd voor problematisch gamen rond de 13-15 jaar ligt, dus preventie best start in de derde graad basisonderwijs. Verrassend is de lage respons op het thema sedentair gedrag (2 %). Hoogstwaarschijnlijk heeft deze lage respons te maken met het feit dat dit relatief nieuwe thema als begrip nog niet is ingeburgerd in het Vlaamse onderwijs, eerder dan met het gegeven dat basisscholen hier echt geen aandacht voor hebben. Zo zijn er bijvoorbeeld niet minder dan 3 op 4 basisscholen die frequent tot dagelijks bewegingstussendoortjes tijdens de lessen inlassen (zie later). Aan andere thema’s zoals gokken (2 %), suïcidepreventie (1 %) en psychofarmaca (1 %) wordt er, niet onterecht want eerder behorend tot de leefwereld van jongeren, zeer weinig aandacht geschonken. Opmerkelijk is bijvoorbeeld het grote verschil voor het gezondheidsthema suïcidepreventie: in het secundair onderwijs besteden bijna 1 op 5 scholen (19 %) hieraan aandacht, in het basisonderwijs nauwelijks 1 %. Vanuit dezelfde bedenking zien we in vergelijking met het secundair onderwijs duidelijk bij het basisonderwijs een minder sterke aandacht voor roken (BaO: 28 %; SO: 77 %), alcohol (BaO: 21 %; SO:56 %) en illegale drugs (BaO: 36 %; SO: 61 %). Niet onlogisch, deze thema’s behoren meer tot de leefwereld van de leerlingen SO (hoewel wordt aanbevolen dat vanaf de 3e graad BaO expliciet wordt gewerkt rond roken en alcohol, zie eerder).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
19
Gezondheidsthema’s waar (de voorbije 3 jaar werd/)wordt aan gewerkt
Totaal
1 Evenwichtige voeding
850
89 %
2 Beweging
780
82 %
3 Roken
267
28 %
4 Alcohol
197
21 %
5 Drugs
348
36 %
6 Psychofarmaca
11
1%
7 Gamen
84
9%
8 Gokken
16
2%
9 (griep)vaccinatie
83
9%
10 Gezondheid & milieu
675
71 %
11 Mentaal welbevinden
510
53 %
12 Suïcidepreventie
6
1%
13 Sedentair gedrag
15
2%
14 Luchtverontreiniging en geluidshinder door verkeer
221
23 %
15 Andere:
88
9%
16 Weet niet
14
1%
Totaal aantal respondenten: 957
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
OPNAME VAN GEZONDHEIDSTHEMA’S IN BELEIDSDOCUMENTEN VAN DE SCHOOL Over het algemeen worden gezondheidsthema’s vooral opgenomen in het schoolreglement, de schoolvisie/het pedagogische project en het schoolwerkplan (meer dan 90 %). Gezondheidsthema’s worden minder frequent opgenomen in het globaal preventieplan/jaaractieplan (74 %) en in de documenten interne kwaliteitszorg (60 %). In vergelijking met het secundair onderwijs zien we dat bepaalde beleidsdocumenten meer aandacht krijgen. Het grootste verschil zien we bij het zorgplan of GOK-plan (30 % in het secundair onderwijs, ten aanzien van 84 % in het basisonderwijs). We zien ook een verschil bij het beleidsplan of – contract met het CLB (73 % in het secundair onderwijs tegenover 87 % in het basisonderwijs).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
20
We kunnen dus stellen dat de werking rond gezondheid in quasi alle basisscholen verankerd is via opname in beleidsdocumenten. Bij de overgrote meerderheid van de basisscholen is het geïntegreerd in documenten voor het algemene schoolbeleid. Bovendien wordt in meer dan 8 op 10 basisscholen de gezondheidswerking ook gelinkt aan het zorg- of GOK-beleid en is het een onderwerp voor het contract tussen school en CLB. Ten slotte geeft 3 op 4 basisscholen aan het ook een plaats te geven in de planning van het preventiebeleid van de school.
Beleidsdocument
Aantal scholen die vraag heeft ingevuld
Aantal scholen dat één of meer gezondheidsthema’s in dit beleidsdocument heeft opgenomen
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld
Schoolreglement
773
749
97 %
Schoolvisie/pedagogisch project
773
739
96 %
Schoolwerkplan
773
738
95 %
Informatiebrochure
773
628
81 %
Documenten interne kwaliteitszorg
773
462
60 %
Nascholingsplan
773
624
81 %
Zorgplan/Gok-plan
773
652
84 %
Beleidsplan/-contract met CLB (bijzondere bepalingen of afsprakennota)
773
673
87 %
Globaal preventieplan/jaaractieplan
773
574
74 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
21
.
Schoolreglement
Schoolvisie/ Pedagogisch project
Schoolwerkplan
Informatiebrochure
Documenten interne kwaliteitszorg
Nascholingsplan
Zorg- en Gok-plan
Beleidsplan/ beleidscontract met CLB
Globaal preventieplan/ jaaractieplan
Evenwichtige voeding
76 %
54 %
79 %
60 %
33 %
19 %
22 %
54 %
29 %
Beweging
54 %
59 %
78 %
50 %
33 %
43 %
24 %
42 %
29 %
Roken
58 %
23 %
38 %
26 %
14 %
2%
5%
23 %
28 %
Alcohol (en drugs)
19 %
12 %
26 %
10 %
10 %
4%
4%
22 %
21 %
Gezondheid en milieu
55 %
50 %
68 %
45 %
29 %
29 %
20 %
50 %
44 %
Mentaal welbevinden
50 %
71 %
70 %
44 %
43 %
46 %
69 %
67 %
33 %
Suïcide preventie
1%
1%
2%
1%
2%
1%
2%
6%
5%
Andere dan voorgaande thema’s
10 %
13 %
14 %
12 %
13 %
21 %
17 %
15 %
19 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
22
De thema’s evenwichtige voeding, beweging, gezondheid en milieu en mentaal welbevinden zijn het sterkst verankerd in de documenten van het schoolbeleid in het basisonderwijs. Ze zijn sterk vertegenwoordigd (door de band in de helft of meer van de basisscholen) in het schoolreglement, schoolvisie/pedagogische project, het schoolwerkplan en/of het contract tussen school en CLB. In de documenten interne kwaliteitszorg ligt vooral het accent op mentaal welbevinden (43 %), gevolgd door evenwichtige voeding (33 %) en beweging (33 %). Dit geldt ook voor het zorgplan/GOK-plan: daar wordt het gezondheidsthema mentaal welbevinden door bijna 7 op 10 basisscholen (69 %) opgenomen, gevolgd door beweging (24 %) en evenwichtige voeding (22 %). In de informatiebrochure komen vooral de thema’s evenwichtige voeding (60 %) en beweging (50 %) aan bod. Voor de rest wordt ook veel aandacht geschonken aan de thema’s gezondheid en milieu (45 %) en mentaal welbevinden (44 %). In het nascholingsplan domineren vooral de thema’s mentaal welbevinden (46 %) en beweging (43 %). In het globaal preventieplan/jaaractieplan ligt het accent overwegend op gezondheid en milieu (44 %) en mentaal welbevinden (33 %). Er wordt min of meer gelijke aandacht gegeven aan evenwichtige voeding, beweging en roken (ongeveer 30 %). Globaal kunnen we stellen dat het vooral de thema’s evenwichtige voeding, beweging, mentaal welbevinden en gezondheid en milieu zijn die via de beleidsdocumenten in het gezondheidsbeleid van de basisscholen verankerd zijn. Deze vaststelling komt grotendeels overeen met de gegevens wat betreft de thema’s waarrond de school de voorbije 3 jaar werkte (zie boven).
BUDGET Bijna 9 op 10 basisscholen (89 %) geeft aan de voorbije periode geld besteed te hebben aan de werking rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema’s. In de overgrote meerderheid van de scholen die geld hebben besteed, wordt het budget overwegend gespendeerd aan materialen en acties (94 %), alsook aan nascholing en vorming (85 %). Toch opvallend dat bijna 7 op 10 van de scholen (69 %) die budget besteedden hiermee consultancy of ondersteuning van externe partners heeft betaald. Een bespreking per thema kan misschien enige uitklaring brengen waarvoor deze betaalde dienstverlening van externen werd ingeschakeld (zie later). Globaal mogen we stellen: 8 op 10 basisscholen in Vlaanderen besteden geld aan het aankopen van materialen en acties rond gezondheid, 3 op 4 scholen betalen voor nascholing en vorming over gezondheid en 6 op 10 scholen maken gebruik van een betalende ondersteuning en begeleiding van externe partners.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
23
Aspect budget
Aantal scholen die vraag heeft ingevuld
Aantal scholen dat geld heeft uitgegeven aan dit aspect voor één of meer gezondheidsthema’s
= % van aantal scholen die geld besteed hebben aan werking rond gezondheid (N= 667)
= % van totaal aantal scholen (N= 772)
Ondersteuning externen/consulta ncy
667
461
69 %
60 %
Nascholing/vormin g
667
568
85 %
74 %
Materialen & acties
667
627
94 %
81 %
GELD GESPENDEERD PER THEMA Budget per thema (°)
Ondersteuning externen of consultancy
Nascholing/Vorming
Materialen en acties
Evenwichtige voeding
31 %
19 %
71 %
Beweging
32 %
48 %
66 %
Roken
7%
3%
12 %
Alcohol en drugs
13 %
4%
13 %
Gezondheid en milieu
30 %
29 %
50 %
Mentaal welbevinden
30 %
53 %
41 %
Suïcidepreventie
1%
3%
1%
Andere dan voorgaande thema’s
6%
10 %
6%
Aan dit aspect geen geld gespendeerd de voorbije 3 jaar
20 %
9%
3%
Weet niet
11 %
6%
3%
(°) % = aandeel van de scholen die voorbije 3 jaar geld besteedden aan gezondheidswerking; N=667
Het hoeft niet te verwonderen dat het budget voornamelijk dient om de 4 gezondheidsthema’s die het sterkst geïntegreerd zijn in het schoolbeleid in te vullen: in evenwichtige voeding en beweging wordt door een groot deel van de scholen geïnvesteerd en vervolgens ook in mentaal welbevinden en gezondheid en milieu. Voor de thema’s evenwichtige voeding, beweging, gezondheid en milieu en mentaal welbevinden werd de voorbije 3 jaar in gelijke mate geld gespendeerd aan ondersteuning
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
24
van externen/ consultancy door een substantieel aandeel van de scholen (groter of gelijk aan 30 %). Qua nascholing lag het accent vooral op mentaal welbevinden (53 %) en beweging (48 %), gevolgd door gezondheid en milieu (29 %). Er wordt overwegend geld gespendeerd aan materialen en acties voor de gezondheidsthema’s evenwichtige voeding (71 %) en beweging (66 %), gevolgd door gezondheid en milieu (50 %) en mentaal welbevinden (41 %). Voor de overige gezondheidsthema’s wordt er slechts heel beperkt geïnvesteerd. Wanneer we de uitgavenposten van de 4 thema’s waarin wordt geïnvesteerd onderling vergelijken naar verhouding dan valt op dat de voorbije periode door basisscholen relatief vaak werd geïnvesteerd in nascholing en vormingen voor mentaal welbevinden en beweging. In vergelijking met het secundair onderwijs zien we dat er door meer basisscholen geld wordt gespendeerd aan de thema’s voeding en beweging, maar dat er in meer secundaire scholen geld gaat naar thema’s zoals roken, alcohol en drugs en suïcidepreventie. Voor de gezondheidsthema’s mentaal welbevinden en gezondheid en milieu is dit in beide onderwijsniveaus voor de drie uitgavenposten min of meer gelijk.
SCHOOLINTERNE ORGANISATIE: COÖRDINATOR Binnen de basisschool werd in meer dan de helft (56 %) van de gevallen de voorbije 3 jaar een coördinator aangesteld om te werken rond gezondheid of aan (één van) de gezondheidsthema’s. Slechts een kleine minderheid werd hiervoor (gedeeltelijk) vrijgesteld, dat is het geval in minder dan 1 op 10 basisscholen (9 %). Deze coördinator werkte in 3 op 4 gevallen rond gezondheid en milieu (75 %), evenwichtige voeding (74 %) en beweging (72 %). In bijna 2 op 3 gevallen werkte hij aan mentaal welbevinden (62 %). Gezondheidsthema’s waaraan weinig aandacht werd geschonken zijn roken (13 %), alcohol en drugs (12 %) en suïcidepreventie (3 %). De werking van de coördinator richt zich – logisch – vooral naar de 4 gezondheidsthema’s die het sterkst verankerd zijn in het schoolbeleid van de basisschool. Het verwondert niet dat dit in het secundair onderwijs anders is: daar werkt de coördinator in vele gevallen ook aan de thema’s roken (60 %) en alcohol & drugs (58 %).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
25
Coördinator: gezondheid op school
Totaal
1 Ja, en deze persoon is hiervoor (gedeeltelijk) vrijgesteld.
69
9%
2 Ja, maar deze persoon is hiervoor niet vrijgesteld.
354
47 %
3 Neen
317
42 %
4 Weet niet
11
1%
Totaal aantal respondenten: 751
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Coördinator: gezondheidsthema’s
Totaal
1 Evenwichtige voeding
310
74 %
2 Beweging
303
72 %
3 Roken
53
13 %
4 Alcohol (& drugs)
51
12 %
5 Gezondheid & milieu
315
75 %
6 Mentaal welbevinden
262
62 %
7 Suïcidepreventie
12
3%
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
58
14 %
9 Weet niet
4
1%
Totaal aantal respondenten: 420
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
SCHOOLINTERNE ORGANISATIE: WERKGROEP De voorbije 3 jaar is er in bijna 3 op de 4 basisscholen (71 %) een werkgroep actief geweest rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema’s. Die werkgroep heeft overwegend gewerkt rond evenwichtige voeding (74 % van de gevallen), gezondheid en milieu (71 %), beweging (70 %) en mentaal welbevinden (57 %). Hier zien we opnieuw dat thema’s zoals roken (7 %), alcohol en drugs (10 %) en suïcidepreventie (1 %) slechts in heel beperkte mate aandacht krijgen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
26
Werkgroep: gezondheidsthema
Totaal
1 Evenwichtige voeding
389
74 %
2 Beweging
370
70 %
3 Roken
38
7%
4 Alcohol (& drugs)
53
10 %
5 Gezondheid & milieu
374
71 %
6 Mentaal welbevinden
298
57 %
7 Suïcidepreventie
6
1%
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
58
11 %
9 Weet niet
1
0%
Totaal aantal respondenten: 525
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Wanneer de werkgroep actief is rond gezondheid (algemeen of voor verschillende thema’s) gaat die voornamelijk (net zoals in het secundair onderwijs) tijd spenderen aan het plannen en uitvoeren van de gezondheidswerking (bijna 90 %). De adviserende taak nemen deze werkgroepen het minst op (67 %).
Taak werkgroep
Aantal scholen die vraag heeft ingevuld
Aantal scholen waar de werkgroep de volgende taak heeft gehad voor één of meer gezondheidsthema’s
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld
Plannen van de werking rond gezondheid
525
467
89 %
Uitvoeren van de werking rond gezondheid
525
454
87 %
Evalueren van de werking rond gezondheid
525
397
76 %
Adviseren van de werking rond gezondheid
525
352
67 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
27
DE TAKEN VAN DE WERKGROEP PER THEMA Kijken we naar de taken die de werkgroep vervult per thema, dan vallen twee aspecten op:
De verhoudingen tussen de taken liggen globaal per thema gelijk: werkgroepen zijn binnen het thema hoofdzakelijk bezig met het plannen en uitvoeren van de gezondheidswerking. Ze zijn in minder gevallen bezig met de evaluatie of het verlenen van advies over de thematische gezondheidswerking.
Rond de thema’s waaraan basisscholen in hun beleid het meeste aandacht besteden (evenwichtige voeding, beweging, gezondheid & milieu en mentaal welbevinden) zullen de werkgroepen door de band meer opdrachten opnemen dan voor de thema’s waaraan basisscholen veel minder aandacht besteden. Zo merken we dat voor roken en alcohol en drugs het percentage werkgroepen dat advies verleende opvallend lager is dan voor de 4 ‘grote’ thema’s.
Gezondheidsthema’s
Plannen van de werking rond gezondheid
Uitvoeren van de werking rond gezondheid
Evalueren van de werking rond gezondheid
Adviseren van de werking rond gezondheid
Evenwichtige voeding (N= 386)
82 %
80 %
69 %
63 %
Beweging (N= 366)
86 %
84 %
69 %
60 %
Roken (N= 37)
76 %
59 %
46 %
41 %
Alcohol en drugs (N= 53)
66 %
66 %
45 %
36 %
Gezondheid en milieu (N= 370)
83 %
81 %
64 %
58 %
Mentaal welbevinden (N= 296)
86 %
81 %
73 %
65 %
Suïcidepreventie (N= 6)
50 %
33 %
0%
33 %
Andere gezondheidsthema’s (N= 56)
82 %
73 %
79 %
66 %
(totaal per rij: aantal scholen dat aangaf werkgroep te hebben die over dit thema heeft gewerkt)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
28
In bijna 3 op 4 basisscholen (telkens 73 %) worden leerlingen en hun ouders actief betrokken bij de gezondheidswerking. Personeelsleden worden in meer dan 9 op 10 basisscholen (94 %) betrokken bij de gezondheidswerking. De leerlingen worden in de meeste gevallen betrokken bij de uitvoering rond gezondheid (66 %). Ouders worden vooral betrokken bij de uitvoering (50 %) en ook voor advies (39 %). De personeelsleden zijn sterk betrokken bij alle fases van het proces: zowel bij de uitvoering (91 %), planning (85 %) als evaluatie (77 %). In 6 op 10 basisscholen (62 %) adviseren de personeelsleden bij de gezondheidswerking. Vergeleken met het secundair onderwijs zien we over het algemeen dat in het secundair onderwijs de betrokkenheid van de ouders veel lager ligt, wat logisch is, maar anderzijds worden leerlingen er wel sterker betrokken dan in de basisscholen. Deze laatste vaststelling werd ook reeds gemaakt in vorige indicatorenbevragingen. Toen werd de bedenking geformuleerd dat dit misschien kon te maken hebben met de andere, vaak minder formele werkvormen die men in het basisonderwijs voor leerlingenparticipatie hanteert (bv. klasgesprekken). De vraagstelling omtrent participatie werd echter gewijzigd in de huidige indicatorenbevraging: ze werd veralgemeend (i.p.v. voor de verschillende gezondheidsthema’s) en bevraagd naar taken in plaats van naar structuren. Ook in 2012, met een nieuwe vraagstelling die de bias van de verschillen in werkvormen tussen BaO en SO grotendeels overstijgt, blijft het gegeven overeind dat leerlingenparticipatie in BaO minder sterk aanwezig is dan in het SO voor wat betreft de gezondheidswerking. De voorbije 3 jaar waren leerlingen, personeelsleden, ouders rechtstreeks betrokken bij:
Leerlingen
Ouders
Personeelsleden
Plannen van de werking rond gezondheid
22 %
28%
85 %
Uitvoeren van de werking rond gezondheid
66%
50 %
91 %
Evalueren van de werking rond gezondheid
26 %
29 %
77%
Adviseren van de werking rond gezondheid
19 %
39 %
62 %
Waren niet betrokken
23 %
24 %
4%
Weet niet
4%
3%
2%
MET WELKE ORGANISATIES EN VOOR WELKE THEMA’S WORDT SAMENGEWERKT? Globaal werken basisscholen samen met verschillende schoolnabije en externe partners. Vooral de samenwerking met het CLB, SVS en de gemeente door de grote meerderheid van de basisscholen valt op. In het secundair onderwijs zien we trouwens een gelijkaardig beeld, maar daar wordt globaal door een minder grote meerderheid van de secundaire scholen samengewerkt met de gemeente en SVS. Bijna 9 op de 10 basisscholen (89 %) geeft aan voor één of meer gezondheidsthema’s samen te werken met het CLB. Dit komt overeen met wat we in het secundair onderwijs zien, daar geeft 92 % aan samen te werken met het CLB. De samenwerking met het CLB gebeurt vooral
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
29
voor de thema’s mentaal welbevinden (69 %) en evenwichtige voeding (51 %), op afstand gevolgd door gezondheid en milieu (28 %) en beweging (25 %). Ruim 4 op 5 basisscholen (81 %) geven aan samen te werken met de Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS) en dit bijna uitsluitend voor het gezondheidsthema beweging (78 %). Bijna 3 op 4 basisscholen (74 %) geven aan samen te werken met de gemeente/stad. De samenwerking vindt vooral plaats voor de thema’s beweging (44 %), gezondheid en milieu (37 %), evenwichtige voeding (19 %) en alcohol en drugs (18 %). Naast de samenwerking van de grote meerderheid van de basisscholen met het CLB en de gemeente voor verschillende gezondheidsthema’s en met SVS voor beweging, werken telkens een kleine helft van de scholen ook samen met de pedagogische begeleidingsdiensten, de Logo’s, Bloso en in mindere mate met preventiewerkers voor één of meerdere gezondheidsthema’s. Voor secundaire scholen zijn dit ook de partners met wie nog betrekkelijk veel wordt samengewerkt, vergeleken met het basisonderwijs is er echter een ruimere samenwerking met de preventiewerkers en Logo’s en in mindere mate samenwerking met de pedagogische begeleiding en Bloso. Bijna de helft van de basisscholen (46 %) geeft aan samen te werken met de Pedagogische begeleiding rond gezondheidsthema’s, en dit overwegend voor de thema’s mentaal welbevinden (26 %) en beweging (17 %). De samenwerking met de pedagogische begeleidingsdiensten rond gezondheidsthema’s ligt in het basisonderwijs beduidend hoger dan in het secundair onderwijs (35 %). Bijna de helft van de scholen (44 %) geeft aan samen te werken met het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo), dit vooral voor de thema’s evenwichtige voeding (36 %) en gezondheid en milieu (19 %). Bijna de helft van de scholen (44 %) geeft aan samen te werken met Bloso, en dit bijna uitsluitend voor het gezondheidsthema beweging (42 %). Ongeveer 4 op 10 scholen (39 %) werkt samen met preventiewerkers, hoofdzakelijk voor het thema mentaal welbevinden (31 %). De samenwerking tussen basisscholen en preventiewerkers is beduidend kleiner dan in het secundair onderwijs (55 %). Ruim 1 op 7 basisscholen (15 %) geeft aan samen te werken met een diëtist en dit bijna uitsluitend voor het thema evenwichtige voeding. Ten slotte wordt er nog in beperkte mate samengewerkt met andere partners. Meest frequent aangehaald zijn: de mutualiteiten, de politie en Milieuzorg op School (MOS).
(externe) partner/organisatie
Aantal scholen die vraag heeft ingevuld
Aantal scholen waar met volgende partner wordt samengewerkt rond één of meer gezondheidsthema’s
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld
CLB
699
621
89%
Pedagogische begeleiding
699
324
46%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
30
Het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo)
699
307
44%
Diëtist
699
107
15%
Bloso
699
309
44%
Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelijke, lokale)
699
274
39%
SVS
699
563
81%
Gemeente/stad
699
516
74%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
31
Samenwerking met externe partners/organisaties per thema (de voorbije 3 jaar) CLB
Pedagogische begeleiding
Het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo)
Diëtist
Bloso
Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelijke, lokale)
SVS
Gemeente /stad
Evenwichtige voeding
51 %
6%
36 %
14 %
1%
3%
5%
19 %
Beweging
25 %
17 %
13 %
2%
42 %
2%
78 %
44 %
Roken
13 %
1%
5%
0%
0%
3%
0%
12 %
Alcohol en drugs
17 %
1%
5%
0%
0%
3%
0%
18 %
Gezondheid en milieu
28 %
8%
19 %
1%
1%
3%
3%
37 %
Mentaal welbevinden
69 %
26 %
7%
0%
1%
31 %
2%
11 %
Suïcidepreventie
4%
1%
1%
0%
0%
4%
0%
2%
andere gezondheidsthema’s
10 %
9%
3%
1%
1%
3%
1%
4%
Werken niet samen
8%
39 %
42 %
71 %
46 %
46 %
14 %
19 %
Weet niet
4%
15 %
14 %
13 %
10 %
15 %
6%
8%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
32
Activiteit
CLB (N= 576)
Pedagogische begeleiding (N= 255)
Het Lokaal Gezondheidso verleg (Logo) (N= 286)
Diëtist (N= 93)
Bloso (N= 289)
Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelijke, lokale) (N= 241)
SVS (N= 533)
Gemeente/stad (N= 486)
De (externe) partner/organisatie levert educatieve materialen aan Stelt accommodatie of infrastructuur ter beschikking Stelt financiële middelen/subsidies ter beschikking Geeft (gast-)lessen of infosessies
60 %
45 %
77 %
55 %
29 %
28 %
38 %
46 %
7%
4%
4%
0%
46 %
5%
47 %
53 %
1%
2%
9%
0%
1%
3%
2%
40 %
44 %
33 %
21 %
46 %
25 %
17 %
44 %
21 %
Reikt projecten/acties aan die onze school zelf kan doen Voert projecten/acties uit in onze school
44 %
36 %
51 %
14 %
22 %
16 %
38 %
42 %
19 %
7%
8%
20 %
5%
8%
23 %
25 %
Geeft ons ondersteuning bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum Begeleidt onze school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid voor één of meerdere thema’s
35 %
39 %
15 %
10 %
3%
20 %
7%
11 %
28 %
23 %
10 %
13 %
3%
9%
2%
7%
(totaal per kolom: aantal scholen dat aangaf met deze partner samen te werken voor minstens 1 gezondheidsthema)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
33
VOOR WELKE ACTIVITEITEN WORDT ER SAMENGEWERKT? Basisscholen gaan gemiddeld 2,4 soorten samenwerking met hun CLB aan. Als basisscholen samenwerken met het CLB dan betreft het overwegend het aanleveren van educatieve materialen (60 %) en van projecten/acties die de school zelf kan doen (44 %), naast het geven van gastlessen (44 %). Wat betreft het geven van gastlessen is dit een hoog cijfer (wat gelijkloopt met de bevinding van vorige indicatorenmetingen), rekening gehouden met het feit dat dit feitelijk niet tot de taak van een CLB-medewerker behoort. Daarnaast bieden CLB ondersteuning bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum (35 %), en het begeleiden van de school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid voor 1 of meerdere thema’s (28 %). Vergelijken we het aanbod van CLB met de overige partners dan valt op dat:
meer dan bij andere partners de scholen verschillende soorten samenwerking hebben met hun CLB;
in verhouding tot andere partners de klemtoon bij het CLB ligt op de procesbegeleiding van het gezondheidsbeleid in scholen en ze daarnaast ook relatief vaak de school ondersteunen voor de invulling van het curriculum, alsook educatieve materialen en acties/projecten aanleveren en gastlessen geven.
Kortom: het CLB is duidelijk de belangrijkste partner voor basisscholen. De samenwerking betreft veel verschillende gezondheidsthema’s. Ze werken samen met de overgrote meerderheid van de scholen, scholen kunnen bij hen terecht voor een brede range van dienstverlening waarbij ze een belangrijke partner zijn voor duurzame samenwerkingsverbanden. Basisscholen gaan gemiddeld 2 soorten samenwerking met SVS aan. Bij een samenwerking met SVS bestaat deze vooral uit het ter beschikking stellen van accommodatie of infrastructuur (47 %), aanbieden van gastlessen of een infosessie (44 %), educatieve materialen (38 %) en projecten of acties (38 %). In 23 % van de gevallen staat SVS zelf in voor de uitvoering van de projecten/acties op school. Vergelijken we de samenwerking met SVS met de overige partners:
scholen hebben een brede range van soorten samenwerking met SVS, echter minder veelzijdig dan bij hun schoolnabije partners (CLB en pedagogische begeleiding);
in verhouding tot andere partners ligt de klemtoon in de samenwerking met SVS op het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur, het geven van gastlessen en infosessies en het uitvoeren van projecten en acties in de school, het gaat hierbij voor wat het gezondheidsthema betreft om een eenzijdige samenwerking (=beweging).
Kortom: SVS is een partner voor basisscholen, met name de belangrijkste partner voor het gezondheidsthema beweging. Ze werken samen met een ruime meerderheid van de basisscholen, wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over logistieke ondersteuning en occasionele samenwerkingsverbanden. Duurzame samenwerkingsverbanden (i.e. ondersteunen van basisscholen bij invullen curriculum en begeleiding van de uitbouw van het gezondheidsbeleid) komen opvallend minder voor. Deze vaststellingen stemmen overeen met de huidige opdracht van SVS. Vanuit een kwaliteitsvisie op samenwerkingsverbanden en een brede opdracht voor SVS naar de schoolsport toe, kan eventueel aan het laatste soort samenwerkingsverbanden meer aandacht besteed worden. Basisscholen gaan gemiddeld 2,5 soorten samenwerking met de gemeente/stad aan. De samenwerking met de gemeente gebeurt bij meer dan de helft van de gevallen onder de vorm van het beschikbaar stellen van accommodatie of infrastructuur (53 %), bijna de helft levert educatieve
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
34
materialen aan (46 %), reikt projecten en acties aan (42 %) en stelt financiële middelen/subsidies ter beschikking (40 %). Vergelijken we de samenwerking met de gemeente met de samenwerking met de overige partners:
de scholen hebben een brede range van soorten samenwerking met de gemeente, even veelzijdig dan bij hun schoolnabije partners (CLB en pedagogische begeleiding), maar wel beduidend meer occasioneel en logistiek van aard, en minder duurzaam dan bij deze schoolnabije partners;
in verhouding tot andere partners ligt de klemtoon in de samenwerking met de gemeente op het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur, het geven van financiële middelen en subsidies, het uitvoeren van projecten en acties in de school en het aanreiken van projecten aan scholen.
Kortom: de gemeente/stad is een belangrijke partner voor basisscholen. De samenwerking betreft veel verschillende gezondheidsthema’s. Ze werken samen met een ruime meerderheid van de basisscholen, wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs het meest om logistiek ondersteuning van scholen en vaak over occasionele samenwerkingsverbanden. Duurzame samenwerkingsverbanden (i.e. ondersteunen van basisscholen bij invullen curriculum en begeleiding van de uitbouw van het gezondheidsbeleid) komen minder voor. In vergelijking met vroegere indicatorenbevragingen is de samenwerking van basisscholen met gemeenten duidelijk geïntensifieerd en breder geworden, hiermee geven de gemeenten invulling aan het flankerend onderwijsbeleid. Naar de toekomst toe zal het interessant zijn te zien in hoeverre de uitbouw van meer duurzame soorten samenwerking (ondersteuning integratie thema’s in curriculum en schoolbegeleiding) zal evolueren. Basisscholen gaan gemiddeld 1,9 soorten samenwerking met hun pedagogische begeleiding aan. De samenwerking met de pedagogische begeleiding rond gezondheid gebeurt overwegend door educatieve materialen (45 %) aan te bieden. Ze ondersteunt de school ook bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum (39 %). Verder biedt de pedagogische begeleiding projecten en acties (36 %) en gastlessen aan (33 %). Het ondersteunen van de school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid gebeurt (slechts) bij 23 % van de scholen. In functie van Gezonde School is deze ondersteuning nochtans van groot belang. Vergelijken we de samenwerking met pedagogische begeleidingsdiensten met de overige partners dan valt op dat:
de scholen voor gezondheid een brede range van soorten samenwerking hebben met hun pedagogische begeleiding, echter minder veelzijdig dan met hun CLB;
in verhouding tot andere partners de klemtoon in de samenwerking met de pedagogische begeleiding ligt op de school ondersteunen voor de invulling van het curriculum en daarnaast ook relatief vaak op de procesbegeleiding van het gezondheidsbeleid in scholen.
Kortom: de pedagogische begeleiding is een belangrijke, maar niet de voornaamste partner voor basisscholen wat betreft gezondheid. De samenwerking betreft een aantal gezondheidsthema’s. Ze werken samen met minder dan de helft van de basisscholen, maar wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over duurzame samenwerkingsverbanden. Basisscholen gaan gemiddeld 2 soorten samenwerking met het Logo aan. De samenwerking met het Logo bestaat voor het grootste deel uit het aanleveren van educatieve materialen (77 %) en het aanleveren van projecten/acties die de school zelf kan doen (51 %). In 1 op 5 van de basisscholen (21 %) met wie ze samenwerken, verzorgen ze ook gastlessen of infosessies. 10 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
35
van de samenwerkende scholen geeft aan door het Logo begeleid te worden voor de uitbouw van het gezondheidsbeleid voor één of meerdere thema’s. Vergelijken we de samenwerking met Logo’s met de overige partners dan valt verhoudingsgewijs op dat:
de scholen voor gezondheid een brede range van soorten samenwerking hebben met het Logo, echter minder veelzijdig dan met hun schoolnabije partners (CLB en pedagogische begeleiding);
in verhouding tot andere partners de klemtoon in de samenwerking met de Logo’s ligt op het aanreiken van educatieve materialen en projecten die de school zelf kan doen. Daarnaast stelt het Logo ook financiële middelen ter beschikking van de school.
Kortom: de Logo’s zijn een partner voor basisscholen wat betreft gezondheid. De samenwerking betreft een aantal gezondheidsthema’s. Ze werken samen met minder dan de helft van de basisscholen, wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over het aanreiken van educatieve materialen en projecten voor de school. Dit is logisch binnen hun opdracht van disseminatie. Basisscholen gaan gemiddeld 1,3 soorten samenwerking met Bloso aan. Bij de samenwerking met Bloso bestaat deze in 46 % van de gevallen uit accommodatie of infrastructuur ter beschikking stellen. Daarnaast zal Bloso ook educatieve materialen aanleveren (29 %), gastlessen (25 %) verzorgen en projecten/acties aanreiken (22 %). Vergelijken we de samenwerking met Bloso met de overige partners:
de scholen hebben verschillende soorten samenwerking met Bloso, echter minder veelzijdig dan bij partners zoal CLB, pedagogische begeleiding, SVS en Logo;
het gaat niet enkel om een eenzijdige samenwerking wat gezondheidsthema (=beweging) betreft, in verhouding tot andere partners ligt de klemtoon in de samenwerking met Bloso duidelijk op het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur.
Kortom: Bloso is een partner voor basisscholen, met name voor het gezondheidsthema beweging. Ze werken samen met minder dan de helft van de basisscholen, wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over logistieke ondersteuning: het ter beschikking stellen van infrastructuur en accommodatie. Dit is logisch binnen hun werking. Basisscholen gaan gemiddeld 1,1 soorten samenwerking met preventiewerkers aan. Wanneer basisscholen samenwerken met preventiewerkers gaat het in 28 % van de gevallen over het aanleveren van educatieve materialen, gevolgd door ondersteuning bij de integratie van gezondheidsthema’s in het curriculum (20 %) en het aanbieden van gastlessen of een infosessie (17 %) of van projecten voor de school (16 %). Vergelijken we de samenwerking met preventiewerkers met de overige partners:
de scholen hebben verschillende soorten samenwerking met preventiewerkers, echter minder veelzijdig dan bij partners zoal CLB, pedagogische begeleiding, SVS en Logo;
in de samenwerking met preventiewerkers, hoewel beperkt in aantal basisscholen, schiet er niet echt een soort samenwerking uit in vergelijking met de andere partners.
Kortom: lokale, intergemeentelijke of CGG- preventiewerkers zijn een partner voor basisscholen, met name voor het gezondheidsthema mentaal welbevinden. Ze werken samen met bijna 4 op 10 basisscholen, en dit voor verschillende soorten samenwerkingsverbanden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
36
Basisscholen gaan gemiddeld 1,6 soorten samenwerking met een diëtist aan. Bij het inschakelen van een diëtist gaat het in meer dan de helft van de gevallen (55 %) over het aanreiken van educatieve materialen en daarnaast ook over het geven van gastlessen of infosessies (46 %). Vergelijken we de samenwerking met diëtisten met de overige partners dan valt verhoudingsgewijs op dat het niet enkel gaat om een eenzijdige samenwerking wat gezondheidsthema (= voeding) betreft, maar ook over een eenzijdigheid wat betreft soorten samenwerking: in verhouding tot andere partners ligt de klemtoon in de samenwerking met de diëtist duidelijk op het geven van gastlessen en infosessies. Kortom: de diëtist is in mindere mate een partner voor basisscholen, met name voor het thema gezonde voeding. Ze werken samen met een minderheid van de basisscholen en wanneer ze met scholen samenwerken gaat het bijna uitsluitend over occasionele samenwerkingsverbanden zoals het geven van gastlessen of infosessies en het aanreiken van educatieve materialen. Algemeen kunnen we besluiten voor de samenwerking rond het gezondheidsbeleid in het basisonderwijs:
CLB en gemeenten zijn de eerste partners van de basisschool voor wat betreft het gezondheidsbeleid. SVS vervult deze rol voor wat betreft de werking rond beweging in het basisonderwijs.
Duurzame samenwerkingsverbanden (ondersteuning bij integratie van thema’s in curriculum en schoolbegeleiding) worden over het algemeen veel minder uitgebouwd dan occasionele samenwerking (materialen, projecten en gastlessen) en logistieke ondersteuning (infrastructuur en financiële middelen).
De duurzame samenwerkingsverbanden vooral worden teruggevonden in de samenwerking van basisscholen met de schoolnabije partners (CLB en pedagogische begeleiding).
WIE VOLGDE NASCHOLING EN VOOR WELKE THEMA’S? Bijna 2 op 3 basisscholen (64 %) geven aan dat er de voorbije 3 jaar nascholing/vorming gevolgd werd door het personeel rond gezondheid. Bijna elke basisschool waar nascholingen werden gevolgd duidde dit voor meer dan 1 antwoordcategorie aan, wat ongeveer meer dan één personeelscategorie betekent (gemiddeld 1,9 antwoordcategorieën aangevinkt per school met nascholing). Opvallend hierbij is dat de gevolgde nascholing ook vaak meerdere leraren (42 % van alle basisscholen) of zelfs het hele schoolteam (38 % van alle basisscholen) betreft. Personen/groepen
Aantal scholen die vraag heeft ingevuld
Aantal scholen waar volgende persoon een vorming/nascholing heeft gevolgd rond één of meerdere gezondheidsthema’s
% van aantal scholen die nascholing heeft gevolgd (N= 426)
% van totaal aantal scholen (N= 674)
(Adjunct-) directeur/beleidsondersteuner
426
296
69 %
44 %
Schoolteam
426
257
60 %
38 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
37
Interne leerlingenbegeleider
426
183
43 %
27 %
1 leraar
426
283
66 %
42 %
Meerdere leraren
426
284
67 %
42 %
Vormingen rond gezondheid worden in het basisonderwijs in grote mate gevolgd door directies en beleidsondersteuners: directie of beleidsondersteuners van 44 % van de Vlaamse basisscholen volgden de voorbije drie jaar een vorming rond gezondheid. Dit kan een indicator zijn dat de gezondheidswerking op niveau van de school en in de vorm van een schoolbeleid sterk geïntegreerd is in de Vlaamse basisscholen. De directie/beleidsondersteuner die nascholing volgde heeft dit voornamelijk gevolgd voor het gezondheidsthema mentaal welbevinden (48 %), daarnaast ook voor de thema’s gezondheid en milieu (20 %) en evenwichtige voeding (18 %). In bijna 4 op de 10 basisscholen (38 %) in Vlaanderen heeft de voorbije drie jaar het voltallige schoolteam nascholing gevolgd. Het schoolteam dat nascholing volgde, deed dit voor de gezondheidsthema’s mentaal welbevinden (41 %), daarnaast ook voor de thema’s beweging (16 %) en gezondheid en milieu (14 %). In ruim 4 op 10 basisscholen (42 %) volgden meerdere leraren een nascholing of vorming, ook voor hen betreft het overwegend het thema mentaal welbevinden (37 %), naast de thema’s beweging (31 %) en gezondheid & milieu (26 %). Vervolgens gaven ook ruim 4 op 10 basisscholen (42 %) aan dat 1 leraar een nascholing of vorming volgde. Wat betreft de gezondheidsthema’s waarover deze nascholing ging, krijgen we hier een afwijkend beeld met bovenstaande antwoordcategorieën: de individuele leraar volgde vooral vorming rond het thema beweging (41 %). Minder aandacht was er voor de gezondheidsthema’s mentaal welbevinden (19 %), gezondheid & milieu (17 %) en evenwichtige voeding (16 %). Een verklaring hiervoor is het brede nascholingsaanbod voor leraren lichamelijke opvoeding dat onder andere SVS aanbiedt. In bijna 3 op 10 basisscholen (27 %) volgde de interne leerlingenbegeleider een vorming over gezondheid. Bij hen ging het bijna uitsluitend over vormingen voor het thema mentaal welbevinden (37 %), rond andere gezondheidsthema’s werden door hen nauwelijks (<5 %) nascholingen gevolgd.
Algemeen kunnen we stellen dat:
De ruime deelname aan nascholingen gezondheid van directies en beleidsondersteuners een indicator is van de integratie van de gezondheidswerking in het schoolbeleid.
Er een duidelijke evolutie is wat betreft het bevorderen van deskundigheid bij meerdere personeelsleden en zelfs van het voltallige schoolteam, i.p.v. bij de individuele leraar. Een indicator van het activeren van meerdere personeelsleden/het schoolteam binnen de gezondheidswerking in de basisschool.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
38
De voorbije 3 jaar de basisscholen zich voor hun nascholingen vooral richtten op het gezondheidsthema mentaal welbevinden. Wie nascholing/ vorming gevolgd de voorbije 3 jaar per gezondheidsthema? (N= 426)
(adjunct-) directeur /beleidsondersteuner
Schoolteam
Meerdere leraren
1 leraar
Interne leerlingenbegeleider
Evenwichtige voeding
18 %
11 %
16 %
16 %
4%
Beweging
13 %
16 %
31 %
41 %
4%
Roken
5%
0%
4%
5%
1%
Alcohol (& drugs)
5%
1%
7%
7%
1%
Gezondheid & milieu
20 %
14 %
26 %
17 %
5%
Mentaal welbevinden
48 %
41 %
37 %
19 %
37 %
Suïcide Preventie
2%
0%
0%
1%
2%
Voor andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
11 %
10 %
10 %
8%
5%
Deze perso(o)n(en) hebben geen vorming/nascholing rond gezondheid gevolgd de voorbije 3 jaar.
20 %
30 %
18 %
32
OP BASIS WAARVAN WORDEN DE PRIORITEITEN IN DE GEZONDHEIDSWERKING GEKOZEN? De prioriteiten binnen het werken rond gezondheid werden de voorbije 3 jaar voornamelijk gekozen op basis van beschikbare gegevens rond wensen en verwachtingen van het schoolteam, de leerlingen en ouders met betrekking tot het gezondheidsbeleid (69 %) en op basis van beschikbare gegevens over de problematiek met betrekking tot gezondheid die bij de leerlingen leven (51 %). Ongeveer 1 op 3 basisscholen laat zich voor de selectie van prioriteiten leiden door wettelijke richtlijnen (34 %) en door het advies van een schoolnabije of externe partner (31 %). Slechts een klein deel geeft aan zich te baseren op de aanbevelingen van hun inrichtende macht of onderwijskoepel (19 %). Dit antwoordenpatroon laat duidelijk een aandacht voor evidence-based werken zien voor wat betreft het selecteren van prioriteiten in de werking. We willen hierbij een randbedenking maken. De vraagstelling peilt naar de aandacht voor het selecteren van prioriteiten in de gezondheidswerking op basis van de schoolspecifieke behoeften en de specifieke wensen en verwachtingen op school. De vraagstelling doet hierbij geen uitspraak over de kwaliteit van de gegevens die men hiervoor gebruikt. Concreet: de twee antwoordcategorieën die aanzetten met ‘op basis van beschikbare gegevens …’ kunnen breed geïnterpreteerd worden en dit lijkt ons ook door de respondenten te zijn gebeurd. Zo toont de praktijk aan dat prioriteiten vaak niet geselecteerd worden op brede en/of gestructureerde bevragingen, maar op een occasionele, zelfs eenmalige
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
39
verzameling van gegevens in bijvoorbeeld een werkgroep gezondheid of op de niet-systematische, soms gevoelsmatige inventarisatie van specifieke problemen op school. Bepalen van prioriteiten:
Totaal
1 Op basis van wettelijke richtlijnen.
225
34 %
2 Op basis van aanbevelingen van inrichtende macht/onderwijskoepels.
124
19 %
3 Op basis van aanbevelingen geformuleerd door externen (vb. door CLB, pedagogische begeleiding, …).
204
31 %
4 Op basis van beschikbare gegevens over 'gezondheidsproblematiek' die bij de leerlingen leven.
338
51 %
5 Op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van schoolteam, leerlingen en ouders met betrekking tot het gezondheidsbeleid.
459
69 %
6 Wij formuleren onze prioriteiten niet op basis van één van bovenstaande opties.
57
9%
7 Weet niet
11
2%
Totaal aantal respondenten: 668
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
WORDT DE WERKING ROND GEZONDHEID GEËVALUEERD? In 80 % van de basisscholen is er aandacht voor de evaluatie van de werking rond gezondheid en worden de resultaten gebruikt om de gezondheidsacties (49 %) en in mindere mate het gezondheidsbeleid (26 %) bij te sturen. Nog eens 5 % van de scholen heeft wel aandacht voor evaluatie van de gezondheidswerking, maar gebruikt de resultaten niet om de werking bij te sturen. Met 8 op 10 basisscholen die aandacht hebben voor evaluatie kan er gesproken worden van een duidelijke aandacht voor evidence-based werken voor wat betreft de indicator evalueren. We willen hierbij een randbedenking maken. De vraagstelling peilt naar de aandacht voor evaluatie en het gebruik van de resultaten in de gezondheidswerking. De vraagstelling doet hierbij geen uitspraak over de kwaliteit van de uitgevoerde evaluatie, noch over het correcte gebruik van de resultaten ervan. Evaluatie kan in deze vraagstelling breed geïnterpreteerd worden, er werden geen criteria gesteld in de vraagstelling. Zo toont de praktijk aan dat evaluatie op scholen vaak gebeurt op het niveau van concrete acties en zich beperkt tot een open procesbevraging zonder design. Concreet: de open bevraging van betrokken leraren na een project of actie in de leraarskamer, de klassenraad of een werkgroep, het peilen of inschatten van de tevredenheid over een actie bij de deelnemende leerlingen, …
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
40
Aandacht voor evaluatie:
Totaal
1 Ja, en wij gebruiken deze gegevens om het gezondheidsbeleid bij te sturen.
171
26 %
2 Ja, en deze gegevens worden gebruikt om de acties rond gezondheid bij te sturen.
325
49 %
3 Ja, maar wij gebruiken deze gegevens niet.
31
5%
4 Neen, wij evalueren onze werking rond gezondheid niet.
107
16 %
5 Weet niet
32
5%
Totaal aantal respondenten: 666
% van antwoorden
0%
20%
40%
%
60%
80%
1.3 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten
De gemiddelde totaalscore voor het gezondheidsbeleid in het basisonderwijs is 47,3. De totaalscores voor het gezondheidsbeleid van het basisonderwijs zijn evenwichtig verdeeld , met een uitschieter rond de score 55. Het zwaartepunt van de verdeling voor het gezondheidsbeleid ligt net achter het gemiddelde: de mediaan is 49,3. Meer dan de helft van de basisscholen scoort dus meer dan het gemiddelde. Het valt op dat de scores over het algemeen ver uit elkaar liggen (15-80). De maximumscore is 80,9.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
41
TOTAALSCORE ALGEMEEN GEZONDHEIDSBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor het basisonderwijs hebben het onderwijstype, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging van de basisscholen (centrum of niet-centrumstad) geen significante invloed op de gemiddelde totaalscore van de algemene vragenlijst. De schoolgrootte heeft wel een significante invloed op de gemiddelde totaalscores van de basisscholen. Kleine basisscholen (leerlingenaantal lager dan 100: gemiddelde score 41,7) gaan voor het algemeen gezondheidsbeleid lager scoren dan grotere basisscholen (aantal leerlingen 100-299: gemiddelde score: 48,1), vanaf 300 leerlingen daalt de score opnieuw, maar in lichte mate (gemiddelde score: 47,7). Schoolgrootte is een relevant kenmerk voor het basisonderwijs, echter niet voor het secundair onderwijs waar schoolgrootte geen significante invloed heeft op de gemiddelde totaalscore voor het gezondheidsbeleid op school (zie later).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
42
Voor de componentscore beleidsmatige aanpak is de gemiddelde score voor basisscholen 6,6. Het histogram benadert een normaalverdeling, al is de rechterstaart wat kort. De scores liggen overwegend verspreid tussen 4,0 en 8,8. De grootste groep basisscholen behalen scores tussen 6,2 en 8. Meer dan de helft van de scholen scoort hoger dan het gemiddelde (mediaan = 6,9). Slechts een miniem aantal scholen scoort lager dan 4 op 10. COMPONENTSCORE BELEIDSMATIGE AANPAK VOOR SCHOOLKENMERKEN Het onderwijstype, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging oefenen geen (significante) invloed uit op de gemiddelde componentscore beleidsmatig. Enkel voor de schoolgrootte zijn er significante verschillen voor deze componentscore: naarmate de school groter wordt stijgt de gemiddelde componentscore. Het grootste verschil zit tussen scholen met minder dan 100 leerlingen en degene met meer leerlingen. De gemiddelde scores tussen middelgrote (100-299) en grote (+300) scholen verschillen onderling echter gering en zijn nauwelijks significant.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
43
Voor de componentscore betrokkenheid benaderen een groot aantal basisscholen de gemiddelde score 3,8. De grafiek benadert een normaalverdeling maar met een verkorte staart aan de linkerkant. De mediaan valt samen met het gemiddelde: de helft van de basisscholen scoort hoger dan het gemiddelde, de helft lager. Voor de procescomponent betrokkenheid liggen de scores overwegend tussen 0 en 6,6. De scores voor betrokkenheid liggen sterk verspreid: algemeen kan je stellen dat een aantal basisscholen erg slecht scoren op betrokkenheid, daartegenover scoren enkele scholen dan weer zeer goed.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
44
COMPONENTSCORE BETROKKENHEID VOOR SCHOOLKENMERKEN In tegenstelling tot het secundair onderwijs zien we dat er in het basisonderwijs voor de componentscore van betrokkenheid significantie verschillen zijn op basis van twee schoolkenmerken: onderwijsniveau en schoolgrootte.
De componentscore betrokkenheid is afhankelijk van het onderwijsniveau. Zo zien we in de tabel dat de gemiddelde componentscore betrokkenheid in het lager onderwijs (4,1) significant hoger is dan in het kleuteronderwijs (3,3).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
45
Ook voor het schoolkenmerk schoolgrootte is er een significant verschil: de gemiddelde componentscore betrokkenheid is lager in basisscholen waar het leerlingenaantal kleiner is dan 100. Het onderwijstype, het percentage doelgroepleerlingen en de ligging oefenen geen significante invloed uit op gemiddelde componentscore betrokkenheid.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
46
De gemiddelde score voor de componentscore deskundigheid is zeer laag: 2,6. Voor de beleidscomponent deskundigheid zien we een benadering van een normaalverdeling met zo goed als geen staart aan de linkerkant (mediaan = 2,5): zo goed als geen enkele basisschool behaalt op deze component een hoge score. De meeste scholen scoren tussen 0 en 4,3. Er is geen grote spreiding van de scores tussen de scholen zichtbaar. COMPONENTSCORE DESKUNDIGHEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor de gemiddelde componentscores deskundigheid heeft in het basisonderwijs het onderwijsniveau een significante invloed. De gemiddelde totaalscores deskundigheid zijn relevant verschillend voor het onderwijsniveau: het lager onderwijs (3,0) behaalt een hogere gemiddelde score dan het kleuteronderwijs (2,2).
Het onderwijstype, de schoolgrootte, het percentage doelgroepleerlingen en de ligging hebben geen significante invloed op de gemiddelde totaalscores.
Voor de componentscore evidence-based werken is de gemiddelde score voor basisscholen 5,4. Het histogram is diffuus. De scores liggen zeer verspreid, overwegend tussen 3,2 en 8,4. Iets meer dan de helft van de scholen scoort hoger dan het gemiddelde (mediaan = 5,6).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
47
COMPONENTSCORE EVIDENCE BASED WERKEN VOOR SCHOOLKENMERKEN De gemiddelde totaalscores voor de component evidence-based werken zijn significant afhankelijk van de schoolgrootte. Een school met minder dan 100 leerlingen (score: 4,7) zal lager scoren dan een school met meer dan 100 leerlingen (scores: 5,6 voor 100-299 leerlingen en 5,4 voor >300 leerlingen). Onderwijstype, onderwijsniveau, het percentage doelgroepleerlingen en de ligging hebben geen significante invloed op de gemiddelde componentscores evidence-based werken.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
48
Wat betreft de procescomponenten van het algemeen gezondheidsbeleid scoren basisscholen vooral sterk in de beleidsmatige aanpak en het evidence-based werken. Eerder zagen we al bij de bespreking van de indicatoren dat de verankering van de gezondheidswerking in de schooldocumenten van basisscholen breed gebeurt. Daarnaast voorzien basisscholen vaak ook budget voor de gezondheidswerking. Wat betreft de sterke gemiddelde score van het evidencebased werken zijn we zo vrij om aan de bedenkingen die we formuleerden bij de indicatoren betreffende de selectie van prioriteiten en de aandacht voor evaluatie te herinneren: in de praktijk dient deze sterke gemiddelde score wellicht gerelativeerd te worden omwille van de beperkte vraagstelling die niet peilde naar kwaliteitscriteria voor het verzamelen en verwerken van schooleigen gegevens over aanwezige problematieken, wensen en verwachtingen en evaluatieve gegevens. Opvallend zijn de lage gemiddelde scores voor betrokkenheid en deskundigheid. Op niveau van de indicatoren lijken deze vooral een gevolg van de eerder zwakke operationalisering van de leerlingenparticipatie en van de voorkeur voor occasionele en logistieke samenwerkingsverbanden in plaats van duurzame samenwerking. Wat betreft de leerlingenparticipatie herinneren we aan de bedenking dat de vraagstelling misschien nog een beetje ruis bevat wat betreft het ‘zien’ van de minder formele werkvormen, maar het antwoordenpatroon lijkt ons toch in voldoende mate een weergave van de reële situatie. Wat betreft de schoolkenmerken valt het op dat het onderwijstype (regulier of buitengewoon onderwijs), de ligging (centrumsteden en Brussel versus niet-centrumsteden) en het percentage doelgroepleerlingen geen significante variabelen zijn voor de kwaliteit van het algemeen gezondheidsbeleid dat de school voert, noch voor één van de componenten ervan.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
49
Wel blijkt de schoolgrootte een doorslaggevend schoolkenmerk te zijn voor de kwaliteit van het algemeen gezondheidsbeleid: kleine scholen (met minder dan 100 leerlingen) slagen er minder goed in om globaal een kwaliteitsvol gezondheidsbeleid uit te bouwen, ze scoren meer bepaald voor de totaalscore en de componenten beleidsmatige aanpak, betrokkenheid en evidence-based werken significant lager dan de middelgrote en grote scholen. Hierbij kan de vraag gesteld worden of dit verschil te maken heeft met een tekort aan omkadering om een systematisch gezondheidsbeleid uit te bouwen of eerder met een cultuur waarin de structurering en formalisering van het gezondheidsbeleid omwille van de kleinschaligheid niet zo nodig is. Daarnaast is ook het onderwijsniveau bepalend voor de mate waarin een kwaliteitsvol gezondheidsbeleid kan tot stand gebracht worden: voor de componenten betrokkenheid en deskundigheid scoort het kleuteronderwijs significant lager dan het lager onderwijs. Dit verschil zou eventueel kunnen verklaard worden vanuit eerder geformuleerde bedenkingen omtrent de leerlingenparticipatie en de keuze van het soort samenwerkingsverbanden in functie van de onderwijsorganisatie. Verder (kwalitatief) onderzoek is nodig om hierover een uitspraak te kunnen doen.
1.4 Resultaten van een beleid ‘gezondheid en milieu’ in het basisonderwijs: bespreking van indicatoren Het thema gezondheid en milieu werd in deze indicatorenbevraging voor een eerste keer bevraagd. Dit gebeurde slechts beperkt. Er werden drie vragen gesteld waarvan er twee te maken hebben met de beleidscomponent educatie en één vraag met de beleidscomponent afspraken. De resultaten voor de werking van basisscholen rond gezondheid en milieu worden omwille van deze zeer beperkte vraagstelling enkel op niveau van de indicatoren besproken. Een berekening van totaal- of componentscores was hierbij uiteraard niet mogelijk.
Het thema gezondheid en milieu komt in ruim 4 op 10 basisscholen (41 %) in elk leerjaar aan bod. Nog eens 4 op 10 basisscholen (39 %) geeft aan dat gezondheid en milieu in verschillende leerjaren aan bod komt. Slechts 8 % van de scholen geeft toe helemaal niet rond gezondheid en milieu te werken. Met 8 op 10 basisscholen waarin het thema in meerdere of zelfs alle schooljaren aan bod komt lijkt het ruim ingewerkt in het curriculum van het basisonderwijs. Deze vraagstelling peilt echter maar naar 1 indicator voor de mate van inbedding in het curriculum. Er is een meer uitgebreide bevraging nodig over werkwijze, klassikale- en schoolactiviteiten en afstemming over het thema in het schoolteam om te kunnen inschatten in hoeverre de thematiek structureel en kwaliteitsvol wordt opgenomen in het curriculum van de basisschool.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
50
Gezondheid en milieu op school
Totaal
% van antwoorden
1 Ja, in elk leerjaar
270
41 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
261
39 %
3 Ja, in één leerjaar
25
4%
4 Neen
51
8%
5 Weet niet
56
8% 0%
Totaal aantal respondenten: 663
%
20% 40% 60% 80%
Het onderwerp dat binnen de educatie over het thema gezondheid en milieu in de lessen het meest aan bod komt, is gezond binnenmilieu (ventileren en verluchten) (80 %). Hier zien we duidelijk het resultaat van de inspanningen die de MMK’s rond dit thema de voorbije periode naar onderwijs verrichtten. Zo werd het pakket Lekker Fris van de MMK’s de voorbije 3 jaar in bijna 1 op 3 basisscholen die werken rond gezondheid & milieu (32 %) gebruikt om te werken aan een gezond binnenmilieu (ventileren en verluchten). Ook over het onderwerp van luchtverontreiniging en geluidshinder door verkeer wordt in heel wat basisscholen gewerkt (56 %). Dit gebeurt wellicht vooral binnen het aanbod van projecten en pakketten over verkeersvaardigheden en –veiligheid, eerder dan dat het hier om aparte gezondheidsacties en –programma’s gaat. Onderwerpen gezondheid en milieu
Totaal
1 Gezond binnenmilieu (ventileren en verluchten)
488
80 %
2 Elektromagnetische straling (straling afkomstig van hoogspanning, gsm, zendmasten, wifi, ...)
82
13 %
3 Luchtverontreiniging en geluidshinder door verkeer
344
56 %
4 Zware metalen en loden leidingen
34
6%
5 Andere:
58
10 %
6 Weet niet
56
9%
Totaal aantal respondenten: 610
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
51
20% 40% 60% 80%
%
Ruim 7 op 10 basisscholen (71 %) geven aan dat er rond handmatig ventileren en verluchten afspraken zijn gemaakt. Maar deze afspraken zijn meestal niet opgenomen in het schoolreglement: slechts 1 op 10 basisscholen (10 %) geeft aan dat de afspraken rond ventileren zijn opgenomen in het schoolreglement. Naast de 71 % basisscholen met afspraken rond handmatig ventileren en verluchten, geven 6 % van de basisscholen aan hierover geen afspraken nodig te hebben omdat er een mechanisch ventilatiesysteem is. Blijven er dus ruim 1 op 5 basisscholen (22 %) over die tot heden nog geen afspraken hebben over handmatig ventileren en verluchten, zonder te beschikken over een mechanisch systeem. De brede aanwezigheid van afspraken met betrekking tot ventileren en verluchten in basisscholen lijkt ons een gevolg te zijn van onder andere de ruime verspreiding van het pakket Lekker Fris (zie boven) dat hieraan heel wat aandacht besteedt. Afspraken rond handmatig ventileren en verluchten
Totaal
1 Ja, deze afspraken zijn opgenomen in het schoolreglement.
63
10 %
2 Ja, maar deze afspraken zijn niet opgenomen in het schoolreglement.
404
61 %
3 Neen, er is een mechanisch ventilatiesysteem.
40
6%
4 Neen
146
22 %
5 Weet niet
8
1%
Totaal aantal respondenten: 661
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.5 Resultaten van een voedingsbeleid in het basisonderwijs: bespreking indicatoren
Globaal zien we een positief beeld voor de gezondheidseducatie rond voeding in het basisonderwijs. In de bevraging van 2009 oogde de organisatie van de voedingseducatie in het basisonderwijs reeds zeer positief. Dit beeld wordt in 2012 behouden, zelfs hier en daar nog ietwat versterkt. Voedingseducatie is op het klasniveau sterk uitgebouwd. Het is een afspiegeling van de reële situatie omdat de thematiek duidelijk aansluit bij de basisschool omwille van de leeftijdscategorieën van de leerlingen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
52
Gezondheidseducatie over evenwichtige voeding is voorzien in elke basisschool in Vlaanderen en Brussel. Evenwichtige voeding als gezondheidsthema komt in meer dan de helft (54 %) van de basisscholen aan bod in elk leerjaar en in meer dan 4 op 10 basisscholen (42 %) in verschillende leerjaren. Geen enkele school geeft aan dat dit thema nooit aan bod komt.
Evenwichtige voeding als gezondheidsthema
Totaal
1 Ja, in elk leerjaar
354
54 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
279
42 %
3 Ja, in één leerjaar
14
2%
4 Neen
3
0%
5 Weet niet
8
1%
Totaal aantal respondenten: 658
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In bijna 8 op 10 basisscholen (77 %) komt het gezondheidsthema evenwichtige voeding aan bod in meerdere leergebieden (vb. in WO, taal, godsdienst/zedenleer,…). De overige basisscholen (21 %) geven aan hier in één les aandacht aan te besteden. In vergelijking met de bevraging van 2009 is het percentage scholen dat aangeeft voedingseducatie te voorzien in verschillende lessen beduidend gedaald (van 87 % naar 77 %), maar voeding blijft als gezondheidsthema sterk ingebed in de verschillende lessen van het basisonderwijs.
Evenwichtige voeding als gezondheidsthema in lessen
Totaal
1 In meerdere lessen (vb. in WO, taal, godsdienst/zedenleer, ...)
500
77 %
2 In één les (vb. in WO)
133
21 %
3 In geen enkele les
3
0%
4 Weet niet
11
2%
Totaal aantal respondenten: 647
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
53
20% 40% 60% 80%
%
Een verklaring voor de zeer pertinente aanwezigheid van voedingseducatie in het basisonderwijs dient onder meer gezocht te worden in het curriculum van het basisonderwijs, dat aandacht heeft voor evenwichtige voeding en toelaat om hier gericht de leergebiedoverschrijdende gezondheidsthematieken te integreren in de dagelijkse klaswerking. Een hypothese waarvoor ook een indicatie wordt gegeven door de grote mate van leergebiedoverschrijdende integratie van het thema in de leergebieden. Bovenstaande resultaten ogen ongeveer even positief als de bevraging in 2009. Ze hielden toen al in dat elke Vlaamse basisschool de facto werkt aan voedingseducatie en de overgrote meerderheid dit integreert binnen de verschillende leergebieden. In de huidige bevraging merken we evenwel een kleine achteruitgang van het aantal scholen dat aangeeft voeding uit te werken in de verschillende lessen.
Vergelijken we bovenstaande resultaten met de concrete vraag naar de klasoverstijgende activiteiten die de school rond voeding organiseert, dan wordt het beeld van de zeer positieve score globaal bevestigd. 6 op 10 scholen (59 %) geven aan tijdens het schooljaar één of meer klasoverstijgende activiteiten rond gezonde voeding te organiseren. Ondanks de positieve score, zien we hier een duidelijke daling ten aanzien van 2009. Toen gaven bijna 7 op de 10 scholen (69 %) aan tijdens het schooljaar 1 of meer klasoverstijgende activiteiten te organiseren. Slechts 1 op 10 basisscholen (10 %) geeft aan nooit een klasoverstijgende activiteit in het kader van evenwichtige voeding te organiseren. Ook hier weer een lichte achteruitgang tegenover de resultaten in 2009, toen amper 6 % van de scholen aangaf nooit activiteiten of schoolprojecten rond evenwichtige voeding te organiseren.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
54
Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. gezondheidsdag, projectweek, …) omtrent evenwichtige voeding georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
194
30 %
2 Ja, één per schooljaar
187
29 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
202
31 %
4 Neen
64
10 %
5 Weet niet
7
1%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 654
%
20% 40% 60% 80%
6 op 10 basisscholen (60 %) stellen dat de educatieve activiteiten rond evenwichtige voeding onder leraren op elkaar worden afgestemd tussen de leerjaren. Ruim 1 op de 3 basisscholen (34 %) geeft echter aan dat activiteiten voedingseducatie de individuele verantwoordelijkheid zijn van de leraar.
Activiteiten (lessen, projecten en educatieve activiteiten) rond evenwichtige voeding op elkaar afgestemd?
Totaal
1 Ja, ze worden verticaal afgestemd tussen leraren.
392
60 %
2 Neen, het is de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
222
34 %
3 Weet niet
40
6%
Totaal aantal respondenten: 654
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Hetzelfde beeld van een brede aanwezigheid van voedingseducatie in het basisonderwijs kunnen we opmerken wat betreft de aanwezigheid van educatieve materialen, hoewel een kleine achteruitgang tegenover 2009 niet kan ontkend worden. Gevraagd naar het aanwezige educatieve materiaal, antwoordden in 2012 ruim 9 op 10 basisscholen (93 %) hierop positief (in 2009 waren dit quasi alle basisscholen, ruim 98 %). De meeste basisscholen beschikken dus over verschillende acties, projecten en materialen om te werken aan de eindtermen of ontwikkelingsdoelen en leerplandoelen rond evenwichtige voeding.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
55
Over welke concrete materialen die de scholen gebruiken gaat het dan? In de vraagstelling is het meest evidente aanbod in gesloten antwoordcategorieën opgenomen. Daarnaast is een antwoordcategorie ‘Andere’ gebruikt, waarin 10 % van de respondenten het open veld invulde. Het schoolfruitproject Tutti Frutti (VIGeZ, Logo’s) (65 %) is de meest verspreide actie in de Vlaamse basisscholen (2009: 69 %). Enkel de actieve voedingsdriehoek (VIGeZ) komt in de buurt van dergelijke brede verspreiding: hij wordt in ruim de helft van de basisscholen (54 %) gebruikt als methodiek in de voedingseducatie. Varianten van de actieve voedingsdriehoek voor etnisch culturele minderheden en kleuters worden samen in 1 op 4 scholen (25 %) gebruikt. Voor de actieve voedingsdriehoek geeft dit globaal een gelijkaardige situatie als in 2009. De schoolmethodiek ‘Fitte School’ (SVS, VIGeZ en Nice) en het didactische pakket ‘Fruit een lekkere buit’ (Kx’s creations & Zespri) die in respectievelijk ruim 1 op 3 basisscholen (36 % - in 2009: 41 %) en 3 op 10 basisscholen (30 % - idem in 2009) worden gebruikt, sluiten de rij van de meest gebruikte materialen, projecten en methodieken. Andere materialen, projecten of methodieken die in 15 tot 30 % van de basisscholen worden gebruikt, zijn: ‘Wild van Water’ (Logo’s) (24 %), ‘Het land van Calcimus’ (Nice) (22 % - in 2009: 24 %) en ‘de actieve voedingsdriehoek voor kleuters’ (Nice, VVK, K&G en VIGeZ) (18 %). In tegenstelling tot bijvoorbeeld tabakspreventie valt de grote verscheidenheid aan materialen op, waarmee basisscholen werken aan evenwichtige voeding. Deze verscheidenheid is wel afgenomen tegenover de situatie in 2009. Klassieke didactische pakketten (klasniveau) zoals ‘Fruit een lekkere buit’, ‘Wild van water’, ‘Het land van Calcimus’, ‘Beestig Gezond’ (12 %) en ‘123 aan Tafel’ (10 %), en laagdrempelige projecten zoals ‘Tutti Frutti’ en ‘Gek op Gezond’ (10 %), genieten duidelijk de voorkeur. Meer integrale methodieken en complexere beleidsinstrumenten zoals ‘Kieskeurig’ (8 %), ‘Zelfevaluatie-instrument voor scholen’ (5 %), ‘Meesterlijk Gezond’ (3 %) en ‘Open je mond voor gezond’ (2 %), moeten het met een minder ruime verspreiding doen. Grote uitzondering hierop vormt de methodiek ‘Fitte School’. Wellicht zijn hiervoor de lange termijn-inspanningen voor implementatie en de operationalisering via concrete acties verantwoordelijk. Ten slotte valt ook de relatief ruime verspreiding op van ‘Fruit een lekkere buit’ (30 %), materialen gemaakt en/of geïnspireerd door de profitorganisatie Zespri. Wat betreft de verspreiding van materialen vanuit profitorganisaties is er ook - doch in mindere mate verspreid - ‘Smakelijk en gezond’ (Danone, 7 %) en ‘Eet je fit’ (Kellogg’s, 2%). De 2 laatste materialen zijn vanuit de regels zorgvuldig bestuur niet onmiddellijk te adviseren voor gebruik in verplichte lesactiviteiten, het gebruik ervan is tegenover 2009 duidelijk gedaald.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
56
Materialen en acties: voedingsbeleid
Totaal
1 Onze school doet niet mee aan acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent evenwichtige voeding.
42
7%
2 Actieve voedingsdriehoek (VIGeZ)
343
54 %
3 Actieve voedingsdriehoek voor de Turkse Gemeenschap (VIGeZ)
5
1%
4 Actieve voedingsdriehoek voor de Marokkaanse Gemeenschap (VIGeZ)
14
2%
5 Actieve voedingsdriehoek voor kleuters (NICE, VVK, K&G, VIGeZ)
116
18 %
6 Fruit op school of Tutti Frutti (Logo’s, VIGeZ)
411
65 %
7 Zelfevaluatie instrument scholen (VIGeZ)
30
5%
8 Kieskeurig, dranken en tussendoortjes op school (Vlaamse overheid, VIGeZ)
48
8%
9 Gezond Scoort
7
1%
10 Wild van Water (Logo’s)
154
24 %
11 Move XL
18
3%
12 123 aan tafel. Wat je als kleuter eet, heb je voor het leven beet! (NICE)
66
10 %
13 5 maal eten (VLK & CIS)
3
0%
14 Beestig Gezond (Artevelde Hogeschool)
75
12 %
15 Broodbaronnen (VLAM)
41
7%
16 Eet je fit (K x’s creation & Kellogg’s)
11
2%
17 Fitte school (SVS, VIGeZ, NICE)
227
36 %
18 Fruit een lekkere buit (K x’s creations & Zespri)
192
30 %
19 Gek op gezond (Olympic health Foundation)
64
10 %
20 Gezondheid, je kunt er zelf iets aan doen (VIGeZ)
4
1%
21 Invasie van de Kjoeties (LAVA)
1
0%
22 Het land van Calcimus (NICE)
136
22 %
23 Praktische voedings- en bewegingsgids (VIGeZ)
5
1%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
57
% van antwoorden
%
24 Smakelijk en gezond (Danone & BVK) Nieuwe naam: Spring in het rond, eet gezond
42
7%
25 Snap je Hapje (Nutri-Care)
4
1%
26 Resto Resto (Socialistische Mutualiteiten)
24
4%
27 Voedingstest: bv. fruittest, … op www.gezondheidstest.be (VIGeZ)
15
2%
28 Ontbijt je fit (VCOV, gezinsbond)
41
7%
29 Zet je tanden in de driehoek (Onafhankelijke Ziekenfondsen)
9
1%
30 West-Vlaanderen - Meesterlijk Gezond
21
3%
31 Oost-Vlaanderen - Draaiboek ‘moestuin in het basisonderwijs’
8
1%
32 Oost-Vlaanderen - Open je mond voor gezond (Logo Waasland)
11
2%
33 Oost-Vlaanderen - Proefkampioen
6
1%
34 Antwerpen, Vlaams Brabant - Ik drink slim
12
2%
35 Antwerpen - Voedingsbeleid en promotie van gezonde voeding en beweging in Brusselse scholen
1
0%
36 Antwerpen - Materialenbox Voeding & Beweging
3
0%
37 Vlaams-Brabant - Aan tafel! (varianten: Gezond bordje sport) (CM)
38
6%
38 Vlaams-Brabant - Draai je fit
1
0%
39 Vlaams-Brabant - Gezellige refterdag
1
0%
40 Vlaams-Brabant - Tentoonstelling ‘Sla je Slag’
2
0%
41 Andere methodieken, acties of projecten:
66
10 %
42 Weet niet
45
7%
0%
Totaal aantal respondenten: 630
20% 40% 60% 80%
In tegenstelling tot de thema’s tabak, alcohol en drugspreventie weegt de reglementering binnen het voedingsbeleid van de school als beleidscomponent niet het zwaarst door. De beleidscomponenten educatie en aanbod zijn in vergelijking belangrijker voor een kwaliteitsvol voedingsbeleid.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
58
Voor de reglementering rond gezonde voeding vertrekt de school duidelijk vanuit haar educatieve functie: 85 % van de basisscholen hebben voor leerlingen een schriftelijk of mondeling reglement over voeding op school. Dit resultaat is licht gedaald ten aanzien van de indicatorenmeting van 2009 (90 %). Voor de leerlingen worden reglementen/afspraken met betrekking tot evenwichtige voeding bij meer dan 3 op de 5 bassischolen (62 %) opgenomen in het schoolreglement. Minder dan 1 op de 10 bassischolen (7 %) hebben schriftelijke reglementen en afspraken, die niet zijn opgenomen in het schoolreglement. 16 % van de basisscholen geeft aan voor voeding enkel over mondelinge of impliciete afspraken te beschikken. In de voorgaande jaren is de aandacht voor reglementering voor leerlingen in het voedingsbeleid in basisscholen achteruitgegaan, na een sterke stijging tussen 2003 en 2006 waarin afspraken en reglementering rond voeding op school pertinenter ingevoerd geraakten in het basisonderwijs en een stagnatie tussen 2006 en 2009. Globaal daalde het aantal basisscholen met een schriftelijke reglementering voor de leerlingen van 82 % in 2009 naar 69 % in 2012. Ook wat betreft de breedte en kwaliteit van de reglementering en afspraken is een tanende aandacht zichtbaar: minder basisscholen verankeren de reglementering in het schoolreglement (van 75 % naar 62 %), meer basisscholen houden het bij mondelinge of impliciete regels (van 8 % naar 16 %). De aandacht voor reglementering en afspraken voor ouders, bezoekers en derden blijkt tussen 2009 en 2012 wel opmerkelijk te zijn toegenomen. In 2009 beschikten minder dan 7 op 10 bassischolen (67 %) over afspraken of een reglementering voor ouders. In 2012 beschikken 4 op 5 basisscholen (80 %) over afspraken en reglementen rond voeding voor ouders. In 2009 beschikte 1 op 5 basisscholen (22 %) over afspraken of een reglement voor bezoekers en derden. In 2012 beschikken bijna 3 op 10 scholen (29 %) over afspraken en reglementen rond voeding voor bezoekers en derden. Ook voor de kwaliteit van de reglementering en afspraken voor ouders is er meer aandacht gekomen in het basisonderwijs. Voor de ouders wordt in 6 op 10 scholen (61 %) het reglement/afspraken met betrekking tot evenwichtige voeding opgenomen in het schoolreglement, in 2009 was dit slechts in de helft (51 %) van de scholen. De kwaliteit van de reglementering en afspraken blijven voor bezoekers en derden stabiel: voor bezoekers en derden hebben 17 % van de scholen in 2012 een schriftelijke reglementering, in 2009 ging het om 15 %. Als we bovenstaande resultaten vergelijken met het secundair onderwijs zien we dat er in secundaire scholen opvallend minder aandacht wordt besteed aan een schriftelijk reglement voor de leerlingen (23 %) en voor de ouders (15 %).
Zijn er op school voor de volgende doelgroepen reglementen of afspraken met betrekking tot evenwichtige voeding?
Leerlingen
Ouders
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur op de school
Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het schoolreglement
62 %
61 %
13 %
Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het schoolreglement
7%
8%
4%
(N= 652)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
59
Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
16 %
11 %
12 %
Neen
13 %
17 %
60 %
We mogen besluiten dat in basisscholen de reglementering rond voeding zich niet enkel meer in de eerste plaats op de leerlingen richt, zoals in 2009 en voorgaande bevragingen, maar in 2012 ook in sterk mate naar de ouders. Ouders worden veel meer dan in vorige bevragingen expliciet vanuit de school aangesproken via afspraken en reglementering rond voeding. Basisscholen durven ook meer dan in 2009 voor bezoekers en derden afspraken maken over voeding op school. Net zoals bij de vorige bevragingen merken we dat op schoolniveau binnen het basisonderwijs en secundair onderwijs duidelijk andere accenten worden gelegd wat betreft de reglementering rond gezonde voeding. Het verschil in antwoorden tussen Ba0 en SO kunnen we toeschrijven aan een gewijzigde houding naar de leerling. Terwijl het BaO het bevorderen van gezonde voeding bij leerlingen in ruime mate laat meetellen in het (school)reglement, is dit niet het geval in het SO. De specificiteit van de leeftijdscategorieën en de bijhorende pedagogische visie op de educatieve taak die een school heeft in deze materie verschillen sterk tussen BaO en SO. Welke afspraken over voeding worden gemaakt in de basisschool?
Gevraagd naar een beperkend en stimulerend beleid voor leerlingen rond een aantal voedingsmiddelen geven zo goed als alle basisscholen die deze vraag beantwoorden aan een beperkend beleid te voeren rond snoep, zoute of vette tussendoortjes (98 %) en frisdranken (98 %). Dit is gelijkaardig tegenover de bevraging in 2009. Toen gaven evenveel scholen aan dit te doen voor snoep, zoute of vette tussendoortjes en frisdranken. Een grote meerderheid van de basisscholen (telkens 85%) neemt de regels op in het schoolreglement. Deze situatie is gelijklopend met 2009. Vergeleken met de bevraging van 2009 is de situatie dus stabiel: quasi alle basisscholen hebben beperkende afspraken of reglementering met betrekking tot snoep en frisdrank, de overgrote meerderheid heeft deze regels opgenomen in het schoolreglement.
Voert (/voerde) uw school (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de leerlingen om de consumptie van voedingsmiddelen/dranken te verminderen?
Suikersnoep, zoute of vette tussendoortjes
Frisdrank
Ja, er is een geschreven beleid in het schoolreglement
85 %
85 %
Ja, er is een geschreven beleid maar niet in het schoolreglement
6%
6%
Ja, er is een informeel beleid (bv. mondelinge afspraken)
7%
7%
Nee, we hebben hiervoor geen beleid
2%
2%
(N= 652)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
60
Wanneer het gaat om het bevorderen van voorkeur voedingsmiddelen/-dranken zien we dat ruim 8 op 10 basisscholen (81 %) een stimulerend schoolbeleid voeren rond evenwichtige voeding. Onderstaande tabel geeft meer details omtrent fruit-groenten-water-melk.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
61
Voert (/voerde) uw school (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de leerlingen om de consumptie van voedingsmiddelen/dranken te bevorderen?
Algemeen evenwichtige voeding
Fruit
Groenten
Melk
Water
Ja, er is een geschreven beleid in het schoolreglement
42%
77 %
27 %
38 %
63 %
Ja, er is een geschreven beleid maar niet in het schoolreglement
13%
13 %
10 %
10 %
14 %
Ja, er is een informeel beleid (bv. mondelinge afspraken)
26%
9%
22 %
20 %
17 %
Nee, we hebben hiervoor geen beleid
17%
1%
38 %
29 %
5%
Weet niet
2%
0%
4%
3%
1%
(N= 650)
Net zoals in 2009 beschikt quasi elke school over een stimulerend schoolbeleid rond fruit (99 %). Dit is het resultaat van een brede en sterke verspreiding van schoolfruitprojecten (Tutti Frutti) in het Vlaamse basisonderwijs. Het bewijs hiervan wordt geleverd door de vergelijking met het stimulerende beleid voor groenten, welk veel minder zichtbaar is in de schoolfruitprojecten: minder dan 6 op 10 scholen (59 %) heeft stimulerende afspraken of regels omtrent groenten. Op vlak van het schoolbeleid rond groenten zien we een zeer kleine daling tegenover 2009 (63 %). Het aantal scholen dat aangeeft een stimulerend waterbeleid te voeren is lichtjes gestegen tegenover 2009: van 91 % naar 94 %. De vaststelling in 2006 dat het stimulerend fruitbeleid het vaste onderdeel van het voedingsbeleid is in Vlaamse basisscholen, mogen we in 2012 uitbreiden met het feit dat dit ook het geval is voor de stimulerende maatregelen voor water drinken. Een stimulerend schoolbeleid voor melk scoort beduidend lager dan een beleid voor water. De achteruitgang van het melkbeleid op scholen lijkt tussen 2009 en 2012 gestagneerd te zijn: van 69 % naar 68 %. Minder dan 7 op 10 scholen werken stimulerend aan melkconsumptie bij de leerlingen. De neerwaartse evolutie van het schoolmelksysteem in Vlaanderen blijkt ietwat gestagneerd te zijn (zie ook later). We merken op dat het voorzien van water belangrijker geacht wordt dan het voorzien van zuivelproducten. De evolutie van de kwaliteit van het bevorderende beleid geeft aan dat in 2012 meer dan in vorige bevragingen de promotie van fruit en water de belangrijkste items zijn op school, veel meer dan het bevorderen van groenten en melk. Wordt het beleid omtrent fruit en water opgenomen in het schoolreglement in respectievelijk 77 % en 63 % van de basisscholen, dan was dit in 2009 nog maar het geval in 69 % van de scholen voor fruit en in 51 % voor water. Anderzijds laten de cijfers voor wat betreft het groentebeleid net een omgekeerde evolutie zien: een groentebeleid in 27 % van de schoolreglementen, versus 30 % in 2009. Het melkbeleid lijkt te groeien wat betreft de kwaliteit van de reglementering: een melkbeleid in 38% van de schoolreglementen, in 2009 waren dit er amper 32 %.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
62
In 2012 is het voedingsbeleid duidelijk in balans, een evolutie die al in 2009 duidelijk zichtbaar was: er zijn zowel beperkende als stimulerende afspraken en regels in de basisscholen. De doorsnee basisschool in Vlaanderen hanteert beperkende regels voor snoep en frisdrank en stimulerende afspraken en regels voor fruit en water. Beperkende en stimulerende afspraken en regels gelden hier voor leerlingen, in het personeelsbeleid voor voeding komen we hierop terug voor wat betreft het personeel.
Hoe voert(/voerde) uw school (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de leerlingen om de consumptie van deze voedingsmiddelen/dranken (suikersnoep of zoute of vette tussendoortjes, frisdrank, algemeen evenwichtige voeding, fruit, groenten, melk en water) te verminderen of te bevorderen?
Totaal
1 Informatie geven over evenwichtige voeding op een bijeenkomst.
248
39 %
2 Organiseren van een infosessie over evenwichtige voeding (vb.: voordracht diëtist, gezond ontbijt, …).
218
34 %
3 Het aanbod beperken/bevorderen in de eigen voorzieningen.
529
83 %
4 Extra promotie voor deze producten (vb.: voorkeur keuzes worden extra aangeduid, voedingswaarde wordt vermeld, bordje of slogan bij de voorkeur keuze)
115
18 %
5 Aan de hand van een prijsbeleid (De producten worden duurder of goedkoper gemaakt dan de alternatieven.)
23
4%
6 Bij gelegenheden zoals recepties het gezonde voorbeeld geven.
207
33 %
7 De beperking/bevordering van het aanbod opnemen in de overeenkomsten met externen (uitbating van infrastructuur).
35
6%
8 Op het intranet wordt informatie over evenwichtige voeding vermeld (vb. recepten of een voedingstest).
7
1%
9 Andere strategieën:
84
13 %
10 Weet niet
13
2%
Totaal aantal respondenten: 636
0% 20% 40% 60% 80%
Vraag overgeslagen: 0
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
63
%
In het beleid dat basisscholen voeren met betrekking tot het stimuleren en beperken van de consumptie van voedingsmiddelen wordt vooral gekozen om het eigen aanbod op school evenwichtig samen te stellen (83 %). Daarnaast kiezen bijna 4 op 10 scholen (39 %) om informatie over evenwichtige voeding op een bijeenkomst met bv. de leerlingen of ouders te geven. Ongeveer 1 op 3 basisscholen organiseren een infosessie zoals een voordracht van een diëtist of een gezond ontbijt (34 %) of geven zelf het goede voorbeeld bij recepties op school e.d. (33 %). Omgekeerd gebruiken basisscholen quasi nooit (1 %) hun intranet zoals Smart School e.d. om informatie over evenwichtige voeding te geven. Ook een bewuste prijspolitiek (4 %) voeren met aandacht voor verschillende prijszetting voor evenwichtige en minder evenwichtige producten gebeurt nauwelijks, enigszins logisch omwille van het beperkte tussendoortjes- en drankenaanbod.
Kinderen hebben de toelating om water te drinken gedurende de hele les in 6 op 10 basisscholen (61 %). Daarnaast geven 1 op 3 scholen aan dit toe te laten op vastgelegde tijdstippen in de schooldag (vb. op het einde van elk lesblok) (33 %). Als we dit vergelijken met de situatie van het secundair onderwijs zien we dat het basisonderwijs hier beduidend beter scoort. In het secundair onderwijs wordt er bijvoorbeeld in slechts 15 % scholen toegelaten dat gedurende de les water wordt gedronken. Vermoedelijke verklaringen hiervoor zijn de andere onderwijsorganisatie in secundaire scholen (verschillende leraren, verandering van klaslokaal tussen lessen, …) of de grotere weerstanden die bij leraren leven in kader van eventueel misbruik door de leerlingen.
Mogen de leerlingen water drinken tijdens de les?
Totaal
1 Ja, gedurende de hele les
386
61 %
2 Ja, op vastgelegde tijdstippen in de schooldag (vb. op het einde van elk lesblok)
208
33 %
3 Neen
29
5%
4 Weet niet
14
2%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 637
%
20% 40% 60% 80%
Wat de aanbodkanalen in de school betreft scoren de basisscholen, in vergelijking met secundaire scholen, zeer laag. Tegenover de vorige bevraging in 2009 zien we ook een zeer stabiele situatie. Behalve een kantine of cafetaria in ongeveer 1 op 8 scholen (12 %) blijft de aanwezigheid van een schoolwinkeltje en automaten zeer beperkt in het basisonderwijs. In de vorige bevraging stond al in geen enkele basisschool een snoepautomaat, in 2012 blijft dit nul, en ook een drankenautomaat vinden we maar in 1 % van de basisscholen tegenover 2 % in 2009 en 4 % in 2006. Maar ook het
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
64
‘gezonde alternatief’ van de automaten, de fruit- en melkautomaat, slaan niet onmiddellijk aan in het basisonderwijs. Vergeleken met 2009 en het kleine nominale aantal scholen in beschouwing genomen, zien we dus nog een achteruitgang van de al zeer beperkte aanwezigheid: fruitautomaten staan niet meer in basisscholen (0 %) en het percentage melkautomaten is gehalveerd (van 6 % in 2009 naar 3 % in 2012). Wat betreft aanbodkanalen voor (gratis) drinkwater is de situatie volledig anders. Zo bieden ongeveer 8 op 10 basisscholen water aan via een waterfontein of waterreservoir. Dit blijft stabiel als men kijkt naar de resultaten van 2009 (78 %). Algemeen is de zeer beperkte aanwezigheid van aanbodkanalen in het basisonderwijs niet onlogisch gezien de leeftijd van de leerlingen (= geen geld op zak, niet zelfstandig aankopen van voeding) en de traditionele organisatie van het tussendoortjes- en drankenaanbod in het basisonderwijs. De quasi afwezigheid van automaten in basisscholen is positief. Een automaat is als aanbodkanaal niet geschikt voor de basisschool en voor de verdeling van fruit en melk gebruiken de scholen andere kanalen (zie later). Opvallend in de antwoorden is het aantal scholen (25 %) dat ‘Andere’ als antwoord geeft. Analyse van de open antwoorden geeft aan dat het hier vooral gaat om de aanwezigheid van een melk- en fruitbedeling. Aspecten die in de latere vraagstelling aan bod komen.
Faciliteiten voor voedingsmiddelen en drank
Totaal
1 Een kantine, cafetaria
77
12 %
2 Schoolwinkeltje
18
3%
3 Fruitautomaat (vers of verwerkt)
3
0%
4 Snackautomaat (chocoladereep, suikerwafels, suikersnoep, ...)
0
0%
5 Drankenautomaat (vb. cola, fruitsap, frisdranken)
5
1%
6 Melkautomaat (vb. melk, chocomelk, drinkyoghurt, ...)
18
3%
7 Waterfontein of waterreservoir
495
78 %
8 Andere:
161
25 %
9 Weet niet
12
2% 0%
Totaal aantal respondenten: 637
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
65
20% 40% 60% 80%
%
Water is in quasi alle basisscholen dagelijks (97 %) beschikbaar, dit tijdens pauzes en/of onder de middag bij het eten. In bijna 8 op 10 basisscholen (78 %) staat bijvoorbeeld een waterfonteintje (zie vroeger). Betalend water is in meer dan 4 op 10 basisscholen (44 %) frequent of dagelijks beschikbaar, een kleine achteruitgang met 2009 toen nog meer dan de helft van de basisscholen aangaf een betalend aanbod van mineraal- of spuitwater te hebben. Met deze cijfergegeven mogen we stellen dat alle Vlaamse basisscholen een dagelijks aanbod hebben van gratis water. Vooral de groeiende gewoontes om leerlingen toe te laten om water te drinken tijdens de schooldag en om bij het middagmaal gratis water aan te bieden, zijn van belang voor een effectief wateraanbod op school. Binnen de waterconsumptie vormt het middagmaal en de middagpauze op school immers een belangrijk drinkmoment. Vanuit het belang dat kinderen doorheen de schooldag over gratis drinkwater beschikken, beoordelen we de terugval van het te betalen aanbod van mineraalwater dan ook niet negatief. Een dalend aanbod van te betalen mineraalwater wordt gecompenseerd wanneer de school via geschikte consumptiekanalen en momenten gratis drinkwater ter beschikking stelt. Kijken we naar het zuivelaanbod in het basisonderwijs, dan bieden ruim de helft van de scholen (51 %) dagelijks witte melk zonder toevoeging van suiker aan en bijna 6 op 10 scholen (57 %) serveert dagelijks gezoete melkdranken (chocomelk of fruitmelk). Vergelijken we deze resultaten met de vorige bevragingen, dan merken we een gestage achteruitgang van de aanwezigheid en frequentie van witte melk op school (2006-2009: -5 %; 20092012: -7 %) en een zeer sterke groei van een dagelijks aanbod van gezoete melkdranken tussen 2009 en 2012 (+34 %). De cijfers verschillen voor de antwoordcategorie ‘melk of calciumverrijkte sojadranken met toegevoegde suiker’ zo extreem dat de vraag naar een fout in de verwerking werd gesteld. Vorige bevragingen leren ons dat het huidige percentage voor gezoete melkdranken in de buurt ligt van het resultaat in 2006 (=60 %). Hoewel in de analyse van 2009 een extra controle werd uitgevoerd die het toenmalige zeer lage resultaat bevestigde, veronderstellen we vanuit de resultaten van 2012 toch dat er in 2009 een bias op de antwoordcategorie zat. De breed verspreide en frequente aanwezigheid van gezoete melkdranken in basisscholen is een bekommernis voor wat betreft het uitbouwen van een evenwichtig drankenaanbod in basisscholen. De aanbeveling is immers om dit niet in het dagelijks aanbod van de basisschool op te nemen (Kieskeurig, 2008). Hoewel het zuivelaanbod in het basisonderwijs globaal goed vertegenwoordigd blijft, onthouden we toch een gestage terugval van het ongezoete melkaanbod. In combinatie met de eerdere vaststelling van de stagnatie van de aanwezigheid van stimulerende afspraken of regels omtrent melk, kunnen we stellen dat er een signaal is dat het traditionele schoolmelksysteem ‘op zijn retour’ is. Dit ligt in het verlengde van de conclusies die we hieromtrent ook trokken in 2009 en 2006. Net zoals in 2009 is fruitsap nog steeds ruim beschikbaar in basisscholen: 2 op 3 scholen (66 %) heeft een dagelijks aanbod. Binnen de uitbouw van een evenwichtig drankenaanbod is de dagelijkse aanwezigheid van fruitsap niet eenduidig positief, de aanbeveling is immers om dit niet in het dagelijkse aanbod van de basisschool op te nemen (Kieskeurig, 2008). Voor wat betreft het aanbod van frisdranken merken we dat de opvallend positieve evolutie tussen 2006 en 2009 zich de voorbije jaren verderzet. In 2006 bieden nog 4 op 10 basisscholen dagelijks gewone frisdranken en/of fruitsappen met toegevoegde suikers aan. In 2009 is het regelmatige aanbod van gewone frisdranken in het basisonderwijs quasi verdwenen (enkel nog occasioneel
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
66
aanbod) en in 2012 is het dan volledig weg uit het basisonderwijs: slechts 1 op 100 basisscholen biedt occasioneel (≤ 1x per week) gewone frisdranken aan. Ook het aanbod van light frisdranken, die in 2006 nog in 1 op 4 basisscholen dagelijks werden geschonken en in 2009 nog occasioneel in een kwart van de scholen, is in 2012 quasi volledig verdwenen in het basisonderwijs. Het verdwenen aanbod van frisdranken en light frisdranken is ook niet vervangen door een alternatief aanbod van sportdranken. Deze dranken worden in basisscholen niet aangeboden: noch frequent, noch occasioneel. Ook hier een verdere positieve evolutie tegenover 2009, toen bood nog een kwart van de basisscholen occasioneel (bv. op schoolfeesten, tijdens sportdag, …) sportdranken aan. Een algemeen aanbod van gratis drinkwater en een volledig verdampen van gewone frisdranken, light frisdranken en sportdranken in het basisonderwijs laten toe om te besluiten dat in 2012 de gemiddelde basisschool in Vlaanderen een evenwichtig drankenaanbod heeft. Enige resterende bekommernissen hierin blijven het ruim verspreide dagelijkse aanbod van gezoete melkdranken en fruitsap, een aanbod dat best in frequentie zou verminderd worden.
Aanbod dranken: Beschikbaarheid (N= 636)
Nooit
2<=1x per week
2 tot 3 x per week
4 tot 5 x per week
Gratis water
2%
0%
0%
97 %
Betalend water (mineraal of spuit)
56 %
0%
1%
43 %
Melk of calciumverrijkte sojadranken met toegevoegde suiker
39 %
1%
1%
57 %
Melk of calciumverrijkte sojadranken zonder toevoeging van suiker
45 %
1%
0%
51 %
Fruitsap
30 %
2%
1%
66 %
Light of zero frisdranken
98 %
0%
0%
0%
Gewone frisdranken
97 %
1%
0%
0%
Sportdranken
98 %
0%
0%
0%
Basisscholen bieden slechts in beperkte mate tussendoortjes aan. Zeker een dagelijks of frequent aanbod is er in slechts een kleine minderheid voor de basisscholen, zelfs voor fruit is dit het geval. Een occasioneel aanbod tijdens schoolfeesten of andere bijzondere klasactiviteiten is er dan weer soms wel in basisscholen, hoewel dat in vergelijking met 2009 nog beperkter is geworden. Er is quasi geen enkele basisschool die een aanbod van chocolade, chips, suikersnoep, zoute snacks of chocomousse voorziet, zelfs occasioneel niet. Terwijl in 2009 een occasioneel aanbod van dergelijk
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
67
snoep nog in ruim een kwart van de basisscholen voorkomt, is dit in 2012 ook occasioneel bijna verdwenen (3 %). Globaal zien we dus nog een verdere daling van het aanbod van onevenwichtige tussendoortjes ten aanzien van de bevraging in 2009. In het secundair onderwijs zien we dat minder gezonde tussendoortjes in veel grotere mate op school worden aangeboden, een indicatie dat secundaire scholen ervan uitgaan dat leerlingen in staat zijn om zelf de gezonde keuzes te maken. Ook voor andere tussendoortjes zoals ‘yoghurt, pudding of vla’ en ‘rijstkoeken, peperkoeken, granenkoeken, droge koek of kinderkoek, koeken en cake met een verlaagd vetgehalte’ zien we een gelijkaardige verdere daling. In 2009 geven ongeveer 2 op 3 basisscholen aan dat ze nooit yoghurt, pudding of vla aanbieden, in 2012 zijn dit ruim 3 op 4 scholen (76 %). Het aantal basisscholen dat nooit of enkel occasioneel deze tussendoortjes aanbiedt, is stabiel gebleven tussen 2009 en 2012: ca. 90 %. Worden koeken in 2009 nog in 37 % van de scholen frequent of occasioneel aangeboden, dan is dit in 2012 nog slechts in 23 % van de scholen . Opvallend is hier wel dat in de minderheid van scholen die deze koeken wel aanbiedt er een verschuiving is van occasioneel naar dagelijks aanbod. Het aanbod aan tussendoortjes in basisscholen is dus zeer beperkt, op één uitzondering na: vers fruit wordt in het basisonderwijs opvallend vaak aangeboden, zeker in vergelijking met de andere soorten tussendoortjes. 76 % van de basisscholen stelt minstens één keer per week vers fruit ter beschikking, een sterk resultaat dat nog 9% hoger ligt dan in 2009. Dat zoveel basisscholen fruit aanbieden is een expliciet gevolg van de brede implementatie van het schoolfruitproject Tutti Frutti in Vlaanderen, waarbij er in een grote meerderheid van de basisscholen wekelijks een aanbod van vers fruit is. Maar een doelstelling van het project, dat sinds 2003 aan de weg timmert, is ervoor te zorgen dat kinderen op school dagelijks fruit eten dat ze zelf meebrengen of via een aanbod op school. Op het eerste element krijgen we via deze bevraging geen zicht, op het tweede wel. Is er doorheen de periode 2009-2012 een stijging merkbaar van het aantal basisscholen dat frequent (≥ 1x per week) fruit aanbiedt? In 2012 biedt meer dan de helft van de basisscholen (54 %) één keer per week fruit aan, in 2009 waren dit er 43 %. In 2012 biedt ruim een kwart basisscholen (22 %) frequent of dagelijks (= 2 tot 5 dagen per week) fruit aan, in 2009 was dit percentage ongeveer gelijk, zelfs iets hoger (24 %). We zien dus wel een stijging op vlak van aantal scholen met een (wekelijks) fruitaanbod, echter niet op vlak van frequentie van het aanbod.
WARME SCHOOLMAALTIJDEN Ongeveer 60 % van de basisscholen geeft aan op school warme maaltijden te voorzien, een gelijkaardige situatie als in 2009 (61 %). Ruim de helft van de basisscholen die warme maaltijden aanbieden, werkt met een extern cateringbedrijf, een kwart werkt met een lokale traiteur. Naast de scholen die aangeven via andere kanalen te werken – vaak gaat het hier om bovenschoolse keukens in beheer van de scholengroep/-gemeenschap – is er een eigen schoolkeuken in ruim 1 op 8 basisscholen die warme maaltijden aanbieden. Deze resultaten zijn gelijklopend met die van 2009. We merken geen evolutie van bijvoorbeeld meer/minder scholen die via eigen keuken werken, Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
68
Aanbod voedingsmiddelen: beschikbaarheid (N= 636)
Nooit
2<=1x per week
2 tot 3 x per week
4 tot 5 x per week
Vers fruit
23 %
54 %
12 %
10 %
Yoghurt, pudding of vla
76 %
14 %
6%
3%
Rijstkoeken, peperkoeken, granenkoeken, droge koek of kinderkoek, koeken en cake met een verlaagd vetgehalte
75 %
8%
4%
11 %
Chocolade, chips, suikersnoep, zoute snacks, chocomousse, en koeken arm aan vezels (bv. wafel, chocoladekoek, gebak, cake, enz.) of koeken met een vetgehalte hoger dan 20g vet/100g koek
95 %
3%
0%
0%
meer/minder scholen met cateraar, enzovoort. Ook het feit dat er nauwelijks basisscholen zijn met keuzemenu’s is een constante tussen 2009 (7 %) en 2012 (7 %). Het aanbieden van warme maaltijden op school blijft dus sterk ingeburgerd in het Vlaamse basisonderwijs. Ondanks de onheilsberichten over een dalend aanbod van warme schoolmaaltijden, onder andere als gevolg van een dalend aandeel ‘etenblijvers’ op school, mogen we stellen dat we hiervan in het basisonderwijs niets zien in het percentage scholen met een aanbod, een vaststelling die we ook in 2009 maakten. Ook wat betreft de percentages voor leveranciers van de maaltijden zijn er geen verschuivingen. Via de bevraging krijgen we wel geen zicht op het aantal/percentage ‘etenblijvers’, waarover we dus uiteraard geen uitspraak kunnen doen.
Warme maaltijden op school?
Totaal
1 Neen, er worden geen warme maaltijden aangeboden
258
41 %
2 Ja, via een eigen schoolkeuken
50
8%
3 Ja, via een lokale traiteur
94
15 %
4 Ja, via een cateringbedrijf
198
31 %
5 Ja via andere kanalen:
42
7%
6 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 636
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
BELEGDE BROODJES OF BOTERHAMMEN Zo goed als geen basisscholen (4 %) geven aan belegde broodjes of boterhammen aan te bieden op school. Van de kleine minderheid scholen die aangeeft dat er wel belegde broodjes of
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
69
boterhammen zijn, geven ruim driekwart aan dat er groenten op voorzien zijn, ongeveer de helft voorziet bruin/grijs brood of mager beleg.
SAMENSTELLING VAN WARME SCHOOLMAALTIJDEN Aanbod voedingsmiddelen (N= 376)
Nooit
< =1x per week
2 tot 3 x per week
4 tot 5 x per week
Gekookte aardappelen, deegwaren of rijst
2%
2%
45 %
49 %
Frieten of kroketten
44 %
53 %
0%
0%
Vis en mager tot halfvet vlees (bv. steak, kipfilets)
2%
28 %
60 %
7%
Vet vlees (bv. worst, ribbetjes, spek)
8%
44 %
45 %
1%
Volwaardige groenteportie (1/2 bord) bij de warme maaltijd
6%
5%
24 %
62 %
Melkdessert
37 %
28 %
29 %
2%
Vers fruit als dessert
37 %
25 %
32 %
2%
In de bevraging van 2009 lieten de frequentietabellen van het weekmenu van de warme maaltijden in het basisonderwijs een beeld van relatief evenwichtige samengestelde maaltijden zien. De bevraging van 2012 geeft ons een quasi identiek beeld, met enkele verschuivingen. Binnen de basisscholen met een aanbod van warme maaltijden blijven dus volgende tendensen zichtbaar: VIS EN VLEES Het aanbod van vet vlees is in de meeste scholen in een relatief goede verhouding aanwezig. In ruim de helft van de basisscholen (52 %) die warme maaltijden aanbieden komt vet vlees maximaal 1 keer per week aanbod. Het percentage scholen in deze categorie is tegenover 2009 echter gedaald, toen waren er nog 6 op 10 scholen (60 %) die maximaal 1 keer per week vet vlees gaven. Omgekeerd is het percentage scholen dat 2 tot 3 keer per week vet vlees serveert, gestegen van 40 % naar 45%. Deze situatie is dus ietwat verslechterd tegenover 2009. Een beeld dat we niet terugvinden in het secundair onderwijs, waar een frequent aanbod van vet vlees net is gedaald zodat de situatie in beide onderwijsniveaus nu vergelijkbaar is. De lagere kostprijs van vet vlees speelt zeker mee in het aanbod ervan. Wat de oorzaken zijn voor de verslechterde situatie tussen 2009 en 2012 (bijvoorbeeld of het stijgend gebruik van goedkopere vleessoorten er zou zijn omdat de maaltijdenprijs de laatste jaren onder druk kwam te staan) kan vanuit deze bevraging niet nagegaan worden. Ongeveer 2 op 3 basisscholen (67 %) bieden meerdere keren per week vis of mager vlees aan. Dit is een gelijkaardige situatie als in de bevraging van 2009. De situatie voor het basisonderwijs is positiever dan deze van het secundair onderwijs waar nog geen 6 op 10 scholen meerdere keren per week vis of mager vlees aanbieden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
70
AARDAPPELEN, DEEGWAREN EN RIJST Net zoals in 2009 (en 2006) zeggen quasi alle scholen (94 %) die maaltijden aanbieden dat ze minimaal 2 tot 3 keer per week gekookte aardappelen, deegwaren of rijst serveren. Een verschil met 2009 is dat binnen deze groep iets meer scholen (+4 %) aangeven dit dagelijks aan te bieden. In quasi alle scholen staan frieten of kroketten maximaal 1x per week op het menu, in meer dan 4 op 10 scholen met een aanbod (44 %) zelfs nooit. Tegenover 2009 blijft de situatie stabiel, in 2012 zijn er zelfs iets meer scholen (+3 %) die nooit frieten of kroketten aanbieden. Vanuit de voedingsaanbevelingen wordt aangeraden slechts 1 keer per week een gefrituurd gerecht te eten. Daar veel kinderen thuis (bv. in het weekend) een of meer keer per week frietjes, kroketten e.a. eten, wordt aan de basisscholen aangeraden om geen frieten of kroketten aan te bieden. GROENTEN Een volwaardige portie groenten staat in heel wat scholen met aanbod van maaltijden niet dagelijks op het menu (35 %). In ruim 6 op 10 basisscholen (62 %) staat het wel dagelijks op het menu, een lichte stijging tegenover 2009 (58 %) maar het dagelijks voorzien van voldoende groente blijft toch voor een derde van de basisscholen een aandachtpunt. In het secundair onderwijs is de situatie nog iets minder rooskleurig: daar serveren minder dan 6 op 10 scholen dagelijks een volwaardige groenteportie bij de maaltijd. DESSERT Vers fruit wordt als dessert in ruim 1 op 3 basisscholen met een aanbod (34 %) meerdere keren per week aangeboden. Melkproducten zijn als dessert in ongeveer dezelfde mate (31 %) aanwezig. Frequent vers fruit en melkproducten als dessert bij het middagmaal voorzien, vormt - net zoals in 2009 - een aandachtspunt. We zien in 2012 zelfs een daling van het aanbod van vers fruit als dessert: in 2012 bieden 34% scholen dit meerdere keren per week aan, in 2009 waren dit er nog 43 %. Globaal mogen we dus stellen dat het weekmenu van de warme schoolmaaltijden gematigd evenwichtig is samengesteld. Centraal aandachtspunt voor een aantal basisscholen blijft het dagelijkse aanbod van voldoende groenten. Daarnaast dient ook aandacht te blijven gaan om voldoende fruit en melkproducten als dessert te voorzien. Ten slotte dienen een aantal scholen er attent voor te zijn om niet te vaak vet vlees te serveren in de schoolmaaltijd. Voor dit laatste zien we immers een lichte stijging tegenover 2009.
1.6 Resultaten van een voedingsbeleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten In de bevraging van het basisonderwijs (BaO) en secundair onderwijs (SO) omtrent een voedingsbeleid worden de drie componenten van een voedingsbeleid op school expliciet opgenomen:
Gezondheidseducatie rond evenwichtige voeding in de klas.
De reglementering en afspraken rond voeding op schoolniveau.
Het aanbod van voeding en dranken op school.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
71
Binnen een voedingsbeleid op school wegen in de uitbouw van het schoolbeleid vooral de componenten van het voedingsaanbod en de gezondheidseducatie het zwaarst door.
Globaal kunnen we stellen dat tussen 2009 en 2013 in de Vlaamse basisscholen de kwaliteit van het voedingsbeleid stabiel blijft: de gemiddelde totaalscores schommelen rond 65 (in 2009: 65,8; in 2012: 64,7). Vanuit het feit dat basisscholen in 2009 reeds gemiddeld hoog scoorden voor hun voedingsbeleid is deze stabiliteit positief. Het histogram van het voedingsbeleid in het basisonderwijs benadert een normaalverdeling met het zwaartepunt rechts. De mediaan ligt op 65,9. De meerderheid van de scholen haalt een gemiddelde score tussen 43 en 86. Globaal krijgen we dus een zeer positief beeld van het voedingsbeleid op basisscholen: niet enkel de hoge gemiddelde totaalscore uit 2009 houdt stand, het histogram toont ook aan dat het aandeel scholen met een zwak voedingsbeleid quasi verdwenen is. Als we de intervalgrafiek vergelijken met de indicatorenbevraging van 2009, zien we dat in 2012 beduidend meer scholen hogere punten scoren: een groter aantal scholen behaalt meer dan 70 als score, een lager aantal scholen behaalt minder dan 40
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
72
TOTAALSCORE VOEDINGSBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Als we de totaalscore van het voedingsbeleid in basisscholen afzetten tegen schoolkenmerken dan is er geen significante invloed voor de schoolkenmerken onderwijsniveau, onderwijstype, schoolgrootte en ligging. In de bevraging van 2009 waren er wel significante verschillen voor de schoolkenmerken onderwijsniveau (meer bepaald het verschil tussen kleuter- en lager onderwijs) en schoolgrootte, meer bepaald het verschil tussen kleine scholen(<100lln) en de andere (middelgrote en grote) scholen. Als we de gemiddelde totaalscore voor voeding bekijken wat betreft het aantal doelgroepleerlingen, dan zien we wel een significante variatie. Hoewel de nominale verschillen tussen de categorieën eerder klein blijven, behalen scholen met een kleiner aantal doelgroepleerlingen een beduidend lagere gemiddelde score in vergelijking met scholen met een groter aantal doelgroepleerlingen. Dit gaat op voor alle categorieën, behalve voor de hoogste categorie (80 % -100 % doelgroepleerlingen) waar we opnieuw een daling van de gemiddelde totaalscore opmerken. De aanwezigheid van doelgroepleerlingen had in 2009 geen significante invloed op de ontwikkeling van een kwaliteitsvol voedingsbeleid, een verschil met de resultaten van 2012.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
73
Als we het voedingsbeleid bekijken op de strategie educatie, zien we dat de overgrote meerderheid van de basisscholen relatief goed scoren op vlak van ‘educatie’. Het gemiddelde is 7,1 en de meeste scholen scoren meer dan dit gemiddelde (mediaan = 7,5). Algemeen kunnen we dus stellen dat het gezondheidsthema ‘evenwichtige voeding’ ruim aan bod komt in de lessen, in meerdere vakken en dit meerdere keren per schooljaar in de meeste bassischolen. Scholen met zeer hoge scores geven aan dit thema horizontaal en verticaal af te stemmen met het volledige team. De zeer brede en doorgedreven aandacht voor voedingseducatie in de basisscholen is een logisch gevolg van de pedagogische doelen en het curriculum van het basisonderwijs. In de basisschool staat het aanleren van goede gewoontes om evenwichtig te eten centraal en is het thema opgenomen in het curriculum. De ontwikkelingsdoelen (kleuteronderwijs) en eindtermen (lager onderwijs) wereldoriëntatie bepalen de leerinhouden van de educatie over voeding in het basisonderwijs. Vergelijken we met voorgaande bevragingen dan zien we in 2012 nog een toegenomen aandacht en kwaliteitsvolle uitwerking van voedingseducatie in de basisscholen vergeleken met de positieve situatie in 2009 (6,8).
COMPONENTSCORE EDUCATIE VOOR SCHOOLKENMERKEN De schoolgrootte, het onderwijstype, het onderwijsniveau en de ligging hebben als schoolkenmerken geen significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie. In de bevraging van 2009 waren er wel significante verschillen voor de schoolkenmerken onderwijsniveau (meer bepaald het verschil tussen kleuter- en lager onderwijs) en onderwijstype (regulier vs. buitengewoon). Net zoals bij de totaalscore voedingsbeleid merken we op dat er bij educatie rond voeding een significant verschil is tussen de categorieën voor de aanwezigheid van doelgroepleerlingen. De scholen met een kleiner aantal doelgroepleerlingen behalen een beduidend lagere gemiddelde score in vergelijking met scholen met een groter aantal doelgroepleerlingen. Dit gaat op voor alle categorieën, behalve voor de hoogste categorie (80 % -100 % doelgroepleerlingen) waar we opnieuw een daling van de gemiddelde score opmerken. De nominale verschillen tussen de verschillende categorieën zijn bovendien relatief groot.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
74
De aanwezigheid van doelgroepleerlingen had in 2009 geen significante invloed op de ontwikkeling van een kwaliteitsvol voedingsbeleid, een verschil met de resultaten van 2012.
Als we het voedingsbeleid bekijken op de strategie reglementering, zien we dat de overgrote meerderheid van de basisscholen relatief goed scoren op vlak van reglementering. Het gemiddelde is 7,1 en de meeste scholen scoren meer dan dit gemiddelde (mediaan = 7,3). Vergelijken we met voorgaande bevragingen dan zien we in 2012 op vraagniveau de gegroeide aandacht voor afspraken en regels voor ouders en een ietwat gedaalde aandacht en kwaliteitsvolle uitwerking van de afspraken over voeding in de basisscholen vergeleken met 2009. Maar de zeer positieve situatie in 2009 (7,1) houdt duidelijk stand in 2012. De gemiddelde score blijft zeer hoog. Als we de histogram bekijken dan zien we dat deze een normaalverdeling benadert met een korte staart aan de rechterkant, wat dus wil zeggen dat de meeste scholen een hoge score behalen. Het grootste aantal basisscholen hebben een score tussen 5,2 en 9,6. Heel wat basisscholen hebben dus een geschreven beleid rond voeding dat in het schoolreglement is opgenomen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
75
COMPONENTSCORE REGLEMENTERING VOOR SCHOOLKENMERKEN Er is geen significante invloed van een schoolkenmerk op de componentscores voor reglementering. Zowel de schoolgrootte, het onderwijstype, het onderwijsniveau, de aanwezigheid van doelgroepleerlingen en de ligging hebben als schoolkenmerken geen significante invloed op de gemiddelde componentscore reglementering. In de bevraging van 2009 was er wel een significant verschil voor het schoolkenmerk onderwijsniveau (meer bepaald het verschil tussen kleuter- en basisonderwijs).
Als we het voedingsbeleid bekijken voor de beleidscomponent aanbod, zien we dat de gemiddelde score opvallend lager ligt dan voor de twee voorgaande componenten. Het gemiddelde is 4,7 en een ruime helft van de scholen scoort minder dan dit gemiddelde (mediaan = 4,6). Vergelijken we met voorgaande bevragingen dan zien we in 2012 een kleine daling wat betreft de aandacht en kwaliteitsvolle uitwerking van het voedingsaanbod in de basisscholen tegenover 2009 (4,9). Nominaal blijft de gemiddelde score ook eerder laag, zeker in vergelijking met de twee andere beleidscomponenten. De histogram van het voedingsaanbod benadert een normaalverdeling. De spreiding is zeer miniem: de waarden van de scores verschillen onderling heel weinig. De verdeling aan de rechter- en linkerkant van het gemiddelde lijkt gelijkmatig.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
76
COMPONENTSCORE AANBOD VOOR SCHOOLKENMERKEN De schoolgrootte, het onderwijstype, het onderwijsniveau en de aanwezigheid van doelgroepleerlingen hebben als schoolkenmerken geen significante invloed op de gemiddelde componentscore aanbod. In de bevraging van 2009 waren er geen significante verschillen voor de schoolkenmerken. Als we evenwel kijken naar het schoolkenmerk ligging zien we dat deze wel een invloed heeft op het voedingsaanbod. Basisscholen die zich bevinden in een centrumstad scoren gemiddeld hoger voor de componentscore aanbod voeding, dan de scholen uit de niet-centrumsteden.
Uit de gemiddelde scores van de basisscholen blijkt dat ze voor de beleidscomponenten educatie en reglementering een gelijkwaardige sterke score neerzetten. De basisscholen scoren gemiddeld lager op de beleidscomponent aanbod. Vergeleken met 2009 is de goede situatie grosso modo dezelfde
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
77
gebleven, met wel een kleine vooruitgang voor de voedingseducatie en een minieme daling van de aandacht voor het voedingsaanbod. De hoge score van een kwaliteitsvolle reglementering bleef quasi gelijk. De vaststelling uit 2009, dat scholen vanuit de ‘klassieke’ visie op gezondheidseducatie voor voeding duidelijk zijn geëvolueerd naar een visie van een integraal voedingsbeleid, blijft volledig geldig. Dit blijkt uit de sterke scores die de drie beleidscomponenten halen in het basisonderwijs. Vergeleken met 2009 is de evolutie echter niet eenduidig positief: de gemiddelde kwaliteit van het voedingsbeleid blijft hoog, maar er is globaal een stagnatie. Een verderzetting van de sterke groei tussen 2006 en 2009 is duidelijk niet aan de orde. Deze resultaten gekoppeld aan de histogrammen (zie vroeger) laten veronderstellen dat een kwaliteitsvol voedingsbeleid in Vlaamse basisscholen de doorsneesituatie is. Analyse op vraagniveau moet hierover verder uitsluitsel geven. Vergeleken met de resultaten van vorige bevragingen zien we een verdere nivellering van de situatie voor de verschillende schoolkenmerken. In het verleden waren zowel schoolgrootte, als onderwijstype en onderwijsniveau significante predictoren. In 2009 bleef enkel de laatste als significante predictor overeind. In 2012 is het quasi enkel nog de aanwezigheid van doelgroepleerlingen die significante invloed uitoefent op het voedingsbeleid van de school.
1.7 Resultaten van een bewegingsbeleid in het basisonderwijs: bespreking indicatoren
Globaal zien we een positief beeld voor de gezondheidseducatie rond beweging in het basisonderwijs. In de bevraging van 2009 oogde de organisatie van de bewegingseducatie in het basisonderwijs reeds zeer positief. Dit beeld wordt in 2012 behouden, zelfs hier en daar nog ietwat versterkt. Bewegingseducatie is op het klasniveau sterk uitgebouwd. Het is een afspiegeling van de reële situatie omdat de thematiek duidelijk aansluit bij het curriculum van de basisschool. Gezondheidseducatie over beweging is voorzien in bijna elke basisschool in Vlaanderen en Brussel. In meer dan 9 op de 10 scholen (91 %) komt beweging als gezondheidsthema in verschillende leerjaren of in elk leerjaar aan bod. Voldoende bewegen als gezondheidsthema komt in 2 op 3 basisscholen (66 %) aan bod in elk leerjaar en in een kwart van de basisscholen (25 %) in verschillende leerjaren. Bijna geen enkele school (2 %) geeft aan dat dit thema nooit aan bod komt.
Komt beweging als gezondheidsthema aan bod in de leerjaren?
Totaal
1 Ja, in elk leerjaar
417
66 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
158
25 %
3 Ja, in één leerjaar
3
0%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
78
% van antwoorden
%
Komt beweging als gezondheidsthema aan bod in de leerjaren?
Totaal
4 Neen
14
2%
5 Weet niet
37
6%
Totaal aantal respondenten: 629
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In ruim 8 op 10 basisscholen (82 %) komt het gezondheidsthema ‘beweging’ aan bod in meerdere leergebieden (vb. in WO, taal, godsdienst/zedenleer,…). De overige basisscholen (15 %) geven aan hier in één les aandacht aan te besteden. In vergelijking met de bevraging van 2009 is het percentage scholen dat aangeeft gezondheidseducatie rond beweging te voorzien in verschillende lessen beduidend gestegen (van 60 % naar 82 %): beweging is in 2012 als gezondheidsthema sterk ingebed in de verschillende lessen van het basisonderwijs. Minder dan de helft van de scholen voorziet extra lesuren LO (42 %) bij de invulling van het lessenrooster, dat is een lichte daling tegenover 2009 (46 %). Bovenstaande resultaten ogen beduidend positiever dan de bevraging in 2009. De voorbije periode hebben basisscholen beweging als gezondheidsthema verder ontdekt en geïntegreerd in meerdere leergebieden dan enkel in lichamelijke opvoeding. Net zoals de brede aanwezigheid van bewegingseducatie in het secundair onderwijs moet een verklaring voor de ruime aanwezigheid van gezondheidseducatie rond lichaamsbeweging in de basisschool onder meer gezocht worden in het curriculum basisonderwijs. Het heeft aandacht voor beweging vanuit een brede invulling van dit thema (o.a. via doelstellingen rond motoriek, e.d.), wat toelaat om gericht de leergebiedoverschrijdende gezondheidsthematieken te integreren in de dagelijkse klaswerking. Een hypothese waarvoor ook een indicatie wordt gegeven door de grote mate van leergebiedoverschrijdende integratie van het thema in de leergebieden.
Beweging als gezondheidsthema in de lessen
Totaal
1 In meerdere lessen (vb. in WO, taal, godsdienst/zedenleer, ...)
474
82 %
2 In één les (vb. in WO)
87
15 %
3 In geen enkele les
2
0%
4 Weet niet
15
3%
Totaal aantal respondenten: 578
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
79
20% 40% 60% 80%
%
Voorziet uw school extra lesuren LO bovenop het minimum aantal lesuren?
Totaal
1 Ja
265
42 %
2 Neen
353
56 %
3 Weet niet
10
2%
Totaal aantal respondenten: 628
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Vergelijken we bovenstaande resultaten met de concrete vraag naar de klasoverstijgende activiteiten die de school rond beweging organiseert, dan wordt het beeld van de zeer positieve score globaal bevestigd. Er worden in ruim 2 op 3 basisscholen (68 %) gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. gezondheidsdag, bewegings-aanbod,..) omtrent beweging georganiseerd. Bijna 1 op 5 basisscholen (19 %) geeft aan dat dit eerder één keer per schooljaar van kracht is. Deze positieve score loopt gelijk met de situatie in 2009, ook toen gaven bijna 9 op 10 basisscholen aan om jaarlijks één of meerdere gezamenlijke activiteiten rond beweging te organiseren. Slechts 3 % van de basisscholen geeft aan nooit een klasoverstijgende activiteit in het kader van beweging te organiseren. Met deze resultaten heeft beweging als gezondheidsthema voeding onttroond wat betreft de thematiek waarover basisscholen het meest gezamenlijke activiteiten opzetten.
Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. gezondheidsdag, bewegingsaanbod, …) omtrent beweging georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
428
68 %
2 Ja, één per schooljaar
122
19 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
49
8%
4 Neen
20
3%
5 Weet niet
9
1%
Totaal aantal respondenten: 628
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Bijna 2 op 3 basisscholen (64 %) stellen dat de lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond beweging tussen de leraren op elkaar worden afgestemd tussen de leerjaren. Ongeveer 3 op 10 basisscholen (31 %) geven echter aan dat activiteiten voedingseducatie de individuele verantwoordelijkheid zijn van de leraar.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
80
Zijn lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond beweging op elkaar afgestemd?
Totaal
1 Ja, ze worden verticaal afgestemd tussen leraren.
403
64 %
2 Neen, het is de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
194
31 %
3 Weet niet
31
5%
Totaal aantal respondenten: 628
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Gevraagd naar aanwezige educatieve materialen, antwoorden bijna alle basisscholen (ruim 94 %) hierop positief, een gelijke situatie met de bevraging van 2009. De meeste basisscholen beschikken over verschillende materialen om te werken aan eindtermen of ontwikkelingsdoelen en leerplandoelen met betrekking tot beweging. In vergelijking met de andere thema’s zijn dit er beduidend meer dan voor tabakspreventie en bijna evenveel als voor het gezondheidsthema voeding. Over welke concrete materialen die de scholen gebruiken gaat het dan? In de vraagstelling is het meest evidente aanbod in gesloten antwoordcategorieën opgenomen. Daarnaast is een antwoordcategorie ‘andere’ gebruikt, waarin 10 % van de respondenten het open veld invulde. Koploper zijn de schoolsport- en zwembrevetten (SVS) waarmee bijna 6 op 10 basisscholen (59 %) werken. Ook andere activiteiten van SVS (al of niet samen met partners) scoren hoog. Ongeveer de helft van de scholen neemt deel aan het woensdagmiddagaanbod (SVS) (50 %) of aan de bewegingslandschappen (Rollebolle, Hopsakee, Kronkeldiedoe, …) (50 %), gebruikt het pakket bewegingstussendoortjes in de klas (VIGeZ, SVS) (48 %) of loopt mee tijdens de Vlaamse veldloopweek (SVS, Bloso) (45 %). Deze resultaten liggen in de lijn van de bevraging van 2009 maar zijn globaal wel enkele procenten gezakt wat betreft de deelname. Bijna 4 op 10 scholen doen mee aan klassentornooien (SVS) (39 %) of gebruiken de actieve voedingsdriehoek (VIGeZ) (38 %) als methodiek in de bewegingseducatie. In het gebruik van de actieve voedingsdriehoek zien we een duidelijke daling tegenover 2009 (47 %). Andere algemene methodieken die in meer dan 3 op 10 basisscholen gehanteerd worden, zijn Meester op de Fiets (SVS) (33 %), Fitte School (SVS, VIGeZ & Nice) (31 %) en 10 voor schoolsport (SVS) (30 %). Merk op dat de twee laatste beleidsmethodieken tegenover 20098 sterk gedaald zijn (komen beide van 44 %). Ten slotte vermelden we nog de DAS-beurzen (SVS) (27 %) en Aan tafel! (CM) (23 %), hiermee werkt ongeveer een kwart van de basisscholen. Andere projecten en materialen komen heel wat minder voor in de Vlaamse basisscholen.
8
) Vergelijking 2009-2012 gebeurde voor: (1) Fitte school; (2) 10 voor schoolsport met voorloper schoolsport geeft kleur.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
81
In tegenstelling tot tabak, alcohol en drugs, en gelijklopend met voeding valt de grote verscheidenheid aan materialen waarmee basisscholen werken aan beweging op. Een verscheidenheid die gelijkloopt met de situatie in 2009. Klassieke bewegings- en sportactiviteiten blijven goed scoren zoals het woensdagnamiddagaanbod, de bewegingslandschappen, de Vlaamse veldloopweek of klassentornooien. Het hoeft dan ook geen betoog dat een hieraan gerelateerde actie schoolsport- en zwembrevetten het hoogst scoort. Daarnaast genieten didactische pakketten (klasniveau) zoals bewegingstussendoortjes, Meester op de fiets en Aan tafel! duidelijk de voorkeur, alsook het hieraan gerelateerde voorlichtingsmodel de actieve voedingsdriehoek. Meer integrale methodieken en complexere beleidsinstrumenten zoals het Zelfevaluatie-instrument voor scholen (4 %) of Meesterlijk Gezond (3 %) moeten het doorgaans met een minder ruime verspreiding doen. Voor het thema beweging zijn hierop 2 uitzonderingen: de methodieken Fitte school en 10 voor schoolsport. Wellicht zijn hiervoor de langetermijninspanningen voor implementatie en de operationalisering via concrete acties door SVS verantwoordelijk.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
82
Acties/projecten waaraan school deelneemt
Totaal
1 Onze school doet niet mee aan acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent beweging.
34
6%
2 Actieve voedingsdriehoek (VIGeZ)
234
38 %
3 Zelfevaluatie instrument scholen (VIGeZ)
25
4%
4 Gezond Scoort
7
1%
5 Move XL
16
3%
6 Bewegingslandschappen, met o.a. Rollebolle, Hopsakee, Kronkeldiedoe, … (SVS)
306
50 %
7 Bewegingstussendoortjes in de klas (VIGeZ, SVS)
294
48 %
8 Calcimatics ‘Verwen je botten, dans je sterk’ (NICE)
11
2%
9 Zee van Sporten (SVS, BLOSO)
63
10 %
10 DAS-beurzen (SVS)
166
27 %
11 Fietsiefiets (VSV)
19
3%
12 Fitte School (SVS, VIGeZ, NICE)
190
31 %
13 Go Active! (K x’s creations, Vlaamse Atletiekliga)
12
2%
14 Gordel voor scholen (SVS, BLOSO, Provincie Vlaams-Brabant)
44
7%
15 Klassentornooien (SVS)
244
39 %
16 Meester op de fiets (SVS)
205
33 %
17 Natuurgebonden sporten
60
10 %
18 Samen in Topform (K x’s creations, Sport Kids Vlaanderen)
4
1%
19 Schoolsport- en zwembrevetten: atletiek, balvaardigheid, gym en zwemmen (SVS)
366
59 %
20 Speelmaatjes (SVS)
27
4%
21 Sportsnack – Sportief naschools-actieve Kids (SVS)
45
7%
22 Svieke Kronkel (VIVA – Socialistische vrouwenvereniging)
39
6%
23 10 voor Schoolsport (SVS, BLOSO)
187
30 %
24 Vlaamse veldloopweek (SVS, BLOSO)
280
45 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
83
% van antwoorden
%
Acties/projecten waaraan school deelneemt
Totaal
25 Woensdagnamiddagaanbod (SVS)
310
50 %
26 Meesterlijk Gezond (Logo Brugge, Logo Oostende)
20
3%
27 Voedingsbeleid en promotie van gezonde voeding en beweging in Brusselse scholen (Logo Brussel)
5
1%
28 Materialenbox Voeding & Beweging
7
1%
29 Aan Tafel! (varianten: gezond bordje sport) (CM)
141
23 %
30 Draai je fit
2
0%
31 Andere methodieken, acties of projecten:
61
10 %
32 Weet niet
24
4%
Totaal aantal respondenten: 618
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Net zoals bij het thema voeding weegt de reglementering binnen het bewegingsbeleid van de school als beleidscomponent niet het zwaarst door. De beleidscomponenten educatie en aanbod (= aanwezigheid van faciliteiten en bewegings- en sportaanbod) zijn in vergelijking belangrijker voor een kwaliteitsvol bewegingsbeleid. Een reglementering voor beweging bestaat uit verschillende aspecten:
regels en voorwaarden omtrent het gebruik van infrastructuur en materialen,
(stimulerende) afspraken over deelname aan bewegings- en sportactiviteiten,
procedure voor afwezigheden en niet-deelname in lessen LO en andere verplichte lesactiviteiten rond beweging.
Voor een logisch tekstverloop bespreken we in het rapport enkel het laatste aspect bij de component reglementering. De eerste 2 aspecten koppelen we in het rapport aan de analyse van de component aanbod, waarin de aanwezigheid van faciliteiten en het aanbod van activiteiten aan bod komen. Ruim 7 op 10 basisscholen (71 %) hebben een schriftelijk of mondeling reglement voor leerlingen omtrent beweging op school. Nauwelijks 1 op 3 scholen (35 %) neemt deze reglementering op in het schoolreglement. Daarnaast beschikt nauwelijks 11 % van de basisscholen over een schriftelijk reglement buiten het schoolreglement voor beweging. Vergeleken met roken, alcohol en drugs en met voeding ligt dit laatste percentage relatief laag. Dat is logisch, gezien een groot deel van de reglementering betrekking heeft op het faciliteren en stimuleren van leerlingen tot meer beweging. De reglementering wordt slechts voor een klein gedeelte gekenmerkt door beperkende (vaak schriftelijke) afspraken en absolute regels.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
84
In de voorgaande jaren is de aandacht voor reglementering voor leerlingen in het bewegingsbeleid in basisscholen achteruitgegaan. Globaal daalde het aantal basisscholen met een schriftelijke reglementering voor de leerlingen van 88 % in 2009 naar 71 % in 2012. Wat betreft de breedte en kwaliteit van de reglementering en afspraken is er echter een groeiende aandacht zichtbaar: meer basisscholen verankeren de reglementering in het schoolreglement (van 31 % naar 35 %).
Schriftelijk reglement en afspraken rond beweging
Totaal
1 Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het schoolreglement.
217
35 %
2 Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het schoolreglement.
71
11 %
3 Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken.
156
25 %
4 Neen
155
25 %
5 Weet niet
29
5%
Totaal aantal respondenten: 628
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In driekwart van de basisscholen (75 %) is er een opvolgsysteem rond ziektebriefjes met betrekking tot verplichte bewegingsactiviteiten (les LO, zwemmen, sportdag). Secundaire scholen hebben hier meer aandacht voor: 9 op 10 secundaire scholen beschikken over een opvolgsysteem. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat misbruik in verband met het niet participeren aan bewegingsactiviteiten bij leerlingen SO frequenter voorkomt. Leerlingen die niet kunnen participeren krijgen in bijna de helft van de basisscholen (47 %) een vervangende activiteit (vb. studie, taak). Slechts in ongeveer 1 op 10 basisscholen (11 %) worden er vervangende aangepaste bewegingsactiviteiten voorzien. Deze resultaten lopen sterk gelijk met de bevraging van 2009: in de voorbije periode veranderden basisscholen weinig aan hun opvolgsysteem van ziektebriefjes. Vooral het ontbreken van vervangende activiteiten, meer specifiek vervangende aangepaste bewegingsactiviteiten, is een aandachtspunt in het bewegingsbeleid.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
85
Opvolgsysteem rond ziektebriefjes met betrekking tot verplichte bewegingsactiviteiten
Totaal
1 Ja
473
75 %
2 Neen
136
22 %
3 Weet niet
19
3%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 628
%
20% 40% 60% 80%
Worden er voor leerlingen met ziektebriefjes vervangende activiteiten voorzien?
Totaal
1 Vervangende aangepaste bewegingsactiviteit
67
11 %
2 Vervangende andere activiteit (vb. studie, taak)
293
47 %
3 Er wordt geen vervangende activiteit voorzien.
285
45 %
4 Weet niet
29
5%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 628
%
20% 40% 60% 80%
In vergelijking met de bevraging van 2006 merkten we in 2009 een duidelijk gegroeide interesse voor een divers aanbod van bewegingsinitiatieven. De voorbije jaren hield deze brede interesse duidelijk stand en groeide ze zelfs nog ietwat. Organiseerden minder dan 2 op 10 basisscholen in 2009 meerdere keren per week begeleide bewegingsactiviteiten tijdens de pauzes of aansluitend aan de schooluren, dan zijn dit er in 2012 toch al 22 % (+3 %). Gaven in 2009 meer dan 8 op 10 scholen (86 %) aan meerdere keren per week spel- en sportmateriaal te voorzien tijdens de pauzes, dan doen ze dit in 2012 in bijna 9 op 10 basisscholen (89 %) (+3 %). Het meest springt de (verdere) opgang van bewegingstussendoortjes in het oog. In 2009 gaven ongeveer 2 op 3 scholen (68 %) aan dit te organiseren, in 2012 zijn dat niet minder dan 3 op 4 scholen (74 %). Verwijzend naar de bevraging van gebruikte materialen, kunnen we besluiten dat de pakketten bewegingstussendoortjes van VIGeZ en SVS hiertoe veel hebben bijgedragen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
86
Hoe vaak worden bewegingsactiviteiten aangeboden?
Spel- en sportmaterialen tijdens de pauzes
Korte bewegingsmomenten tussen of tijdens de lessen
Begeleide bewegingsactiviteiten tijdens de pauze of aansluitend op de schooluren
Nooit
3%
3%
25 %
≤ 1 x per week
7%
14 %
48 %
2 tot 3 x per week
17 %
34 %
16 %
4 tot 5 x per week
72 %
40 %
6%
Weet niet
1%
9%
5%
(N=628)
Niet minder dan 95 % van de basisscholen geeft leerlingen extra stimuli om aan beweging of sport te doen, dit loopt gelijk met het resultaat in 2009. Scholen doen dit vooral door leerlingen aan te moedigen om aan bovenschoolse tornooien (voetbal, volleybal, atletiek,…) te participeren (73 %) en door lokale sportverenigingen zich te laten voorstellen of initiatielessen te geven op school (65 %). Dit zijn twee traditionele strategieën die leerlingen bij sport brengen. Beide strategieën hebben ondertussen hun deugdelijkheid bewezen voor wat betreft een deel van de leerlingen dat duurzaam gemotiveerd is om te sporten. Voor de meerderheid van de kinderen motiveren deze strategieën echter niet of onvoldoende om hen aan te zetten tot een duurzaam beweeggedrag, daarvoor zijn andere strategieën nodig. Vinden we deze strategieën ook terug in het basisonderwijs? Hoewel de leeftijd van de leerlingen basisonderwijs een drempel vormt voor actieve verplaatsing (heel wat leerlingen zijn te jong om alleen naar school te komen, onveilige wegen voor jonge kinderen, …) hebben een aantal basisscholen aandacht voor het promoten van actieve verplaatsing. Bij de selectie en organisatie van schooluitstappen wordt door de helft (51 %) van de basisscholen meestal de voorkeur gegeven aan uitstappen die te voet of met de fiets bereikbaar zijn. Een kwart van de basisscholen (25 %; in 2009 waren dit er nog maar 15 %) voorziet begeleiding voor de actieve verplaatsing van de leerlingen, bijvoorbeeld samen met de fiets naar of van school. Het ter beschikking stellen van fietsen voor de leerlingen om zich tijdens de schooldag te verplaatsen, gebeurt slechts in 12 % van de scholen. Een gepersonaliseerd transportplan voor de leerlingen om fietsen en wandelen te promoten gebeurt in amper 5 % van de basisscholen. Globaal kunnen we stellen dat basisscholen leerlingen vooral extra proberen stimuleren voor sport via de traditionele strategieën van sportpromotie. In 2012 zijn nog meer basisscholen hiervan overtuigd dan in 2009, hoewel deze strategieën ondertussen hebben bewezen maar voor slechts een deel van de leerlingen te werken. Daarnaast werken een aantal basisscholen ook aan beweging via het promoten van actieve verplaatsing waarbij het begeleiden van verplaatsingen tijdens en aansluitend aan de schooldag de voorkeur geniet. Een jongere werkvorm zoals gepersonaliseerde transportplannen voor de leerlingen, heeft momenteel minder succes in basisscholen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
87
EXTRA stimulatie voor de leerlingen om aan beweging en/of sport te doen
Totaal
1 De leerlingen worden door de school niet extra gestimuleerd om aan beweging en/of sport te doen.
33
5%
2 Er wordt begeleiding voorzien voor het actief transport van leerlingen (vb. samen met de fiets naar of van school).
159
25 %
3 De school neemt deel aan bovenschoolse tornooien (voetbal, volleybal, atletiek, ...).
453
73 %
4 Lokale sportverenigingen die zich komen voorstellen en/of initiaties geven in de klas(sen).
405
65 %
5 Bij de organisatie van schooluitstappen wordt meestal de voorkeur gegeven aan uitstappen die te voet of met de fiets bereikbaar zijn.
317
51 %
6 De school stelt fietsen ter beschikking voor leerlingen om zich tijdens de schooldag te verplaatsen naar activiteiten.
72
12 %
7 De school stelt een gepersonaliseerd transportplan op voor de leerlingen om fietsen en wandelen te promoten.
32
5%
8 Andere:
59
9%
9 Weet niet
14
2%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 624
%
20% 40% 60% 80%
Algemeen zijn infrastructuur en materiële faciliteiten voor bewegings- en sportactiviteiten ruim aanwezig op basisscholen. Scholen werden bevraagd op aanwezigheid van de infrastructuur of faciliteit (in eigendom of in gebruik bij een derde). Daarnaast werd geprobeerd om ook de kwaliteit enigszins in beeld te brengen door bij sommige faciliteiten te vragen naar de oppervlakte van de infrastructuur. Voor de speelplaats, in de meeste basisscholen het centrum van de school en de belangrijkste faciliteit voor het bewegingsbeleid, bevroegen we ook uitgebreid de inrichting. Hiermee krijgt dit onderzoek echter nog steeds een te onvolledig beeld van de kwaliteit van de schoolinfrastructuur en faciliteiten. Om vanuit deze database over een aantal kwaliteitsaspecten uitspraken te doen, zijn verdere analyses nodig die buiten het opzet van dit basisrapport vallen. Uit ander onderzoek kennen we bijvoorbeeld de signalen van de beperkte omvang en/of kwaliteit van de bewegings- en sportinfrastructuur en materiële faciliteiten binnen een aantal basisscholen. Quasi alle basisscholen beschikken over een speelplaats (97 %). In bijna 8 op 10 scholen (79 %) is er ook een overdekt gedeelte of een recreatieruimte binnen. Bijna 1 op 6 basisscholen (15 %) kruiste de kleinste oppervlaktemaat aan voor hun speelplaats: kleiner dan 500 m². De
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
88
overgrote meerderheid (55 %) van de scholen rapporteerde een oppervlakte van 500 m² tot 2000 m². Ruim 1 op 5 scholen hebben een speelplaats groter dan 2000 m². Verdere analyses zijn nodig om voor deze verschillen verklaringen te vinden: de schoolgrootte (aantal leerlingen) als variabele ligt voor de hand, de ligging van de school (centrum of platteland) is mogelijk een andere verklaring. Niet minder dan 93 % van de scholen signaleert een fietsenstalling ter beschikking te hebben, een gelijkaardige situatie als in 2009. Het beschikken over een (veilige) fietsenstalling is een belangrijke voorwaarde om binnen de school de leerlingen en hun ouders (en het personeel, zie later) tot actieve verplaatsing te stimuleren. Quasi alle basisscholen (95 %) beschikken over een turnzaal, waarvan een zevende dit niet in eigendom heeft maar kan gebruiken bij een externe partner. Maar omgekeerd beschikt dus 5 % niet over een turnzaal en kunnen ze hiervoor ook niet terecht bij derden. Gezien de noodzaak om over een minimuminfrastructuur te beschikken om te kunnen voldoen aan de eindtermen/ ontwikkelingsdoelen en leerplannen lichamelijke opvoeding, verwondert deze vaststelling. En ook als we informeren naar de oppervlakte van de turnzaal krijgen we nog eens 6 % van de basisscholen die een oppervlakte < 50 m² aangeeft. Meer dan 2 op 3 scholen (68 %) beschikt over een turnzaal van 50 m² tot 200 m². Ongeveer 1 op 5 basisscholen (19 %) heeft een grotere turnzaal. Een situatie die gelijkloopt met de resultaten van 2009. En dus ook de vaststelling dat ruim 1 op 10 basisscholen aangeven niet te kunnen beschikken over een turnzaal of een turnzaal te hebben van <50m², een situatie waarin het lesgeven voor LO omwille van klasgrootte en activiteiten, niet gemakkelijk is. Daarnaast vinden we wel ruim 1 op 6 basisscholen (17 %) die een sporthal hebben en nog eens 55 % dat er elders kan van gebruikmaken. Eenzelfde situatie als in 2009, met een achteruitgang (-5 %) van basisscholen die aangeven zelf een sporthal in eigendom te hebben. Als scholen een schatting van de oppervlakte van deze sporthal hebben gegeven (een ruime helft (57 %) van de respondenten die hierop positief antwoordden, deed dit), gaat het voor deze scholen in ongeveer 1 op 6 gevallen (15 %) over een sporthal kleiner dan 250 m³, in bijna drie kwart van de gevallen (72 %) over een sporthal van 250 m² tot 1000 m². Een minderheid (13 %) tekent voor een grotere sporthal. Om een uitspraak te kunnen doen over het gegeven of scholen al of niet beschikken over een overdekte infrastructuur om onder andere de lessen LO te laten plaatsvinden, dienen de twee voorgaande vragen (turnzaal, sporthal ter beschikking) over elkaar gelegd te worden. Op basis van deze analyse kunnen we stellen dat 3 % van de basisscholen (16 scholen) niet beschikt over een turnzaal, noch over een sporthal. In 2009 was dit 2 %. Daarnaast zijn er 2 % van de basisscholen (10 scholen) die enkel beschikt over een turnzaal, maar dan wel een turnzaal kleiner dan 50m². Als we kijken naar het profiel van deze scholen, dan komen deze overwegend uit het regulier onderwijs (slechts één school is buitengewoon onderwijs), gaat het overwegend om middelgrote scholen (100299 lln.)en over zowel autonome kleuterscholen als basisscholen. Vanuit de noodzaak om over een minimuminfrastructuur te beschikken om te kunnen voldoen aan de eindtermen/ontwikkelingsdoelen en leerplannen lichamelijke opvoeding, kunnen we dus stellen dat 5 % van de basisscholen hiervoor niet over de minimale overdekte infrastructuur beschikt. Het gaat om een kleine minderheid van scholen, maar het betreft wel een ernstig aandachtspunt. Ook de beschikbaarheid van een zwembad is belangrijk om als school te kunnen voldoen aan eindtermen/ ontwikkelingsdoelen en leerplannen lichamelijke opvoeding, voor wat betreft watergewenning en zwemmen. Hebben basisscholen duidelijk niet zelf een zwembad in eigendom – hoewel 5 % van de basisscholen toch een eigen zwembad heeft – dan hebben de meeste Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
89
basisscholen dit zwembad ter beschikking bij derden (85 %). Maar we merken op dat een minderheid van scholen (10 %) nergens terecht kan voor een zwembad. Ten aanzien van de bevraging in 2009 zien we hier wel een daling (-4 %). Net zoals bij de aanwezigheid van turnzaal/sporthal moeten we hier besluiten dat een minderheid van de basisscholen niet beschikt over de minimale infrastructuur die nodig is om te werken aan de ontwikkelingsdoelen/eindtermen omtrent watergewenning en zwemmen. Het gaat om een minderheid van scholen, maar het betreft wel een ernstig aandachtspunt. Basisscholen die niet beschikken over minimale overdekte infrastructuur of een zwembad voor het leergebied lichamelijke opvoeding: beide vaststellingen vragen bijkomende analyses die het opzet van dit basisrapport overstijgen én bijkomend onderzoek naar drempels en mogelijkheden. Vanuit bovenstaande indicatoren, lijkt het ons alvast een prioriteit om, ondanks de minderheid van scholen in deze situatie, dit in de toekomst verder uit te klaren en hieraan te werken, zodat onder andere aan de eindtermen /ontwikkelingsdoelen LO voldoende kan tegemoet gekomen worden. Ten slotte geven ruim 8 op 10 basisscholen aan te kunnen beschikken over voetbal-, basket- of andere sportvelden (81 %). 6 op 10 basisscholen hebben de sportvelden zelfs in eigendom (60 %). Deze gegevens zijn identiek met de resultaten van de bevraging 2009. In 3 op 10 van de gevallen gaat het om sportvelden met een oppervlakte van minder dan 400 m² (32 %). Nog eens 3 op 10 van hen beschikt over een oppervlakte van 400 m² tot 1500 m² (32 %), enkele scholen (10 %) hebben grotere sportvelden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
90
Zijn volgende faciliteiten aanwezig op uw school?
Turnzaal
Sporthal
Recreatieruimte
Speelplaats Voetbal-, basketandere sportvelden
Overdekte peelplaats
of Zwembad Fietsen
stalling
(N=623)
Ja
81 %
17 %
76 %
96 %
60 %
5%
92 %
Neen, maar we kunnen hiervoor terecht bij een derde
14 %
55 %
3%
1%
21 %
85 %
1%
Neen, en we kunnen ook niet terecht bij een derde
5%
27 %
20 %
3%
18 %
10 %
6%
Weet niet
0%
1%
1%
0%
1%
1%
0%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
91
Wat betreft de beschikbaarheid van de infrastructuur voor leerlingen zien we globaal dezelfde tendensen als in 2009, echter met enkele kleine verschuivingen. Wat betreft de beschikbaarheid tijdens de les LO onthouden we dat naast de turnzaal, het zwembad, de sporthal en de sportvelden ook in veel gevallen gebruik wordt gemaakt van de speelplaats (44 %) en de overdekte speelplaats/recreatieruimte (42 %) als locatie voor lessen LO. Wat betreft de afspraken over het gebruik en de beschikbaarheid van de aanwezige faciliteiten merken we dat basisscholen die beschikken over faciliteiten vaak de mogelijkheid voorzien om hiervan ook tijdens de pauzes gedurende de schooldag gebruik te maken, het gaat hier uiteraard om de speelplaats (94 %) en de overdekte speelplaats/recreatieruimte (91 %), maar ook over de sportvelden (68 %). De turnzaal (17 %) wordt eerder zelden opengesteld tijdens de pauzes, de sporthal en het zwembad quasi nooit. Het openstellen van de infrastructuur na of buiten de schooldag gebeurt veel minder dan tijdens de pauzes. We zien hier ook een markante daling tegenover de situatie in 2009: de voorbije jaren stelden minder basisscholen hun infrastructuur, vooral de speelplaats, open buiten de schooluren. In 3 op 10 scholen (30 %) wordt de speelplaats opengesteld buiten de schooluren (in 2009 was dat nog in 4 op 10 scholen) en in ongeveer 1 op 4 scholen de overdekte speelplaats (27 %). Minder dan 1 op 5 scholen stelt buiten de schooluren ook de turnzaal (19 %), de sportvelden (19 %) of de sporthal (13 %) beschikbaar. In het kader van brede school lijken stimuli (of het wegnemen van drempels) voor basisscholen om hun infrastructuur ook buiten de schooldag beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld de kinderen uit de wijk of lokale clubs (nog steeds) een aandachtspunt, in 2012 zelfs nog net iets meer dan in 2009. Volledigheidshalve moeten we afsluiten met de bedenking dat scholen occasioneel beduidend meer infrastructuur beschikbaar hebben dan buiten de schooluren. Dit valt bijvoorbeeld op bij de situatie van de sporthal: nauwelijks ergens beschikbaar tijdens pauzes (4 %), slechts in iets meer dan 1 op 10 scholen (13 %) buiten de schooluren, maar wel in 1 op 3 scholen (33 %) occasioneel. Bovenstaande resultaten laten de volgende conclusies toe:
Voor een aantal scholen is bepaalde infrastructuur - waarover ze zelf niet beschikken, maar waarvan ze elders kunnen gebruikmaken - zoals een sporthal of zwembad niet frequent beschikbaar.
Bepaalde infrastructuur waarover scholen beschikken, bijvoorbeeld sporthal en sportvelden, zijn niet enkel voor de leerlingen, maar ook voor derden (externe initiatiefnemers zoals sportclubs waarvan eventueel leerlingen van de school deel uitmaken) beschikbaar. We komen hierop terug in de volgende alinea.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
92
Tijdens de les LO
Tijdens de pauzes
Buiten de schooluren (vb. na school)
Occasioneel op specifieke tijdstippen
Weet niet
Turnzaal (N=589)
96 %
17 %
19 %
32 %
2%
Sporthal (N=445)
56 %
4%
13 %
33 %
19 %
Speelplaats (N=598)
44 %
94 %
30 %
30 %
1%
Overdekte speelplaats/recreatieruimte binnen (N=490)
42 %
91 %
27 %
26 %
1%
Voetbal-, basket- of andere sportvelden (N=503)
48 %
68 %
19 %
31 %
9%
Zwembad (N=555)
57 %
0%
7%
29 %
16 %
Er wordt in 56 % van de basisscholen wel eens spel- en sportinfrastructuur opengesteld voor/verhuurd aan derden. Naast de ca. 10 % scholen die aangeven niet dergelijke spel- en sportinfrastructuur te hebben, zijn er ook 1 op 3 basisscholen (33 %) die aangeven hun infrastructuur niet open te stellen of te verhuren voor derden (in 2009 waren dit er 28 %). Als scholen hun infrastructuur openstellen of verhuren aan derden dan betreft het vooral de turnzaal (79 %) en daarnaast ook de speelplaats (38 %) en overdekte speelplaats of recreatieruimte (27 %). Vanuit het gegeven dat slechts weinig basisscholen een sporthal of zwembad in eigendom hebben, kunnen we stellen dat wanneer dit het geval is, dit in heel wat scholen ook opengesteld/verhuurd wordt (sporthal: 13 %; zwembad: 2 %). We verwijzen naar de bedenking dat in kader van brede school het openstellen van schoolinfrastructuur voor wijk en/of externe partners een meerwaarde kan zijn. Verdere analyses zijn nodig om uit te maken of scholen die hun infrastructuur niet openstellen voor derden:
dat doen omwille openstellen/verhuren,
van
de
ongeschiktheid
van
de
infrastructuur
voor
dit een bewuste keuze is of eerder een ontbreken van proactief handelen,
de beschikbare infrastructuur is volgeboekt met eigen activiteiten met leerlingen.
Wordt er wel eens spel- en sportinfrastructuur opengesteld voor/ verhuurd aan derden (vb. openstellen van speelplaats voor de buurt, verhuren van turnzaal of sporthal, ...)?
Totaal
1 Ja
354
56 %
2 Neen
209
33 %
3 Wij beschikken niet over spel- en sportinfrastructuur.
60
10 %
4 Weet niet
5
1%
Totaal aantal respondenten: 628
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
93
20% 40% 60% 80%
%
Sport- en spelinfrastructuur opengesteld voor/ verhuurd aan derden
Totaal
1 Turnzaal
281
79 %
2 Sporthal
45
13 %
3 Overdekte speelplaats / recreatieruimte binnen
97
27 %
4 Speelplaats of schooltuin (grasplein, moestuin, ...)
135
38 %
5 Voetbal-, basket- of andere sportvelden
34
10 %
6 Zwembad
6
2%
7 Andere:
9
3%
8 Weet niet
0
0%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 354
%
20% 40% 60% 80%
Quasi alle speelplaatsen in de Vlaamse basisscholen beschikken - net zoals ook vorige bevragingen aangaven - over veldlijnen en bijhorende spel- en sportuitrusting zoals doelen, basketbalringen of volleybalnetten (93 %). Ook een overdekt gedeelte (80 %), groeninplantingen (75 %) en zithoekjes (81 %) zijn aanwezig op de overgrote meerderheid van de speelplaatsen in het Vlaamse basisonderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
94
Wat is voorzien op uw speelplaats?
Totaal
% van antwoorden
1 Er is niets voorzien op de speelplaats.
7
1%
2 Er zijn markeringen (veldlijnen, ...) en/of bijhorende spel- of sportuitrusting (basketbalring, doel, …) aangebracht.
575
93 %
3 De speelplaats heeft groen: struiken, bomen, ...
467
75 %
4 Er is een overdekt gedeelte voorzien om buiten te gaan bij regenweer.
494
80 %
5 Er zijn zithoekjes aangebracht.
500
81 %
6 Andere:
60
10 %
7 Weet niet
0
0% 0%
Totaal aantal respondenten: 620
%
20% 40% 60% 80%
1.8 Resultaten van een bewegingsbeleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten In de bevraging van het basisonderwijs (BaO) en secundair onderwijs (SO) omtrent een bewegingsbeleid werden de drie componenten van een bewegingsbeleid op school expliciet opgenomen:
Gezondheidseducatie rond beweging in de klas.
De reglementering en afspraken rond beweging op schoolniveau.
De beschikbaarheid en het gebruik van spel- en sportinfrastructuur, stimuli voor leerlingen en het aanbod van bewegingsactiviteiten op school.
Binnen een bewegingsbeleid op school wegen in de uitbouw van het schoolbeleid vooral de componenten van het aanbod en de gezondheidseducatie het zwaarst door.
Globaal kunnen we stellen dat tussen 2009 en 2013 de Vlaamse basisscholen een kleine achteruitgang optekenden voor een kwaliteitsvol bewegingsbeleid: de gemiddelde totaalscores zijn gedaald van 59,5 naar 56,9. Vanuit het feit dat basisscholen in 2009 reeds gemiddeld hoog scoorden voor hun bewegingsbeleid en er enige ruis op de vergelijking zit omwille van veranderingen in vraagstelling9 is deze lichte achteruitgang verwaarloosbaar. Ook in het secundair onderwijs merken we voor de voorbije periode een lichte daling van de totaalscore voor het bewegingsbeleid. Ook hiervoor zien we een oorzaak in de verschillen in de vraagstelling. Het histogram van het bewegingsbeleid in het basisonderwijs volgt een normaalverdeling. De scores van de normaalverdeling liggen wel eerder ver uit elkaar. De scores bevinden zich 9
Zo werd de vraagstelling ten aanzien van 2009 gedeeltelijk gewijzigd bv. voor wat betreft de methodieken (toevoeging van materialen) en antwoordcategorieën ‘weet niet’ bij aantal vragen toegevoegd.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
95
overwegend tussen 37 en 80 op 100. Zowel aan de rechter- als linkerzijde van de gemiddelde score zien we ongeveer een gelijk aantal scholen. Een kleine meerderheid scoort meer dan de gemiddelde score (mediaan = 57,3). Globaal krijgen we dus een positief beeld van het bewegingsbeleid in basisscholen. Er is tegenover de indicatorenbevraging van 2009 een lichte daling, maar deze is verwaarloosbaar. Ook als we de intervalgrafieken van 2009 en 2012 vergelijken dan zien we een sterke gelijkaardigheid: een groot aantal scholen behaalt een zeer hoge score (>70), slechts een klein aantal basisscholen behaalt een lage score (<40). Beweging als gezondheidsthema binnen de gezonde scholenaanpak is sterk ingeburgerd in het Vlaamse basisonderwijs.
TOTAALSCORE VOOR HET BEWEGINGSBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Als we de totaalscore van het bewegingsbeleid in basisscholen afzetten tegen schoolkenmerken, dan is er geen significante invloed voor de schoolkenmerken onderwijstype, schoolgrootte, aanwezigheid van doelgroepleerlingen en ligging (centrumstad of niet). In de bevraging van 2009 waren er wel significante verschillen voor het schoolkenmerk schoolgrootte, meer bepaald het verschil tussen kleine scholen(< 100 lln.) en de andere (middelgrote en grote) scholen. Als we de gemiddelde totaalscore voor beweging bekijken in functie van het onderwijsniveau, dan zien we wel een significante variatie, net zoals ook in de indicatorenbevraging van 2009 werd vastgesteld: de gemiddelde totaalscore voor het bewegingsbeleid blijkt afhankelijk te zijn van het onderwijsniveau in het basisonderwijs. Voor het secundair onderwijs is dit geen significante factor. Voor het bewegingsbeleid is er voor het onderwijsniveau een statistisch verschil in de globale score tussen autonome kleuterscholen en lagere en basisscholen: de autonome kleuterscholen scoren gemiddeld heel wat lager (52) dan lagere scholen (60,7) en basisscholen (56,9). Voor een verklaring hiervoor is verdere analyse noodzakelijk. Zo kan het significante verschil bijvoorbeeld te wijten zijn aan het feit dat de vraagstelling misschien meer appelleert
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
96
aan de situatie in het lager onderwijs. Eventueel kan de verschillende organisatie en plaats in het curriculum van de bewegingseducatie een oorzaak zijn. Of is het gebrek aan beschikbaarheid van infrastructuur misschien een reden dat autonome kleuterscholen beduidend zwakker scoren. Ook de analyse op componentenniveau bevestigt alvast de stelling van een globaal zwakker bewegingsbeleid in kleuterscholen (zie later).
Als we het bewegingsbeleid bekijken voor de strategie educatie, zien we dat de grote meerderheid van de basisscholen relatief goed scoren. Het gemiddelde is 6,1 en een kleine meerderheid scholen scoren meer dan dit gemiddelde (mediaan = 6,3). Algemeen kunnen we dus stellen dat het gezondheidsthema beweging ruim aan bod komt in de lessen, in meerdere vakken en dit meerdere keren per schooljaar in de meeste bassischolen. Scholen met zeer hoge scores geven aan dit thema horizontaal en verticaal afstemmen met het volledige team. Vergeleken met het gezondheidsthema voeding is het wel minder sterk aanwezig in het Vlaamse basisonderwijs. De brede aandacht voor bewegingseducatie in de basisscholen is een logisch gevolg van de pedagogische doelen en het curriculum van het basisonderwijs. Het thema is opgenomen in het curriculum. De ontwikkelingsdoelen (kleuteronderwijs) en eindtermen (lager onderwijs) lichamelijke opvoeding en (in mindere mate) wereldoriëntatie bepalen de leerinhouden van de educatie over beweging in het basisonderwijs. Vergelijken we met voorgaande bevragingen dan zien we in 2012 een ietwat afgenomen aandacht en kwaliteitsvolle uitwerking van bewegingseducatie in de basisscholen vergeleken met de situatie in 2009.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
97
COMPONENTSCORE EDUCATIE VOOR SCHOOLKENMERKEN Het onderwijstype, het onderwijsniveau en de ligging hebben als schoolkenmerken geen significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie. In de bevraging van 2009 waren er wel significante verschillen voor het schoolkenmerken onderwijsniveau (meer bepaald het verschil tussen kleuter- en lager onderwijs). In 2012 zijn de verschillen voor onderwijsniveau niet meer onderling significant, maar we merken wel dat het kleuteronderwijs voor bewegingseducatie nominaal sterker scoort dan het lager en basisonderwijs. In ons zoeken naar de factoren die maken dat kleuterscholen een lagere totaalscore hebben voor het bewegingsbeleid kunnen we de hypothese dat dit te maken heeft met de organisatie en invulling van de bewegingseducatie alvast uitsluiten. De schoolgrootte heeft een significante invloed op de componentscore educatie binnen het bewegingsbeleid. De correlatie tussen de grootte van de school en de globale score beweging moet evenwel genuanceerd worden. Feitelijk is er duidelijk sprake van 2 groepen: de kleine scholen met minder dan 100 leerlingen scoren gemiddeld hoger, scholen met meer dan 100 leerlingen scoren gemiddeld lager. Dit resultaat is opvallend, door de band scoren kleine scholen significant lager voor hun gezondheidsbeleid (algemeen en thematisch) en dit voor verschillende componenten. Bovendien staat dit in contrast met de indicatorenbevraging van 2009, toen werd aangetoond dat kleine scholen het moeilijker hadden om kwaliteitsvol te werken aan bewegingseducatie.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
98
In tegenstelling tot de totaalscore bewegingsbeleid merken we op dat er bij educatie rond beweging een significant verschil is voor de aanwezigheid van doelgroepleerlingen. De scholen met een kleiner aantal doelgroepleerlingen behalen een beduidend lagere gemiddelde score in vergelijking met scholen met een groter aantal doelgroepleerlingen. Dit gaat op voor alle categorieën, behalve voor de hoogste categorie (80 % -100 % doelgroepleerlingen) waar we opnieuw een daling van de gemiddelde totaalscore opmerken. Hetzelfde patroon zien we bij de componentscore educatie voor het gezondheidsthema voeding. De nominale verschillen tussen de verschillende categorieën zijn enkel groot tussen de scholen met minder dan 40 % en meer dan 40 % doelgroepleerlingen, binnen beide groepen zijn de nominale verschillen verwaarloosbaar (<40 %) of klein (>40 %). De aanwezigheid van doelgroepleerlingen had in 2009 geen significante invloed op de ontwikkeling van een kwaliteitsvolle bewegingseducatie, een verschil met de resultaten van 2012.
Als we het bewegingsbeleid bekijken voor de strategie reglementering, zien we dat de overgrote meerderheid van de basisscholen relatief goed scoren op vlak van reglementering. Het gemiddelde is 5,5 met de helft van de scholen eronder en de andere helft erboven (mediaan = 5,5). Vergelijken we met voorgaande bevragingen dan zien we in 2012 een gedaalde aandacht en kwaliteitsvolle uitwerking van de afspraken over beweging in de basisscholen vergeleken met de positieve situatie in 2009 (6,1), maar globaal blijft de gemiddelde score hoog. Als we de histogram bekijken dan is zichtbaar dat er een aantal basisscholen zijn die hierop zeer laag scoren en een aantal andere die dan weer zeer hoge scores neerzetten: sommige basisscholen verkiezen binnen hun bewegingsbeleid blijkbaar niet te werken via de strategie van (veelal stimulerende) afspraken en regels, andere basisscholen zetten daar dan weer wel sterk op in.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
99
COMPONENTSCORE REGLEMENTERING VOOR SCHOOLKENMERKEN Terwijl er binnen de component reglementering in het voedingsbeleid geen enkel onderzocht schoolkenmerk een significante invloed op de componentscore heeft, is dat wel het geval voor de component reglementering in het bewegingsbeleid: schoolgrootte en onderwijsniveau zijn significante schoolkenmerken. Dat waren ze trouwens ook voor de reglementering omtrent beweging in 2009. Het onderwijstype, de aanwezigheid van doelgroepen en de ligging hebben als schoolkenmerken geen significante invloed op de gemiddelde componentscore reglementering. Wanneer we de gemiddelde componentscore voor reglementering voor beweging bekijken in functie van de schoolgrootte kunnen we stellen er een significant verschil is tussen een school met minder dan 100 leerlingen en een school met meer dan 100 leerlingen. Hoe groter de school, hoe hoger de gemiddelde score voor reglementering voor beweging.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
100
Voor de gemiddelde componentscores reglementering is voor het onderwijsniveau een statistisch verschil in de globale score tussen enerzijds autonome kleuterscholen en anderzijds basis- en lagere scholen. Bovendien scoren de autonome kleuterscholen nominaal gemiddeld heel wat lager. Dat kleuterscholen opvallend minder afspraken of regels maken voor hun leerlingen rond beweging lijkt logisch omwille van de leeftijdsgroepen en de kleine autonomie wat betreft beweging die de jonge kinderen hebben. Bovendien zal het extra stimuleren van kleuters niet gebeuren via afspraken over gebruik van materialen en infrastructuur, actieve verplaatsing e.a. Hier vinden we alvast een eerste verklaring waarom het gemiddelde bewegingsbeleid in de Vlaamse kleuterschool opvallend lager scoort dan in de lagere of basisschool.
Als we het bewegingsbeleid bekijken voor de beleidscomponent aanbod, meer bepaald de beschikbaarheid van infrastructuur en de stimuli en het aanbod van bewegings- en sportactiviteiten, zien we dat de gemiddelde score in de buurt ligt van de component reglementering en iets lager dan de component educatie. Het gemiddelde is 5,4 en dit is meteen ook de waarde waaronder en waarboven telkens ongeveer de helft van de scholen zich situeert (mediaan = 5,4). Vergelijken we met voorgaande bevragingen dan zien we in 2012 een evenredige aandacht en kwaliteitsvolle uitwerking van het bewegingsaanbod in de basisscholen als in 2009, zelfs een kleine groei is zichtbaar. De histogram van het bewegingsaanbod volgt een normaalverdeling. De spreiding is eerder klein: de waarden van de scores verschillen onderling niet zo veel.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
101
COMPONENTSCORE AANBOD VOOR SCHOOLKENMERKEN Het onderwijstype en de aanwezigheid van doelgroepen hebben als schoolkenmerken geen significante invloed op de gemiddelde componentscore aanbod. De grafiek toont aan dat de gemiddelde componentscore aanbod voor beweging afhankelijk is van de schoolgrootte. Er is een significant verschil in de gemiddelde score tussen een school met een leerlingenaantal kleiner dan 100 en een school met een leerlingenaantal groter dan 300. Nominaal kunnen we stellen: hoe groter de school, hoe hoger de gemiddelde score voor bewegingsaanbod. Of anders: grootschaligheid geeft basisscholen een voordeel wat betreft de organisatie van bewegings- en sportactiviteiten, het stimuleren tot meer bewegen van de leerlingen en de beschikbaarheid van faciliteiten en infrastructuur. Kleinschaligheid geeft dan weer een nadeel.
De gemiddelde componentscore voor bewegingsaanbod wordt significant beïnvloed door het onderwijsniveau. Er is een statistisch verschil in de scores tussen autonome kleuterscholen en lagere en basisscholen: de autonome kleuterscholen scoren gemiddeld heel wat lager.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
102
Meteen geeft dit een hint voor wat betreft de mogelijke verklaringen voor het grote verschil van de totaalscore voor bewegingsbeleid tussen kleuterscholen en lagere/basisscholen. Het verschil in totaalscore lijkt dus ook een gevolg van een minder uitgebouwd aanbod van bewegingsactiviteiten of een meer beperkte beschikbaarheid van spel- en sportinfrastructuur in de autonome kleuterscholen. Verdere analyse moet uitmaken of het vooral een gevolg is van een minder uitgebouwd aanbod van activiteiten buiten de klas, te verklaren door de jonge leeftijdsgroepen in het kleuteronderwijs, of van het feit dat kleuterscholen over minder faciliteiten en infrastructuur kunnen beschikken.
Het schoolkenmerk ligging heeft in de verschillende indicatorenbevragingen als schoolkenmerk meestal weinig invloed uitgeoefend op de kwaliteit van het algemeen en thematisch gezondheidsbeleid dat basisscholen voeren in Vlaanderen. Het bewegingsaanbod is hier een uitzondering op geweest (in 2012 nu ook significante verschil voor het voedingsaanbod). In het verleden werd enkele keren vastgesteld dat basisscholen die in een stedelijke context liggen meer kansen hebben om een kwaliteitsvol aanbod van bewegingsen sportactiviteiten uit te bouwen en om te beschikken over kwaliteitsvolle infrastructuur dan degene in een meer landelijke omgeving zijn gesitueerd. In de resultaten van 2012 zien we echter net het omgekeerde: basisscholen die niet in een centrumstad gevestigd zijn, scoren significant beter dan basisscholen die wel in een centrumstad liggen. De verklaring hiervoor kan zijn dat scholen buiten een centrumstad in een omgeving liggen die meer open ruimte biedt en dus ook meer kansen tot een bewegingsaanbod geeft. Maar zoals eerder gesteld: dit staat in contrast met de densiteit van aanbod van activiteiten en beschikbare infrastructuur in sterk verstedelijkte omgevingen. Verdere analyses zijn noodzakelijk om hiervoor enige verklaring aan te reiken.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
103
Uit de gemiddelde scores van de basisscholen blijkt dat ze voor de verschillende beleidscomponenten een gelijkwaardige score neerzetten, met een ietwat sterkere score voor bewegingseducatie. Vergeleken met 2009 is er wel ietwat achteruitgang merkbaar voor bewegingseducatie en voor kwaliteitsvolle reglementering. De invulling van het bewegingsaanbod bleef gelijk. De vaststelling uit 2009 dat veel basisscholen reeds ver staan in de uitbouw van een integraal bewegingsbeleid blijft volledig overeind in 2012, maar – zoals eerder gezegd – blijft een vooruitgang in de voorbije periode uit. De drie beleidscomponenten halen goede scores in het basisonderwijs, de gemiddelde kwaliteit van het bewegingsbeleid is hoog, maar er is globaal een stagnatie. Vergeleken met de resultaten van de vorige bevraging zien we enige diversificatie van de situatie voor de verschillende schoolkenmerken. Waren in het verleden enkel onderwijsniveau en in meer beperkte mate ook schoolgrootte significante predictors, dan is dit in 2012 nog altijd het geval. Maar nu blijken ook de aanwezigheid van doelgroepleerlingen en de ligging van de school een beduidende invloed uit te oefenen op respectievelijk de uitwerking van de bewegingseducatie en de mogelijkheid om een kwaliteitsvol aanbod van activiteiten en infrastructuur te realiseren.
1.9 Resultaten van bevraging educatie sociale vaardigheden in het basisonderwijs Het werken aan sociale vaardigheden in het kleuter- en lager onderwijs vormt de basis voor een effectieve schoolwerking met betrekking tot tabak, alcohol en drugs. Kinderen leren kritisch denken, opkomen voor hun eigen mening en weerbaar maken, ligt in de voorbereiding van de tabaks- en alcoholpreventie die vanaf een derde graad lager onderwijs (best) plaatsvindt en van de drugpreventie in de secundair school. In het kader van de bevraging van scholen naar hun gezondheidsbeleid met betrekking tot tabak, alcohol en drugs werd voor het basisonderwijs de educatie sociale vaardigheden
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
104
bevraagd. Dit als een gemeenschappelijk gedeelte voor deze thema’s waarvoor we daarna de meer specifieke schoolwerking rapporteren.
In het curriculum van het kleuter- en lager onderwijs zijn sociale vaardigheden opgenomen in de leergebiedoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat meer dan 9 op 10 basisscholen (92 %) aangeven hierover educatie te organiseren. Eerder de 7 % scholen die aangeeft dit niet te doen, is verwonderlijk. De leerinhouden sociale vaardigheden komen in elk leerjaar lager onderwijs sterk aan bod, maar zijn het sterkst aanwezig in het 5e en 6e leerjaar (respectievelijk in 87 % en 91 % van de scholen). Komt sociale vaardigheden aan bod in leerjaren?
Totaal
1 Ja
570
92 %
2 Neen
42
7%
3 Weet niet
6
1%
Totaal aantal respondenten: 618
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In welke leerjaren kom sociale vaardigheden aan bod?
Totaal
1 1e
477
84 %
2 2e
473
83 %
3 3e
481
84 %
4 4e
478
84 %
5 5e
497
87 %
6 6e
516
91 %
7 Weet niet
29
5%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 570
%
20% 40% 60% 80%
De overgrote meerderheid van de basisscholen voorziet educatie over sociale vaardigheden, werkt hieraan in de verschillende leerjaren lager onderwijs en brengt sociale vaardigheden ook aan via verschillende leergebieden: bij meer dan 9 op 10 basisscholen (93 %) komt het in meerdere lessen aan bod.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
105
In welke mate komt sociale vaardigheden aan bod in de lessen?
Totaal
1 In meerdere lessen (vb. in WO, taal, godsdienst/zedenleer, ...)
531
93 %
2 In één les (bijv. in WO)
30
5%
3 In geen enkele les
2
0%
4 Weet niet
7
1%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 570
%
20% 40% 60% 80%
Ruim drie kwart van de basisscholen (76 %) organiseert wel eens een gezamenlijke activiteit van meerdere klassen of een schoolproject rond sociale vaardigheden. In meer dan 4 op 10 scholen (43 %) gebeurt dit zelfs meerdere keren per schooljaar.
Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. een projectdag, projectweek, …) omtrent sociale vaardigheden georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
266
43 %
2 Ja, één per schooljaar
86
14 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
115
19 %
4 Neen
132
21 %
5 Weet niet
18
3%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 617
%
20% 40% 60% 80%
De lessen, projecten en andere educatieve activiteiten over sociale vaardigheden die in de meeste basisscholen doorheen de leerjaren geweven zijn en in meerdere lessen worden aangebracht, worden in drie kwart van de scholen (74 %) afgestemd tussen de leraren die in de verschillende leerjaren staan. Binnen dergelijke leerjaar- en leergebiedoverschrijdende context is het vreemd dat nog een kwart van de scholen (24 %) de invulling en organisatie van de educatie sociale vaardigheden beschouwt als de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
106
Zijn de lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond sociale vaardigheden op elkaar afgestemd?
Totaal
1 Ja, ze worden verticaal afgestemd tussen leraren.
377
74 %
2 Neen, het is de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
124
24 %
3 Weet niet
8
2%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 509
%
20% 40% 60% 80%
De vraag over de acties, methodieken en projecten waarmee de school werkt, werd gesteld voor de thema’s sociale vaardigheden, roken, alcohol en/of drugs samen. Op deze vraag antwoordt 78 % positief: ruim drie kwart van de basisscholen geeft aan mee te doen met acties of projecten en methodieken te gebruiken over sociale vaardigheden, roken, alcohol en/of drugs. Algemeen valt op dat scholen niet echt vaak een bepaalde actie, project of methodiek hiervoor hanteren, de cijfergegevens zijn verspreid over veel items die maar in een beperkt aantal scholen worden gebruikt. De enige uitzondering hierop is het Mega-project voor middelenpreventie, we komen hier later op terug. Voor wat betreft het thema sociale vaardigheden worden vooral de educatieve pakketten Toeka (Leefsleutels) (12 %), Het gat in de haag (De sleutel) (7 %) en Contactsleutels (De Sleutel) (pakketten tussen 3 % en 5 %) gebruikt.
Voor het thema sociale vaardigheden hebben we enkel een beperkte bevraging naar de educatie opgezet, daar we dit enkel hebben bevraagd als ‘voortraject’ naar een meer specifieke werking rond tabak, alcohol en drugs. Zo zien we het dus in het basisonderwijs als een onderdeel van het gezondheidsbeleid rond roken, alcohol en drugs. We berekenen voor dit thema de componentscore zoals voor de overige gezondheidsthema’s. De gemiddelde componentscore is 7, 4, een hoge score waarbij het grootste aantal basisscholen een hogere score heeft dan het gemiddelde (mediaan = 8,1). De meeste scholen schommelen tussen een score van 8 en 10. Een groot aantal scholen behaalt zelfs de maximumscore van 10. Algemeen kunnen we dus stellen dat er in de basisscholen een zeer sterke aandacht is voor educatie over sociale vaardigheden: doorheen de verschillende leerjaren, in meerdere leergebieden, met klasoverstijgende activiteiten en schoolprojecten en afgestemd in het schoolteam.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
107
1.10 Resultaten van een rookbeleid in het basisonderwijs: bespreking indicatoren Er is in het basisonderwijs een groot verschil tussen de aandacht voor tabakspreventie en de aandacht voor evenwichtige voeding en beweging. In tegenstelling tot de thema’s voeding en beweging lijkt tabakspreventie op het klasintern niveau heel wat minder uitgebouwd te zijn. Naast het gegeven dat specifieke tabakspreventie pas vanaf een derde graad lager onderwijs wordt geadviseerd, voor lager leerjaren en het kleuteronderwijs wordt aanbevolen om aan sociale vaardigheden te werken, is het ook een afspiegeling van de reële situatie dat het thema duidelijk meer aansluit bij het secundair dan het basisonderwijs omwille van de leeftijdscategorieën van de leerlingen. Van voorgaande bedenkingen vinden we sporen binnen alle componenten, maar ze komen het sterkst tot uiting in de antwoorden binnen de beleidscomponent educatie.
Roken komt in bijna 2 op 3 basisscholen (64 %) expliciet aan bod in de leerjaren, dit vooral in het 5e en het 6e leerjaar (respectievelijk 48 % en 96 % van de scholen die hierrond werken). In de eerste 4 leerjaren wordt er amper aan roken gewerkt in de klas (9 % van de scholen met educatie over roken werken eraan in het 4e leerjaar, de educatie in lagere leerjaren is quasi nihil). De aanbevelingen voor specifieke gezondheidseducatie over roken geeft aan om hiermee pas in de 3e graad van de basisschool te starten, wat ook duidelijk gebeurt. Dit hangt samen met de ontwikkeling van de kinderen die door de band op jonge leeftijd niet aangesproken moeten worden over dit specifieke thema (want nog in de precontemplatieve fase wat roken, alcohol- en druggebruik betreft, cfr. Stages of Change model van Prochaska & Diclemente). In zoverre we kunnen vergelijken met de bevraging van 2009 (want de vraagstelling werd gewijzigd) is de situatie in 2012 gelijklopend, zelfs met een lichte vooruitgang tegenover 2009: het percentage basisscholen dat aangeeft educatie over roken te organiseren is licht gestegen van 61 % naar 64 %.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
108
Komt roken aan bod in de leerjaren?
Totaal
% van antwoorden
1 Ja
394
64 %
2 Neen
163
26 %
3 Weet niet
61
10 % 0%
Totaal aantal respondenten: 618
%
20% 40% 60% 80%
In welke leerja(a)r(en) komt roken aan bod?
Totaal
1 1e
10
3%
2 2e
11
3%
3 3e
15
4%
4 4e
37
9%
5 5e
191
48 %
6 6e
377
96 %
7 Weet niet
9
2%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 394
%
20% 40% 60% 80%
Bijna de helft van de scholen met educatie over roken (49 %) geeft aan roken als onderwerp in meerdere lessen aan bod te laten komen. Dit betekent een stevige vooruitgang tegenover de situatie in 2009, toen gaven minder dan 4 op 10 scholen (38 %) aan dat roken aan bod kwam in meerdere vakken. In welke mate komt roken aan bod in de lessen?
Totaal
1 In meerdere lessen (bv. in WO, taal, godsdienst/zedenleer, ...)
193
49 %
2 In één les (bv. in WO)
195
49 %
3 In geen enkele les
0
0%
4 Weet niet
6
2% 0% 20% 40% 60% 80%
Totaal aantal respondenten: 394
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
109
%
Ongeveer 1 op 7 basisscholen (15 %) zet klasoverstijgende activiteiten of schoolprojecten op over roken. Vanuit het gegeven dat specifieke tabakspreventie in het basisonderwijs best enkel in de derde graad lager onderwijs wordt gegeven, lijkt dit ons een logisch antwoord. Deze situatie is gelijkaardig aan de resultaten in 2009, maar toen gaf nog 19 % van de basisscholen aan wel eens een klasoverstijgende activiteit of schoolproject over roken te organiseren. Deze daling moet omwille van bovenstaande elementen niet meteen als negatief worden geïnterpreteerd. Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. een projectdag, projectweek, …) omtrent roken georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
18
3%
2 Ja, één per schooljaar
41
7%
3 Ja, maar niet elk schooljaar
28
5%
4 Neen
515
83 %
5 Weet niet
15
2%
Totaal aantal respondenten: 617
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Ongeveer de helft van de scholen met educatie over roken (48 %) geeft aan dat de lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond roken tussen leraren op elkaar worden afgestemd, terwijl de andere helft wijst op het feit dat dit de individuele verantwoordelijkheid van de leraar is. Dit is beduidend lager dan bijvoorbeeld de organisatie van de educatie over sociale vaardigheden of over voeding en beweging. Een verklaring voor dit lager cijfer kan gezocht worden in het gegeven dat lessen over roken bijna uitsluitend worden gegeven in een derde graad lager onderwijs. Zijn de lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond roken op elkaar afgestemd?
Totaal
1 Ja, ze worden verticaal afgestemd tussen leraren.
89
48 %
2 Neen, het is de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
92
50 %
3 Weet niet
4
2% 0%
Totaal aantal respondenten: 185
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
110
20% 40% 60% 80%
%
De vraag over de acties, methodieken en projecten waarmee de school werkt, werd gesteld voor de thema’s sociale vaardigheden, roken, alcohol en/of drugs samen. Op deze vraag antwoorden 78 % positief: ruim drie kwart van de basisscholen geeft aan mee te doen met acties of projecten en methodieken te gebruiken over sociale vaardigheden, roken, alcohol en/of drugs. Voor wat betreft het specifieke thema tabak, waarvoor slechts een zeer beperkt aanbod voor het basisonderwijs bestaat, merken we dat nauwelijks acties, projecten en methodieken door de basisscholen gebruikt worden. Zelfs een didactisch pakket als Game.over@tabak (VIGeZ) wordt in amper 1 % van de basisscholen gebruikt. Enige uitzondering hierop vormt de brochure Als de rook uit je school is verdwenen (VIGeZ, Logo’s), dat in 5 % van de basisscholen wordt gebruikt. Deze brochure helpt scholen bij de concrete invulling van de wetgeving rookvrij schooldomein (2008) in hun rookbeleid. Kijken we naar bredere acties, projecten en methodieken waarin tabakspreventie expliciet aan bod komt, dan is het vooral het Mega-project dat gebruikt wordt: bijna 2 op 10 scholen (18 %) geeft aan hiermee te werken. Bij de antwoordcategorie ‘andere’ heeft een aantal scholen het over eigen materialen van CLB, politie en gemeenten, mogelijk gaan hier nog een aantal Mega-projecten achter schuil. Gezien dit project niet eenduidig positief geëvalueerd is, dienen we de vraag te stellen of de brede verspreiding ervan een goede zaak is (zie infra)
De beleidscomponent reglementering weegt in de uitbouw van een degelijk tabakspreventiebeleid op school zwaar door. Bovendien wordt de schoolreglementering sterk ingevuld door de wetgeving rond roken in openbare plaatsen (1991), roken op het werk (2005) en het rookverbod op de speelplaats en in open ruimten van de schoolcampus (2008). De reglementering was in vorige indicatorenbevragingen steeds de sterkst uitgebouwde component in basisscholen (overigens ook in secundaire scholen , waar hij nog sterker scoort). In de huidige indicatorenbevraging is dit niet anders. In de indicatorenbevraging 2009 was de sterke implementatie van de nieuwe wetgeving rookvrij schooldomein (2008) duidelijk zichtbaar in de sterke toename van formalisering van afspraken en regels voor de leerlingen en de verhoogde aandacht voor afspraken en regels voor ouders en derden die de school bezoeken. Voor de periode 2009-2012 valt deze groei stil, maar is er anderzijds ook geen terugval: voor wat betreft de rookreglementering voor leerlingen, ouders en derden blijft de positieve situatie van 2009 onverminderd gelden in 2012, echter zonder enige verdere groei. In ruim 6 op 10 basisscholen (63 %) is er een schriftelijke reglementering of mondelinge afspraak rond het roken van leerlingen. Dit is een status quo met 2009, toen 60 % van de basisscholen aangaf hierover te beschikken. Uit de vergelijking met 2009 blijkt dat de verankering van de regels of afspraken voor leerlingen in basisscholen quasi gelijk blijft: in 2009 heeft 55 % van de basisscholen dit opgenomen in het schoolreglement, in 2012 gaat het om 58 %. Ook het aantal scholen met aandacht voor afspraken en reglementering voor ouders, blijft op gelijke hoogte tussen 2009 en 2012. In 2009 hadden 91 % van de scholen aandacht voor ouders en 86 % voor derden. In 2012 blijft deze situatie gelden: bijna 9 op 10 basisscholen (89 %) heeft mondelinge of schriftelijke afspraken en regels voor het rookgedrag van ouders, en 84 % voor derden die het schooldomein bezoeken. Verankering van de rookregels voor
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
111
ouders en bezoekers in het schoolreglement is er in respectievelijk 8 op 10 (voor ouders; 79 %) en 7 op 10 (voor derden; 67 %) basisscholen. Alweer volledig in overeenstemming met de situatie in 2009. We kunnen besluiten dat de verhoogde aandacht voor een rookreglementering voor leerlingen, ouders en derden die in 2009 het gevolg was van de nieuwe wetgeving rookvrij schooldomein, in 2012 duidelijk geconsolideerd is in het Vlaamse basisonderwijs.
Duid aan of uw school voor de volgende doelgroepen over een reglement/afspraken beschikt met betrekking tot roken.
Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het schoolreglement
Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het schoolreglement
Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
Neen
Weet niet
Leerlingen
58 %
2%
3%
36 %
2%
Ouders
79 %
5%
5%
10 %
2%
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur
67 %
9%
8%
13 %
3%
(N=617)
Voor de maatregelen die dan in scholen worden genomen is er, naast het (evidente) algemeen rookverbod voor leerlingen in alle basisscholen, ook weer vooral een consolidatie van de situatie in 2009. In 2009 was te zien dat de invoering van het rookverbod op het schooldomein meer basisscholen had aangezet om het schoolterrein ook buiten de wettelijk voorziene tijdszones rookvrij te maken, echter slechts in beperkte mate. In 2012 zien we dus vooral een consolidatie hiervan, wel met een kleine, maar duidelijke vooruitgang. Ter herinnering: de wetgeving over het rookverbod op het schooldomein stelt een algemeen rookverbod in tijdens weekdagen van 6.30 u. tot 18.30 u. Buiten deze periode kunnen scholen zelfs beslissen of ze roken toelaten in de open ruimten. Enkele basisscholen bekennen toch dat ze toestaan dat respectievelijk ouders (2 %) en derden (3 %) op het schoolterrein in openlucht (parking, tuin, sportveld,…) roken tijdens periodes dat de wetgever een algemeen rookverbod afdwingt (overdag, tijdens weekdagen) op het schooldomein. Als het gaat over de periode die buiten de wetgeving op het algemeen rookverbod op het schooldomein valt, hebben ongeveer 8 op 10 basisscholen (voor ouders: 80 %, voor derden: 78 %) een volledig rookverbod (= permanent) ingevoerd voor de speelplaats. Ongeveer 7 op 10 scholen (voor ouders: 71 %, voor derden: 69 %) deden hetzelfde voor de overige buitenruimtes (parking, tuin, sportveld, …). Bij het percentage basisscholen dat roken buiten de schooldagen of in het weekend wel toestaat zien we echter een daling van de percentages voor de ouders (voor derden werd deze vraag niet gesteld in 2009, dus geen vergelijking mogelijk). Zo geeft minder dan 1 op 6
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
112
basisscholen aan dat ouders nog mogen roken tijdens weekdagen buiten de schooluren op respectievelijk de speelplaats (13 %) en in andere schoolterreinen (16 %). In 2009 ging het nog om 2 op 10 scholen die dit toestonden (19 % voor speelplaats; 20% voor overige schoolterreinen). Dezelfde evolutie is in sterkere mate zichtbaar voor het roken op school tijdens het weekend (bv. tijdens opendeurdagen): lieten 1 op 4 basisscholen in 2009 nog toe dat ouders rookten op school tijdens initiatieven in het weekend (24 % voor speelplaats; 26% voor overige schoolterreinen), dan wordt dit in 2012 nog door ongeveer 1 op 6 scholen getolereerd (15 % voor speelplaats; 17 % voor overige schoolterreinen). Hoewel deze vraag in 2009 niet werd gesteld voor derden en bezoekers van de scholen, durven we stellen – onder meer vanuit de sterk gelijklopende gegevens tussen ouders en derden – dat er van dezelfde evolutie sprake kan zijn voor de maatregelen naar derden toe. Voor 2012 zien we alvast een volledig gelijklopend beeld als voor de ouders. We kunnen besluiten dat in 2012 basisscholen dus meer aandacht dan in 2009 hebben voor een rookverbod op school voor ouders en derden dat verder gaat dan de wettelijke verplichting. Op welke tijdstippen is het toegelaten om te roken op de speelplaats?
Ouders
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur
Tijdens weekdagen overdag (van 6u30 tot 18u30)
0%
0%
Tijdens weekdagen avond/ochtend (van 18u30 tot 6u30)
13 %
14 %
Tijdens het weekend
15 %
16 %
Nooit
80 %
78 %
Op welke tijdstippenis het toegelaten om te roken op andere schoolterreinen in open lucht?
Ouders
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur
Tijdens weekdagen overdag (van 6u30 tot 18u30)
2%
3%
Tijdens weekdagen avond/ochtend (van 18u30 tot 6u30)
16 %
17 %
Tijdens het weekend
17 %
19 %
Nooit
71 %
69 %
(N=617)
(N=617)
De kwaliteit van reglementering en afspraken hangt voor een groot deel af van de mate waarin de school procedures en sancties voorziet, de regels controleert en de overtreders hierop aanspreekt en straft volgens de geldende (straf)regels. In de bevraging werd gepeild naar de kwaliteit van de afspraken via het aanspreken van overtreders en de vraag naar aanwezigheid van sancties.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
113
Het basisonderwijs geeft hetzelfde beeld als in 2009 wat betreft overtredingen op het rookreglement. Er zijn bijna geen basisscholen (2 %) die aangeven dat er leerlingen zijn die wel eens een overtreding begaan tegen het ingestelde rookverbod. Wanneer we daarentegen kijken naar de ouders en derden, dan zien we dat bijna 5 op 10 scholen (50 % voor ouders, 48 % voor derden) overtredingen van het rookreglement door de ouders en derden zelden of soms meemaakt. Er zijn evenwel (bijna) geen basisscholen die vaak dergelijke overtredingen van ouders of derden meemaken.
Aantal keer overtredingen van het ingestelde rookverbod op de school de voorbije 3 jaar?
Leerlingen
Ouders
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur
Vaak
0%
1%
0%
Soms
0%
9%
12 %
Zelden
2%
40 %
36 %
Nooit
94 %
45 %
41 %
Weet niet
4%
5%
11 %
(N=617)
In de enkele gevallen (in 13 scholen) wanneer het rookverbod wordt overtreden door leerlingen geven 85 % (= 11 scholen) van de betrokken scholen aan de leerlingen er altijd op aan te spreken, in 2 basisscholen worden bij een overtreding de leerlingen er nooit op aangesproken. Voor een kwaliteitsvolle en effectieve reglementering in het rookbeleid is het van groot belang dat leerlingen hier telkens worden op aangesproken. In het geval van de ouders en derden worden die door meer dan de helft van de betrokken basisscholen hierop steeds aangesproken (53 % voor ouders, 58 % voor derden), in meer dan een derde van de betrokken scholen (37 % voor ouders, 31 % voor derden) gebeurt dat soms. Net zoals in 2009 is er slechts een kleine minderheid van basisscholen (7 % voor elke categorie) die ouders en derden die het rookreglement op school overtreden hier nooit op aanspreken.
Wie wordt (werd de voorbije 3 jaar), bij overtreding van het rookverbod, hierop aangesproken?
Leerlingen (N= 13)
Ouders (N= 307)
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur (N= 301)
Steeds aangesproken
85 %
53 %
58 %
Soms aangesproken
0%
37 %
31 %
Nooit aangesproken
15 %
7%
7%
In vergelijking met 2009 zijn er in 2012 nog minder basisscholen die sancties voorzien in hun rookbeleid. Bijna 8 op 10 basisscholen (79 %) geeft aan geen sancties te voorzien wanneer leerlingen, ouders of derden/externe gebruikers het rookverbod overtreden. In 2009 beperkte dit aantal zich tot 63 %, een scherpe stijging van het aantal scholen zonder sanctioneringsbeleid voor roken.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
114
Terwijl amper 1 op 10 basisscholen (11 %) sancties voorziet voor leerlingen die het rookbeleid overtreden (in 2009 zijn dit er nog 23 %), zijn er nog minder basisscholen met concrete sancties voor de ouders (7 %) en derden/externe gebruikers (8 %) die het rookverbod overtreden. Dit beeld is sterk gekleurd door de leeftijd van de leerlingen. Maar het gebrek aan sanctioneringsbeleid voor ouders en derden, ondanks het feit dat bijna 6 op 10 scholen vroeg of laat met overtredingen van het rookreglement door ouders of derden te maken krijgt, is uitermate laag. Samengevat:
Ruim 6 op 10 basisscholen beschikken over afspraken en regels over roken met de leerlingen, overtredingen van het rookreglement zijn er nauwelijks, als er overtredingen zijn dan worden de leerlingen er quasi steeds op aangesproken maar zonder dat veel scholen hiervoor sancties voorzien.
Ongeveer 9 op 10 basisscholen hebben regels of afspraken rond roken voor de ouders en derden, overtredingen komen in ruim de helft van de basisscholen voor, bij overtredingen worden ouders en derden in meer dan de helft van de scholen altijd aangesproken maar bijna geen scholen hebben hiervoor sancties voorzien.
Konden we in 2009 stellen dat de wetgeving rond rookvrij schooldomein duidelijk een boost had gegeven aan de kwaliteit van de rookreglementering in basisscholen, zeker wat betreft ouders en derden, dan moeten we dit in 2012 toch nuanceren. Zien we opvolging en sanctionering als kwaliteitscriteria voor de beleidscomponent reglementering, dan kunnen we stellen dat in 2012 zo goed als alle betrokken basisscholen (en dat zijn er niet veel) wat betreft leerlingen voor opvolging en sanctionering goed scoren – maar er komen dan ook slechts zeer weinig overtredingen voor. Maar nog heel wat basisscholen ondervinden moeilijkheden om de wetgeving en de eigen reglementering en afspraken ‘af te dwingen’ bij ouders en derden: hen hierop aanspreken lukt nog in veel gevallen, maar sanctionering ziet men niet zitten. Een vaststelling die gezien de relatie tussen school en ouders of tussen school en derden, niet onlogisch is.
Zijn er concrete sancties voorzien voor leerlingen, ouders of derden/externe gebruikers van de infrastructuur die het rookverbod overtreden?
Totaal
1 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor leerlingen die het rookverbod overtreden.
69
11 %
2 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor ouders die het rookverbod overtreden.
44
7%
3 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor derden/ externe gebruikers van de infrastructuur die het rookverbod overtreden.
52
8%
4 Neen, er zijn geen concrete sancties voorzien.
488
79 %
5 Weet niet
32
5%
Totaal aantal respondenten: 617
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
115
20% 40% 60% 80%
%
1.11 Resultaten van een rookbeleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten
In het histogram van het basisonderwijs ligt het zwaartepunt van de verdeling voor tabakspreventie duidelijk rechts. De meerderheid van de scholen scoort hoger dan de gemiddelde score van 54,1 (mediaan= 56,1). Vergeleken met het gemiddeld schoolbeleid voor voeding (64,7) en beweging (56,9) scoort het rookbeleid lager in het basisonderwijs. Dit kunnen we verklaren vanuit het feit dat het gezondheidsthema roken/tabak verder van de leefwereld staat van (jonge) kinderen – we adviseren bijvoorbeeld pas specifieke educatie over roken vanaf de 3e graad lager onderwijs – dan voeding en beweging. Vergelijken we het rookbeleid in het basisonderwijs met dat in het secundair onderwijs dan valt op dat het rookbeleid in secundaire scholen wel in het brandpunt van de belangstelling staat en veel complexer is. Een vergelijking tussen de scores van beide niveaus moet dan ook met de nodige voorzichtigheid worden gemaakt. Het is eveneens moeilijk om de scores voor het rookbeleid in het basisonderwijs te vergelijken met de resultaten van de bevraging van 2009:
De vraagstelling rond educatie werd in 2012 aangepast zodat de vroegere bias omtrent educatie over expliciete tabakspreventie of eerder over sociale vaardigheden er werd uitgehaald.
Daar we niet verwachten dat een basisschool rookstop bij leerlingen moet stimuleren, ondersteunen of organiseren is er geen component aanbod (= rookstopondersteuning) voor het rookbeleid in basisscholen; zodoende heeft de verschillende vraagstelling omtrent educatie tussen 2009 en 2012 een nog grotere invloed in de berekening van scores.
TOTAALSCORE ROOKBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN De schoolgrootte, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging hebben in het basisonderwijs een significante invloed op de gemiddelde totaalscore van het tabaksbeleid. Globaal kan gesteld worden dat kleine basisscholen (< 100 lln.), die enkel kleuteronderwijs geven, die veel doelgroepleerlingen onder hun leerlingen tellen en in een (groot)stedelijke omgeving liggen een opvallend minder uitgebouwd rookbeleid hebben dan Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
116
middelgrote en grote basisscholen, met een aanbod van lager onderwijs, met weinig doelgroepleerlingen en gesitueerd in een kleine gemeente of meer landelijke omgeving. Het onderwijstype (regulier of buitengewoon onderwijs) heeft geen significante invloed op de gemiddelde totaalscore tabak van de Vlaamse basisscholen. In het secundair onderwijs heeft van alle schoolkenmerken enkel de mate van aanwezigheid van doelgroepleerlingen een significante invloed op de totaalscore voor het rookbeleid. De schoolgrootte is significant voor de gemiddelde totaalscore voor tabak. De gemiddelde totaalscore voor tabak ligt hoger wanneer de school meer dan 100 leerlingen telt. We zien dus dat een kleine school (< 100 lln.) door zijn kleinschaligheid en bijhorende beperkte omkadering hinder ondervindt bij het uitbouwen van een kwaliteitsvol rookbeleid.
Het onderwijsniveau heeft een significante invloed op de gemiddelde totaalscore voor tabak. De autonome kleuterschool scoort veel lager dan de lagere school of de basisschool met volledig aanbod. Een reden voor dit verschil tussen de autonome kleuterscholen en de overige scholen kan wellicht gezocht worden in het thema. Dat stemt op het eerste gezicht minder overeen met de onderwijsrealiteit en klaspraktijk van het kleuteronderwijs dan met dat van het lager onderwijs, denken we maar aan de aanbeveling om pas vanaf de 3e graad lager onderwijs specifieke educatie tabakspreventie te organiseren. Mogelijke verklaring hiervoor kan ook zijn dat er minder behoefte is aan een uitgewerkt tabakspreventiebeleid niet enkel omwille van de leeftijd van leerlingen maar ook omdat jonge ouders en derden het evidenter vinden om niet te roken in een kleuterschool dan in een lagere school.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
117
Het aantal doelgroepleerlingen heeft een significante invloed op de gemiddelde totaalscore voor tabak. Grosso modo hebben basisscholen met een klein percentage doelgroepleerlingen een hogere gemiddelde totaalscore dan basisscholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen. Of anders gezegd: basisscholen met weinig doelgroepleerlingen hebben een opvallend sterker uitgebouwd rookbeleid dan basisscholen met veel doelgroepleerlingen.
Voor het uitwerken van een kwaliteitsvol rookbeleid is de ligging van de basisschool significant. Een school die niet in een centrumstad ligt behaalt gemiddeld een hogere score dan een school die zich wel in een centrumstad bevindt. Of anders gezegd: basisscholen in een (groot)stedelijke context hebben een opvallend minder uitgebouwd rookbeleid dan basisscholen in een kleine gemeente of meer landelijke omgeving.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
118
In de grafiek voor de componentscore educatie tabak zijn de scores zeer verspreid: tussen 0 en 9,5. De meerderheid van de scholen scoort hoger dan de gemiddelde score van 5,2 (mediaan= 5,7). Vergeleken met de gemiddelde componentscores voor de educatie over sociale vaardigheden (7,4), voedings- (7,1) en bewegingseducatie (6,1) in het basisonderwijs scoort de educatie over roken lager in het basisonderwijs. Zoals al eerder aangegeven kunnen we dit verklaren vanuit het feit dat het gezondheidsthema roken/tabak verder van de leefwereld staat van (jonge) kinderen, zo adviseren we pas specifieke educatie over roken vanaf de 3e graad lager onderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
119
COMPONENTSCORE EDUCATIE VOOR SCHOOLKENMERKEN De gemiddelde componentscore voor educatie tabak wordt beïnvloedt door de schoolgrootte, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging. Het onderwijstype heeft geen significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie. Het beeld dat we krijgen van de invloed van de schoolkenmerken op de gemiddelde componentscore educatie loopt volledig gelijk met het beeld voor de totaalscore van het rookbeleid: kleine basisscholen (< 100 lln.), die enkel kleuteronderwijs geven, die veel doelgroepleerlingen onder hun leerlingen tellen en in een (groot)stedelijke omgeving liggen organiseren opvallend minder educatie over roken dan middelgrote en grote basisscholen, met een aanbod van lager onderwijs, met weinig doelgroepleerlingen en gesitueerd in een kleine gemeente of meer landelijke omgeving. De schoolgrootte is significant voor de gemiddelde componentscore voor educatie tabak. De gemiddelde componentscore voor educatie ligt beduidend hoger wanneer de school meer dan 100 leerlingen telt. Net zoals voor de totaalscore zien we dus dat een kleine school (< 100 lln.) door zijn kleinschaligheid en bijhorende beperkte omkadering hinder ondervindt bij het uitbouwen van een kwaliteitsvolle gezondheidseducatie over roken.
Het onderwijsniveau heeft een significante sterke invloed op de gemiddelde componentscore voor educatie over roken. De autonome kleuterschool scoort heel wat lager dan de lagere school of de basisschool met volledig aanbod. De reden voor dit verschil tussen de autonome kleuterscholen en de overige is evident voor de educatie over tabak: expliciete educatie over roken past niet binnen de onderwijsrealiteit en klaspraktijk van het kleuteronderwijs, er is de aanbeveling om pas vanaf de 3e graad lager onderwijs specifieke educatie tabakspreventie te organiseren.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
120
Het aantal doelgroepleerlingen heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore voor educatie over tabak. We zien een gelijk beeld als voor de gemiddelde totaalscore: basisscholen met een klein percentage doelgroepleerlingen hebben een hogere gemiddelde componentscore dan basisscholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen. Waarom basisscholen met veel doelgroepleerlingen gemiddeld minder educatie over roken organiseren, blijft onduidelijk.
Voor het uitwerken van een kwaliteitsvolle educatie rond tabakspreventie is de ligging van de basisschool significant. Een school die niet in een centrumstad ligt behaalt gemiddeld een hogere score dan een school die zich wel in een centrumstad bevindt. Het is onduidelijk waarom basisscholen in een (groot)stedelijke context het moeilijker hebben om educatie over roken uit te bouwen dan basisscholen in een kleine gemeente of meer landelijke omgeving.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
121
In de grafiek voor de componentscore rookreglementering zijn de scores compleet verspreid: tussen 0 en 10. Een kleine meerderheid van de scholen scoort hoger dan de gemiddelde score van 5,9 (mediaan= 6,1). Het is logisch omwille van de leeftijdsgroepen van de leerlingen dat deze score lager ligt dan in het secundair onderwijs. Om dezelfde reden, namelijk de leeftijdsverschillen tussen de leerlingen van basis- en secundair onderwijs en het feit dat roken vooral tot de leefwereld van de tweede groep behoort, zijn voor de rookreglementering het basis- en secundair onderwijs nauwelijks te vergelijken.
COMPONENTSCORE REGLEMENTERING VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor de componentscore reglementering zijn het aantal leerlingen, het onderwijstype en niveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging niet significant. Dit is evident, omdat de beleidscomponent reglementering sterk gebaseerd is op wetgeving die geldt voor elke school.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
122
Bovendien heeft de rookreglementering in het basisonderwijs vooral betrekking op de ouders en derden (en het personeel, zie later), veel minder op de leerlingen.
Uit de gemiddelde scores van de basisscholen voor tabak blijkt dat ze voor de beleidscomponent reglementering de hoogste score behalen, alhoewel de componentscore voor educatie er niet ver af ligt. In de totaalscore van een rookbeleid blijkt dat de meeste schoolkenmerken een significante invloed hebben op de kwaliteit van het rookbeleid in de basisschool. Wanneer we de schoolkenmerken koppelen aan de componentscores dan blijken de significante verschillen in de totaalscore het gevolg te zijn van de invloed van de schoolkenmerken op de beleidscomponent educatie. De beleidscomponent reglementering wordt niet significant beïnvloed door schoolkenmerken, logisch want deze steunt sterk op een wetgeving die voor alle scholen - ongeacht hun kenmerken - geldt.
1.12 Resultaten van een beleid over alcohol en drugs in het basisonderwijs: bespreking indicatoren Gezien 2013 het eerste jaar is dat het thema alcohol en drugs in de Indicatorenbevraging is opgenomen, is een beschrijving van vergelijkingen of evoluties naar vorige jaren uiteraard niet mogelijk.
In 58% van de basisscholen komt het thema alcohol in de lessen aan bod. In de meeste basisscholen komt het thema aan bod in het zesde (98 %) en in het vijfde leerjaar (45 %). Dit is een mooi resultaat, gezien alcohol en drugs enkel bij de oudste leerlingen een onderwerp behoort te zijn. Om zo effectief mogelijk te zijn, start alcoholpreventie immers best vooraleer jongeren beginnen met drinken. Alcohol moet wel al deel uitmaken van hun leefwereld. Voor Vlaamse leerlingen ligt dit scharniermoment rond de 11 à 12 jaar (VAD Leerlingenbevraging, 2010). Komt alcohol aan bod in de leerjaren?
Totaal
1 Ja
359
58 %
2 Neen
187
30 %
3 Weet niet
72
12 %
Totaal aantal respondenten: 618
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Bovendien is alcohol slechts recent als een thema geïntroduceerd in de derde graad van het basisonderwijs. De focus van alcohol- en drugpreventie in het lager onderwijs ligt op het werken rond sociale vaardigheden. Pas de laatste jaren heeft onderzoek uitgewezen dat het thema alcohol, naast het werken aan sociale vaardigheden, ook een thema-specifieke aanpak vereist in de derde graad. Belangrijke vaststellingen in dit kader waren het feit dat jongeren vroeger alcohol beginnen drinken (scharnierleeftijd), het gegeven dat jongeren zeer kwetsbaar zijn voor de effecten van alcohol en de vaststelling dat alcohol een negatieve impact heeft op de (hersen)ontwikkeling.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
123
In welke leerja(a)r(en) komt alcohol aan bod?
Totaal
1 1e
6
2%
2 2e
7
2%
3 3e
12
3%
4 4e
24
7%
5 5e
163
45 %
6 6e
351
98 %
7 Weet niet
2
1%
Totaal aantal respondenten: 359
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In vergelijking met sociale vaardigheden, komt alcohol vaker aan bod binnen één les. In de helft van de scholen (51 %) komt het thema aan bod in meerdere lessen. Net als bij tabak, is het ook vaker de individuele verantwoordelijkheid van de leerkracht (53 %). Dit is niet onverwacht, gezien het thematisch benaderen van alcohol slechts zinvol is in de derde graad en sociale vaardigheden in elk jaar een plaats heeft. Werken aan sociale vaardigheden wordt ook reeds in heel wat scholen gerealiseerd: 71% van de scholen werkt in elk leerjaar, het 1ste tot en met het 6de leerjaar, rond sociale vaardigheden (zie supra).
In welke mate komt alcohol aan bod in de lessen?
Totaal
1 In meerdere lessen (vb. in WO, taal, godsdienst/zedenleer, ...)
182
51 %
2 In één les (bijv. in WO)
170
47 %
3 In geen enkele les
1
0%
4 Weet niet
6
2%
Totaal aantal respondenten: 359
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
De sterke inbedding van het werken rond sociale vaardigheden vertaalt zich ook in het feit dat 43 % van de scholen per schooljaar meerdere schoolprojecten of gezamenlijke activiteiten organiseert voor meerdere klassen rond sociale vaardigheden. Voor het thema alcohol zien we een heel ander beeld: 9 % van de scholen organiseert één of meerdere keren per schooljaar een schoolproject of activiteiten voor meerdere klassen rond alcohol. 3 % doet dit, maar niet elk schooljaar. Uiteraard geldt ook hier de kanttekening dat alcohol enkel een thema is voor de leerlingen van de derde graad. Het leent zich bijgevolg moeilijker tot school- of
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
124
klasoverstijgende projecten. Ook de lage score voor de aanwezigheid van een werkgroep die de voorbije 3 jaar actief was rond het thema alcohol (10 %), moet hierin gekaderd worden Desondanks moet gesteld worden dat het thema alcohol nog geen plaats heeft gekregen in het educatief aanbod in de 3de graad basisonderwijs. Dit wordt ook geïllustreerd door de vaststelling dat scholen bijna geen budget spenderen aan vorming rond het thema (4 %) of aan materiaal (13 %), en het nauwelijks wordt opgenomen in het nascholingsplan (4 %). In het fundament van alcoholpreventie, met name werken rond sociale vaardigheden, hebben scholen overduidelijk wel sterk geïnvesteerd. Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. een projectdag, projectweek, …) omtrent alcohol georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
15
2%
2 Ja, één per schooljaar
42
7%
3 Ja, maar niet elk schooljaar
19
3%
4 Neen
529
86 %
5 Weet niet
12
2%
Totaal aantal respondenten: 617
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In 67 % van de scholen komt het thema drugs aan bod. Voor drugs geldt, nog meer uitgesproken dan voor alcohol, dat het inderdaad een thema is waar rond voornamelijk één leerkracht werkt, meer bepaald de leerkracht van het 6de leerjaar % (98 % in het zesde en 37 % in het vijfde leerjaar). Op het vlak van afstemming zien we dezelfde resultaten als voor alcohol: in 49 % van de scholen betreft het de individuele verantwoordelijkheid van de leerkracht.
Komt drugs aan bod in de leerjaren?
Totaal
1 Ja
417
67 %
2 Neen
140
23 %
3 Weet niet
61
10 %
Totaal aantal respondenten: 618
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
125
20% 40% 60% 80%
%
In welke leerja(a)r(en) komt drugs aan bod?
Totaal
1 1e
3
1%
2 2e
3
1%
3 3e
6
1%
4 4e
16
4%
5 5e
156
37 %
6 6e
407
98 %
7 Weet niet
4
1%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 417
%
20% 40% 60% 80%
15 % van de scholen organiseert gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten omtrent drugs. 3 % doet dit niet elk schooljaar. Ook voor het thema drugs past de kanttekening dat de beperking van het aanbod tot de oudste leerlingen, én het beperkte aanbod aan klasoverstijgende projecten of schoolprojecten een positief gegeven is. Meer zelfs, scholen staan best kritisch ten opzichte van een thematische benadering van drugs, ook bij de oudste leerlingen. Onderzoek wijst op het risico op een contraproductief effect, namelijk het uitlokken van nieuwsgierigheid, indien met jongeren rond drugs wordt gewerkt zonder dat dit deel uitmaakt van hun leefwereld. De resultaten van deze bevraging bieden echter geen inzicht in de specifieke invulling die scholen geven aan drugeducatie en drugprojecten.
In welke mate komt drugs aan bod in de lessen?
Totaal
1 In meerdere lessen (vb. in WO, taal, godsdienst/zedenleer, ...)
205
49 %
2 In één les (bijv. in WO)
205
49 %
3 In geen enkele les
1
0%
4 Weet niet
6
1%
Totaal aantal respondenten: 417
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
126
20% 40% 60% 80%
%
Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. een projectdag, projectweek, …) omtrent drugs georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
14
2%
2 Ja, één per schooljaar
60
10 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
17
3%
4 Neen
511
83 %
5 Weet niet
15
2%
Totaal aantal respondenten: 617
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Op vlak van materialen en acties werken basisscholen voornamelijk met het MEGA-project (18 %). Het educatief pakket ‘LOL zonder alcohol’ (VAD) en de verschillende pakketten van Contactsleutels (De Sleutel), die ook een themaspecifieke insteek omvatten (alcohol, tabak),wordt gebruikt in 3 à 5 % van de basisscholen. De resultaten geven ons geen beeld van de concrete invulling die scholen geven aan het MEGA-project. Het is aangewezen dat scholen dit vooraf nagaan, omdat een drug-specifieke benadering, zoals gesteld, contraproductief kan werken (zie ook vroeger).
Ruim 6 op 10 basisscholen (61 %) geven aan geen afspraken of regels voor de leerlingen te hebben met betrekking tot het drinken van alcohol. Een kwart van de scholen (25 %) heeft een schriftelijk reglement rond alcohol, 18 % heeft deze regels ook opgenomen in het schoolreglement. In 10 % van de scholen bestaan er mondelinge of impliciete afspraken met betrekking tot alcohol. We kunnen dus stellen dat ruim een derde van de scholen (35 %) aandacht heeft voor de preventieve waarde van regelgeving en van duidelijke normen rond alcohol.
Duid aan of de school over een reglement/afspraken beschikt met betrekking tot alcohol
Totaal
1 Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het schoolreglement.
111
18 %
2 Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het schoolreglement.
43
7%
3 Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken.
61
10 %
4 Neen
374
61 %
5 Weet niet
28
5%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
127
% van antwoorden
%
Duid aan of de school over een reglement/afspraken beschikt met betrekking tot alcohol
Totaal
Totaal aantal respondenten: 617
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Alcohol maakt inherent deel uit van het sociale leefwereld van volwassenen. Voor kinderen is het echter belangrijk om alcoholgebruik zo lang mogelijk uit te stellen. Basisscholen onderschrijven duidelijk deze norm en hanteren een nultolerantie naar gebruik, ook tijdens sociale activiteiten. In geen enkele basisschool is het voor leerlingen van de derde graad toegelaten om alcohol te drinken tijdens ex-murosactiviteiten (0 %), meerdaagse reizen (0 %) of voor- en naschoolse activiteiten (0 %). Voor opendeurdagen of andere schoolfeesten wordt dit slechts in 1 % van de scholen toegelaten.
Is het op één van volgende tijdstippen wel eens toegelaten voor de leerlingen van de 3e graad om alcohol te drinken?
Totaal
1 Opendeurdagen of andere schoolfeesten
4
1%
2 Ex-muros activiteiten (die starten binnen de lestijden)
0
0%
3 Meerdaagse (school)reizen
0
0%
4 Voor- en naschoolse activiteiten
0
0%
5 Het is bij geen van bovenstaande tijdstippen wel eens toegelaten voor de leerlingen om alcohol te drinken.
557
90 %
6 Weet niet
57
9%
Totaal aantal respondenten: 617
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Afspraken en regels rond alcohol in ruim 1 op 3 basisscholen en een nultolerantie naar gebruik in quasi alle scholen: dat is een mooi resultaat, gegeven het feit dat alcohol enkel bij de oudste leerlingen stapsgewijs de sociale leefwereld binnenkomt en ‘grenzen stellend’ optreden zelden tot nooit noodzakelijk is. We zien dit duidelijk geïllustreerd in de cijfers: geen enkele basisschool is het laatste jaar geconfronteerd met het bezit, gebruik of delen van alcohol bij leerlingen. Bovendien is er over alcohol, in tegenstelling tot het decreet over rookvrij schooldomein, geen specifiek wettelijk kader voor scholen. Sommige basisscholen (12 %) worden geconfronteerd met overlast in de schoolbuurt ten gevolge van alcohol of drugs. Bij de meeste van hen (9 %) gaat dit om herhaaldelijke ervaringen van overlast. Scholen zijn geen eiland, maar staan binnen een maatschappelijke
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
128
realiteit waar ook alcohol en andere drugs onmiskenbaar deel van uitmaken. In tegenstelling tot in secundaire scholen worden basisscholen niet geconfronteerd met (gevolgen van) leerlingen die gebruiken: bezit op school (0 %), gebruik op school (0 %) delen of dealen op school (beide 0 %). Dit kan mogelijk een verklaring bieden voor het feit dat slecht in 1% van de scholen de interne leerlingenbegeleider een nascholing volgde rond de alcohol- of drugthematiek.
Is de school het laatste jaar geconfronteerd geweest met problemen in verband met alcohol en/of andere drugs?
Ja, maar eenmalig
Ja, meerdere keren
Ja, vaak
Neen
Weet niet
Bezit op school
0%
0%
0%
98 %
1%
Gebruik op school
0%
0%
0%
98 %
2%
Delen op school
0%
0%
0%
98 %
1%
Dealen op school
0%
0%
0%
99 %
1%
Overlast in de schoolbuurt (gebruik rond/nabij de school…)
3%
9%
0%
84 %
4%
Andere
1%
1%
1%
88 %
10 %
(N=615)
Minder dan 1 op 10 basisscholen (7 %) kreeg het laatste jaar een hulpvraag van leerlingen met ouders met een alcohol- of drugprobleem. In de meeste gevallen was dit eenmalig (5 %). Kinderen van ouders met een alcohol- of drugprobleem zijn vaak erg loyaal naar hun ouders. Het stellen van een hulpvraag is voor deze kinderen, vanuit die loyaliteit, maar ook gezien de kans op een stigma, niet evident. Het is belangrijk dat scholen, en concreet de leerkrachten, blijven investeren in het uitbouwen van een vertrouwensrelatie met hun leerlingen, zodat zij de drempel om hulp te vragen kunnen overwinnen.
Heeft de school het laatste jaar een hulpvraag gekregen van een leerling met ouder(s) met een alcohol- of drugprobleem?
Totaal
1 Ja, maar eenmalig
32
5%
2 Ja, meermaals
11
2%
3 Neen
550
89 %
4 Weet niet
22
4%
Totaal aantal respondenten: 615
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
129
20% 40% 60% 80%
%
Heel wat scholen tonen zich ook bereid om deze hulpvraag op te nemen: ongeveer de helft van de scholen neemt een taak op in het begeleiden van leerlingen met ouder(s) met een alcohol- of drugprobleem. 19 % neemt hierbij een actieve rol op via begeleiding door de zorgof gokleerkracht. 38 % zal samenwerken met CLB en naar hen doorverwijzen, en 19 % helpt de jongeren via een doorverwijzing naar externe hulpverlening. Het feit dat scholen een duidelijke partner zien in het CLB in het werken rond de alcohol- en drugthematiek uit zich ook in volgende cijfers: 22 % van de basisscholen heeft het thema alcohol en drugs opgenomen in het contract met CLB en 17 % van de scholen werkte de voorbije 3 jaar met het CLB samen rond het thema. Neemt de school een taak op in het begeleiden van leerlingen met ouder(s) met een alcohol- of drugprobleem?
Totaal
1 Ja, via begeleiding door de zorgleerkracht, de gokleerkracht, …
114
19 %
2 Ja, via doorverwijzing naar CLB
235
38 %
3 Ja, via doorverwijzing naar externe hulpverlening
118
19 %
4 Neen
258
42 %
5 Weet niet
55
9%
Totaal aantal respondenten: 615
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
1.13 Resultaten van een alcohol- (en drug)beleid in het basisonderwijs: bespreking van componenten
Basisscholen scoren gemiddeld 50.8 als het gaat om de totaalscore op het alcohol (en drug)beleid. Net als het thema tabak scoort dit lager dan het thema voeding en beweging. De meeste scholen scoren tussen 36 en 72.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
130
De schoolgrootte, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging hebben in het basisonderwijs een significante invloed op de gemiddelde totaalscore van het alcoholen drugbeleid. Globaal kan gesteld worden dat kleine basisscholen (< 100 lln.), met enkele kleuteronderwijs, die veel doelgroepleerlingen onder hun leerlingen tellen en in een (groot)stedelijke omgeving liggen een opvallend minder uitgebouwd alcohol- (en drug)beleid hebben dan middelgrote en grote basisscholen, met een aanbod van lager onderwijs, met weinig doelgroepleerlingen en gesitueerd in een kleine gemeente of meer landelijke omgeving. Het onderwijstype heeft geen significante invloed op de gemiddelde totaalscore. Scholen die lager onderwijs aanbieden scoren gemiddeld hoger op beleidsmatig werken rond alcohol (en drugs) dan scholen die enkel kleuter aanbieden. Dit is een logisch gegeven, gezien alcohol slechts een thema-specifieke benadering vraagt bij leerlingen van de derde graad. Daarnaast is er ook een hogere gemiddelde totaalscore voor alcohol (en drugs) wanneer de school meer dan honderd leerlingen telt. Ook hier kan het aantal leerlingen in de hoogste graad mogelijk de behoefte versterken om specifiek rond alcohol (en drugs) te werken.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
131
Scholen die niet in centrumsteden gelokaliseerd zijn, scoren gemiddeld duidelijk beter wat het alcohol- (en drug)beleid betreft dan scholen die in centrumsteden liggen. Grosso modo hebben basisscholen met een klein percentage doelgroepleerlingen een hogere gemiddelde totaalscore dan basisscholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen. Of anders gezegd: basisscholen met weinig doelgroepleerlingen beschikken gemiddeld over een sterker uitgebouwd alcohol- (en drug)beleid dan basisscholen met veel doelgroepleerlingen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
132
Basisscholen scoren gemiddeld 4,9 wat de invulling van de beleidscomponent educatie over alcohol en drugs betreft. Voor het thema alcohol is er, net als voor tabak, de aanbeveling om vanaf de 3e graad lager onderwijs thematisch te werken. Bij de educatie over drugs wordt aanbevolen om doorheen de basisschool algemeen aan sociale vaardigheden te werken en dit pas vanaf het secundair onderwijs thematisch te benaderen. Voor werken aan sociale vaardigheden scoren scholen gemiddeld goed (7,4).
Basisscholen scoren gemiddeld 3,7 wat educatie voor het thema alcohol betreft. Alcoholpreventie op school, ingevuld als werken rond sociale vaardigheden in elk leerjaar én een thematische benadering in de derde graad, is nog niet ingeburgerd in basisscholen. Gezien alcoholpreventie slechts recent deze invulling kreeg, mogen we dit resultaat vanuit die context zeker positief waarderen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
133
COMPONENTSCORE EDUCATIE VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor de invulling van de pijler educatie scoren grotere scholen (meer dan 100 leerlingen) gemiddeld beter wat het thema alcohol (en drugs) betreft dan kleine scholen. Dergelijk verschil zien we nog sterker uitgesproken wanneer we kleuterscholen plaatsen tegenover scholen die enkel lager onderwijs aanbieden. Scholen die niet in centrumsteden gelokaliseerd zijn, scoren gemiddeld beduidend beter wat het alcohol- (en drug)beleid betreft dan scholen die in centrumsteden liggen. Basisscholen met een klein percentage doelgroepleerlingen hebben een hogere gemiddelde componentscore dan basisscholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen. Dit ligt volledig in de lijn van de totaalscores voor een algemeen alcohol- (en drug)beleid, wat niet verwonderlijk is gezien de invulling daarvan in het basisonderwijs in sterke mate gebeurt via de pijler educatie. Dit is in tegenstelling tot het secundair onderwijs, waar de pijlers regelgeving en begeleiding ook een sterk aandeel hebben in een alcohol- en drugbeleid.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
134
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
135
In de grafiek voor de componentscore reglementering over alcohol (en drugs) zijn de scores compleet diffuus en verspreid tussen 0 en 10: een grote meerderheid van de basisscholen scoort zeer hoog, een minderheid extreem laag. Met andere woorden: een grote meerderheid van de scholen scoort hoger dan de gemiddelde score van 8,2. COMPONENTSCORE REGLEMENTERING VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor de pijler regelgeving is er enkel sprake van een significant verschil in scores wat betreft het onderwijsniveau. Scholen met enkel kleuteronderwijs scoren gemiddeld veel minder sterk dan scores met een aanbod lager onderwijs. Het belang van normversterkend optreden rond alcohol stelt zich uiteraard meer in het lager onderwijs dan in het kleuteronderwijs.
In de grafiek voor de componentscore begeleiding zijn de scores verspreid tussen 0 en 10. De gemiddelde score van 2,7 verhult een meerderheid van scholen die zeer laag scoort op deze pijler, tegenover een minderheid van basisscholen die hierop hoog en zeer hoog scoren.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
136
COMPONENTSCORE BEGELEIDING VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor de pijler begeleiding is er enkel sprake van een significant verschil in scores wat betreft het onderwijsniveau. Scholen met enkel kleuteronderwijs scoren gemiddeld veel minder sterk dan scores met een aanbod lager onderwijs.
Uit de gemiddelde scores van de basisscholen voor alcohol (en drugs) blijkt dat ze voor de beleidscomponent educatie de hoogste score behalen. In de totaalscore van een alcohol- (en drug)beleid blijkt dat de meeste schoolkenmerken een significante invloed hebben op de kwaliteit van het beleid in de basisschool. Als we de schoolkenmerken koppelen aan de componentscores, dan blijken de significante verschillen in de totaalscore het gevolg te zijn van de invloed van de schoolkenmerken op de beleidscomponent educatie, niet van de gemiddelde componentscores voor reglementering en begeleiding. Deze laatste zijn dan ook pijlers die in het basisonderwijs veel minder gewicht in de schaal werpen voor de werking over alcohol ( en drugs).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
137
BASISONDERWIJS Personeel
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
138
BASISONDERWIJS PERSONEEL 1. Indicatoren basisonderwijs.
voor
een
gezondheidsbeleid
voor
het
personeel
in
het
1.1 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van de indicatoren
OPNAME VAN GEZONDHEIDSTHEMA’S IN BELEIDSDOCUMENTEN VAN DE SCHOOL Er wordt overwegend (76 %) gebruik gemaakt van het arbeidsreglement voor het opnemen van één of meerdere gezondheidsthema’s voor het gezondheidsbeleid bij het personeel. Dit is niet onlogisch aangezien het arbeidsreglement de algemene arbeidsvoorwaarden vaststelt en/of aan de werknemers informatie geeft over de werking binnen de onderneming. Bepalingen in een arbeidsreglement zijn afdwingbaar. Als een school er dus zeker van wil zijn dat regels worden nageleefd komen ze automatisch uit bij het arbeidsreglement. Regels in het arbeidsreglement zijn overwegend resultaat van sociaal overleg. De lagere score voor het jaarlijks actieplan (JAP; 54 %) en het globaal preventieplan (GPP; 57 %) valt te verklaren vanuit de andere doelstelling van deze documenten: terwijl in het arbeidsreglement afspraken en regels zijn uitgeschreven, worden in een GPP en JAP een schoolbeleid met betrekking tot welzijn, veiligheid en preventie (dus ook gezondheid) uitgewerkt. Dat er het minst scholen aangeven dat er één of meer gezondheidsthema’s zijn opgenomen in het JAP zegt iets over de mate van concretisering van het gezondheidsbeleid. Beleidslijnen op langere termijn worden immers neergeschreven in het GPP en jaarlijks verder geconcretiseerd in JAP’s.
Beleidsdocument (N= 606) arbeidsreglement jaarlijks actieplan (JAP) globaal preventieplan (GPP)
Aantal scholen dat één of meer gezondheidsthema’s in dit beleidsdocument heeft opgenomen 462 326 347
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld 76 % 54 % 57 %
Een grote groep respondenten (voor het arbeidsreglement 21 %, voor GPP en JAP ongeveer 35 %) geeft aan niet te weten welke thema’s in de beleidsdocumenten vermeld worden. We houden dit best in ons achterhoofd wanneer we onderstaande cijfers bespreken. Wanneer we kijken naar het arbeidsreglement dan zien we dat roken daar bij bijna 2 op 3 basisscholen (64 %) een prominente plaats inneemt. Gevolgd door de thema’s alcohol en drugs (53 %) en het thema mentaal welbevinden (43 %). Ook in het GPP en het JAP vinden we dezelfde thema’s terug, zij het in mindere mate. Telkens 3 op 10 scholen vermelden de thema’s roken (35 %), mentaal welbevinden (30 %) en alcohol
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
139
en drugs (28 %) in hun GPP. Voor het JAP zijn dat er ruim 2 op 10: mentaal welbevinden (26 %), tabak (24 %) en alcohol en drugs (20 %). Opvallend over alle documenten heen is dat in de beleidsdocumenten veel meer aandacht wordt geschonken aan thema’s zoals roken, mentaal welbevinden en alcohol en drugs. De gezondheidsthema’s voeding en beweging worden belangrijker geacht binnen een gezondheidsbeleid voor leerlingen dan voor het eigen personeel. De aandacht die geschonken wordt aan voeding en beweging in vergelijking met deze voor de leerlingen is zeer beperkt (telkens ca. 1 op 10 basisscholen voor elk thema in elk document). Dat is voor JAP en GPP niet zo vreemd, aangezien voeding en beweging geen welzijnsdomeinen zijn in de zin van de wet welzijn. Ook de aandacht die wordt gegeven aan suïcidepreventie blijft zeer beperkt (maar dat verschilt niet van het gezondheidsbeleid voor leerlingen): ongeveer 1 op 20 basisscholen heeft er in de beleidsdocumenten voor het personeel aandacht voor. Om deze verschillen tussen de thema’s te kaderen verwijzen we het best naar het wettelijk kader. Voor bedrijven, dus ook voor onderwijsinstellingen, is de Welzijnswet (1996) van toepassing. Deze Welzijnswet is een kader waarin de gezondheid en de veiligheid van het personeel in functie van de uitgeoefende activiteit wordt gegarandeerd. De concretisering van een aantal gezondheidsthema’s, zoals mentaal welbevinden, maar ook alcohol en drugs, moet onder meer vanuit dit kader gebeuren. Daarnaast moet de werkgever ook ageren vanuit het personeelsbeleid. Voor roken op school is er het decreet van 6 juni 2008 over rookvrij schooldomein en de specifieke wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook. Deze wet bevat een luik ter bescherming van werknemers waarbij werknemers het recht hebben op een rookvrije arbeidsplaats. Bijkomend voor alcohol en drugs is er de collectieve arbeidsovereenkomst, CAO 100, die elke onderneming uit de private sector verplicht om een alcohol- en drugbeleid te hebben. Voor het onderwijs is de situatie anders aangezien er geen gelijkaardige regelgeving is voor het overheidspersoneel en voor het gesubsidieerd personeel van het vrij onderwijs. De aandacht die dus wordt geschonken in het arbeidsreglement aan alcohol en drugs (53 %) is vrij hoog. Dit betekent dat, ondanks het gebrek aan een specifiek wettelijk kader, zoals bijvoorbeeld de cao voor de private sector, de onderwijsinstellingen toch bepalingen opnemen in het arbeidsreglement. Dergelijke bepalingen kunnen pas opgenomen na paritair overleg en consensus. Naast een verdere integratie van de thema’s roken, alcohol en drugs en mentaal welbevinden in de beleidsdocumenten m.b.t. personeel, wordt de volgende periode best bekeken hoe een sterkere integratie van een beleid rond de gezondheidsthema’s voeding en beweging via bijvoorbeeld GPP en JAP zou kunnen gerealiseerd worden. Ook de beleidsmatige werking rond suïcidepreventie lijkt voor het personeelsbeleid van scholen een belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren. Wanneer we de percentages van de opname van de thema’s vergelijken met het secundair onderwijs valt vooral de uniforme situatie in beide onderwijsniveaus op. Wel worden afspraken rond roken en mentaal welbevinden, in iets grotere mate opgenomen in het arbeidsreglement in vergelijking met het secundair onderwijs. Mogelijke verklaring hiervoor is dat gezien de beïnvloedbare leeftijd van de leerlingen in het basisonderwijs er automatisch strenger wordt opgetreden ten aanzien van het personeel.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
140
In welke beleidsdocumenten zijn één of meerdere gezondheidsthema’s opgenomen? (meerdere vakjes per rij mogelijk)
arbeidsreglement
jaarlijks actieplan (JAP)
globaal preventieplan (GPP)
Evenwichtige voeding
9%
13 %
11 %
Beweging
9%
12 %
12 %
Roken
64 %
24 %
35 %
Alcohol & drugs
53 %
20 %
28 %
Mentaal welbevinden
43 %
26 %
30 %
Suïcide Preventie
6%
3%
5%
Andere dan voorgaande thema’s staan in dit beleidsdocument
8%
16 %
14 %
Wij beschikken niet over dit beleidsdocument
2%
12 %
8%
Weet niet
21%
34%
35%
(N= 606)
SCHOOLINTERNE ORGANISATIE: OVERLEG
Agendapunten rond gezondheid in het personeelsbeleid worden in 8 op 10 basisscholen (80 %) besproken op de personeelsvergadering. Daarnaast kwamen ze in ongeveer 4 op 10 scholen ook ter sprake tijdens een schoolraad (42 %) of op een werkgroep rond gezondheid (37 %). In een aantal scholen worden gezondheidsitems in het personeelsbeleid ook geagendeerd in het schoolbestuur (30 %) en op het LOC/BOC (25 %). Vreemd genoeg komt het personeelsbeleid omtrent gezondheid in amper 1 op 10 scholen (11 %) aan bod in overleg m.b.t. het personeelsbeleid en/of kwaliteitsbeleid. Dit antwoordenpatroon lijkt ons een gevolg van het feit dat in heel wat (kleine) basisscholen dergelijke werkgroepen niet bestaan, maar desbetreffende items in bv. de personeelsvergadering of LOC/BOC (Lokaal Onderhandelingscomité in het vrij onderwijs/ Basis Overlegcomité in het officieel onderwijs) worden gebracht. Ruim 1 op 8 scholen (13 %) geeft aan dat ze geen agendapunt rond gezondheid hebben gehad tijdens een overlegmoment. Wanneer er taken worden opgenomen tijdens de overlegmomenten dan is de voorbije 3 jaar over het algemeen aan de verschillende taken in gelijke mate aandacht besteed, met uitzondering van evalueren (34%): aan deze taak wordt het minste aandacht besteed.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
141
Op welke van volgende overlegmomenten is er de voorbije 3 jaar een agendapunt geweest rond gezondheid in het personeelsbeleid? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
1 Er is geen agendapunt rond gezondheid geweest op een overlegmoment.
81
13 %
2 Op het schoolbestuur
179
30 %
3 Op de schoolraad
257
42 %
4 Op de pedagogische raad
76
13 %
5 Op het Lokaal Onderhandelingscomité (LOC)/ Basis Overlegcomité (BOC)
150
25 %
6 Op de personeelsvergadering
487
80 %
7 Op het overleg in het kader van het personeelsbeleid en/of kwaliteitsbeleid
65
11 %
8 Op een werkgroep rond gezondheid
227
37 %
9 Andere:
16
3%
10 Weet niet
31
5%
Totaal aantal respondenten: 606
0%
20% 40% 60% 80%
Taken opgenomen tijdens de overlegmomenten (voorbije 3 jaar)
Totaal
1 Plannen van de werking rond gezondheid voor personeel
257
52 %
2 Uitvoeren van de werking rond gezondheid voor personeel
228
46 %
3 Evalueren van de werking rond gezondheid voor personeel
166
34 %
4 Adviseren van de werking rond gezondheid voor personeel
226
46 %
5 Weet niet
99
20 %
Totaal aantal respondenten: 495
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Als we kijken naar de betrokkenheid van de personeelsleden bij de activiteiten tijdens de overlegmomenten dan is deze het grootst voor het plannen en uitvoeren van de gezondheidswerking: in bijna de helft van de scholen (respectievelijk 47 % en 45 %) is dit het geval. Adviseren (38 %) en evalueren (36 %) gebeurt in iets meer dan 1 op 3 scholen. Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
142
Ongeveer 2 op 10 scholen (20 %) geven wel aan dat personeelsleden bij geen enkele taak rechtstreeks betrokken zijn. Wanneer we dit vergelijken met de cijfers van de gezondheidswerking voor leerlingen dan valt onmiddellijk op dat in het Vlaamse basisonderwijs personeelsleden in veel mindere mate betrokken zijn bij de gezondheidswerking voor personeel dan bij de gezondheidswerking voor leerlingen, bv. als 47 % van de basisscholen aangeeft dat personeelsleden betrokken zijn bij het plannen van de gezondheidswerking voor personeel, dan zijn dit er 85 % die betrokken zijn bij het plannen van de gezondheidswerking voor de leerlingen. De voorbije 3 jaar waren personeelsleden rechtstreeks betrokken bij: (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
1 Plannen van de werking rond gezondheid voor personeel
282
47 %
2 Uitvoeren van de werking rond gezondheid voor personeel
273
45 %
3 Evalueren van de werking rond gezondheid voor personeel
218
36 %
4 Adviseren van de werking rond gezondheid voor personeel
230
38 %
5 Personeelsleden zijn bij geen van bovenstaande taken rechtstreeks betrokken
121
20 %
6 Weet niet
82
14 %
Totaal aantal respondenten: 606
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
MET WELKE ORGANISATIES EN VOOR WELKE THEMA’S WORDT SAMENGEWERKT? Globaal werken basisscholen samen met verschillende externe partners. Wat opvalt is de samenwerking met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk (EDPBW), de gemeente en mutualiteiten door een groot aantal basisscholen. In het secundair onderwijs zien we trouwens ook een sterke samenwerking met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk en gemeente, maar daarnaast zien we ook een sterke samenwerking met de preventiewerkers (centra voor geestelijke gezondheidszorg, (inter)gemeentelijke en lokale). Over alle thema’s heen wordt door bijna 6 op 10 basisscholen (57 %) gewerkt met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, en dit dan overwegend voor het thema mentaal welbevinden (33 %) en de thema’s roken (20 %) en alcohol & drugs (18 %). Samenwerken met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk is dan ook voor de hand liggend. Elke organisatie (dus ook een onderwijsinstelling) dient aangesloten te zijn bij een externe dienst (in zover er geen interne dienst preventie en bescherming op het werk is). Deze partner is dus de meest voor de hand liggende partner voor gezondheidsthema’s.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
143
Opmerkelijk is dat ruim de helft van de scholen (52 %) samenwerkt met de gemeente/stad. Hiermee wordt overwegend samengewerkt voor de gezondheidsthema’s beweging (29 %), alcohol en drugs (18 %) en voeding (15 %). Ruim 4 op 10 basisscholen (42 %) werkt samen met de mutualiteiten. Deze samenwerking verloopt voor het grootste deel voor het thema evenwichtige voeding (35 %). Daarnaast is er ook samenwerking rond beweging (16 %). Voor de overige gezondheidsthema’s is de samenwerking zeer klein. Ongeveer 3 op 10 basisscholen werkt voor de gezondheidswerking voor het personeel samen met het Lokaal Gezondheidsoverleg (LOGO) en de preventiewerkers (CGG, intergemeentelijke, lokale). Ruim 3 op 10 bassischolen (31 %) geeft aan samen te werken met het Logo. Deze samenwerking gebeurt overwegend voor het thema evenwichtige voeding (24%). Daarnaast is er ook samenwerking rond beweging (9 %), voor de overige gezondheidsthema’s is de samenwerking zeer klein. Bijna 3 op 10 basisscholen (28 %) werkt samen met Preventiewerkers (CGG), intergemeentelijke, lokale). Deze samenwerking gebeurt bijna uitsluitend voor het gezondheidsthema mentaal welbevinden (18 %). Tenslotte wordt ook door ruim 1 op 6 scholen (18 %) samengewerkt met een diëtist of de cateraar. Dit quasi uitsluitend voor het thema evenwichtige voeding (16 %). Het antwoordenpatroon geeft ons de sterke indruk dat in de bevraging een aantal respondenten moeilijk het onderscheid tussen de gezondheidswerking naar leerlingen en naar personeel kan behouden. Dat kan een gevolg zijn van het feit dat in veel gevallen dezelfde respondent de vragenlijsten over leerlingen en personeel heeft ingevuld; vragenlijsten die in de eigenlijke bevraging na elkaar kwamen. Zo zeggen bv. 3 op 10 scholen een samenwerking te hebben met het Logo voor de gezondheidswerking voor het personeel. Deze partner heeft zeer veel acties en materialen naar de leerlingen, maar momenteel niet naar de personeelswerking van de school (is wel gepland voor toekomst i.k.v. bv. 10.000 stappen naar bedrijven). Hetzelfde verhaal bij gemeenten. Ook wanneer we kijken naar de open antwoorden op de vraag naar samenwerking met ‘andere’ partners, krijgen we vooral organisaties met een aanbod naar leerlingen, zoals de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB,) de politie en de Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS). Of wat te denken van het open antwoord “Meestal is er eerst een overleg met de zorgcoördinator en worden de ouders erbij geroepen”. Ander element dat ons in deze stelling sterkt is het feit dat de meeste samenwerking met externe diensten preventie en bescherming op het werk (EDPBW’s), de wettelijk verplichte partner voor de personeelswerking rond welzijn, thematisch vooral gebeurt rond de thema’s waarover de gezondheidswerking voor personeel in scholen vooral gaat (zie vroeger): roken, mentaal welbevinden en alcohol en drugs. De meeste samenwerking met de overige partners betreft de thema’s voeding en beweging, daar waarover het in de personeelswerking veel minder gaat, maar waarover het wel zeer vaak gaat in de gezondheidswerking voor leerlingen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
144
(externe) partner/organisatie (N= 603)
Aantal scholen waar met volgende partner wordt samengewerkt rond één of meer gezondheidsthema’s
Externe diensten voor preventie en bescherming op het werk Het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo) Diëtist/cateraars Mutualiteiten Gemeente/stad Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelijke, lokale)
344
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld 57 %
186
31 %
109 252 312 166
18 42 52 28
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
145
% % % %
samengewerkt de voorbije 3 jaar rond gezondheid per thema
Externe diensten voor preventie en bescherming op het werk
Het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo)
Diëtist cateraars
Mutualiteiten
Gemeente stad
Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelijke, lokale)
Evenwichtige voeding
10 %
24 %
16 %
35 %
15 %
3%
Beweging
11 %
9%
1%
16 %
29 %
2%
Roken
20 %
3%
0%
3%
13 %
2%
Alcohol & drugs
18 %
3%
0%
3%
18 %
4%
Mentaal welbevinden
33 %
4%
0%
5%
12 %
18 %
Suïcide Preventie
5%
0%
0%
0%
1%
3%
(N=603)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
146
VOOR WELKE ACTIVITEITEN WORDT ER SAMENGEWERKT? Over het algemeen valt op dat als basisscholen samenwerken met externe partners deze over het algemeen voornamelijk voorlichtingsmaterialen aanleveren (69 %), projecten/acties aanreiken (51 %) en infosessies geven (39 %). Naast het aanbieden van materialen, projecten en (gast)lessen, is er ook logistieke ondersteuning van scholen. In dit verband is er vooral samenwerking door het ter beschikking stellen van accommodatie of infrastructuur (29 %). Duurzame vormen van samenwerking, i.c. schoolondersteuning en procesbegeleiding van de personeelswerking voor gezondheid, komen slechts voor in 16 % van de basisscholen, alhoewel dit nog verrassend hoog is. Een gelijkaardig beeld zien we voor de soorten samenwerkingsverbanden tussen secundaire scholen en hun partners, maar toch met enige andere accenten: de percentages occasionele samenwerkingsverbanden (voorlichtingsmaterialen en projecten aanreiken of uitvoeren, gastlessen geven) en de logistieke samenwerkingsverbanden (infrastructuur of financiële middelen) liggen in het secundair onderwijs globaal iets lager dan in het basisonderwijs, de duurzame samenwerkingsverbanden (begeleiding gezondheidsbeleid) scoren er beduidend hoger. Globaal kunnen we vanuit deze indicator dus spreken over een meer kwaliteitsvolle invulling van de samenwerkingsverbanden in het secundair onderwijs dan in het basisonderwijs. Dit heeft wellicht te maken met de schaalgrootte van de scholen in beide onderwijsniveaus: grote scholen hebben meer ruimte om zich voor hun personeelsbeleid te laten ondersteunen door externe partners.
Activiteit (N= 490) Levert voorlichtingsmaterialen aan Stelt accommodatie of infrastructuur ter beschikking Geeft infosessies Reikt projecten/acties aan die onze school zelf kan doen Voert projecten/acties uit in onze school Begeleidt onze school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid voor één of meerdere thema’s
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
Aantal scholen die voor deze activiteit met één of meer partners samenwerken 338 142
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld
190 250
39 % 51 %
103
21 %
78
16 %
147
69 % 29 %
van uw (externe) nisaties aan voor iten rond gezondheid rd) samengewerkt jaar).
Externe diensten voor preventie en bescherming op het werk (N=254)
Het Lokaal Gezondheids
rtner/organisatie levert terialen aan.
54 %
73 %
51 %
83 %
49 %
30 %
rtner/organisatie stelt f infrastructuur ter
3%
1%
1%
3%
49 %
2%
rtner/organisatie geeft
32 %
19 %
24 %
13 %
27 %
26 %
rtner/organisatie reikt aan die onze school
26 %
45 %
15 %
48 %
44 %
21 %
rtner/organisatie voert in onze school uit.
10 %
4%
8%
8%
18 %
14 %
rtner/organisatie chool bij de uitbouw heidsbeleid voor één of a’s
19 %
7%
6%
3%
8%
10 %
nwerking
1,4
1,5
1,1
1,6
2
1
overleg (Logo) (N=164)
Diëtist cateraars
Mutualiteiten (N=231)
(N=98)
Gemeente stad (N=268)
Preventiewe voor Geestel Gezondheids (inter)gemee lokale) (N=135)
= aantal scholen dat met deze partner)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
148
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
149
Basisscholen gaan gemiddeld 1,4 soorten samenwerking aan met hun externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. De samenwerking met deze externe dienst bestaat voor het grootste deel uit occasionele samenwerkingsverbanden: het aanbieden van voorlichtingsmaterialen (54 %), het geven van infosessies (32 %) en het aanreiken van projecten/acties die de school kan doen (26 %). Daarnaast wordt in bijna 2 op 10 scholen (19 %) het gezondheidsbeleid voor het personeel begeleid. Vergelijken we de samenwerking met deze externe diensten met de overige partners dan valt verhoudingsgewijs op dat:
de scholen voor gezondheid een brede range van soorten samenwerking hebben met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk; echter minder veelzijdig dan met de gemeente/stad.
in verhouding tot andere partners de klemtoon in de samenwerking met de externe dienst ligt op de procesbegeleiding bij het gezondheidsbeleid rond één of meerdere thema’s en het geven van infosessies; daarnaast ondersteunen ze ook relatief vaak de school via het aanleveren van voorlichtingsmaterialen en het uitvoeren van projecten op school.
Kortom: de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk zijn voor basisscholen samen met de gemeente (zie later) de voornaamste partner voor het personeelsbeleid over gezondheid. De samenwerking betreft veel verschillende gezondheidsthema’s. Ze werken samen met meer dan de helft van de basisscholen, scholen kunnen bij hen terecht voor een brede range van dienstverlening waarbij ze een belangrijke partner zijn voor duurzame samenwerkingsverbanden. Basisscholen gaan gemiddeld 2 soorten samenwerking met hun gemeente/stad aan. Als basisscholen samenwerken met hun gemeente betreft het overwegend het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur (49 %), het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (49 %) en het aanreiken van projecten en acties die de school kan doen (44 %). Vergelijken we het aanbod van de gemeente/stad met die van de overige partners dan valt op dat:
meer dan bij andere partners de scholen verschillende soorten samenwerking hebben met de gemeente/stad.
in verhouding tot de andere partners de klemtoon bij de gemeente/stad overwegend ligt op het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur en het aanreiken of uitvoeren van projecten of acties op school. Daarnaast ondersteunen ze de school ook relatief vaak door het geven van infosessies, het begeleiden van het gezondheidsbeleid en het aanreiken van voorlichtingsmaterialen.
Kortom: de gemeente/stad is samen met de externe diensten (zie vroeger) de belangrijkste partner voor bassischolen voor hun personeelsbeleid over gezondheid. Ze werken samen met meer dan de helft van de scholen. De samenwerking betreft veel verschillende gezondheidsthema’s. Scholen kunnen bij hen terecht voor een brede range van dienstverlening waarbij ze een belangrijke partner zijn voor de logistieke ondersteuning van scholen. Basisscholen gaan gemiddeld 1,6 soorten samenwerking met mutualiteiten aan. Bij een samenwerking met de mutualiteiten bestaat deze vooral uit het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (83 %) en het aanreiken van projecten/acties die de school kan doen
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
150
(48 %). Vergelijken we het aanbod van de mutualiteiten met die van de overige partners dan valt op dat:
scholen verschillende soorten samenwerking hebben met de mutualiteiten, echter minder veelzijdig dan met de gemeente/stad, hun externe dienst en de preventiewerkers.
in verhouding tot andere partners ligt de klemtoon in samenwerking met de mutualiteiten op het aanreiken van voorlichtingsmaterialen en projecten die de school zelf kan doen.
Kortom: de mutualiteiten zijn partners voor basisscholen, met name de belangrijkste partner voor het gezondheidsthema evenwichtige voeding in hun personeelswerking. Ze werken samen met een groot aantal basisscholen. Wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over occasionele samenwerkingsverbanden. Basisscholen gaan gemiddeld 1,5 soorten samenwerking met het Logo aan. De samenwerking met het Logo bestaat voor het grootste deel uit het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (73 %) en het aanleveren van projecten/acties die de school zelf kan doen (45 %). In 1 op 5 van de basisscholen (19 %) met wie ze samenwerken, verzorgen ze ook gastlessen of infosessies. Vergelijken we de samenwerking met Logo’s met de overige partners dan valt verhoudingsgewijs op dat:
scholen verschillende soorten samenwerking hebben met de Logo’s, echter minder veelzijdig dan met de gemeente/stad, hun externe dienst en de preventiewerkers.
in de samenwerking met de Logo’s, hoewel beperkt in aantal basisscholen, valt niet echt een specifiek soort samenwerking op in vergelijking met de andere partners.
Kortom: de Logo’s zijn een partner voor basisscholen wat betreft hun personeelsbeleid over gezondheid. De samenwerking betreft vooral voeding en beweging. Ze werken samen met een aantal basisscholen, en dit voor verschillende soorten samenwerkingsverbanden. Basisscholen gaan gemiddeld 1 soort samenwerking aan met preventiewerkers (Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), intergemeentelijke of lokale). Wanneer basisscholen samenwerken met preventiewerkers gaat het meestal over het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (30 %), het aanbieden van gastlessen of infosessies (26 %) en van projecten voor de school (21 %). Vergelijken we de samenwerking met preventiewerkers met de overige partners dan kunnen we stellen dat:
de scholen verschillende soorten samenwerking hebben met preventiewerkers, echter minder veelzijdig dan met de gemeente/stad en hun externe dienst.
in de samenwerking met preventiewerkers, hoewel eerder beperkt in aantal basisscholen, er niet echt een soort samenwerking opvalt in vergelijking met de andere partners.
Kortom: lokale, intergemeentelijke of CGG- preventiewerkers zijn een partner voor basisscholen, met name vooral voor het gezondheidsthema mentaal welbevinden. Ze werken samen met een aantal basisscholen, en dit voor verschillende soorten samenwerkingsverbanden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
151
Basisscholen gaan gemiddeld 1,1 soorten samenwerking aan met diëtisten of cateraars. Als er wordt samengewerkt met deze partner gebeurt dit overwegend voor het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (51 %) en het geven van infosessies (24 %). Vergelijken we de samenwerking met de overige partners dan valt verhoudingsgewijs op dat het gaat om een eenzijdige samenwerking wat het gezondheidsthema gezonde voeding betreft. De samenwerking betreft vooral occasionele samenwerkingsverbanden. Kortom: de diëtist is in mindere mate een partner voor basisscholen, met name voor het thema gezonde voeding. Ze werken samen met een minderheid van de basisscholen en wanneer ze met scholen samenwerken gaat het bijna uitsluitend over occasionele samenwerkingsverbanden zoals het geven van infosessies, het aanreiken van voorlichtingsmaterialen of projecten. Algemeen kunnen we besluiten dat voor de samenwerking rond het gezondheidsbeleid voor het onderwijspersoneel in het basisonderwijs:
de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk en de gemeenten de eerste partners zijn van de basisschool voor wat betreft het gezondheidsbeleid voor het onderwijspersoneel. De mutualiteiten vervullen deze rol voor wat betreft de werking rond gezonde voeding.
duurzame samenwerkingsverbanden (procesbegeleiding) over het algemeen veel minder worden uitgebouwd dan occasionele samenwerking (materialen, projecten en gastlessen) en logistieke ondersteuning (infrastructuur).
de duurzame samenwerkingsverbanden vooral worden teruggevonden in de samenwerking van basisscholen met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk en met de gemeenten.
VOOR WELKE THEMA’S WORDT NASCHOLING GEVOLGD? In 4 op 10 basisscholen (40 %) hebben sleutelfiguren, die werken naar de personeelsleden rond gezondheid, een vorming gevolgd (directieleden, coördinatoren, beleidsondersteuners, preventieadviseur,…). Bijna de helft van de responderende scholen geeft aan dat de voorbije 3 jaar geen vorming werd gevolgd. Bij scholen die wel een vorming hebben gevolgd ging deze in bijna drie kwart van de basisscholen over het gezondheidsthema mentaal welbevinden (73 %). Daarnaast geven minder dan de helft van de scholen (45 %) aan een vorming rond beweging gevolgd te hebben en ruim een derde van de scholen (34 %) een vorming rond evenwichtige voeding. De sterke nadruk op vormingen rond mentaal welbevinden is wellicht gelinkt aan het vormingsaanbod van externe diensten voor preventie en bescherming op het werk en preventiewerkers. Wanneer we deze resultaten vergelijken met deze van het secundair onderwijs vallen enkele zaken op: er worden in het basisonderwijs beduidend minder vormingen gevolgd voor de thema’s roken, alcohol en drugs, mentaal welbevinden en suïcidepreventie. Daarentegen worden in het basisonderwijs door de sleutelfiguren beduidend meer vormingen gevolgd voor de thema’s evenwichtige voeding en beweging. Het hogere aantal gevolgde opleidingen voor de thema’s roken, alcohol & drugs door het schoolpersoneel in het secundair onderwijs is misschien te verklaren vanuit hun context. Leraren in het secundair onderwijs worden in tegenstelling tot leraren van het basisonderwijs veel meer geconfronteerd met een leefwereld van leerlingen/jongeren waarin roken, alcohol- en druggebruik een realiteit is. Het thema is
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
152
daardoor sterker aanwezig in het secundair onderwijs. Algemeen kan je stellen dat in het basisonderwijs overwegend vormingen werden gevolgd voor de thema’s mentaal welbevinden, evenwichtige voeding en beweging.
Vorming/nascholing gevolgd de voorbije 3 jaar.
Totaal
1 Ja
241
40 %
2 Neen
287
48 %
3 Weet niet
74
12 %
Totaal aantal respondenten: 602
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Thema van nascholing
Totaal
1 Evenwichtige voeding
82
34 %
2 Beweging
108
45 %
3 Roken
29
12 %
4 Alcohol & drugs
40
17 %
5 Mentaal welbevinden
176
73 %
6 Suïcidepreventie
10
4%
7 Voor andere gezondheidsthema's dan voorgaande.
50
21 %
8 Weet niet
6
2%
Totaal aantal respondenten: 240
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
OP BASIS WAARVAN WORDEN DE PRIORITEITEN IN DE GEZONDHEIDSWERKING GEKOZEN? De prioriteiten binnen het werken aan een personeelsbeleid rond gezondheid worden in meer dan 2 op de 5 gevallen gekozen op basis van de beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van de personeelsleden met betrekking tot het gezondheidsbeleid (44 %) of op basis van wettelijke richtlijnen (41 %). Ook wordt in 3 op 10 basisscholen beslist op basis van beschikbare gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de personeelsleden leven (31 %). Het advies van externen (24 %) en richtlijnen geformuleerd door de koepel (20 %) gebruiken basisscholen heel wat minder als basis voor de selectie van prioriteiten voor het gezondheidsbeleid voor personeel.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
153
Dit antwoordenpatroon laat duidelijk een aandacht voor evidence-based werken zien voor wat betreft het selecteren van prioriteiten in de werking. We willen hierbij een randbedenking maken. De vraagstelling peilt naar de aandacht voor het selecteren van prioriteiten in de gezondheidswerking op basis van de schoolspecifieke behoeften en de specifieke wensen en verwachtingen op school. De vraagstelling doet hierbij geen uitspraak over de kwaliteit van de gegevens die men hiervoor gebruikt. Concreet: de twee antwoordcategorieën die aanzetten met ‘op basis van beschikbare gegevens …’ kunnen breed geïnterpreteerd worden en dit lijkt ons ook door de respondenten te zijn gebeurd. Zo toont de praktijk aan dat prioriteiten vaak niet geselecteerd worden op brede en/of gestructureerde bevragingen, maar op een occasionele, zelfs eenmalige verzameling van gegevens in bijvoorbeeld een werkgroep gezondheid of op de niet-systematische, soms gevoelsmatige inventarisatie van specifieke problemen op school.
Op basis waarvan kiest u huidig schooljaar of de voorbije 3 jaar prioriteiten binnen het werken aan een personeelsbeleid rond gezondheid?
Totaal
1 Op basis van wettelijke richtlijnen.
244
41 %
2 Op basis van richtlijnen geformuleerd door de koepel.
120
20 %
3 Op basis van voorstellen geformuleerd door externen (vb. externe dienst, ...).
143
24 %
4 Op basis van beschikbare gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de personeelsleden leven.
189
31 %
5 Op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van de personeelsleden met betrekking tot het gezondheidsbeleid.
267
44 %
6 Wij kiezen onze prioriteiten niet op basis van één van bovenstaande opties.
72
12 %
7 Weet niet
41
7%
Totaal aantal respondenten: 601
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
WORDT DE WERKING ROND GEZONDHEID GEËVALUEERD? De werking in het beleid rond gezondheid voor personeel werd in meer dan 2 op 5 basisscholen (45 %) de voorbije 3 jaar geëvalueerd. Binnen deze groep geeft men in meer dan de helft van de gevallen aan de gegevens te gebruiken om de acties rond gezondheid voor het personeel bij te sturen (23 %). In ruim een derde van de gevallen worden de evaluatieve gegevens zelfs gebruikt om het beleid rond gezondheid voor het personeel bij te sturen (16 %). Een minderheid evalueert, maar gebruikt achteraf de gegevens niet in zijn werking (6 %). Met 5 op 10 basisscholen die aandacht hebben voor evaluatie kan er gesproken worden van een aandacht voor evidence-based werken voor wat betreft de indicator evalueren. We willen
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
154
hierbij een randbedenking maken. De vraagstelling peilt naar de aandacht voor evaluatie en het gebruik van de resultaten in de gezondheidswerking. De vraagstelling doet hierbij geen uitspraak over de kwaliteit van de uitgevoerde evaluatie, noch over het correcte gebruik van de resultaten ervan. Evaluatie kan in deze vraagstelling breed geïnterpreteerd worden, er werden geen criteria gesteld in de vraagstelling. Zo toont de praktijk aan dat evaluatie op scholen vaak gebeurt op het niveau van concrete acties en zich beperkt tot een open procesbevraging zonder design. Concreet: de open bevraging van betrokken leraren na een project of actie in de leraarskamer of in een werkgroep, het peilen of inschatten van de tevredenheid over een actie bij de deelnemende personeelsleden, …
Evaluatie van de werking in het beleid rond gezondheid voor personeel?
Totaal
1 Ja, en wij gebruiken deze gegevens om het beleid rond gezondheid voor het personeel bij te sturen.
97
16 %
2 Ja, en deze gegevens worden gebruikt om de acties rond gezondheid voor het personeel bij te sturen.
140
23 %
3 Ja, maar wij gebruiken deze gegevens niet.
36
6%
4 Neen, wij evalueren ons beleid rond gezondheid voor het personeel niet.
241
40 %
5 Weet niet
87
14 %
Totaal aantal respondenten: 601
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.2 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van componenten Voorafgaande opmerking: De bevraging van scholen naar hun gezondheidsbeleid voor personeel is een verkorte vragenlijst van het bevragingsinstrument voor bedrijven. Het is ook een opvallend kortere vragenlijst dan voor de leerlingen. Dit houdt in dat de scores gemiddeld berekend zijn op kleinere sets indicatoren en vragen dan voor het gezondheidsbeleid in andere bedrijven en dan voor het gezondheidsbeleid voor leerlingen in scholen. Of anders: een enkele vraag kan hier een veel grotere invloed op de score hebben dan in de bevraging van overige bedrijven of in de bevraging van het gezondheidsbeleid voor leerlingen. Interpretatie van de gegevens, bijvoorbeeld in relatie tot schoolkenmerken en vooral in vergelijking met overige bedrijven of de schoolwerking naar leerlingen, dient dus met de nodige voorzichtigheid te gebeuren.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
155
De grafiek van de totaalscore van het algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel heeft een verkorte staart aan de rechterkant. Dit wijst erop dat veel basisscholen een zwakke score behaalden. Het gemiddelde is slechts 24,6 (op 100) en de meerderheid van de scholen scoort lager (mediaan = 23,4). De grafiek toont aan dat de overgrote meerderheid van de basisscholen niet hoger scoort dan 40. Er is wel een grote spreiding tussen de scores onderling zichtbaar: de minimumscore is 0 terwijl de maximumscore 73,3 bedraagt.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
156
De scores voor de beleidscomponent beleidsmatige aanpak liggen over het algemeen zeer laag. De scores behalen een gemiddelde van 1,6 (op 10). De spreiding is eerder klein: de meeste scores liggen tussen 0 en 3, de helft van de scholen behaalt een score lager dan 1,4 (= mediaan).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
157
Voor de componentscore betrokkenheid scoren de basisscholen gemiddeld beter met een score van 3,6 (op 10) Ook hier zit de meerderheid van de basisscholen met een score die lager ligt dan het gemiddelde (mediaan = 3,2). De scores voor betrokkenheid liggen sterk verspreid: algemeen kan je stellen dat een aantal basisscholen erg slecht scoren op betrokkenheid, daartegenover scoren enkele scholen dan weer zeer goed.
De gemiddelde score voor de componentscore deskundigheid is zeer laag: 1,9 (op 10). Zo goed als geen enkele basisschool behaalt op deze component een hoge score. De scores tussen de scholen zijn diffuus over de grafiek verspreid: een aantal scholen scoort zeer laag, een aantal scholen middelmatig hoog en daartussen niets. Dit heeft onder andere te maken met het gegeven dat deze componentscore berekend is op een beperkt set van vragen (= 2 vragen).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
158
Voor de componentscore evidence-based werken is de gemiddelde score voor basisscholen 3,2 (op 10). Het histogram is diffuus en de scores breed verspreid (minimum= 0, maximum= 10). Iets meer dan de helft van de scholen scoort lager dan het gemiddelde (mediaan = 3,1).Opnieuw merken we op dat deze componentscore gebaseerd is op een beperkt set van vragen (= 2 vragen).
Noch voor de totaalscore van het algemeen gezondheidsbeleid voor personeel, noch voor componentscores heeft één van de schoolkenmerken een significante invloed. Of anders: de schoolgrootte, het onderwijstype (regulier, buitengewoon), het onderwijsniveau (kleuter, lager, basis), de aanwezigheid van doelgroepleerlingen, noch de ligging van de school (centrumstad, niet-centrumstad) voeren enige significante invloed uit op het gezondheidsbeleid dat de basisschool voor haar personeel voert.
Globaal stellen we voor het gezondheidsbeleid dat basisscholen voor hun personeel voeren het volgende vast:
De beleidscomponenten betrokkenheid en evidence-based werken behalen de hoogste gemiddelde score. Hoewel de nominale scores nog niet echt hoog zijn, merken we dat in veel basisscholen gezondheidsthema’s in het personeelsbeleid worden besproken en het personeel hierbij betrokken wordt. Voor de selectie van prioriteiten doen heel wat scholen beroep op schoolspecifieke gegevens en worden de acties of het beleid geëvalueerd. Wat betreft de component evidence-based werken, blijven de eerder geformuleerde kanttekeningen uiteraard geldig.
De beleidscomponenten beleidsmatige aanpak en deskundigheid zetten heel wat lagere gemiddelde scores neer. Het gezondheidsbeleid voor het personeel wordt in een aantal scholen nog te weinig verankerd in beleidsdocumenten, er wordt wel wat nascholing gevolgd maar te weinig, en de uitbouw van samenwerking kan voor een aantal scholen beter, vooral wat betreft de duurzame samenwerkingsverbanden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
159
Vergelijken we het gezondheidsbeleid voor personeel tussen basis- en secundair onderwijs dan valt op dat in het secundair onderwijs enkel de component beleidsmatige aanpak zeer laag scoort, de gemiddelde score van de overige componenten ligt in het secundair onderwijs hoger dan in het basisonderwijs.
Voor alle beleidscomponenten is er nergens een significante invloed van het aantal leerlingen, het onderwijstype, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen of de ligging.
1.3 Resultaten van een voedingsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking indicatoren
Wat betreft de aanwezigheid van materialen en acties zien we een groot verschil ten aanzien van wat de school voorziet voor de leerlingen: geeft bijna 9 op 10 basisscholen aan materialen te gebruiken en deel te nemen aan projecten over voeding voor de leerlingen, dan signaleert minder dan 1 op 3 bassischolen (28 %) te werken met voorlichtingsmaterialen of met projecten gericht naar het schoolpersoneel. Over welke concrete materialen die de scholen gebruiken gaat het dan? Bijna een kwart van de basisscholen (23 %) geeft aan gebruik te maken van de actieve voedingsdriehoek. Een klein aantal scholen neemt deel aan Fruit op het werk (6 %) of organiseren een voordracht of workshop over gezonde voeding (4 %) voor het personeel.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
160
Aan welke acties of projecten doet (/deed) uw school mee of welke methodieken omtrent evenwichtige voeding worden (/werden) er (de voorbije 3 jaar) voor het schoolpersoneel gebruikt?
Totaal
% van antwoorden
%
1 Actieve voedingsdriehoek
140
23 %
2 Jobfit
0
0%
3 NV Gezond
0
0%
4 Fruit op het werk (varianten: Fruit@Work, Fruit up your work)
35
6%
5 Voedingstest; vb. fruittest, vochttest, … op www.gezondheidstest.be of www.mijndriehoek.be
3
1%
6 Voordrachten of workshops of gezondheidssessies omtrent evenwichtige voeding
22
4%
7 Winkeloefening of sessie etiket lezen (of varianten)
2
0%
8 Elektrokoffer
0
0%
9 Gezonde voeding op de werkvloer (Logo Kempen)
2
0%
10 Andere methodieken, acties of projecten: ...
22
4%
11 Onze school doet niet mee met acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent evenwichtige voeding voor het personeel.
327
55 %
12 Weet niet
99
17 %
Totaal aantal respondenten: 599
0%
20%
40%
60% 80%
Gevraagd naar een beperkend en stimulerend beleid voor personeel wat betreft een aantal voedingsmiddelen, wordt er overwegend gekozen voor stimulerende maatregelen. Bijna de helft van de scholen (45 %) geeft aan de voorbije 3 jaar een beleid bij het schoolpersoneel gevoerd te hebben rond het bevorderen van de consumptie van voorkeur voedingsmiddelen/dranken (zoals algemeen evenwichtige voeding, fruit, groenten, melk of water). Iets meer dan 1 op 3 basisscholen (37 %) geeft aan de voorbije 3 jaar gewerkt te hebben aan een beleid voor het schoolpersoneel om de consumptie van voedingsmiddelen/dranken te verminderen. Deze trend zien we ook in het secundair onderwijs, maar in mindere mate.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
161
Beleid bij het schoolpersoneel om de consumptie van voorkeur te bevorderen?
Totaal
1 Ja
268
45 %
2 Neen
318
53 %
3 Weet niet
15
2%
Totaal aantal respondenten: 601
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Beleid bij het schoolpersoneel om de consumptie van voedingsmiddelen/dranken te verminderen?
Totaal
1 Ja
225
37 %
2 Neen
359
60 %
3 Weet niet
17
3%
Totaal aantal respondenten: 601
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Als basisscholen een beleid voeren met betrekking tot het stimuleren en beperken van de consumptie van voedingsmiddelen gaan ze in drie kwart van de gevallen (76 %) het aanbod beperken/bevorderen in de eigen voorzieningen. Vaak wordt ook bij gelegenheden zoals recepties het gezonde voorbeeld gegeven (43 %) en wordt er tijdens bijeenkomsten of vergaderingen met het personeel ook wel informatie gegeven omtrent evenwichtige voeding (35 %). Omgekeerd maken basisscholen met een beleid tot het stimuleren en beperken van voeding, zelden gebruik van hun intranet zoals Smart School e.d. om informatie over evenwichtige voeding te geven (2 %). Er is zo goed als geen extra promotie voor gezondere keuzes (9 %). Ook een bewuste prijspolitiek voeren met aandacht voor verschillende prijszetting voor evenwichtige en minder evenwichtige producten gebeurt nauwelijks (1 %). Secundaire scholen schenken hier iets meer aandacht aan. Hoe voert (/voerde) uw school (de voorbije 3 jaar) een beleid bij het schoolpersoneel om de consumptie van deze voedingsmiddelen/dranken te verminderen of te bevorderen?
Totaal
1 Informatie geven over evenwichtige voeding op een bijeenkomst of vergadering met personeel.
98
35 %
2 Organiseren van een infosessie over evenwichtige voeding.
33
12 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
162
% van antwoorden
%
3 Het aanbod beperken/bevorderen in de eigen voorzieningen.
214
76 %
4 Extra promotie voor deze producten (vb.: voorkeur keuzes worden extra aangeduid, voedingswaarde wordt vermeld, bordje of slogan bij de voorkeur keuze)
25
9%
5 Aan de hand van een prijsbeleid (De producten worden duurder of goedkoper gemaakt dan de alternatieven.)
4
1%
6 Bij gelegenheden zoals recepties het gezonde voorbeeld geven.
121
43 %
7 De beperking/bevordering van het aanbod opnemen in de overeenkomsten met externen (uitbating van infrastructuur).
12
4%
8 Op het intranet wordt informatie over evenwichtige voeding vermeld (vb. recepten of een voedingstest).
6
2%
9 Andere strategieën:
19
7%
10 Weet niet
14
5%
Totaal aantal respondenten: 281
0%
20% 40% 60% 80%
Wat de aanbodkanalen in de school betreft, scoren de basisscholen, in vergelijking met secundaire scholen, zeer laag: in secundaire scholen is er een veel ruimere beschikbaarheid van voeding en dranken via meer diverse aanbodkanalen. Dit is een logische vaststelling, daar de aanbodkanalen vaak dezelfde zijn als voor de leerlingen. Zoals eerder vastgesteld in het voedingsbeleid voor leerlingen beschikt de secundaire school over heel wat meer aanbodkanalen voor dranken en tussendoortjes dan de basisschool. Het schoolpersoneel heeft in 6 op 10 basisscholen (60 %) toegang tot een waterfontein of waterreservoir. In bijna een kwart van de basisscholen staat een warme drankenautomaat (koffie, thee, soep,..; 23 %). Snackautomaten zijn zo goed als afwezig (1 %), drankenautomaten vinden we in 1 op 10 basisscholen (11 %). De vergelijking met de aanbodkanalen voor de leerlingen leert ons dat in een aantal basisscholen er drankenautomaten in bijvoorbeeld de leraarskamer staan die niet toegankelijk zijn voor de leerlingen. Bijna 4 op 10 basisscholen (39 %) heeft een broodjeszaak in de omgeving (39 %). Ruim 1 op 5 heeft een schoolrestaurant (21 %) en 16 % een kantine of cafetaria voor het personeel. Wat betreft schoolrestaurant, cafetaria of kantine menen we een verkeerd beeld te zien omwille van de verwarring met de bevraging voor leerlingen en ruis op de vraagstelling:
ongeveer 60 % van de basisscholen biedt zijn leerlingen warme maaltijden aan, in de meeste van die scholen kunnen ook personeelsleden ’s middags warme schoolmaaltijden eten;
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
163
anderzijds lijkt het ons vreemd dat 1 op 5 basisscholen zouden beschikken over een apart schoolrestaurant voor het personeel.
Tot welke van volgende faciliteiten heeft het schoolpersoneel toegang om voedingsmiddelen of drank op uw school of in de buurt van de school te kopen/krijgen?
Totaal
1 Een kantine, cafetaria
99
16 %
2 Een winkel
113
19 %
3 Drankenautomaat (vb. water, fruitsap, frisdranken)
66
11 %
4 Snackautomaat (vb. chocoladereep, suikerwafels, suikersnoep)
8
1%
5 Melkautomaat
11
2%
6 Warme drankenautomaat (vb. koffie, thee, soep)
137
23 %
7 Waterfontein of waterreservoir
358
60 %
8 Broodjeszaak
235
39 %
9 Schoolrestaurant
127
21 %
10 Afhaalrestaurants in de buurt
51
8%
11 Geen van bovenstaande
97
16 %
12 Weet niet
8
1%
Totaal aantal respondenten: 600
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Dranken die bijna steeds aanwezig zijn in de leraarskamer of tijdens een vergadering zijn koffie of thee (95 %) en water (93 %). De helft van de basisscholen voorziet ook fruitsap (51 %), bijna een kwart (24 %) serveert soep. Omgekeerd worden zelden alcoholische dranken (6 %) geserveerd in de leraarskamer of tijdens een vergadering, evenals gewone (13 %) of light frisdranken (14 %). Amper 3 % van de basisscholen biedt geen dranken aan bij vergaderingen of in de leraarskamer.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
164
Dranken beschikbaar bij een vergadering of in de leraarskamer
Totaal
1 Er worden geen dranken aangeboden bij vergaderingen of in de leraarskamer.
16
3%
2 Water
557
93 %
3 Soep
142
24 %
4 Koffie of thee
572
95 %
5 Fruitsap
304
51 %
6 Melkproducten (niet bedoeld als koffiemelk)
93
16 %
7 Light of zero frisdranken
81
14 %
8 Gewone frisdranken
77
13 %
9 Alcoholische dranken
35
6%
10 Andere:
1
0%
11 Weet niet
2
0%
Totaal aantal respondenten: 600
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Tijdens een vergadering of in de leraarskamer zijn er wel eens belegde broodjes beschikbaar met groenten (30 %), met mager beleg (11 %) of zonder groenten (5 %), enkele basisscholen verkiezen bruine of grijze broodjes of boterhammen (10 %). Op vlak van ‘snacks’ zeggen scholen in 35 % van de gevallen fruit aan te bieden. Bijna 3 op 10 basisscholen (28 %) bieden chocolade, chips, suikersnoep, zoute snacks, chocomousse, cake of chocoladekoeken aan tijdens vergaderingen of in de leraarskamer. We zien hier dat rijst- of granenkoeken met een verlaagd of laag vetgehalte weinig populair zijn (16 %). Bijna 1 op 3 basisscholen (32 %) zegt geen voedingsmiddelen aan te bieden bij vergaderingen of in de leraarskamer. Als we dit vergelijken met het secundair onderwijs valt op dat in deze laatste scholen vaker broodjes voorzien tijdens vergaderingen of in de leraarskamer. In het basisonderwijs zal men dan weer sneller fruit aanbieden als tussendoortje, dan in het secundair onderwijs. Voor het overige is er een gelijkaardige situatie in basis- en secundair onderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
165
Voedingsmiddelen beschikbaar bij een vergadering of in de leraarskamer
Totaal
1 Er worden geen voedingsmiddelen aangeboden bij vergaderingen of in de leraarskamer.
189
32 %
2 Vers fruit
212
35 %
3 Yoghurt, pudding of vla
52
9%
4 Rijstkoeken, peperkoeken, granenkoeken, droge koek of kinderkoek, cake met een verlaagd vetgehalte of andere koeken met een verlaagd of laag vetgehalte (< 20g vet/100g)
93
16 %
5 Chocolade, chips, suikersnoep, zoute snacks, chocomousse of koeken met een vetgehalte hoger dan 20g vet/100g koek of arm aan vezels (vb. wafel, chocoladekoek, gebak, cake, koffiekoeken, enz.)
171
28 %
6 Belegde broodjes met groenten
183
30 %
7 Belegde broodjes met mager beleg
65
11 %
8 Bruine of grijze broodjes of boterhammen
60
10 %
9 Belegde broodjes zonder groenten
32
5%
10 Andere:
34
6%
11 Weet niet
14
2%
Totaal aantal respondenten: 600
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.4 Resultaten van een voedingsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van componenten. In de bevraging van het basisonderwijs (BaO) en secundair onderwijs (SO) omtrent een voedingsbeleid voor het schoolpersoneel werden de drie componenten van een voedingsbeleid op school opgenomen:
De voorlichting van het personeel over evenwichtige voeding (beperkt opgenomen via één vraag).
De reglementering en afspraken rond voeding op schoolniveau.
Het aanbod van voeding en dranken op school.
Wanneer we de gemiddelde totaalscore voor voeding bekijken stellen we vast dat het gemiddelde relatief laag ligt: 18,8. Bekijken we dit op de grafiek dan zien we ook dat het overgroot deel tussen een score ligt van 0 tot 10. De scores liggen over het algemeen ook sterk verspreid. Voor het voedingsbeleid voor het personeel behalen de basisscholen maximum 52,7.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
166
Hier zien we dat er een groot verschil is tussen het voedingsbeleid voor personeel in vergelijking met het voedingsbeleid voor leerlingen. Het gezondheidsthema evenwichtige voeding heeft nog geen duidelijke plaats gekregen in de agenda en planning van het personeelsbeleid in veel basisscholen. De gemiddelde totaalscore voor het voedingsbeleid stemt overeen met deze die we zien voor het secundair onderwijs. Wanneer we de grafieken vergelijken zien we wel dat verhoudingsgewijs meer basisscholen een (relatief) hoge score behalen.
Het aantal leerlingen, het onderwijstype, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging van de basisschool hebben geen significante invloed op de gemiddelde totaalscores voor voeding.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
167
Bij de componentscore voor reglementering zien we een gemiddelde van 2,2. Een kleine minderheid van scholen behaalt een hoge score, de meeste basisscholen scoren 0.
De grafiek van de componentscores aanbod volgt een normaalverdeling. De scores liggen heel dicht bij elkaar, met een minimumscore van 0 en een maximumscore van 4,3. Het gemiddelde is 1,6. Hieruit kan je dus afleiden dat voor het personeel het vaak gaat om een eerder onevenwichtig (en beperkt) aanbod.
Er is een significant verschil in de gemiddelde score tussen regulier en buitengewoon onderwijs voor de beleidscomponent aanbod. Het regulier onderwijs (1,6) behaalt een hogere
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
168
gemiddelde componentscore voor voedingsaanbod in vergelijking met het buitengewoon onderwijs (1,4). Of anders: in het buitengewoon onderwijs is het voedings- en drankenaanbod voor het schoolpersoneel gemiddeld nog meer onevenwichtig dan in het regulier onderwijs.
Het aantal leerlingen, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging hebben geen significante invloed op de componentscores.
Uit de gemiddelde scores van de basisscholen blijkt dat voor de beleidscomponenten zwakke scores worden behaald. Voor de beleidscomponent reglementering wordt de hoogste score behaalt, de beleidscomponent aanbod scoort opvallend zwak. We kunnen besluiten dat basisscholen ten opzichte van hun personeel een veel minder sterk uitgewerkt voedingsbeleid hebben dan voor hun leerlingen. Niet echt een verrassende vaststelling omwille van de educatieve basisopdracht van scholen, het functioneren van beide groepen hierin (leeromgeving vs werkomgeving) en het leeftijdsverschil (kinderen vs volwassenen).
1.5 Resultaten van een bewegingsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking indicatoren.
Gevraagd naar aanwezige materialen en projecten rond beweging antwoorden slechts 2 op 10 basisscholen (20 %) positief. Hiermee scoort het basisonderwijs slechter dan het secundair onderwijs. De methodiek die het meeste wordt gehanteerd is de actieve voedingsdriehoek (8 %), maar dan nog maar in zeer beperkte mate. Groepsevenementen zoals start to (run, bike, swim,…) (6 %) zijn stukken minder populair in het basisonderwijs dan in het secundair onderwijs. Vermelden we nog deelname van een absolute minderheid van basisscholen (3 %) aan 10.000 stappen en Ik Kyoto en dan zijn we rond voor wat betreft de aanwezigheid van materialen en projecten voor het personeelsbeleid over beweging in het basisonderwijs. Merk op: ondanks het feit dat 10.000 stappen einde 2012 nog niet was gepromoot in onderwijs, doen reeds 3 % van de basisscholen mee. De volgende jaren zal 10.000 stappen specifiek gepromoot worden naar onderwijs. Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
169
Aan welke acties of projecten doet (/deed) de school mee of welke methodieken omtrent beweging worden (/werden) er (de voorbije 3 jaar) voor het schoolpersoneel gebruikt?
Totaal
1 Onze school doet niet mee met acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent beweging voor het personeel.
407
68 %
2 10.000 stappen en varianten (10.000 stappen Vlaanderen, Ik stap het af!, stappencompetitie van de Vlaamse Liga van Bedrijfssport, ...)
20
3%
3 Actieve voedingsdriehoek
48
8%
4 Start to ... (run, bike, swim, ...)
37
6%
5 Bike to work
1
0%
6 Ik Kyoto
19
3%
7 Jobfit
0
0%
8 NV Gezond
0
0%
9 Fit & Gezondcharter (Logo region Hasselt)
0
0%
10 Andere methodieken, acties of projecten:
27
5%
11 Weet niet
71
12 %
Totaal aantal respondenten: 598
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Basisscholen gaan slechts in beperkte mate moeite doen om hun personeel te motiveren om te bewegen. Slechts 4 op 10 basisscholen (40 %) geven aan initiatieven te nemen om beweging bij het schoolpersoneel extra te stimuleren. Basisscholen die hun personeel stimuleren tot voldoende beweging gaan overwegend inzetten op het promoten van actieve verplaatsing. Dit gebeurt vooral door het voorzien van fietsvergoedingen hoger dan het wettelijk verplichte (30 %). Overige initiatieven zoals het aanmoedigen van trapgebruik (6 %), een jaarlijkse sportdag (5 %) of het beschikbaar stellen van dienstfietsen (4 %) komen eerder zelden voor. Basisscholen zetten quasi enkel in op actieve verplaatsing met de fiets en hanteren hiervoor een beperkt aantal (feitelijk één) strategieën. In het secundair onderwijs zullen scholen ook inzetten op verplaatsing te voet en op sportpromotie via competities en initiaties en hanteren ze hiervoor meerdere strategieën, bovendien gebeurt dit in heel wat meer scholen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
170
Initiatieven, voorbije 3 jaar om het schoolpersoneel te stimuleren om te bewegen
Totaal
1 Er worden geen initiatieven genomen op onze school om beweging bij het schoolpersoneel extra te stimuleren.
311
52 %
2 Korte bewegingssessies van een tiental minuten (stretching, lichaam losschudden)
17
3%
3 Lunchwandel activiteiten / Wandelgroepen
17
3%
4 Fietsvergoedingen (hoger dan het wettelijk verplichte)
179
30 %
5 Vergoeding voor verplaatsing te voet
9
2%
6 Bedrijfscompetities (bv. voetbal, basket, …)
6
1%
7 Initiatielessen
9
2%
8 Aanmoedigen trapgebruik
34
6%
9 Korting op abonnement in sportcentra
10
2%
10 Korting in sportzaken
1
0%
11 Persoonlijke fitheidstesting
1
0%
12 Jaarlijkse sportdag (buiten de sportdag voor leerlingen)
29
5%
13 Aansluiting bij bedrijfssportbond (Vlaamse Liga van Bedrijfssport)
0
0%
14 Beschikbaarheid van dienstfietsen
24
4%
15 Beperking van het aantal parkeerplaatsen voor auto’s om fietsen en wandelen te promoten
24
4%
16 Gepersonaliseerd transportplan voor het personeelslid om fietsen en wandelen te promoten
1
0%
17 Andere:
38
6%
18 Weet niet
47
8%
Totaal aantal respondenten: 598
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Algemeen zijn materiële faciliteiten voor bewegings- en sportactiviteiten eerder beperkt aanwezig in basisscholen en beperkt het zich tot een fietsstalling voor het personeel. Drie kwart van de basisscholen (75 %) beschikt over een fietsstalling. Het beschikken over een (veilige) fietsenstalling is een belangrijke voorwaarde om binnen de school het personeel (en de leerlingen) tot actieve verplaatsing te stimuleren, net zoals kleedkamers en douches. Slechts 1 op 10 van de basisscholen (12 %) rapporteert douches met kleedkamers beschikbaar te stellen voor het personeel.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
171
Om te stimuleren tot meer beweging in het dagelijkse leven maakt 5 % van de scholen gebruik van de stappentellers voor bewustwording, evenveel scholen voorzien bedrijfsfietsen. Ongeveer 1 op 10 basisscholen (10 %) stelt wel eens sportmaterialen beschikbaar en enkele basisscholen (2 %) beschikken over een fitnessruimte om hun personeel te stimuleren tot sporten. Algemeen kan je hieruit afleiden dat de aanwezigheid van bewegings- en sportfaciliteiten initieel gericht is op het promoten en faciliteren van actieve verplaatsing. Daarnaast worden weinig tot geen initiatieven genomen. Deze vaststelling wordt nog scherper wanneer wordt ingecalculeerd dat er verwarring is bij een aantal respondenten over de faciliteiten voor leerlingen en personeel. Of wat anders te denken van de school die bij ‘andere’ invult: “een aparte speelplaats met speelrek voor de kleinsten”. Hoe stimuleert de school beweging bij zijn personeelsleden?
Totaal
1 Fietsstalling
447
75 %
2 Bedrijfsfietsen
27
5%
3 Douches met kleedkamers
73
12 %
4 Sportmaterialen
61
10 %
5 Stappentellers
31
5%
6 Fitnessruimte
12
2%
7 De school zet geen faciliteiten in om lichaamsbeweging bij het personeel te stimuleren.
143
24 %
8 Andere:
28
5%
9 Weet niet
18
3%
Totaal aantal respondenten: 599
Wanneer kunnen personeelsleden gebruikmaken van de faciliteiten in het kader van uw initiatieven ter promotie van lichaamsbeweging? Binnen de officiële werkuren Binnen de pauzes behorend tot de officiële werkuren Binnen de pauzes niet behorend tot de officiële werkuren Buiten de officiële werkuren/pauzes
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Fiets Stalling (N= 447)
BedrijfsFietsen (N=27)
Douches met kleedkamers (N= 73)
Sport Materialen (N= 61)
Stappen Tellers (N= 31)
Fitness Ruimte (N= 12)
87 % 33 %
85 % 44 %
51 % 33 %
49 % 46 %
81 % 42 %
17 % 33 %
27 %
22 %
27 %
18 %
39 %
17 %
45 %
30 %
51 %
34 %
55 %
58 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
172
Algemeen kunnen we stellen dat basisscholen die bewegings- en sportfaciliteiten voorzien die overwegend beschikbaar stellen tijdens de schooldagen, maar het personeel ook buiten de schooldagen in ruime mate kan gebruikmaken van deze faciliteiten. Tenminste in de (weinige) scholen die faciliteiten aanbieden. Zo zien we bijvoorbeeld dat basisscholen die douches met kleedkamers voorzien voor het personeel deze in gelijke mate ter beschikking stellen binnen de officiële werkuren (51 %), als buiten de officiële werkuren of pauzes (51 %).
1.6 Resultaten van een bewegingsbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van componenten
De totaalscores voor het aanbod van beweging liggen gemiddeld heel laag: 0,9. 50% van de basisscholen haalt geen score boven de 0,8. Het grootste aantal scores ligt tussen 0 en 1.
De schoolgrootte en het aantal doelgroepleerlingen oefenen geen significante invloed uit op de totaalscore voor het bewegingsbeleid, specifiek voor het aanbod. Voor het onderwijstype zien we een significant verschil in score tussen scholen uit het regulier onderwijs en scholen uit het buitengewoon onderwijs. Scholen uit het buitengewoon onderwijs scoren hierbij hoger (1,1 tegenover 0,9 voor regulier onderwijs) voor de componentscore aanbod.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
173
Ook bij de onderwijsgraad is een significant verschil merkbaar. Zo scoren scholen die enkel lager onderwijs (1,2) aanbieden significant hoger dan kleuterscholen (0,7) en dan basisscholen (0,9).
Basisscholen die gelegen zijn in een centrumstad (0,9) scoren significant hoger op de componentscore aanbod voor bewegingsbeleid dan basisscholen die buiten deze centrumsteden gelegen zijn (1,1).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
174
1.7 Resultaten van een rookbeleid in het basis onderwijs: bespreking van indicatoren.
De beleidscomponent reglementering weegt in de uitbouw van een degelijk rookbeleid op school zwaar door. Bovendien wordt de schoolreglementering sterk ingevuld door de wetgeving rond roken in openbare plaatsen (1991), roken op het werk (2005) en het rookverbod op de speelplaats en in open ruimten van de schoolcampus (2008). In de indicatorenbevraging 2009 was de sterke implementatie van de nieuwe wetgeving rookvrij schooldomein (2008) duidelijk zichtbaar in de sterke toename van formalisering van afspraken en regels voor de leerlingen en de verhoogde aandacht voor afspraken en regels voor ouders, derden die de school bezoeken én personeel. De sterke uitbouw van reglementering voor leerlingen, ouders en derden in basis- en secundaire scholen wordt in 2012 globaal geconsolideerd. Wanneer we dit naast de afspraken en regels leggen van het onderwijspersoneel zien we dat ook de reglementering voor het onderwijspersoneel in zowel het basisonderwijs als het secundair onderwijs goed is uitgewerkt: zelfs nog iets sterker in het basis- dan in het secundair onderwijs. Gevraagd naar een reglement of afspraken met betrekking tot roken voor het onderwijspersoneel verkrijgen we de volgende antwoorden: ruim 9 op 10 basisscholen (93 %)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
175
beschikt over een reglement of afspraken met betrekking tot roken. Dit bestaat overwegend uit een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het arbeidsreglement (85%)10. Vergelijken we dit resultaat met de situatie in 2009 dan merken we dat de aandacht van basisscholen voor rookreglementering voor personeel, die in de periode 2006-2009 sterk was toegenomen, een lichte verdere groei kent tijdens de voorbije 3 jaar. Geven ongeveer 8 op 10 basisscholen in 2009 aan dat ze rookregels in het arbeidsreglement hebben staan, dan zijn dit er 85 % in 2012. Reglement/afspraken met betrekking tot roken
Totaal
1 Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het arbeidsreglement
511
85 %
2 Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het arbeidsreglement
20
3%
3 Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
28
5%
4 Neen
15
3%
5 Weet niet
24
4%
Totaal aantal respondenten: 598
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Ter herinnering: de wetgeving over het rookverbod op het schooldomein stelt een algemeen rookverbod in tijdens weekdagen van 6.30 u. tot 18.30 u. Buiten deze periode kunnen scholen zelf beslissen of ze roken toelaten in de open ruimten. Gevraagd naar het rookverbod op het schooldomein, geven 8 op 10 basisscholen (79 %) aan dat roken nooit toegelaten is voor personeelsleden op de speelplaats. Ongeveer 7 op 10 basisscholen (70 %) heeft ook een permanent rookverbod voor personeelsleden in andere schoolterreinen in openlucht. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat bijna 9 op 10 basisscholen (85 %) aangeven dat er geen rookzone in openlucht voorzien is voor het personeel. Ongeveer 1 op 7 basisscholen zegt dat roken voor personeelsleden op de speelplaats wel toegelaten is tijdens de weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u. tot 6.30 u.) (16 %) en tijdens het weekend (14 %). Roken op andere schoolterreinen in open lucht kan bij 1 op 5 basisscholen tijdens de weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u. tot 6.30 u.) (20 %) en tijdens het weekend (19 %). Opvallend: Wat betreft de periode waarin de wetgever een algemeen rookverbod op het schooldomein afdwingt (overdag, tijdens weekdagen), bekennen toch enkele basisscholen (4 %) dat ze toestaan dat personeelsleden dan op andere schoolterreinen in openlucht
10
Dit antwoord (85 % in arbeidsreglement) is een opvallend verschil met het resultaat in de bevraging van het algemeen gezondheidsbeleid (hoofdstuk 1.2), waar slechts 64 % van de basisscholen aangeeft regels over roken te hebben opgenomen in het arbeidsreglement.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
176
(parking, tuin, sportveld,…) roken. Ook voorziet 9% van de basisscholen rookzones in openlucht tijdens weekdagen (van 6.30 u. tot 18.30 u.). Tijdens het begeleiden van extra muros-activiteiten is roken bij meer dan 8 op 10 basisscholen (83 %) steeds verboden. 13 % van de basisscholen staat roken toe tijdens de avond/ochtend (tussen 18.30 u. en 6.30 u.), amper 3 % tijdens de pauzes overdag. Hiermee zijn basisscholen stukken strenger dan secundaire scholen voor hun onderwijspersoneel . Daar geeft slechts een ruime helft (57 %) aan dat dit nooit is toegelaten. Mogelijke verklaring hiervoor is dat in het basisonderwijs het geven van het goede voorbeeld aan de kinderen, met als norm nietroken belangrijk wordt geacht. In het secundair onderwijs zitten er bijvoorbeeld ook leerlingen die roken en wordt door scholen (en leraren) het goede voorbeeld geven duidelijk anders ingevuld. Vergelijken we voor de soorten maatregelen die basisscholen nemen voor hun personeel de situatie in 2012 met de resultaten van 2009, dan valt alweer een consolidatie op van de situatie tussen 2009 en 2012, zelfs met een kleine verdere groei. Zo is het aantal scholen dat oogluikend toestaat te roken tijdens de schooldagen (oogluikend toestaan van roken overdag van 6 % naar 4 %; rookzone overdag van 13 % in 2009 naar 9 % in 2012) of tijdens extra murosactiviteiten (van 4 % in 2009 naar 0 % in 2012) met enkele percentages gedaald.
Roken is wel eens toegelaten voor personeelsleden
op de speelplaats(en) (vb. tijdens pauzes na avondvergaderingen, tijdens opendeurdagen, ...):
op (een) ander(e) schoolterrein(en) in open lucht (parking, tuin, sportveld, ...) (vb. tijdens pauzes na avondvergaderingen, tijdens opendeurdagen, ...)
Tijdens weekdagen overdag (van 6u30 tot 18u30)
0%
4%
Tijdens weekdagen avond/ochtend (van 18u30 tot 6u30)
16 %
Tijdens het weekend
14 %
19 %
Nooit
79 %
70 %
(N= 598)
20 %
Is roken voor personeelsleden toegelaten tijdens het begeleiden van extra murosactiviteiten?
Totaal
1 Ja, overdag (tussen 6.30 u. en 18.30 u.)
1
0%
2 Ja, tijdens de pauzes overdag
16
3%
3 Ja, tijdens de avond/ochtend (tussen 18.30 u. en 6.30 u.)
80
13 %
4 Neen, het is nooit toegelaten voor personeelsleden om te roken tijdens het begeleiden van extra murosactiviteiten.
496
83 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
177
% van antwoorden
%
Is roken voor personeelsleden toegelaten tijdens het begeleiden van extra murosactiviteiten?
Totaal
5 Weet niet
15
% van antwoorden
% 3%
Totaal aantal respondenten: 598
0%
20% 40% 60% 80%
Beschikt uw school over een rookzone in openlucht voor het schoolpersoneel?
Totaal
1 Ja, tijdens weekdagen overdag (van 6.30 u.tot 18.30 u.)
54
9%
2 Ja, tijdens weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u. tot 6.30 u.)
39
7%
3 Ja, tijdens het weekend
31
5%
4 Neen, de school beschikt niet over een rookzone in openlucht voor het personeel
508
85 %
5 Weet niet
7
1%
Totaal aantal respondenten: 598
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
De kwaliteit van reglementering en afspraken hangt voor een groot deel af van de mate waarin de school procedures en sancties voorziet, de regels controleert en de overtreders hierop aanspreekt en straft volgens de geldende sancties. In de bevraging werd gepeild naar de kwaliteit van de afspraken via het aanspreken van overtreders en de vraag naar aanwezigheid van sancties. Wanneer gepolst wordt naar hoe dikwijls het rookverbod op school wordt overtreden door personeelsleden dan geeft bijna 7 op 10 basisscholen (68 %) aan dat personeelsleden de voorbije 3 jaar nooit het ingestelde rookverbod op de school overtraden. Een kwart van de basisscholen (26 %) geeft aan dat dit rookverbod zelden of soms overtreden wordt. Ruim 6 op 10 basisscholen (61 %) hebben personeelsleden bij overtreding van het rookverbod steeds aangesproken. Minder dan 1 op 10 basisscholen (8 %) geeft aan dat de personeelsleden er nooit worden op aangesproken. Ook hier zien we opnieuw dat basisscholen consequenter strenger gaan optreden dan secundaire scholen wanneer een reglement of afspraak rond roken niet gerespecteerd wordt. Ook valt het beduidend minder aantal overtredingen op het rookverbod op bij het basisonderwijs, in vergelijking met het secundair onderwijs. Amper 1 op 6 basisscholen (16 %) heeft sancties voorzien voor personeelsleden die het rookverbod overtreden. Ruim 7 op 10 basisscholen (71 %) zegt dat er geen concrete sancties zijn voorzien en ruim 1 op 8 basisscholen (13 %) is niet op de hoogte van mogelijke sancties. Vergelijken we dit met het grote aantal scholen dat roken heeft opgenomen in het arbeidsreglement dan kunnen we concluderen: in opvolging van de wetgeving rond het rookverbod nemen veel scholen afspraken met betrekking tot roken voor het personeel op in het arbeidsreglement, maar voor overtredingen op deze afspraken is geen sanctie voorzien.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
178
Vergelijken we de situatie in 2012 met die van 2009 dan zien we een zeer lichte achteruitgang voor enkele elementen. Zo beschikte in 2009 bijvoorbeeld nog ongeveer 3 op 10 basisscholen over sancties voor personeelsleden die de afspraken rond roken overtraden, in 2012 zijn dit er amper nog 16 %. Samengevat: Meer dan 8 op 10 basisscholen beschikken in het schoolreglement over regels rond roken voor het personeel, overtredingen van het rookreglement komen voor in meer dan de helft van de scholen, personeelsleden worden er quasi steeds op aangesproken maar in de meeste scholen zijn hiervoor geen concrete sancties voorzien. Heel wat scholen lijken moeilijkheden te ondervinden om de wetgeving en de eigen reglementering en afspraken ‘af te dwingen’ bij hun personeelsleden: hen hierop aanspreken lukt nog in veel gevallen, maar sanctionering ziet men niet zitten. Aantal overtredingen op het rookverbod de voorbije 3 jaar
Totaal
1 Vaak
3
1%
2 Soms
29
5%
3 Zelden
125
21 %
4 Nooit
404
68 %
5 Weet niet
37
6%
Totaal aantal respondenten: 598
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Personeelsleden aangesproken bij overtreding van het rookverbod
Totaal
1 Steeds aangesproken
95
61 %
2 Soms aangesproken
46
29 %
3 Nooit aangesproken
12
8%
4 Weet niet
4
3%
Totaal aantal respondenten: 157
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Zijn er concrete sancties voorzien voor personeelsleden die het rookverbod overtreden?
Totaal
1 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor personeelsleden die het rookverbod overtreden.
97
16 %
2 Neen, er zijn geen concrete sancties voorzien.
422
71 %
3 Weet niet
79
13 %
Totaal aantal respondenten: 598
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
179
20% 40% 60% 80%
%
Naast de uitbouw en toepassing van een reglementering of afspraken rond roken op school, vormt het aanbod van rookstopondersteuning voor het personeel een belangrijke beleidscomponent binnen een rookbeleid voor het personeel. Meer dan 8 op 10 basisscholen (82 %) zegt echter niets te doen voor rookstop(begeleiding) van hun personeel. Ruim 1 op 10 van de respondenten (11 %) weet niet of dit beschikbaar is in hun school. Slechts een kleine minderheid van de scholen geeft aan dat het beschikbaar is onder een bepaalde vorm: via actieve doorverwijzing naar externe diensten (2 %), door gedeeltelijke of volledige terugbetaling van een rookstopmethode of –middel (1 %), via (ondersteuning van) individuele rookstopbegeleiding buiten de werkuren (1 %) of door rookstopbegeleiding of rookstopcursus in groep buiten de werkuren (1 %). We stellen dus vast dat in het basisonderwijs heel weinig initiatief wordt genomen om het personeel te ondersteunen bij het stoppen met roken. In de antwoordcategorie ‘andere’ geeft een aantal scholen (4 %) ook aan (bijna) geen rokers meer te tellen in hun team en dus ook niet te moeten voorzien in rookstop(begeleiding). Vergelijken we de situatie in 2012 met 2009 dan valt enige achteruitgang niet te ontkennen. Is er in 2009 nog 9 % van de basisscholen dat actief doorverwijst naar externe diensten, dan is dit in 2012 nog maar 2 %; voorziet in 2009 4 % van de basisscholen gedeeltelijke of volledige terugbetaling van een rookstopmethode of –middel, dan is dit in 2012 nog maar 1 %; organiseert in 2009 3 % van de basisscholen zelf rookstopbegeleiding of –cursussen, dan is dit in 2012 nog amper 1 %. De aandacht voor rookstop in het gezondheidsbeleid voor personeel is een aandachtspunt voor de komende periode.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
180
In welke vorm doet (/deed) u (de voorbije 3 jaar) aan actieve rookstop(begeleiding) binnen uw school?
Totaal
1 Gedeeltelijke of volledige terugbetaling van een rookstopmethode of –middel
3
1%
2 Actieve doorverwijzing naar externe diensten
11
2%
3 Individuele rookstopbegeleiding binnen de werkuren
0
0%
4 (Ondersteuning van) individuele rookstopbegeleiding buiten de werkuren
5
1%
5 Rookstopbegeleiding of rookstopcursus in groep binnen de werkuren
2
0%
6 Rookstopbegeleiding of rookstopcursus in groep buiten de werkuren
3
1%
7 Onze school doet niet aan actieve rookstop(begeleiding)
492
82 %
8 Andere:
37
6%
9 Weet niet
63
11 %
Totaal aantal respondenten: 598
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.8 Resultaten van een rookbeleid voor het onderwijspersoneel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten.
De totaalscores voor tabak volgen een normaalverdeling. Er wordt gemiddeld een zeer lage totaalscore bereikt van 25,1 (op 100). Het grootste aantal scholen behaalt een totaalscore tussen 20 en 30. De scores liggen relatief ver verspreid van elkaar: tussen 0 en 41,9.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
181
We zien een hoge gemiddelde componentscore voor reglementering: 6,1 (op 10). Een even groot aantal scholen scoort lager als hoger dan dit gemiddelde (mediaan= 6,1). De scores zijn wijd verspreid met een duidelijk zwaartepunt rond 7,5.
De componentscore begeleiding is gebaseerd op de vraagstelling over de rookstopondersteuning die basisscholen aanbieden. Op vlak van begeleiding van personeel bij rookstop zien we extreem lage scores. Zo goed als geen enkele basisschool biedt begeleiding aan voor het schoolpersoneel. Er is nood aan de verdere uitwerking van deze pijler in scholen, maar dat bleek ook al in de analyse op vraagniveau. Hierbij dienen we de vraag te stellen welke de drempels zijn voor secundaire scholen om deze beleidscomponent ten volle in te vullen: ontbreekt de motivatie om het schoolpersoneel te stimuleren tot rookstop en te ondersteunen in hun rookstoppoging, is er geen geschikte ondersteuning voor scholen om hier initiatieven rond te nemen of zijn er geen partners noch een geschikt aanbod om naar door te verwijzen? De praktijk geeft aan dat alle voorgaande argumenten geldig zijn. Om de pijler begeleiding in basisscholen kwaliteitsvol uit te bouwen zijn er aandachtspunten voor de volgende periode:
het ontwikkelen van geschikte initiatieven voor de school om het schoolpersoneel te stimuleren tot rookstop,
het organiseren van netwerken met een geschikt aanbod van rookstopondersteuning rond de school,
het overtuigen van scholen dat ze hierin een taak hebben (vanuit het uitgangspunt dat het schoolpersoneel het goede voorbeeld moet geven).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
182
De schoolgrootte, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging oefenen geen significante invloed uit op de gemiddelde scores voor het tabaksbeleid. Het onderwijstype heeft een significante invloed op de gemiddelde totaalscore van het tabaksbeleid. Het regulier onderwijs behaalt een gemiddelde score van 25,4 (op 100) en het buitengewoon onderwijs een gemiddelde score van 22,8 (op 100)
Het significante verschil voor onderwijstype in de totaalscore is een gevolg van de beleidscomponent reglementering. Het onderwijstype heeft immers een significante invloed op de componentscore reglementering. Het gewoon onderwijs behaalt een beduidend hogere score (6,2) in vergelijking met het buitengewoon onderwijs (5,6). Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
183
Concreet betekent dit dat rookreglementering, het uitbreiden van het rookverbod en het opvolg- en sanctioneringsbeleid in het buitengewoon onderwijs gemiddeld zwakker is uitgebouwd dan in het regulier onderwijs.
Algemeen kunnen we besluiten dat op vlak van tabak hoog gescoord wordt voor de beleidscomponent reglementering en daartegenover dan weer heel laag gescoord wordt voor de beleidscomponent begeleiding. In de totaalscore van een rookbeleid heeft het onderwijstype een significante invloed: het regulier onderwijs scoort beter dan het buitengewoon. Wanneer we de schoolkenmerken koppelen aan de componentscores, blijken de significante verschillen in de totaalscore het gevolg te zijn van de invloed van het onderwijstype voor de beleidscomponent reglementering.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
184
1.9 Resultaten van een alcohol- en drugbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van indicatoren.
Meer dan 3 op de 5 basisscholen (63 %) heeft een reglement of heeft afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs door personeelsleden. In meer dan 1 op de 2 basisscholen (55 %) is dit een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het arbeidsreglement. Concretisering van de regels voor de ruime schoolcontext en voor de verschillende producten is belangrijk omdat regels die eenduidig en duidelijk zijn, meer kans hebben op naleving. Alcohol en illegale drugs onderscheiden zich op dit vlak van de andere gezondheidsthema’s, aangezien er ook duidelijke effecten op het dagelijkse functioneren kunnen voorkomen. Dit vertaalt zich ook in het feit dat alcohol en drugs, naast het thema roken, bij uitstek de belangrijkste thema’s vormen in het arbeidsreglement. Voor roken zijn er echter specifieke wettelijke richtlijnen (o.a. decreet rookvrij schooldomein uit 2008), die voor alcohol en drugs niet voorhanden zijn. Uiteraard zijn er aanknopingspunten in de welzijnswetgeving, die ook van toepassing is in onderwijsinstellingen. Maar anders dan in de private sector, is er in het onderwijs geen gelijkaardige regelgeving die het onderwijs, als werkgever, verplicht om een alcohol- en drugbeleid te hebben (de zogenaamde CAO 100). De aandacht die niettemin in het arbeidsreglement aan alcohol en drugs wordt besteed, is vrij hoog. Wellicht laten heel wat onderwijsinstellingen zich inspireren door de regeling in de private sector. Wanneer we de beleidscomponent reglementering in het basisonderwijsvergelijken met deze voor het schoolpersoneel in het secundair onderwijs, zien we dat er in het secundair onderwijs in grotere mate reglementen en afspraken rond alcohol en/of andere drugs worden opgenomen in het arbeidsreglement (72 %). Beschikt uw school over een reglement/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs door personeelsleden?
Totaal
1 Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het arbeidsreglement
332
55 %
2 Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het arbeidsreglement
7
1%
3 Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
43
7%
4 Neen
164
27 %
5 Weet niet
53
9%
Totaal aantal respondenten: 599
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
De regels/afspraken rond de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en andere drugs zijn vooral gespecificeerd voor alcohol (62 %). In mindere mate is dit het geval voor illegale drugs
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
185
(33 %) en voor psychofarmaca11 (7 %). Het specificeren van regels/afspraken voor alcohol is meer aangewezen omdat het om een legaal product gaat waarbij scholen deels zelf de grenzen kunnen vastleggen. Voor regels omtrent illegale drugs is dit minder het geval. Wellicht gaat een aantal scholen er van uit dat de strafwetgeving voldoende is. Niettemin is het aangewezen om in een alcohol- en drugbeleid te verwijzen naar deze bepalingen. Bepalingen in het arbeidsreglement kunnen overigens ook strikter zijn dan hogere wetgeving, in zover ze er niet mee in strijd zijn. De vaststelling dat regels en afspraken voor personeelsleden in het basisonderwijs in mindere mate gespecificeerd zijn voor illegale drugs, kan ook het gevolg zijn van de schoolcultuur. Het basisonderwijs wordt weinig geconfronteerd met illegale drugproblemen, zowel bij leerlingen als bij het personeel. Dit element kan het niet opnemen van illegale drugregels mee bepalen. 3 op de 10 scholen geeft aan de regels en afspraken rond beschikbaarheid en gebruik niet te hebben gespecificeerd naar het soort product.
Zijn deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs gespecificeerd voor:
Totaal
1 Voor alcohol
238
62 %
2 Voor illegale drugs
127
33 %
3 Voor psychofarmaca
26
7%
4 Deze regels/afspraken zijn niet gespecificeerd
113
30 %
5 Weet niet
37
10 %
Totaal aantal respondenten: 382
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Bijna drie kwart van de basisscholen (74 %) geeft aan dat er geen alcoholgebruik is toegelaten tijdens de diensturen. Bijna 4 op 10 basisscholen (37 %) geeft aan dat alcoholgebruik wel toegelaten is tijdens speciale aangelegenheden (bv. op pensioenstelling) of dat alcoholgebruik kan mits toelating van een directielid (9 %). Met deze regels trachten scholen wellicht een evenwicht te vinden tussen een belangrijk uitgangspunt, met name goed kunnen functioneren (moeilijk onder de invloed van alcohol of drugs), én realisme. Alcohol is immers een legaal product dat deel uitmaakt van de cultuur in ons land, en deze cultuur stopt niet bij de schoolpoort. In die optiek kan matig gebruik in specifieke omstandigheden, en onder welbepaalde voorwaarden, en in zover het functioneren op de werkvloer niet in het gedrang komt. Het voorbeeldgedrag naar de leerlingen toe is hierbij een belangrijk element. In bijna 2 op 10 basisscholen (18 %) zijn regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol niet gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen.
11
Slaap- en kalmeermiddelen, antidepressiva, samengestelde pijnstillers
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
186
Zijn deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen?
Totaal
% van antwoorden
%
1 Deze regels zijn niet gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen.
43
18 %
2 Geen alcoholgebruik tijdens de diensturen
176
74 %
3 Alcoholgebruik toegelaten mits toelating van een directielid
21
9%
4 Alcoholgebruik toegelaten vanaf een bepaald moment van de dag
3
1%
5 Alcoholgebruik toegelaten tijdens speciale aangelegenheden (bv.: op pensioenstelling)
88
37 %
6 Alcoholgebruik toegelaten tijdens vaste momenten
2
1%
7 Andere:
5
2%
8 Weet niet
5
2%
Totaal aantal respondenten: 238
0%
20% 40% 60% 80%
Basisscholen hebben regels inzake de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en andere drugs, maar blijken in de praktijk niet zo vaak te moeten optreden bij een overtreding ervan. Ruim drie kwart van de basisscholen (76 %) geeft aan dat de regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs op de school nooit overtreden zijn, in 18 % gebeurt dit zelden. Een verschil met het secundair onderwijs waar het nooitovertreden van de regels slechts 40 % scoort. De specifieke schoolsetting in het basisonderwijs, met een kleinere groep van leraren en een grotere informele controle, kan hiervoor een verklaring zijn. Daarnaast is het ook mogelijk dat het overtreden van de regels inzake de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en andere drugs niet wordt opgevolgd, omdat men de regels niet of onvoldoende kent, of omdat het onduidelijk is wie de overtreding moet vaststellen. Dit werd echter niet bevraagd in dit onderzoek. Personeelsleden in het basisonderwijs worden in 6 op 10 gevallen (61 %) bij overtredingen van deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol/of andere drugs hierop steeds aangesproken. 7 % geeft aan dit nooit te doen. Het aanspreken bij overtredingen heeft vaak geen gevolg. Bijna de helft van de basisscholen (49 %) beschikt niet over concrete sancties wanneer personeelsleden regels/afspraken overtreden omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs. Bijna 4 op 10 (39 %) basisscholen voorzien wel concrete sancties. De vaststelling dat overtreders meestal steeds worden aangesproken, maar dat hiervoor geen concrete sancties zijn uitgeschreven, zagen we ook al in het rookbeleid voor personeel.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
187
Zijn deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen?
Totaal
1 Deze regels zijn niet gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen.
43
18 %
2 Geen alcoholgebruik tijdens de diensturen
176
74 %
3 Alcoholgebruik toegelaten mits toelating van een directielid
21
9%
4 Alcoholgebruik toegelaten vanaf een bepaald moment van de dag
3
1%
5 Alcoholgebruik toegelaten tijdens speciale aangelegenheden (bv.: op pensioenstelling)
88
37 %
6 Alcoholgebruik toegelaten tijdens vaste momenten
2
1%
7 Andere:
5
2%
8 Weet niet
5
2%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 238
%
20% 40% 60% 80%
Meer dan 8 op 10 basisscholen (84 %) geeft aan nooit geconfronteerd geweest te zijn met functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik. Minder dan 1 op 10 basisscholen heeft dit wel al eens meegemaakt. In bijna alle gevallen ging dit over alcoholgebruik (98 %). Deze specificatie werd echter door slechts een heel beperkt aantal scholen beantwoord (42 scholen): de scholen die de voorbije 3 jaar of vorig jaar effectief met een functioneringsprobleem ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik werden geconfronteerd. Dit gegeven is niet onverwachts: alcoholproblemen worden in vergelijking met andere drugproblemen makkelijker herkend. Ze komen in verhouding ook meer voor.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
188
Werd uw school reeds geconfronteerd met functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik?
Totaal
1 Ja, tijdens het afgelopen jaar
19
3%
2 Ja, tijdens de voorbije 3 jaar maar niet het afgelopen jaar
24
4%
3 Neen, nooit
504
84 %
4 Weet niet
52
9%
Totaal aantal respondenten: 599
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Ten gevolge van wat waren die functioneringsproblemen?
Totaal
1 Ten gevolge van alcoholgebruik
42
98 %
2 Ten gevolge van illegaal druggebruik
0
0%
3 Ten gevolge van psychofarmaca
1
2%
4 Weet niet *
0
0%
Totaal aantal respondenten: 43
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
ACUTE PROBLEMEN Ondanks het feit dat basisscholen aangeven dat ze niet veel geconfronteerd worden met functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch gebruik, treden ze blijkbaar wel op. Bijna 7 op 10 basisscholen (68%) zegt op te treden bij een acuut probleem van dronkenschap of wanneer een personeelslid onder invloed is van andere drugs. 1 op 10 zegt dat de school dit niet doet (11%). Een aanzienlijk aantal (22%) weet het echter niet. Meer dan de helft van de basisscholen (53%) geeft aan dat er geen uitgewerkte procedures zijn voor dergelijke situaties. Minder dan 1 op 3 basisscholen (32%) beschikt wel over dergelijke procedures. Bijna 1 op 6 (16%) weet het niet. Dat wijst erop dat in veel situaties nog ad hoc, en dus weinig planmatig, gereageerd wordt. Het zijn vooral leidinggevenden (95%), preventieadviseurs-veiligheid (40%) en vertrouwenspersonen (38%) die optreden in een acute situatie.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
189
Treedt uw school op bij een acuut probleem van dronkenschap of onder invloed zijn van andere drugs bij een personeelslid?
Totaal
1 Ja
405
68 %
2 Neen
63
11 %
3 Weet niet
131
22 %
Totaal aantal respondenten: 599
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Zijn hiervoor uitgewerkte procedures beschikbaar?
Totaal
1 Ja
128
32 %
2 Neen
213
53 %
3 Weet niet
64
16 %
Totaal aantal respondenten: 405
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Wie treedt op bij een acuut probleem van dronkenschap of onder invloed zijn van andere drugs?
Totaal
1 Directie
384
95 %
2 Vakbondsafgevaardigde
14
3%
3 Collega’s
42
10 %
4 Preventieadviseur-veiligheid
161
40 %
5 Vertrouwenspersoon
152
38 %
6 Andere:
41
10 %
7 Weet niet
6
1%
Totaal aantal respondenten: 405
% van antwoorden
0%
20%
40%
%
60%
80%
CHRONISCHE PROBLEMEN Het beeld over het optreden in een chronische situatie is vrij vergelijkbaar met dit in een acute situatie. Bijna 2 op 3 basisscholen (64 %) geven aan dat ze optreden bij een chronisch alcohol- of drugprobleem bij een personeelslid. Maar ook in een chronische situatie weet een aanzienlijk aantal het niet (28 %). Bijna 6 op 10 basisscholen (57 %) geeft aan dat er hiervoor geen uitgewerkte procedures zijn, bijna 3 op de 10 (29 %) scholen zegt dat deze er wel zijn. Ook in chronische situaties wordt er vooral opgetreden door de directie (93 %), de preventieadviseur-veiligheid (44 %) of door de vertrouwenspersoon (39 %).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
190
Dit is niet verwonderlijk. Deze actoren zijn sleutelfiguren op vlak van functioneren, en van veiligheid en gezondheid.
Treedt uw school op bij een chronisch alcohol- of drugprobleem bij een personeelslid?
Totaal
1 Ja
385
64 %
2 Neen
46
8%
3 Weet niet
168
28 %
Totaal aantal respondenten: 599
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Zijn hiervoor uitgewerkte procedures beschikbaar?
Totaal
1 Ja
110
29 %
2 Neen
218
57 %
3 Weet niet
57
15 %
Totaal aantal respondenten: 385
% van antwoorden
0%
20%
40%
%
60%
80%
Wie treedt op bij een chronisch alcohol- of drugsprobleem bij een personeelslid?
Totaal
1 Directie
359
93 %
2 Vakbondsafgevaardigde
11
3%
3 Collega’s
29
8%
4 Preventieadviseur-veiligheid
169
44 %
5 Vertrouwenspersoon
149
39 %
6 Andere:
63
16 %
7 Weet niet
5
1%
Totaal aantal respondenten: 385
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Basisscholen bieden personeelsleden bij alcohol- en drugproblemen vooral ondersteuning aan door een doorverwijzing naar een externe hulpverlener (56 %), en door een luisterend oor aan te bieden (50 %). In 1 op 5 basisscholen (19 %) wordt iemand doorverwezen naar een interne hulpverlener. Ongeveer 5 % van de basisscholen geeft aan dat een personeelslid in
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
191
die school niet terecht kan voor hulpverlening en ondersteuning bij alcohol- en drugproblemen. Ook belangrijk: 1 op 4 weet het niet.
Wat biedt uw school aan ter hulpverlening en ondersteuning van personeelsleden bij alcohol- en drugproblemen?
Totaal
1 Een personeelslid kan in onze school niet terecht voor hulpverlening en ondersteuning bij alcohol- en drugproblemen.
28
5%
2 Gesprek
298
50 %
3 Doorverwijzing naar interne hulpverlener
114
19 %
4 Doorverwijzing naar externe hulpverlener
338
56 %
5 Financiële hulpverlening
1
0%
6 Andere:
22
4%
7 Weet niet
149
25 %
tegemoetkoming
bij
externe
Totaal aantal respondenten: 599
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Scholen in het basisonderwijs deden in hun gezondheidsbeleid voor het personeel de voorbije 3 jaar nauwelijks aan acties of projecten over alcohol of andere drugs mee: 57 % doet niet mee aan acties of projecten, en gebruikt ook geen methodieken voor alcohol- of drugpreventie. Een belangrijk aantal (30 %) weet het niet. Als er iets wordt gedaan, is dit in kleine mate aan de hand van folders en brochures (4 %) en affiches van de VAD (2 %). De zeer lage cijfers voor deelname aan acties en projecten, en voor het gebruik van methodieken vinden we ook terug bij de overige thema’s waarvoor dit bevraagd is (voeding en beweging). Uit het open antwoordveld bij de categorie ‘andere’ merken we opnieuw op dat heel wat scholen acties, projecten en methodieken voor leerlingen aanduiden.
Iets meer dan de helft van de scholen in het basisonderwijs heeft regels en afspraken over de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en andere drugs in hun arbeidsreglement opgenomen. Bij iets meer dan een kwart is dit niet het geval. Het beeld over een consequente naleving van deze regels, en mogelijke sancties hieraan verbonden, is onduidelijk. Scholen in het basisonderwijs worden weinig geconfronteerd met functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik. Ze treden echter wel op bij acute en chronische problemen, maar vaak ad hoc en weinig planmatig. Bij mogelijke problemen zijn het vooral de directie, preventieadviseurs-veiligheid en vertrouwenspersonen die optreden, evenwel weinig voorbereid. Ondersteuning wordt geboden door een gesprek aan te gaan en door te verwijzen naar vooral externe hulpverleners.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
192
Basisscholen organiseren in beperkte mate acties en projecten omtrent alcohol- en drugpreventie voor onderwijspersoneel.
1.10 Resultaten van een alcohol- en drugbeleid voor het personeel in het basisonderwijs: bespreking van componenten
De scores voor het alcohol- en drugbeleid voor het onderwijspersoneel in het basisonderwijs zijn uiteenlopend. Gemiddeld scoren basisscholen 40,7 (op 100). Er is er een vrij normale verdeling, met een groot aantal scholen dat hoger scoort dan het gemiddelde. Wat betreft de schoolkenmerken heeft het aantal leerlingen, het onderwijstype, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging (centrum stad-niet centrum stad) geen significante invloed op de totaalscore voor het alcohol- en drugbeleid.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
193
Als we het histogram bekijken van de beleidscomponent reglementering zien we een zeer ongelijke verdeling. Een groot aantal basisscholen scoort niet op deze component. Zij hebben geen schriftelijk reglement in het arbeidsreglement opgenomen of hebben geen afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en andere drugs door personeelsleden. De gemiddelde school scoort 2,6 (op 10). Een belangrijk aandeel van de basisscholen situeert zich boven dat gemiddelde, met uitschieters tot 8,8.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
194
1.10.3.
Beleidscomponent: procedures
Een gelijkaardig beeld voor de beleidscomponent procedures voor het onderwijspersoneel in basisscholen. Basisscholen scoren gemiddeld goed (4,7 op 10), maar ook zeer divers op deze component: een aanzienlijk aantal heeft geen procedures voor functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik. 2 op 3 basisscholen heeft dit wel, met qua score hoge uitschieters tussen 8 en 10.
Basisscholen scoren het best voor de beleidscomponent hulpverlening. Het gemiddelde op deze beleidscomponent is 5,7. Gezien de verdeling is de mediaan (3,3) in dit geval een betere indicator. De basisscholen die hoog scoren op vlak van hulpverlening (waarden boven de 8) bieden diverse mogelijkheden aan op vlak van hulpverlening: een gesprek met de directie, een verwijzing van een personeelslid naar een externe of interne hulpverlener. Dit is een goed begin van aanpak, maar uiteraard geen garantie voor verder gevolg of oplossing van het problematisch alcohol- of drugprobleem (dat wordt in het huidige opzet niet bevraagd).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
195
Net zoals voor de totaalscore hebben de schoolkenmerken (het aantal leerlingen, het onderwijstype, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging) nauwelijks significante invloed op de scores van de beleidscomponenten voor het alcohol- en drugbeleid. Enige uitzonderingen zijn het onderwijsniveau voor de component procedures en het onderwijstype voor de component hulpverlening. Het onderwijsniveau heeft een significante invloed op de componentscore procedures. We zien dat scholen die enkel lager onderwijseen beduidende hogere score behalen (5,4) dan basisscholen (4,8), dat dan op zijn beurt weer een hogere score neerzet dan kleuterscholen (3,7).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
196
Het onderwijstype heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore hulpverlening voor alcohol & drugs. Het regulier onderwijs behaalt duidelijk een hogere score (5,8) in vergelijking met het buitengewoon onderwijs (4,2).
Een mooi resultaat omdat, sterker dan voor het thema tabak en in tegenstelling tot de thema’s voeding en beweging, de pijlers procedures en hulpverlening voor alcohol & drugs zeer belangrijk zijn in het gezondheidsbeleid voor het personeel. Alcohol (en drugs) maken duidelijk deel uit van de leefwereld van het schoolpersoneel én hebben een impact op het functioneren van het personeel in ruime zin waardoor hun welzijn en de veiligheid van zichzelf en hun omgeving in het gedrang kan komen. Toch twee bedenkingen:
De gemiddeld lage score voor reglementering is een aandachtspunt, daar de uitbouw van een kwaliteitsvolle reglementering de basis vormt voor een gezondheidsbeleid rond alcohol en drugs voor het personeel.
De componentscores laten voor de drie pijlers een diffuus beeld zien, of anders gezegd: voor de componenten is er telkens een aantal basisscholen met een zeer sterk uitgebouwd gezondheidsbeleid voor alcohol en drugs, en een groep met een zeer zwak uitgebouwd beleid. Het verder uitbouwen van een ondersteuningsaanbod voor basisscholen in de uitbouw van hun alcohol- en drugbeleid voor hun personeel is een aandachtspunt. Er wordt hiervoor vertrokken van de drempels en succesfactoren die scholen ondervinden. Het uitwerken door de overheid van een gelijkaardige regeling als in de private sector (CAO 100) kan hierbij een belangrijke stimulans zijn. Door deze collectieve arbeidsovereenkomst worden bedrijven immers verplicht om een alcoholen een drugbeleid te hebben. Deze verplichting beperkt zich weliswaar tot een beleidsverklaring, maar het is een belangrijke stimulans om het thema alvast op de agenda te zetten, en in een latere fase te concretiseren.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
197
SECUNDAIR ONDERWIJS Leerlingen
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
198
SECUNDAIR ONDERWIJS LEERLINGEN 1
Indicatoren voor een gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs
1.1 Kenmerken deelnemende secundaire scholen Niet minder dan 360 secundaire scholen (response rate scholen 33 %) beantwoordden de vragenlijst. Van de respondenten antwoordden een aantal voor meerdere vestigingsplaatsen. Zo komen we aan een respons van 451 vestigingsplaatsen (response rate vestigingsplaats: 36 %: 1243 vestigingsplaatsen totaal). De vestigingsplaatsen worden als eenheden beschouwd in deze rapportage. Daarbij werd er vanuit gegaan dat dezelfde antwoorden gelden voor alle vestigingsplaatsen waarvoor een school de enquête heeft ingevuld. In 3 van de 5 gevallen (59 %) werd de vragenlijst ingevuld door de directeur of directieleden. Dit was hetzelfde voor de indicatorenbevraging van 2009. Daarnaast werd de vragenlijst overwegend door zorgcoördinatoren (31 %) en door leraren (10 %) ingevuld. Van de scholen die antwoordden, geeft 89 % aan te behoren tot het reguliere onderwijs, 11 % van de scholen behoort tot het buitengewoon onderwijs. De verdeling loopt ongeveer gelijk met de situatie in het Vlaamse onderwijslandschap.
Kenmerken respondenten
Totaal
1 Directeur
266
59 %
2 Leraar
43
10 %
3 Andere:
142
31 %
Totaal aantal respondenten: 451
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Kenmerken scholen
Totaal
1 Gewoon onderwijs
401
89 %
2 Buitengewoon onderwijs
50
11 %
Totaal aantal respondenten: 451
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Telkens ongeveer 85 % van de scholen geeft aan te beschikken over respectievelijk een 1ste, 2de of 3de graad. 25 % van de scholen maakt melding van een vorm van 4de graad. Binnen de responsgroep is er een relatief evenwichtige spreiding van de verschillende onderwijstypes
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
199
(regulier-buitengewoon) en onderwijsvormen (A/B-stroom, ASO, TSO, BSO, KSO, DBSO) die globaal overeenstemt met de totale aanwezigheid van de onderwijstypes en -vormen in het Vlaamse secundair onderwijs.
Graden secundaire scholen
Totaal
1 Eerste
382
85 %
2 Tweede
403
89 %
3 Derde
387
86 %
4 Secundair-na-secundair
69
15 %
5 Vierde (BSO)
47
10 %
Totaal aantal respondenten: 451
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
onderwijstypes
Totaal
% van antwoorden
1 1e graad A-stroom
273
61 %
2 1e graad B-stroom
170
38 %
3 ASO
162
36 %
4 TSO
210
47 %
5 KSO
16
4%
6 BSO
191
42 %
7 DBSO
15
3%
8 Deeltijdse vorming
1
0%
9 Syntra
0
0%
10 OV1
27
6%
11 OV2
16
4%
12 OV3
33
7%
13 OV4
6
1%
Totaal aantal respondenten: 451
%
0% 20% 40% 60% 80%
Wanneer de respons wordt onderverdeeld naar schoolgrootte merken we een iets minder sterke gelijkenis met de totaalsituatie in het Vlaamse basisonderwijs: een zeer kleine groep scholen met minder dan 100 leerlingen (6 %), 17% met 100-199 leerlingen, 32% met 200-
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
200
399 leerlingen, 29% met 400-699 leerlingen en nog 16% scholen met meer dan 700 leerlingen. Dit betekent echter een kleine oververtegenwoordiging van de kleine scholen en een kleine ondervertegenwoordiging van de grote scholen. Binnen onze responsgroep bedraagt het percentage doelgroepleerlingen op school gemiddeld 40 %. Deze vraag is slechts ingevuld door 264 respondenten aangezien het invullen van deze vraag niet verplicht was. De mediaan voor onze data bedraagt 35 % doelgroepleerlingen. Uit officiële gegevens van het departement Onderwijs en Vorming zien we dat het percentage doelgroepleerlingen op de school gemiddeld 38,5 % bedraagt (deze data van het departement zijn ingevuld voor 399 respondenten). De mediaan voor het Vlaamse onderwijs bedraagt 24 % doelgroepleerlingen. Ook voor de aanwezigheid van doelgroepleerlingen is er dus een vrij grote overeenstemming tussen de verzamelde data van de indicatorenbevragingen en de situatie in het Vlaamse onderwijs.
(N= 399) Onderverdeeld per onderwijsnet komt 71 % van de respons uit het vrij gesubsidieerd onderwijs, 20% uit het GO!-onderwijs, 6 % uit het stedelijk of gemeentelijk onderwijs en ten slotte 3 % uit het provinciaal onderwijs. Ook hier zien we een sterke overeenstemming met het Vlaamse onderwijslandschap.
Onderwijsnet
Totaal
1 GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
89
20 %
2 Gesubsidieerd officieel onderwijs: stedelijk of gemeentelijk onderwijs
27
6%
3 Gesubsidieerd officieel onderwijs: provinciaal onderwijs
14
3%
4 Gesubsidieerd vrij onderwijs
318
71 %
Totaal aantal respondenten: 448
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0% 20% 40% 60% 80%
201
%
1.2 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren.
In de bevraging van het secundair onderwijs (SO) over het gezondheidsbeleid wordt duidelijk dat de voorbije drie jaar de secundaire scholen in Vlaanderen vooral hebben gewerkt aan de gezondheidsthema’s evenwichtige voeding, roken, beweging en gezondheid & milieu. Daarnaast werkte ook ruim de helft van de scholen over illegale drugs, alcohol en mentaal welbevinden. Thema’s die het sterkst aan het bod komen zijn evenwichtige voeding (83 %), beweging (73 %) en gezondheid en milieu (68 %). Deze trend zagen we ook al in het basisonderwijs. We zien voor het secundair onderwijs een sterkere aandacht voor de thema’s roken (77 %), illegale drugs (61 %) en alcohol (56 %) in vergelijking met het basisonderwijs. Een logische verklaring hiervoor is uiteraard dat deze thema’s relevanter zijn voor de leeftijd van leerlingen in het secundair onderwijs. Het gezondheidsthema mentaal welbevinden (56 %) komt in ongeveer dezelfde mate als in het basisonderwijs aan bod. Wel wordt er beduidend meer aandacht geschonken aan het thema suïcidepreventie (in het basisonderwijs was dit 1 %, hier is dat 19 %). Thema’s die in beperkte mate aan bod komen zijn psychofarmaca (9 %), gokken (8 %) en sedentair gedrag (2 %). Ook bij de bevraging van het basisonderwijs zagen we reeds een lage respons bij deze gezondheidsthema’s. De beperkte aandacht voor psychofarmaca en gokken leek ons in het basisonderwijs logisch aangezien dit niet aansluit bij de leefwereld van deze leerlingen. In het secundair onderwijs is het echter wel van belang dat hieraan aandacht wordt geschonken aangezien de leeftijd van de jongeren. Hier zou best meer aandacht aan geschonken worden, vooral in de 3de graad SO. De lage respons voor het gezondheidsthema sedentair gedrag heeft dan vermoedelijk te maken met het feit dat dit een relatief nieuw thema is dat als begrip nog niet is ingeburgerd in het Vlaamse onderwijs, eerder dan met het gegeven dat secundaire scholen hier compleet geen aandacht voor hebben. Later in het rapport zien we bijvoorbeeld dat 22 % van de secundaire scholen rapporteert frequent tot dagelijks bewegingstussendoortjes tijdens de lessen in te lassen. Hoewel dergelijke cijfers – die lager liggen dan voor de basisscholen - wel aangeven dat de aandacht voor sedentair gedrag in secundaire scholen opvallend kleiner lijkt dan in het basisonderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
202
Gezondheidsthema’s waar (de voorbije 3 jaar werd/)wordt aan gewerkt
Totaal
1 Evenwichtige voeding
367
83 %
2 Beweging
322
73 %
3 Roken
339
77 %
4 Alcohol
249
56 %
5 Illegale drugs
271
61 %
6 Psychofarmaca
38
9%
7 Gamen
69
16 %
8 Gokken
36
8%
9 (griep)Vaccinatie
95
21 %
10 Gezondheid & milieu
300
68 %
11 Mentaal welbevinden
249
56 %
12 Suïcidepreventie
82
19 %
13 Sedentair gedrag
11
2%
14 Luchtverontreiniging en geluidshinder door verkeer
51
12 %
15 Andere:
45
10 %
16 Weet niet
8
2%
Totaal aantal respondenten: 442
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
OPNAME VAN GEZONDHEIDSTHEMA’S IN BELEIDSDOCUMENTEN VAN DE SCHOOL Over het algemeen worden gezondheidsthema’s vooral opgenomen in het schoolreglement (97 %), de schoolvisie/het pedagogische project (92 %) en het schoolwerkplan (86 %). In vergelijking met het basisonderwijs zien we dat bepaalde beleidsdocumenten minder aandacht krijgen. Het grootste verschil zien we bij het zorgplan of GOK-plan (30 % in het secundair onderwijs, tegenover 84% in het basisonderwijs). Verder zien we dat het nascholingsplan veel minder aandacht geeft aan gezondheidsthema’s (68 % in het secundair onderwijs tegenover 81 % in het basisonderwijs). We zien ook een verschil bij het beleidsplan of –contract met het CLB (73 % in het secundair onderwijs tegenover 87 % in het basisonderwijs). Ten slotte geeft 7 op de 10 secundaire scholen aan het ook een plaats te geven in het preventiebeleid van de school (70 %). We kunnen stellen dat de werking rond gezondheid in quasi alle secundaire scholen verankerd is via opname in beleidsdocumenten. Bij de overgrote meerderheid van de secundaire scholen is het geïntegreerd in documenten voor het algemene schoolbeleid. Het is in een groot aantal secundaire scholen een onderwerp voor het contract tussen school en CLB. In tegenstelling
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
203
tot het basisonderwijs wordt de gezondheidswerking ietwat minder verankerd in de beleidsdocumenten van de school en vooral minder sterk gelinkt aan het zorg- of GOK-beleid. Beleidsdocument
Aantal scholen dat vraag heeft ingevuld
Aantal scholen dat één of meer gezondheidsthema’s in dit beleidsdocument heeft opgenomen
= % van aantal scholen dat vraag heeft ingevuld
Schoolreglement
365
354
97 %
Schoolvisie/pedagogisch project
365
334
92 %
Schoolwerkplan
365
314
86 %
Informatiebrochure
365
270
74 %
Documenten interne kwaliteitszorg
365
209
57 %
Nascholingsplan
365
247
68 %
Zorgplan/Gok-plan
365
219
30 %
Beleidsplan/-contract met CLB (bijzondere bepalingen of afsprakennota)
365
266
73 %
Globaal preventieplan/jaaractieplan
365
255
70 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
204
Beleidsdocument
Evenwichtige
Beweging
Roken
Alcohol (& drugs)
Gezondheid & milieu
Mentaal welbevinden
Suïcide Preventie
Andere dan voorgaande thema’s staan in dit beleidsdocument
Wij beschikken niet over dit beleidsdocument
voeding
Schoolreglement
3 2%
24 %
90 %
90 %
46 %
51 %
5%
13 %
0%
Schoolvisie/ Pedagogisch project
31 %
39 %
43 %
44 %
48 %
70 %
7%
21 %
0%
45 %
44 %
50 %
50 %
53 %
56 %
12 %
20 %
4%
Informatiebrochure
17 %
26 %
25 %
24 %
27 %
47 %
7%
19 %
7%
Documenten kwaliteitszorg
2%
22 %
29 %
29 %
32%
38 %
10 %
18 %
16 %
Nascholingsplan
21 %
22 %
14 %
21 %
27 %
39 %
15 %
26 %
5%
Gok-plan
8%
6%
8%
10%
10 %
46 %
6%
19 %
16 %
Beleidsplan/- contract met CLB (bijzondere bepalingen of afsprakennota)
32 %
24 %
31 %
39 %
35 %
59 %
28 %
17 %
2%
Globaal preventieplan/ jaaractieplan
22 %
23 %
35 %
32 %
44 %
39 %
10 %
21 %
6%
Schoolwerkplan/ Jaaractie plan prioriteitenplan
of
interne
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
205
De thema’s mentaal welbevinden, roken, alcohol en drugs, en gezondheid en milieu zijn het sterkst verankerd in de documenten van het schoolbeleid in het secundair onderwijs. Ze zijn sterk vertegenwoordigd in het schoolreglement, schoolvisie/pedagogische project, het schoolwerkplan en/of het contract tussen school en CLB. Daarnaast komen ook voeding en beweging vaak voor in schooldocumenten, maar deze thema’s zijn beduidend minder aanwezig dan in de beleidsdocumenten van basisscholen. In het schoolreglement wordt in 9 op 10 scholen aandacht gegeven aan reglementen en afspraken rond roken (90 %), alcohol en drugs (90 %). Het pedagogisch project schenkt in 7 op 10 secundaire scholen aandacht aan het mentaal welbevinden (70 %). In het schoolwerkplan worden alle thema’s (evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol en drugs, gezondheid en milieu en mentaal welbevinden; uitgezonderd suïcidepreventie) opgenomen in gemiddeld 1 op de 2 scholen. Bij het beleidsplan/-contract met CLB (bijzondere bepalingen of afsprakennota) zien we dat in bijna 3 op de 5 scholen het thema mentaal welbevinden (59 %) opneemt. Hier wordt ook opmerkelijk meer dan in andere beleidsdocumenten aandacht geschonken aan suïcidepreventie (28 %), maar het cijfer blijft desondanks laag. Ook thema’s als alcohol en drugs (39 %), gezondheid en milieu (35 %), voeding (32 %) en tabak (31 %) komen bij ongeveer 1 op 3 secundaire scholen voor in het beleidscontract met het CLB. In de documenten interne kwaliteitszorg ligt het accent overwegend op mentaal welbevinden (38 %); gevolgd door gezondheid en milieu (32 %), alcohol en drugs (29 %) en roken (29 %). Dit geldt ook voor het zorgplan/GOK-plan: in bijna 1 op de 2 secundaire scholen is het gezondheidsthema mentaal welbevinden (46 %) hier in opgenomen. In het basisonderwijs is dit voor dit thema bijna 7 op de 10 basisscholen. Andere thema’s komen bij minder dan 10% van de scholen voor in het GOK-plan. In de informatiebrochure vinden we in bijna 1 op 2 scholen het gezondheidsthema mentaal welbevinden terug (47 %). Voor de rest wordt aandacht geschonken aan de thema’s gezondheid en milieu (27 %), roken (25 %) en alcohol en drugs (24 %). Dit is anders in het basisonderwijs waar de onthaalbrochure vooral wordt gebruikt voor de gezondheidsthema’s evenwichtige voeding en beweging. Dit verschil is uiteraard een gevolg van de verschillende leeftijdsgroepen in basis- en secundair onderwijs. Het nascholingsplan handelt in 2 op de 5 scholen over het mentaal welbevinden (39 %). 1 op de 5 scholen gebruikt dit document voor voeding (21 %), beweging (22 %) en alcohol en drugs (21 %). Dit stemt overeen met de bevraging aan welk specifiek gezondheidsthema de voorbije 3 jaar geld werd gespendeerd: heel wat secundaire scholen besteden geld aan mentaal welbevinden. Het globaal preventieplan/jaaractieplan geeft overwegend aandacht aan de gezondheidsthema’s gezondheid en milieu (44 %) en mentaal welbevinden (39 %). In vergelijking met het basisonderwijs wordt ook meer aandacht gegeven aan de gezondheidsthema’s roken (35 %) en alcohol en drugs (32 %). Ruim 1 op 5 scholen verwerkt de gezondheidsthema’s beweging (23 %) en evenwichtige voeding (21 %) in het globaal preventieplan/actieplan.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
206
BUDGET Als we vragen aan de secundaire scholen of zij de voorbije 3 jaar geld hebben gespendeerd aan de werking rond gezondheid of één van de gezondheidsthema’s, dan zeggen 9 van de 10 secundaire scholen hieraan geld te hebben gespendeerd (90 %). Bij de overgrote meerderheid van de scholen die geld hebben besteed, wordt dit in 9 op de 10 gevallen gespendeerd aan materialen en acties (91 %) en nascholing en vorming (89 %). Opvallend is dat bijna 8 op 10 scholen (77 %) die een budget besteden hiermee consultancy of ondersteuning van externe partners heeft betaald. Een bespreking per thema kan misschien enige uitklaring brengen waarvoor deze betaalde dienstverlening van externen werd ingeschakeld (zie later). Globaal kunnen we stellen: 8 op 10 secundaire scholen in Vlaanderen besteden geld aan het aankopen van materialen en acties, en het betalen voor nascholing en vorming over gezondheid. Bijna 7 op 10 secundaire scholen maken gebruik van betalende ondersteuning en begeleiding van externe partners.
Aspect budget
Aantal scholen dat vraag heeft ingevuld
Aantal scholen dat geld heeft uitgegeven aan dit aspect voor één of meer gezondheidsthema’s
= % van aantal scholen dat vraag heeft ingevuld (N= 325)
=% van totaal aantal scholen (N= 365)
Ondersteuning externen/ consultancy
325
251
77 %
69 %
Nascholing/ vorming
325
290
89 %
79 %
Materialen en acties
325
295
91 %
81 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
207
Budget per thema (°)
Ondersteuning externen / Consultancy
Nascholing/ Vorming
Materialen en acties
Evenwichtige voeding
24 %
34 %
60 %
Beweging
27 %
38 %
51 %
Roken
28 %
25 %
38 %
Alcohol (en drugs)
40 %
44 %
43 %
Gezondheid en milieu
27 %
40 %
54 %
Mentaal welbevinden
41 %
58 %
38 %
Suïcidepreventie
10 %
25 %
11 %
Andere dan voorgaande thema’s staan in dit beleidsdocument
9%
10 %
7%
Aan dit aspect is de voorbije 3 jaar geen geld gespendeerd
14 %
5%
2%
Weet niet
10 %
6%
8%
(°)% = aandeel van de scholen die voorbije 3 jaar geld besteedden aan gezondheidswerking
Voor ondersteuning van externen en consultancy werd in secundaire scholen die geld spendeerden vooral budget gegeven aan de gezondheidsthema’s mentaal welbevinden (41 %), en alcohol en drugs (40 %). Wat de overige gezondheidsthema’s betreft was dat telkens minder dan 30 %. Bijna 6 op 10 scholen met een budget (58 %) investeren voor nascholing of vorming in mentaal welbevinden. Ongeveer 4 op 10 secundaire scholen die geld spenderen, voorzien nascholingen en vormingen voor alcohol/drugs (44 %), voor gezondheid en milieu (40 %) en voor beweging (38 %). Bij 3 op 5 scholen die materialen en acties aankopen, handelen de materialen en acties over evenwichtige voeding (60 %). Meer dan de helft van deze scholen kopen materialen en acties over gezondheid en milieu (54 %) en beweging (51 %). Wanneer we de uitgavenposten van de thema’s waarin wordt geïnvesteerd onderling vergelijken naar verhouding dan valt op dat de voorbije periode door secundaire scholen relatief vaak werd geïnvesteerd in nascholing en vorming voor mentaal welbevinden. Daarnaast spenderen relatief veel scholen geld aan de ondersteuning en consultancy door externen voor mentaal welbevinden, en alcohol en drugs. We stellen vast dat het budget niet voornamelijk dient om (zoals in het basisonderwijs) de vier gezondheidsthema’s die het sterkst geïntegreerd zijn in het schoolbeleid in te vullen (mentaal welbevinden, roken, alcohol en drugs, en gezondheid en milieu). Maar dat het budget ook gebruikt wordt om andere gezondheidsthema’s (evenwichtige voeding en beweging) in te vullen. Naast de thema’s die samenhangen met de (vroeg)adolescentie, blijft het belangrijk om ook aan jongeren (12-8 j.) voldoende boodschappen en omkadering mee te geven met betrekking tot evenwichtige voeding en voldoende beweging. In vergelijking met het basisonderwijs zien we wel dat door minder secundaire scholen wordt geïnvesteerd in voeding en beweging, terwijl aan thema’s zoals roken, alcohol en drugs en
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
208
suïcidepreventie dan weer beduidend frequenter geld wordt gespendeerd dan in het basisonderwijs. Voor de gezondheidsthema’s mentaal welbevinden en gezondheid en milieu loopt dit min of meer gelijk.
SCHOOLINTERNE ORGANISATIE: COÖRDINATOR In het secundair onderwijs is in 3 op 4 scholen (75 %) de voorbije 3 jaar een coördinator aangesteld om te werken rond gezondheid of aan (één van) de gezondheidsthema’s. In 1 op 3 gevallen werd deze coördinator hiervoor (gedeeltelijk) vrijgesteld (23 % van de secundaire scholen). Dit is beduidend meer dan in het basisonderwijs (9 %). Mogelijke verklaring hiervoor is dat het personeelsaantal vaak groter is in het secundair onderwijs en de omkadering van deze grotere teams gemakkelijker toelaat om hierop iemand gedeeltelijk vrij te stellen. De coördinator werkt meestal aan een brede range thema’s: evenwichtige voeding (72 %), gevolgd door gezondheid en milieu (68 %), mentaal welbevinden (67 %), roken (60 %), alcohol en drugs (58 %) en beweging (58 %). De coördinator werkt hier niet (zoals in het basisonderwijs) louter aan de 4 gezondheidsthema’s (mentaal welbevinden, roken, alcohol en drugs, gezondheid en milieu) die het sterkst verankerd zijn in het schoolbeleid van het secundair onderwijs. Echter, evenwichtige voeding en beweging zijn thema’s die minder sterk verankerd zijn in het schoolbeleid en die van de coördinator toch veel aandacht krijgen. In het secundair onderwijs werkt de coördinator dus aan een grotere verscheidenheid van thema’s dan in het basisonderwijs. Dit is logisch voor wat betreft thema’s zoals roken en alcohol en drugs die minder relevant zijn in het basisonderwijs, maar het is goed dat ook thema’s zoals voeding en beweging niet verwaarloosd worden in het secundair onderwijs (zie ook vroeger).
Coördinator: gezondheid op school
Totaal
1 Ja, en deze persoon is hiervoor (gedeeltelijk) vrijgesteld.
83
23 %
2 Ja, maar deze persoon is hiervoor niet vrijgesteld.
188
52 %
3 Neen
79
22 %
4 Weet niet
11
3%
Totaal aantal respondenten: 361
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
SCHOOLINTERNE ORGANISATIE: WERKGROEP Bijna 9 op 10 secundaire scholen (88 %) geven aan dat er de voorbije 3 jaar een werkgroep actief geweest is rond gezondheid of één van de gezondheidsthema’s. Ongeveer 3 op 4 werkgroepen geeft aan gewerkt te hebben rond evenwichtige voeding (75 %) en gezondheid en milieu (75 %). De overige thema’s (beweging, roken, alcohol/drugs, mentaal welbevinden) komen elk in bijna 2 op 3 werkgroepen aan bod. Hoewel suïcidepreventie minder op de agenda komt (18 %), zien we toch een sterkere aandacht voor suïcidepreventie in vergelijking met het basisonderwijs (1 %).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
209
In vergelijking met het basisonderwijs komen we tot dezelfde conclusies als voor de coördinator op school:
Er zijn beduidend meer secundaire scholen met een werkgroep.
Werkgroepen in secundaire scholen werken duidelijk over een bredere range gezondheidsthema’s dan werkgroepen in basisscholen.
Coördinator: gezondheidsthema’s
Totaal
1 Evenwichtige voeding
194
72 %
2 Beweging
158
58 %
3 Roken
162
60 %
4 Alcohol (en drugs)
156
58 %
5 Gezondheid en milieu
185
68 %
6 Mentaal welbevinden
181
67 %
7 Suïcidepreventie
44
16 %
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
53
20 %
9 Weet niet
2
1%
Totaal aantal respondenten: 271
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Wanneer de werkgroep actief is rond gezondheid (over alle thema’s heen) gaan de leden voornamelijk (net zoals in het basisonderwijs) tijd spenderen aan het plannen en uitvoeren van gezondheidswerking (telkens 88 %). De adviserende taak nemen deze werkgroepen het minst op (63 %). Wat betreft de soorten taken die werkgroepen in het secundair onderwijs vervullen, krijgen we een sterk gelijklopend beeld met de werkgroepen in het basisonderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
210
Werkgroep: gezondheidsthema’s
Totaal
1 Evenwichtige voeding
238
75 %
2 Beweging
200
63 %
3 Roken
197
62 %
4 Alcohol (en drugs)
203
64 %
5 Gezondheid en milieu
239
75 %
6 Mentaal welbevinden
208
66 %
7 Suïcidepreventie
56
18 %
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
57
18 %
9 Weet niet
1
0%
Totaal aantal respondenten: 317
% van antwoorden
0%
20%
40%
%
60%
80%
DE TAKEN VAN DE WERKGROEP PER THEMA Kijken we naar de taken die de werkgroep vervult per thema, dan vallen twee aspecten op:
De verhoudingen tussen de taken liggen globaal per thema gelijk: werkgroepen zijn binnen het thema hoofdzakelijk bezig met het plannen en uitvoeren van de gezondheidswerking. Ze zijn in minder gevallen bezig met de evaluatie of het verlenen van advies over de thematische gezondheidswerking.
In tegenstelling tot de basisschool werken werkgroepen in secundaire scholen rond een brede range van thema’s waarvoor ze door de band meer opdrachten opnemen. Enige uitzonderingen hierop zijn de thema’s suïcidepreventie en roken (hoewel dit laatste thema veel dichter aansluit bij de mate van taakverdeling voor de andere thema’s). Het feit dat rond suïcidepreventie door werkgroepen minder taken worden opgenomen, lijkt ons een gevolg van het feit dat dit voor secundaire scholen een relatief nieuwe thema is. Voor roken, dat als thema veel ruimer verspreid is in het secundair onderwijs en waar een traditie rond bestaat, lijkt ons de verklaring misschien te kunnen gezocht worden in de wetgeving (rookvrij schooldomein, 2008) die – zo zagen we in 2009 – scholen blijkbaar de (foute) indruk geeft dat voor dit thema nu minder schoolspecifiek beleid nodig is. Gezondheidsthema’s (totaal per rij: aantal scholen dat aangaf werkgroep te hebben die over dit thema heeft gewerkt)
Plannen van de werking rond gezondheid
Uitvoeren van de werking rond gezondheid
Evalueren van de werking rond gezondheid
Adviseren van de werking rond gezondheid
Evenwichtige voeding (N= 237)
77 %
81 %
61 %
51 %
Beweging (N= 199)
80 %
85 %
67 %
49 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
211
Roken (N= 195)
74 %
73 %
57 %
42 %
Alcohol (en drugs) (N= 200)
78 %
76 %
60 %
50 %
Gezondheid en milieu (N= 236)
78 %
78 %
60 %
50 %
Mentaal welbevinden (N= 207)
83 %
79 %
63 %
57 %
Suïcidepreventie (N= 56)
75 %
46 %
30 %
41 %
Wanneer we onderstaande tabel bekijken zien we dat de personeelsleden over het algemeen heel sterk betrokken zijn bij het plannen en het uitvoeren van de werking rond gezondheid (respectievelijk 82 % en 87 %), dat is gelijklopend met het basisonderwijs. Leerlingen lijken overwegend betrokken te zijn bij de uitvoering (63 %). Ouders hebben in het secundair onderwijs vooral een adviserende functie (29 %). Ouders worden in het secundair onderwijs beduidend minder betrokken dan in het basisonderwijs. Daartegenover zien we wel dat de leerlingenbetrokkenheid hoger ligt in het secundair onderwijs. Deze laatste vaststelling werd ook reeds gemaakt in vorige indicatorenbevragingen. Toen werd de bedenking geformuleerd dat dit misschien kon te maken hebben met de andere, vaak minder formele werkvormen die men in het basisonderwijs voor leerlingenparticipatie hanteert (bv. klasgesprekken). De vraagstelling omtrent participatie werd echter gewijzigd in de huidige indicatorenbevraging: ze werd veralgemeend (i.p.v. voor de verschillende gezondheidsthema’s) en ging over taken in plaats van structuren. Ook in 2012, met een nieuwe vraagstelling die de bias van de verschillen in werkvormen tussen basisonderwijs en secundair onderwijs grotendeels overstijgt, blijft het gegeven overeind dat leerlingenparticipatie sterker aanwezig is in het secundair onderwijs dan in het basisonderwijs voor wat betreft de gezondheidswerking.
De voorbije 3 jaar waren leerlingen, personeelsleden, ouders rechtstreeks betrokken bij:
Leerlingen
Ouders
Personeelsleden
Plannen van de werking rond gezondheid
31 %
18 %
82 %
Uitvoeren van de werking rond gezondheid
63 %
24 %
87 %
Evalueren van de werking rond gezondheid
28 %
17 %
71 %
Adviseren van de werking rond gezondheid
26 %
29 %
62 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
212
Zijn bij geen van bovenstaande taken rechtstreeks betrokken.
18 %
44 %
3%
Weet niet
5%
7%
4%
MET WELKE ORGANISATIES EN VOOR WELKE THEMA’S WORDT SAMENGEWERKT? Globaal werken secundaire scholen samen met verschillende schoolnabije en externe partners. Er wordt zeer ruim samengewerkt met het CLB: nog meer dan in het basisonderwijs is dit de belangrijkste partner van de school voor het gezondheidsbeleid. Verder valt de samenwerking met de gemeente/stad en de Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS) op. Daarnaast werken meer dan de helft van de secundaire scholen met preventiewerkers en met het Logo. Meer dan 9 op 10 scholen werken samen of hebben de voorbije 3 jaar samengewerkt met het CLB (92 %). Wanneer wordt samengewerkt met het CLB rond een gezondheidsthema gaat dit voor de respondenten in bijna 4 op 5 gevallen over mentaal welbevinden (78 %). Ook in het basisonderwijs wordt trouwens het meest samengewerkt met het CLB voor het thema mentaal welbevinden. In zo goed als 1 op 2 secundaire scholen wordt met het CLB samengewerkt rond alcohol en drugs (47 %). Voor de rest zien we ook een ruime samenwerking met het CLB rond suïcidepreventie (39 %) en evenwichtige voeding (39 %). Een groot aantal secundaire scholen werkt ook samen met de gemeente/stad (66 %) voor het uitwerken van gezondheidsthema’s. Met de gemeente/stad wordt overwegend samengewerkt rond alcohol en drugs (30 %) en gezondheid en milieu (26 %). Daarnaast geeft ruim 1 op 5 secundaire scholen aan met de gemeente/stad samen te werken voor beweging (22 %). Voor beweging werken het dubbel aantal basisscholen (44 %) met de gemeente/stad samen, trouwens daar is de samenwerking met de gemeente/stad globaal frequenter (= 74 % van de basisscholen). Een groot percentage scholen werkt samen met de Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS) (61 %). Wanneer wordt samengewerkt met SVS gebeurt dit bijna uitsluitend voor beweging (58 %). Er wordt in het secundair onderwijs ook in grote mate samengewerkt met preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg, (inter)gemeentelijk en lokaal) (55 %) en dit overwegend voor het thema mentaal welbevinden (42 %). Daarnaast werken secundaire scholen met hen ook samen voor de thema’s suïcidepreventie (19 %) en alcohol en drugs (19 %). Merk op: minder dan 1 op 10 secundaire scholen (8 %) werken samen met de preventiewerkers voor het thema roken. Vanaf begin 2012 hebben de preventiewerkers van de CGG’s een expliciete opdracht naar tabak gekregen, dit zal dus zichtbaar zijn in de indicatorenbevraging van 2015. Omwille van de thema’s alcohol en drugs en suïcidepreventie – thema’s die door de band niet behoren tot de leefwereld van kinderen – werken secundaire scholen beduidend meer samen met preventiewerkers dan basisscholen (39 %). Iets meer dan de helft van de scholen werkt samen met het Logo (53 %). Secundaire scholen gaan bij de samenwerking met het Logo rond gezondheidsthema’s vooral samenwerken voor het thema roken (30 %) en evenwichtige voeding (23 %). Het basisonderwijs werkt dan weer vooral voor het thema voeding (36 %) met het Logo samen. Deze thematische verhoudingen in de samenwerking zijn een afspiegeling van de twee grote campagnes die VIGeZ en Logo’s naar scholen voeren: voor het basisonderwijs is dat het schoolfruitproject Tutti Frutti, voor het secundair onderwijs de Wedstrijd Rookvrije Klassen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
213
Naast de samenwerking van de overgrote meerderheid van de secundaire scholen met het CLB, ruim 6 op 10 scholen met gemeente en SVS, en ruim de helft met preventiewerkers en Logo’s, werkt telkens 1 op 3 scholen samen met de pedagogische begeleidingsdiensten en Bloso en een kleiner aantal met diëtisten. Meer dan 3 op de 10 scholen werkt samen met de Pedagogische Begeleiding (35 %). Dit vooral voor het gezondheidsthema mentaal welbevinden (17 %). In het basisonderwijs wordt algemeen meer samengewerkt met de pedagogische begeleidingsdienst (47 %). Meer dan 3 op 10 scholen werken samen met Bloso (33 %) en dit quasi uitsluitend voor het thema beweging (31 %). Er wordt het minst van al samengewerkt met diëtisten (21 %), die samenwerking gebeurt overwegend voor het thema evenwichtige voeding (20 %). Ten slotte wordt er nog in zeer beperkte mate samengewerkt met andere partners, bijvoorbeeld de mutualiteit, de politie of het JAC.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
214
(externe) partner/organisatie
Aantal scholen dat vraag heeft ingevuld
Aantal scholen waar met volgende partner wordt samengewerkt rond één of meer gezondheidsthema’s
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld
CLB
345
318
92 %
Pedagogische begeleiding
345
120
35 %
Het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo)
345
184
53 %
Diëtist
345
73
21 %
Bloso
345
112
33 %
Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelijke, lokale)
345
191
55 %
SVS
345
209
61 %
Gemeente/stad
345
226
66 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
215
Samenwerking met externe partner/organisaties per thema (de voorbije 3 jaar) CLB
Pedagogische begeleiding
Het Lokaal Gezondheids overleg (Logo)
Diëtist
Bloso
Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelijke, lokale)
SVS
Gemeente/ stad
Evenwichtige voeding
39 %
8%
23 %
20 %
0%
2%
4%
10 %
Beweging
21 %
7%
10 %
4%
31 %
1%
58 %
22 %
Roken
31 %
3%
30 %
1%
0%
8%
1%
13 %
Alcohol (en drugs)
47 %
5%
17 %
1%
0%
19 %
2%
30 %
Gezondheid en milieu
24 %
6%
16 %
1%
1%
2%
4%
26 %
Mentaal welbevinden
78 %
17 %
13 %
0%
0%
42 %
2%
10 %
Suïcide Preventie
39 %
2%
4%
0%
0%
19 %
0%
3%
10 %
9%
3%
2%
1%
3%
2%
2%
43 %
30 %
63 %
50 %
29 %
23 %
Andere gezondheidsthema’s Wij werken niet samen
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
216
9% 24 %
VOOR WELKE ACTIVITEITEN WORDT ER SAMENGEWERKT? De schoolnabije partners of externe partners bieden scholen vooral educatieve materialen (72 %) aan. Ook het aanbieden van projecten (69 %) die de school kan uitvoeren en het geven van (gast)lessen (64 %) zijn frequente vormen van samenwerking. In 36 % van de scholen voeren schoolnabije en externe partners ook zelf projecten uit. Naast het aanbieden van materialen, projecten en (gast)lessen, is er ook logistieke ondersteuning van scholen. In dit verband is er vooral samenwerking door het ter beschikking stellen van accommodatie of infrastructuur (52 %). Financiële steun vanwege een partner gebeurt maar in 1 op 4 secundaire scholen (25 %). Duurzame vormen van samenwerking, i.c. schoolondersteuning en procesbegeleiding, komen in 57 % (schoolondersteuning met betrekking tot het invullen van het curriculum) en 49 % (procesbegeleiding van gezondheidsbeleid) voor van de secundaire scholen. Als we de resultaten vergelijken met het basisonderwijs zien we dat meer secundaire scholen duurzame samenwerkingsverbanden aangaan dan basisscholen. In het basisonderwijs (33 %) wordt er minder dan het secundair onderwijs (49 %) begeleid bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid en krijgt scholen ook beduidend minder ondersteuning bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum (BaO:45 %; SO:57 %). We stellen dus vast dat voor de soorten samenwerkingsverbanden tussen secundaire scholen en hun partners andere accenten gelegd worden: de percentages occasionele samenwerkingsverbanden (materialen en projecten aanreiken of uitvoeren, gastlessen geven) en de logistieke samenwerkingsverbanden (infrastructuur of financiële middelen) liggen er globaal iets lager dan in het basisonderwijs. De duurzame samenwerkingsverbanden (schoolondersteuning curriculum en begeleiding gezondheidsbeleid) scoren er beduidend hoger. Globaal kunnen we vanuit deze indicator dus spreken over een meer kwaliteitsvolle invulling van de samenwerkingsverbanden in het secundair onderwijs dan in het basisonderwijs. Vanuit de specifieke onderwijsorganisatie van beide onderwijsniveaus – waarbij bijvoorbeeld basisscholen door de band gemakkelijker aparte programma’s in hun curriculum kunnen inplannen dan secundaire scholen – dient deze stelling genuanceerd te worden.
Activiteit schoolnabije of externe partner
Levert educatieve materialen aan Stelt accommodatie of infrastructuur ter beschikking Stelt financiële middelen/subsidies ter beschikking Geeft (gast-)lessen of infosessies Reikt projecten/acties aan die onze school zelf kan doen Voert projecten/acties uit in onze school Geeft ons ondersteuning bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
Aantal scholen dat vraag heeft ingevuld (die aangaven met minstens 1 partner voor 1 gezondheidsthema samen te werken) 334
Aantal scholen dat voor deze activiteit met één of meer partners samenwerken 239
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld 72 %
334
172
52 %
334
83
25 %
334
214
64 %
334
229
69 %
334
120
36 %
334
190
57 %
217
Begeleidt onze school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid voor één of meerdere thema’s
334
165
49 %
Secundaire scholen gaan gemiddeld 2 soorten samenwerking met hun CLB aan. Als secundaire scholen samenwerken met het CLB gaat het overwegend over het aanleveren van educatieve materialen (45 %) en ondersteuning bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum (45 %). Daarnaast gaan ze de school ook begeleiden bij de uitbouw van 1 of meer gezondheidsthema’s (41 %), gastlessen (40 %) en projecten (37 %) aanbieden. Wat betreft het geven van gastlessen is dit een hoog cijfer, rekening houdend met het feit dat dit feitelijk niet tot de taak van een CLB-medewerker hoort. Vergelijken we het aanbod van CLB met de overige partners, dan valt op dat:
De scholen een brede range van soorten samenwerking hebben met hun CLB, vergelijkbaar met de veelzijdige samenwerking met gemeenten (zie later), maar meer dan bij de overige partners;
in verhouding tot andere partners de klemtoon bij het CLB zeer sterk ligt op duurzame samenwerkingsverbanden: de school ondersteunen voor de invulling van het curriculum en de procesbegeleiding van het gezondheidsbeleid in scholen. Daarnaast werken ze ook relatief vaak met secundaire scholen samen wat betreft: het aanleveren van educatieve materialen, het geven van gastlessen en infosessies, en het uitvoeren van projecten/acties in de school.
Kortom: het CLB is duidelijk de belangrijkste partner voor secundaire scholen. De samenwerking betreft veel verschillende gezondheidsthema’s. Het CLB werkt samen met de overgrote meerderheid van de secundaire scholen. Scholen kunnen bij hen terecht voor een brede range van dienstverlening waarbij ze de belangrijkste partner zijn voor duurzame samenwerkingsverbanden. Secundaire scholen gaan gemiddeld 2,2 soorten samenwerking met de gemeente/stad aan. De gemeente/stad gaat overwegend accommodatie en infrastructuur ter beschikking stellen (51 %). In 35 % van de gevallen stelt de gemeente financiële middelen/subsidies ter beschikking en levert ze educatieve materialen aan. Bij 27 % van de scholen levert ze projecten/acties aan die de school zelf kan doen. Vergelijken we de samenwerking met de gemeente met de overige partners dan zien we dat:
De scholen een brede range van soorten samenwerking hebben met de gemeente, vergelijkbaar met de veelzijdige samenwerking met het CLB, maar wel beduidend meer occasioneel en minder duurzaam;
in verhouding tot andere partners de klemtoon in de samenwerking met de gemeente ligt op logistieke ondersteuning: het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur en het geven van financiële middelen en subsidies.
Kortom: de gemeente/stad is een belangrijke partner voor secundaire scholen. De samenwerking betreft verschillende gezondheidsthema’s. Ze werken samen met 66% van de secundaire scholen, wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs het meest om de logistieke ondersteuning van de scholen en vaak ook over occasionele samenwerkingsverbanden. Duurzame samenwerkingsverbanden (i.e. ondersteunen van secundaire scholen bij invullen curriculum en begeleiding van de uitbouw van het gezondheidsbeleid) komen minder voor. In vergelijking met eerder bevragingen is de
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
218
samenwerking van secundaire scholen met gemeenten duidelijk geïntensifieerd en breder geworden, hiermee geven de gemeenten invulling aan het flankerend onderwijsbeleid. Voor de toekomst zal het interessant zijn in hoeverre de uitbouw van meer duurzame soorten samenwerking zal evolueren (ondersteuning integratie thema’s in curriculum en schoolbegeleiding). Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,7 soorten samenwerking met SVS aan. Bij een samenwerking met SVS gaat het voornamelijk om het aanbieden van acties en projecten die de school zelf kan doen (45 %) en accommodatie of infrastructuur ter beschikking stellen (39 %). Verder levert SVS ook educatieve materialen (25 %) en voert zelf projecten en acties uit in de school (20 %). Alle cijfers zijn hier toch een stuk lager dan in het basisonderwijs: dit is vermoedelijk zo omdat meer materiaal wordt ontwikkeld door SVS dat gericht is op het lager onderwijs, hun werking meer geschikt is voor de onderwijsorganisatie en leeftijdsgroepen basisonderwijs. Vergelijken we de samenwerking met SVS met de overige partners dan stellen we vast dat:
de scholen een brede range van soorten samenwerking hebben met SVS, echter minder veelzijdig dan bij het CLB en de gemeente;
valt in verhouding tot andere partners op dat de klemtoon in de samenwerking met SVS ligt op het aanbieden van projecten en acties die de school zelf kan doen en het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur. Het gaat hierbij voor wat het gezondheidsthema betreft om een eenzijdige samenwerking (=beweging).
Kortom: SVS is een partner voor secundaire scholen, met name de belangrijkste partner voor het gezondheidsthema beweging. Ze werken samen met een ruime meerderheid van de secundaire scholen, en wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over occasionele samenwerkingsverbanden en logistieke ondersteuning. Duurzame samenwerkingsverbanden (i.e. ondersteunen bij invulling van curriculum en begeleiden van een gezondheidsbeleid) komen opvallend minder voor. Deze vaststellingen stemmen overeen met de huidige opdracht van SVS. Vanuit een kwaliteitsvisie op samenwerkingsverbanden en een brede opdracht voor SVS naar de schoolsport toe, kan eventueel aan het laatste soort samenwerkingsverbanden meer aandacht besteed worden. Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,4 soorten samenwerking met preventiewerkers aan. De school werkt in 31 % van de gevallen samen met de preventiewerkers voor het aanleveren van educatieve materialen. Daarnaast gaan secundaire scholen in 29 % van de gevallen ondersteuning halen bij de preventiewerkers voor de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum. 27 % van de scholen werken samen met de preventiewerkers rond het aanbieden van gastlessen of een infosessie. Vergelijken we de samenwerking met preventiewerkers met de overige partners dan zien we dat:
Scholen een brede range van soorten samenwerking hebben met preventiewerkers, echter minder veelzijdig dan bij partners zoals CLB, de gemeente en de pedagogische begeleiding;
Valt verhoudingsgewijs op dat er in de samenwerking met preventiewerkers, hoewel beperkt in aantal secundaire scholen, niet echt een soort samenwerking uitschiet in vergelijking met andere partners.
Kortom: Lokale, intergemeentelijke of CGG- preventiewerkers zijn een partner voor secundaire scholen, voornamelijk voor het gezondheidsthema mentaal welbevinden. Ze werken samen Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
219
met meer dan de helft van de secundaire scholen, en dit in een brede range van samenwerkingsverbanden. Secundaire scholen gaan gemiddeld 2 soorten samenwerking met het Logo aan. De samenwerking met de Logo’s bestaat voor het grootste deel uit het aanleveren van educatieve materialen (64 %) en het aanreiken van projecten/acties die de school zelf kan doen (50 %). 1 op 3 secundaire scholen (33 %) geeft aan samen te werken met het Logo voor ondersteuning bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum. Zetten we de samenwerking met Logo’s naast de samenwerking met de overige partners, dan valt verhoudingsgewijs op dat:
de scholen voor gezondheid een brede range van soorten samenwerking hebben met het Logo, echter minder veelzijdig dan met het CLB en de gemeente;
in verhouding tot andere partners de klemtoon in de samenwerking met de Logo’s ligt op het aanreiken van educatieve materialen en projecten/acties die de school zelf kan doen. Daarnaast ondersteunt het Logo ook relatief vaak de school voor de invulling van het curriculum.
Kortom: de Logo’s zijn een partner voor secundaire scholen wat betreft gezondheid. De samenwerking betreft verschillende gezondheidsthema’s. Ze werken samen met ongeveer de helft van de secundaire scholen. Als ze met scholen samenwerken gaat het vaak over het aanreiken van educatieve materialen en projecten voor de school. Dit is logisch binnen hun opdracht van disseminatie. Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,8 soorten samenwerking met hun pedagogische begeleidingsdienst aan. De samenwerking met de pedagogische begeleidingsdienst rond gezondheid gebeurt overwegend door het aanleveren van educatieve materialen (42 %) en het aanreiken van projecten en acties voor de school (25 %). Ze ondersteunt de school bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum (34 %) en geeft gastlessen of infosessies (32 %). Het begeleiden van de school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid gebeurt (slechts) bij een kwart van de scholen (26 %). Voor een kwaliteitsvolle uitbouw van een gezondheidsbeleid is deze ondersteuning nochtans belangrijk. We merken op dat pedagogische begeleidingsdiensten vanuit hun procesbegeleiding van het algemeen schoolbeleid en het beleidsvoerend vermogen van scholen, ook onrechtstreeks vaak de uitbouw van een gezondheidsbeleid ondersteunen. Vergelijken we de samenwerking met de pedagogische begeleidingsdiensten met de overige partners, dan valt op dat:
de scholen voor gezondheid een brede range van soorten samenwerking hebben met hun pedagogische begeleiding, echter minder veelzijdig dan met hun CLB en de gemeente.
In verhouding tot andere partners de klemtoon in de samenwerking met de pedagogische begeleiding ligt op duurzame samenwerkingsverbanden: ondersteunen voor de invulling van het curriculum en de procesbegeleiding van het gezondheidsbeleid in scholen, daarnaast levert de pedagogische begeleiding ook vaak educatieve materialen aan de school.
Kortom: de pedagogische begeleiding is een partner voor secundaire scholen wat betreft gezondheid. De samenwerking betreft vooral het thema mentaal welbevinden. Ze werken
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
220
samen met een derde van de secundaire scholen, maar wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over duurzame samenwerkingsverbanden. Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,4 soorten samenwerking met Bloso aan. De samenwerking met Bloso bestaat vooral in van de gevallen uit het beschikbaar stellen van accommodatie en infrastructuur (43 %). Daarnaast reikt Bloso projecten/acties aan die de school zelf kan doen (29 %) en leveren ze educatieve materialen aan (28 %). Vergelijken we de samenwerking met Bloso met de overige partners dan kunnen we stellen dat:
de scholen verschillende soorten samenwerking hebben met Bloso, echter minder veelzijdig dan bij partners zoals CLB, gemeente, pedagogische begeleiding, SVS, Logo en preventiewerkers;
valt verhoudingsgewijs op dat het enkel gaat om een eenzijdige samenwerking wat het gezondheidsthema beweging betreft, en in verhouding tot andere partners ligt de klemtoon in de samenwerking met Bloso duidelijk op het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur.
Kortom: Bloso is een partner voor secundaire scholen, met name voor het thema beweging. Ze werken samen met een derde van de secundaire scholen. Wanneer ze met scholen samenwerken, gaat het verhoudingsgewijs vaak over logistieke ondersteuning: het ter beschikking stellen van infrastructuur en accommodatie. Dit is logisch binnen hun werking. Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,6 soorten samenwerking met een diëtist aan. Bij het inschakelen van een diëtist gaat het voornamelijk om gastlessen of infosessies (69 %) en in minder mate over het aanleveren van educatieve materialen (34 %). Vergelijken we de samenwerking met diëtisten met de overige partners dan valt verhoudingsgewijs op dat het niet enkel gaat om een eenzijdige samenwerking wat betreft het gezondheidsthema (=evenwichtige voeding), maar ook over een eenzijdigheid wat betreft de soort samenwerking: in verhouding tot andere partners ligt de klemtoon in de samenwerking met de diëtist duidelijk op het geven van gastlessen en infosessies. Kortom: de diëtist is in mindere mate een partner voor basisscholen (21 %), met name voor het thema evenwichtige voeding. Ze werken samen met een minderheid van de secundaire scholen. Wanneer ze met secundaire scholen samenwerken gaat het uitsluitend over occasionele samenwerkingsverbanden, vooral over het geven van gastlessen of infosessies.
Algemeen kunnen we besluiten wat betreft de samenwerking rond het gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs:
CLB en gemeenten zijn de eerste partners van het secundair onderwijs wat betreft het gezondheidsbeleid. SVS vervult deze rol voor wat betreft de werking rond beweging in het secundair onderwijs.
Duurzame samenwerkingsverbanden (ondersteuning bij integratie van thema’s in curriculum en schoolbegeleiding) en logistieke ondersteuning (m.b.t. infrastructuur en financiële middelen) worden over het algemeen veel minder uitgebouwd dan occasionele samenwerking (m.b.t. materialen, projecten en gastlessen). Duurzame samenwerkingsverbanden zijn wel ruimer aanwezig dan in het basisonderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
221
De duurzame samenwerkingsverbanden worden vooral teruggevonden in de samenwerking van secundaire scholen met de schoolnabije partners (vooral CLB en ook pedagogische begeleiding).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
222
Activiteit
CLB (N= 304)
Pedagogische begeleiding (N= 88)
Het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo) (N= 174)
Diëtist (N=67)
Bloso 106)
Preventie-werkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelij ke, lokale) (N= 177)
SVS 198)
De (externe) partner/organisatie levert educatieve materialen aan.
45 %
42 %
64 %
34 %
28 %
31%
25 %
35 %
De (externe) partner/organisatie stelt accommodatie of infrastructuur ter beschikking. De (externe) partner/organisatie stelt financiële middelen/subsidies ter beschikking De (externe) partner/organisatie geeft (gast-)lessen of infosessies.
8%
6%
3%
3%
43 %
6%
39 %
51 %
1%
2%
5%
1%
4%
2%
2%
35 %
40 %
32 %
22 %
69 %
16 %
27 %
19 %
22 %
De (externe) partner/organisatie reikt projecten/acties aan die onze school zelf kan doen. De (externe) partner/organisatie voert projecten/acties uit in onze school. De (externe) partner/organisatie geeft ons ondersteuning bij de integratie van de gezondheidsthema’s in het curriculum. De (externe) partner/organisatie begeleidt onze school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid voor één of meerdere thema’s.
37 %
35 %
50 %
12 %
29 %
17 %
45 %
27 %
23 %
5%
8%
18 %
4%
11 %
20 %
15 %
45 %
34 %
33 %
10 %
8%
29 %
11 %
22 %
41 %
26 %
19 %
9%
4%
19 %
5%
10 %
(totaal per kolom: aantal scholen dat aangaf met deze partner samen te werken voor minstens 1 gezondheidsthema)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
223
(N=
(N=
Gemeente/st ad (N= 196)
WIE VOLGDE NASCHOLING EN VOOR WELKE THEMA’S? In meer dan 8 op 10 secundaire scholen (84 %) is er door het personeel een nascholing gevolgd (de voorbije 3 jaar) over gezondheid. Bijna elke secundaire school waar nascholingen werden gevolgd duidde dit voor meerdere antwoordcategorieën aan, wat meestal meer dan één personeelscategorie betekent (gemiddeld 2,8 antwoordcategorieën aangevinkt per school met nascholing). Opvallend hierbij is dat de gevolgde nascholing ook vaak het hele schoolteam (39 % van alle secundaire scholen) betreft. Vergeleken met het basisonderwijs worden vormingen rond gezondheid eerder gevolgd door een interne leerlingenbegeleider (66 % van de Vlaamse secundaire scholen tegenover 27 % in basisonderwijs). Dat heeft ook te maken met de bredere aanwezigheid van deze functie in secundaire scholen. Verder worden de nascholing en vorming in het secundair onderwijs (net zoals in het basisonderwijs) ook in sterke mate gevolgd door directies en beleidsondersteuners: in meer dan de helft (52 %) van de Vlaamse secundaire scholen volgden de directie of beleidsondersteuners de voorbije drie jaar een vorming rond gezondheid (in BaO: 44 %). Toch blijven de leraren het vaakst vormingen rond gezondheid volgen in het secundair onderwijs (76 %). Dit is duidelijk meer dan in het basisonderwijs (42 %).
Wie volgde (de voorbije 3 jaar) vormingen?
Aantal scholen dat vraag heeft ingevuld
Aantal scholen waar volgende persoon een vorming/nascholing heeft gevolgd rond één of meerdere gezondheidsthema’s
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld (N= 283)
=% totaal aantal scholen (N= 336)
(adjunct-)directeur/
283
175
62 %
52 %
Schoolteam
283
130
46 %
39 %
Interne leerlingenbegeleider
283
221
78 %
66 %
1 leraar of meerdere leraren
283
256
91 %
76 %
beleidsondersteuner
Alle bevraagde personen of groepen van personen volgden in grote mate vormingen over het gezondheidsthema mentaal welbevinden: de interne leerlingenbegeleider in 64 % van de scholen, leraren in 51 %, directie/beleidsondersteuners in 43 % en het schoolteam in 26 %. Bij al deze actoren werd dit thema het vaakst aangeduid. In 35% van de secundaire scholen volgde de interne leerlingebegeleider een vorming over suïcidepreventie. Leraren volgden, naast mentaal welbevinden, ook nog vormingen over beweging (50 %), gezondheid en milieu (42 %), evenwichtige voeding (40 %) en alcohol en drugs (36 %). Bij de vormingen in het secundair onderwijs is er meer verscheidenheid te vinden in thema’s, in vergelijking met het basisonderwijs. Mogelijke verklaring hiervoor is dat de vormingen gevolgd worden door vakleerkrachten in het secundair onderwijs, maar ook omdat er thema’s zijn die meer betrekking hebben op de leeftijdsgroepen in het secundair onderwijs (tabak, alcohol, drugs, suïcidepreventie).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
224
Algemeen kunnen we dus stellen dat:
De ruime deelname aan nascholingen gezondheid van directies en beleidsondersteuners een indicator is van de integratie van de gezondheidswerking in het schoolbeleid.
Er een duidelijke evolutie is wat betreft het bevorderen van deskundigheid bij het voltallige schoolteam. Een indicator van het activeren van het schoolteam binnen de gezondheidswerking in de secundaire school.
De voorbije 3 jaar de secundaire scholen zich voor hun nascholingen vooral richtten op het gezondheidsthema mentaal welbevinden. Dit verschijnsel vinden we ook in het basisonderwijs terug. Mogelijke verklaring hiervoor is dat de voorbije jaren hierover een meer uitgebreid aanbod van nascholing en vorming werd opgezet door vormingsen andere organisaties.
Nascholing/vorming gevolgd de voorbije 3 jaar per gezondheidsthema (N= 283)
(adjunct-) directeur / beleidsondersteuner
Schoolteam
Interne leerlingenbegeleider
1 of meerdere leraren
Evenwichtige voeding
12 %
6%
7%
40 %
Beweging
7%
10 %
6%
50 %
Roken
11 %
4%
12 %
24 %
Alcohol (en drugs)
21 %
8%
31 %
36%
Gezondheid en milieu
19 %
11 %
Mentaal welbevinden
43 %
26 %
64 %
51 %
Suïcide Preventie
14 %
7%
35 %
16 %
Voor andere gezondheidsthema’s dan voorgaande.
15 %
10 %
14 %
13 %
Deze perso(o)n(en) hebben geen vorming/nascholing rond gezondheid gevolgd de voorbije 3 jaar.
20 %
31 %
8%
3%
Weet niet
19%
24%
14%
7%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
225
11 %
42 %
OP BASIS WAARVAN WORDEN DE PRIORITEITEN IN DE GEZONDHEIDSWERKING GEKOZEN? Ongeveer 7 op 10 secundaire scholen gaven aan de prioriteiten voor de gezondheidswerking te bepalen op basis van beschikbare gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de leerlingen leven (70 %) en op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van schoolteam, leerlingen en ouders (66 %). Ongeveer 3 op 10 scholen bepalen hun prioriteiten voor de werking rond gezondheid op basis van aanbevelingen van externen (bv. door CLB, pedagogische begeleiding,..) (32 %) of op basis van wettelijke richtlijnen (30 %). Slechts een klein deel geeft aan zich te baseren op de aanbevelingen van hun inrichtende macht of onderwijskoepel (19 %). Dit antwoordenpatroon is quasi identiek met het antwoordenpatroon van het basisonderwijs, enige verschil is dat er heel wat meer secundaire scholen aangeven zich voor de selectie van prioriteiten te baseren op beschikbare gegevens over de problematieken die bij leerlingen leven (SO= 70 %; BaO= 51 %). Het antwoordenpatroon laat duidelijk een aandacht voor evidence-based werken zien wat betreft het selecteren van prioriteiten in de werking. We willen hierbij een randbedenking maken. De vraagstelling peilt naar de aandacht voor het selecteren van prioriteiten in de gezondheidswerking op basis van de schoolspecifieke behoeften en de specifieke wensen en verwachtingen op school. De vraagstelling doet hierbij geen uitspraak over de kwaliteit van de gegevens die men hiervoor gebruikt. Concreet: de twee antwoordcategorieën die aanzetten met ‘op basis van beschikbare gegevens …’ kunnen breed geïnterpreteerd worden en dit lijkt ons ook door de respondenten te zijn gebeurd. Zo toont de praktijk aan dat prioriteiten vaak niet geselecteerd worden op brede en/of gestructureerde bevragingen, maar op een occasionele, zelfs eenmalige verzameling van gegevens in bijvoorbeeld een werkgroep gezondheid of op de niet-systematische, soms gevoelsmatige inventarisatie van specifieke problemen op school.
Bepalen van prioriteiten:
Totaal
1 Op basis van wettelijke richtlijnen.
99
30 %
2 Op basis van aanbevelingen van inrichtende macht/onderwijskoepels.
64
19 %
3 Op basis van aanbevelingen geformuleerd door externen (vb. door CLB, pedagogische begeleiding, …).
107
32 %
4 Op basis van beschikbare gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de leerlingen leven.
234
70 %
5 Op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van schoolteam, leerlingen en ouders met betrekking tot het gezondheidsbeleid.
219
66 %
6 Wij formuleren onze prioriteiten niet op basis van één van bovenstaande opties.
29
9%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
226
% van antwoorden
%
7 Weet niet
12
4%
Totaal aantal respondenten: 334
0%
20% 40% 60% 80%
WORDT DE WERKING ROND GEZONDHEID GEËVALUEERD? In bijna 8 op 10 secundaire scholen (78 %) is er aandacht voor de evaluatie van de werking rond gezondheid en worden de resultaten gebruikt om de gezondheidsacties (45 %) en in mindere mate het gezondheidsbeleid (28 %) bij te sturen. Nog eens 5 % van de scholen heeft wel aandacht voor evaluatie van de gezondheidswerking, maar gebruikt de resultaten niet om de werking bij te sturen. 17 % van de respondenten geeft aan de gezondheidswerking niet te evalueren. Dit antwoordenpatroon is quasi identiek met het antwoordenpatroon van het basisonderwijs. Met 8 op 10 basisscholen die aandacht hebben voor evaluatie kan er gesproken worden van een duidelijke aandacht voor evidence-based werken voor wat betreft de indicator evalueren. We willen hierbij een randbedenking maken. De vraagstelling peilt naar de aandacht voor evaluatie en het gebruik van de resultaten in de gezondheidswerking. De vraagstelling doet hierbij geen uitspraak over de kwaliteit van de uitgevoerde evaluatie, noch over het correcte gebruik van de resultaten ervan. Evaluatie kan in deze vraagstelling breed geïnterpreteerd worden, er werden geen criteria gesteld in de vraagstelling. Zo toont de praktijk aan dat evaluatie op scholen vaak gebeurt op het niveau van concrete acties en zich beperkt tot een open procesbevraging zonder design. Concreet: de open bevraging van betrokken leraren na een project of actie in de leraarskamer, de klassenraad of een werkgroep, het peilen of inschatten van de tevredenheid over een actie bij de deelnemende leerlingen, … Wordt (/is) de werking rond gezondheid geëvalueerd (de voorbije 3 jaar) binnen uw school?
Totaal
1 Ja, en wij gebruiken deze gegevens om het gezondheidsbeleid bij te sturen.
94
28 %
2 Ja, en deze gegevens worden gebruikt om de acties rond gezondheid bij te sturen.
151
45 %
3 Ja, maar wij gebruiken deze gegevens niet.
18
5%
4 Neen, wij evalueren onze werking rond gezondheid niet.
55
17 %
5 Weet niet
15
5%
Totaal aantal respondenten: 333
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0% 20% 40% 60% 80%
227
%
1.3 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten
De gemiddelde totaalscore voor het gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs is 50,4 en een kleine meerderheid van de secundaire scholen heeft een score die boven het gemiddelde ligt (mediaan= 50,9). Dit gemiddelde ligt hoger dan de gemiddelde score voor het algemeen gezondheidsbeleid in het basisonderwijs (47,3). De totaalscores voor het gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs zijn evenwichtig verdeeld, net zoals in het basisonderwijs: een normaalverdeling. Het valt op dat de scores over het algemeen ver uit elkaar liggen (15-80). De maximumscore is 85,5. TOTAALSCORE ALGEMEEN GEZONDHEIDSBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor het secundair onderwijs werden geen significant verschillende totaalscores gevonden naargelang onderwijstype, onderwijsvorm, schoolgrootte, onderwijsgraad, aantal doelgroepleerlingen of ligging (centrum of niet-centrumstad). Opmerking: Voor de onderwijsvormen konden geen significante verschillen tussen groepen worden nagegaan omwille van de vele groepen en een aantal kleine groepen. Kijken we evenwel naar de nominale cijfers dan merken we een verschil in de gemiddelde totaalscores voor algemeen gezondheidsbeleid ASO (52,2) versus de gemiddelde scores voor TSO (49,1) en BSO (48,8). Wat betreft de eerste graad zien we quasi geen verschil tussen de gemiddelde totaalscore van 1e graad A (52,5) en 1e graad B (51,9), een beeld van uniformiteit dat nog scherper wordt op het niveau van de verschillende componentscores.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
228
Onderwijsvorm
N
Totaalscore algemeen (op 100)
Beleids matig (op 10)
Betrokkenheid (op 10)
Deskundigheid (op 10)
Evidence – based (op 10)
1e graad A-stroom
203
52.5
6.6
4.5
3.6
6.1
1e graad B-stroom
130
51.9
6.5
4.3
3.7
6.1
ASO
126
52.2
6.6
4.5
3.5
6
TSO
165
49.1
6.2
4.2
3.4
5.6
KSO
12
41.5
5.2
3.5
3.4
4.3
BSO
151
48.8
6.2
4
3.4
5.7
DBSO
11
54.1
7.1
4
4.2
6.2
Deeltijdse vorming
1
Syntra
0
OV1
12
45.33
6.2
3.8
2.7
5
OV2
8
51.73
6.5
4.6
3.3
5.9
OV3
19
49.72
6.4
4.3
3.6
5.2
OV4
4
51.93
6.5
4.5
4
5.5
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
229
Voor de componentscore beleidsmatige aanpak is de gemiddelde score voor secundaire scholen 6,4 op 10. Het histogram benaderd een normaalverdeling met een verkorte rechterstaart: meer dan de helft van de scholen scoort hoger dan het gemiddelde (mediaan= 6,8). De scores liggen dicht op elkaar en zijn overwegend verspreid tussen 4 en 9. Een groot aantal secundaire scholen behalen een score van 7. Slechts een klein aantal scholen scoort lager dan 4. Het gemiddelde van het secundair onderwijs voor het beleidsmatig niveau (6,4) benaderd sterk dit van het basisonderwijs (6,6). COMPONENTSCORE BELEIDSMATIGE AANPAK VOOR SCHOOLKENMERKEN Het aantal leerlingen, het onderwijstype, de onderwijsvorm, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging van de secundaire school hebben geen (significante) invloed op de gemiddelde componentenscore beleidsmatige aanpak. Enkel voor de onderwijsgraad zijn er significante verschillen voor deze componentscore. Er is een significant verschil merkbaar tussen de gemiddelde componentscore van een secundaire school met enkel een 1ste graad (7,2) en een secundaire school met een 1ste + (één van) hogere graden (6,3). Er is ook een verschil tussen de middenschool (7,2) en de bovenbouwschool (6,3). Of anders: (autonome) middenscholen scoren wat betreft beleidsmatige aanpak beter dan secundaire scholen met een volledig aanbod en met enkel een bovenbouw.
Opmerking: Voor de onderwijsvormen konden geen significante verschillen tussen groepen worden nagegaan omwille van de vele groepen en een aantal kleine groepen. Kijken we evenwel naar de nominale cijfers dan merken we een klein verschil in de gemiddelde componentscores beleidsmatige aanpak voor algemeen gezondheidsbeleid ASO (6,6) versus de gemiddelde scores voor TSO (6,2) en BSO (6,2).
Voor de componentscore betrokkenheid bekomen we een lagere gemiddelde score van 4,3. De mediaan is 4,2: ongeveer de helft van de secundaire scholen scoort onder het gemiddelde, de andere helft erboven. De grafiek benadert een normaalverdeling, maar met een verkorte
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
230
staart aan de linkerkant. De scores liggen verspreid en bevinden zich overwegend tussen 1,5 en 7. Algemeen kan je hieruit afleiden dat een aantal secundaire scholen erg slecht scoren op vlak van betrokkenheid, maar dat enkele scholen daarentegen net zeer goed scoren. Het gemiddelde van het secundair onderwijs voor betrokkenheid (4,2) is hoger dan dit van het basisonderwijs (3,8) maar verder is het beeld qua intervallen (met zeer lage en zeer hoge scores) vrij gelijklopend.
COMPONENTSCORE BETROKKENHEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor het secundair onderwijs werden geen significant verschillende componentscores voor betrokkenheid gevonden naargelang onderwijstype, onderwijsvorm, schoolgrootte, onderwijsgraad, aantal doelgroepleerlingen of ligging (centrum of niet-centrumstad). Opmerking: Voor de onderwijsvormen konden geen significante verschillen tussen groepen worden nagegaan omwille van de vele groepen en een aantal kleine groepen. Kijken we evenwel naar de nominale cijfers dan merken we een verschil in de gemiddelde componentscores betrokkenheid voor algemeen gezondheidsbeleid ASO (4,5) versus de gemiddelde scores voor TSO (4,2) en BSO (4).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
231
De gemiddelde score voor de componentscore deskundigheid is laag: 3,5. Met een geringe spreiding, schommelen de meeste scholen dan ook rond dit gemiddelde. De grafiek volgt bij benadering een normaalverdeling, met ongeveer een gelijke verdelingvan aantal scholen bovenen onder he tgemiddelde (mediaan= 3,6). De scores voor het secundair onderwijs bevinden zich overwegend tussen 0 en 6. Vergeleken met het basisonderwijs (2,6) scoort het secundair onderwijs (3,5) beduidend beter. Hoewel de score ook in het secundair onderwijs nominaal laag blijft. COMPONENTSCORE DESKUNDIGHEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor het secundair onderwijs werden geen significant verschillende componentscores voor deskundigheid gevonden naargelang onderwijstype, onderwijsvorm, schoolgrootte, onderwijsgraad, aantal doelgroepleerlingen of ligging (centrum of niet-centrumstad).
Voor de componentscore evidence-based werken is de gemiddelde score voor secundaire scholen 5,8. Het histogram is eerder diffuus. De scores liggen zeer verspreid en overwegend tussen 3 en 8,5. Heel wat meer dan de helft van de scholen scoort hoger dan het gemiddelde (mediaan= 6,7), dit betekent dat er een aantal secundaire scholen zijn die zeer laag scoren voor deze component (wat zichtbaar is op de grafiek). Vergeleken met het basisonderwijs (5,4) scoort het secundair onderwijs (5,8) beter. Ook in het basisonderwijs liggen de scores van de scholen zeer verspreid.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
232
Voor het secundair onderwijs werden geen significant verschillende componentscores voor evidence-based werken gevonden naargelang onderwijstype, onderwijsvorm, schoolgrootte, onderwijsgraad, aantal doelgroepleerlingen of ligging (centrum of niet-centrumstad). Opmerking: Voor de onderwijsvormen konden geen significante verschillen tussen groepen worden nagegaan omwille van de vele groepen en een aantal kleine groepen. Kijken we evenwel naar de nominale cijfers dan merken we een klein verschil in de gemiddelde componentscores evidence-based werken voor algemeen gezondheidsbeleid ASO (6) versus de gemiddelde scores voor TSO (5,6) en BSO (5,7).
De totaalscore van het algemeen gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs behaalt een gemiddelde van 50,4; dat is hoger dan de gemiddelde totaalscore in het basisonderwijs. Voor wat betreft de procescomponenten van het algemeen gezondheidsbeleid scoren secundaire scholen sterk voor beleidsmatige aanpak en evidence-based werken. Eerder zagen we al bij de bespreking van de indicatoren dat de verankering van de gezondheidswerking in de schooldocumenten van secundaire scholen breed gebeurt. Daarnaast voorzien secundaire scholen vaak ook een budget voor de gezondheidswerking. Wat betreft de sterke gemiddelde score van het evidence-based werken zijn we zo vrij om aan de bedenkingen die we formuleerden bij de indicatoren betreffende de selectie van prioriteiten en de aandacht voor evaluatie te herinneren: in de praktijk dient deze sterke gemiddelde score wellicht gerelativeerd te worden omwille van de beperkte vraagstelling die niet peilde naar kwaliteitscriteria voor het verzamelen en verwerken van schooleigen gegevens over aanwezige problematieken, wensen en verwachtingen en evaluatieve gegevens. Opvallend zijn de lagere gemiddelde scores voor betrokkenheid en deskundigheid. Toch worden voor deze procescomponenten beduidend hogere scores behaald dan in het basisonderwijs. Dit is een gevolg van de sterkere operationalisering van de
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
233
leerlingenparticipatie in vergelijking met het basisonderwijs. Ook de aandacht voor duurzame samenwerkingsverbanden in het secundair onderwijs zorgt ervoor dat de score deskundigheid hoger is dan in het basisonderwijs, waar meer samenwerking bestaat uit occasionele samenwerkingsverbanden. Wat betreft de schoolkenmerken valt het op dat ze nauwelijks zorgen voor significante verschillen in de scores. De schoolgrootte, onderwijstype (regulier of buitengewoon onderwijs), onderwijsvorm (ASO, TSO, KSO, BSO, …), de ligging (centrumsteden en Brussel versus niet-centrumsteden) en het percentage doelgroepleerlingen zijn geen significante variabele voor de kwaliteit van het algemeen gezondheidsbeleid dat de school voert, noch voor één van de componenten ervan. Of de secundaire school een middenschool is, enkel de bovenbouw aanbiedt of het volledige programma is een schoolkenmerk dat enkel voor de component beleidsmatige aanpak significant verschillend is: middenscholen doen het beleidsmatig beter dan de andere. Algemeen kunnen we besluiten dat de schoolkenmerken van secundaire scholen nauwelijks tot geen invloed hebben op de mate waarin de school een kwaliteitsvol gezondheidsbeleid kan uitbouwen.
1.4 Resultaten van een beleid ‘gezondheid en milieu’ in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren. Het thema gezondheid en milieu werd in deze indicatorenbevraging voor een eerste keer bevraagd. Dit gebeurde slechts beperkt. Er werden drie vragen gesteld waarvan er twee te maken hebben met de beleidscomponent educatie en één vraag met de beleidscomponent afspraken. De resultaten voor de werking van basisscholen rond gezondheid en milieu worden omwille van deze zeer beperkte vraagstelling enkel op niveau van de indicatoren besproken. Een berekening van totaal- of componentscores was hierbij uiteraard niet mogelijk.
Het thema gezondheid en milieu komt in 3 op 4 secundaire scholen (76 %) aan bod. Volgens de helft van de respondenten (50 %) komt dit gezondheidsthema in verschillende leerjaren aan bod. 19 % van de secundaire scholen geeft aan dat dit gezondheidsthema in elk leerjaar aan bod komt. Met bijna 7 op 10 secundaire scholen waarin het thema in meerdere of zelfs alle schooljaren aan bod komt, lijkt het ruim ingewerkt in het curriculum van het secundair onderwijs, echter minder ruim dan in het basisonderwijs. Er is een meer uitgebreide bevraging nodig over werkwijze, klassikale- en schoolactiviteiten en afstemming over het thema in het schoolteam om te kunnen inschatten in hoeverre de thematiek structureel en kwaliteitsvol wordt opgenomen in het curriculum van de secundaire school en vanuit de vakoverschrijdende eindtermen.
Gezondheid en milieu op school
Totaal
1 Ja, in elk leerjaar
63
19 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
168
50 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
234
% van antwoorden
%
3 Ja, in één leerjaar
23
7%
4 Neen
26
8%
5 Weet niet
53
16 %
Totaal aantal respondenten: 333
0%
20% 40% 60% 80%
Het onderwerp dat binnen de educatie over het thema gezondheid en milieu in de lessen het meest aan bod komt is gezond binnenmilieu (ventileren en verluchten): meer dan 6 op 10 secundaire scholen (62 %) geeft aan dat dit thema aan bod komt. Hier zien we duidelijk het resultaat van de inspanningen die de MMK’s rond dit thema de voorbije periode naar onderwijs verrichtten via de campagne air@school. Bij meer dan 4 op 10 scholen (44 %) komt luchtverontreiniging en geluidshinder door verkeer aan bod. En in 3 op 10 secundaire scholen (30 %) wordt gezondheidseducatie over elektromagnetische straling voorzien. Dit laatste onderwerp hoort duidelijk meer thuis in het secundair dan in het basisonderwijs, waar het slechts in 13 % van de scholen aan bod komt.
Onderwerpen gezondheid en milieu
Totaal
1 Gezond binnenmilieu (ventileren en verluchten)
190
62 %
2 Elektromagnetische straling (straling afkomstig van hoogspanning, gsm, zendmasten, wifi, ...)
91
30 %
3 Luchtverontreiniging en geluidshinder door verkeer
134
44 %
4 Zware metalen en loden leidingen
30
10 %
5 Andere:
25
8%
6 Weet niet
72
23 %
Totaal aantal respondenten: 307
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Ruim de helft van de secundaire scholen (53 %) geeft aan dat er op schoolniveau afspraken zijn rond handmatig ventileren en verluchten, ze zijn slechts bij een kleine minderheid (4 %) opgenomen in het schoolreglement. Naast de 53% secundaire scholen met afspraken rond handmatig ventileren en verluchten, geven 4% van de secundaire scholen aan hierover geen afspraken nodig te hebben omdat er een mechanisch ventilatiesysteem is. Blijven er dus bijna 4 op 10 secundaire scholen (39 %) over die tot heden nog geen afspraken hebben over handmatig ventileren en verluchten, zonder te beschikken over een mechanisch systeem.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
235
In het secundair onderwijs zijn de MMK’s er via de campagne air@school nog niet zo sterk in geslaagd als in het basisonderwijs om afspraken over handmatig ventileren en verluchten in de scholen te installeren. Afspraken rond handmatig ventileren en verluchten
Totaal
1 Ja, deze afspraken zijn opgenomen in het schoolreglement.
13
4%
2 Ja, maar deze afspraken zijn niet opgenomen in het schoolreglement.
162
49 %
3 Neen, er is een mechanisch ventilatiesysteem.
13
4%
4 Neen
130
39 %
5 Weet niet
15
5%
Totaal aantal respondenten: 333
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.5 Resultaten van een voedingsbeleid in het secundaire onderwijs: bespreking indicatoren
Globaal zien we een positief beeld voor de gezondheidseducatie rond voeding in het secundair onderwijs. In de bevragingen van 2009 oogde de organisatie van voedingseducatie in het secundair onderwijs reeds zeer positief. Dit beeld wordt in 2012 behouden. Gezondheidseducatie over evenwichtige voeding is voorzien in elke secundaire school in Vlaanderen en Brussel. Evenwichtige voeding als gezondheidsthema komt in ruim 2 op 10 secundaire scholen (22 %) aan bod in elk leerjaar. Bijna 2 op 3 scholen (64 %)geeft aan dat evenwichtige voeding als gezondheidsthema aan bod komt in verschillende leerjaren. De continuïteit voor het overbrengen van gezondheidsboodschappen is van belang om te komen tot duurzame gedragsverandering. Amper 3 % secundaire scholen geeft aan dat evenwichtige voeding als gezondheidsthema nooit aan bod komt in de leerjaren. De situatie oogde anders in 2009, toen 95 % van de scholen aangaven in meerdere of alle leerjaren hieraan te werken, dan in 2012, wanneer 88 % dit aangeven. Maar in 2012 zijn er wel beduidend meer scholen die voeding in alle leerjaren laten aan bod komen: in 2009 kwam voedingseducatie in amper 12 % van de scholen in elk leerjaar aan bod, in 2012 in 22 %.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
236
Evenwichtige voeding als gezondheidsthema
Totaal
1 Ja, in elk leerjaar
72
22 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
213
64 %
3 Ja, in één leerjaar
26
8%
4 Neen
9
3%
5 Weet niet
13
4%
Totaal aantal respondenten: 333
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In meer dan 8 op de 10 secundaire scholen (82 %) komt het gezondheidsthema evenwichtige voeding aan bod in meerdere vakken (bv. biologie, Nederlands, wiskunde, ASV, PAV, BGV). Slechts 13 % van de respondenten van het secundair onderwijs geeft aan dat voedingseducatie slechts in één vak aan bod komt. In vergelijking met de bevraging van 2009 is het percentage scholen dat aangeeft voedingseducatie te voorzien in verschillende lessen ietwat gestegen (van 78 % naar 82 %). Evenwichtige voeding blijft als gezondheidsthema sterk ingebed in verschillende vakken van het secundair onderwijs en evenaart voor dit aspect de situatie in het basisonderwijs.
Evenwichtige voeding als gezondheidsthema in lessen
Totaal
1 In meerdere vakken
255
82 %
2 In één vak
41
13 %
3 In geen enkel vak
3
1%
4 Weet niet
12
4%
Totaal aantal respondenten: 311
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Algemeen kunnen we stellen dat zo goed als elke secundaire school in Vlaanderen werkt aan voedingseducatie. In de meeste gevallen is het geïntegreerd in verschillende vakken. Een verklaring voor de zeer pertinente aanwezigheid van voedingseducatie in het secundair onderwijs dient immers gezocht te worden in het curriculum. In de vakoverschrijdende eindtermen vinden we gezonde voeding terug in context 1 (lichamelijke gezondheid en veiligheid).
Toetsen we bovenstaande vragen af met de concrete vraag naar de klasoverstijgende activiteiten die de school rond voeding organiseert, dan wordt het beeld globaal bevestigd.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
237
Ongeveer 2 op 3 secundaire scholen (66 %) geven aan tijdens het schooljaar één of meer klasoverstijgende activiteiten over gezonde voeding te organiseren. Slechts 10 % van de secundaire scholen organiseert nooit een klasoverstijgende activiteit in het kader van evenwichtige voeding. Resultaten die opnieuw aansluiten bij de indicatorenbevraging van 2009, waar ruim 7 op 10 (71 %) secundaire scholen dergelijke activiteiten organiseerden en 1 op de 10 secundaire scholen dit nooit deed (11 %). Vergelijken we met het basisonderwijs dan is de organisatie van gezamenlijke activiteiten in beide niveaus sterk aanwezig, zelfs ietwat sterker in het secundair onderwijs. In beide onderwijsniveaus organiseert 1 op 10 scholen (10 %) nooit een gezamenlijke activiteit over voeding, maar in het secundair onderwijs zijn er wel meer scholen die dit jaarlijks één of meerdere keren doen (BaO: 59 %; SO: 66 %).
Gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. gezondheidsdag, projectweek, …) omtrent evenwichtige voeding georganiseerd
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
95
29 %
2 Ja, één per schooljaar
123
37 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
72
22 %
4 Neen
34
10 %
5 Weet niet
8
2%
Totaal aantal respondenten: 332
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond evenwichtige voeding worden in bijna 3 op 10 secundaire scholen (28 %) met het volledige team zowel horizontaal als verticaal op elkaar afgestemd. Anderzijds geven ruim 3 op 10 secundaire scholen aan dat hierrond niet wordt afgestemd, maar het de individuele verantwoordelijkheid is van de leraar (26 %) of dat er enkel tussen vakleraren van dezelfde klas wordt afgestemd (6 %). De overige scholen liggen daar ergens tussenin. Hoewel de antwoordcategorieën verschillen met het basisonderwijs zien we toch globaal een gelijke situatie in beide onderwijsniveaus: in niet minder dan 1 op 3 scholen wordt niet of enkel binnen dezelfde klas afgestemd tussen leraren over de gezondheidseducatie voeding. Vanuit de plaats van gezondheidseducatie in het curriculum is verticale en horizontale afstemming binnen het schoolteam noodzakelijk.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
238
Activiteiten rond evenwichtige voeding op elkaar afgestemd?
Totaal
1 Ja, ze worden horizontaal afgestemd tussen vakleraren van dezelfde klas
20
6%
2 Ja, ze worden horizontaal afgestemd tussen leraren van hetzelfde leerjaar
57
17 %
3 Ja, ze worden verticaal afgestemd tussen leraren van hetzelfde vak (via bv. de vakwerkgroepen).
45
14 %
4 Ja, ze worden (horizontaal en verticaal) afgestemd met het volledige team.
92
28 %
5 Neen, het is de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
85
26 %
6 Weet niet
33
10 %
Totaal aantal respondenten: 332
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Hetzelfde beeld van een sterke aanwezigheid van voedingseducatie in het secundair onderwijs voor wat betreft de aanwezigheid van educatieve materialen, hoewel een kleine achteruitgang tegenover 2009 niet kan ontkend worden. Gevraagd naar de aanwezigheid van educatieve materialen en projecten, antwoorden in 2012 bijna 9 op 10 secundaire scholen (87 %) hierop positief (in 2009 lag dit aantal hoger: 93 %). De meeste secundaire scholen beschikken echter maar over een beperkt areaal van acties, projecten en materialen om te werken aan de vakoverschrijdende eindtermen over evenwichtige voeding (gemiddeld 2,3 materialen of acties). Dit is een groot verschil met de basisscholen die aangeven met verschillende materialen, projecten en acties te werken. Hiervoor zien we twee mogelijke verklaringen. Allereerst is er in het secundair onderwijs een kleinere traditie om met aparte, van het handboek losstaande materialen en acties over gezondheidsthema’s te werken, daarnaast worden er momenteel ook heel wat minder specifieke educatieve materialen en acties over evenwichtige voeding voor het secundair onderwijs aangeboden. Over welke concrete materialen die de scholen gebruiken gaat het dan? In de vraagstelling is het meest evidente aanbod in gesloten antwoordcategorieën opgenomen. Daarnaast is er een antwoordcategorie ‘andere’, 8 % van de respondenten heeft het open veld ingevuld. De actieve voedingsdriehoek is in het secundair onderwijs de absolute topper. Ruim de helft van de secundaire scholen (51 %) geeft aan gebruik te maken van de actieve voedingsdriehoek (VIGeZ). De varianten voor o.a. de Turkse en Marokkaanse gemeenschap worden slechts in beperkte mate gehanteerd (8 %). Dit is een daling tegenover 2009, toen gaven 7 op de 10 scholen aan de actieve voedingsdriehoek te gebruiken als methodiek in de voedingseducatie. Bijna 2 op de 5 secundaire scholen (39 %) nemen deel aan het schoolfruitproject Tutti Frutti (VIGeZ, Logo’s). Bijna 3 op de 10 scholen (27 %) geven aan te werken met de methodiek Fitte School (SVS, VIGeZ en NICE). Voor zowel Tutti Frutti als Fitte School zijn deze cijfers gelijklopend met de situatie in 2009. De overige acties of materialen worden heel wat minder door secundaire scholen gebruikt. Methodieken en materialen die in 5 tot 10 % van de secundaire scholen worden gebruikt, zijn: de voedingstests (VIGeZ) (8 %), Zelfevaluatie instrument voor scholen (VIGeZ) (7 %) en
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
239
Kieskeurig (Vlaamse overheid en VIGeZ) (5 %). Voor Kieskeurig zien we een zeer sterke daling van het gebruik tegenover de indicatorenbevraging van 2009 (van 17 % naar 5 %). Verhoudingsgewijs is binnen de lijst het gebruik van het zelfevaluatie instrument voor scholen (dat een zeer intensief proces door de school veronderstelt) hoewel nominaal laag, toch enigszins positief te noemen. Verder kunnen we stellen dat de overige materialen of acties zo goed als niet gehanteerd worden door secundaire scholen. Vergeleken met het basisonderwijs geniet in het secundair onderwijs het basismodel, met name de actieve voedingsdriehoek meer de absolute voorkeur. Het schoolfruitproject Tutti Frutti kent een zeer hoog deelnamecijfer in het secundair onderwijs. Het is er minder verspreid dan in het basisonderwijs, maar voor een project dat qua concept veel gemakkelijker aansluit bij het basisonderwijs (bv. wat betreft organisatie van fruitmomenten, subsidies voor ouderbijdragen, educatieve materialen…) is de deelname in het secundair onderwijs zeer hoog. Net zoals in het basisonderwijs bewijst Fitte School dat complexere methodieken binnen het onderwijs ruim gebruikt kunnen worden, mits hiervoor lange termijninspanningen worden geleverd en de operationalisering ervan via concrete acties en instrumenten wordt ondersteund. Andere integrale methodieken en complexere beleidsinstrumenten zoals het Zelfevaluatie-instrument voor scholen (7 %), Kieskeurig (5 %), Meesterlijk Gezond’ (4 %) en Open je mond voor gezond (1 %), moeten het met een minder ruime verspreiding doen.
In tegenstelling tot de thema’s tabak, alcohol en drugspreventie weegt de reglementering binnen het voedingsbeleid van de school als beleidscomponent niet het zwaarst door. De beleidscomponenten educatie en aanbod zijn in vergelijking belangrijker voor een kwaliteitsvol voedingsbeleid. Ruim de helft van de secundaire scholen (56 %) geeft aan afspraken te voorzien rond evenwichtige voeding voor de leerlingen, maar dit gaat overwegend over mondelinge of impliciete afspraken (31 %). In het secundair onderwijs is er voor de leerlingen rond evenwichtige voeding weinig opgenomen in het schoolreglement (23 %). Aan de hand van onderstaande tabel kan je afleiden dat de afspraken of reglementen rond voeding in het secundair onderwijs, in eerste instantie nog altijd gericht zijn naar de leerlingen en minder naar ouders of derden, ondanks de opvallend lagere cijfers dan in het basisonderwijs. Wanneer we kijken naar de reglementen of afspraken met betrekking tot de ouders zien we dat er in 37% van de scholen afspraken zijn gemaakt rond evenwichtige voeding, opnieuw wordt hier overwegend het accent gelegd op mondelinge of impliciete afspraken (20 %). Slechts bij 15% van de scholen zijn de afspraken effectief opgenomen in het schoolreglement. Voor derden of externe gebruikers van de infrastructuur van de school zijn er slechts in 15 % van de gevallen afspraken gemaakt rond evenwichtige voeding, waarvan 12 % hiervan mondeling of impliciet zijn. Wanneer we dit vergelijken met het basisonderwijs zien we enorme verschillen: in het basisonderwijs hebben veel meer scholen afspraken en regels voor de leerlingen, ouders en externe gebruikers. Zo zijn er daar bijna evenveel reglementen en afspraken opgenomen in
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
240
Materialen en acties: voedingsbeleid
Totaal
1 Onze school doet niet mee aan acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent evenwichtige voeding.
42
13 %
2 Actieve voedingsdriehoek (VIGeZ)
162
51 %
3 Actieve voedingsdriehoek voor de Turkse gemeenschap (VIGeZ)
10
3%
4 Actieve voedingsdriehoek voor de Marokkaanse gemeenschap (VIGeZ)
10
3%
5 Actieve voedingsdriehoek voor kleuters (NICE, VVK, K&G, VIGeZ)
5
2%
6 Fruit op school of Tutti Frutti (Logo’s, VIGeZ)
123
39 %
7 Zelfevaluatie instrument scholen (VIGeZ)
23
7%
8 Kieskeurig, dranken en tussendoortjes op school (Vlaamse overheid, VIGeZ)
15
5%
9 Gezond Scoort
6
2%
10 Wild van Water (Logo’s)
10
3%
11 Move XL
3
1%
12 123 aan tafel. Wat je als kleuter eet, heb je voor het leven beet! (NICE)
2
1%
13 8 onwaarheden over bewegen en voeding (SVS, VIGeZ, NICE)
3
1%
14 Beestig Gezond (Artevelde Hogeschool)
3
1%
15 Broodbaronnen (VLAM)
2
1%
16 Eet je fit (K x’s creation & Kellogg’s)
2
1%
17 Fitte school (SVS, VIGeZ, NICE)
85
27 %
18 Fruit een lekkere buit (K x’s creations & Zespri)
2
1%
19 Gek op gezond (Olympic health Foundation)
3
1%
20 Gezondheid, je kunt er zelf iets aan doen (VIGeZ)
4
1%
21 Het land van Calcimus (NICE)
2
1%
22 Praktische voedings- en bewegingsgids (VIGeZ)
9
3%
23 Smakelijk en gezond (Danone & BVK)
11
3%
24 Snap je Hapje (Nutri-Care)
8
3%
25 Voedingstest: bv. fruittest, … op www.gezondheidstest.be (VIGeZ)
25
8%
26 Ontbijt je fit (VCOV, gezinsbond)
13
4%
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
241
% van antwoorden
%
27 West-Vlaanderen - Meesterlijk Gezond
12
4%
28 Oost-Vlaanderen - Open je mond voor gezond (Logo Waasland)
2
1%
29 Antwerpen - Ik drink slim
2
1%
30 Antwerpen - Voedingsbeleid en promotie van gezonde voeding en beweging in Brusselse scholen
1
0%
31 Antwerpen - Materialenbox Voeding & Beweging
1
0%
32 Vlaams-Brabant - Aan tafel! (varianten: Gezond bordje sport) (CM)
3
1%
33 Vlaams-Brabant - Gezellige refterdag
1
0%
34 Andere methodieken, acties of projecten:
26
8%
35 Weet niet
47
15 %
Totaal aantal respondenten: 319
0%
20% 40% 60% 80%
het schoolreglement voor de ouders als voor de leerlingen (rond de 60 %), hebben 40 % basisscholen afspraken voor externe gebruikers tegenover 15 % in het secundair onderwijs, enz. Aan de basis van deze verschillende situatie lijkt ons de houding van de school ten aanzien van de leerling te liggen: leerlingen in het secundair onderwijs worden veel meer zelf verantwoordelijk gesteld voor het maken van gezonde keuzes. We zien dat de aandacht voor reglementering en afspraken in het secundair onderwijs voor ouders tussen 2009 en 2012 is gegroeid (van 30 % naar 37 %) en die voor derden en externe gebruikers eerder stagneert (van 13 % naar 15 %). Ook voor afspraken bij leerlingen is dit het geval (2 keer 56 %). Wat betreft de breedte en kwaliteit van de reglementering en afspraken bij de leerlingen is er een tanende aandacht zichtbaar: minder secundaire scholen verankeren de reglementering in het schoolreglement (van 29 % naar 23 %), meer secundaire scholen houden het bij mondelinge of impliciete regels (van 21 % naar 31 %). Net zoals bij de bevraging van 2009 merken we dus dat binnen het basisonderwijs en het secundair onderwijs duidelijk andere accenten worden gelegd wat betreft de reglementering rond gezonde voeding. We mogen besluiten dat in secundaire scholen de reglementering rond voeding zich overwegend richt op de leerlingen. Het lagere aantal scholen dat hier afspraken rond heeft, veronderstelt dat secundaire scholen minder sterk opteren voor reglementen en afspraken voor jongeren als strategie om hen aan te zetten tot evenwichtig voedingsgedrag. Terwijl het basisonderwijs het verbieden en bevorderen van voedingsmiddelen bij leerlingen in ruime mate laat meetellen in het schoolreglement, houdt de secundaire school het vaak bij mondelinge en impliciete afspraken. De specificiteit van de leeftijdscategorieën en de bijhorende pedagogische visie op de educatieve taak die een school heeft, zorgt voor deze sterke verschillen tussen basisonderwijs en secundair onderwijs. Van leerlingen in het secundair onderwijs wordt verwacht dat ze reeds in staat zijn zelf gezonde keuzes te maken.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
242
Zijn er op school voor de volgende doelgroepen reglementen of afspraken over evenwichtige voeding?
Leerlingen
Ouders
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur van de school
Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het schoolreglement
23 %
15 %
2%
Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het schoolreglement
2%
2%
1%
Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
31 %
20 %
12 %
Neen
37 %
56 %
70 %
(N= 329)
Gevraagd naar een beperkend en stimulerend beleid voor leerlingen wat betreft een aantal voedingsmiddelen zien we een duidelijke tendens: er wordt meer gekozen voor een formeel beleid als het gaat om de beperkende maatregelen, en voor een informeel beleid als het gaat om stimulerende maatregelen. Dit is logisch wat betreft de karakteristieken en de leeftijdscategorieën van de leerlingen en realistisch als je kijkt naar de eigenheid van het onderwijsniveau: verbodsmaatregelen rond voeding en dranken op de secundaire scholen vinden we in de praktijk terug in formele reglementering. Stimulerende afspraken (bv. fruitdag) voor evenwichtige voeding worden in secundaire scholen meestal niet formeel verankerd of geëxpliciteerd. In tegenstelling tot het basisonderwijs. Terzelfdertijd merken we dat in vergelijking met het basisonderwijs het gebruik van beperkende en stimulerende reglementering en afspraken in het secundair onderwijs duidelijk veel minder vaak voorkomt. Zoals eerder gesteld, is dit een gevolg van de leeftijden van de leerlingen en de eigenheid van het onderwijsniveau. Gevraagd naar een beperkend beleid voor leerlingen rond een aantal voedingsmiddelen geven 2 op 3 secundaire scholen (66 %) aan een beperkend beleid te voeren rond suikersnoep of zoute/vette tussendoortjes. In minder dan 3 op 10 scholen is dit beleid schriftelijk (28 %). Voor frisdranken zijn er afspraken in 7 op 10 scholen (70 %), waarvan 30 % van hen regels op papier heeft. In 2009 was er voor suikersnoep of zoute/vette tussendoortjes in 3 op 4 scholen (75 %) een beperkend beleid, voor frisdranken wat dit zo voor 80 % van de secundaire scholen het geval. In 2009 hadden bijna 1 op 10 secundaire scholen hiervoor schriftelijke regels. We zien we dat het aantal secundaire scholen die beperkende afspraken of regels heeft voor suikersnoep, zoute of vette tussendoortjes en frisdrank tussen 2009 en 2012 is gedaald. Zowel het aantal schriftelijke regels als mondelinge afspraken is gedaald. De sterke stijging tussen 2006 en 2009 wat betreft het gebruik van beperkende afspraken en regels en de aandacht voor een schriftelijk beleid hierrond, is de voorbije jaren opnieuw aan het dalen gegaan.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
243
Voert (/voerde) uw school (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de leerlingen om de consumptie van voedingsmiddelen/dranken te verminderen?
Suikersnoep, zoute of vette tussendoortjes
Frisdrank
Ja, er is een geschreven beleid in het schoolreglement
18 %
20 %
Ja, er is een geschreven beleid maar niet in het schoolreglement
10 %
10 %
Ja, er is een informeel beleid (bv. mondelinge afspraken)
38 %
40 %
Nee, we hebben hiervoor geen beleid
31 %
27 %
Weet niet
2%
2%
(N= 328)
Wanneer we secundaire scholen vragen naar hun beleid om de consumptie van voedingsmiddelen of dranken te bevorderen geven 2 op 3 secundaire scholen (66 %) aan een stimulerend beleid te voeren rond evenwichtige voeding. Voor fruit komt dit neer op 69%, een hoog cijfer dat een afspiegeling is van de brede verspreiding van Tutti Frutti in het Vlaamse secundair onderwijs. Hoewel dit een project betreft dat oorspronkelijk voor het basisonderwijs is ontworpen, neemt ook een aantal secundaire scholen hieraan deel. Vergeleken met 2009 betekent dit resultaat evenwel een sterke daling (van 80 % naar 69 %). Voor fruit zien we verder bij het secundair onderwijs een sterk informeel beleid (41 %). Hetzelfde beeld, zij het wel met lagere cijfers, krijgen we voor het stimulerend beleid voor groenten: bijna de helft heeft hiervoor stimulerende afspraken (46 %), in het basisonderwijs geldt dit voor 3 op de 5 scholen (59 %). We zien hier een lichte daling tegenover 2009, toen 53 % van de secundaire scholen groenten eten stimuleerde. Ook voor stimulerende afspraken voor groenten kiezen de secundaire scholen overwegend voor een mondeling of impliciet beleid (31 %). Een stimulerend schoolbeleid rond melk scoort niet alleen beduidend lager dan de andere voedingsmiddelen, maar is ook gedaald ten opzichte van 2009: ruim 3 op 10 secundaire scholen (35 %) werken stimulerend aan de melkconsumptie bij de leerlingen, in 2009 waren dit er nog 43 %; amper 11 % secundaire scholen heeft er een schriftelijk beleid voor. Hoewel het stimuleren van melk drinken bij jongeren nooit in dezelfde mate is gebeurd als bij kinderen, is het duidelijk dat er een verminderde aandacht is voor melk , net zoals in de basisschool. Alleen wordt het wegvallen van de stimuli voor melk in het secundair onderwijs niet opgevangen door een sterk toegenomen aandacht voor een waterbeleid, zoals in het basisonderwijs wel het geval is. Het aantal scholen dat aangeeft een stimuleren waterbeleid te voeren is beduidend gedaald tegenover 2009: van 81 % naar 69 % in 2012. Opnieuw verkiezen secundaire scholen vooral voor mondelinge en impliciete afspraken (43 %). In 2009 werd vastgesteld dat een stimuleren fruit- en waterbeleid in veel secundaire scholen een vast onderdeel is geworden van het voedingsbeleid. In 2012 zien we op vlak van het fruit- en waterbeleid toch een duidelijke achteruitgang, voor ongeveer 1 op 3 secundaire scholen is dit geen evidentie meer.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
244
Tegenover de resultaten van 2009 kunnen we stellen dat er voor het voeren van een beleid dat de consumptie van voedingsmiddelen beperkt of stimuleert een dalende aandacht is van secundaire scholen. Secundaire scholen aanmoedigen en ondersteunen in de verdere uitbouw van een stimulerend beleid vormt een aandachtspunt voor de komende periode. Dat hiervoor een andere methodische insteek nodig is dan voor het basisonderwijs (niet via reglementering) blijkt uit de resultaten.
Voert (/voerde) uw school (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de leerlingen om de consumptie van voorkeur voedingsmiddelen/dranken te bevorderen? (N= 326) Ja, er is een geschreven beleid in het schoolreglement Ja, er is een geschreven beleid maar niet in het schoolreglement Ja, er is een informeel beleid (bv. mondelinge afspraken) Nee, we hebben hiervoor geen beleid Weet niet
Algemeen evenwichtige voeding
Fruit
Groenten
Melk
Water
8%
9%
3%
2%
10 %
15 %
19 %
12 %
9%
16 %
43 %
41 %
31 %
24 %
43 %
30 %
25 %
46 %
54 %
26 %
5%
5%
8%
11 %
5%
In het beleid dat secundaire scholen voeren met betrekking tot het stimuleren en beperken van de consumptie van voedingsmiddelen wordt vooral gekozen om het eigen aanbod op school evenwichtig samen te stellen (82 %). Daarnaast organiseren ruim 4 op 10 secundaire scholen een infosessie zoals een voordracht van een diëtist of een gezond ontbijt (44 %). Ongeveer 1 op 3 secundaire scholen geven zelf het goede voorbeeld bij recepties op school e.d. (35 %) of geven informatie over evenwichtige voeding op een bijeenkomst met bv. de leerlingen of ouders (33 %). Dit antwoordenpatroon stemt overeen met de veelgebruikte strategieën in het basisonderwijs. Omgekeerd gebruiken secundaire scholen zelden (6 %) hun intranet zoals Smart School e.d. om informatie over evenwichtige voeding te geven. Ook een bewuste prijspolitiek (14 %) voeren met aandacht voor verschillende prijszetting voor evenwichtige en minder evenwichtige producten gebeurt niet zo vaak. Basisscholen gebruiken deze strategieën nog minder.
Hoe voert(/voerde) uw school (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de leerlingen om de consumptie van deze voedingsmiddelen/dranken te verminderen of te bevorderen? (meerdere antwoorden mogelijk) 1 Informatie geven over evenwichtige voeding op een bijeenkomst.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
Totaal
95
% van antwoorden
%
33 %
245
2 Organiseren van een infosessie over evenwichtige voeding (vb.: voordracht diëtist, gezond ontbijt, …).
129
44 %
3 Het aanbod beperken/bevorderen in de eigen voorzieningen.
238
82 %
4 Extra promotie voor deze producten (vb.: voorkeur keuzes worden extra aangeduid, voedingswaarde wordt vermeld, bordje of slogan bij de voorkeur keuze)
64
22 %
5 Aan de hand van een prijsbeleid (de producten worden duurder of goedkoper gemaakt dan de alternatieven.)
42
14 %
6 Bij gelegenheden zoals recepties het gezonde voorbeeld geven.
102
35 %
7 De beperking/bevordering van het aanbod opnemen in de overeenkomsten met externen (uitbating van infrastructuur).
52
18 %
8 Op het intranet wordt informatie over evenwichtige voeding vermeld (vb. recepten of een voedingstest).
18
6%
9 Andere strategieën:
27
10 %
10 Weet niet
14
5%
Totaal aantal respondenten: 290
0%
20% 40% 60% 80%
Bijna 6 op 10 secundaire scholen (56 %) staan het toe dat leerlingen water drinken tijdens de schooldag. Het grootste deel daarvan (41 %) laat dit toe op vastgelegd tijdstippen in de schooldag (bv. op het einde van een lesblok). Slechts 15 % laat toe water te drinken gedurende de hele les. Dit betekent dat 4 op 10 secundaire scholen (40 %) niet toestaan dat leerlingen doorheen de schooldag water drinken. Als we dit vergelijken met de situatie van het basisonderwijs zien we dat het secundair onderwijs beduidend lager scoort. In het basisonderwijs wordt er bijvoorbeeld in 61 % scholen toegelaten dat gedurende de hele les water wordt gedronken. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn de andere onderwijsorganisatie in secundaire scholen (verschillende leraren, verandering van leslokaal tussen lessen, …) of de grotere weerstanden die bij leraren leven in het kader van eventueel misbruik door de leerlingen.
Mogen leerlingen drinken water tijdens de les?
Totaal
1 Ja, gedurende de hele les
49
15 %
2 Ja, op vastgelegde tijdstippen in de schooldag (vb. op het einde van elk lesblok)
134
41 %
3 Neen
129
40 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
246
% van antwoorden
%
4 Weet niet
14
Totaal aantal respondenten: 326
4% 0%
20% 40% 60% 80%
Wat de aanbodkanalen in de school betreft, scoren de secundaire scholen, in vergelijking met basisscholen, zeer hoog: in secundaire scholen is er een veel ruimere beschikbaarheid van voeding en dranken via meer diverse aanbodkanalen. Opvallend is vooral het verschil in aanwezigheid van verdeelautomaten: in het basisonderwijs staan er bijna geen, in het secundair onderwijs zijn het op de waterfontein of waterreservoir na, de meest gesignaliseerde distributiekanalen. Bijna 2 op 3 scholen hebben een drankenautomaat met bijvoorbeeld fruitsap, frisdranken (2012: 65 %, 2009: 62 %). 1 op 4 scholen (25 %) beschikt over een melkautomaat. Dit is een daling tegenover 2009: toen beschikte 35 % van de secundaire scholen over een melkautomaat. In ruim 1 op 5 secundaire scholen (22 %) hebben de leerlingen toegang tot een snackautomaat met bv. chocoladerepen, suikerwafels of suikersnoep. Toch zien we ook hier een daling ten opzichte van 2009 (28 %). Opvallend is de aanwezigheid van fruitautomaten in bijna 1 op 10 secundaire scholen (8 %). In opvolging van eerdere theses, zien we hier opnieuw het bewijs in dat het stimuleren en de verdeling van bepaalde voeding of dranken in het secundair onderwijs andere strategieën en een andere aanpak vereisen dan in basisscholen (waar overigens quasi geen fruitautomaten staan). Aangezien de dranken en snacks in automaten zitten, kunnen we ervan uitgaan dat ze iedere dag beschikbaar zijn (dit wordt verder bevestigd in de tabellen hieronder). In de uitbouw van een evenwichtig aanbod op school is het dan ook belangrijk hoe het aanbod in de automaat is samengesteld. Meer dan 1 op 3 scholen (34 %) beschikt over een kantine of cafetaria. Opnieuw zien we hier een daling ten aanzien van 2009: toen gaf 41% van de scholen aan te beschikken over een kantine of cafeteria. Net zoals in 2009 is er in een kwart van de secundaire scholen (26 %) een schoolwinkeltje Wat betreft aanbodkanalen voor (gratis) drinkwater zien we dat bijna 3 op 4 secundaire scholen (74 %) water aanbieden via een waterfontein of waterreservoir. Dit is een lichte stijging tegenover de resultaten van 2009 (69 %). Algemeen is de zeer ruime aanwezigheid van aanbodkanalen in het secundair ten aanzien van het basisonderwijs niet vreemd gezien de leeftijd van de leerlingen (geld op zak, reeds zelfstandig aankopen van voeding). Belangrijk in het aanbod van dranken en tussendoortjes in de secundaire school is de mate van beschikbaarheid (Kieskeurig, 2008): via welke kanalen en op welke momenten zijn de verschillende dranken en tussendoortjes beschikbaar? We bespreken verder in de tekst de frequentie van het aanbod van dranken en tussendoortjes op school.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
247
Hebben de leerlingen toegang tot de volgende faciliteiten waar ze voedingsmiddelen of drank kunnen kopen/krijgen?
Totaal
% van antwoorden
%
1 Een kantine, cafetaria
110
34 %
2 Schoolwinkeltje
85
26 %
3 Fruitautomaat (vers of verwerkt)
26
8%
4 Snackautomaat (chocoladereep, suikerwafels, suikersnoep, ...)
71
22 %
5 Drankenautomaat (vb. cola, fruitsap, frisdranken)
211
65 %
6 Melkautomaat (vb. melk, chocomelk, drinkyoghurt, ...)
83
25 %
7 Waterfontein of waterreservoir
240
74 %
8 Andere:
47
14 %
9 Weet niet
8
2%
Totaal aantal respondenten: 326
0%
20% 40% 60% 80%
Gratis water is in heel wat secundaire scholen dagelijks (83 %) beschikbaar, dit tijdens pauzes en/of onder de middag bij het eten. In bijna 3 op 4 basisscholen (74 %) staat bijvoorbeeld een waterfonteintje of waterreservoir (zie vroeger). Betalend water, mineraal of spuitwater, is eveneens in meer dan 8 op 10 scholen (83 %) dagelijks beschikbaar, een kleine vooruitgang tegenover 2009 (77 %). Met deze cijfergegeven mogen we stellen dat de overgrote meerderheid van de secundaire scholen een dagelijks aanbod heeft van gratis water. Toch zegt 13% van de secundaire scholen nooit gratis water aan te bieden op school. Vanuit het belang dat leerlingen gedurende de schooldag over gratis drinkwater beschikken, is dit alsnog een hoog aantal. Vooral de gewoontes om bij het middagmaal gratis water aan te bieden en om leerlingen toe te laten om water te drinken tijdens de lesdag, zijn van belang voor een effectief wateraanbod op school. Zoals we eerder aangaven is het laatste, de toelating om doorheen de lesdag water te drinken, nog geen evidentie in heel wat secundaire scholen. Kijken we naar het zuivelaanbod in het secundair onderwijs, dan biedt meer dan de helft van de respondenten (54 %) dagelijks gezoete melkproducten aan, het dagelijks aanbod melkproducten zonder toegevoegde suikers beperkt zich tot 28 %. Globaal stellen we vast dat het aanbod van zuiveldranken in het secundair onderwijs tegenover 2009 voor melkproducten zonder toegevoegde suikers stabiel is gebleven. Het dagelijkse aanbod van melkproducten met toegevoegde suikers daarentegen is opvallend gestegen (van 36 % naar 54 %). Ongeveer 8 op 10 secundaire scholen (80 %) bieden dagelijks fruitsap aan. Het aanbod van fruitsap lijkt opmerkelijk gestegen ten aanzien van 2009. Maar in 2009 werd zowel gevraagd
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
248
naar de frequentie van het aanbieden van fruitsap met toegevoegde suikers (dagelijks: 48 %) als naar 100 % fruitsap (dagelijks 48 %), in 2012 enkel naar fruitsap. We moeten dus voorzichtig zijn met eventuele vergelijkingen. De ruime aanwezigheid van fruitsap in het aanbod van secundaire scholen is in overeenstemming met de aanbevelingen voor secundaire scholen (Kieskeurig, 2008) Meer dan 1 op de 5 scholen (22 %) biedt dagelijks sportdranken aan, een constante vergeleken met 2009. Er worden nog vaak frisdranken (66 %) en light frisdranken (62 %) aangeboden, waarbij het in bijna alle gevallen een dagelijks aanbod betreft. Het aanbod van frisdranken is ten aanzien van 2009 stabiel gebleven, er is enkel een verschuiving van scholen die het occasioneel aanboden in 2009 naar meer scholen die het nooit aanbieden in 2012. Dit laatste is een positieve voetnoot die niet opweegt tegen het totaalbeeld dat gewone en light frisdranken ruim beschikbaar blijven in de grote meerderheid van secundaire scholen, wat niet meteen de aanbeveling is (Kieskeurig, 2008). Negatief is ook dat de positieve evolutie tussen 2006 en 2009 van een vermindering van de aanwezigheid van frisdranken in secundaire scholen stilgevallen is tussen 2009 en 2012. Algemeen kunnen we besluiten dat in vergelijking met 2009 er in de secundaire scholen weinig is veranderd op vlak van het drankenaanbod. Het aanbod van de verschillende dranken is gestagneerd, de positieve evolutie tussen 2006 en 2009 is de voorbije periode stilgevallen (weliswaar op het peil van 2009) en een permanent aanbod van gratis water blijft voor een aantal secundaire scholen een aandachtspunt.
Aanbod dranken: beschikbaarheid (N= 326)
Nooit
2 tot 3 x per week
4 tot 5 x per week
13 %
<=1x per week 1%
Gratis water tijdens pauze en/of onder de middag bij het eten Betalend water (mineraal of spuitwater) Melk of met calcium verrijkte sojadranken met toegevoegde suiker (vb. fruitmelk of chocomelk) Melk of met calcium verrijkte sojadrank zonder toevoeging van suiker Fruitsap Light of zero frisdranken
1%
83 %
12 % 37 %
0% 2%
1% 1%
83 % 54 %
58 %
1%
0%
28 %
14 % 33 %
2% 1%
1% 1%
80 %
Gewone frisdranken Sportdranken
31 % 67 %
1% 1%
2% 0%
63 % 22 %
60 %
Respondenten: 326
Secundaire scholen bieden in ruime mate tussendoortjes aan: een grote verscheidenheid tussendoortjes (yoghurt, koeken, snoep en chocolade) worden zo goed als dagelijks aangeboden in ongeveer 3 op 10 secundaire scholen. Vers fruit wordt dan weer minder dagelijks maar meer occasioneel aangeboden. In deze laatste vaststelling zien we net zoals in het basisonderwijs het succes van het schoolfruitproject Tutti Frutti, maar opnieuw zonder dat het er voldoende in slaagt om scholen te motiveren tot een dagelijks fruitaanbod. Wanneer we kijken naar de tussendoortjes die frequent aangeboden worden, dan zien we dat yoghurt, pudding of vla in ruim de helft van de secundaire scholen (57 %) meerdere keren per week of dagelijks worden aangeboden. Fruit, zogenaamde ‘gezonde koeken’ (peperkoek, granenkoek,…) en ongezonde tussendoortjes (snoep, chocolade, chips,..) worden in ruim 1 op Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
249
3 scholen (respectievelijk: 38 %, 38 % en 34 %) meerdere keren per week of dagelijks aangeboden. Hoewel in de bevraging van 2009 enigszins andere antwoordcategorieën werden gebruikt voor deze vraag, kunnen we toch zien dat de situatie tussen 2009 en 2012 voor wat betreft het aanbod van tussendoortjes in secundaire scholen globaal gelijk is gebleven, met hier en daar een kleine verandering in positieve en negatieve zin. We stellen vast:
In tegenstelling tot de situatie in het basisonderwijs, hebben secundaire scholen een ruim aanbod van tussendoortjes.
In 2006 liet het secundair onderwijs een zeer sterk toegenomen aanbod van vers fruit zien, een evolutie die zich verderzette in 2009 en nog enigszins verbeterde in 2012.
Net zoals in 2009 is er aandacht om te komen tot een evenwichtig aanbod van tussendoortjes. Dat blijkt in 2012 uit de kleine stijging van secundaire scholen met een frequent aanbod van vers fruit, zuivelproducten en koeken, maar wordt enigszins tegengesproken door het gestegen aantal scholen dat nooit zuivelproducten of koeken aanbiedt.
Een regelmatige aanwezigheid van chocolade, suikersnoep en zoute snacks blijft een gegeven in 1 op 3 scholen. Tegenover 2009 lijkt de frequentie ietwat te dalen, het aantal secundaire scholen dat dit nooit aanbiedt te stagneren.
In de periode tussen 2006 en 2009 zagen we een toegenomen aandacht voor de uitbouw van een evenwichtig aanbod van tussendoortjes in het secundair onderwijs. Hierin lag de nadruk op een sterke aangroei van het aanbod van evenwichtige tussendoortjes, minder op het terugdringen van het aanbod van onevenwichtige tussendoortjes. Deze tendensen blijven in 2012 van kracht, echter in zeer beperkte mate: de evolutie naar een meer evenwichtig aanbod van tussendoortjes in het secundair onderwijs lijkt de laatste jaren eerder te zijn gestagneerd dan dat nog van een verdere groei kan sprake zijn. Dit wordt ook bevestigd door de verslapte aandacht voor stimulerende en beperkende maatregelen ten aanzien van de consumptie van tussendoortjes (zie vroeger).
Aanbod voedingsmiddelen beschikbaarheid (N= 320)
Nooit
2 tot 3 x per week
4 tot 5 x per week
20 %
<=1x per week 40 %
Vers fruit
16 %
22 %
Yoghurt, Pudding of vla
42 %
9%
12 %
36 %
Rijstkoeken, peperkoeken, granenkoek, droge koek of kinderkoek, koeken en cake met een verlaagd vetgehalte of andere koeken met een verlaagd of laag vetgehalte (<20g vet/100g)
48 %
9%
5%
33 %
Chocolade, chips, suikersnoep, zoute snacks, chocomousse, en koeken arm aan vezels (bijv. wafel, chocoladekoek, gebak, cake, enz.) of koeken met een vetgehalte hoger dan 20g vet/100g koek
48 %
13 %
6%
28 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
250
Amper 17,5 % van de secundaire scholen heeft geen enkel aanbod voor ‘s middags: geen warme schoolmaaltijden en geen aanbod van belegde broodjes. Wat bieden de 82,5 % scholen met een aanbod aan? WARME SCHOOLMAALTIJDEN In meer dan 6 op 10 secundaire scholen (61 %) worden warme maaltijden aangeboden. Ruim de helft van de secundaire scholen die warme maaltijden aanbieden, werkt met een extern cateringbedrijf of een lokale traiteur. Er is een eigen schoolkeuken in ruim 4 op 10 secundaire scholen die warme maaltijden aanbieden. Dit is een andere situatie dan in het basisonderwijs: zijn er nog weinig basisscholen met een eigen schoolkeuken, dan vinden we wel nog heel wat secundaire scholen met een eigen keuken. Deze resultaten zijn gelijklopend met die van 2009. We merken geen evolutie van bijvoorbeeld meer/minder scholen die via eigen keuken werken, meer/minder scholen met cateraar, enzovoort. Ook het feit dat 3 op 10 scholen met maaltijden keuzemenu’s aanbieden is een constante tussen 2009 (30 %) en 2012 (31 %). Het aanbieden van warme maaltijden op school blijft dus sterk ingeburgerd in het secundair onderwijs. Ondanks de onheilsberichten over een dalend aanbod van warme schoolmaaltijden, onder andere als gevolg van een dalend aandeel ‘etenblijvers’ op school, mogen we stellen dat we hiervan niets zien in het percentage scholen met een aanbod, een vaststelling die we ook in 2009 maakten. Ook wat betreft de percentages voor leveranciers van de maaltijden zijn er geen verschuivingen. Via de bevraging krijgen we wel geen zicht op het aantal/percentage ‘etenblijvers’, waarover we dus uiteraard geen uitspraak kunnen doen.
Warme maaltijden op school?
Totaal
1 Neen, er worden geen warme maaltijden aangeboden
123
38 %
2 Ja, via een eigen schoolkeuken
86
27 %
3 Ja, via een lokale traiteur
24
8%
4 Ja, via een cateringbedrijf
78
24 %
5 Ja, via andere kanalen:
15
5%
6 Weet niet
2
1%
Totaal aantal respondenten: 320
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
BELEGDE BROODJES OF BOTERHAMMEN In meer dan 7 op de 10 secundaire scholen (72 %) worden er belegde broodjes of boterhammen aangeboden. In bijna 9 van de 10 gevallen (86 %) kunnen deze verkregen worden met groenten. In bijna 7 op de 10 gevallen (68 %) is er een aanbod van bruin of grijs brood en in meer dan de helft van de gevallen (54 %) zijn er broodjes met mager beleg voorzien. Vergeleken met 2009 merken we grote verschillen:
Heel wat meer secundaire scholen bieden frequent of dagelijks belegde broodjes of boterhammen aan (van 57 % naar 72 %).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
251
In het aanbod van belegde broodjes en boterhammen is er meer aandacht voor een evenwichtig aanbod: frequent of dagelijks worden er groenten (van 74 % naar 86 %), bruin of grijs brood (van 50 % naar 68 %) en mager beleg (van 50 % naar 54 %) in het broodjesaanbod voorzien.
De sterke groei van het aantal scholen met een broodjesaanbod tussen 2009 en 2012 is een opmerkelijke evolutie in het aanbod van schoolmaaltijden. In toekomstige voedingsinitiatieven verdient het broodjesaanbod in secundaire scholen (in vergelijking met de warme maaltijden) veel meer aandacht dan het tot nu toe kreeg wat betreft sensibiliserende en ondersteunende acties. Hoewel we een duidelijke positieve evolutie zien, blijft de uitbouw van een evenwichtig broodjesaanbod voor een aantal secundaire scholen een belangrijk aandachtspunt in hun voedingsbeleid.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
252
SAMENSTELLING WARME SCHOOLMAALTIJDEN
Aanbod voedingsmiddelen (N= 195)(°)
nooit
< 1x per week
2 tot 3 x per week
4 tot 5 x per week
Gekookte aardappelen, deegwaren of rijst
2%
4%
44 %
41 %
Frieten of kroketten
7%
81 %
2%
1%
Vis en mager tot halfvet vlees (bv. steak, kipfilets)
3%
33%
50 %
4%
Vet vlees (vb. worst, ribbetjes, spek)
4%
37 %
45 %
2%
Volwaardige groenteportie (1/2 bord) bij de warme maaltijd 3 %
4%
29 %
53 %
Melkdessert
8%
16 %
38 %
18 %
Vers fruit als dessert
7%
20%
35 %
28 %
Respondenten: 195
(°) Er is een hoge respons ‘weet niet’ die steeds ongeveer 10 % is met een uitschieter van 19 % voor de antwoordcategorie melkdessert.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
253
In de bevraging van 2009 lieten de frequentietabellen van het weekmenu van de warme maaltijden in het secundair onderwijs een beeld van relatief evenwichtige samengestelde maaltijden zien. De bevraging van 2012 geeft ons een gelijklopend beeld, met enkele verschuivingen die meestal een (kleine) positieve evolutie laten zien. Als we de bevraging van nu vergelijken met deze van 2009 vallen enkele zaken op. VIS EN VLEES Het aanbod van vet vlees is gedaald ten aanzien van de bevraging in 2009. We zien dat het aanbod nu meer gelijkloopt met het aanbod in het basisonderwijs. In ruim 4 op 10 secundaire scholen (41 %) die warme maaltijden aanbieden, komt vet vlees maximaal 1 keer per week op het bord. In de overige scholen (45 %) staat vet vlees 2 tot 3 keren per week op het menu. Deze situatie is verbeterd tegenover 2009. Vis en mager vlees staan in meer dan de helft van de secundaire scholen met een aanbod van warme maaltijden meerdere keren per week op het menu (54 %). Opmerkelijk is dat we bij het aanbod van vis en mager vlees een daling zien in vergelijking met 2009. Deze situatie is dus een achteruitgang tegenover 2009. AARDAPPELEN, DEEGWAREN EN RIJST Net zoals in 2009 serveren de overgrote meerderheid van de scholen (85 %) die maaltijden aanbieden minimaal 2 tot 3 keer per week gekookte aardappelen, deegwaren of rijst. Een verschil met 2009 is dat binnen deze groep iets meer scholen (+7 %) aangeven dit dagelijks aan te bieden. In de meeste secundaire scholen staan frieten of kroketten maximaal 1 keer per week op het menu. Tegenover 2009 is deze positieve situatie nog enigszins verbeterd: gaven er in 2009 nog 9 % van de secundaire scholen aan meer dan een keer per week frieten of kroketten aan te bieden, dan is dit aantal in 2012 verschrompeld tot 3 %. In tegenstelling tot het basisonderwijs waar een groot deel van de scholen nooit frieten of kroketten aanbieden, zien we in het secundair onderwijs veel meer scholen die dit occasioneel (≤1 keer per week) serveren. GROENTEN Een volwaardige portie groenten staat in heel wat secundaire scholen niet dagelijks op het menu: slechts iets meer dan de helft van de scholen (53 %) zou dagelijks een volwaardige groenteportie aanbieden. Als we rekening houden met de ‘weet niet’-respons die voor het secundair onderwijs hoger ligt dan voor het basisonderwijs, dan scoort het secundair onderwijs ietwat slechter dan het basisonderwijs (ca. 4 % verschil). In vergelijking met de bevraging in 2009 merken we dat ongeveer hetzelfde percentage secundaire scholen meerdere keren per week een volwaardige groenteportie voorziet, maar dat binnen deze groep het aantal scholen die dit dagelijks doen duidelijk is gestegen (ca. +9 %). Deze positieve evolutie verhindert niet dat we kunnen stellen dat het dagelijks voorzien van voldoende groenten voor ongeveer 4 op 10 secundaire scholen een aandachtspunt blijft. DESSERT In meer dan 6 op 10 scholen wordt meerdere keren per week een stuk fruit als dessert aangeboden (63 %), waarvan een kleine helft (28 %) aangeeft dit dagelijks te doen. In vergelijking met het basisonderwijs liggen deze cijfers veel hoger. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat fruit als dessert er minder wordt aangeboden omdat het al in veel basisscholen
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
254
aan alle leerlingen wekelijks of meer wordt meegegeven in de pauzes (via het schoolfruitproject Tutti Frutti) en er afspraken zijn over het meebrengen van thuis (fruit-in-deboekentas). De grote meerderheid van de scholen met schoolmaaltijden – rekening gehouden met de hoge ‘weet niet’-respons op deze vraag - biedt meerdere keren per week een melkdessert aan (56 %). We zien dat het geven van een melkdessert tegenover 2009 in populariteit toeneemt (ca. +8 %). Ook hier krijgen we hetzelfde beeld als bij fruit als dessert wanneer we vergelijken met het basisonderwijs: melkdesserten zijn veel sterker ingeburgerd in het aanbod van secundaire scholen dan in dat van basisscholen. Opnieuw kunnen we de vraag stellen of dit eventueel te maken heeft met het feit dat er in heel wat basisscholen nog systemen voor schoolmelk bestaan waarbij de leerlingen dagelijks een melkdrankje krijgen. De vaststellingen met betrekking tot fruit en melkdesserts, doen de vraag rijzen in hoeverre het geven van een dessert bij de schoolmaaltijd niet de facto veel minder gebeurt in het basisonderwijs dan in het secundair onderwijs. Indien dit het geval zou zijn dan heeft de geschetste situatie weinig te maken met een min of meer evenwichtig aanbod in basis- en secundaire scholen. Verder onderzoek is hiervoor nodig.
Globaal kunnen we dus stellen dat het weekmenu van de warme schoolmaaltijden in het secundair onderwijs gematigd evenwichtig is samengesteld en zelfs enigszins is verbeterd tegenover 2009. Centraal aandachtspunt blijft het dagelijkse aanbod van voldoende groenten. Daarnaast dient ook aandacht te blijven gaan naar een voldoende aanbodfrequentie van vis en mager vlees.
1.6 Resultaten van een voedingsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. In de bevraging van het basisonderwijs (BaO) en secundair onderwijs (SO) omtrent een voedingsbeleid werden de drie componenten van een voedingsbeleid op school expliciet opgenomen:
Gezondheidseducatie rond evenwichtige voeding in de klas.
De reglementering en afspraken rond voeding op schoolniveau.
Het aanbod van voeding en dranken op school.
Binnen een voedingsbeleid op school wegen in de uitbouw van het schoolbeleid vooral de componenten van het voedingsaanbod en de gezondheidseducatie het zwaarst door.
Globaal kunnen we stellen dat tussen 2009 en 2012 er op vlak van het voedingsbeleid bij de Vlaamse secundaire scholen een verbetering zichtbaar is: de gemiddelde totaalscore in 2009 was 47,9 en is nu 50,2. Het grootste deel van de secundaire scholen scoort wel beter dan de gemiddelde score (mediaan: 51,5). Het grootste aantal scholen scoort tussen 32 en 68.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
255
Globaal kunnen we stellen dat het beeld van het voedingsbeleid in secundaire scholen positief is: niet enkel scoort de meerderheid van de scholen gemiddeld goed, de groep scholen met een zwakke score (<30) is gedaald ten aanzien van 2009. De groep met een zeer sterk voedingsbeleid (<60) is ten aanzien van 2009 stabiel gebleven. We kunnen hieruit afleiden dat meer en meer secundaire scholen een bewust voedingsbeleid op school voeren en hierin doorzetten. Het gezondheidsthema evenwichtige voeding heeft een duidelijke plaats gekregen in de agenda en planning van veel secundaire scholen. Secundaire scholen zien het thema evenwichtige voeding niet langer en alleen maar vanuit voedingseducatie, maar evengoed vanuit het schoolbeleid met aandacht voor aanbod en reglementering. Veel secundaire scholen zagen dit in het verleden eerder als een taak voor het basisonderwijs. Wanneer we vergelijken met het basisonderwijs zien we toch nog een verschil: de gemiddelde score voor het voedingsbeleid ligt in het secundair onderwijs (50,2) nog steeds heel wat lager dan in het basisonderwijs (64,7).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
256
TOTAALSCORE VOEDINGSBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN. Het onderwijstype is een significante predictor voor de totaalscore voor het voedingsbeleid. Voor het thema voeding scoort het buitengewoon onderwijs (55,2) gemiddeld significant hoger dan het regulier onderwijs (49,7). Dit is hetzelfde beeld dat we krijgen als in de indicatorenbevraging van 2009.
De onderwijsgraad heeft een significante invloed op de gemiddelde totaalscore voor voeding. Een secundaire school met enkel een 1e graad scoort gemiddeld hoger (57,4) dan een secundaire school met enkel hogere graden (43), die dan weer significant lager scoort dan een school met een eerste graad en bovenbouw (50,8). Dit sluit aan bij de vaststelling die gemaakt is in de indicatorenbevraging van 2009: de gemiddelde totaalscore voor een kwaliteitsvol voedingsbeleid van middenscholen is gemiddeld significant hoger dan deze van de bovenbouwscholen. Voor voeding ligt de nadruk in het secundair onderwijs in de eerste graad. Rond het gezondheidsthema voeding en aan een voedingsbeleid wordt in de bovenbouw van het SO, voor de doelgroep 14-18 jarigen, blijkbaar minder gewerkt. Dit alles bevestigt voor voeding het beeld dat werken rond gezondheid en preventie afneemt in het SO naarmate men hoger gaat in de (leer)jaren. Vergelijken we de resultaten met die van 2009, dan valt op dat de discrepantie tussen middenen bovenbouwscholen vergroot is. Het valt op dat een school met alleen een eerste graad een vooruitgang heeft geboekt (2012: 57,4; 2009: 53,3), terwijl de gemiddelde totaalscore van een bovenbouwschool ten opzichte van 2009 stabiel is gebleven (ongeveer 42). Er is geen inhaalmanoeuvre ingezet, integendeel zelfs: het verschil is vergroot. De stelling dat de aandacht voor het gezondheidsthema afneemt in de bovenbouw SO blijft geldig, en vanuit de algemene cijfers is er alvast geen teken dat dit momenteel aan het veranderen is.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
257
De schoolgrootte, de ligging van de secundaire school (centrum versus niet-centrumstad), de onderwijsvorm en het aantal doelgroepleerlingen hebben geen significante invloed op de gemiddelde totaalscore voor voeding. Opmerking: Voor de onderwijsvorm konden we de significantie niet nagaan omwille van de vele groepen en de grootte van veel groepen. Als we naar de nominale totaalscores kijken dan zien we nauwelijks verschillen tussen de ‘grote’ onderwijsvormen: dat loopt grosso modo gelijk voor ASO (51), TSO (49,9) en BSO (50), een beeld van uniformiteit dat trouwens behouden blijft op niveau van alle componentscores. Ook het verschil tussen de gemiddelde totaalscores van 1e graad A (52,6) en 1e graad B (52,9) is quasi onbestaande, evengoed op het niveau van de componentscores. Tussen de onderwijsvormen binnen het regulier onderwijs zijn geen verschillen zichtbaar van hogere/lagere gemiddelde scores in de ‘kwetsbare’ onderwijsvormen. We zien echter wel een verschil tussen de onderwijsvormen 1e graad (A en B) en degene van de bovenbouw (ASO, TSO, BSO), een verschil dat bovenstaand werd vastgesteld op basis van het aanbod van graden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
258
Onderwijsvorm
N
Totaalscore voeding (op 100)
Educatie (op 10)
Reglement (op 10)
Aanbod (op 10)
1e graad Astroom
196
52,6
6,6
3,9
4,4
1e graad Bstroom
127
52,9
6,7
3,9
4,2
ASO
121
51
6,2
3,9
4,4
TSO
159
49,9
6,3
3,5
4,1
KSO
11
37
3,9
3,1
3,8
BSO
145
50
6,3
3,6
4,1
DBSO
11
43,6
5,5
2,8
3,8
OV1
12
62,8
7,3
5,8
5,2
OV2
8
62 ,7
7,9
5,3
4,7
OV3
18
55,9
7,1
4,1
4,5
OV4
4
62,7
7,8
5,3
4,9
Het histogram voor educatie rond voeding volgt een normaalverdeling met een korte staart aan de rechterkant. We zien dat secundaire scholen globaal goed scoren op vlak van educatie: gemiddelde componentscore is 6. Het grootste deel van de scholen scoren meer dan het gemiddelde (mediaan: 6,5). Algemeen kunnen we dus stellen dat het gezondheidsthema evenwichtige voeding ruim aan bod komt in de lessen, in meerdere vakken en dit meerdere keren per schooljaar in de meeste secundaire scholen. Toch enkele opmerkingen: wanneer we de score vergelijken met deze van 2009 (6,6), dan stellen we een daling vast. Bovendien scoort het secundair beduidend lager dan het basisonderwijs (7,1) op de component educatie: in de basisschool staat het aanleren van goede gewoontes om evenwichtig te eten centraal en is het thema meer geïntegreerd in het curriculum.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
259
COMPONENTSCORE EDUCATIE VOOR SCHOOLKENMERKEN De onderwijsgraad heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore voor voeding. Er zijn significante verschillen tussen scholen die enkel de 1e graad aanbieden (6,9), scholen die enkel hogere graden aanbieden (4,9) en scholen met zowel 1e als (één van) de hogere graden (6,2).
De schoolgrootte, het onderwijstype, de onderwijsvormen, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging van de secundaire school (centrum stad of niet) hebben geen significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie voor voeding.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
260
Als we het voor het voedingsbeleid in het secundair onderwijs de strategie reglementering bekijken, dan zien we dat de histogram een normaalverdeling volgt met een korte staart aan de linkerkant en een gemiddelde van 3,8. De meeste secundaire scholen behalen een score tussen 0 en 6. Reglementering is duidelijk niet de strategie waarop secundaire scholen bij voorkeur inzetten om te komen tot een kwaliteitsvol voedingsbeleid. Deze situatie is gelijklopend met de resultaten van 2009 (4), ondanks de lage nominale waarde is er in 2012 zelfs nog een daling zichtbaar (van 4 in 2009 naar 3,8 in 2012). Dit is het omgekeerde van wat we zagen bij het basisonderwijs, daar ligt het gemiddelde net heel hoog (7,1). Heel wat basisscholen prefereren een geschreven beleid rond voeding dat in het schoolreglement is opgenomen, in tegenstelling tot secundaire scholen (zie analyse op vraagniveau).
COMPONENTSCORE REGLEMENTERING VOOR SCHOOLKENMERKEN. Het onderwijstype heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore reglementering voor voeding. Net zoals voor de totaalscore zien we hier dat het buitengewoon onderwijs (4,6) beduidend hoger scoort dan het regulier onderwijs (3,8). Of anders geformuleerd: BuSO-scholen hanteren significant meer afspraken en regels over voeding voor hun leerlingen dan reguliere secundaire scholen, bovendien verankeren ze die vaker in hun schoolbeleid via opname in documenten, evt. het schoolreglement. Een verklaring durven we zoeken in functie van sommige types leerlingen in het BuSO die langer/meer ondersteuning nodig hebben bij de voedselkeuzes die ze maken via stimulerende én beperkende maatregelen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
261
De onderwijsgraad heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore voor reglementering. Hier zien we een significant verschil tussen scholen die enkel 1e graad aanbieden (5), scholen die enkel hogere graden aanbieden (3,7) en scholen die zowel 1e als (één van) de hogere graden aanbieden (3,7). Scholen met enkel een 1ste graad scoren dus beduidend hoger dan scholen met (enkel) een bovenbouw. Ook hiervoor zoeken we de verklaring in de leerlingen die in een 1e graad jonger zijn en dus nog meer ondersteuning nodig hebben bij de voedselkeuzes die ze maken via stimulerende én beperkende maatregelen. Maar blijkbaar valt deze redenering voor de 1e graad weg als het om scholen met een volledig onderwijsaanbod gaat.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
262
Het aantal doelgroepleerlingen heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore reglementering. Er is een significant verschil in gemiddelde score tussen scholen met 0 tot 20 % doelgroepleerlingen (4,2) en scholen met 61 tot 80 % doelgroepleerlingen (3,1).
De onderwijsvorm, de schoolgrootte en de ligging van de secundaire school (centrum stad of niet-centrum stad) hebben geen significante invloed op de gemiddelde componentscore reglementering voor voeding.
Als we het voedingsbeleid bekijken voor de beleidscomponent aanbod zien we een gemiddeld hogere score dan deze voor reglementering: het gemiddelde is 4,4 en er scoren evenveel scholen minder als meer dan dit gemiddelde (mediaan: 4,4). De histogram van het voedingsaanbod benadert een normaalverdeling. De spreiding is zeer miniem: de waarden van de scores liggen voornamelijk tussen 2 en 6. Vergelijken we de gemiddelde score met de bevraging van 2009, dan zien we een stijgende aandacht voor een kwaliteitsvolle uitwerking van het voedingsaanbod (van 2,9 in 2009 naar 4,4 in 2012). De gemiddelde score in het secundair onderwijs in 2012 leunt dichter aan bij die van het basisonderwijs (4,7).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
263
COMPONENTSCORE AANBOD VOOR SCHOOLKENMERKEN. De onderwijsgraad heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore aanbod van voeding. Er zijn significant verschillen in de gemiddelde scores tussen scholen met enkel 1ste graad (4,6), deze met enkel hogere graden (3,9) en scholen met zowel 1ste als (één van) de hogere graden (4,5). Hier zien we dus opnieuw dat een secundaire school met (enkel) een 1ste graad het significant beter doet op vlak van het voedingsaanbod dan een secundaire school met enkel een bovenbouw. Scholen met een 1e graad hebben blijkbaar meer aandacht voor een evenwichtig voedings- en drankenaanbod dan secundaire scholen met enkel een bovenbouw.
Het onderwijstype, de onderwijsvorm, de schoolgrootte, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging van de school (centrumstad of niet) hebben geen significante invloed op de gemiddelde totaalscore voor het aanbod van voeding.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
264
Uit de gemiddelde scores van de secundaire scholen blijkt dat ze voor de beleidscomponent educatie de hoogste score behalen. Verder zien we dat ze voor de beleidscomponenten reglementering en aanbod opvallend lagere scores neerzetten. Secundaire scholen scoren ten aanzien van basisscholen gemiddeld lager op de beleidscomponenten educatie en reglementering. Het grootste verschil in score zien we voor reglementering, daarop scoort het basisonderwijs beduidend hoger. Werken via afspraken en regels geniet niet meteen de voorkeur in een secundaire school om het voedingsbeleid op te bouwen. Wat betreft de kwaliteit van het aanbod kende het secundair onderwijs de voorbije periode een inhaalbeweging, die de gemiddelde score meer in de buurt bracht bij die van het basisonderwijs. De stijging van het aanbod is meteen verantwoordelijk voor de beperkte stijging van de gemiddelde totaalscore tussen 2009 en 2012. Op vraagniveau blijkt dat het o.a. gaat om een verbetering van het middagaanbod van warme schoolmaaltijden en belegde broodjes. De vaststelling uit 2009, dat secundaire scholen vanuit de ‘klassieke’ visie op gezondheidseducatie voor voeding duidelijk zijn geëvolueerd naar een visie van een integraal voedingsbeleid, blijft volledig geldig. Dit blijkt uit de sterke scores die de drie beleidscomponenten halen in het secundair onderwijs. Een verderzetting van de sterke groei tussen 2006 en 2009 is echter niet meer aan de orde, wel een bescheiden vooruitgang tussen 2009 en 2012. Vergeleken met 2009 is de evolutie echter niet eenduidig positief: de gemiddelde scores voor reglementering, maar vooral voor educatie dalen. Vergeleken met de resultaten van 2009 zien we gelijklopende resultaten voor de schoolkenmerken. Van een nivellering van de situatie voor de verschillende schoolkenmerken waarbij de uitbouw van een voedingsbeleid niet langer varieert voor schoolkenmerken, zoals die in het basisonderwijs het geval is, kunnen we in het secundair onderwijs niet spreken. In 2009 waren vooral onderwijsniveau en onderwijstype significante predictors en in mindere mate ook schoolgrootte en aantal doelgroepleerlingen. Onderwijsvorm en ligging zijn geen significante variabelen. Dat blijft zo in 2012. Globaal kunnen we stellen dat:
Middenscholen en in mindere mate secundaire scholen met een volledig aanbod doen het significant beter met hun voedingsbeleid dan secundaire scholen met enkel een bovenbouw.
Buso-scholen hebben gemiddeld een sterker uitgebouwd voedingsbeleid dan secundaire scholen met regulier onderwijsaanbod.
Secundaire scholen met zeer weinig en zeer veel doelgroepleerlingen besteden meer aandacht aan de uitbouw van een kwaliteitsvolle reglementering in het voedingsbeleid.
Even opmerkelijk is het gegeven dat er tussen de onderwijsvormen binnen het regulier onderwijs geen verschillen zichtbaar zijn van hogere/lagere gemiddelde scores in de ‘kwetsbare’ onderwijsvormen. We zien echter wel een verschil tussen de onderwijsvormen 1e graad (A en B) en degene van de bovenbouw (ASO, TSO, BSO), een verschil dat ook werd vastgesteld op basis van het aanbod van graden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
265
1.7 Resultaten van een bewegingsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking indicatoren In de bevraging van het basisonderwijs (BaO) en secundair onderwijs (SO) omtrent een bewegingsbeleid werden de drie componenten van een gezondheidsbeleid op school expliciet opgenomen:
Gezondheidseducatie rond beweging in de klas.
De reglementering en afspraken rond beweging op schoolniveau.
De beschikbaarheid van infrastructuur en het aanbod van bewegingsactiviteiten en stimuli op school.
Binnen een bewegingsbeleid op school wegen - in de uitbouw van het schoolbeleid - vooral de componenten van het aanbod en de gezondheidseducatie het zwaarst door.
Globaal zien we een positief beeld voor de gezondheidseducatie rond beweging in het secundair onderwijs. In de bevraging van 2009 oogde de organisatie van de bewegingseducatie reeds zeer positief. Dit beeld wordt in 2012 behouden, zelfs hier en daar nog ietwat versterkt. Bewegingseducatie is op het klasniveau sterk uitgebouwd. Het is een afspiegeling van de reële situatie omdat de thematiek duidelijk aansluit bij het curriculum van de secundaire school. Ook in het basisonderwijs zien we trouwens een positief beeld voor de gezondheidseducatie rond beweging. Gezondheidseducatie over beweging is voorzien in bijna elke secundaire school in Vlaanderen en Brussel. In 89 % van de respondenten komt lichaamsbeweging als gezondheidsthema in verschillende leerjaren of in elk leerjaar aan bod. Dit is een stijging tegenover 2009, toen ging het om 3 op 4 secundaire scholen. Bijna geen enkele school (4 %) geeft aan dat dit thema nooit aan bod komt. Komt beweging als gezondheidsthema aan bod in de leerjaren?
Totaal
1 Ja, in elk leerjaar
184
58 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
98
31 %
3 Ja, in één leerjaar
2
1%
4 Neen
14
4%
5 Weet niet
20
6%
Totaal aantal respondenten: 318
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Van de respondenten die het thema beweging behandelen geeft ruim 7 op de 10 secundaire scholen (73 %) aan beweging als gezondheidsthema aan bod te laten komen in meerdere vakken (bv. in biologie, Nederlands, wiskunde, ASV, PAV, BGV). Bijna 1 op 4 geeft aan dit slechts te doen in 1 vak (24 %). In alle scholen komt beweging als gezondheidsthema dus minstens in één vak aan bod. Belangrijk is om hier rekening te houden met het feit dat dit ook over het vak LO zelf kan gaan.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
266
Bovenstaande resultaten ogen beduidend positiever dan in 2009. Toen gaf amper de helft van de scholen (52 %) aan beweging (vakoverschrijdend) te integreren in verschillende vakken. Net zoals de brede aanwezigheid van voedingseducatie in het secundair onderwijs moet een verklaring voor de ruime aanwezigheid van gezondheidseducatie beweging in de secundaire school onder meer gezocht worden in het curriculum van het SO. Dat heeft aandacht voor beweging vanuit de vakgebonden eindtermen en ontwikkelingsdoelen LO en binnen de vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen (VOETEN), context 1: fysieke gezondheid. Bijna 3 op de 10 scholen (28 %) voorzien extra lesuren LO bovenop het minimum aantal lesuren, wat een kleiner aandeel is dan bij de basisscholen (4 van de 10 scholen). Gezien de onderwijsrealiteit in het SO is dit logisch, dit resultaat blijft dan ook zo goed als onveranderd tegenover 2009 (31 %). Mogelijke verklaring hiervoor is het groter gepercipieerd belang van vakken die voorbereiden op het beroepsleven of opleidingen hoger onderwijs.
In welke mate komt beweging als gezondheidsthema aan bod in de lessen?
Totaal
1 In meerdere vakken
207
73 %
2 In één vak
69
24 %
3 In geen enkel vak
0
0%
4 Weet niet
7
2%
Totaal aantal respondenten: 283
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Voorziet uw school extra lesuren LO bovenop het minimum aantal lesuren?
Totaal
1 Ja
89
28 %
2 Neen
214
68 %
3 Weet niet
13
4%
Totaal aantal respondenten: 316
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Vergelijken we bovenstaande resultaten met de concrete vraag naar klasoverstijgende activiteiten die de school rond beweging organiseert, dan wordt het beeld van de zeer positieve score globaal bevestigd. Van de respondenten geeft 97 % aan wel eens een gezamenlijke activiteit van meerdere klassen of schoolprojecten (bv. gezondheidsdag, bewegingsaanbod,…) te organiseren omtrent beweging. In bijna 9 op de 10 scholen (87 %) wordt er elk schooljaar een gezamenlijke activiteit van meerdere klassen of schoolprojecten omtrent beweging georganiseerd. Ten aanzien van 2009 stagneert dit aanbod (88 %). Hierbij moeten we trouwens ook rekening houden met het feit dat vermoedelijk een aantal secundaire scholen
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
267
dit positief beantwoorden omdat ze jaarlijks een sportdag voor de leerlingen organiseren. Meer dan 1 op de 2 scholen (55 %) organiseren meerdere keren per schooljaar gezamenlijke activiteiten van meer klassen of schoolprojecten omtrent beweging. Amper 3 % van de scholen geeft aan dit nooit te doen. Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten omtrent beweging georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
175
55 %
2 Ja, één per schooljaar
100
32 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
31
10 %
4 Neen
10
3%
5 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 316
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In 7 op de 10 scholen (70 %) worden de lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond beweging op elkaar afgestemd. Ruim 1 op 3 secundaire scholen (34 %) geeft aan dit horizontaal en verticaal af te stemmen met het volledige team (schoolpersoneel). Bijna 1 op 8 scholen (13 %) geeft echter aan dat dit de individuele verantwoordelijkheid is van de leraar. Uit de vragen over de organisatie van educatie rond beweging buiten de verplichte lesuren en LO, en buiten de traditionele sportdag, blijkt toch dat beweging als vak- en klasoverschrijdend thema in heel wat secundaire scholen sterk is uitgebouwd. Het is slechts een absolute minderheid van secundaire scholen die aangeeft klasoverstijgende activiteiten rond beweging en/of sport te organiseren. Daarnaast staat de structurele integratie van beweging als gezondheidsthema ook al ver: de integratie binnen verschillende vakken (biologie, Nederlands, wiskunde,PAV,…). Dat 3 op 10 secundaire scholen extra lesuren LO inplannen, is dan weer verrassend positief. Dit is immers eerder een optie, niet iets dat vanuit eindtermen/ontwikkelingsdoelen rechtstreeks wordt gesuggereerd.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
268
Zijn lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond beweging op elkaar afgestemd?
Totaal
1 Ja, ze worden horizontaal afgestemd met vakleraren van dezelfde klas
6
2%
2 Ja, ze worden horizontaal afgestemd met leraren van hetzelfde leerjaar
37
12 %
3 Ja, ze worden verticaal afgestemd met leraren van hetzelfde vak (via bv. de vakwerkgroepen).
68
22 %
4 Ja, ze worden (horizontaal en verticaal) afgestemd met het volledige team.
107
34 %
5 Neen, het is de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
41
13 %
6 Ik heb hier geen zicht op
57
18 %
Totaal aantal respondenten: 316
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Gevraagd naar aanwezige educatieve materialen rond beweging antwoorden bijna alle secundaire scholen (93 %) positief. Een stijging ten aanzien van de situatie in 2009 (85%). De meeste secundaire scholen beschikken dus over verschillende materialen om te werken aan eindtermen of ontwikkelingsdoelen. Over welke concrete materialen die de scholen gebruiken, gaat het dan? In de vraagstelling is het meest evidente aanbod in gesloten antwoordcategorieën opgenomen. Daarnaast is een antwoordcategorie ‘andere’ gebruikt, waarin 7 % van de respondenten het open veld invulde. Activiteiten van SVS scoren hoog: meer dan de helft van de secundaire scholen (54 %) participeren aan de (klassieke) klassentornooien (SVS) en 4 op 10 scholen (40 %) nemen deel aan interscholenontmoetingen (SVS). Opmerkelijk dat de twee acties waaraan secundaire scholen het meest deelnemen, zich richten naar gemotiveerde, sportieve jongeren. Ruim 1 op 3 scholen nemen deel aan Sport na School (SVS) (36%), dat een bereik van een bredere groep jongeren nastreeft, en de Vlaamse veldloopweek (SVS, BLOSO) (35%). Bijna een kwart van de secundaire scholen werkt met de methodiek Fitte school (SVS, VIGeZ, NICE) (23 %). Ten aanzien van 2009 zien we een gelijkaardige situatie voor de Vlaamse veldloopweek en Fitte School, maar een duidelijke stijging van de deelname aan Sport na School (in 2009: 26 %). Zo goed als 3 op 10 secundaire scholen werkt voor het gezondheidsthema beweging met de actieve voedingsdriehoek (VIGeZ) (29 %). Dit is echter een sterke daling ten aanzien van 2009, toen gaf nog 46 % van de respondenten aan de actieve voedingsdriehoek als methodiek te hanteren in bewegingseducatie. Als we kijken naar de bewegingstussendoortjes in de klas (VIGeZ, SVS) zien we dat dit slechts in beperkte mate in de praktijk wordt toegepast (3 %). Terwijl in het basisonderwijs bijna 1 op 2 scholen (48 %) aan bewegingstussendoortjes doet. Dit hangt vermoedelijk samen met de leeftijd van de doelgroep. Hier komen we nog op terug.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
269
Globaal merken we dat dezelfde (soorten) projecten en materialen als in het basisonderwijs hoog scoren, zij het procentueel wat lager dan in het basisonderwijs. Zoals reeds eerder gesteld doen basisscholen gemiddeld veel meer mee met projecten, en gebruiken ze beduidend meer methodieken en materialen: terwijl in het basisonderwijs elke respondent die deze vraag positief beantwoordde gemiddeld 5,8 acties, projecten of methodieken aanstipte, zijn dit er in het secundair onderwijs maar 3,3 per positieve respondent. Ten slotte willen we even stilstaan bij de methodiek van bewegingstussendoortjes doorheen de lesdag, meteen de uitzondering op de regel dat zowel in basis- als secundair onderwijs dezelfde projecten en materialen goed scoren: de methodiek van bewegingstussendoortjes wordt slechts gebruikt in 3 % van de secundaire scholen, terwijl in het basisonderwijs bijna de helft van de scholen (48 %) hiermee werkt. Het gaat hier duidelijk om een methodiek die door het basisonderwijs als geschikt wordt gepercipieerd, door het secundair onderwijs als ongeschikt, onder andere omwille van het verschil in onderwijsorganisatie (in SO klaswissels tussen lessen, meerdere leraren, programmadruk, …) en visie op onderwijs. In heel wat secundaire scholen is het ‘not done’ om tussen of in de lessen bewegingsmomenten in te lassen. Hoewel evidence voldoende aantoont dat de voordelen van deze korte bewegingsmomenten voor kinderen (alertheid, concentratievermogen, motivatie, fitheid) net zo goed werken bij jongeren. Het gaat hier dus ook over koudwatervrees van secundaire scholen en leraren, meteen een specifiek aandachtspunt voor de toekomst.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
270
Antwoord
Totaal
1 Onze school doet niet mee aan acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent beweging.
23
7%
2 Actieve voedingsdriehoek (VIGeZ)
92
29 %
3 Zelfevaluatie instrument scholen (VIGeZ)
23
7%
4 Gezond Scoort
4
1%
5 Beweegadvies op maat
14
4%
6 Bewegingstussendoortjes in de klas (VIGeZ, SVS)
9
3%
7 Calcimatis ‘Verwen je botten, dans je sterk’ (NICE)
0
0%
8 Fitte school (SVS, VIGeZ, NICE)
72
23 %
9 Gordel voor scholen (SVS, BLOSO, Provincie Vlaams-Brabant)
13
4%
10 Internationale sportontmoetingen (SVS)
19
6%
11 Klassentornooien (SVS)
168
54 %
12 Natuurgebonden sporten
21
7%
13 Piramidale competities
20
6%
14 SNS – Sport na School (SVS)
113
36 %
15 10 voor Schoolsport (SVS, BLOSO)
40
13 %
16 Vlaamse veldloopweek (SVS, BLOSO)
108
35 %
17 Interscholenontmoetingen (SVS)
126
40 %
18 Zwembrevetten (SVS)
35
11 %
19 Zee van Sporten (SVS, BLOSO)
7
2%
20 Sportmix (SVS, BLOSO)
7
2%
21 Sportprikkels (SVS, BLOSO)
23
7%
22 Avonturentrophy (SVS)
40
13 %
23 Andere methodieken, acties of projecten:
22
7%
24 Weet niet
28
9%
Totaal aantal respondenten: 312
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
271
20% 40% 60% 80%
%
Net zoals bij het thema voeding weegt de reglementering binnen het bewegingsbeleid van de school als beleidscomponent niet het zwaarst door. De beleidscomponenten educatie en aanbod (= aanwezigheid van faciliteiten en bewegings- en sportaanbod) zijn in vergelijking belangrijker voor een kwaliteitsvol bewegingsbeleid. Een reglementering voor beweging bestaat uit verschillende aspecten:
regels en voorwaarden omtrent het gebruik van infrastructuur en materialen,
(stimulerende) afspraken over deelname aan bewegings- en sportactiviteiten,
procedure voor afwezigheden en niet-deelname in lessen LO en andere verplichte lesactiviteiten rond beweging.
Voor een logisch tekstverloop bespreken we in het rapport enkel het laatste aspect bij de component reglementering. De eerste 2 aspecten koppelen we in het rapport aan de analyse van de component aanbod, waarin de aanwezigheid van faciliteiten en het aanbod van activiteiten aan bod komen. Ruim de helft van de secundaire scholen (55 %) hebben een schriftelijk of mondeling reglement voor leerlingen omtrent beweging op school: 33 % secundaire scholen beschikken over een schriftelijk reglement voor beweging, (al dan niet) opgenomen in het schoolreglement, 22% beschikt over enkel mondelinge of impliciete afspraken over beweging op school. Bijna 4 op 10 scholen (39 %) van de secundaire scholen geeft aan niet te beschikken over een reglement of afspraken omtrent beweging op school. Als we dit vergelijken met de bevraging van 2009 zien we dat er een stijgende aandacht is voor het opnemen van schriftelijke regels over beweging in het schoolreglement (van 15 % in 2009 naar 21% in 2012) (2009: 15 %). In 2009 waren er veel meer mondelinge of impliciete afspraken (39 %). Wat betreft de breedte en kwaliteit van de reglementering en afspraken is er dus een groeiende aandacht zichtbaar: meer secundaire scholen verankeren de reglementering in het schoolreglement. Vergeleken met bijvoorbeeld roken, alcohol en drugs ligt het percentage dat de regels in het schoolreglement zet dan weer laag. Dat is logisch, gezien een groot deel van de reglementering rond beweging betrekking heeft op het faciliteren en stimuleren van leerlingen tot meer beweging, en slechts voor een klein gedeelte op beperkende regels (bijvoorbeeld i.v.m. gebruik van sportfaciliteiten en ontlenen van materialen).
Schriftelijk reglement en/of afspraken voor leerlingen omtrent beweging op school?
Totaal
1 Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het schoolreglement.
67
21 %
2 Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het schoolreglement.
38
12 %
3 Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken.
71
22 %
4 Neen
122
39 %
5 Weet niet
18
6%
Totaal aantal respondenten: 316
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0% 20% 40% 60% 80%
272
%
Wat betreft een opvolgbeleid van afwezigheden en niet-deelname in lessen LO en andere verplichte lesactiviteiten rond beweging speelt het secundair onderwijs duidelijk korter op de bal dan de basisscholen. Meer dan 9 op de 10 secundaire scholen (93 %) beschikken over een opvolgsysteem voor ziektebriefjes met betrekking tot verplichte bewegingsactiviteiten (les LO, zwemmen, sportdag). Ongeveer 3 op 10 scholen (30 %) hebben een vervangende aangepaste bewegingsactiviteit, 86 % van de respondenten geeft aan (ook) een vervangende andere activiteit te voorzien (bv. studie, taak). Deze situatie loop gelijk met de resultaten van 2009: de positieve resultaten blijven tussen 2009 en 2012 onverminderd gelden. In vergelijking met het basisonderwijs bestaat er in het secundair onderwijs dus een breder verspreide cultuur van opvolgbeleid voor ziektebriefjes met een evidentie dat vervangende activiteiten worden voorzien. In het basisonderwijs geeft slechts drie kwart van de scholen (75 %) aan te beschikken over een opvolgsysteem, in het secundair onderwijs ruim 9 op 10 scholen (93 %). Bijna de helft van de basisscholen (45 %) voorziet geen vervangende activiteiten, in het secundair onderwijs zijn dit er amper 4 %. Mogelijk komt misbruik in het niet participeren aan de bewegingslessen frequenter voor bij jongeren in het secundair onderwijs, waardoor scholen een strikter opvolgsysteem hanteren. Is er een opvolgsysteem rond ziektebriefjes met betrekking tot verplichte bewegingsactiviteiten (les LO, zwemmen, sportdag)?
Totaal
1 Ja
294
93 %
2 Neen
12
4%
3 Weet niet
10
3%
Totaal aantal respondenten: 316
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Worden er voor leerlingen met ziektebriefjes vervangende activiteiten voorzien?
Totaal
1 Vervangende aangepaste bewegingsactiviteit
96
30 %
2 Vervangende andere activiteit (vb. studie, taak)
273
86 %
3 Er wordt geen vervangende activiteit voorzien.
14
4%
4 Weet niet
17
5%
Totaal aantal respondenten: 316
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In vergelijking met 2009 zie we een gelijklopend beeld in 2012 wat betreft het aanbod van bewegingsactiviteiten op school, met een duidelijke vooruitgang begeleide bewegingsactiviteiten.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
273
Bijna 8 op 10 scholen (79 %) stellen meerdere keren per week spel- en sportmateriaal ter beschikking tijdens de pauzes, 3 op 5 doet dit zelfs dagelijks (61 %). Wat begeleide bewegingsactiviteiten tijdens de pauze of aansluitend op de schooluren betreft, heeft meer dan 4 op 10 secundaire scholen (42 %) meerdere keren per week een aanbod. Slechts 15 % van de scholen geeft aan nooit begeleide bewegingsactiviteiten aan te bieden tijdens de pauzes of na de schooluren. Dit is een opvallend verschil tegenover 2009: toen gaf nog 39 % van de respondenten aan dit nooit te organiseren. Secundaire scholen scoren hiermee ook beter dan basisscholen (25 % geen aanbod). Bewegingstussendoortjes worden dan weer door een beduidend kleiner aandeel secundaire scholen georganiseerd (zie ook vroeger): slechts 1 op 10 secundaire scholen (10 %) biedt meerdere keren per week bewegingstussendoortjes aan, bijna 2 op 3 scholen (64 %) bieden dit zelfs nooit aan. Ter vergelijking: in het basisonderwijs worden bewegingstussendoortjes in drie kwart van de scholen (74 %) meerdere keren per week aangeboden, in quasi geen enkele basisschool (3 %) nooit. We gaven reeds eerder het verschil in onderwijsorganisatie en –visie aan als mogelijke oorzaken. Daarnaast voelen vakleraren in het secundair onderwijs zich misschien ook minder zeker dan klasleraren in het basisonderwijs om bewegingstussendoortjes te introduceren. Maar een mogelijke oorzaak hiervan kan ook het aanbod zijn: de huidige omkadering (materialen en vorming) van bewegingstussendoortjes vanuit externe partners (VIGeZ en SVS) is immers initieel gericht op het basisonderwijs.
Hoe vaak worden volgende bewegingsactiviteiten aangeboden?
Spel- en sportmateriaal tijdens de pauzes
Korte bewegingsmomenten tussen of tijdens de lessen (vb. bewegingstussendoor tjes)
Begeleide bewegingsactiviteiten tijdens de pauzes of aansluitend op de schooluren (vb. schoolsport)
Nooit
13 %
64 %
15 %
≤ 1 x per week
10 %
12 %
40 %
2 tot 3 x per week
15 %
4%
23 %
4 tot 5 x per week
61 %
6%
19 %
Weet niet
2%
14%
3%
(N= 315)
Niet minder dan 94% van de secundaire scholen geeft leerlingen extra stimuli om aan beweging of sport te doen, dit loopt gelijk met het resultaat van 2009 (97 %). Ongeveer 8 op 10 secundaire scholen nemen hiervoor deel aan bovenschoolse tornooien (80 %): voetbal, volleybal, atletiek,… Ruim een kwart van de scholen (26 %) laten lokale sportverenigingen zich voorstellen of initiatielessen geven op school. Beide strategieën hebben ondertussen hun deugdelijkheid bewezen voor een deel van de leerlingen dat duurzaam gemotiveerd is om te sporten. Voor de meerderheid van de jongeren motiveren deze strategieën echter niet of onvoldoende om hen aan te zetten tot een duurzaam beweeggedrag, daarvoor zijn andere strategieën nodig. Vinden we deze strategieën ook terug in het secundair onderwijs?
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
274
Algemeen kan je stellen dat secundaire scholen inspanningen leveren om actieve verplaatsing te promoten. Bijna de helft van de secundaire scholen(48 %) geeft de voorkeur aan schooluitstappen die te voet of met de fiets te doen zijn. Meer dan 4 op 10 secundaire scholen (42 %) stelt fietsen ter beschikking voor leerlingen om zich tijdens de schooldag te verplaatsen naar activiteiten. Vergeleken met 2009, hebben in 2012 opvallend meer secundaire scholen aandacht voor het extra stimuleren van leerlingen voor actieve verplaatsing. Zo bieden ook bijna een kwart van de secundaire scholen (23 %) begeleiding aan om bv. samen met de fiets van of naar school te komen, dat waren er in 2009 amper 6 %. Een jongere werkvorm zoals gepersonaliseerde transportplannen voor de leerlingen om fietsen en wandelen te promoten, heeft momenteel nog geen succes (4 %). Als we de resultaten vergelijken met de basisscholen zien we dat een kleiner aandeel basisscholen fietsen ter beschikking stelt (BaO :12 %), maar dat een groter aandeel basisscholen een aanbod van initiaties van sportclubs (65 % voor basisscholen vs. 26 % in het secundair) voorziet. Dit kan aangeven dat sportclubs (nog steeds) de nadruk leggen op vroege talentdetectie en doorstroming naar sportclubs vanuit basisscholen, eerder dan op recreatieve doelstellingen en doorstroming vanuit secundaire scholen. Globaal kunnen we stellen dat basisscholen leerlingen vooral extra proberen te stimuleren om te sporten via de traditionele strategieën van sportpromotie, terwijl secundaire scholen dit ook voor een groot deel doen aan de hand van het stimuleren tot actieve verplaatsing. Voor dat laatste is de leeftijd van de leerlingen, de groeiende mobiliteit van oudere leerlingen, natuurlijk een belangrijke factor.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
275
EXTRA stimulatie voor de leerlingen om aan beweging en/of sport te doen
Totaal
1 De leerlingen worden door de school niet extra gestimuleerd om aan beweging en/of sport te doen.
19
6%
2 Er wordt begeleiding voorzien voor het actief transport van leerlingen (vb. samen met de fiets naar of van school).
73
23 %
3 De school neemt deel aan bovenschoolse tornooien (voetbal, volleybal, atletiek, ...).
251
80 %
4 Lokale sportverenigingen die zich komen voorstellen en/of initiaties geven in de klas(sen).
83
26 %
5 Bij de organisatie van schooluitstappen wordt meestal de voorkeur gegeven aan uitstappen die te voet of met de fiets haalbaar zijn.
152
48 %
6 De school stelt fietsen ter beschikking voor leerlingen om zich tijdens de schooldag te verplaatsen naar activiteiten.
133
42 %
7 De school stelt een gepersonaliseerd transportplan op voor de leerlingen om fietsen en wandelen te promoten.
14
4%
8 Andere:
24
8%
9 Weet niet
4
1%
Totaal aantal respondenten: 315
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Algemeen zijn infrastructuur en materiële faciliteiten voor bewegings- en sportactiviteiten ruim aanwezig op secundaire scholen. Scholen werden bevraagd over aanwezigheid van de infrastructuur of faciliteit. Daarnaast werd geprobeerd om ook de kwaliteit enigszins in beeld te brengen door bij sommige faciliteiten te vragen naar de oppervlakte van de infrastructuur. Bij de speelplaats, in veel secundaire scholen het middelpunt van de school en een belangrijke faciliteit voor het bewegingsbeleid, bevroegen we ook uitgebreid de inrichting ervan. Hiermee krijgt dit onderzoek echter nog steeds een te onvolledig beeld van de kwaliteit van de schoolinfrastructuur en faciliteiten. Om vanuit deze database over een aantal kwaliteitsaspecten uitspraken te doen, zijn verdere analyses nodig die buiten het opzet van dit basisrapport vallen. Uit ander onderzoek kennen we bijvoorbeeld de signalen van de beperkte omvang en/of kwaliteit van de bewegings- en sportinfrastructuur en materiële faciliteiten binnen een aantal secundaire scholen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
276
Zijn volgende faciliteiten aanwezig op uw school?
Turnzaal
Sport hal
Overdekte speelplaats / recreatie ruimte binnen
(N= 315)
Speelplaats of schooltuin (grasplein, moestuin, …)
Voetbal-, basket- of andere sportvelden
Zwembad
Fietsen stalling
Ja
85%
57%
68%
92%
73%
4%
98%
Neen, maar we kunnen hiervoor wel terecht bij een derde
10%
35 %
4%
2%
19%
81%
1%
Neen, en we kunnen hiervoor ook niet terecht bij een derde
4%
8%
28%
6%
8%
15%
2%
Weet niet
1%
1%
1%
0%
0%
1%
0%
Zo goed als alle scholen beschikken over een speelplaats (94 %), een overgrote meerderheid (72 %) heeft hierbij ook een overdekt gedeelte of een recreatieruimte binnen. 6 % van de respondenten geeft wel aan geen speelplaats ter beschikking te hebben. Dit is opvallend, want in 2009 gaven alle secundaire scholen aan te beschikken over een speelplaats. De grootte van de speelplaats ligt bij 1 op 2 scholen (50 %) overwegend tussen de middenmaten van 500m² tot 2000m². Ruim een kwart van de secundaire scholen (26 %) heeft een speelplaats groter dan 2000m². 1 op 10 geeft aan dat de speelplaats kleiner is dan 500m². Verdere analyses zijn nodig om voor deze verschillen verklaringen te vinden: de schoolgrootte (aantal leerlingen) als variabele ligt voor de hand, de ligging van de school (centrum of platteland) is mogelijk een andere verklaring. Quasi alle scholen (98 %) signaleren een fietsenstalling ter beschikking te hebben, een gelijkaardige situatie als in 2009. Het beschikken over een (veilige) fietsenstalling is een belangrijke voorwaarde om binnen de school de leerlingen en hun ouders (en het personeel, zie later) tot actieve verplaatsing te stimuleren. Quasi alle secundaire scholen (95 %) beschikken over een turnzaal, waarvan ongeveer 1 op 10 dit niet in eigendom heeft maar kan gebruiken bij een externe partner. Maar omgekeerd beschikt dus 4% niet over een turnzaal en kunnen ze hiervoor ook niet terecht bij derden. Gezien de noodzaak om over een minimuminfrastructuur te beschikken om te kunnen voldoen aan de eindtermen/ontwikkelingsdoelen en leerplannen lichamelijke opvoeding, verwondert deze vaststelling. En ook als we informeren naar de oppervlakte van de turnzaal krijgen we nog eens 2 % van de secundaire scholen die een oppervlakte < 50 m² aangeeft, nog eens 19 % geeft aan over een turnzaaltje tussen 50m² en 100m² te beschikken. Meer dan 2 op 3 scholen (66 %) beschikt over een turnzaal groter dan 101m². Secundaire scholen beschikken gemiddeld over een grotere turnzaal dan basisscholen; voor de oppervlakte van de speelplaats is er ook enig verschil tussen beide onderwijsniveaus maar helemaal niet zo uitgesproken. Een situatie die gelijkloopt met de resultaten van 2009. En dus ook de vaststelling dat ruim 1 op 20 secundaire scholen (6 %) aangeeft niet te kunnen beschikken over een turnzaal of een turnzaal te hebben van <50m², een situatie waarin het lesgeven voor LO omwille van
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
277
klasgrootte en activiteiten, niet gemakkelijk is. Voegen we er de scholen met een turnzaal van 50m² tot 100m² aan toe (19 %) dan komen we aan een kwart van de secundaire scholen (25 %). Daarnaast vinden we wel bijna 6 op 10 secundaire scholen (57 %) die een sporthal in eigendom hebben en nog eens 35 % dat er elders kan van gebruikmaken. Eenzelfde situatie als in 2009. Als scholen een schatting van de oppervlakte van deze sporthal hebben gegeven (ruim 7 op 10 (71 %) van de respondenten die hierop positief antwoordden, deed dit), gaat het voor deze scholen in ruim 1 op 10 gevallen (11 %) over een sporthal kleiner dan 250 m2, in ruim drie kwart van de gevallen (76 %) over een sporthal van 250 m² tot 1000 m². Een minderheid (13 %) tekent voor een grotere sporthal. Om een uitspraak te kunnen doen over het gegeven of scholen al of niet beschikken over een overdekte infrastructuur om onder andere de lessen LO te laten plaatsvinden, dienen de twee voorgaande vragen (turnzaal, sporthal ter beschikking) over elkaar gelegd te worden. Op basis van deze analyse kunnen we stellen dat amper 1 % van de secundaire scholen (3 scholen) niet beschikt over een turnzaal, noch over een sporthal. Als we kijken naar het profiel van deze 3 scholen, dan komen deze uit het regulier onderwijs, gaat het overwegend om 3 kleine tot middelgrote scholen met een volledig aanbod 1e graad en bovenbouw. Daarnaast zijn er geen secundaire scholen die enkel beschikken over een turnzaal kleiner dan 50m² en niet over een sporthal, of enkel over een sporthal kleiner dan 250m² en niet over een turnzaal. Vanuit de noodzaak om over een minimuminfrastructuur te beschikken om te kunnen voldoen aan de eindtermen/ ontwikkelingsdoelen en leerplannen lichamelijke opvoeding, kunnen we dus stellen dat de problematiek die zich in het basisonderwijs stelt dat een kleine minderheid van de scholen (5%) hiervoor niet over de minimale overdekte infrastructuur beschikt, niet opgaat voor het secundair onderwijs. Ruim 9 op 10 secundaire scholen (92 %) hebben een voetbal-, basket- of ander sportveld ter beschikking. Bijna drie kwart van de secundaire scholen (73 %) hebben de sportvelden zelfs in eigendom. Deze gegevens zijn identiek met de resultaten van de bevraging 2009. In het secundair onderwijs beschikken meer scholen over sportvelden tegenover het basisonderwijs (81 %). Waarschijnlijke verklaring hiervoor is dat vanuit de eindtermen LO, in het secundair onderwijs explicieter de nadruk ligt op (team)sporten, maar ook vanuit de traditie in de onderwijsniveaus en de historische groei van de scholen. Ongeveer 3 op 10 secundaire scholen (30 %) zeggen dat dit kleiner is dan 400m², in nog eens 3 op 10 scholen (30 %) ligt de oppervlakte tussen 400m² en 3000m². Bijna 2 op 10 secundaire scholen (19 %) hebben grotere sportvelden. 85 % van de secundaire scholen heeft een zwembad ter beschikking. Dit is een lichte stijging tegenover de situatie in 2009 (81 %). De meeste scholen hebben dit zwembad ter beschikking bij derden (81 %), enkel 4 % van de secundaire scholen heeft een zwembad in eigendom. Ruim 1 op 6 secundaire scholen (15 %) heeft geen toegang tot een zwembad, dat is 4 % minder dan in 2009. Zwemvaardigheden zijn nochtans vervat in de eindtermen van de 1e graad en de leerplannen lichamelijke opvoeding voor de 1e graad (bv. zwemslag, reddend zwemmen,..). Van de 15 % secundaire scholen (N= 46 scholen) komen er enkele uit het buitengewoon onderwijs (4 scholen) en gaat het bij 10 scholen om bovenbouwscholen (dus scholen zonder 1e graad). We mogen dus besluiten dat het niet kunnen beschikken over een zwembad bij 32 secundaire scholen (10 %) een probleem is. Wanneer we deze situatie vergelijken met het basisonderwijs merken we dus ook op dat 1 op 10 basisscholen (10 %) nergens terecht kan voor een zwembad. Hieruit kunnen we besluiten dat zowel in het basis- als in het secundair onderwijs een minderheid van 10 % scholen niet beschikken over de minimale infrastructuur
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
278
die nodig is om te werken aan hun ontwikkelingsdoelen/eindtermen omtrent watergewenning of zwemmen. Het gaat om een minderheid van scholen, maar het betreft wel een ernstig aandachtspunt.
Wat betreft de beschikbaarheid van de infrastructuur voor leerlingen zien we globaal dezelfde tendensen als in 2009, echter met enkele kleine verschuivingen. Uit de gegevens met betrekking tot beschikbaarheid tijdens de les LO onthouden we dat naast de turnzaal, de sporthal, de sportvelden en het zwembad ook in veel gevallen gebruik wordt gemaakt van de speelplaats (bijna 1 op de 2 scholen, 47 %) en de overdekte speelplaats/ recreatieruimte (bijna 4 op 10 scholen, 37 %) als locatie voor de lessen LO. Wat betreft de afspraken over het gebruik en beschikbaarheid van de aanwezige faciliteiten merken we dat secundaire scholen die beschikken over facilitaire mogelijkheden de mogelijkheid voorzien om hiervan ook tijdens de pauzes gebruik te maken, veelal met uitzondering van het zwembad, de turnzaal en de sporthal. Zo geven bijna alle scholen die beschikken over de desbetreffende infrastructuur aan dat de speelplaats (89 %), de overdekte speelplaats (85 %) en de sportvelden (61 %) ook tijdens de schooldag beschikbaar zijn. Echter, slechts 1 op de 4 secundaire scholen rapporteren dat leerlingen ook tijdens de pauzes kunnen gebruikmaken van de sporthal (26 %) en turnzaal (25 %), ondanks het feit dat 57 % en 85 % van de secundaire scholen eigenaar zijn van respectievelijk een sporthal en een turnzaal. Toch is deze beschikbaarheid van sporthal en turnzaal tijdens de pauze nog hoger dan in het basisonderwijs. Hiervoor zien we 2 mogelijke redenen: de leeftijdsgroepen van de leerlingen vereisen in het basisonderwijs meer intensief toezicht en begeleiding dan in het secundair onderwijs. Bovendien beschikt een groter aandeel secundaire scholen over een turnzaal en (vooral) een sporthal dan bij de basisscholen. Net zoals in het basisonderwijs gebeurt het beschikbaar stellen van de infrastructuur na of buiten de schooldag minder dan tijdens de pauzes. In slechts 1 op de 4 secundaire scholen (26 %) wordt de speelplaats opengesteld buiten de schooluren. Dit is een duidelijke daling tegenover de situatie in 2009, toen nog ruim 1 op 3 scholen (35 %) hun speelplaats openstelden. Slechts 1 op 7 secundaire scholen (14 %) stelt buiten de schooluren de turnzaal open voor leerlingen. Ruim 1 op 5 scholen stelt de sporthal (21 %) en de overdekte speelplaats (20 %) buiten de schooluren ter beschikking van de leerlingen. Ook hier merken we een kleine daling tegenover de situatie van 2009. Net zoals voor het basisonderwijs lijken in het kader van gezonde of brede school nog steeds stimuli (of het wegnemen van drempels) voor scholen noodzakelijk om hun infrastructuur ook buiten de schooldag ter beschikking te stellen voor de eigen leerlingen. Wel merken we een duidelijk verschil tussen beide onderwijsniveaus: basisscholen stellen vooral infrastructuur na de uren vaak open met het oog op toegankelijkheid voor de buurt (openstellen van speelplaats en turnzaal). Voor secundaire scholen lijkt het meer te gaan om sportgerelateerde activiteiten en wordt er meer specifieke infrastructuur opengesteld (bv. sportvelden, sporthal). Dit zal ook blijken uit het openstellen en de verhuur van sport- en spelinfrastructuur en de reglementering ervan (zie later). Volledigheidshalve moeten we afsluiten met de bedenking dat scholen occasioneel meer infrastructuur beschikbaar hebben dan buiten de schooluren. Dit valt bijvoorbeeld op bij de situatie van de turnzaal: slechts in iets meer dan 1 op 10 scholen (14 %) buiten de schooluren, maar wel in bijna 3 op 10 scholen (29 %) occasioneel. Globaal gezien is de conclusie dat secundaire scholen eerder occasioneel hun infrastructuur voor de eigen leerlingen en derden
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
279
openstellen, dan dat deze buiten de schooluren (bv. na de lesdag) ter beschikking is. Het is een aandachtspunt voor de komende periode om secundaire scholen verder te motiveren om hun infrastructuur buiten de schooluren ter beschikking te stellen van de leerlingen (en de buurt of derden). Uit de beschikbaarheid van faciliteiten voor leerlingen leiden we de volgende conclusies af:
In heel wat secundaire scholen zijn turnzaal, sporthal en zelfs sportvelden enkel tijden de lessen LO beschikbaar voor de leerlingen. Dit laatste is wel in minder scholen het geval dan in het basisonderwijs.
Bepaalde infrastructuur waarover secundaire scholen beschikken, bijvoorbeeld een sporthal, is niet enkel voor de leerlingen maar ook voor derden (externe initiatiefnemers zoals sportclubs waarvan dan eventueel leerlingen van de school deel uitmaken) beschikbaar. Wat opvalt is dat het in het secundair onderwijs eerder gaat om specifieke sportgerelateerde infrastructuur (sporthal, sportvelden), terwijl in het basisonderwijs eerder de speelplaats en turnzaal worden opengesteld. Of anders gezegd: secundaire scholen lijken het ter beschikking stellen van infrastructuur vooral te zien in het kader van openstellen/verhuren van of aan (sport)verenigingen voor (team)sportactiviteiten. Bassischolen zien het ter beschikking stellen van infrastructuur ook in het teken van openstellen voor buurtkinderen en speelactiviteiten buiten de schooluren. Basisscholen beschikken dan ook in mindere mate over een sporthal in vergelijking met secundaire scholen. We komen hier in een volgende alinea op terug.
Wanneer zijn volgende faciliteiten beschikbaar voor leerlingen?
Turnzaal
Sporthal
(N= 299)
(N= 286)
Overdekte speelplaats/ recreatierui mte binnen (N= 226)
Speelplaats of schooltuin (moestuin, grasplein, …) (N= 295)
Voetbal-, basket- of andere sportvelden
Zwembad (N= 267)
(N= 288)
Tijdens de les LO
98 %
88 %
37 %
47 %
73 %
60 %
Tijdens de pauzes
25 %
26 %
85 %
89 %
61 %
0%
Buiten de schooluren (vb. na school)
14 %
21 %
20 %
26 %
21 %
8%
Occasioneel, op specifieke tijdstippen
29 %
28 %
23 %
23 %
23 %
25 %
Weet niet
1%
6%
2%
2%
6%
18 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
280
In bijna drie kwart van de secundaire scholen (73 %) wordt er wel eens spel- en sportinfrastructuur opengesteld voor/verhuur aan derden. Naast de 7 % van de scholen die aangeven niet te beschikken over dergelijk spel- en sportinfrastructuur, zijn er ook bijna 2 op 10 secundaire scholen (18 %) die hun infrastructuur niet openstellen of verhuren voor derden. Spel- en sportinfrastructuur die overwegend wordt verhuurd aan derden zijn de turnzaal (66 %) en de sporthal (59 %). Overige die opengesteld of verhuurd worden, zijn speelplaats of schooltuin (23 %), sportveld (19 %) en een overdekte speelplaats (16 %). Vergeleken met het aantal secundaire scholen dat deze infrastructuur in eigendom heeft, is het openstellen of verhuren aan de lage kant. Omgekeerd: slechts 4% secundaire scholen is eigenaar van een zwembad, 3 % stelt dit open of verhuurt het aan derden. We verwijzen naar de bedenking dat in het kader van brede school het openstellen van schoolinfrastructuur voor wijk en/of externe partners een meerwaarde kan zijn. Verdere analyses zijn nodig om uit te maken waarom scholen die hun infrastructuur niet openstellen voor derden:
omwille van de ongeschiktheid van de infrastructuur,
een bewuste keuze of eerder een ontbreken van proactief handelen,
de beschikbare infrastructuur is volgeboekt met eigen activiteiten en leerlingen.
Spel- en sportinfrastructuur opengesteld voor/verhuur aan derden
Totaal
1 Ja
230
73 %
2 Neen
58
18 %
3 Wij beschikken niet over spel- en sportinfrastructuur.
22
7%
4 Weet niet
6
2%
Totaal aantal respondenten: 316
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Spel- en sportinfrastructuur opengesteld voor/verhuurd aan derden
Totaal
1 Turnzaal
151
66 %
2 Sporthal
136
59 %
3 Overdekte speelplaats / recreatieruimte binnen
36
16 %
4 Speelplaats of schooltuin (grasplein, moestuin, ...)
52
23 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
281
% van antwoorden
%
5 Voetbal-, basket- of andere sportvelden
43
19 %
6 Zwembad
8
3%
7 Andere:
6
2%
8 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 230
0%
20% 40% 60% 80%
De speelplaats in de Vlaamse secundaire scholen is – net zoals de bevraging in 2009 aangafin bijna 9 op de 10 gevallen (86 %) voorzien van zithoekjes en in 8 op 10 gevallen is er een overdekt gedeelte om buiten te gaan bij regenweer. In drie kwart van de scholen is de speelplaats voorzien van veldlijnen en bijhorende spel- en sportuitrusting, zoals doelen, basketbalringen of volleybalnetten (77 %) en van struiken en bomen (75 %). Globaal zijn de speelplaatsen van secundaire scholen dus goed uitgerust, slechts 7 % van de secundaire scholen geeft aan dat er niets voorzien is op de speelplaats.
Wat is voorzien op uw speelplaats?
Totaal
1 Er is niets voorzien op de speelplaats.
22
7%
2 Er zijn markeringen (veldlijnen, ...) en/of bijhorende spel- of sportuitrusting (basketbalring, doel, …) aangebracht.
242
77 %
3 De speelplaats heeft groen: struiken, bomen, ...
234
75 %
4 Er is een overdekt gedeelte voorzien om buiten te gaan bij regenweer.
250
80 %
5 Er zijn zithoekjes aangebracht.
269
86 %
6 Andere:
9
3%
7 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 314
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.8 Resultaten van een bewegingsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. In de bevraging van het basisonderwijs (BaO) en secundair onderwijs (SO) omtrent een bewegingsbeleid werden de drie componenten van een bewegingsbeleid op school expliciet opgenomen:
Gezondheidseducatie rond beweging in de klas.
De reglementering en afspraken rond beweging op schoolniveau.
De beschikbaarheid en het gebruik van spel- en sportinfrastructuur, stimuli voor leerlingen en het aanbod van bewegingsactiviteiten op school.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
282
Binnen een bewegingsbeleid op school wegen in de uitbouw van het schoolbeleid vooral de componenten van het aanbod en de gezondheidseducatie het zwaarst door.
Globaal kunnen we stellen dat tussen 2009 en 2012 de Vlaamse secundaire scholen een kleine achteruitgang optekenden voor een kwaliteitsvol bewegingsbeleid: de gemiddelde score voor het bewegingsbeleid is 52,4 terwijl dit in 2009 56,3 was. Secundaire scholen scoorden in 2009 al gemiddeld hoog voor hun bewegingsbeleid en er zit enige ruis op de vergelijking omwille van veranderingen in de vraagstelling, daarom is deze lichte achteruitgang eerder verwaarloosbaar. Ook in het basisonderwijs merken we voor de voorbije periode een lichte daling van de totaalscore voor het bewegingsbeleid. Ook hier zien we een oorzaak in de verschillende vraagstelling. Het histogram voor het bewegingsbeleid volgt een normaalverdeling. De scores van de normaalverdeling bevinden zich overwegend tussen 34 en 74. Globaal krijgen we dus een positief beeld van het bewegingsbeleid in secundaire scholen. Er is tegenover de indicatorenbevraging van 2009 een lichte daling, maar deze is globaal onbelangrijk. Ook als we de intervalgrafieken van 2009 en 2012 vergelijken zien we een sterke gelijkaardigheid: een groot aantal scholen behaalt een hoge score (>60), een kleiner aantal secundaire scholen behaalt een lage score (<40). Mediaan is 53,8: de meerderheid van de scholen scoort hoger dan de gemiddelde score. Beweging als gezondheidsthema binnen de gezonde scholenaanpak is sterk ingeburgerd in het Vlaamse secundair onderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
283
TOTAALSCORE BEWEGINGSBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Als we de totaalscore van het bewegingsbeleid in secundaire scholen vergelijken met schoolkenmerken is er geen significante invloed voor de schoolkenmerken onderwijstype, onderwijsvorm, schoolgrootte, aantal doelgroepleerlingen en ligging. In de bevraging van 2009 waren er geen significante verschillen voor de schoolkenmerken: onderwijstype, onderwijsvorm, schoolgrootte, ligging en aanwezigheid van doelgroepleerlingen. Als we de gemiddelde totaalscore voor beweging bekijken in functie van het onderwijsniveau, dan zien we wel een significante variatie, net zoals ook in de indicatorenbevraging van 2009 werd vastgesteld: de gemiddelde totaalscore voor het bewegingsbeleid blijkt afhankelijk te zijn van het onderwijsniveau in het secundair onderwijs. Voor het bewegingsbeleid is er voor het onderwijsniveau een statistisch verschil in de globale score tussen 1e graad en bovenbouw van secundair onderwijs: de autonome middenscholen scoren gemiddeld heel wat hoger (58,7) dan bovenbouwscholen (46,9) en secundaire scholen met volledig aanbod (52,7). Voor een verklaring hiervoor is verdere analyse noodzakelijk, maar de plaats die gezondheidsthema’s, specifiek beweging in het curriculum krijgen zal hieraan zeker niet vreemd zijn: in de bovenbouw secundair onderwijs wordt veel sterker teruggevallen op de vakken en dit gaat blijkbaar ten koste van vakoverschrijdende leerinhouden zoals in de gezondheidseducatie over beweging, een vaststelling die we ook al voor andere thema’s (bv. voeding) maakten. Werken rond gezondheid neemt in het SO blijkbaar af met de (leer)jaren. Ook de analyse op componentenniveau bevestigt voor educatie en aanbod alvast de stelling van een globaal sterker bewegingsbeleid in de 1e graad (zie later).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
284
Opmerking: Voor de onderwijsvorm konden we de significantie niet nagaan omwille van de vele groepen en de grootte van veel groepen. Als we naar de nominale totaalscores kijken dan zien we slechts kleine verschillen tussen de ‘grote’ onderwijsvormen: er is een klein verschil tussen enerzijds ASO (53,5) en anderzijds TSO (51,4) en BSO (51,2), een beeld dat niet behouden blijft op het niveau van de componentscores educatie en reglementering, wel voor de componentscore aanbod. Het verschil tussen de gemiddelde totaalscores van 1e graad A (54,3) en 1e graad B (54,5) is quasi onbestaande, evengoed op het niveau van de componentscores. Tussen de onderwijsvormen binnen het regulier onderwijs zijn kleine verschillen zichtbaar waarbij de ‘kwetsbare’ onderwijsvormen in de bovenbouw gemiddeld ietwat lagere scores halen. In de 1e graad is er uniformiteit tussen A- en B-stroom. We zien echter wel een verschil tussen de onderwijsvormen 1e graad (A en B) en degene van de bovenbouw (ASO, TSO, BSO), een verschil dat bovenstaand werd vastgesteld op basis van het aanbod van graden. Onderwijsvorm
N
Totaalscore beweging (op 100)
Educatie (op 10)
Reglement (op 10)
Aanbod (op 10)
1e graad A-stroom
192
54.31
5.39
6.26
5.18
1e graad B-stroom
126
54.46
5.59
6.19
5.03
ASO
117
53.48
5.09
6.39
5.23
TSO
158
51.37
5.10
6.09
4.84
KSO
9
38.89
3.35
6.15
6.63
BSO
144
51.20
5.15
6.16
4.72
DBSO
11
52.10
4.82
5.45
5.52
OV1
12
53.99
6.39
4.72
4.64
OV2
8
57.50
6.97
4.63
4.93
OV3
18
54.39
6.08
5.38
4.82
OV4
4
57.76
6.39
4.53
5.60
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
285
We zien dat secundaire scholen globaal goed scoren op vlak van educatie: gemiddelde componentscore is 5,2. De helft van de scholen scoort meer dan het gemiddelde, de helft minder (mediaan: 5,2). Algemeen kunnen we dus stellen dat het gezondheidsthema beweging aan bod komt in verschillende lessen, in meerdere vakken en dit meerdere keren per schooljaar in de meeste secundaire scholen. In de scholen met hoge scores wordt het thema beweging horizontaal en verticaal afgestemd met het volledige team. Toch enkele opmerkingen: wanneer we de score vergelijken met deze van 2009 (6,1), dan stellen we een daling vast. Bovendien scoort het secundair beduidend lager dan het basisonderwijs (6,1) op de component educatie: in de basisschool staat het werken over voldoende beweging centraler en is het thema meer geïntegreerd in het curriculum. De brede aandacht voor beweging als gezondheidsthema is een logisch gevolg van de pedagogische doelen en het curriculum van het secundair onderwijs. Het thema is opgenomen in de ontwikkelingsdoelen en eindtermen lichamelijke opvoeding en in de VOETEN (context 1).
COMPONENTSCORE EDUCATIE VOOR SCHOOLKENMERKEN Het aantal doelgroepleerlingen en de ligging hebben als schoolkenmerken geen significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie. De schoolgrootte, het onderwijstype en het onderwijsniveau hebben wel een significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie voor beweging. In de bevraging van 2009 waren er enkel significante verschillen voor het schoolkenmerk onderwijsniveau (meer bepaald het verschil tussen kleuter- en lager onderwijs). De schoolgrootte heeft een significante invloed op de componentscore educatie binnen het bewegingsbeleid. De correlatie tussen de grootte van de school en de scores beweging moet evenwel genuanceerd worden. Feitelijk is er duidelijk sprake van 2 groepen: de kleine en middelgrote scholen met minder dan 400 leerlingen scoren gemiddeld hoger, scholen met meer dan 400 leerlingen scoren gemiddeld lager.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
286
Het onderwijstype heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie voor beweging. We zien dat het buitengewoon onderwijs (5,9) beduidend hoger scoort dan het regulier onderwijs (5,1). Of anders geformuleerd: BuSO-scholen werken sterker over gezondheidseducatie beweging met hun leerlingen dan reguliere secundaire scholen. Een verklaring durven we zoeken in functie van sommige types leerlingen in het BuSO bij wie bewegingsopvoeding een belangrijk onderdeel van hun leertraject is. Zo dienen bijvoorbeeld sommige types leerlingen in het buitengewoon onderwijs extra gemotiveerde te worden om te bewegen (bv. meer leerlingen met overgewicht), hiervoor dienen extra inspanningen geleverd te worden door de school.
De onderwijsgraad heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore voor beweging en educatie. Er is een significant verschil merkbaar tussen een secundaire school
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
287
met enkel een 1ste graad (6,2), een secundaire school met enkel hogere graden (4,2) en een secundaire school met zowel 1e graad als (één van) hogere graden(5,3). Zoals in de analyse van de totaalscore reeds opgemerkt, is er een duidelijke afname van de aandacht voor educatie over beweging als gezondheidsthema doorheen het secundair onderwijs: na de 1e graad neemt de aandacht gevoelig af.
Als we het bewegingsbeleid bekijken voor de strategie reglementering zien we dat de overgrote meerderheid van de secundaire scholen goed scoort op het vlak van reglementering. Het gemiddelde is 6, met de helft van de scholen eronder en de andere helft erboven (mediaan= 6). Vergelijken we met voorgaande bevragingen dan zien we in 2012 een gedaalde aandacht en kwaliteitsvolle uitwerking van de afspraken over beweging in de secundaire scholen vergeleken met de positieve situatie in 2009 (6,9), maar globaal blijft de gemiddelde score hoog. Als we het histogram van naderbij bekijken, dan is zichtbaar dat er een aantal secundaire scholen zijn die hierop zeer laag scoren en een aantal andere die dan weer zeer hoge scores neerzetten: sommige secundaire scholen verkiezen binnen hun bewegingsbeleid blijkbaar niet te werken via de strategie van (veelal stimulerende) afspraken en regels, andere scholen zetten daar dan weer wel sterk op in. Uit de gemiddelde scores van de componentscores van secundaire scholen blijkt dat ze voor de beleidscomponent reglementering de sterkste score neerzetten. Voor reglementering scoren secundaire scholen ook opmerkelijk sterker dan in het basisonderwijs (5,5). Dat is op vraagniveau bijvoorbeeld zichtbaar in de grotere aandacht voor een opvolgsysteem voor ziektebriefjes.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
288
COMPONENTSCORE REGLEMENTERING VOOR SCHOOLKENMERKEN Het aantal leerlingen, de onderwijsgraad, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging heeft geen signifcante invloed op de gemiddelde componentscore voor reglementering en beweging. Het onderwijstype heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore reglementering voor beweging. Omgekeerd aan de component educatie en omgekeerd aan de situatie voor de reglementering voor voeding, zien we hier dat het buitengewoon onderwijs beduidend lager scoort dan het regulier onderwijs. Of anders geformuleerd: BuSO-scholen hanteren significant minder afspraken en regels over beweging voor hun leerlingen dan reguliere secundaire scholen, bovendien verankeren ze die minder in hun schoolbeleid. Een verklaring kan eventueel ook te maken hebben met sommige types leerlingen in het BuSO die minder fysieke autonomie hebben zodat bijvoorbeeld beperkende maatregelen voor beweging minder nodig zijn.
Als we het bewegingsbeleid bekijken voor de beleidscomponent aanbod, meer bepaald de beschikbaarheid van infrastructuur en de stimuli en het aanbod van bewegings- en sportactiviteiten, zien we dat de gemiddelde score in de buurt ligt van de component educatie en lager dan de component reglementering. Het gemiddelde is 5 en dit is meteen ook de
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
289
waarde waaronder en waarboven telkens ongeveer de helft van de scholen zich situeert (mediaan = 5,1). Vergelijken we met voorgaande bevragingen dan zien we in 2012 een verminderde aandacht en minder kwaliteitsvolle uitwerking van het bewegingsaanbod in de secundaire scholen als in 2009 (5,5). Het histogram van het bewegingsaanbod volgt een normaalverdeling. De spreiding is eerder klein: de waarden van de scores verschillen onderling niet zo veel.
COMPONENTSCORE AANBOD VOOR SCHOOLKENMERKEN De onderwijsgraad heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore aanbod. Er zijn significant verschillen in de gemiddelde scores tussen scholen met enkel 1ste graad (5,6), deze met enkel hogere graden (4,7) en scholen met zowel 1ste als (één van) de hogere graden (5). Hier zien we dus opnieuw dat een secundaire school met (enkel) een 1ste graad het significant beter doet op vlak van het bewegingsaanbod dan een secundaire school met enkel een bovenbouw. Scholen met een 1e graad hebben blijkbaar meer aandacht voor de beschikbaarheid van infrastructuur en de stimuli en het aanbod van bewegings- en sportactiviteiten dan secundaire scholen met enkel een bovenbouw.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
290
Het aantal doelgroepleerlingen heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore aanbod. Algemeen kunnen we stellen: hoe hoger het perecentage doelgroepleerlingen op school hoe lager de componentscore aanbod. Of anders: het ter beschikking stellen van infrastructuur, het extra stimuleren van leerlingen en een aanbod van bewegings- en sportactiviteiten gebeuren meer in secundaire scholen met een laag percentage doelgroepleerlingen dan in secundaire scholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen. In het zoeken naar een verklaring voor deze verschillen zal zowel naar de vraag- als naar de aanbodzijde dienen gekeken te worden. Immers:
de verschillen kunnen een gevolg zijn van een andere invulling van het bewgingsbeleid of anders beleidsmatig werken rond bewegingsaanbod van scholen met weinig en veel doelgroepleerlingen;
maar de aanwezigheid van doelgroepleerlingen kan evt. ook samenhangen met aanwezigheid van infrastructuur en faciliteiten (hoewel hier geen signalen voor zijn, bv. ligging is geen significant schoolkenmerk);
ook het marktaanbod van bewegings- en sportactiviteiten kan een oorzaak zijn voor een beduidend minder uitgebouwd bewegingsaanbod in scholen met veel doelgroepleerlingen.
De schoolgrootte, het onderwijstype en de ligging hebben geen significante invloed op de gemiddelde componentscore aanbod.
Uit de gemiddelde scores van secundaire scholen blijkt dat ze voor de verschillende beleidscomponenten een gelijkwaardige score neerzetten, maar reglementering scoort het hoogst. De beleidscomponenten educatie en aanbod (voor bewegingsbeleid de aanwezigheid van faciliteiten en het aanbod van bewegingsactiviteiten) landen met een iets lagere score. Vergeleken met de scores van de beleidscomponenten van 2009 zien we voor alle drie een achteruitgang, het minst voor aanbod. Vergeleken met het bewegingsbeleid in het basisonderwijs zien we het grootste verschil in score voor educatie, daarop scoort het basisonderwijs beduidend hoger. Secundaire scholen zetten dus een lagere score neer voor educatie en ook een ietwat lagere voor aanbod, maar een hogere voor reglementering. Werken
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
291
via afspraken en regels is een gesmaakte strategie in secundaire scholen om het bewegingsbeleid op te bouwen, vergeleken met de overige gezondheidsthema’s gaat het wel vaak om stimulerende afspraken en regels. De vaststelling uit 2009, dat secundaire scholen globaal een visie van een integraal bewegingsbeleid hanteren, blijft volledig geldig. Dit blijkt uit de sterke scores die de drie beleidscomponenten halen in het secundair onderwijs, ondanks de kleine daling voor de drie componenten. Vergeleken met de resultaten van 2009 zien we andere resultaten voor de schoolkenmerken: was het bewegingsbeleid in het secundair onderwijs in 2009 vrij gelijklopend tussen scholen, behalve wat het verschil tussen 1e graad en bovenbouw betrof, dan zien we in 2012 een diversificatie van de situatie voor de verschillende schoolkenmerken. Was in het verleden enkel onderwijsniveau een significante predictor, dan is het in 2012 zowel onderwijsniveau als onderwijstype en in mindere mate de schoolgrootte en de aanwezigheid van doelgroepleerlingen die een beduidende invloed uitoefenen op vooral de uitwerking van de bewegingseducatie, een kwaliteitsvol aanbod van activiteiten en infrastructuur of een reglementering. Globaal kunnen we stellen dat:
Middenscholen en in mindere mate secundaire scholen met een volledig aanbod doen het significant beter met hun bewegingsbeleid dan secundaire scholen met enkel een bovenbouw, vooral wat betreft de componenten educatie en aanbod (voor reglementering maakt dit geen verschil).
Buso-scholen hebben gemiddeld een sterker uitgebouwde educatie over beweging en minder aandacht voor reglementering dan secundaire scholen met een regulier onderwijsaanbod.
Kleine en middelgrote secundaire scholen hebben het door de band iets makkelijker om te komen tot een kwaliteitsvol bewegingsbeleid, vooral wat betreft educatie, dan grote scholen.
Secundaire scholen met weinig doelgroepleerlingen komen gemakkelijker tot een bredere uitbouw van een kwaliteitsvol bewegingsaanbod, dan scholen met veel doelgroepleerlingen.
Even opmerkelijk is het gegeven dat er tussen de onderwijsvormen binnen het regulier onderwijs slechts kleine verschillen zichtbaar zijn van hogere/lagere gemiddelde scores in de ‘kwetsbare’ onderwijsvormen (1e graad B, BSO). We zien echter wel een verschil tussen de onderwijsvormen 1e graad (A en B) en degene van de bovenbouw (ASO, TSO, BSO), een verschil dat ook werd vastgesteld op basis van het aanbod van graden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
292
1.9 Resultaten van een rookbeleid in het secundair onderwijs: bespreking indicatoren
In bijna 8 op 10 secundaire scholen (78 %) komt roken aan bod in meerdere leerjaren. Bijna 2 op 10 secundaire scholen (17 %) geven aan dat roken in elk leerjaar aan bod komt. Idealiter komt dit aan bod in alle leerjaren. Amper 3 % van de scholen geeft aan geen educatie over roken aan te bieden. In zoverre we kunnen vergelijken met de bevraging van 2009 (want de antwoordcategorieën werden gewijzigd) laat de situatie in 2012 een vooruitgang zien tegenover 2009: het percentage secundaire scholen dat aangeeft educatie over roken te organiseren in meerdere leerjaren is licht gestegen van 72 % naar 78 %. Maar vooral het aantal scholen die bekennen geen educatie over roken aan te bieden is gedaald van 13 % naar 3 %. Vergelijken we tabak met andere gezondheidsthema’s, dan merken we vooreerst een vrij gelijke mate van aanwezigheid van de thema’s in de leerjaren secundair onderwijs. Grosso modo kunnen we voor de situatie in 2012 stellen:
in de overgrote meerderheid van de secundaire scholen worden de gezondheidsthema’s opgenomen in meerdere leerjaren. Er is evenwel een ‘kloof’ tussen de thema’s voeding en beweging enerzijds, en tabak, alcohol en drugs anderzijds: de eerste twee thema’s zijn in bijna 9 op 10 secundaire scholen in meerdere leerjaren aanwezig, de tweede reeks thema’s in bijna 8 op 10 scholen;
er zijn quasi geen secundaire scholen (3 % tot 4 %) waar de gezondheidsthema’s nooit voorkomen.
Komt roken aan bod op school?
Totaal
% van antwoorden
1 Ja, in elk leerjaar
52
17 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
190
61 %
3 Ja, in één leerjaar
33
11 %
4 Neen
8
3%
5 Weet niet
26
8% 0%
Totaal aantal respondenten: 309
%
20% 40% 60% 80%
In bijna 8 op 10 secundaire scholen (78 %) komt gezondheidseducatie over roken in meerdere vakken aan bod. Dit betekent een stevige vooruitgang tegenover de situatie in 2009, toen gaf 64 % van de scholen aan dat roken aan bod kwam in meerdere vakken. Deze resultaten geven een duidelijke indicatie dat het vakoverschrijdend werken de voorbije periode verder is geïntegreerd in het secundair onderwijs, alvast voor wat betreft het gezondheidsthema tabak. Vergelijken we tabak met andere gezondheidsthema’s dan merken we een vrij gelijke mate van vakoverschrijdende aanpak tussen de gezondheidsthema’s in secundaire scholen. Grosso Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
293
modo kunnen we in 2012 stellen: in 72 % tot 82 % van de secundaire scholen komen de gezondheidsthema’s in meerdere vakken aan bod. De vroegere situatie waarin tabak minder dan voeding als gezondheidsthema vakoverschrijdend was ingevuld in het secundair onderwijs is grotendeels bijgebeend: voeding is gemiddeld nog ietwat sterker vakoverschrijdend uitgewerkt, maar tabak wordt als gezondheidsthema minstens in dezelfde mate (lees: dus net iets meer) vakoverschrijdend geïmplementeerd in het curriculum als de thema’s beweging, alcohol en drugs. Komt roken aan bod in de lessen?
Totaal
% van antwoorden
1 In meerdere vakken
214
78 %
2 In één vak
37
13 %
3 In geen enkel vak
7
3%
4 Weet niet
17
6% 0%
Totaal aantal respondenten: 275
%
20% 40% 60% 80%
Ruim 7 op 10 secundaire scholen (71 %) organiseren gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten omtrent roken. Voor bijna de helft van de secundaire scholen (46 %) gaat het jaarlijks om één of meerdere activiteiten. Omgekeerd organiseert ruim een kwart van de secundaire scholen (27 %) nooit gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten omtrent roken. De organisatie van klasoverstijgende activiteiten rond tabakspreventie is in vergelijking met 2009 nauwelijks veranderd. Ook toen gaven minder dan de helft van de secundaire scholen (45 %) aan dat ze jaarlijks één of meer klasoverstijgende activiteiten in het kader van roken organiseerden. Ongeveer 1 op 3 secundaire scholen (33 %) organiseerde toen nooit klasoverstijgende activiteiten rond roken, dit cijfer is in 2012 gedaald naar 27 %. Wat betreft de aanwezigheid en frequentie van klasoverstijgende activiteiten in secundaire scholen zien we dus nauwelijks vooruitgang tussen 2009 en 2012.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
294
Gezamenlijke activiteiten rond roken?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
37
12 %
2 Ja, één per schooljaar
104
34 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
77
25 %
4 Neen
83
27 %
5 Weet niet
8
3%
Totaal aantal respondenten: 309
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond roken worden in bijna een kwart van de secundaire scholen (23 %) met het volledige team zowel horizontaal als verticaal op elkaar afgestemd. Anderzijds geeft bijna een derde van de secundaire scholen (32 %) aan dat hierover niet wordt afgestemd, maar het de individuele verantwoordelijkheid is van de leraar (27 %) of dat er enkel tussen vakleraren van dezelfde klas wordt afgestemd (5 %). De overige scholen liggen daar ergens tussenin. Vergelijken we tabak met andere gezondheidsthema’s dan merken we vooreerst een vrij gelijke mate van afstemming tussen de gezondheidsthema’s in secundaire scholen. Grosso modo kunnen we in 2012 stellen:
in een kwart tot een derde van de secundaire scholen wordt binnen het volledige team afstemming gezocht voor de thematische invulling van de gezondheidseducatie;
in 16% tot 22% van de secundaire scholen is de invulling van de thematische gezondheidseducatie een individuele verantwoordelijkheid van de leraar, hoogstens horizontaal afgestemd met andere vakleraren van dezelfde klas.
De vroegere situatie waarin tabak veel minder dan voeding als gezondheidsthema was geïntegreerd in het team is grotendeels bijgebeend: tabak blijft als thema het minst afgestemd binnen het team, maar het verschilt slechts weinig met de overige thema’s.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
295
Lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond roken op elkaar afgestemd?
Totaal
1 Ja, ze worden horizontaal afgestemd tussen vakleraren van dezelfde klas
14
5%
2 Ja, ze worden horizontaal afgestemd tussen leraren van hetzelfde leerjaar
66
21 %
3 Ja, ze worden verticaal afgestemd tussen leraren van hetzelfde vak (via bv. de vakwerkgroepen).
30
10 %
4 Ja, ze worden (horizontaal en verticaal) afgestemd met het volledige team.
70
23 %
5 Neen, het is de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
83
27 %
6 Weet niet
52
17 %
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 309
%
20% 40% 60% 80%
Meer dan 8 op 10 secundaire scholen (86 %) nemen deel aan acties of projecten, of gebruiken methodieken omtrent roken. In vergelijking met de gezondheidsthema’s voeding en beweging valt op dat scholen relatief weinig gebruikmaken van acties, projecten of methodieken. Een gelijke situatie van laag gebruik van acties, projecten en methodieken door secundaire scholen zien we voor de thema’s alcohol en drugs (zie later). Veruit het meest favoriete project blijft de Wedstrijd Rookvrije Klassen (VIGeZ, LOGO’s), waaraan bijna 3 op 10 secundaire scholen (28 %) participeren. Vergeleken met 2009, toen nog 42 % van de scholen deelnam, is dit een forse achteruitgang. Het project Rookvrije School (VIGeZ), waarvan ruim 1 op 5 secundaire scholen (22 %) aangeeft hieraan te participeren is feitelijk de voorloper van 360° rookvrij (VIGeZ) (4 %) en liep in de periode 2008-2009. Het feit dat zoveel scholen dit project nog aanhalen, is volgens ons een gevolg van het feit dat verschillende materialen en projecten van VIGeZ deze gezondheidsboodschap als slogan of subtitel gebruiken. Naar aanleiding van de nieuwe wetgeving in 2008 werd in datzelfde jaar ook de brochure Als de rook uit je school is verdwenen (VIGeZ, LOGO’s) in het secundair onderwijs verspreid. Voor Oost- en West-Vlaanderen werd deze brochure onder de algemene Logo-projectnaam Klasbak (LOGO’s) verspreid. In 2009 was dit actueel en zagen we een brede implementatie (47 %), in 2012 zijn er nog altijd 1 op 5 secundair scholen (20 %) die hiermee werken. Bijna 1 op 10 secundaire scholen (9 %) signaleert ook Feel Free (VIGeZ), de methodiek rookstopondersteuning voor leerlingen, te gebruiken. In 2009 was dit 14 %. Ondertussen is de methodiek reeds enkele jaren low profile en wordt er geen promotie meer voor gemaakt. De methodiek is bewezen effectief, maar de implementatie via scholen kent teveel drempels. In 2013 zoekt VIGeZ naar een nieuwe rookstopmethodiek die de effectiviteit van Feel Free koppelt aan een geschikt implementatiesysteem. Ten slotte merken we op dat het Zelfevaluatie-instrument voor het gezondheidsbeleid in scholen (VIGeZ), toch niet meteen het meest laagdrempelige beleidsinstrument, door 8 % van de secundaire scholen is gebruikt om (onder andere) te werken aan hun rookbeleid.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
296
Naast materialen en projecten met een brede verspreiding vallen ook enkele materialen en projecten op door het feit dat ze gemaakt zijn voor een brede implementatie, maar hierin duidelijk (nog) niet geslaagd zijn, bijvoorbeeld: de cd-rom Healthy@school (STK) (2 %) en de HELP-campagnematerialen (EU) (1 %) die in quasi geen enkele secundaire school worden gebruikt. Bij andere projecten en materialen die ‘moeilijk lopen’ gaat het om complexe materialen, vaak op beleidsniveau van de school. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan de leerlijn tabakspreventie (VIGeZ) (2%) en Meesterlijk Gezond (Logo’s) (1 %).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
297
Materialen en acties
Totaal
1 Zelfevaluatie-instrument scholen (VIGeZ)
25
8%
2 Gezond Scoort
2
1%
3 Als de rook uit je school is verdwenen (VIGeZ, Logo’s)
36
12 %
4 360° Rookvrij (VIGeZ)
13
4%
5 Feel Free (VIGeZ)
28
9%
6 Healthy @ school (STK)
6
2%
7 Help EU (EU)
4
1%
8 Leerlijn tabakspreventie (VIGeZ)
6
2%
9 Project Rookvrije school (VIGeZ)
68
22 %
10 Wedstrijd rookvrije klassen (VIGeZ, Logo’s)
86
28 %
11 Klasbak (Logo’s)
26
8%
12 Quit & Win
3
1%
13 Inspiratiegids TAD (Logo Midden WestVlaanderen)
2
1%
14 3D (Logo Midden West-Vlaanderen)
10
3%
15 CO-meter (Logo Dender)
8
3%
16 Meesterlijk Gezond
4
1%
17 Materialenbox TAD (Logo Brussel)
2
1%
18 Middelenbeleid en preventie van middelengebruik in Brusselse scholen
2
1%
19 Rookbeleid en tabakspreventie in Brusselse scholen
4
1%
20 Gezondheidsessie ‘Rookvrij, ook voor mij?’ (Logo regio Genk, Logo regio Hasselt)
2
1%
21 Andere methodieken, acties of projecten: …
25
8%
22 Onze school doet niet mee aan acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent roken.
43
14 %
23 Andere methodieken, acties of projecten: …
31
10 %
24 Weet niet
65
21 %
Totaal aantal respondenten: 308
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
298
20% 40% 60% 80%
%
De beleidscomponent reglementering weegt in de uitbouw van een degelijk rookbeleid op school zwaar door. Bovendien wordt de schoolreglementering sterk ingevuld door de wetgeving rond roken in openbare plaatsen (1991), roken op het werk (2005) en het rookverbod op de speelplaats en in open ruimten van de schoolcampus (2008). De reglementering was in vorige indicatorenbevragingen steeds de sterkst uitgebouwde component in basisscholen (overigens ook in secundaire scholen, waar hij nog sterker scoort). In de huidige indicatorenbevraging is dit niet anders. In de indicatorenbevraging 2009 was de sterke implementatie van de nieuwe wetgeving rookvrij schooldomein (2008) duidelijk zichtbaar in de sterke toename van formalisering van afspraken en regels voor de leerlingen en de verhoogde aandacht voor afspraken en regels voor ouders en derden die de school bezoeken. Voor de periode 2009-2012 zet deze groei zich in het secundair onderwijs verder, weliswaar veel meer geleidelijk: voor wat betreft de rookreglementering voor derden en vooral voor ouders is de positieve situatie van 2009 nog verder gegroeid in 2012. In alle secundaire scholen (100 %) is er een schriftelijke reglementering rond het roken van leerlingen. Bovendien is in quasi alle scholen (99 %) de rookreglementering verankerd in het schoolreglement. Dit is een status quo met 2009. Het aantal scholen met aandacht voor afspraken en reglementering voor ouders en derden, stijgt lichtjes tussen 2009 en 2012. In 2009 had 89 % van de scholen aandacht voor ouders en 86 % voor derden. In 2012 is deze situatie nog verbeterd wat betreft de reglementering voor ouders: ruim 9 op 10 secundaire scholen (93 %) heeft mondelinge of schriftelijke afspraken en regels voor het rookgedrag van ouders. Voor derden bleef de positieve situatie onveranderd. Verankering van de rookregels voor ouders en bezoekers in het schoolreglement is er in respectievelijk bijna 9 op 10 (86 % voor ouders) en bijna 6 op 10 (58 % voor derden) basisscholen. Tegenover 2009 is verankering van de rookregels - een indicatie van kwaliteitsvol werken met reglementering - toegenomen (+14 % voor ouders; +4 % voor derden). Het is vooral de sterke toename van verankering van de regels voor ouders die tekent voor de vooruitgang van de reglementering tussen 2009 en 2012. We kunnen besluiten dat de verhoogde aandacht voor een rookreglementering voor leerlingen, ouders en derden die in 2009 het gevolg was van de nieuwe wetgeving rookvrij schooldomein, in 2012 duidelijk geconsolideerd is in het secundair onderwijs en zelfs nog ietwat is versterkt voor derden en vooral voor ouders.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
299
Duid aan of uw school voor de volgende doelgroepen over een reglement/afspraken beschikt met betrekking tot roken.
Leerlingen
Ouders
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur
Ja, er is een schriftelijk reglement opgenomen in het schoolreglement
99 %
86 %
58 %
Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het schoolreglement
1%
4%
12 %
Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
0%
3%
9%
Neen
0%
7%
12 %
(N=309)
Voor de maatregelen die dan in scholen worden genomen is er ook een verdere groei zichtbaar van de overigens al positieve situatie in 2009. In 2009 was te zien dat de invoering van het rookverbod op het schooldomein beduidend meer secundaire scholen had aangezet om het schoolterrein ook buiten de wettelijk voorziene tijdzones rookvrij te maken. In 2012 zien we hierin dus nog een verdere, duidelijke vooruitgang. Ter herinnering: de wetgeving over het rookverbod op het schooldomein stelt een algemeen rookverbod in tijdens weekdagen van 6.30 u. tot 18.30 u. Buiten deze periode kunnen scholen zelf beslissen of ze roken toelaten in de open ruimten. Gevraagd naar de periode dat de wetgever een algemeen rookverbod op het schooldomein afdwingt (overdag, tijdens weekdagen), geeft amper 1 % van de secundaire scholen toe dat ze oogluikend toestaan dat respectievelijk leerlingen, ouders en derden op het schoolterrein in openlucht (en buiten de speelplaats) soms roken. Bekennen in 2009 nog 5 % secundaire scholen dat ze roken toch nog toestaan tijdens de weekdagen op het schoolterrein, dan is deze situatie in 2012 zo goed als volledig verdwenen uit het secundair onderwijs: het wordt algemeen erkend dat het schooldomein tijdens de weekdagen rookvrij is. Hoewel secundaire scholen ietwat permissiever zijn dan basisscholen, stellen we toch vast dat heel wat secundaire scholen een permanent rookverbod op het domein hebben. Ze gaan dus met hun rookbeleid heel wat verder dan de wetgeving wat betreft het rookverbod in openlucht. Als het gaat over de periode die buiten de wetgeving op het algemeen rookverbod op het schooldomein valt, is er een verschil hoe secundaire scholen enerzijds omgaan met hun leerlingen en anderzijds met ouders en bezoekers van de school. Voor de leerlingen hebben ruim 9 op 10 secundaire scholen (91 %) een permanent rookverbod op de speelplaats. Voor ouders en derden is er in respectievelijk 78 % en 70 % van de scholen een permanent rookverbod op de speelplaats. Hebben meer dan 8 op 10 secundaire scholen (84 %) voor de leerlingen een permanent rookverbod geïnstalleerd op het schoolterrein (parking, tuin, sportveld, …), dan deden 2 op 3 scholen (68 %) hetzelfde voor de ouders, maar amper een ruime helft (55 %) kent er een permanent rookverbod voor derden en bezoekers van de school. Een aantal secundaire scholen is beduidend strenger voor de leerlingen dan voor hun ouders of bezoekers van de school.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
300
Bij het percentage secundaire scholen die roken buiten de schooldagen of in het weekend wel toestaan zien we echter een daling van de percentages voor de leerlingen en de ouders (voor derden werd deze vraag niet gesteld in 2009, dus geen vergelijking mogelijk). Zo geeft amper 1 op 20 secundaire scholen (5 % à 7 %) aan dat het wel nog eens is toegelaten voor leerlingen om buiten de weekdagen op de speelplaats of in andere buitenruimtes te roken. Dat een aantal secundaire scholen over een internaat beschikt, zal hier wel niet vreemd aan zijn. In 2009 ging het nog om 1 op 10 scholen die dit wel eens toestond, dus een halvering voor de periode 2009-2012. Dezelfde evolutie is merkbaar voor ouders. Minder dan 2 op 10 secundaire scholen geeft aan dat ouders nog mogen roken tijdens weekdagen buiten de schooluren op respectievelijk de speelplaats (18 %) en in andere schoolterreinen (16 %). In 2009 gingen het nog om respectievelijk 22 % en 29 % van de scholen die dit toestonden. Dezelfde vooruitgang is in sterkere mate zichtbaar voor het roken op school tijdens het weekend (bv. tijdens opendeurdagen): lieten meer dan 1 op 5 secundaire scholen in 2009 nog toe dat ouders rookten op school tijdens initiatieven in het weekend (21 % voor speelplaats; 29 % voor overige schoolterreinen), dan wordt dit in 2012 nog door ongeveer 1 op 10 scholen getolereerd (11 % voor speelplaats; 9 % voor overige schoolterreinen). Hoewel deze vraag in 2009 niet werd gesteld voor derden en bezoekers van de scholen, durven we stellen – onder meer vanuit de sterk gelijklopende gegevens tussen ouders en derden – dat er van dezelfde evolutie sprake kan zijn voor de maatregelen naar derden toe. Voor 2012 zien we alvast een volledig gelijklopend beeld als voor de ouders, weliswaar algemeen permissiever. Zo zijn er heel wat minder secundaire scholen met een permanent rookverbod voor derden en externe bezoekers dan voor ouders, en omgekeerd is het ook vaker toegelaten voor deze derden om buiten de wettelijk bepaalde periode (tijdens weekdagen van 6.30 u. tot 18.30 u.) te roken. Het verschil zit hem niet zozeer in de afspraken voor de speelplaats (verschil= 3 %), noch in de afspraken voor de overige schoolterreinen in openlucht in het weekend (verschil= 2%), maar wel voor wat betreft de schoolterreinen (buiten de speelplaats) op weekdagen tussen 18.30 u. en 6.30 u. (verschil= 6 %). Het feit dat op heel wat campussen van secundaire scholen ook volwassenenonderwijs wordt georganiseerd, vaak met gedeelde infrastructuur, zal hier zeker niet vreemd aan zijn.
Op welke tijdstippen is het toegelaten om te roken op de speelplaats?
Leerlingen
Ouders
Derden, externe gebruikes van de infrastructuur
Tijdens weekdagen overdag (van 6.30 u. tot 18.30 u.)
0%
0%
0%
Tijdens weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u. tot 6.30 u.)
7%
18 %
21 %
Tijdens het weekend
6%
11 %
14 %
Nooit
91 %
78 %
70 %
(N=309)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
301
Op welke tijdstippenis het toegelaten om te roken op andere schoolterreinen in open lucht? (N=309)
Leerlingen
Ouders
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur
Tijdens weekdagen overdag (van 6.30 u. tot 18.30 u.)
1%
1%
1%
Tijdens weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u. tot 6.30 u.)
6%
16 %
22 %
Tijdens het weekend
5%
9%
11 %
Nooit
84 %
68 %
55 %
Een heikel punt in de wetgeving over rookvrij schooldomein is het rookverbod voor leerlingen tijdens extra-muros-activiteiten. In de aanloop naar de wetgeving, uit reacties achteraf en in het project ‘rookvrije school’ waarin ca. 40 secundaire scholen werden begeleid die het moeilijk hadden met de implementatie van de wetgeving in hun school, bleek het absolute rookverbod tijdens extra-muros-activiteiten als moeilijkste maatregel ervaren te worden. Net zoals voor het rookverbod in openlucht knijpt ook nu weer een minderheid, maar wel een iets grotere groep scholen, namelijk 1 op 10 secundaire scholen (10 %) een oogje dicht wanneer het een rookpauze overdag tijdens een extra-muros-activiteit betreft. Minder succes heeft de uitbreiding van het rookverbod naar de tijdzones die buiten de wetgeving vallen. Met minder dan 6 op 10 secundaire scholen (57 %) die voor deze tijdzones een rookverbod invoeren tijdens extra-muros-activiteiten en zo een permanent rookverbod installeren, krijgen we een cijfer dat veel lager uitvalt dan voor de uitbreiding van het rookverbod in openlucht op het schooldomein tijdens weekdagen (van 18.30 u. tot 6.30 u.) en het weekend. Secundaire scholen zijn beduidend permissiever voor rokers tijdens extra-muros-activiteiten dan op school. Voor het rookverbod tijdens extra-muros-activiteiten merken we in vergelijking met 2009 een positieve evolutie. Terwijl ook in 2009 ongeveer 1 op 10 scholen een oogje dichtkneep tijdens de extra-muros-activiteit overdag, is het aantal scholen dat toelaat om buiten de wettelijk voorzien periodes (van 18.30 u. tot 6.30 u.) te roken gevoelig gedaald: was dit in 2009 nog 45 %, dan is dit aantal in 2012 gedaald naar 33 %. Net zoals we in de bevraging van 2009 vaststelden dat het rooklokaal in scholen voltooid verleden tijd was, kunnen we in 2012 besluiten dat ook de rookzone in openlucht voor leerlingen zo goed als verdwenen is. Amper 3 % van de secundaire scholen geeft aan hierover te beschikken. We concluderen dus dat van de scholen die roken buiten de wettelijk vastgestelde periodes wel eens toelaten voor leerlingen (5 % à 7 %) ongeveer de helft met een afgebakende rookzone werkt.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
302
Roken tijdens extra-muros-activiteiten toegelaten?
Totaal
1 Ja, overdag (tussen 6.30 u. en 18.30 u.)
3
1%
2 Ja, tijdens de pauzes overdag.
28
9%
3 Ja, tijdens de avond/ochtend (tussen 18.30 u. en 6.30 u. )
102
33 %
4 Neen, het is voor leerlingen nooit toegelaten tijdens extra-muros-activiteiten om te roken.
177
57 %
5 Weet niet
15
5%
Totaal aantal respondenten: 309
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
De kwaliteit van reglementering en afspraken hangt voor een groot deel af van de mate waarin de school procedures en sancties voorziet, de regels controleert en de overtreders hierop aanspreekt en straft volgens de geldende sancties. In de bevraging werd gepeild naar de kwaliteit van de afspraken via het aanspreken van overtreders en de vraag naar aanwezigheid van sancties. Ongeveer evenveel secundaire scholen als in 2009 signaleren overtredingen op het rookreglement door leerlingen, maar in 2012 komen deze overtredingen wel frequenter voor in scholen. Ruim 8 op 10 secundaire scholen (82 %) worden geconfronteerd met leerlingen die een overtreding op het rookverbod begaan (in 2009 waren dit er 84 %). Het percentage scholen dat signaleert dat er ‘vaak’ overtredingen van het rookverbod door leerlingen voorkomen steeg tussen 2009 en 2012 van 12 % naar 22 %. Het aantal scholen dat aangeeft dat ouders wel eens het rookverbod overtreden is dan weer gedaald van 55 % in 2009 naar 47 % in 2012. De vergelijking tussen de antwoordcategorieën leert ons wel dat in de scholen waar ouders het rookverbod overtreden dit in 2012 gemiddeld frequenter voorkomt dan in 2009. Of anders gezegd: in 2012 worden minder secundaire scholen geconfronteerd met overtredingen van het rookverbod door ouders dan in 2009, maar zij die ermee geconfronteerd worden, maken het meerdere keren mee. Meer dan door ouders wordt het rookverbod op school wel eens overtreden door derden en externe bezoekers van de school. Ruim de helft van de secundaire scholen (53 %) maakt het mee. Vergeleken met de ouders wordt ook door meer respondenten geantwoord dat overtredingen ‘soms’ gebeuren, door minder dat dit ‘zelden’ voorkomt. We durven opnieuw de hypothese naar voor schuiven dat het hier in een aantal gevallen gaat om scholen waar in de infrastructuur ook een aanbod van volwasseneneducatie wordt georganiseerd. Aantal keer overtredingen van het ingestelde rookverbod op de school de voorbije 3 jaar
Leerlingen
Ouders
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur
Vaak
22 %
2%
3%
Soms
31 %
11 %
19 %
Zelden
29 %
34 %
31 %
(N=309)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
303
Nooit
11 %
37 %
26 %
Weet niet
6%
16%
21%
Bij overtredingen van het rookverbod worden leerlingen er gewoonlijk ‘steeds’ (94 %) op aangesproken. Voor een kwaliteitsvolle en effectieve reglementering in het rookbeleid is het van groot belang dat leerlingen hier telkens worden op aangesproken. Net zoals in 2009 geven ongeveer 9 op 10 scholen aan dat ze ook ouders en derden ‘steeds’ of ‘soms’ aanspreken bij een overtreding van het rookverbod. Deze cijfers zijn wel ietwat gedaald tegenover 2009 (ouders: van 96 % naar 91 %; derden: van 94 % naar 87 %). Ouders en derden worden door minder dan de helft van de betrokken secundaire scholen hierop ‘steeds’ aangesproken (45 % voor ouders, 47 % voor derden), en in nog eens minder dan de helft van de betrokken scholen (46 % voor ouders, 40 % voor derden) gebeurt dat ‘soms’. Net zoals in 2009 is er slechts een kleine minderheid van secundaire scholen (7 % voor elke categorie) die ouders en derden die het rookreglement op school overtreden hier ‘nooit’ op aanspreken. Verschillend met 2009 is de mate waarin ouders en derden worden aangesproken op overtredingen: is er in 2009 nog een duidelijke meerderheid van scholen die ouders en derden hierop ‘steeds’ aanspreken dan is in 2012 de groep die dit ‘soms’ doet sterk gestegen. Of anders gezegd: blijkbaar verkiezen in 2012 meer scholen dan in 2009 om ouders en derden bij overtredingen hierop niet steeds aan te spreken.
Wie wordt (/werd de voorbije 3 jaar) bij overtreding van het rookverbod, hierop aangesproken?
Leerlingen
Ouders
(N= 255)
(N= 144)
Derden, externe gebruikers van de infrastructuur (N= 165)
Steeds aangesproken
94 %
45 %
47 %
Soms aangesproken
5%
46 %
40 %
Nooit aangesproken
0%
7%
7%
Weet niet
1%
2%
6%
In vergelijking met 2009 zijn er in 2012 minder secundaire scholen die sancties voorzien in hun rookbeleid. Ruim 1 op 8 scholen (13 %) geeft aan geen sancties te voorzien wanneer leerlingen, ouders of derden/externe gebruikers het rookverbod overtreden. In 2009 beperkte dit aantal zich tot de helft (7 %). Het gaat om een kleine groep scholen zonder een sanctioneringsbeleid voor roken, maar die wel op 3 jaar tijd verdubbeld is. Als leerlingen het rookverbod overtreden, dan is er in bijna 9 op 10 secundaire scholen (87 %) een concrete sanctie voorzien voor de leerlingen. In 2009 was dit nog in 93 % van de scholen. Terwijl de overgrote meerderheid van de secundaire scholen sancties voorziet voor leerlingen die het rookbeleid overtreden, zijn er quasi geen secundaire scholen met concrete sancties voor de ouders (0 %) en derden/externe gebruikers (2 %) die het rookverbod overtreden. Was er in 2009 nog een absolute minderheid die voor ouders (2 %) en derden (4 %) sancties hadden, dan is dit in 2012 feitelijk verdampt. Het gebrek aan een sanctioneringsbeleid voor ouders en derden, ondanks het feit dat ongeveer de helft van de scholen vroeg of laat met Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
304
overtredingen van het rookreglement door ouders of derden te maken krijgt, lijkt nefast. Ook in het basisonderwijs ontbreken in de overgrote meerderheid van de scholen sancties voor ouders en derden. Verder onderzoek is nodig om uit te klaren of scholen kampen met een gevoel van machteloosheid naar ouders en derden die hun rookreglement overtreden of dit eerder op een andere manier oplossen dan met sancties. Voor methodiekontwikkeling zou het boeiend zijn dit te weten en/of te zoeken naar effectieve werkwijzen voor scholen om hun rookreglement bij ouders en derden te doen naleven. Samengevat:
Alle secundaire scholen beschikken in het schoolreglement over regels rond roken voor de leerlingen, overtredingen van het rookreglement komen voor in de overgrote meerderheid van de scholen, leerlingen worden er quasi steeds op aangesproken en in de meeste scholen zijn hiervoor concrete sancties voorzien.
Een grote meerderheid van de secundaire scholen hebben regels of afspraken rond roken voor de ouders en derden, overtredingen komen in ongeveer de helft van de scholen wel eens voor, bij overtredingen worden ouders en derden in ongeveer de helft van die scholen altijd aangesproken, in de andere helft soms, maar secundaire scholen hebben hiervoor geen sancties voorzien.
Zien we opvolging en sanctionering als kwaliteitscriteria voor de beleidscomponent reglementering, dan kunnen we stellen dat in 2012 zo goed als alle secundaire scholen wat betreft leerlingen voor opvolging en sanctionering goed scoren (zelfs met de zeer kleine achteruitgang tegenover 2009). Maar nog heel wat secundaire scholen lijken moeilijkheden te ondervinden om de wetgeving en de eigen reglementering en afspraken ‘af te dwingen’ bij ouders en derden: hen hierop aanspreken lukt nog in veel gevallen, maar sanctionering ziet men niet zitten. Een vaststelling die gezien de relatie tussen school en ouders of tussen school en derden niet onlogisch is, maar die wel verdere uitklaring vraagt. Zijn er concrete sancties voorzien voor leerlingen, ouders of derden/externe gebruikers van de infrastructuur die het rookverbod overtreden?
Totaal
1 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor leerlingen die het rookverbod overtreden
267
87 %
2 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor ouders die het rookverbod overtreden
0
0%
3 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor derden, externe gebruikers van de infrastructuur die het rookverbod overtreden
7
2%
4 Neen, er zijn geen concrete sancties voorzien
40
13 %
5 Weet niet
8
3% 0%
Totaal aantal respondenten: 308
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
305
20% 40% 60% 80%
%
Naast het organiseren van de educatie, en de uitbouw en toepassing van een reglementering of afspraken rond roken op school, vormt het aanbod van rookstopondersteuning een derde beleidscomponent binnen een tabakspreventiebeleid op school. De rookstopondersteuning in het secundair onderwijs richt zich zowel tot de leerlingen als tot het personeel. Ook onder de leerlingen zijn er immers regelmatige of verslaafde rokers, vanaf de tweede graad is dit een snel groeiende groep. Beide initiatieven vertrekken binnen de schoolcontext evenwel vanuit totaal verschillende uitgangspunten. Terwijl de rookstopondersteuning voor oudere leerlingen past binnen de educatieve werking en de leerlijn tabakspreventie, wordt rookstopondersteuning voor personeelsleden ingegeven vanuit het preventiebeleid en het gezondheidsbeleid voor werknemers. Dit laatste wordt dus besproken in het rapport over het gezondheidsbeleid voor personeel van scholen (zie later). In 2009 waren beduidend meer secundaire scholen dan de vorige jaren overtuigd geraakt van het feit dat het ondersteunen van leerlingen die willen stoppen met roken tot hun (educatieve) takenpakket behoort: bijna drie kwart van de secundaire scholen organiseerde één of meerdere initiatieven van ondersteuning van rookstop voor leerlingen. Dat was een gevolg van de toegenomen aandacht bij professionals voor jongeren die willen stoppen met roken en van de implementatie (vanaf schooljaar 2006-2007) van de eerste rookstopcursus voor jongeren Feel Free. In 2012 krijgen we een sterk gelijklopende situatie met slechts +2% scholen (totaal: 75%) die aangeven een vorm van rooksopondersteuning te organiseren. Naast de stagnatie van het percentage secundaire scholen dat rookstopondersteuning voor leerlingen voorziet, stellen we in 2012 ook vast dat het aantal initiatieven in secundaire scholen met rookstopondersteuning gevoelig is gedaald: organiseerde elke school met aanbod rookstopondersteuning in 2009 gemiddeld 2,8 initiatieven, dan is dit in 2012 gedaald tot 1,8 initiatieven per school. Welke initiatieven nemen scholen om leerlingen die willen stoppen met roken te ondersteunen? De initiatieven die de scholen meestal nemen rond rookstopondersteuning voor leerlingen blijven in de meeste gevallen beperkt tot eerder passieve en minder intensieve (en vaak ook minder effectieve) initiatieven: de grote meerderheid hangt een affiche rond stoppen met roken op (61 %) en een grote groep scholen stelt informatie ter beschikking (35 %). Meer actieve vormen van rookstopondersteuning zijn de doorverwijzing naar CLB (12 %) en het informeren van de leerlingen tijdens een bijeenkomst (10 %). Ruim 1 op 10 secundaire scholen (12 %) die initiatieven neemt rond rookstopondersteuning voor leerlingen, organiseert een rookstopcursus op school, bijvoorbeeld Feel Free. Een kwaliteitsvolle, maar intensieve actie die effectief is. We stellen evenwel vast dat in vergelijking met de vorige bevraging (2009) de aandacht voor meer uitgebreide initiatieven zoals een rookstopcursus, bijna is gehalveerd. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het niet langer promoten van de methodiek Feel Free en het zoeken naar een nieuwe, meer geschikte methodiek (zie vroeger). Of dit, en de algemene afname van initiatieven in secundaire scholen ook te maken heeft met een gewijzigde visie op de invulling van een rookbeleid in het secundair onderwijs kunnen we vanuit ons onderzoek niet nagaan.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
306
Op welke manier wordt (/werd de voorbije 3 jaar) op uw school ondersteuning bij stoppen met roken of informatie omtrent deze ondersteuning aan leerlingen aangeboden?
Totaal
1 Informeren over stoppen met roken op een bijeenkomst
32
10 %
2 Informeren over stoppen met roken, bijv. via een folder, brochure of doorverwijzen naar www.rookstop.be
109
35 %
3 Affiche uithangen over stoppen met roken
188
61 %
4 Actieve doorverwijzing naar CLB
38
12 %
5 Gedeeltelijke of volledige terugbetaling van een rookstopmethode of -middel
1
0%
6 Organisatie van een cursus stoppen met roken in de school (bijv. Feel Free)
38
12 %
7 De school biedt geen ondersteuning voor leerlingen.
78
25 %
8 Ander, gelieve te specificeren
25
8%
9 Weet niet
16
5% 0%
Totaal aantal respondenten: 308
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
307
20% 40% 60% 80%
%
1.10 Resultaten van een rookbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten
In het histogram van het secundair onderwijs ligt het zwaartepunt van de verdeling voor tabakspreventie in het midden: de meerderheid van de scholen heeft een score rond het gemiddelde (46,8). Een kleine meerderheid scoort zelfs boven het gemiddelde (mediaan= 47,9). De gemiddelde score ligt lager dan in het basisonderwijs (54,1), maar is - zoals eerder gezegd - hiermee moeilijk vergelijkbaar. Vergeleken met het gemiddeld schoolbeleid voor voeding (50,2), beweging (52,4) en alcohol en drugs (67,6) scoort het rookbeleid lager in het secundair onderwijs. Nochtans staat het rookbeleid in secundaire scholen in het brandpunt van de belangstelling en behoort het tot de leefwereld van de jongere. Het gemiddelde voor rookbeleid was in 2009 voor het secundair onderwijs 51. We merken hier dus een lichte daling op. Mogelijke verklaring hiervoor is dat door de wetgeving rookvrije schooldomein (2008) acties rond roken in 2009 een boost beleefden. Op vraagniveau ervaren we dit bijvoorbeeld met de achteruitgang voor een aantal aspecten van het rookreglement op school. Anderzijds is het moeilijk om de scores voor het rookbeleid te vergelijken met de resultaten van de bevraging van 2009: er moet immers rekening gehouden worden met het feit dat de vraagstelling rond reglementering en begeleiding gewijzigd en afgeslankt (en dus ‘gehercodeerd’) werd in de bevraging van 2012.
TOTAALSCORE VOOR HET ROOKBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN In tegenstelling tot het basisonderwijs hebben de schoolgrootte, het onderwijsniveau en de ligging in het secundair onderwijs geen significante invloed op de gemiddelde totaalscore van het rookbeleid. En ook het onderwijstype (regulier of buitengewoon onderwijs) en de onderwijsvormen hebben geen significante invloed op de gemiddelde totaalscore tabak van de Vlaamse basisscholen. Enkel de mate van aanwezigheid van doelgroepleerlingen heeft een beperkt significante invloed op de totaalscore voor het rookbeleid. Grosso modo hebben secundaire scholen met een klein percentage doelgroepleerlingen een lagere gemiddelde totaalscore dan scholen met
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
308
een hoog percentage doelgroepleerlingen. Of anders gezegd: secundaire scholen met weinig doelgroepleerlingen hebben een zwakker uitgebouwd rookbeleid dan scholen met veel doelgroepleerlingen.
Opmerking: voor de onderwijsvorm konden we de significantie niet nagaan omwille van de vele groepen en de grootte van veel groepen. Als we naar de nominale totaalscores kijken dan zien we kleine verschillen tussen de ‘grote’ onderwijsvormen: BSO (47,7) scoort iets hoger dan TSO (47,2), dat op zijn beurt hoger afklokt dan ASO (46,2), een beeld dat we trouwens ook zien op niveau van de componentscore educatie (en in zeer beperkte mate ook voor de componentscore begeleiding). Ook de gemiddelde totaalscores van 1e graad A (47,3) en 1e graad B (48,7) laten hetzelfde verschil zien, evengoed voor de componentscore educatie (en in beperkte mate voor de componentscore begeleiding). Tussen de onderwijsvormen binnen het regulier onderwijs zijn dus kleine verschillen zichtbaar van hogere/lagere gemiddelde scores met de ‘kwetsbare’ onderwijsvormen die wat hoger scoren, dit zowel in de 1e graad als in de bovenbouw. Dit interpreteren we positief, omdat deze tendens meegaat met de aanwezigheid van rokers: in BSO zijn er een hoger percentage dan in TSO, in TSO zijn er meer dan in ASO. Op niveau van de totaalscore zien we een klein verschil tussen de onderwijsvormen 1e graad (A en B) en degene van de bovenbouw (ASO, TSO, BSO). Dat verschil zien we ook voor de component educatie, maar niet bij de component begeleiding. Dat is enigszins vreemd wat betreft de component begeleiding die op vraagniveau de organisatie van rookstopondersteuning betreft, wat niet wordt aangeraden voor leerlingen 12-14 jaar. Weliswaar zit hier heel wat ruis op door het grote aantal scholen dat zowel 1e graad als bovenbouw aanbiedt (en de rookstopondersteuning wordt op schoolniveau geïmplementeerd), maar dan nog is het zien van geen enkel verschil vreemd. Verdere analyse is nodig om hiervoor een sluitende verklaring te vinden. Onderwijsvorm
N
Totaalscore tabak (op 100)
Educatie (op 10)
Reglement (op 10)
Begeleiding (op 10)
1e graad A-stroom
189
47,25
4,10
7,22
1,61
1e
124
48,71
4,41
7,20
1,80
115
46,20
3,75
7,26
1,62
graad B-stroom
ASO
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
309
TSO
155
47,15
4,05
7,15
1,76
KSO
9
44,14
3,27
7,20
1,56
BSO
141
47,67
4,17
7,11
1,85
DBSO
10
49,16
4,06
7,49
2,00
OV1
12
41,47
2,41
7,53
1,17
OV2
8
45,75
3,47
7,46
1,50
OV3
18
46,69
4,23
6,90
1,72
OV4
4
51,66
3,75
7,91
2,75
Het histogram voor educatie rond roken volgt een normaalverdeling. De scores liggen overwegend tussen 0 en 7. Het gemiddelde is 3,9 en ongeveer de helft van de scholen scoort meer, de helft minder (mediaan= 3,9). We zien dat secundaire scholen globaal niet goed scoren op vlak van educatie rond roken. Bijvoorbeeld: voor alcohol en drugs is de gemiddelde componentscore 4,9. Op vraagniveau lijken ons onder andere het gebrek aan afstemming in het team in veel scholen en het lage gebruik van acties, projecten en methodieken hieraan ten grondslag te liggen. Naar de toekomst toe lijkt ons het opkrikken van een kwaliteitsvolle educatie over roken in het secundair onderwijs een aandachtspunt. Ook wanneer we de score vergelijken met die van 2009 (5,4) – wat voor de component educatie mogelijk is want de vraagstelling bleef grosso modo gelijk – dan stellen we een daling vast. Bovendien scoort het secundair onderwijs beduidend lager dan het basisonderwijs (5,2) op de component educatie. In de basisschool staat tabakspreventie nochtans niet centraal in de gezondheidseducatie, het thema is meer gelinkt aan het curriculum van het secundair onderwijs.
COMPONENTSCORE EDUCATIE VOOR SCHOOLKENMERKEN De gemiddelde componentscore voor educatie tabak wordt beïnvloed door het onderwijsniveau en de aanwezigheid van doelgroepleerlingen. Dat was in het basisonderwijs niet anders, maar daar waren ook de schoolgrootte en de ligging significante Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
310
schoolkenmerken. In het secundair onderwijs hebben onderwijstype, onderwijsvorm, schoolgrootte en ligging geen significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie. De onderwijsgraad heeft een significante invloed op de gemiddelde componentscore educatie. Er zijn significante verschillen tussen scholen die enkel de 1e graad aanbieden (4,5), scholen die enkel hogere graden aanbieden (3,3) en scholen met zowel 1e als (één van) de hogere graden (4). Voor de educatie over roken wordt in 2012 opnieuw het klassieke beeld bevestigd dat voor tabakspreventie de nadruk vooral ligt in de 1e graad SO (bij de doelgroep van 12-14 jarigen, algemene tabakspreventie om te verhinderen dat ze beginnen met roken). Educatie over roken in de bovenbouw SO, voor de doelgroep 14-18 jarigen, gebeurt veel minder. Koppelen we dit aan de rookstopondersteuning van leerlingen (die er in 2012 niet bepaald op vooruitging, zie component begeleiding), dan blijft het beeld van de bovenbouw SO negatief. Net zoals bij de vorige bevragingen kunnen we in 2012 opnieuw vaststellen dat er de voorbije periode geen inhaalmanoeuvre is gebeurd voor tabakspreventie in de bovenbouw SO. Het globale beeld dat werken rond tabakspreventie afneemt in het SO met de (leer)jaren, blijft onverminderd geldig. En er is alvast geen teken dat dit momenteel aan het veranderen is. Meteen is het stimuleren van de bovenbouw S0 om een kwaliteitsvolle gezondheidseducatie over roken (en een meer actieve rookstopondersteuning, zie later) op te zetten een centraal aandachtspunt voor tabakspreventie.
We koppelen hier ook de nominale verschillen van de onderwijsvormen aan (zie tabel hierboven). Net zoals voor de totaalscore zien we verschillen tussen de ‘grote’ onderwijsvormen: BSO (4,2) scoort ietwat hoger dan TSO (4,1), dat op zijn beurt hoger afklokt dan ASO (3,8). Ook de gemiddelde totaalscores van 1e graad A (4,1) en 1e graad B (4,4) laten hetzelfde verschil zien. Daarnaast stellen we ook een verschil vast, net zoals voor de totaalscore, tussen de onderwijsvormen 1e graad (A en B) en degene van de bovenbouw (ASO, TSO, BSO). Of liever: ASO zet voor de component educatie gemiddeld een beduidend lagere score neer dan de overige onderwijsvormen in 1e graad en bovenbouw SO. In het ASO zit het laagste percentage rokers. Vraag is of dit gegeven volledig verantwoordt dat er in het ASO zo weinig aandacht wordt geschonken aan gezondheidseducatie over roken. We merken trouwens een omgekeerd patroon voor alcohol en drugs: daarvoor is in het ASO de component educatie net (ietwat) sterker dan in de overige onderwijsvormen. Of er in de komende periode
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
311
extra stimuli moeten gegeven worden om gezondheidseducatie over roken meer in het curriculum van het ASO te krijgen – met het lagere aantal rokers in ASO in het achterhoofd – is een vraag die expliciet mag gesteld worden. De mate van aanwezigheid van doelgroepleerlingen heeft, net zoals voor de totaalscore, een beperkt significante invloed op de componentscore educatie. Grosso modo hebben secundaire scholen met een klein percentage doelgroepleerlingen een lagere gemiddelde score dan scholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen. Of anders gezegd: secundaire scholen met weinig doelgroepleerlingen hebben een zwakker uitgebouwde gezondheidseducatie over roken dan scholen met veel doelgroepleerlingen.
Het histogram voor reglementering rond tabak volgt een normaalverdeling. Er is geen enkele secundaire school die een lagere score heeft dan 4,5. Ietwat meer secundaire scholen scoren hoger dan het gemiddelde van 7,2 (mediaan= 7,3). Het is logisch omwille van de leeftijdsgroepen van de leerlingen dat deze score heel wat hoger ligt dan in het basisonderwijs. Om dezelfde reden, namelijk de leeftijdsverschillen tussen de leerlingen van basis- en secundair onderwijs en het feit dat roken vooral tot de leefwereld van de tweede groep behoort, zijn voor de rookreglementering het basis- en secundair onderwijs nauwelijks te vergelijken. Omwille van veranderingen in de vraagstelling moeten we de nodige voorzichtigheid aan de dag leggen in een vergelijking met 2009, toch kunnen we globaal stellen dat de gemiddelde componentscore tussen 2009 en 2012 vrij stabiel is (7,5 in 2009; 7,2 in 2012). Dat stemt overeen met de resultaten op vraagniveau, waarin zelfs ook voor een aantal aspecten een lichte achteruitgang wordt waargenomen tegenover 2009. Reglementering is een belangrijke component in het rookbeleid van secundaire scholen. Het is positief dat scholen gemiddeld hoog scoren voor deze component.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
312
COMPONENTSCORE REGLEMENTERING VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor de componentscore reglementering zijn het aantal leerlingen, onderwijstype en -vorm, het aantal doelgroepleerlingen en ligging niet significant. Dit is evident, omdat de beleidscomponent reglementering sterk gebaseerd is op een wetgeving die geldt voor elke school. Alhoewel het best mogelijk is dat scholen binnen dit wettelijk kader jongere en oudere leerlingen anders benaderen. Bovenstaande veronderstelling wordt bevestigd door het feit dat het schoolkenmerk onderwijsgraad wel een significante invloed heeft op de gemiddelde componentscore voor tabak. Hier zien we een significant verschil tussen scholen die enkel een 1e graad aanbieden (7,9), scholen die enkel hogere graden aanbieden (7,3) en scholen die zowel een 1e als (één van) de hogere graden aanbieden (7,1). Scholen met enkel een 1e graad scoren dus beduidend hoger dan scholen met (enkel) een bovenbouw. Hiervoor zoeken we dus de verklaring in de leerlingen die in een 1e graad jonger zijn en scholen die hiervoor meer terugvallen op de uitbouw van een sterke reglementering. Anderzijds zijn de verschillen tussen de onderwijsgraden ook weer niet zo groot als bijvoorbeeld bij het thema voeding, daarvoor is inderdaad de invloed van de rookwetgeving die voor iedere school gelijk is, te sterk.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
313
Opmerking: hoewel de verschillen tussen de onderwijsvormen voor de componentscores reglementering zeer klein zijn (de wetgeving is gelijk voor elke school), valt het toch op dat het ASO met zijn laag aantal rokende leerlingen, het sterkst van alle ‘grote’ onderwijsvormen scoort voor reglementering (zie tabel hierboven). Hier doemt een beeld op van een onderwijsvorm die in vergelijking met andere onderwijsvormen minder aandacht besteedt aan educatie (zie vroeger) en begeleiding (zie later) en dit compenseert door een sterkere uitbouw van de reglementering en de opvolging ervan. De signalen zijn er, maar er is verdere analyse en onderzoek nodig om uit te maken in welke mate dergelijk onevenwichtig rookbeleid in het ASO aanwezig is, meer dan in andere onderwijsvormen, alvorens hierover een uitspraak te kunnen doen.
De componentscore begeleiding is gebaseerd op de vraagstelling over de rookstopondersteuning die secundaire scholen aanbieden. Op vlak van begeleiding van leerlingen bij rookstop zien we extreem lage scores (de scores liggen overwegend tussen 0 en 3) met een gemiddelde van 1,7 (mediaan= 1,5). Bovendien is er op niveau van de componentscore een achteruitgang tegenover de situatie in 2009 (2,4). Er is nood aan de verdere uitwerking van deze pijler in scholen, maar dat bleek ook al in de analyse op vraagniveau. Hierbij dienen we de vraag te stellen welke de drempels zijn voor secundaire scholen om deze beleidscomponent ten volle in te vullen: ontbreekt de motivatie om leerlingen te stimuleren tot rookstop en te ondersteunen in hun rookstoppoging, is er geen geschikte ondersteuning voor scholen om hier initiatieven rond te nemen of zijn er geen partners noch een geschikt aanbod om naar door te verwijzen? De praktijk geeft aan dat alle voorgaande argumenten geldig zijn. Om de pijler begeleiding in secundaire scholen kwaliteitsvol uit te bouwen zijn aandachtspunten voor de volgende periode:
het ontwikkelen van geschikte initiatieven voor de school om jongeren te stimuleren tot rookstop,
het organiseren van netwerken met een geschikt aanbod van rookstopondersteuning rond de school,
het overtuigen van scholen dat ze hierin een taak hebben (vanuit de opdracht m.b.t. leerlingenbegeleiding én vanuit de vakoverschrijdende eindtermen /ontwikkelingsdoelen).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
314
COMPONENTSCORE BEGELEIDING VOOR SCHOOLKENMERKEN Het aantal leerlingen, het onderwijstype, de onderwijsvorm, de onderwijsgraad, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging hebben geen significante invloed op de gemiddelde componentenscore begeleiding voor tabak. Opmerking: hoewel de verschillen tussen de onderwijsvormen voor de componentscores begeleiding klein zijn, valt het toch op dat het ASO, weliswaar met een laag aantal rokende leerlingen, het minst van al bezig is met het stimuleren en/of ondersteunen van rookstop bij de leerlingen (zie tabel hierboven). Ze scoren gemiddeld even hoog als de 1e graad A; terwijl TSO, BSO en zelfs de 1e graad B hoger scoren. Zoals reeds aangehaald, doemt hier een beeld op van een onderwijsvorm die in vergelijking met andere onderwijsvormen minder aandacht besteedt aan educatie en begeleiding en dit compenseert door een sterkere uitbouw van de reglementering en de opvolging ervan. Verdere analyse en onderzoek zijn nodig.
Uit de gemiddelde scores van het secundair onderwijs voor tabak blijkt dat scholen voor de beleidscomponent reglementering veruit de hoogste score behalen. De gemiddelde componentscores educatie en begeleiding liggen hier ver af. In de uitbouw van het rookbeleid hebben secundaire scholen ingezet op een kwaliteitsvolle reglementering en opvolging ervan. Dat is goed, maar er dient ook voldoende aandacht te zijn voor een effectieve educatie tabakspreventie en voor een actief stimuleren tot rookstop en de ondersteuning ervan. In veel scholen zijn deze elementen eerder minimaal uitgebouwd. Van de invloed van schoolkenmerken onthouden we vooral de invloed van de onderwijsgraden en de verschillen tussen de onderwijsvormen. Globaal kunnen we stellen dat:
er in de bovenbouw van het secundair onderwijs voor de totaalscore en voor alle componenten minder aandacht is dan in de 1e graad;
er in de kwetsbare onderwijsvormen (BSO en ook 1e graad B) – die de meeste rokers onder hun leerlingen tellen – meer aandacht naar het rookbeleid in al zijn onderdelen gaat;
er in het ASO sterker wordt ingezet op een rookreglementering, veel minder op effectieve educatie en geschikte begeleiding.
Het verdient aanbeveling om de drempels weg te werken die secundaire scholen en specifiek de bovenbouw, ondervinden om een kwaliteitsvol rookbeleid voor de verschillende pijlers (verder) uit te bouwen. Hierin zullen zeker elementen meespelen zoals het beperkte aanbod van acties en materialen, het ontbreken van geschikte ondersteuning en acties in het kader van rookstop en een gebrek aan motivatie bij de scholen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
315
1.11 Resultaten van een alcohol- (en drug)beleid in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren Gezien 2013 het eerste jaar is dat het thema alcohol en drugs in de Indicatorenbevraging is opgenomen, is een beschrijving van vergelijkingen of evoluties naar vorige jaren uiteraard niet mogelijk.
Bijna 9 op de 10 scholen (86 %) werken rond het thema alcohol in de klas. In de meeste scholen (64 %) is er aandacht voor het thema in verschillende leerjaren, 14% werkt in elk leerjaar rond de alcoholthematiek. In 72 % van de scholen komt het thema alcohol bovendien aan bod in meerdere vakken. Slechts bij 4 % van de scholen komt het thema in geen enkel vak aan bod.
Komt alcohol aan bod in de leerjaren?
Totaal
% van antwoorden
1 Ja, in elk leerjaar
45
14 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
199
64 %
3 Ja, in één leerjaar
25
8%
4 Neen
14
4%
5 Weet niet
29
9% 0%
Totaal aantal respondenten: 312
%
20% 40% 60% 80%
In welke mate komt alcohol aan bod in de lessen?
Totaal
1 In meerdere vakken
195
72 %
2 In één vak
44
16 %
3 In geen enkel vak
11
4%
4 Weet niet
20
7% 0%
Totaal aantal respondenten: 269
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
316
20% 40% 60% 80%
%
66 % van de scholen organiseert gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten rond het thema alcohol. Dit gaat voornamelijk over één activiteit per schooljaar (37 %) of om activiteiten die niet elk schooljaar plaatsvinden (26 %). Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten omtrent alcohol georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
9
3%
2 Ja, één per schooljaar
115
37 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
81
26 %
4 Neen
97
31 %
5 Weet niet
9
3%
Totaal aantal respondenten: 311
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
In 9 op de 10 scholen wordt rond het thema illegale drugs gewerkt. Bij de meeste scholen (66 %) wordt er in verschillende leerjaren gewerkt rond het thema en komt het in meerdere vakken aan bod (75 %). Het feit dat in de meeste scholen illegale drugs niet aan bod komt in alle leerjaren is zeker geen negatief gegeven, integendeel. In tegenstelling tot het thema alcohol, is het voor de illegale drugthematiek niet aangewezen om hieraan met alle leerlingen te werken. Een belangrijk criterium voor effectieve drugpreventie is dat het aansluit bij de leefwereld van de jongere. Er is zelfs het risico op een contraproductief effect, namelijk het uitlokken van nieuwsgierigheid, indien met jongeren rond drugs wordt gewerkt zonder dat dit deel uitmaakt van hun leefwereld. Voor cannabis kunnen we stellen dat bij Vlaamse leerlingen dit scharniermoment rond de 15 jaar ligt. Maar uiteraard blijft maatwerk per school en klasgroep aangewezen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
317
Komt illegale drugs aan bod op in de leerjaren?
Totaal
% van antwoorden
1 Ja, in elk leerjaar
40
13 %
2 Ja, in verschillende leerjaren
205
66 %
3 Ja, in één leerjaar
31
10 %
4 Neen
13
4%
5 Weet niet
23
7% 0%
Totaal aantal respondenten: 312
%
20% 40% 60% 80%
In welke mate komen illegale drugs aan bod in lessen?
Totaal
1 In meerdere vakken
208
75 %
2 In één vak
39
14 %
3 In geen enkel vak
12
4%
4 Weet niet
17
6%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 276
%
20% 40% 60% 80%
Net als voor alcohol zien we verder dat ongeveer 7 op de 10 scholen gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten organiseert rond het thema drugs. Ook hier gaat het voornamelijk over één activiteit per schooljaar (38 %) of om activiteiten die niet elk schooljaar plaatsvinden (29 %).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
318
Worden gezamenlijke activiteiten van meerdere klassen of schoolprojecten omtrent illegale drugs georganiseerd?
Totaal
1 Ja, meerdere per schooljaar
12
4%
2 Ja, één per schooljaar
117
38 %
3 Ja, maar niet elk schooljaar
89
29 %
4 Neen
82
26 %
5 Weet niet
11
4%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 311
%
20% 40% 60% 80%
In de meeste scholen wordt er in verschillende leerjaren en vakken gewerkt rond de alcoholen drugthematiek. Het op elkaar afstemmen van de activiteiten rond alcohol en drugs is echter, net als voor de andere gezondheidsthema’s niet evident voor schoolteams. In 27 % van de scholen worden de lessen, projecten en ander educatieve activiteiten rond de thema’s alcohol en illegale drugs horizontaal en verticaal afgestemd met het volledige team. In 18 % van de scholen wordt er afgestemd tussen leraren van hetzelfde leerjaar, in 12 % tussen leraren van hetzelfde vak. In 21 % van de scholen is het de individuele verantwoordelijkheid van de leerkracht.
Zijn de lessen, projecten en andere educatieve activiteiten rond de thema’s alcohol en illegale drugs op elkaar afgestemd?
Totaal
1 Ja, ze worden horizontaal afgestemd tussen vakleraren van dezelfde klas
15
5%
2 Ja, ze worden horizontaal afgestemd tussen leraren van hetzelfde leerjaar
56
18 %
3 Ja, ze worden verticaal afgestemd tussen leraren van hetzelfde vak (via bv. de vakwerkgroepen).
38
12 %
4 Ja, ze worden (horizontaal en verticaal) afgestemd met het volledige team.
85
27 %
5 Neen, het is de individuele verantwoordelijkheid van de leraar.
66
21 %
6 Weet niet
51
16 % 0%
Totaal aantal respondenten: 311
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
319
20% 40% 60% 80%
%
De materialen waar scholen het meeste mee werken zijn: het concept Draaiboek Drugbeleid Op School (VAD) (28 %), de educatieve pakketten Maat in de shit (VAD) (17 %) en Unplugged 2de graad (De Sleutel) (14 %), en de brochure Juridische handvatten voor het gebruik en misbruik van alcohol en andere drugs op school (VAD) (13 %). Door de band worden educatieve pakketten op klasniveau frequenter gebruikt dan beleidsmethodieken voor de school. Het valt evenwel op dat voor alcohol en drugs, in tegenstelling dan voor andere gezondheidsthema’s zoals tabak, het meest gebruikte materiaal de beleidsmethodiek op schoolniveau Draaiboek Drugbeleid op School is.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
320
Aan welke acties of projecten doet (/deed) uw school mee of welke methodieken rond sociale vaardigheden, roken, alcohol en/of drugs worden (/werden) er (de voorbije 3 jaar) in de klas/op school gebruikt?
Totaal
1 Zelfevaluatie instrument scholen (VIGeZ)
26
8%
2 Juridische handvatten voor het gebruik en misbruik van alcohol en andere drugs op school (VAD)
41
13 %
3 Draaiboek drugbeleid op school (VAD)
86
28 %
4 Maat in de shit (VAD)
52
17 %
5 Rock Zero (VAD)
11
4%
6 SXTC (VAD)
6
2%
7 Alcohol en cannabis…zonder boe of bah (VAD)
6
2%
8 Als je ouder drinkt (VAD)
7
2%
9 Als je ouder drugs gebruikt (VAD)
3
1%
10 Unplugged 1ste graad
23
7%
11 Unplugged 2de graad
42
14 %
12 Unplugged 3de graad
16
5%
13 Muziek/lachen/voetbal is mijn drug (VAD)
7
2%
14 Wil je blowen of moet je? (VAD)
5
2%
15 Wil je drinken of moet je? (VAD)
4
1%
16 Inspiratiegids TAD (Logo Midden WestVlaanderen)
2
1%
17 3D (Logo Midden West-Vlaanderen)
12
4%
18 Meesterlijk Gezond
10
3%
19 Materialenbox TAD (Logo Brussel)
3
1%
20 Middelenbeleid en preventie van middelengebruik in Brusselse scholen
3
1%
21 Onze school doet niet mee aan acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent roken.
30
10 %
22 Andere methodieken, acties of projecten:
69
22 %
23 Weet niet
72
23 %
Totaal aantal respondenten: 309
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
321
20% 40% 60% 80%
%
Bijna alle scholen hebben een reglement met betrekking tot bezit, gebruik, dealen en delen van alcohol (95 %) en van illegale drugs (96 %) opgenomen in het schoolreglement. In 78 % van de scholen zijn de regels rond alcohol gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen, bijvoorbeeld buitenschoolse activiteiten. In 74 % van de scholen gebeurde dit ook voor illegale drugs. Concretisering van de regels voor de ruime schoolcontext en voor de verschillende producten is belangrijk omdat regels die eenduidig en duidelijk zijn, meer kans hebben op naleving. Ook voor het schoolpersoneel geven duidelijke regels en grenzen meer zekerheid en houvast. Bovendien heeft het gebruik van alcohol of illegale drugs in deze situaties ook een invloed op het functioneren van de leerling op school. Alcohol en illegale drugs onderscheiden zich op dit vlak van de andere gezondheidsthema’s. Dit vertaalt zich ook in het feit dat alcohol en drugs, naast het thema roken, bij uitstek de belangrijkste thema’s vormen in het schoolreglement. Voor roken zijn er echter specifieke wettelijke richtlijnen (Decreet 6 juni 2008), die voor alcohol en drugs niet voorhanden zijn.
Beschikt de school over een reglement/afspraken m.b.t. bezit, gebruik, dealen en delen van alcohol en/of illegale drugs?
Illegale drugs
Alcohol
Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het schoolreglement
96 %
95 %
Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het schoolreglement
2%
1%
Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
0%
1%
Neen
1%
2%
Weet niet
1%
1%
(N=311)
In de meeste scholen is het voor de leerlingen uit de eerste en tweede graad op geen enkel moment toegelaten om alcohol te drinken. Voor de derde graad zien we dat scholen strikt blijven voor het verbod op alcohol tijdens de middagpauze en op stage (resp. 95% en 90% scholen laten niet toe dat er dan alcohol gedronken wordt). Een grotere tolerantie is er bij activiteiten waar het sociaal gebeuren meer op de voorgrond treedt: in 63% van de scholen is het tijdens meerdaagse schoolreizen voor leerlingen van de 3de graad toegelaten om alcohol te drinken. In 26% van de scholen mag dit tijdens voor- en naschoolse activiteiten en in 18% van de scholen tijdens ex-muros-activiteiten. Mogelijk speelt de alcoholwetgeving – die stipuleert dat het verboden is om alcohol te verkopen, te schenken of aan te bieden aan wie jonger is dan zestien jaar – een rol in het onderscheid dat scholen maken tussen leerlingen eerste en tweede versus derde graad.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
322
Is het op volgende tijdstippen wel eens toegelaten voor de leerlingen om alcohol te drinken?
Ja
Neen
Weet niet
Middagpauze (buiten de school) 1ste graad
0%
97 %
3%
Middagpauze (buiten de school) 2de graad
0%
98 %
2%
Middagpauze (buiten de school) 3de graad
3%
95 %
3%
Specifieke lessen of vakken (bv. hotelschool) - 1e graad
0%
93 %
7%
Specifieke lessen of vakken (bv. hotelschool) - 2de graad
2%
92 %
7%
Specifieke lessen of vakken (bv. hotelschool) - 3de graad
8%
85 %
7%
Opendeurdagen of andere schoolfeesten - 1ste graad
0%
93 %
6%
Opendeurdagen of andere schoolfeesten - 2de graad
5%
89 %
6%
Opendeurdagen of andere schoolfeesten - 3de graad
29 %
63 %
8%
Ex-muros-activiteiten (die starten binnen de lestijden) - 1ste graad
0%
96 %
4%
Ex-muros-activiteiten (die starten binnen de lestijden) - 2de graad
2%
95 %
3%
Ex-muros-activiteiten (die starten binnen de lestijden) - 3de graad
18 %
79 %
3%
Meerdaagse schoolreizen - 1ste graad
0%
96 %
4%
Meerdaagse schoolreizen - 2de graad
5%
93 %
3%
Meerdaagse schoolreizen - 3de graad
63 %
32 %
4%
Voor- en naschoolse activiteiten 1ste graad
0%
96 %
4%
Voor- en naschoolse activiteiten 2de graad
2%
95 %
3%
Voor- en naschoolse activiteiten 3de graad
26 %
68 %
5%
De stage - 1ste graad
0%
91 %
8%
De stage - 2de graad
0%
92 %
8%
De stage - 3de graad
3%
90 %
8%
(N=238)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
323
95 % van de scholen heeft procedures uitgewerkt die worden gevolgd wanneer een leerling de regels rond bezit, gebruik, dealen of delen met betrekking tot illegale drugs overtreedt. Ondanks het feit dat alcohol de meest gebruikte drug is bij jongeren, hebben minder scholen (87 %) procedures uitgewerkt voor alcohol. Ter illustratie: 63,3 % van de 18-jarige Vlaamse leerlingen dronk alcohol, 11,3 % gebruikte cannabis (cijfers laatstejaarsgebruik, VAD leerlingenbevraging 2010-2011).
Heeft uw school bepaalde procedures die gevolgd worden wanneer een leerling de regels/afspraken rond bezit/gebruik/dealen of delen m.b.t. alcohol of illegale drugs overtreedt?
Totaal
1 Ja, voor alcohol
264
87 %
2 Ja, voor illegale drugs
288
95 %
3 Neen
11
4%
4 Weet niet
5
2%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 304
%
20% 40% 60% 80%
82 % van de scholen communiceert de regels/afspraken en procedures actief naar het lerarenkorps. Om als leerkracht correct én efficiënt te kunnen optreden bij regelovertreding, is een goede kennis van de regels en procedures noodzakelijk en actieve communicatie hierover aangewezen. 62 % van de scholen communiceert actief naar de leerlingen (in groep). Communicatie van regelgeving naar leerlingen is vanuit preventief oogpunt erg belangrijk: naleving en internalisering van de regels gaat makkelijker indien de leerlingen weten wat de gevolgen zijn van het overtreden van regels. De leerling moet weten welke reactie volgt op het overtreden van regels en moet weten dat dit inderdaad ook consequent gebeurt. 57 % van de scholen communiceert de regels en procedures actief naar de ouders. Ouders zijn, zeker bij minderjarige leerlingen, een belangrijke partner van de school in het optreden bij alcohol- of andere drugproblemen. Een gegeven dat duidelijk erkend wordt door de school, gezien de meeste scholen (90 %) de ouders betrekken wanneer een leerling de regels rond alcohol of illegale drugs overtreedt. In bijna alle scholen (97 %) is de directie betrokken partij indien de leerling de regels rond alcohol of illegale drugs overtreedt. Daarnaast worden ook de leerlingenbegeleider (89 %) en het CLB (75 %) vaak betrokken. Dit is een zeer positief gegeven. Scholen werken duidelijk op een dubbel spoor en hebben, naast het ‘grenzen stellend’ optreden dat noodzakelijk is bij een regelovertreding, ook oog voor de begeleiding van de jongere. Gezien alcohol en illegale drugs een invloed hebben op het functioneren (sociaal, emotioneel, cognitief, fysiek, ...) van de leerling op school en zijn ontwikkeling en zijn kansen op een succesvolle schoolloopbaan kunnen beperken, is dit een belangrijke vaststelling.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
324
Ook politie wordt in 62 % van de scholen betrokken bij overtreding van de regels rond alcohol of illegale drugs door de leerling. Het illegale karakter van drugs speelt hierbij uiteraard een belangrijke rol, samen met de handelingsonzekerheid die scholen vaak ervaren bij het omgaan met alcohol- en andere drugproblemen. Worden de regels/afspraken rond alcohol en illegale drugs en de procedures bij overtreding van deze regels/afspraken actief gecommuniceerd?
Totaal
1 Ja, aan het lerarenkorps
249
82 %
2 Ja, aan de groep van ouders
164
54 %
3 Ja, aan individuele ouders
172
57 %
4 Ja, aan de groep van leerlingen
190
62 %
5 Ja, aan individuele leerlingen
148
49 %
6 De regels/afspraken rond alcohol en illegale drugs en procedures bij overtreding worden niet actief gecommuniceerd.
26
9%
7 Weet niet
6
2%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 304
%
20% 40% 60% 80%
Wie wordt betrokken bij overtreding van de regels rond alcohol of illegale drugs door de leerling?
Totaal
1 (adjunct-)directie
295
97 %
2 Leerling zelf
291
96 %
3 Leerkracht(en)
208
68 %
4 Ouders/voogd
275
90 %
5 Leerlingenbegeleiding, vertrouwensleerkracht, …
270
89 %
6 CLB
228
75 %
7 Politie
187
62 %
8 Ander, gelieve te specificeren
24
8%
9 Weet niet
5
2%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 304
%
20% 40% 60% 80%
Scholen worden geconfronteerd met diverse problemen in verband met alcohol en andere drugs. 73 % van de scholen had vermoedens rond bezit, gebruik, delen en/of dealen op school. Bij 31 % was dit eenmalig, in 3 % van de scholen gebeurt dit vaak. In 56 % van de scholen
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
325
gebeurde het dat een leerling onder invloed op school was, in 27 % van de scholen gebeurde dit meermaals. 43 % van de scholen wordt geconfronteerd met bezit op school en 30 % met gebruik op school. Ook hier gaat het in respectievelijk 20 % en 13 % van de scholen om herhaaldelijke feiten. 25 % van de scholen stelde delen (zonder winstbejag) op school vast en in 22 % van de scholen werd er gedeald op school. Daarnaast geeft 31 % van de scholen aan dat er sprake is van overlast in de schoolbuurt (o.a. gebruik rond / nabij de school). Dit illustreert duidelijk de complexiteit van de thematiek voor scholen. Alcohol en drugs is dan ook een thema waarvoor vaak extern consultancy wordt gevraagd: 40 % van de scholen spendeerde de voorbije 3 jaar budget aan ondersteuning door externen/consultancy rond de alcohol- en drugthematiek.
Is uw school het laatste jaar geconfronteerd met problemen i.v.m. alcohol en/of illegale drugs?
Ja, maar eenmalig
Ja, meerdere keren
Ja, vaak
Neen
Weet niet
Een vermoeden van bezit, gebruik, delen en/of dealen op school
31 %
39 %
3%
21 %
6%
Onder invloed op school of in de schoolcontext
29 %
27 %
0%
34 %
10 %
Bezit op school
22 %
20 %
1%
40 %
18 %
Gebruik op school
16 %
13 %
1%
52 %
18 %
Delen op school
15 %
9%
1%
52 %
22 %
Dealen op school
15 %
6%
1%
55 %
22%
Overlast in de schoolbuurt (gebruik rond/nabij de school, ...)
11 %
19 %
1%
53 %
16 %
(N=310)
Ongeveer 9 op 10 scholen voorziet in een begeleidingsaanbod voor leerlingen (90 %). Een mooi en belangrijk resultaat want alcohol en andere drugs houden risico’s in voor de gezondheid en het welzijn van de leerling. In 65 % van de scholen bestaat dit aanbod uit interne en externe begeleiding, 14 % wijst de jongere steeds door naar externe begeleiding en in 11 % van de scholen wordt enkel gewerkt met een interne begeleiding. Slechts 5 % van de scholen biedt geen enkele vorm van begeleiding aan.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
326
Voorziet uw school begeleiding voor leerlingen die een probleem hebben met alcohol of illegale drugs?
Totaal
1 Ja, interne begeleiding
33
11 %
2 Ja, externe begeleiding
42
14 %
3 Ja, interne en externe begeleiding
203
65 %
4 Neen, er wordt geen begeleiding voorzien
14
5%
5 Weet niet
18
6%
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 310
%
20% 40% 60% 80%
Bij de meeste scholen (93 %) neemt de leerlingenbegeleiding een centrale plaats in bij de begeleiding, naast de directie (86 %). In 31 % van de scholen volgde de leerlingenbegeleider ook een vorming rond alcohol en drugs. Daarnaast zijn ook de ouders en het CLB belangrijke partners voor de school (beide 83 %). Dit zien we ook weerspiegeld in het feit dat 47 % van de scholen de voorbije 3 jaar actief samenwerkte met het CLB rond de alcohol- en drugthematiek. 39 % van de scholen nam het thema ook op in het beleidsplan of contract met CLB. Voor het contract met CLB is alcohol en drugs het tweede belangrijkste thema, na mentaal welbevinden. 39% van de scholen betrekt politie bij de begeleiding van een leerling die een probleem heeft met alcohol of illegale drugs. Bij het betrekken van politie in de begeleiding van leerlingen moet een kritische noot geplaatst worden, gezien politie zich louter in een regelgevend en justitieel kader situeert. Deze bevraging biedt ons geen informatie over de specifieke rol die politie in dit kader opnemen.
Wie is betrokken bij de (interne of externe) begeleiding van een leerling die een probleem heeft met alcohol of illegale drugs?
Totaal
1 (adjunct-)directie
238
86 %
2 Leerling zelf
246
88 %
3 Leerkracht(en)
126
45 %
4 Ouders/voogd
230
83 %
5Leerlingenbegeleiding, vertrouwensleerkracht, …
259
93 %
6 CLB
232
83 %
7 Politie
108
39 %
8 Ander, gelieve te specificeren
31
11 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
327
% van antwoorden
%
Wie is betrokken bij de (interne of externe) begeleiding van een leerling die een probleem heeft met alcohol of illegale drugs?
Totaal
9 Weet niet
0
% van antwoorden
%
0% 0%
Totaal aantal respondenten: 278
20% 40% 60% 80%
17 % van de scholen kreeg reeds een hulpvraag van een leerling die een probleem heeft met alcohol of andere drugs. In 24 % van de scholen kwam deze hulpvraag er via de ouders, bij 13 % daarvan werd deze vraag meerdere keren gesteld. In 20 % van de scholen was het een medeleerling die hulp vroeg voor een leerling. Heeft uw school het laatste jaar een hulpaanvraag gekregen van/over een leerling die een probleem heeft met alcohol of illegale drugs?
Ja, maar eenmalig
Ja, meermaals
Neen
Weet niet
Van de leerling zelf
10 %
7%
61 %
22%
Van de ouders
11 %
13 %
57 %
19%
Van een medeleerling
13 %
7%
59 %
20%
(N= 310)
1.12 Resultaten van een alcohol- en drugbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten
Secundaire scholen scoren gemiddeld 67,6 als het gaat om werken rond een alcohol- en drugbeleid. De meeste scholen scoren beter dan dit gemiddelde (mediaan= 71,5). Alcohol en drugs scoren hiermee duidelijk hoger dan andere gezondheidsthema’s ( tabak, voeding en beweging). Het feit dat beleidsmatig werken duidelijk is ingeburgerd op het vlak van de alcohol- en drugthematiek werd eerder reeds geïllustreerd met de hoge score van de beleidsmethodiek ‘Drugbeleid Op School’.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
328
TOTAALSCORE VOOR HET ALCOHOL- EN DRUGBELEID VOOR SCHOOLKENMERKEN Scholen uit het buitengewoon onderwijs scoren gemiddeld minder goed op het vlak van beleidsmatig werken rond alcohol en drugs dan scholen uit het regulier onderwijs. Mogelijk speelt de afwezigheid van materiaal op maat van hun leerlingen hier een rol. Een hypothese die ondersteund wordt door het feit dat deze scholen ook voor de pijler educatie minder goed scoren (cf. infra).
Ook de schoolgrootte (meer dan 100 leerlingen) heeft een significante invloed op het alcohol- en drugbeleid van scholen. Onderwijsgraad, ligging en aantal doelgroepleerlingen daarentegen hebben geen duidelijke impact.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
329
Opmerking: voor de onderwijsvorm konden we de significantie niet nagaan omwille van de vele groepen en de grootte van veel groepen. Als we naar de nominale totaalscores kijken, dan zien we quasi geen verschillen tussen de ‘grote’ onderwijsvormen: ASO (69,6), BSO (69,5) en TSO (69,1), een beeld dat we trouwens ook zien op niveau van de componentscores. Ook de gemiddelde totaalscores van 1e graad A (68,3) en 1e graad B (68,9) laten geen verschil zien, evengoed zo voor de componentscores. Op niveau van de totaalscore zien we enkel een minuscuul verschil tussen de onderwijsvormen 1e graad (A en B) en degene van de bovenbouw (ASO, TSO, BSO). Dat minieme verschil vinden we enkel terug in de component begeleiding. Vanuit het gegeven dat bijvoorbeeld autonome middenscholen een minder uitgebouwd alcohol- en drugbeleid hebben, onder andere voor wat betreft het aanbod van begeleiding, is het vreemd dat de scores zo dicht bij elkaar liggen, of zelfs gelijk zijn. Globaal beeld blijft dat onderwijsvormen geen verschil maken voor het beleidsmatig werken aan alcohol en drugs in zijn geheel, noch in zijn verschillende componenten. Onderwijsvorm
N
Totaalscore alcohol & drugs (op 100)
Educatie (op 10)
Reglement (op 10)
Begeleiding (op 10)
1e graad Astroom
189
68,33
4,97
8,26
7,34
1e graad Bstroom
124
68,85
4,98
8,32
7,44
ASO
115
69,59
5,14
8,29
7,54
TSO
156
69,10
4,96
8,29
7,58
KSO
9
66,27
3,84
8,14
8,11
BSO
142
69,47
4,88
8,37
7,70
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
330
DBSO
10
76,60
5,24
8,84
9,10
OV1
12
42,99
2,45
5,55
5,00
OV2
8
58,07
3,90
7,55
6,00
OV3
18
68,47
4,53
8,27
7,89
OV4
4
67,27
4,47
9,18
6,50
Wat de invulling van de pijlers van een alcohol- en drugbeleid betreft, scoort de pijler educatie het minst goed met net geen gemiddelde van 5 (4,9). Alcohol en drugs scoren hiermee duidelijk minder goed dan voeding en beweging, maar beter dan tabak.
COMPONENTSCORE EDUCATIE VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor het buitengewoon onderwijs zien we de resultaten van de totaalscore ook weerspiegeld in de resultaten voor de component educatie: scholen uit het buitengewoon onderwijs scoren gemiddeld minder goed op educatie, mogelijk omwille van gebrek aan materiaal op maat van hun doelgroep.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
331
Daarnaast wordt de gemiddelde componentscore voor alcohol- en drugeducatie beïnvloed door de schoolgrootte: scholen met een grote leerlingenpopulatie scoren beter. De onderwijsgraad en de aanwezigheid van doelgroepleerlingen hebben, als de ligging, geen significante invloed op de score rond educatie.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
332
Voor de pijler reglementering scoren secundaire scholen gemiddeld 8,1 met het accent in de verdeling duidelijk rechts (mediaan= 8,7). Alcohol en drugs scoren hiermee hoger dan tabak ondanks het feit dat voor tabak specifieke wettelijke richtlijnen aanwezig zijn die voor alcohol en drugs niet voorhanden zijn.
COMPONENTSCORE REGLEMENTERING VOOR SCHOOLKENMERKEN Net als voor de componentscore educatie, scoren grotere scholen en scholen regulier onderwijs gemiddeld beter voor de copmponent reglementering. Voor de andere schoolkenmerken (aantal doelgroepleerlingen, ligging,..) noteren we geen verschillen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
333
Voor de pijler begeleiding scoren secundaire scholen gemiddeld 7,4 met het accent in de verdeling duidelijk rechts (mediaan= 8). Waar regelgeving en educatie nog min of meer in dezelfde lijn liggen voor tabak, is er wat begeleiding betreft een duidelijk verschil (gemiddeld 1.7 voor tabak). Dit is waarschijnlijk deels verklaarbaar door het feit dat alcohol en drugs een mogelijke impact hebben op het functioneren en welbevinden van leerlingen op korte termijn.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
334
COMPONENTSCORE BEGELEIDING VOOR SCHOOLKENMERKEN Voor de componentscore begeleiding zijn het aantal leerlingen, onderwijstype en -graad, het aantal doelgroepleerlingen en ligging niet significant.
In het secundaire onderwijs zijn de pijlers regelgeving en begeleiding, in tegenstelling tot het basisonderwijs, erg belangrijk.... Alcohol en drugs maken duidelijk deel uit van de leefwereld van de leerlingen in het secundair én hebben een impact op het functioneren van leerlingen in ruime zin, waardoor hun welzijn en de veiligheid van zichzelf en hun omgeving in het gedrang kan komen. De goede score op beide pijlers vormt dan ook een heel mooi resultaat op het vlak van het alcohol & drugbeleid van scholen. Voor de pijlers educatie en regelgeving zien we een duidelijk significant verschil in de gemiddelde scores van grotere scholen versus kleinere scholen (minder dan 100 leerlingen) en van scholen buitengewoon onderwijs versus regulier onderwijs. Dat we voor dit laatste schoolkenmerk geen verschil zien in de pijler begeleiding, kan mogelijk verklaard worden door het feit dat binnen het buitengewoon onderwijs het zorgaanbod heel sterk is uitgebouwd.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
335
SECUNDAIR ONDERWIJS
Personeel
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
336
SECUNDAIR ONDERWIJS PERSONEEL 1. Indicatoren voor een gezondheidsbeleid bij het onderwijspersoneel in
het secundair onderwijs.
1.1 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren
OPNAME VAN GEZONDHEIDSTHEMA’S IN BELEIDSDOCUMENTEN VAN DE SCHOOL We kunnen stellen dat de werking rond gezondheid voor het onderwijspersoneel voor een groot deel verankerd is via de opname in beleidsdocumenten. Bij de overgrote meerderheid van de secundaire scholen is het geïntegreerd via het arbeidsreglement (70 %). Dit is niet onlogisch aangezien het arbeidsreglement de algemene arbeidsvoorwaarden vaststelt en/of aan de werknemers informatie geeft over de werking binnen de onderneming. Bepalingen in een arbeidsreglement zijn afdwingbaar. Als een school er dus zeker van wil zijn dat regels worden nageleefd komen ze automatisch uit bij het arbeidsreglement. Regels in het arbeidsreglement zijn overwegend het resultaat van sociaal overleg. De lagere score voor het jaarlijks actieplan (JAP; 55 %) en het globaal preventieplan (GPP; 58 %) valt te verklaren vanuit de andere doelstelling van deze documenten: terwijl in het arbeidsreglement afspraken en regels zijn uitgeschreven, worden in een GPP en JAP een schoolbeleid met betrekking tot welzijn, veiligheid en preventie (dus ook gezondheid) uitgewerkt. Dat er het minst scholen aangeven dat er één of meer gezondheidsthema’s zijn opgenomen in het JAP zegt iets over de mate van concretisering van het gezondheidsbeleid. Beleidslijnen op langere termijn worden bepaald in het GPP en jaarlijks verder geconcretiseerd in JAP’s. Het gebruik van de beleidsdocumenten voor het gezondheidsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs, loopt gelijk met deze in het basisonderwijs. Beleidsdocument (N=305)
Aantal scholen dat één of meer gezondheidsthema’s in dit beleidsdocument heeft opgenomen
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld
arbeidsreglement
213
70%
jaarlijks actieplan (JAP)
168
55%
globaal preventieplan (GPP)
176
58%
Over het algemeen wordt in de beleidsdocumenten overwegend aandacht geschonken aan roken, alcohol en drugs, en mentaal welbevinden. Het grootste deel wordt opgenomen in het arbeidsreglement en dit overwegend voor roken (59 %), alcohol en drugs (55 %). Zowel in het arbeidsreglement (38 %) als in het jaarlijks actieplan (35 %) en het globaal preventieplan (36 %) wordt sterk aandacht geschonken aan het mentaal welbevinden. Om deze verschillen tussen de thema’s te kaderen verwijzen we het best naar het wettelijk kader. Voor bedrijven, dus ook voor onderwijsinstellingen, is de Welzijnswet (1996) van
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
337
toepassing. Deze Welzijnswet is een kader waarin de gezondheid en de veiligheid van het personeel in functie van de uitgeoefende activiteit wordt gegarandeerd. De concretisering van een aantal gezondheidsthema’s, zoals mentaal welbevinden, maar ook alcohol en drugs, moet onder meer vanuit dit kader gebeuren. Daarnaast moet de werkgever ook ageren vanuit het personeelsbeleid. Voor roken op school is er het decreet van 6 juni 2008 over rookvrij schooldomein en de specifieke wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook. Deze wet bevat een luik ter bescherming van werknemers waarbij werknemers het recht hebben op een rookvrije arbeidsplaats. Bijkomend voor alcohol en drugs is er de collectieve arbeidsovereenkomst, CAO 100, die elke onderneming uit de private sector verplicht om een alcohol- en drugbeleid te hebben. Voor het onderwijs is de situatie anders aangezien er geen gelijkaardige regelgeving is voor het overheidspersoneel en voor het gesubsidieerd personeel van het vrij onderwijs. De aandacht die dus wordt geschonken aan alcohol en drugs (55 %) is vrij hoog. Dit betekent dat, ondanks het gebrek aan een specifiek wettelijk kader zoals bijvoorbeeld de cao voor de private sector, de onderwijsinstellingen toch bepalingen opnemen in het arbeidsreglement. Dergelijke bepalingen kunnen pas opgenomen na paritair overleg en consensus. Naast een verdere integratie van de thema’s roken, alcohol en drugs en mentaal welbevinden in de beleidsdocumenten m.b.t. personeel, wordt de volgende periode best bekeken hoe een sterkere integratie van een beleid rond de gezondheidsthema’s voeding en beweging via bijvoorbeeld GPP en JAP zou kunnen gerealiseerd worden. Ook de beleidsmatige werking rond suïcidepreventie lijkt voor het personeelsbeleid van scholen een belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren. Wanneer we de percentages van de opname van de thema’s vergelijken met het basisonderwijs. Dan valt vooral de uniforme situatie in beide onderwijsniveaus op. Wel worden afspraken rond roken en mentaal welbevinden, in iets grotere mate opgenomen in het arbeidsreglement in het basisonderwijs. Mogelijke verklaring hiervoor is dat gezien de leeftijd van de leerlingen in het basisonderwijs er automatisch strenger wordt opgetreden ten aanzien van het personeel. In welke beleidsdocumenten zijn één of meerdere gezondheidsthema’s opgenomen? (meerdere vakjes per rij mogelijk)
Arbeidsreglement
Jaarlijks actieplan (JAP)
Globaal Preventieplan (GPP)
Evenwichtige voeding
4%
9%
8%
Beweging
5%
12 %
10 %
Roken
59 %
24 %
29 %
Alcohol & drugs
55 %
23 %
30 %
Mentaal welbevinden
38 %
35 %
36 %
Suïcide Preventie
3%
3%
5%
Andere dan voorgaande thema’s staan in dit beleidsdocument
10 %
17 %
17 %
(N= 305)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
338
SCHOOLINTERNE ORGANISATIE: OVERLEG
Agendapunten rond gezondheid in het personeelsbeleid worden in 7 op 10 secundaire scholen (69 %) besproken op de personeelsvergadering, in 59 % van de scholen in een werkgroep rond gezondheid. Daarnaast kwamen ze in ongeveer de helft van de scholen ook ter sprake op een schoolraad (51 %) of in de pedagogische raad (48 %). In een aantal scholen worden gezondheidsitems in het personeelsbeleid ook geagendeerd op het LOC/BOC (36 %) of in het schoolbestuur (20 %). Vreemd genoeg komt het personeelsbeleid omtrent gezondheid in amper 2 op 10 secundaire scholen (20 %) aan bod in overleg met betrekking tot het personeelsbeleid en/of kwaliteitsbeleid. Ongeveer 1 op 10 scholen (10 %) geeft aan dat ze geen agendapunt rond gezondheid hebben gehad tijdens een overlegmoment. Wanneer we dit vergelijken met het basisonderwijs zien we dat tijdens de personeelsvergadering gezondheid frequenter een agendapunt is geweest dan in het secundair onderwijs (80 % versus 69 %). Wanneer we kijken naar de aanwezigheid van een werkgroep rond gezondheid zien we dat het secundair onderwijs hier beter op scoort (59 % versus 3 % in het basisonderwijs). Het feit dat in een secundaire school heel wat meer personeelsleden werken kan dit verschil deels verklaren: de gezondheidsthema’s zijn vaak geen agendapunten op voltallige personeelsvergadering (wegens te groot aantal personeelsleden), een deelwerkgroep is hiervoor dan meer geschikt. Bedenking: Bijna de helft van de secundaire scholen geeft aan dat de gezondheidswerking voor het personeel ook aan bod komt in de pedagogische raad. Dit resultaat lijkt ons een gevolg te zijn van het feit dat een aantal respondenten het verschil in de bevraging tussen gezondheidswerking voor leerlingen en personeel soms verwart. Ruim 6 op 10 secundaire scholen (62 %) met een overlegmoment over gezondheid gaat tijdens dit overlegmoment de werking plannen. De helft (49 %) werkt aan de uitvoering van de werking rond gezondheid voor het personeel. Meer dan 4 op 10 secundaire scholen werkt dan weer aan de evaluatie (43 %) en het adviseren (43 %) van de werking rond gezondheid voor personeel.
Op welke van volgende overlegmomenten is er de voorbije 3 jaar een agendapunt geweest rond gezondheid in het personeelsbeleid? 1 Er is geen agendapunt rond gezondheid geweest op een overlegmoment.
Totaal
% van antwoorden
%
31
10 %
2 Op het schoolbestuur
61
20 %
3 Op de schoolraad
157
51 %
4 Op de pedagogische raad
146
48 %
5 Op het Lokaal Onderhandelingscomité (LOC)/ Basis Overlegcomité (BOC)
111
36 %
6 Op de personeelsvergadering
209
69 %
7 Op het overleg in het kader van het personeelsbeleid en/of kwaliteitsbeleid
62
20 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
339
8 Op een werkgroep rond gezondheid
180
59 %
9 Andere:
14
5%
10 Weet niet
14
5%
Totaal aantal respondenten: 305
0%
20% 40% 60% 80%
Taken tijdens de overlegmomenten (voorbije 3 jaar opgenomen)
Totaal
1 Plannen van de werking rond gezondheid voor personeel
161
62 %
2 Uitvoeren van de werking rond gezondheid voor personeel
127
49 %
3 Evalueren van de werking rond gezondheid voor personeel
112
43 %
4 Adviseren van de werking rond gezondheid voor personeel
112
43 %
5 Weet niet
38
15 %
Totaal aantal respondenten: 260
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Als we kijken naar de betrokkenheid van de personeelsleden bij de activiteiten tijdens de overlegmomenten dan is deze het grootst voor het plannen en uitvoeren van de gezondheidswerking: in ongeveer de helft van de scholen (respectievelijk 57 % en 49 %) is dit het geval. Adviseren (44 %) en evalueren (39 %) gebeurt in ongeveer 4 op 10 scholen. Amper 1 op 10 secundaire scholen (12 %) geeft wel aan dat personeelsleden bij geen enkele taak rechtstreeks betrokken zijn. Vergeleken met de gezondheidswerking voor het personeel in het basisonderwijs betekent dit globaal een sterkere rechtstreekse betrokkenheid van personeelsleden. Wanneer we dit vergelijken met de cijfers van de gezondheidswerking voor leerlingen dan valt onmiddellijk op dat in het secundair onderwijs personeelsleden in veel mindere mate betrokken zijn bij de gezondheidswerking voor personeel dan bij de gezondheidswerking voor leerlingen, bijvoorbeeld: geven 57 % van de secundaire scholen aan dat personeelsleden betrokken zijn bij het plannen van de gezondheidswerking voor personeel, dan zijn dit er 82 % waarin ze betrokken zijn bij het plannen van de gezondheidswerking voor de leerlingen.
De voorbije 3 jaar waren personeelsleden rechtstreeks betrokken bij: (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
1 Plannen van de werking rond gezondheid voor personeel
175
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
340
% van antwoorden
% 57 %
2 Uitvoeren van de werking rond gezondheid voor personeel
148
49 %
3 Evalueren van de werking rond gezondheid voor personeel
119
39 %
4 Adviseren van de werking rond gezondheid voor personeel
133
44 %
5 Werknemers zijn bij geen van bovenstaande taken rechtstreeks betrokken
37
12 %
6 Weet niet
31
10 %
Totaal aantal respondenten: 305
0%
20% 40% 60% 80%
MET WELKE ORGANISATIES EN VOOR WELKE THEMA’S WORDT SAMENGEWERKT? Globaal werken secundaire scholen samen met verschillende externe partners. Vooral de samenwerking met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk (EDPBW), de gemeente en preventiewerkers (centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG), intergemeentelijke, lokale) door de grote meerderheid van de secundaire scholen valt op. In het basisonderwijs zien we trouwens ook een sterke samenwerking met deze EDPBW en met de gemeente. Voor het gezondheidsbeleid van het schoolpersoneel wordt overwegend samengewerkt met externe diensten voor preventie en bescherming op het werk (64 %). Er wordt overwegend samengewerkt met deze partner rond het gezondheidsthema mentaal welbevinden (42 %), daarnaast ook rond de thema’s alcohol & drugs (18 %) en roken (17 %). De samenwerking met een externe dienst is voor de hand liggend omdat elke organisatie (dus ook een onderwijsinstelling) dient aangesloten te zijn bij een externe dienst (in zover er geen interne dienst preventie en bescherming aanwezig is). De externe dienst voor preventie en bescherming op het werk is dus de meest voor de hand liggende partner voor gezondheidsthema’s. Ruim 4 op 10 secundaire scholen werkt samen met de gemeente/stad (41 %) en dit hoofdzakelijk voor het thema alcohol en drugs (16 %), verder wordt er ook samengewerkt voor de thema’s beweging (14 %) en roken (12 %). Bijna 4 op 10 secundaire scholen werkt samen met Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), intergemeentelijke, lokale) (39 %). Deze samenwerking gebeurt overwegend voor het gezondheidsthema mentaal welbevinden (23 %), alcohol & drugs (15 %) en suïcidepreventie (12 %). Ruim 1 op 3 secundaire scholen (36 %) geeft ook aan samen te werken met het Lokaal Gezondheidsoverleg. Scholen werken overwegend samen met Logo’s rond het thema roken (18 %). Overigens wordt nog door 2 op 10 scholen (21 %) samengewerkt met de mutualiteiten. De samenwerking gebeurt overwegend voor het thema evenwichtige voeding (14 %).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
341
Tenslotte wordt ook door 2 op 10 secundaire scholen (20 %) samengewerkt met diëtisten/cateraars (20 %). Dit bijna uitsluitend voor het thema evenwichtige voeding (18 %). Het antwoordenpatroon geeft ons de sterke indruk dat in de bevraging een aantal respondenten moeilijk het onderscheid tussen de gezondheidswerking naar leerlingen en naar personeel kan behouden. Dat kan een gevolg zijn van het feit dat in veel gevallen dezelfde respondent de vragenlijsten over leerlingen en personeel heeft ingevuld; vragenlijsten die in de eigenlijke bevraging ook na elkaar kwamen. Zo zeggen bijvoorbeeld 1 op 3 scholen een samenwerking te hebben met Logo’s voor de gezondheidswerking voor het personeel. Deze partner heeft zeer veel acties en materialen naar de leerlingen, maar momenteel niet naar de personeelswerking van de school (is wel gepland voor toekomst i.k.v. bijv. 10.000 stappen naar bedrijven). Hetzelfde verhaal bij gemeenten. Ook wanneer we kijken naar de open antwoorden op de vraag naar samenwerking met ‘andere’ partners, krijgen we vooral organisaties met een aanbod naar leerlingen, zoals de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) en het jongerenadviescentrum (JAC). Ander element dat ons in deze stelling sterkt is het feit dat de meeste samenwerking met externe diensten preventie en bescherming op het werk (EDPBW’s), de wettelijk verplichte partner voor de personeelswerking rond welzijn, thematisch vooral gebeurt rond de thema’s waarover de gezondheidswerking voor personeel in scholen vooral gaat (zie vroeger): roken, mentaal welbevinden en alcohol en drugs. De meeste samenwerking met de overige partners betreft de thema’s voeding en beweging, daar waarover het in de personeelswerking veel minder gaat, maar waarover het wel zeer vaak gaat in de gezondheidswerking voor leerlingen.
(externe) partner/organisatie (N= 305)
Aantal scholen waar met volgende partner wordt samengewerkt rond één of meer gezondheidsthema’s
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld
Externe diensten voor preventie en bescherming op het werk
194
64 %
Het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo)
109
36 %
Diëtist/cateraars
62
20 %
Mutualiteiten
64
21 %
Gemeente/stad
124
41 %
Preventiewerkers (Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter)gemeentelijke, lokale)
120
39 %
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
342
samengewerkt de voorbije 3 jaar rond gezondheid en voor welk thema
Externe diensten voor preventie en bescherming op het werk
Logo
Diëtist
Evenwichtige voeding
6%
13 %
18 %
Beweging
8%
8%
Roken
17 %
Alcohol & drugs
Mutualiteiten
Gemeente
Preventie
stad
Werkers (CGG, (inter)gemeentelijke of lokale preventiewerkers)
14 %
5%
2%
1%
8%
14 %
1%
18 %
0%
5%
12 %
6%
18 %
15 %
0%
4%
16 %
15 %
Mentaal welbevinden
42 %
12 %
0%
4%
7%
23 %
Suïcide Preventie
6%
2%
0%
1%
2%
12 %
samenwerking: andere
19 %
4%
2%
4%
8%
5%
16 %
39 %
54 %
50 %
36 %
33 %
22%
26%
26%
29%
24%
28%
cateraars
(N=305)
gezondheidsthema’s Wij werken niet samen met deze (externe) partner/organisatie rond gezondheid Weet niet
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
343
VOOR WELKE ACTIVITEITEN WORDT ER SAMENGEWERKT? Over het algemeen valt op dat als secundaire scholen samenwerken met externe partners deze over het algemeen voornamelijk voorlichtingsmaterialen aanleveren (62 %), projecten/acties aanreiken (45 %) en infosessies (44 %) geven. Naast het aanbieden van materialen, projecten en (gast)lessen, is er ook logistieke ondersteuning van scholen. In dit verband is er vooral samenwerking door het ter beschikking stellen van accommodatie of infrastructuur (20 %). Duurzame vormen van samenwerking, i.c. schoolondersteuning en procesbegeleiding, komen slechts voor in 26 % van de secundaire scholen, alhoewel dit verrassend hoog is. Een gelijkaardig beeld zien we voor de soorten samenwerkingsverbanden tussen basisscholen en hun partners, maar toch met enige andere accenten: de percentages occasionele samenwerkingsverbanden (voorlichtingsmaterialen, infosessies geven en projecten aanreiken of uitvoeren) en de logistieke samenwerkingsverbanden (infrastructuur of financiële middelen) liggen in het basisonderwijs globaal iets hoger dan in het secundair onderwijs, de duurzame samenwerkingsverbanden (begeleiding gezondheidsbeleid) scoren er beduidend lager. Globaal kunnen we vanuit deze indicator dus spreken over een meer kwaliteitsvolle invulling van de samenwerkingsverbanden in het secundair onderwijs dan in het basisonderwijs. Dit heeft wellicht te maken met de schaalgrootte van de scholen in beide onderwijsniveaus: grote scholen hebben meer ruimte om zich voor hun personeelsbeleid te laten ondersteunen door externe partners. Activiteit (N=255) Levert voorlichtingsmaterialen aan Stelt accommodatie of infrastructuur ter beschikking Geeft infosessies Reikt projecten/acties aan die onze school zelf kan doen Voert projecten/acties uit in onze school Begeleidt onze school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid voor één of meerdere thema’s
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
Aantal scholen die voor deze activiteit met één of meer partners samenwerken 158 51
= % van aantal scholen die vraag heeft ingevuld
112 115
44 % 45 %
63 65
25 % 26 %
344
62 % 20 %
activiteiten rond gezondheid wordt (/werd) samengewerkt (de voorbije 3 jaar).
Externe diensten voor preventie en bescherming op het werk
(per kolom: N= aantal scholen die aangaf met deze partner samen te werken)
Logo
Diëtist
Mutualiteiten
Gemeente/
Preventie
(N=100)
cateraars
(N=54)
stad
Werkers (CGG, (inter)gemeentelijke , lokale)
(N=57)
(N=105)
(N=106)
(N=154) De (externe) partner/organisatie levert voorlichtingsmaterialen aan.
50 %
66 %
46 %
78 %
48 %
41 %
De (externe) partner/organisatie stelt accommodatie of infrastructuur ter beschikking.
3%
0%
2%
2%
41 %
5%
De (externe) partner/organisatie geeft infosessies.
31 %
29 %
37 %
22 %
21 %
23 %
De (externe) partner/organisatie reikt projecten/acties aan die onze school kan doen.
29 %
48 %
9%
19 %
43 %
25 %
De (externe) partner/organisatie voert projecten/acties in onze school uit.
16 %
6%
21 %
4%
19 %
14 %
De (externe) partner/organisatie begeleidt onze school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid voor één of meerdere thema’s.
23 %
18 %
9%
4%
10 %
19 %
Soorten samenwerking
1,5
1,7
1,2
1,3
1,8
1,3
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
345
Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,5 soorten samenwerking met externe diensten voor preventie en bescherming op het werk aan. De samenwerking met deze externe dienst bestaat voor het grootste deel uit het aanbieden van voorlichtingsmaterialen (50 %), het geven van infosessies (31 %), het aanreiken van projecten/acties die de school kan doen (29 %) en het begeleiden van de school bij de uitbouw van een gezondheidsbeleid (23 %). Vergelijken we de samenwerking met deze externe diensten met de overige partners dan valt verhoudingsgewijs op dat:
meer dan andere partners de scholen verschillende soorten samenwerking hebben met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.
in verhouding tot andere partners de klemtoon in de samenwerking met de externe dienst ligt op het ondersteunen van de secundaire school bij het uitbouwen van een gezondheidsbeleid, het aanleveren van voorlichtingsmaterialen, het geven van infosessies en het uitvoeren van acties/projecten op school; daarnaast ondersteunen ze ook relatief vaak de school via het aanleveren van acties/projecten die de school kan doen.
Kortom: de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk zijn voor secundaire scholen de voornaamste partner voor het gezondheidsbeleid voor het personeel. De samenwerking betreft veel verschillende gezondheidsthema’s. Ze werken samen met bijna 2 op 3 secundaire scholen. Scholen kunnen bij hen terecht voor een brede range van dienstverlening waarbij ze een belangrijke partner zijn voor duurzame samenwerkingsverbanden. Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,8 soorten samenwerking met hun gemeente/stad aan. Als secundaire scholen samenwerken met de gemeente/stad betreft het overwegend het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (48 %), projecten en acties aanreiken die de school kan doen (43 %) en accommodatie en infrastructuur ter beschikking stellen (41 %). Vergelijken we het aanbod van de gemeente/stad met die van de overige partners valt op dat:
de scholen voor gezondheid een brede range van soorten samenwerking hebben met de gemeente/stad.
in verhouding tot de andere partners de klemtoon bij de gemeente/stad overwegend ligt op het ter beschikking stellen van accommodatie en infrastructuur, daarnaast ondersteunen ze ook relatief vaak de scholen via het aanreiken van projecten/acties die de school zelf kan doen of voeren ze projecten/acties in scholen uit.
Kortom: de gemeente/stad is een belangrijke partner voor secundaire scholen. De samenwerking betreft verschillende gezondheidsthema’s. Scholen kunnen bij hen terecht voor een brede range van dienstverlening waarbij ze een belangrijke partner zijn voor logistieke ondersteuning van scholen. Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,3 soorten samenwerking aan met Preventiewerkers (CGG, (inter)gemeentelijke, lokale). Wanneer secundaire scholen samenwerken met preventiewerkers gaat het in 41 % van de gevallen over het aanleveren van voorlichtingsmaterialen, het aanreiken van projecten voor de school (25 %) en het aanbieden van infosessies (23 %). Vergelijken we de samenwerking met preventiewerkers met de overige partners dan zien we het volgende:
de scholen hebben een brede range van soorten samenwerking met preventiewerkers.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
346
in de samenwerking met preventiewerkers schiet er niet echt een soort samenwerking uit in vergelijking met de andere partners, met uitzondering voor de aandacht voor begeleiding van scholen in de uitbouw van hun gezondheidsbeleid.
Kortom: lokale, intergemeentelijke of CGG- preventiewerkers zijn een belangrijke partner voor secundaire scholen, met name voor de gezondheidsthema’s mentaal welbevinden, alcohol en drugs, en suïcidepreventie. Ze werken samen met bijna 4 op 10 secundaire scholen, en dit voor verschillende soorten samenwerkingsverbanden, met klemtoon op de duurzame samenwerkingsverbanden. Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,7 soorten samenwerking met het Logo aan. De samenwerking met het Logo bestaat voor het grootste deel uit het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (66 %) en het aanreiken van projecten/acties aan die de school zelf kan doen (48 %). In 3 op 10 secundaire scholen (29 %) met wie ze samenwerken, verzorgen ze ook gastlessen of infosessies. 18 % van de samenwerkende scholen geeft aan door het Logo begeleid te worden voor de uitbouw van het gezondheidsbeleid voor één of meerdere thema’s. Vergelijken we de samenwerking met Logo’s met de overige partners dan valt verhoudingsgewijs op dat:
de scholen voor gezondheid verschillende soorten samenwerking hebben met het Logo, echter minder veelzijdig dan met hun externe dienst, de gemeente/stad en de preventiewerkers.
in verhouding tot andere partners de klemtoon in de samenwerking met de Logo’s ligt op het aanreiken van projecten/acties die de school zelf kan doen daarnaast ondersteunen ze ook relatief vaak de scholen via het aanreiken van voorlichtingsmaterialen of het geven van infosessies.
Kortom: de Logo’s zijn een partner voor secundaire scholen wat betreft hun gezondheidsbeleid voor het personeel. De samenwerking betreft verschillende gezondheidsthema’s. Ze werken samen met ruim 1 op 3 secundaire scholen. Wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over het aanreiken van projecten voor de school; daarnaast ook relatief vaak over het aanreiken van voorlichtingsmaterialen en het geven van infosessies. Dit is logisch binnen hun opdracht van disseminatie. Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,3 soorten samenwerking met de mutualiteiten aan. Bij een samenwerking met de mutualiteiten bestaat deze vooral uit het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (78 %), daarnaast ook uit het geven van infosessies (22 %) en het aanreiken van projecten/acties die de school kan doen (19 %). Vergelijken we het aanbod van de mutualiteiten met dat van de overige partners valt op dat:
scholen verschillende soorten samenwerking hebben met de mutualiteiten, echter minder veelzijdig dan de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, de gemeente/stad, de preventiewerkers en het Logo.
in vergelijking tot andere partners schiet er niet echt een soort samenwerking uit.
Kortom: de mutualiteiten zijn partners voor secundaire scholen, met name een belangrijke partner voor het gezondheidsthema evenwichtige voeding. Ze werken samen met een kleiner aantal secundaire scholen. Wanneer ze met scholen samenwerken gaat het verhoudingsgewijs vaak over occasionele samenwerkingsverbanden.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
347
Secundaire scholen gaan gemiddeld 1,2 soorten samenwerking aan met diëtisten of cateraars. Als er wordt samengewerkt met deze partner gebeurt dit overwegend voor het aanleveren van voorlichtingsmaterialen (46 %) en het geven van infosessies (37 %). Vergelijken we de samenwerking met de overige partners dan valt op dat het, logischerwijze, gaat om een eenzijdige samenwerking wat het gezondheidsthema (=voeding) betreft. Kortom: de diëtist/cateraar is een partner voor secundaire scholen, met name een belangrijke partner voor het thema gezonde voeding. Ze werken samen met een minderheid van de secundaire scholen (1 op 5) en wanneer ze met scholen samenwerken gaat het bijna uitsluitend over occasionele samenwerkingsverbanden zoals het geven van infosessies en het aanreiken van voorlichtingsmaterialen.
Algemeen kunnen we besluiten voor de samenwerking rond het gezondheidsbeleid voor het onderwijspersoneel in het secundair onderwijs:
De externe diensten voor preventie en bescherming op het werk zijn de voornaamste partner van de secundaire school voor wat betreft het gezondheidsbeleid voor het personeel.
Duurzame samenwerkingsverbanden (ondersteuning en schoolbegeleiding) worden over het algemeen veel minder uitgebouwd dan occasionele samenwerking (materialen, projecten en gastlessen) en logistieke ondersteuning (infrastructuur en financiële middelen).
De duurzame samenwerkingsverbanden worden vooral teruggevonden in de samenwerking van secundaire scholen met de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk en met de preventiewerkers.
VOOR WELKE THEMA’S WORDT NASCHOLING GEVOLGD? In bijna 2 op 3 secundaire scholen (67 %) hebben sleutelfiguren, die werken naar de personeelsleden toe, een vorming of nascholing gevolgd rond gezondheid in het personeelsbeleid (directieleden, coördinatoren, beleidsondersteuners, preventieadviseur,…). Dat is beduidend meer dan in het basisonderwijs (40 %). 2 op de 10 secundaire scholen geeft aan dat er geen vorming of nascholing wordt gevolgd (20 %). Wanneer er een vorming of nascholing werd gevolgd was dit overwegend voor het gezondheidsthema mentaal welbevinden (86 %) en voor het thema alcohol en drugs (55 %). De rest van de thema’s (voeding, beweging, roken en suïcidepreventie) schommelen rond de 30 %. Over het algemeen worden in het secundair onderwijs door de personeelsleden meer vormingen gevolgd voor de thema’s mentaal welbevinden, alcohol en drugs, suïcidepreventie en roken dan in het basisonderwijs. In het basisonderwijs worden dan meer vormingen gevolgd voor de thema’s voeding en beweging. Het hoge aantal gevolgde opleidingen voor de thema’s alcohol en drugs door het schoolpersoneel van het secundair onderwijs is mogelijks te verklaren vanuit hun context en de schaalgrootte van deze scholen. Leraren in het secundair onderwijs worden in tegenstelling tot leraren van het basisonderwijs veel meer geconfronteerd met een leefwereld van leerlingen/jongeren waarin alcohol- en druggebruik een realiteit is. Het thema is daardoor sterker aanwezig in het secundair onderwijs. Maar opnieuw dient de vraag gesteld in hoeverre de respondenten hier verwijzen naar vormingen i.k.v. gezondheidswerking voor personeel of voor leerlingen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
348
Algemeen kan men stellen dat in het secundair onderwijs overwegend vormingen werden gevolgd voor de thema’s alcohol & drugs en mentaal welbevinden. Vergeleken met het basisonderwijs is de grote aandacht voor het volgen van vormingen rond suïcidepreventie opmerkelijk. Opnieuw rijst het vermoeden dat een aantal respondenten het vormingsaanbod voor de werking naar leerlingen en deze naar personeel door elkaar haalt.
Thema van vorming
Totaal
1 Evenwichtige voeding
62
30 %
2 Beweging
60
29 %
3 Roken
56
27 %
4 Alcohol & drugs
112
55 %
5 Mentaal welbevinden
176
86 %
6 Suïcidepreventie
59
29 %
7 Voor andere gezondheidsthema's dan voorgaande.
32
16 %
8 Weet niet
4
2%
Totaal aantal respondenten: 205
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
OP BASIS WAARVAN WORDEN DE PRIORITEITEN IN DE GEZONDHEIDSWERKING GEKOZEN? De prioriteiten binnen het werken aan een personeelsbeleid worden overwegend gekozen op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van de personeelsleden met betrekking tot het gezondheidsbeleid (48 %). In 4 op 10 gevallen gebeurt dit ook op basis van beschikbare gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de personeelsleden leven (40 %) en op basis van wettelijke richtlijnen (40 %). Het antwoordenpatroon komt in sterke mate overeen met dat van het basisonderwijs. Dit antwoordenpatroon laat duidelijk een aandacht voor evidence-based werken zien voor wat betreft het selecteren van prioriteiten in de werking. We willen hierbij, net zoals in het basisonderwijs, een randbedenking maken. De vraagstelling peilt naar de aandacht voor het selecteren van prioriteiten in de gezondheidswerking op basis van de schoolspecifieke behoeften en de specifieke wensen en verwachtingen op school. De vraagstelling doet hierbij geen uitspraak over de kwaliteit van de gegevens die men hiervoor gebruikt. Concreet: de twee antwoordcategorieën die aanzetten met ‘op basis van beschikbare gegevens …’ kunnen breed geïnterpreteerd worden en dit lijkt ons ook door de respondenten te zijn gebeurd. Zo toont de praktijk aan dat prioriteiten vaak niet geselecteerd worden op brede en/of gestructureerde bevragingen, maar op een occasionele, zelfs eenmalige verzameling van gegevens in bijvoorbeeld een werkgroep gezondheid of op de niet-systematische, soms gevoelsmatige inventarisatie van specifieke problemen op school.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
349
Op basis waarvan kiest u huidig schooljaar of de voorbije 3 jaar prioriteiten binnen het werken aan een personeelsbeleid rond gezondheid?
Totaal
1 Op basis van wettelijke richtlijnen.
123
40 %
2 Op basis van richtlijnen geformuleerd door de koepel.
52
17 %
3 Op basis van voorstellen geformuleerd door externen (vb. externe dienst, ...).
72
24 %
4 Op basis van beschikbare gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de personeelsleden leven.
122
40 %
5 Op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van de personeelsleden met betrekking tot het gezondheidsbeleid.
145
48 %
6 Wij kiezen onze prioriteiten niet op basis van één van bovenstaande opties.
31
10 %
7 Weet niet
32
10 %
% van antwoorden
Totaal aantal respondenten: 305
%
0% 20% 40% 60% 80%
WORDT DE WERKING ROND GEZONDHEID GEËVALUEERD? De helft van de secundaire scholen (50 %) geeft aan het beleid rond gezondheid voor het personeel te evalueren. 1 op de 4 scholen (25 %) gebruikt deze gegevens om de acties rond gezondheid voor het personeel bij te sturen. 1 op 5 scholen (20 %) gaat met deze gegevens zelfs het beleid rond gezondheid voor het personeel bijsturen. Met de helft van de secundaire scholen die aandacht hebben voor evaluatie kan er gesproken worden van een duidelijke aandacht voor evidence-based werken voor wat betreft de indicator evalueren. Hetzelfde beeld is zichtbaar voor het basisonderwijs, echter in iets mindere mate. We willen hierbij een eerdere bedenking herhalen. De vraagstelling peilt naar de aandacht voor evaluatie en het gebruik van de resultaten in de gezondheidswerking. De vraagstelling doet hierbij geen uitspraak over de kwaliteit van de uitgevoerde evaluatie, noch over het correcte gebruik van de resultaten ervan. Evaluatie kan in deze vraagstelling breed geïnterpreteerd worden, er werden geen criteria gesteld in de vraagstelling. Zo toont de praktijk aan dat evaluatie op scholen vaak gebeurt op het niveau van concrete acties en zich beperkt tot een open procesbevraging zonder design. Concreet: de open bevraging van betrokken leraren na een project of actie in de leraarskamer of in een werkgroep, het peilen of inschatten van de tevredenheid over een actie bij de deelnemende personeelsleden, …
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
350
Wordt (/is) de werking in het beleid rond gezondheid voor personeel geëvalueerd (de voorbije 3 jaar) binnen de school?
Totaal
1 Ja, en wij gebruiken deze gegevens om het beleid rond gezondheid voor het personeel bij te sturen.
60
20 %
2 Ja, en deze gegevens worden gebruikt om de acties rond gezondheid voor het personeel bij te sturen.
77
25 %
3 Ja, maar wij gebruiken deze gegevens niet.
16
5%
4 Neen, wij evalueren ons beleid rond gezondheid voor het personeel niet.
97
32 %
5 Weet niet
55
18 %
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.2 Resultaten van een algemeen gezondheidsbeleid in het secundair onderwijs: bespreking van componenten Voorafgaande opmerking: De bevraging van scholen naar hun gezondheidsbeleid voor personeel is een verkorte vragenlijst van het bevragingsinstrument voor bedrijven. Het is ook een opvallend kortere vragenlijst dan voor de leerlingen. Dit houdt in dat de scores gemiddeld berekend zijn op kleinere sets indicatoren en vragen dan voor het gezondheidsbeleid in andere bedrijven en dan voor het gezondheidsbeleid voor leerlingen in scholen. Of anders: een enkele vraag kan hier een veel grotere invloed op de score hebben dan in de bevraging van overige bedrijven of in de bevraging van het gezondheidsbeleid voor leerlingen. Interpretatie van de gegevens, bijvoorbeeld in relatie tot schoolkenmerken en vooral in vergelijking met overige bedrijven of de schoolwerking naar leerlingen, dient dus met de nodige voorzichtigheid te gebeuren.
De gemiddelde totaalscore van het personeelsbeleid volgt een normaalverdeling. Het grootst aantal scholen scoort tussen 21 en 50 (op 100). Slechts enkele secundaire scholen behalen een score hoger dan 50 voor het gezondheidsbeleid personeel. De secundaire scholen behalen gemiddeld een score van 28,9 voor het gezondheidsbeleid bij hun personeel (mediaan=29,4). Er is een grote spreiding tussen de scores onderling zichtbaar: de minimumscore is 0 terwijl de maximumscore 81,2 bedraagt.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
351
De component beleidsmatige aanpak behaalt gemiddeld een lage score: 1,6 (op 10). De helft van de scholen scoort zelfs minder dan 1,4 (= mediaan). De uitkomsten liggen sterk verspreid: we zien een minimumscore van 0 en een maximumscore van 7,1.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
352
Voor de componentscore betrokkenheid benadert een groot aantal basisscholen de gemiddelde score 4,2 (op 10). De mediaan (4,5) valt ongeveer samen met het gemiddelde: iets meer dan de helft van de basisscholen scoort hoger dan het gemiddelde, een kleine helft lager. De scores voor betrokkenheid liggen sterk verspreid: algemeen kan men stellen dat ook het aantal scholen verspreid is over de score-as, zo zijn er een aantal secundaire scholen die zeer slecht scoren op betrokkenheid, daartegenover scoren een aantal scholen dan weer zeer goed (minimumscore is 0; maximumscore is 9,5).
De gemiddelde score voor de componentscore deskundigheid is 3,1 (op 10). Dat is beduidend hoger dan voor het basisonderwijs. De scores tussen de scholen zijn diffuus over de grafiek verspreid: een aantal scholen scoort zeer laag, een aantal scholen middelmatig hoog en daartussen niets. Dit heeft onder andere te maken met het gegeven dat deze componentscore berekend is op een beperkte set van vragen (= 2 vragen).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
353
De grafiek vertoont een neerwaartse daling. Het gemiddelde is 3,5 (op 10). De scores zijn sterk verspreid en eerder diffuus (minimum= 0; maximum= 10). Iets meer dan de helft van de scholen scoort lager dan het gemiddelde (mediaan= 3,1). Opnieuw merken we op dat deze componentscore gebaseerd is op een beperkte set van vragen (= 2 vragen).
Noch voor de totaalscore van het algemeen gezondheidsbeleid voor personeel, noch voor componentscores heeft één van de schoolkenmerken een significante invloed. Of anders: de schoolgrootte, het onderwijstype (regulier, buitengewoon), de aanwezigheid van doelgroepleerlingen, noch de ligging van de school (centrumstad, niet-centrumstad) maken enig significant verschil uit voor het gezondheidsbeleid dat de secundaire school voor haar personeel voert.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
354
Omwille van de talrijke (kleine) groepen in de onderwijsvormen kunnen we niet de significantie van de verschillen nagaan. Wanneer we de nominale scores van de (‘grote’) onderwijsvormen analyseren, merken we slechts (heel) kleine verschillen. Deze kleine verschillen en de methodologische bedenking dat de beknopte vragenlijst voor personeel ervoor zorgt dat de berekening van sommige componenten op een basis van slechts enkele vragen gebeurt, laten niet toe hieruit tendensen of conclusies te formuleren. Er is enkel een significant verschil gevonden voor de component deskundigheid voor de onderwijsgraden: de gemiddelde score van een secundaire school met enkel hogere graden ligt significant lager dan deze met 1ste en (één van) hogere graden. Ook hier kunnen we geen sluitende conclusies uit trekken, gezien het beperkte set vragen waarop de score gebaseerd is.
Globaal stellen we voor het gezondheidsbeleid dat secundaire scholen voor hun personeel voeren het volgende vast:
De beleidscomponenten betrokkenheid en in mindere mate evidence based werken behalen de hoogste gemiddelde score. Hoewel de nominale scores nog niet echt hoog zijn, merken we dat in veel secundaire scholen gezondheidsthema’s in het personeelsbeleid worden besproken en het personeel hierbij betrokken wordt. Bovendien doen heel wat scholen voor de selectie van prioriteiten beroep op schoolspecifieke gegevens en worden er acties of beleid geëvalueerd. Wat betreft de component evidence based werken, blijven de eerder geformuleerde kanttekeningen uiteraard geldig.
Voor de component deskundigheid zet het secundair onderwijs een gemiddeld ietwat lagere gemiddelde score neer. We stellen vast dat er door scholen nascholing wordt gevolgd, maar met de methodologische beperking van de scoreberekening (zie vroeger) en waarvan we op vraagniveau afvragen of alle respondenten voldoende het onderscheid tussen de nascholingen m.b.t. werking naar leerlingen en personeel in het
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
355
oog hielden, kunnen we hier geen sluitende conclusies aan vasthangen. De uitbouw van een samenwerking rond het gezondheidsbeleid voor personeel is er voor een aantal scholen. Vooral wat betreft de duurzame samenwerkingsverbanden scoort het secundair onderwijs beter dan het basisonderwijs.
De component beleidsmatige aanpak zet een beduidend lagere score neer. Het gezondheidsbeleid voor het personeel wordt in een aantal scholen nog te weinig verankerd in beleidsdocumenten.
Vergelijken we het gezondheidsbeleid voor personeel tussen basis- en secundair onderwijs dan valt op dat in het secundair onderwijs enkel de component beleidsmatige aanpak zeer laag scoort, in het basisonderwijs heeft ook de component deskundigheid een zeer lage gemiddelde score. De gemiddelde score van de overige componenten ligt in het secundair onderwijs globaal wat hoger dan in het basisonderwijs.
Voor alle beleidscomponenten is er nauwelijks een significante invloed van het aantal leerlingen, het onderwijstype, de onderwijsvorm, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen of de ligging. De enige uitzondering leidt omwille van de beknopte vragenlijst, niet tot conclusies.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
356
1.3 Resultaten van een voedingsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking indicatoren
Wat betreft de aanwezigheid van educatieve materialen zien we een groot verschil ten aanzien van wat de school voorziet voor de leerlingen: geven bijna 9 op 10 secundaire scholen aan materialen te gebruiken en deel te nemen aan projecten over voeding, dan signaleert minder dan 1 op 3 secundaire scholen (28 %) te werken met voorlichtingsmaterialen of met projecten gericht naar het schoolpersoneel. Over welke concrete materialen die de scholen gebruiken gaat het dan? Bijna 1 op 5 secundaire scholen (19 %) geeft aan gebruik te maken van de actieve voedingsdriehoek, ongeveer 1 op 10 secundaire scholen (10 %) nemen deel aan een ‘fruit op het werk’-project. Daarnaast organiseren enkele scholen een voordracht of workshop over gezonde voeding (4 %) of gebruiken ze de voedingstests (2 %). Een gelijklopend beeld met het basisonderwijs, waar ook door een minderheid van de scholen met slechts enkele voorlichtingsmaterialen en projecten wordt gewerkt.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
357
Aan welke acties of projecten doet (/deed) uw school mee of welke methodieken omtrent evenwichtige voeding worden (/werden) er (de voorbije 3 jaar) voor het schoolpersoneel gebruikt?
Totaal
1 Actieve voedingsdriehoek
58
19 %
2 Jobfit
0
0%
3 NV Gezond
0
0%
4 Fruit op het werk (varianten: Fruit@Work, Fruit up your work)
31
10 %
5 Voedingstest; vb. fruittest, vochttest, … op www.gezondheidstest.be of www.mijndriehoek.be
7
2%
6 Voordrachten of workshops of gezondheidssessies omtrent evenwichtige voeding
12
4%
7 Winkeloefening of sessie etiket lezen (of varianten)
0
0%
8 Elektrokoffer
2
1%
9 Gezonde voeding op de werkvloer (Logo Kempen)
0
0%
10 Andere methodieken, acties of projecten: ...
23
8%
11 Onze school doet niet mee met acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent evenwichtige voeding voor het personeel.
172
56 %
12 Weet niet
49
16 %
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Gevraagd naar een beperkend en stimulerend beleid voor personeel wat betreft een aantal voedingsmiddelen, wordt er overwegend gekozen voor stimulerende maatregelen. Bijna 4 op 10 secundaire scholen (38 %) voerde de voorbije jaren een beleid bij het schoolpersoneel om de consumptie van voorkeurvoedingsmiddelen/dranken (zoals algemeen evenwichtige voeding, fruit, groenten, melk of water) te bevorderen. Ongeveer 3 op 10 secundaire scholen (30%) geeft aan de voorbije 3 jaar een beleid bij het schoolpersoneel te hebben gevoerd om de consumptie van voedingsmiddelen/dranken (zoals suikersnoep of zoute of vette tussendoortjes of frisdrank) te verminderen. Deze trend zien we ook in het basisonderwijs, zelfs in sterkere mate.
Beleid bij het schoolpersoneel om de consumptie van voedingsmiddelen/dranken te bevorderen?
Totaal
1 Ja
117
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
358
% van antwoorden
%
38 %
2 Neen
180
59 %
Beleid bij het schoolpersoneel om de de 3 Weet niet van consumptie voedingsmiddelen/dranken te Totaal aantal respondenten: 305 verminderen?
8 Totaal
1 Ja
91
30 %
2 Neen
199
65 %
3 Weet niet
15
5%
% van antwoorden 0%
Totaal aantal respondenten: 305
0%
3% %
20% 40% 60% 80%
20% 40% 60% 80%
Als secundaire scholen een beleid voeren met betrekking tot het stimuleren en/of beperken van de consumptie van voedingsmiddelen gaan ze in 80 % van de gevallen het aanbod beperken/bevorderen in de eigen voorzieningen. Vaak wordt ook bij gelegenheden zoals recepties het gezonde voorbeeld gegeven (53 %). Daarnaast gaan secundaire scholen in 20 % van de gevallen extra promotie voeren voor voorkeurproducten (bv. voorkeur keuzes worden extra aangeduid, voedingswaarde wordt vermeld, bordje of slogan bij de voorkeur keuze) of informatie geven over evenwichtige voeding op een bijeenkomst met het personeel (18 %). Omgekeerd maken secundaire scholen met een beleid tot het stimuleren en beperken van voeding, zelden gebruik van hun intranet zoals Smart School e.d. om informatie over evenwichtige voeding te geven (7 %). Ze organiseren zelden infosessies over evenwichtige voeding (7 %). Ook een bewuste prijspolitiek voeren met aandacht voor verschillende prijszetting voor evenwichtige en minder evenwichtige producten gebeurt niet zo vaak (11 %). In het secundair onderwijs schenkt men hier echter al iets meer aandacht aan dan in het basisonderwijs, hoewel het gebruik van werkvormen algemeen beperkt blijft.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
359
Hoe voert (/voerde) uw school (de voorbije 3 jaar) een beleid bij het schoolpersoneel om de consumptie van deze voedingsmiddelen/dranken te verminderen of te bevorderen?
Totaal
1 Informatie geven over evenwichtige voeding op een bijeenkomst of vergadering met personeel.
24
18 %
2 Organiseren van een infosessie over evenwichtige voeding.
9
7%
3 Het aanbod beperken/bevorderen in de eigen voorzieningen.
109
80 %
4 Extra promotie voor deze producten (vb.: voorkeur keuzes worden extra aangeduid, voedingswaarde wordt vermeld, bordje of slogan bij de voorkeur keuze)
28
20 %
5 Aan de hand van een prijsbeleid (De producten worden duurder of goedkoper gemaakt dan de alternatieven.)
15
11 %
6 Bij gelegenheden zoals recepties het gezonde voorbeeld geven.
73
53 %
7 De beperking/bevordering van het aanbod opnemen in de overeenkomsten met externen (uitbating van infrastructuur).
16
12 %
8 Op het intranet wordt informatie over evenwichtige voeding vermeld (vb. recepten of een voedingstest).
10
7%
9 Andere strategieën:
10
7%
10 Weet niet
5
4%
Totaal aantal respondenten: 137
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Wat de aanbodkanalen in de school betreft hebben secundaire scholen, in vergelijking met basisscholen, gewoonlijk veel meer aanbodkanalen dan basisscholen voor hun personeel. Dit is een logische vaststelling, daar de aanbodkanalen vaak dezelfde zijn als voor de leerlingen. Zoals eerder vastgesteld in het voedingsbeleid voor leerlingen beschikt de secundaire school over heel wat meer aanbodkanalen voor dranken en tussendoortjes dan de basisschool. In 7 op 10 secundaire scholen heeft het personeel toegang tot een waterfontein of waterreservoir (69%). Opvallend is vooral de aanwezigheid van verdeelautomaten, deze staat in schril contrast tot de situatie in het basisonderwijs. Het schoolpersoneel heeft in 3 op 4 secundaire scholen toegang tot een drankenautomaat (75 %), de helft beschikt over warme drankenautomaten (50 %) en nog eens 18 % beschikt over een snackautomaat. De vergelijking met de aanbodkanalen voor de leerlingen leert ons dat in een aantal secundaire scholen er drankenautomaten in bijvoorbeeld de leraarskamer staan die niet toegankelijk zijn voor de leerlingen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
360
Ruim 6 op 10 secundaire scholen (61 %) heeft een broodjeszaak in de omgeving. Ruim 4 op 10 secundaire scholen (44 %) heeft een schoolrestaurant en 32 % een kantine of cafetaria voor het personeel. Wat betreft schoolrestaurant, cafetaria of kantine menen we een verkeerd beeld te zien omwille van de verwarring met de bevraging voor leerlingen en ruis op de vraagstelling:
ongeveer 60 % van de secundaire scholen biedt zijn leerlingen warme maaltijden aan, in de meeste van die scholen kunnen ook personeelsleden ’s middags warme schoolmaaltijden eten;
anderzijds lijkt het ons vreemd dat bijna de helft van de secundaire scholen zouden beschikken over een apart schoolrestaurant voor het personeel.
Tot welke van volgende faciliteiten heeft het schoolpersoneel toegang om voedingsmiddelen of drank op uw school of in de buurt van de school te kopen/krijgen?
Totaal
1 Een kantine, cafetaria
97
32 %
2 Een winkel
62
20 %
3 Drankenautomaat (vb. water, fruitsap, frisdranken)
229
75 %
4 Snackautomaat (vb. chocoladereep, suikerwafels, suikersnoep)
55
18 %
5 Melkautomaat
41
13 %
6 Warme drankenautomaat (vb. koffie, thee, soep)
153
50 %
7 Waterfontein of waterreservoir
210
69 %
8 Broodjeszaak
187
61 %
9 Schoolrestaurant
134
44 %
10 Afhaalrestaurants in de buurt
32
10 %
11 Geen van bovenstaande
2
1%
12 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Dranken die bijna steeds aanwezig zijn in de leraarskamer of tijdens een vergadering zijn koffie of thee (96 %) en water (90 %). Ruim 4 op 10 secundaire scholen (41 %) voorzien ook fruitsap. Ongeveer 3 op 10 secundaire scholen serveren soep (30 %), dat zijn er evenveel dan zij die gewone (30 %) of light frisdranken (27 %) voorzien.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
361
Omgekeerd worden zelden alcoholische dranken (5 %) geserveerd in de leraarskamer of tijdens een vergadering. Amper 4 % van de secundaire scholen biedt geen dranken aan bij vergaderingen of in de leraarskamer. Het beeld is globaal gelijk aan de situatie in het basisonderwijs, met één uitzondering: in secundaire scholen worden in heel wat meer scholen frisdranken aangeboden in de leraarskamer of tijdens vergaderingen.
Dranken beschikbaar bij een vergadering of in de leraarskamer
Totaal
1 Er worden geen dranken aangeboden bij vergaderingen of in de leraarskamer.
11
4%
2 Water
274
90 %
3 Soep
92
30 %
4 Koffie of thee
292
96 %
5 Fruitsap
126
41 %
6 Melkproducten (niet bedoeld als koffiemelk)
18
6%
7 Light of zero frisdranken
81
27 %
8 Gewone frisdranken
92
30 %
9 Alcoholische dranken
15
5%
10 Andere:
0
0%
11 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Tijdens een vergadering of in de leraarskamer zijn er wel eens belegde broodjes beschikbaar met groenten (44 %), met mager beleg (15 %) of zonder groenten (10 %). Enkele secundaire scholen verkiezen bruine of grijze broodjes of boterhammen (17 %). Op vlak van ‘snacks’ zeggen scholen in 25 % van de gevallen fruit aan te bieden. Bijna 3 op 10 secundaire scholen (29 %) bieden chocolade, chips, suikersnoep, zoute snacks, chocomousse, cake of chocoladekoeken aan tijdens vergaderingen of in de leraarskamer. We zien hier dat koeken met een verlaagd vetgehalte of laag vetgehalte weinig populair zijn (9 %). Ruim 3 op 10 secundaire scholen (31 %) zegt geen voedingsmiddelen aan te bieden bij vergaderingen of in de leraarskamer. Als we dit vergelijken met het basisonderwijs valt op dat in deze laatste scholen minder broodjes voorzien tijdens vergaderingen of in de leraarskamer. In het secundair onderwijs zal
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
362
men dan weer minder fruit aanbieden als tussendoortje, dan in het basisonderwijs. Voor het overige is er een gelijkaardige situatie in basis- en secundair onderwijs.
Voedingsmiddelen beschikbaar bij een vergadering of in de leraarskamer
Totaal
1 Er worden geen voedingsmiddelen aangeboden bij vergaderingen of in de leraarskamer.
94
31 %
2 Vers fruit
76
25 %
3 Yoghurt, pudding of vla
16
5%
4 Rijstkoeken, peperkoeken, granenkoeken, droge koek of kinderkoek, cake met een verlaagd vetgehalte of andere koeken met een verlaagd of laag vetgehalte (< 20g vet/100g)
28
9%
5 Chocolade, chips, suikersnoep, zoute snacks, chocomousse of koeken met een vetgehalte hoger dan 20g vet/100g koek of arm aan vezels (vb. wafel, chocoladekoek, gebak, cake, koffiekoeken, enz.)
89
29 %
6 Belegde broodjes met groenten
134
44 %
7 Belegde broodjes met mager beleg
45
15 %
8 Bruine of grijze broodjes of boterhammen
53
17 %
9 Belegde broodjes zonder groenten
32
10 %
10 Andere:
12
3%
11 Weet niet
1
0%
% van antwoorden
Totaal aantal respondenten: 305
0%
%
20% 40% 60% 80%
1.4 Resultaten van een voedingsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten. In de bevraging van het basisonderwijs (BaO) en secundair onderwijs (SO) omtrent een voedingsbeleid voor het schoolpersoneel werden de drie componenten van een voedingsbeleid op school opgenomen:
De voorlichting van het personeel over evenwichtige voeding (beperkt opgenomen via één vraag).
De reglementering en afspraken rond voeding op schoolniveau.
Het aanbod van voeding en dranken op school.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
363
Voor de totaalscores voor voeding zien we dat het overgrote deel van de secundaire scholen hierop erg laag scoort: het overgrote deel van de scholen scoort lager dan 10. We krijgen een gemiddelde van 17,7. De scores liggen over het algemeen sterk verspreid. Voor het voedingsbeleid voor het personeel behalen de secundaire scholen maximum 67,7. Hier zien we dat er een duidelijk verschil is tussen het voedingsbeleid voor personeel in vergelijking met het voedingsbeleid voor leerlingen. Het gezondheidsthema evenwichtige voeding heeft nog geen duidelijke plaats gekregen in de agenda en planning van het personeelsbeleid in veel secundaire scholen. De gemiddelde totaalscore voor het voedingsbeleid stemt overeen met deze die we zien voor het basisonderwijs. Wanneer we de grafieken vergelijken zien we wel dat verhoudingsgewijs meer basisscholen een (relatief) hoge score behalen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
364
De schoolgrootte, het onderwijstype, de onderwijsgraad, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging van de school hebben geen significante invloed op de gemiddelde totaalscores voor voeding. Voor de onderwijsvorm konden we de significantie niet nagaan omwille van de vele groepen en de grootte van veel groepen. Als we naar de nominale totaalscores kijken dan zien we nauwelijks verschillen tussen de ‘grote’ onderwijsvormen. Enig verschil zien we wel tussen het aanbod van 1e graad en ASO/TSO/BSO in de bovenbouw: de onderwijsvormen 1e graad scoren iets beter. Dit (kleine) verschil in de totaalscore is een gevolg van het verschil voor de component reglementering. Of concreet: secundaire scholen met een 1e graad besteden iets meer aandacht aan een beleid om de consumptie van voedingsmiddelen en dranken bij hun personeel te verminderen of te bevorderen dan de ‘grote’ onderwijsvormen in de bovenbouw.
Onderwijsvorm
N
Totaalscore voeding (op 100)
Regelgeving (op 10)
Aanbod (op 10)
1e graad A-stroom
188
18,73
2,13
1,55
1e graad B-stroom
123
19,54
2,32
1,50
ASO
114
16,49
1,78
1,49
TSO
154
17,48
1,98
1,46
KSO
9
8,11
0,37
1,35
BSO
140
17,28
1,92
1,49
DBSO
10
17,12
1,85
1,55
OV1
12
14,97
1,64
1,32
OV2
7
20,45
2,68
1,26
OV3
17
17,40
2,00
1,43
OV4
4
20,36
2,58
1,38
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
365
We noteren een gemiddelde van 2. Een zeer kleine minderheid behaalt een hoge score, de meeste secundaire scholen scoren een 0.
De grafiek van de componentscores aanbod volgt een normaalverdeling. De scores liggen heel dicht bij elkaar, met een minimumscore van 0 en een maximumscore van 3,6 en enkele scholen die hier ver bovenuit steken. Het gemiddelde is 1,5. Hieruit kan je dus afleiden dat voor het personeel het vaak gaat om een eerder onevenwichtig (en beperkt) aanbod. Dit is een gelijkaardige situatie met het basisonderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
366
De schoolgrootte, de onderwijsgraad, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging hebben geen significante invloed op de componentscores.
Uit de gemiddelde scores van de secundaire scholen blijkt dat voor de beleidscomponenten voeding zwakke scores worden behaald. Voor de beleidscomponent reglementering wordt de hoogste score behaalt, de beleidscomponent aanbod scoort opvallend zwak. We kunnen besluiten dat secundaire scholen ten opzichte van hun personeel een veel minder sterk uitgewerkt voedingsbeleid hebben dan voor hun leerlingen. Niet echt een verrassende vaststelling omwille van de educatieve basisopdracht van scholen en het functioneren van beide groepen hierin (leeromgeving vs werkomgeving).
1.5 Resultaten van een bewegingsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren.
Gevraagd naar aanwezige materialen en projecten rond beweging voor het personeel antwoorden slechts 3 op 10 secundaire scholen (30 %) positief. Hiermee scoort het secundair onderwijs beter dan het basisonderwijs. De methodiek die het meeste wordt gehanteerd zijn groepsevenementen zoals start to (run, bike, swim,…) (15%), maar dan nog slechts in beperkte mate. De actieve voedingsdriehoek (5 %) en Ik Kyoto (5 %) zijn minder populair. Vermelden we nog deelname van een absolute minderheid van secundaire scholen aan 10.000 stappen (3 %) en Bike to work (3 %) dan zijn we rond voor wat betreft de aanwezigheid van materialen en projecten voor het personeelsbeleid over beweging in het secundair onderwijs. Merk op: ondanks het feit dat 10.000 stappen eind 2012 nog niet was gepromoot in onderwijs, doen reeds 3% van de
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
367
secundaire scholen mee. De volgende jaren zal 10.000 stappen specifiek gepromoot worden naar onderwijs.
Aan welke acties of projecten doet (/deed) de school mee of welke methodieken omtrent beweging worden (/werden) er (de voorbije 3 jaar) voor het schoolpersoneel gebruikt?
Totaal
1 Onze school doet niet mee met acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken omtrent beweging voor het personeel.
181
59 %
2 10.000 stappen en varianten (10.000 stappen Vlaanderen, Ik stap het af!, stappencompetitie van de Vlaamse Liga van Bedrijfssport, ...)
10
3%
3 Actieve voedingsdriehoek
15
5%
4 Start to ... (run, bike, swim, ...)
46
15 %
5 Bike to work
9
3%
6 Ik Kyoto
15
5%
7 Jobfit
1
0%
8 NV Gezond
0
0%
9 Fit & Gezondcharter (Logo region Hasselt)
0
0%
10 Andere methodieken, acties of projecten:
29
10 %
11 Weet niet
35
11 %
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Vergeleken met het basisonderwijs zetten secundaire scholen opmerkelijk meer in op het stimuleren van hun personeel om te bewegen. Bijna 2 op 3 secundaire scholen (63 %) geven aan initiatieven te nemen om beweging bij het schoolpersoneel extra te stimuleren. Secundaire scholen die hun personeel stimuleren tot voldoende beweging besteden aandacht aan sportpromotie door deel te nemen aan bedrijfscompetities (23 %) en in mindere mate door initiatielessen (8 %), een jaarlijkse sportdag (7 %) of kortingen in sportcentra (6 %). Daarnaast wordt ook sterk ingezet op het promoten van actieve verplaatsing. Dit gebeurt vooral door het voorzien van fietsvergoedingen hoger dan het wettelijk verplichte (23 %), het beschikbaar stellen van dienstfietsen (15 %) en het beperken van het aantal parkeerplaatsen voor auto’s (9 %). Tenslotte wordt dagelijks bewegen gepromoot via het aanmoedigen van trapgebruik (17 %) en lunchwandel-activiteiten (6 %). Korte bewegingssessies tijdens de werkdag komen zelden voor (3 %).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
368
Basisscholen zetten quasi enkel in op actieve verplaatsing met de fiets en hanteren hiervoor een beperkt aantal (feitelijk één) strategieën. In het secundair onderwijs zetten scholen ook in op verplaatsing te voet en op sportpromotie via competities en initiaties en hanteren ze hiervoor meerdere strategieën, bovendien gebeurt dit in heel wat meer scholen.
Initiatieven, voorbije 3 jaar om het schoolpersoneel te stimuleren om te bewegen
Totaal
1 Er worden geen initiatieven genomen op onze school om beweging bij het schoolpersoneel extra te stimuleren.
96
31 %
2 Korte bewegingssessies van een tiental minuten (stretching, lichaam losschudden)
10
3%
3 Lunchwandel activiteiten / Wandelgroepen
18
6%
4 Fietsvergoedingen (hoger dan het wettelijk verplichte)
69
23 %
5 Vergoeding voor verplaatsing te voet
3
1%
6 Bedrijfscompetities (bv. voetbal, basket, …)
71
23 %
7 Initiatielessen
24
8%
8 Aanmoedigen trapgebruik
51
17 %
9 Korting op abonnement in sportcentra
17
6%
10 Korting in sportzaken
3
1%
11 Persoonlijke fitheidstesting
3
1%
12 Jaarlijkse sportdag (buiten de sportdag voor leerlingen)
21
7%
13 Aansluiting bij bedrijfssportbond (Vlaamse Liga van Bedrijfssport)
0
0%
14 Beschikbaarheid van dienstfietsen
46
15 %
15 Beperking van het aantal parkeerplaatsen voor auto’s om fietsen en wandelen te promoten
26
9%
16 Gepersonaliseerd transportplan voor het personeelslid om fietsen en wandelen te promoten
0
0%
17 Andere:
28
9%
18 Weet niet
19
6%
Totaal aantal respondenten: 305
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
369
20% 40% 60% 80%
%
Algemeen zijn materiële faciliteiten voor bewegings- en sportactiviteiten ruim aanwezig in secundaire scholen. De situatie oogt duidelijk beter dan voor het basisonderwijs (en dan voor andere bedrijven in Vlaanderen). Net zoals in het basisonderwijs scoort de fietsstalling het hoogst: Bijna 9 op 10 secundaire scholen (86 %) beschikt over een fietsstalling. Het beschikken over een (veilige) fietsenstalling is een belangrijke voorwaarde om binnen de school het personeel (en de leerlingen) tot actieve verplaatsing te stimuleren, net zoals kleedkamers en douches. Bijna de helft van de secundaire scholen (46 %) rapporteert douches met kleedkamers beschikbaar te stellen voor het personeel. Ook voorzien 16% van de secundaire scholen bedrijfsfietsen voor het personeel. Bijna een kwart van de secundaire scholen (22 %) stelt wel eens sportmaterialen beschikbaar en ruim 1 op 10 secundaire scholen (11 %) beschikt over een fitnessruimte om hun personeel te stimuleren tot sporten. Om te stimuleren tot meer beweging in het dagelijkse leven maakt 8 % van de scholen gebruik van de stappentellers voor bewustwording. Ook uit de aanwezigheid van bewegings- en sportfaciliteiten blijkt dat secundaire scholen, in tegenstelling tot basisscholen, zowel inzetten op actieve verplaatsing, als op sportpromotie en bewegen in het dagelijkse leven.
Welke faciliteiten heeft uw school gedurende de voorbije 3 jaar ingezet om lichaamsbeweging bij het schoolpersoneel te stimuleren?
Totaal
1 Fietsstalling
261
86 %
2 Bedrijfsfietsen
49
16 %
3 Douches met kleedkamers
140
46 %
4 Sportmaterialen
67
22 %
5 Stappentellers
23
8%
6 Fitnessruimte
35
11 %
7 De school zet geen faciliteiten in om lichaamsbeweging bij het personeel te stimuleren.
30
10 %
8 Andere:
22
7%
9 Weet niet
4
1%
Totaal aantal respondenten: 305
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
370
20% 40% 60% 80%
%
Algemeen kunnen we stellen dat secundaire scholen die bewegings- en sportfaciliteiten voorzien die overwegend beschikbaar stellen tijdens de schooldagen, buiten de schooldagen kan het personeel in mindere mate gebruikmaken van deze faciliteiten. Zo zien we bijvoorbeeld dat secundaire scholen die douches met kleedkamers voorzien voor het personeel tijdens de schooldagen deze slechts in de helft van de gevallen ook ter beschikking stellen buiten de officiële werkuren (81 % tijdens en 39 % buiten de officiële werkuren). Hier zijn evenwel twee uitzonderingen op. Wanneer secundaire scholen stappentellers voorzien, worden deze zowel beschikbaar gesteld binnen (61 %) als buiten (70 %) de officiële werkuren. Wanneer secundaire scholen een fitnessruimte ter beschikking stellen dan is deze verhoudingsgewijs meer beschikbaar tijdens de pauzes (40 %) en buiten de officiële werkuren (43%), dan tijdens de officiële werkuren (34 %).
Wanneer kunnen personeelsleden gebruik maken van faciliteiten?
Binnen de officiële werkuren
Binnen de pauzes behorend tot de officiële werkuren
Binnen de pauzes niet behorend tot de officiële werkuren
Buiten de officiële werkuren/pauzes
94 %
35 %
28 %
36 %
98 %
33 %
31 %
22 %
81 %
41 %
29 %
39 %
70 %
28 %
19 %
49 %
61 %
35 %
26 %
70 %
34 %
40 %
43 %
43 %
(per rij: N=aantal scholen die aangaven over deze faciliteit te beschikken) Fietsstalling (N= 261) Bedrijfsfietsen (N= 49) Douches met kleedkamers (N= 140) Sportmaterialen (N= 67) Stappentellers (N= 23) Fitnessruimte (N= 35)
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
371
1.6 Resultaten van een bewegingsbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten.
Deze grafiek volgt een normaalverdeling met een verkorte staart aan de linkerkant. De totaalscores voor het aanbod van beweging liggen gemiddeld heel laag: 1,5. De overgrote meerderheid van de secundaire scholen scoren tussen 0,7 en 3,7. Geen enkele school behaalt een hogere score dan 4,5.
Zowel de schoolgrootte, het onderwijstype, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen als de ligging oefenen geen significante invloed uit op de totaalscores voor het bewegingsbeleid specifiek voor het aanbod.
1.7 Resultaten van een rookbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van indicatoren.
De beleidscomponent reglementering weegt in de uitbouw van een degelijk rookbeleid op school zwaar door. Bovendien wordt de schoolreglementering sterk ingevuld door de wetgeving rond roken in openbare plaatsen (1991), roken op het werk (2005) en het rookverbod op de speelplaats en in open ruimten van de schoolcampus (2008). In de indicatorenbevraging 2009 was de sterke implementatie van de nieuwe wetgeving rookvrij schooldomein (2008) duidelijk zichtbaar in de sterke toename van formalisering van afspraken en regels voor de leerlingen en de verhoogde aandacht voor afspraken en regels voor ouders, derden die de school bezoeken én personeel. De sterke uitbouw van
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
372
reglementering voor leerlingen, ouders en derden in basis- en secundaire scholen wordt in 2012 globaal geconsolideerd. Wanneer we dit naast de afspraken en regels leggen van het onderwijspersoneel zien we dat ook de reglementering voor het onderwijspersoneel in zowel het basisonderwijs als het secundair onderwijs goed is uitgewerkt: zelfs nog iets sterker in het basis- dan in het secundair onderwijs. Gevraagd naar een reglement of afspraken met betrekking tot roken voor het onderwijspersoneel verkrijgen we de volgende antwoorden: 9 op 10 secundaire scholen (90 %) beschikt over een reglement of afspraken met betrekking tot roken. Dit bestaat overwegend uit een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het arbeidsreglement (80 %) (12). Deze cijfers liggen in één lijn met die van het basisonderwijs, hoewel telkens enkele procenten lager. Rekening houdend met de leeftijd van de leerlingen en de voorbeeldfunctie van de leraren, kunnen we misschien veronderstellen dat men in het basisonderwijs waarschijnlijk strenger zal optreden ten aanzien van rookgedrag bij de personeelsleden. Opmerkelijk is hier ook de uitgesproken aandacht voor het opnemen van de regels en afspraken over roken in het arbeidsreglement. Zo goed als geen enkele secundaire school stelt een schriftelijk reglement op die niet is opgenomen in het arbeidsreglement (2 %) of hanteert enkele mondelinge of impliciete afspraken (8 %). Het feit dat een wetgeving aan de basis van het rookreglement ligt en er dus nood is aan afdwingbaarheid van de regels binnen de school, zal hieraan zeker niet vreemd zijn. Vergelijken we dit resultaat met de situatie in 2009 dan merken we dat de aandacht van secundaire scholen voor rookreglementering voor personeel, die in de periode 2006-2009 sterk was toegenomen, een verdere groei kent tijdens de voorbije 3 jaar. Geven ruim 7 op 10 secundaire scholen (73 %) in 2009 aan dat ze rookregels in het arbeidsreglement hebben staan, dan zijn dit er 80 % in 2012.
reglement/afspraken met betrekking tot roken
Totaal
1 Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het arbeidsreglement
244
80 %
2 Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het arbeidsreglement
6
2%
3 Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
25
8%
4 Neen
8
3%
5 Weet niet
22
7%
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
12
) Dit antwoord (80 % in arbeidsreglement) is een opvallend verschil met het resultaat in de algemene bevraging, waar slechts 59 % van de secundaire scholen aangeeft regels over roken te hebben opgenomen in het arbeidsreglement.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
373
Ter herinnering: de wetgeving over het rookverbod op het schooldomein stelt een algemeen rookverbod in tijdens weekdagen van 6.30 u. tot 18.30 u. Buiten deze periode kunnen scholen zelfs beslissen of ze roken toelaten in de open ruimten. Gevraagd naar een algemeen rookverbod op het schooldomein (overdag, tijdens weekdagen), geven 8 op 10 secundaire scholen (80 %) aan dat het voor de personeelsleden nooit toegelaten is om te roken op de speelplaats en bijna 2 op 3 scholen (65 %) staan dit ook nooit toe op andere schoolterreinen in open lucht (tuin, parking, sportveld). Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat 8 op 10 secundaire scholen (80 %) aangeven dat er geen rookzone in openlucht voorzien is voor het personeel. Hoewel secundaire scholen ietwat permissiever zijn dan basisscholen, stellen we toch vast dat heel wat secundaire scholen een permanent rookverbod op het domein hebben. Ze gaan dus met hun rookbeleid heel wat verder dan de wetgeving wat betreft het rookverbod in openlucht. Een minderheid van secundaire scholen zegt dat roken voor personeelsleden op de speelplaats wel toegelaten is tijdens de weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u.tot 6.30 u.) (17 %) en tijdens het weekend (12 %). Roken op andere schoolterreinen in open lucht kan bij 1 op 5 secundaire scholen tijdens de weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u. tot 6.30 u.) (21 %) en voor ruim 1 op 6 scholen tijdens het weekend (16 %). Met deze situatie zijn secundaire scholen maar iets permissiever dan basisscholen. Enigszins verwonderlijk omdat in heel wat secundaire scholen ook volwassenenonderwijs plaatsvindt, hetgeen een reden kan zijn om het schooldomein buiten de weekdagen niet rookvrij te houden, dus ook niet voor het personeel. Opvallend in dit verband is ook dat relatief veel secundaire scholen roken toestaan op schoolterreinen in openlucht tijdens de weekdagen, hetgeen de wetgever verbiedt. Wat betreft de periode waarin de wetgever een algemeen rookverbod op het schooldomein afdwingt (overdag, tijdens weekdagen), bekennen toch ruim 1 op 10 secundaire scholen (12 %) dat ze toestaan dat personeelsleden dan op andere schoolterreinen in openlucht (parking, tuin, sportveld,…) roken. Ook voorzien 13 % van de secundaire scholen rookzones in openlucht tijdens weekdagen (van 6.30 u. tot 18.30 u.). Tijdens het begeleiden van extra muros-activiteiten is roken bij meer dan de helft van de secundaire scholen (57 %) steeds verboden. Ongeveer 1 op 3 scholen (33 %) staat roken toe tijdens de avond/ochtend (tussen 18.30 u. en 6.30 u.), heel wat minder (11 %) tijdens de pauzes overdag. Hiermee zijn secundaire scholen beduidend minder streng voor hun onderwijspersoneel dan basisscholen. Daar geven ruim 8 op 10 (83 %) aan dat dit nooit is toegelaten. Mogelijke verklaring hiervoor is dat in het basisonderwijs het geven van het goede voorbeeld aan de kinderen, met als norm niet-roken belangrijk wordt geacht. In het secundair onderwijs zitten er bijvoorbeeld ook leerlingen die roken en wordt door scholen (en leraren) het goede voorbeeld geven duidelijk anders ingevuld. Deze stelling wordt bevestigd door de quasi perfecte uniformiteit van de situatie met deze voor de leerlingen in extra murosactiviteiten: ook voor de leerlingen zegt ruim de helft van de secundaire scholen (57 %) dat het nooit is toegelaten, 1 op 3 (33 %) laat het ’s avonds/’s ochtends toe en 9 % tijdens de pauzes overdag. Conclusie: tijdens extra murosactiviteiten gelden in de overgrote meerderheid van de secundaire scholen dezelfde regels rond roken voor de begeleidende leraren als voor de leerlingen. Vergelijken we voor de soorten maatregelen die secundaire scholen nemen voor hun personeel de situatie in 2012 met de resultaten van 2009, dan valt alweer een consolidatie op van de situatie tussen 2009 en 2012, maar met een kleine achteruitgang. Zo is het aantal scholen dat
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
374
oogluikend toestaat te roken tijdens de schooldagen (oogluikend toestaan van roken overdag van 8 % naar 12 %; rookzone overdag van 11 % in 2009 naar 13% in 2012) of tijdens extra murosactiviteiten (11 % in 2009 en 2012) met enkele percentages gestegen of gelijk gebleven.
Is het voor personeelsleden in de volgende ruimtes en op de volgende tijdstippen toegelaten om te roken (vb. tijdens pauzes na avondvergaderingen, tijdens opendeurdagen, ...) (N= 305)
speelplaats
Andere schoolterreinen (parking, tuin, sportveld)
Tijdens weekdagen overdag (van 6.30 u. tot 18.30 u.)
0%
12 %
Tijdens weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u. tot 6.30 u.)
17 %
21 %
Tijdens het weekend
12 %
16 %
Nooit
80 %
65 %
Is roken voor personeelsleden toegelaten tijdens het begeleiden van extra murosactiviteiten?
Totaal
1 Ja, overdag (tussen 6.30 u. en 18.30 u.)
1
0%
2 Ja, tijdens de pauzes overdag
35
11 %
3 Ja, tijdens de avond/ochtend (tussen 18.30 u. en 6.30 u.)
100
33 %
4 Neen, het is nooit toegelaten voor personeelsleden om te roken tijdens het begeleiden van extra murosactiviteiten.
175
57 %
5 Weet niet
9
3%
Totaal aantal respondenten: 305
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
375
20% 40% 60% 80%
%
Beschikt uw school over een rookzone in openlucht voor het schoolpersoneel? (meedere antwoorden mogelijk)
Totaal
1 Ja, tijdens weekdagen overdag (van 6.30 u. tot 18.30 u.)
40
13 %
2 Ja, tijdens weekdagen avond/ochtend (van 18.30 u. tot 6.30 u.)
33
11 %
3 Ja, tijdens het weekend
12
4%
4 Neen, de school beschikt niet over een rookzone in openlucht voor het personeel
243
80 %
5 Weet niet
2
1%
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
De kwaliteit van reglementering en afspraken hangt voor een groot deel af van de mate waarin de school procedures en sancties voorziet, de regels controleert en de overtreders hierop aanspreekt en straft volgens de geldende sancties. In de bevraging werd gepeild naar de kwaliteit van de afspraken via het aanspreken van overtreders en de vraag naar aanwezigheid van sancties. Wanneer gepolst wordt naar hoe dikwijls het rookverbod op school wordt overtreden door personeelsleden dan geeft amper 1 op 3 secundaire scholen (32 %) aan dat personeelsleden de voorbije 3 jaar nooit het ingestelde rookverbod op de school overtraden. De helft van de secundaire scholen (49 %) geeft aan dat dit rookverbod zelden of soms overtreden wordt, in 4 % van de secundaire scholen zelfs vaak. Deze cijfers kleuren heel wat negatiever dan degene voor het basisonderwijs. Deze negatieve tendens tegenover het basisonderwijs ligt in een lijn met de andere resultaten en heeft wellicht te maken met de andere kijk van leraren SO op hun voorbeeldfunctie en de andere leeftijdsgroepen (en bijhorend rookgedrag) waaraan men les geeft. Het lijkt ons echter vreemd dat het verschil zo groot is, dat leraren secundair onderwijs zo veel meer dan in het basisonderwijs de rookregels op school overtreden. We vermoeden dat bij een aantal respondenten het antwoordgedrag is beïnvloed door de mate van overtredingen bij de leerlingen, anders wijst dit grote verschil op een duidelijke mentaliteitskloof tussen basis- en secundair onderwijs. Personeelsleden worden in meer dan de helft van de gevallen (55 %) hierop ‘steeds’ aangesproken. Voor een kwaliteitsvolle en effectieve reglementering in het rookbeleid is het van groot belang dat personeelsleden hier telkens worden op aangesproken. Ruim 1 op 3 van de respondenten (34 %) geeft aan dat personeelsleden hier soms worden op aangesproken, een kleine minderheid van de secundaire scholen spreekt personeelsleden er nooit op aan (5 %). Ook hier zien we opnieuw een verschil met het basisonderwijs: basisscholen treden consequent strenger op dan secundaire scholen wanneer een reglement of afspraak rond roken niet gerespecteerd wordt. Maar de verschillen zijn veel kleiner dan bij de vorige alinea. Wanneer personeelsleden het rookverbod overtreden zijn in slechts 13 % van de secundaire scholen hiervoor concrete sancties voorzien. Het gebrek aan een sanctioneringsbeleid voor personeelsleden, ondanks het feit dat ruim de helft van de scholen vroeg of laat met overtredingen van het rookreglement door personeelsleden te maken krijgt, lijkt nefast. Ook in het basisonderwijs ontbreken in de overgrote meerderheid van de scholen sancties voor
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
376
personeelsleden, maar daar komen overtredingen – althans volgens de antwoorden – veel minder voor. Vergelijken we dit met het grote aantal scholen dat roken heeft opgenomen in het arbeidsreglement dan kunnen we concluderen: in opvolging van de wetgeving rond rookverbod nemen veel scholen afspraken met betrekking tot roken voor het personeel op in het arbeidsreglement, maar voor overtredingen op deze afspraken is geen sanctie voorzien. Vergelijken we de situatie in 2012 met die van 2009 dan zien we een stabiele situatie voor enkele elementen. Zo beschikte in 2009 bijvoorbeeld minder dan 1 op 6 secundaire scholen (15 %) over sancties voor personeelsleden die de afspraken rond roken overtraden, in 2012 zijn dit er 13 %. Zowel in 2009 als in 2012 worden personeelsleden bij overtredingen hierop steeds aangesproken in ruim de helft van de scholen (52 % in 2009; 55 % in 2012).
Samengevat: Ongeveer 8 op 10 secundaire scholen beschikken in het arbeidsreglement over regels rond roken voor het personeel. Overtredingen van het rookreglement komen voor in meer dan de helft van de scholen. Personeelsleden worden er in meer dan de helft van de gevallen steeds op aangesproken, maar in de meeste scholen zijn hiervoor geen concrete sancties voorzien. Heel wat scholen lijken moeilijkheden te ondervinden om de wetgeving en de eigen reglementering en afspraken ‘af te dwingen’ bij hun personeelsleden: hen hierop aanspreken lukt nog in een aantal gevallen, maar sanctionering ziet men niet zitten. Verder onderzoek is nodig om deze situatie te verklaren: kampen secundaire scholen bv. met een gevoel van machteloosheid naar personeelsleden die hun rookreglement overtreden; verkiezen scholen voor de handhaving en overtredingen bij personeel voor een andere strategie en is deze dan effectief; …
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
377
Aantal overtredingen op het rookverbod de voorbije 3 jaar
Totaal
1 Vaak
12
4%
2 Soms
38
12 %
3 Zelden
113
37 %
4 Nooit
98
32 %
5 Weet niet
44
14 %
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Personeelsleden angesproken bij overtreding van het rookverbod
Totaal
1 Steeds aangesproken
90
55 %
2 Soms aangesproken
55
34 %
3 Nooit aangesproken
8
5%
4 Weet niet
10
6%
Totaal aantal respondenten: 163
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Zijn er concrete sancties voorzien voor personeelsleden die het rookverbod overtreden?
Totaal
1 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor personeelsleden die het rookverbod overtreden.
39
13 %
2 Neen, er zijn geen concrete sancties voorzien.
194
64 %
3 Weet niet
72
24 %
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Naast het organiseren van de educatie, en de uitbouw en toepassing van een reglementering of afspraken rond roken op school, vormt het aanbod van rookstopondersteuning een derde beleidscomponent binnen een rookbeleid voor het personeel. De rookstopondersteuning in het secundair onderwijs richt zich zowel tot de leerlingen als tot het personeel. Ook onder de leerlingen zijn er immers regelmatige of verslaafde rokers, vanaf de tweede graad is dit een snel groeiende groep. Beide initiatieven vertrekken binnen de schoolcontext evenwel vanuit totaal verschillende uitgangspunten. Terwijl de
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
378
rookstopondersteuning voor oudere leerlingen past binnen de educatieve werking en de leerlijn tabakspreventie, wordt rookstopondersteuning voor personeelsleden ingegeven vanuit het preventiebeleid en het gezondheidsbeleid voor werknemers. Meer dan 8 op 10 secundaire scholen (81 %) zegt echter niets te doen voor rookstop(begeleiding) van hun personeel. Ongeveer 1 op 10 van de respondenten (10 %) weet niet of dat beschikbaar is in hun school. Slechts een kleine minderheid van de scholen geeft aan dat het beschikbaar is onder een bepaalde vorm: via actieve doorverwijzing naar externe diensten (2 %), door gedeeltelijke of volledige terugbetaling van een rookstopmethode of –middel (2 %), via individuele rookstopbegeleiding of groepscursussen binnen de werkuren (respectievelijke 2 % en 1 %) of door (ondersteuning van) individuele rookstopbegeleiding of rookstopcursussen in groep buiten de werkuren (telkens 1 %). Merk op: de percentages gaan hier nominaal telkens over minder dan 6 scholen. We stellen dus vast dat in het secundair onderwijs nauwelijks initiatief wordt genomen om het personeel te ondersteunen bij het stoppen met roken. Het beeld van de rookstopondersteuning voor personeel is trouwens bijna exact gelijklopend met het basisonderwijs. Vergelijken we de situatie in 2012 met 2009, dan valt de achteruitgang niet te ontkennen, hoewel de situatie in 2009 ook al allesbehalve rooskleurig was. Is er in 2009 nog 13 % van de secundaire scholen dat actief doorverwijst naar externe diensten, dan zijn dit er in 2012 nog maar 2 %; voorziet in 2009 6 % van de secundaire scholen gedeeltelijke of volledige terugbetaling van een rookstopmethode of –middel, dan is dit er in 2012 nog maar 2 %; organiseert in 2009 12 % van de secundaire scholen zelf rookstopbegeleiding of –cursussen, dan is dit er in 2012 nog amper 2 %. De aandacht voor rookstop in het gezondheidsbeleid voor personeel is een aandachtspunt voor de komende periode. In welke vorm doet (/deed) u (de voorbije 3 jaar) aan actieve rookstop(begeleiding) binnen uw school?
Totaal
1 Gedeeltelijke of volledige terugbetaling van een rookstopmethode of –middel
5
2%
2 Actieve doorverwijzing naar externe diensten
6
2%
3 Individuele rookstopbegeleiding binnen de werkuren
5
2%
4 (Ondersteuning van) individuele rookstopbegeleiding buiten de werkuren
2
1%
5 Rookstopbegeleiding of rookstopcursus in groep binnen de werkuren
4
1%
6 Rookstopbegeleiding of rookstopcursus in groep buiten de werkuren
3
1%
7 Onze school doet niet aan actieve rookstop(begeleiding)
246
81 %
8 Andere:
9
3%
9 Weet niet
32
10 %
Totaal aantal respondenten: 305
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
379
%
20% 40% 60% 80%
1.8 Resultaten van een rookbeleid voor het onderwijspersoneel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten.
De totaalscores voor tabak volgen een normaalverdeling. Er wordt gemiddeld een zeer lage totaalscore bereikt van 22,8. Het grootste aantal scholen behaalt een totaalscore tussen 10 en 33. Er is een redelijk grote spreiding tussen de scores onderling: tussen 0 en 56,8.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
380
De meeste secundaire scholen beschikken over een uitgewerkte reglementering rond tabak. De scholen scoren gemiddeld 5,5. In het basisonderwijs ligt deze componentscore gemiddeld hoger (6,1).
De componentscore begeleiding is gebaseerd op de vraagstelling over de rookstopondersteuning die secundaire scholen aanbieden. Op vlak van begeleiding van personeel bij rookstop zien we extreem lage scores. Zo goed als geen enkele secundaire school biedt hulpverlening aan voor het schoolpersoneel. Er is nood aan de verdere uitwerking van
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
381
deze pijler in scholen, maar dat bleek ook al in de analyse op vraagniveau. Hierbij dienen we de vraag te stellen welke de drempels zijn voor secundaire scholen om deze beleidscomponent ten volle in te vullen: ontbreekt de motivatie om schoolpersoneel te stimuleren tot rookstop en te ondersteunen in hun rookstoppoging, is er geen geschikte ondersteuning voor scholen om hier initiatieven rond te nemen of zijn er geen partners noch een geschikt aanbod om naar door te verwijzen? De praktijk geeft aan dat alle voorgaande argumenten geldig zijn. Om de pijler begeleiding in secundaire scholen kwaliteitsvol uit te bouwen zijn aandachtspunten voor de volgende periode:
het ontwikkelen van geschikte initiatieven voor de school om het schoolpersoneel te stimuleren tot rookstop,
het organiseren van netwerken met een geschikt aanbod van rookstopondersteuning rond de school,
het overtuigen van scholen dat ze hierin een taak hebben (ook in het secundaire onderwijs vanuit o.a. het uitgangspunt dat het schoolpersoneel het goede voorbeeld moet geven).
De schoolgrootte, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging oefenen geen significante invloed uit op de gemiddelde scores voor het tabaksbeleid. Voor de onderwijsvorm konden we de significantie niet nagaan omwille van de vele groepen en de grootte van veel groepen. Als we naar de nominale totaalscores kijken dan zien we zeer kleine verschillen tussen de ‘grote’ onderwijsvormen. Enige kleine verschil van betekenis lijkt ons de ietwat lagere totaalscore voor het BSO die het gevolg blijkt te zijn van een minder uitgebouwde rookreglementering voor het personeel. In het kader van de eerdere bedenkingen over het gebrek van een consequente uitbouw van de rookreglementering in heel wat secundaire scholen, vanuit de andere onderwijsorganisatie in BSO en de ruime
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
382
aanwezigheid van praktijkleraren is dit een element dat in verder onderzoek hieromtrent kan meegenomen worden.
Onderwijsvorm
N
Totaalscore tabak (op 100)
Reglementering (op 10)
Begeleiding (op 10)
1e graad A-stroom
188
23.19
5.61
0.12
1e graad B-stroom
123
23.09
5.58
0.13
ASO
114
23.34
5.65
0.12
TSO
154
22.48
5.33
0.19
KSO
9
23.26
5.56
0.17
BSO
140
21.98
5.27
0.15
DBSO
10
22.57
4.95
0.46
OV1
12
22.23
5.46
0.06
OV2
7
23.56
5.73
0.11
OV3
17
17.72
4.23
0.14
OV4
4
20.80
5.20
0.00
Het onderwijstype heeft een significante invloed op de gemiddelde totaalscore voor het rookbeleid. Het regulier onderwijs (23,1) behaalt een significante hogere score dan het buitengewoon onderwijs (19,1). Hetzelfde beeld zien we in het basisonderwijs, hoewel de nominale scores er iets hoger liggen.
Het significante verschil voor onderwijstype in de totaalscore is een gevolg van de beleidscomponent reglementering. Het onderwijstype heeft immers een significante invloed op de componentscore reglementering. Het gewoon onderwijs behaalt een beduidend hogere score (5,6) in vergelijking met het buitengewoon onderwijs (4,6).
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
383
Concreet betekent dit dat rookreglementering, het uitbreiden van het rookverbod en het opvolg- en sanctioneringsbeleid in het buitengewoon onderwijs gemiddeld zwakker is uitgebouwd dan in het regulier onderwijs.
COMPONENTSCORE BEGELEIDING Hoewel de onderwijsgraad geen significante invloed heeft op de totaalscore voor het rookbeleid, zien we wel een significant verschil voor de beleidscomponent begeleiding. Dit is een vreemde vaststelling waarvoor we volgende verklaringen zien:
Nominaal gaat het om een klein aantal respondenten (N= 27; minder dan 10 % van het totaal aantal respondenten) die een vorm van rookstopondersteuning aangeven. Binnen het totaal aantal respondenten vormen autonome middenscholen (= scholen met enkel 1e graad) op hun beurt ook een kleine groep, dat verklaart gedeeltelijk dergelijk extreem beeld (zie hieronder).
Daarnaast gaven we al een aantal keren de verwarring aan die bij een aantal respondenten bestaat over de bevraging van het rookbeleid naar leerlingen versus naar personeel. Ook hier merken we dat scholen die eventueel een aanbod van rookstopondersteuning naar hun leerlingen kunnen organiseren (= secundaire scholen met bovenbouw) dit ook beduidend meer doen voor hun personeel, hoewel het nominale aantal zeer klein is. Naast een verwarring met het aanbod voor de leerlingen, vermoeden we dat in dit geval in enkele scholen ook echt een simultaan of zelfs gemeenschappelijk aanbod naar leraren en leerlingen is gebeurd. Of anders: secundaire scholen met bovenbouw die een aanbod voor rookstopondersteuning voor leerlingen uitbouwen, worden hiermee gemotiveerd om meteen ook initiatieven te nemen voor het personeel. Dit is slechts een hypothese want de oorzaak-gevolg relatie kan evengoed omgekeerd zijn (scholen die hieraan denken voor hun personeel zullen het ook uitbouwen voor hun leerlingen), hoewel dit vanuit de gegevens minder plausibel is. Verdere analyse dient hierover uitsluitsel te geven.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
384
Algemeen kunnen we besluit dat op vlak van tabak hoog gescoord wordt voor de beleidscomponent reglementering en daartegenover dan weer heel laag voor de beleidscomponent hulpverlening. In de totaalscore van een rookbeleid heeft het onderwijstype een significante invloed: het regulier onderwijs scoort beter dan het buitengewoon. Wanneer we de schoolkenmerken koppelen aan de componentscores dan blijken de significante verschillen in de totaalscore het gevolg te zijn van de component reglementering.
1.9 Resultaten van een alcohol- (en drug) beleid in het secundair onderwijs voor het personeel: bespreking van indicatoren.
Meer dan 7 op 10 secundaire scholen (74 %) beschikken over een schriftelijk reglement omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs door personeelsleden. Dit schriftelijk reglement is bijna altijd opgenomen in het arbeidsreglement (72 %) (13). Concretisering van de regels voor de ruime schoolcontext en voor de verschillende producten is belangrijk omdat regels die eenduidig en duidelijk zijn, meer kans hebben op naleving. Alcohol en illegale drugs onderscheiden zich op dit vlak van de andere gezondheidsthema’s, aangezien er ook duidelijke effecten op het dagelijkse functioneren kunnen voorkomen. Dit vertaalt zich ook in het feit dat alcohol en drugs, naast het thema roken, bij uitstek de belangrijkste thema’s vormen in het arbeidsreglement. Voor roken zijn er 13
) Dit antwoord (72 % in arbeidsreglement) is een opvallend verschil met het resultaat in de bevraging algemeen gezondheidsbeleid, waar slechts 55 % van de secundaire scholen aangeeft regels over alcohol en drugs te hebben opgenomen in het arbeidsreglement.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
385
echter specifieke wettelijke richtlijnen (o.a. decreet rookvrij schooldomein uit 2008), die voor alcohol en drugs niet voorhanden zijn. Uiteraard zijn er aanknopingspunten in de welzijnswetgeving, die ook van toepassing is in onderwijsinstellingen. Maar anders dan in de private sector, is er in het onderwijs geen gelijkaardige regelgeving die het onderwijs, als werkgever, verplicht om een alcohol- en drugbeleid te hebben (de zogenaamde CAO 100). De aandacht die niettemin in het arbeidsreglement aan alcohol en drugs wordt besteed, is vrij hoog. Wellicht laten heel wat onderwijsinstellingen zich inspireren door de regeling in de private sector. Wanneer we de beleidscomponent reglementering vergelijken met het alcohol- en drugbeleid voor het schoolpersoneel in het basisonderwijs zien we dat er opvallend meer reglementen en afspraken rond alcohol en/of andere drugs voor het personeel worden opgenomen in het secundair onderwijs (respectievelijk 72 % voor het secundair, en 55 % voor het basisonderwijs).
Beschikt uw school over een reglement/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs door personeelsleden?
Totaal
% van antwoorden
%
1 Ja, er is een schriftelijk reglement dat is opgenomen in het arbeidsreglement
220
72 %
2 Ja, er is een schriftelijk reglement dat niet is opgenomen in het arbeidsreglement
5
2%
3 Ja, maar enkel mondelinge of impliciete afspraken
15
5%
4 Neen
31
10 %
5 Weet niet
34
11 %
Totaal aantal respondenten: 305
0%
20% 40% 60% 80%
Deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik zijn gespecificeerd voor alcohol (70 %) en voor illegale drugs (60 %), en in mindere mate voor psychofarmaca (14) (20 %). In bijna 2 op 10 secundaire scholen (19 %) zijn deze regels niet gespecifieerd naar het soort drug. Het specificeren van regels/afspraken voor alcohol is aangewezen omdat het om een legaal product gaat waarbij scholen deels zelf de grenzen kunnen vastleggen. Regels omtrent illegale drugs worden in veel bedrijven niet gespecificeerd. Vaak gaat men er vanuit dat de strafwetgeving voldoende is. Niettemin zijn regels voor illegale drugs voor onderwijspersoneel in het secundair onderwijs bijna dubbel zoveel gespecificeerd dan in het basisonderwijs (33 %). Dit zou erop kunnen wijzen dat de regels voor leerlingen in het kader van een drugbeleid op school van invloed zijn op regels en afspraken voor onderwijspersoneel. Het thema illegale drugs is ook meer aanwezig in het secundair onderwijs.
14
) Slaap- en kalmeermiddelen, antidepressiva, samengestelde pijnstillers
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
386
Zijn deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs gespecificeerd voor:
Totaal
1 Voor alcohol
167
70 %
2 Voor illegale drugs
143
60 %
3 Voor psychofarmaca
47
20 %
4 Deze regels/afspraken zijn niet gespecificeerd
45
19 %
5 Weet niet
21
9%
Totaal aantal respondenten: 240
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
De regels en afspraken zijn gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen: er mag in de meeste scholen geen sprake zijn van alcoholgebruik tijdens de diensturen (68 %). Alcoholgebruik wordt in de helft van de secundaire scholen (50 %) wel toegelaten tijdens speciale aangelegenheden. Met deze regels trachten scholen wellicht een evenwicht te vinden tussen een belangrijk uitgangspunt, met name goed kunnen functioneren (moeilijk onder de invloed van alcohol of drugs), én realisme. Alcohol is immers een legaal product dat deel uitmaakt van de cultuur van ons land, en deze cultuur stopt niet bij de schoolpoort. In die optiek kan matig gebruik in specifieke omstandigheden, en onder welbepaalde voorwaarden, en in zover het functioneren op de werkvloer niet in het gedrang komt. Het voorbeeldgedrag naar de leerlingen is hierbij een belangrijk element. Ruim 2 op 10 secundaire scholen (21 %) hebben deze regels omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol niet gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
387
Zijn deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen?
Totaal
1 Deze regels zijn niet gespecificeerd voor verschillende situaties of plaatsen.
35
21 %
2 Geen alcoholgebruik tijdens de diensturen
114
68 %
3 Alcoholgebruik toegelaten mits toelating van een directielid
17
10 %
4 Alcoholgebruik toegelaten vanaf een bepaald moment van de dag
2
1%
5 Alcoholgebruik toegelaten tijdens speciale aangelegenheden (vb.: op pensioenstelling)
84
50 %
6 Alcoholgebruik toegelaten tijdens vaste momenten
3
2%
7 Andere:
3
2%
8 Weet niet
10
6%
Totaal aantal respondenten: 167
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Scholen uit het secundair onderwijs hebben regels inzake de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en andere drugs, maar blijken in de praktijk niet zo vaak te moeten optreden, al is er wel een verschil met het basisonderwijs. Overtredingen omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs op school bij de personeelsleden vinden meer plaats in het secundair onderwijs. Concreet: terwijl drie kwart van de basisscholen (76 %) aangeeft dat dit bij hen nooit voorkomt, is dit slechts het geval voor 4 op 10 secundaire scholen (40 %); in het basisonderwijs noteert 20 % van de scholen dat overtredingen voorkomen, in het secundair onderwijs gaat het om 46 %. Dit verschil kan wellicht verklaard worden door contextfactoren: secundaire scholen zijn doorgaans grotere scholen, waar leerkrachten afwisselend aanwezig zijn. Daardoor is er minder informele controle, en is de vraag naar een formeel optreden wellicht groter. Wanneer de regels en afspraken wel worden overtreden, worden de personeelsleden in 9 op de 10 gevallen hierop aangesproken (in 66 % steeds, in 25 % soms). In bijna 4 van de 10 situaties (37 %) zijn er concrete sancties voorzien voor personeelsleden die deze regels of afspraken overtreden. In 45% zijn er geen sancties voorzien, of weet men het niet (18 %). De vaststelling dat overtreders meestal worden aangesproken, maar hiervoor in heel wat scholen geen concrete sancties zijn uitgeschreven zagen we ook al in het rookbeleid voor het personeel.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
388
Duid aan hoe dikwijls overtredingen van deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs op uw school bij personeelsleden plaatsvinden of plaatsgevonden hebben de voorbije 3 jaar.
Totaal
1 Vaak
0
0%
2 Soms
21
9%
3 Zelden
89
37 %
4 Nooit
97
40 %
5 Weet niet
33
14 %
Totaal aantal respondenten: 240
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Worden (/Werden de voorbije 3 jaar) personeelsleden, bij overtreding van deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs, hierop aangesproken?
Totaal
1 Steeds aangesproken
73
66 %
2 Soms aangesproken
28
25 %
3 Nooit aangesproken
1
1%
4 Weet niet
8
7%
Totaal aantal respondenten: 110
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Zijn er concrete sancties voorzien voor personeelsleden die deze regels/afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en/of andere drugs overtreden?
Totaal
1 Ja, er zijn concrete sancties voorzien voor personeelsleden die deze regels/afspraken overtreden.
89
37 %
2 Neen, er zijn geen concrete sancties voorzien voor personeelsleden die dez regels/afspraken overtreden.
109
45 %
3 Weet niet
42
18 %
Totaal aantal respondenten: 240
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
389
20% 40% 60% 80%
%
Bijna de helft van de secundaire scholen (48 %) wordt nooit geconfronteerd met functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik bij onderwijspersoneel. Dit is veel minder dan in het basisonderwijs (84 %). Bijna 1 op 10 secundaire scholen (8 %) werd geconfronteerd met een functioneringsprobleem ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik tijdens het afgelopen jaar. Ongeveer 2 op 10 secundaire scholen geven aan tijdens de voorbije 3 jaar (maar niet het afgelopen jaar) geconfronteerd te zijn met problematisch alcohol- of druggebruik. Functioneringsproblemen zijn vooral het gevolg van alcoholgebruik (95 %) en dit is vergelijkbaar met de situatie in het basisonderwijs. Deze specificatie werd echter door slechts een beperkt aantal scholen vermeld (87 scholen): de scholen die de voorbije 3 jaar of vorig jaar effectief met een functioneringsprobleem ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik werden geconfronteerd. Deze vaststelling is niet vreemd: alcoholproblemen worden in vergelijking met andere drugproblemen makkelijker herkend. Ze komen in verhouding ook meer voor. Werd uw school reeds geconfronteerd met functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch alcohol- of druggebruik?
Totaal
1 Ja, tijdens het afgelopen jaar
25
8%
2 Ja, tijdens de voorbije 3 jaar maar niet het afgelopen jaar
62
20 %
3 Neen, nooit
146
48 %
4 Weet niet
72
24 %
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Ten gevolge van wat waren die functioneringsproblemen?
Totaal
1 Ten gevolge van alcoholgebruik
83
95 %
2 Ten gevolge van illegaal druggebruik
2
2%
3 Ten gevolge van psychofarmaca
1
1%
4 Weet niet
1
1%
Totaal aantal respondenten: 87
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
ACUTE PROBLEMEN Als secundaire scholen geconfronteerd worden met functioneringsproblemen, treden ze blijkbaar wel op bij acute situaties. In meer dan 8 van de 10 gevallen (82 %) wordt er opgetreden bij een acuut probleem van dronkenschap bij een personeelslid of wanneer iemand Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
390
onder invloed is van andere drugs. In 3 van de 10 gevallen (31 %) zijn er hiervoor uitgewerkte procedures beschikbaar. Het is vooral de directie (96 %) die in dergelijke situaties optreedt. Daarnaast komen ook de vertrouwenspersoon (31 %) en de preventieadviseur-veiligheid tussenbeide. Preventieadviseurs-veiligheid treden iets minder op dan in het basisonderwijs (27 % tegenover 40 % in het BaO). Dit is wellicht het gevolg van een ruimer middenkader in het secundair onderwijs dat ook kan optreden ingeval van functioneringsproblemen.
Treedt uw school op bij een acuut probleem van dronkenschap of onder invloed zijn van andere drugs bij een personeelslid?
Totaal
1 Ja
249
82 %
2 Neen
13
4%
3 Weet niet
43
14 %
Totaal aantal respondenten: 305
%
% van antwoorden
0%
20% 40% 60% 80%
Zijn hiervoor uitgewerkte procedures beschikbaar?
Totaal
1 Ja
77
31 %
2 Neen
119
48 %
3 Weet niet
53
21 %
Totaal aantal respondenten: 249
% van antwoorden
0%
20%
40%
%
60%
80%
Wie treedt op bij een acuut probleem van dronkenschap of onder invloed zijn van andere drugs?
Totaal
1 Directie
240
96 %
2 Vakbondsafgevaardigde
5
2%
3 Collega’s
17
7%
4 Preventieadviseur-veiligheid
67
27 %
5 Vertrouwenspersoon
76
31 %
6 Andere:
8
3%
7 Weet niet
8
3%
Totaal aantal respondenten: 249
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
391
20% 40% 60% 80%
%
CHRONISCHE PROBLEMEN Er wordt in 7 op de 10 gevallen (71 %) ook opgetreden bij een chronisch alcohol- of drugprobleem bij een personeelslid. Nochtans hebben meer dan de helft van de secundaire scholen (56 %) hiervoor geen uitgewerkte procedures beschikbaar, waardoor een optreden weinig planmatig gebeurt. Opnieuw is het vooral de directie (98 %) die optreedt. In mindere mate gebeurt dit door de vertrouwenspersoon (35 %) en de preventieadviseur-veiligheid (28 %). Treedt uw school op bij een chronisch alcoholof drugprobleem bij een personeelslid?
Totaal
1 Ja
217
71 %
2 Neen
12
4%
3 Weet niet
76
25 %
% van antwoorden
0%
Totaal aantal respondenten: 305
%
20% 40% 60% 80%
Zijn hiervoor uitgewerkte procedures beschikbaar?
Totaal
1 Ja
57
26 %
2 Neen
122
56 %
3 Weet niet
38
18 %
Totaal aantal respondenten: 217 Vraag overgeslagen: 293
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Wie treedt op bij een chronisch alcohol- of drugsprobleem bij een personeelslid?
Totaal
1 Directie
212
98 %
2 Vakbondsafgevaardigde
6
3%
3 Collega’s
8
4%
4 Preventieadviseur-veiligheid
60
28 %
5 Vertrouwenspersoon
76
35 %
6 Andere:
10
5%
7 Weet niet
5
2%
Totaal aantal respondenten: 217
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
% van antwoorden
0%
392
20% 40% 60% 80%
%
Scholen uit het secundair onderwijs bieden vooral ondersteuning door een doorverwijzing naar een externe hulpverlener (68 %) en door een gesprek (62 %). In beide gevallen is dit meer dan in het basisonderwijs. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat er meer uitgewerkte procedures beschikbaar zijn in deze scholen. In 16 % van de secundaire scholen wordt iemand doorverwezen naar een interne hulpverlener. Ook belangrijk: 1 op 5 (19 %) weet niet wat de school aanbiedt bij problemen.
Wat biedt uw school aan ter hulpverlening en ondersteuning van personeelsleden bij alcohol- en drugproblemen?
Totaal
1 Een personeelslid kan in onze school niet terecht voor hulpverlening en ondersteuning bij alcohol- en drugproblemen.
17
6%
2 Gesprek
188
62 %
3 Doorverwijzing naar interne hulpverlener
49
16 %
4 Doorverwijzing naar externe hulpverlener
208
68 %
5 Financiële tegemoetkoming bij externe hulpverlening
3
1%
6 Andere:
5
2%
7 Weet niet
57
19 %
Totaal aantal respondenten: 305
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Meer dan 4 op 10 secundaire scholen (44 %) deed de voorbije 3 jaar niet mee aan acties of projecten en gebruikt ook geen methodieken voor alcohol- en of drugspreventie voor het personeel. Een op vier scholen (26 %) weet dit echter niet. Indien men wel initiatieven neemt op vlak van acties of projecten beschikt de school over brochures (16 %) en over affiches (14 %) van VAD over alcohol en drugs op het werk. De zeer lage cijfers voor deelname aan acties en projecten, en voor het gebruik van methodieken vinden we ook terug bij de overige thema’s waarvoor dit bevraagd is (voeding en beweging).
Drie kwart van de scholen in het secundair onderwijs hebben regels en afspraken over de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en andere drugs in hun arbeidsreglement opgenomen. Dat is meer dan in het basisonderwijs waar iets meer dan de helft dergelijke bepalingen opgenomen heeft in het arbeidsreglement. Ook overtredingen van deze regels worden vaker vastgesteld dan voor personeelsleden in het basisonderwijs. Verder blijken
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
393
regels en afspraken meer dan in het basisonderwijs gespecificeerd te zijn voor alcohol en voor illegale drugs. Scholen in het secundair onderwijs worden relatief weinig geconfronteerd met functioneringsproblemen ten gevolge van problematisch middelengebruik. Indien dit wel het geval is, dan vooral als gevolg van alcoholgebruik. Ze treden echter wel op bij acute en chronische problemen, maar vaak ad hoc en weinig planmatig. Vooral de directie treedt op. Ondersteuning wordt geboden door een gesprek en vooral door te verwijzen naar externe hulpverleners. Secundaire scholen hebben in beperkte mate acties en projecten omtrent alcohol- en drugpreventie voor onderwijspersoneel.
1.10 Resultaten van een alcohol- en drugbeleid voor het personeel in het secundair onderwijs: bespreking van componenten
De score voor het alcohol- en drugbeleid voor het onderwijspersoneel in het secundair onderwijs (totaal) vertoont een vrij normale verdeling. Het rapport is iets beter dan het alcoholen drugbeleid voor personeelsleden in het basisonderwijs: gemiddeld scoren secundaire scholen 48,6 (op 100) tegenover een gemiddelde van 40,7 in het basisonderwijs. Dat in het secundair onderwijs sterkere aandacht wordt geschonken aan alcohol & drugs kon reeds uit de vragenlijst afgeleid worden. In zowel het SO en het BaO is er echter een relatief grote groep die niet of nauwelijks scoort. De schoolgrootte, het onderwijstype (regulier, buitengewoon), de aanwezigheid van doelgroepleerlingen, noch de ligging van de school (centrumstad, niet-centrumstad) maken enig significant verschil voor de totaalscore van het alcohol- en drugbeleid dat de secundaire school voor haar personeel voert.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
394
Opmerking: Voor de onderwijsvorm konden we de significantie niet nagaan omwille van de vele groepen en de grootte van veel groepen. Als we naar de nominale totaalscores kijken dan zien we toch enkele kleine verschillen tussen de ‘grote’ onderwijsvormen:
ASO (46,9) scoort globaal ietwat lager dan BSO (49,1) en TSO (48,8). Een beeld dat we terugvinden op niveau van de componentscores voor reglementering en procedures.
De gemiddelde totaalscores van 1e graad A (50,1) en 1e graad B (51) laten geen verschil zien, maar er is wel voor de totaalscore een klein verschil tussen de onderwijsvormen 1e graad (A en B) en degene van de bovenbouw (ASO, TSO, BSO). Dat verschil vinden we op niveau van de beleidscomponenten vooral terug bij de beleidscomponent procedures en ook bij de component regelgeving.
Onderwijsvorm
N
Totaalscore alcohol & drugs (op 100)
Regelgeving (op 10)
Procedures (op 10)
Hulpverlening (op 10)
1e graad A-stroom
188
50.1
4
5.1
6.9
1e graad B-stroom
123
51
4.1
5.4
6.6
ASO
114
46.9
3.6
4.7
6.8
TSO
154
48.8
3.8
5
6.8
KSO
9
41.9
2.8
4.9
5.6
BSO
140
49.1
3.8
5.1
6.7
DBSO
10
52.8
3.7
6
7
OV1
12
47.7
3.6
5.6
5.6
OV2
7
51.1
3.9
6
5.7
OV3
17
41.1
3.6
4.1
5.3
OV4
4
47.8
3.8
5.3
5.8
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
395
Als we het histogram bekijken van de beleidscomponent reglementering zien we, net zoals in het basisonderwijs, een zeer ongelijke verdeling. Een heel aantal secundaire scholen scoort niet op deze component. Zij hebben geen schriftelijk reglement in het arbeidsreglement opgenomen of hebben geen afspraken omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van alcohol en andere drugs door personeelsleden. De gemiddelde secundaire school scoort wel iets beter dan de gemiddelde basisschool, met name 3,9 (op 10) tegenover 2,6 in het basisonderwijs. Een belangrijk aandeel van de scholen situeert zich rechts van dat gemiddelde, met uitschieters tot 8,8.
Als er procedures zijn scoren secundaire scholen gemiddeld goed (5 op 10), met uitschieters tussen 8 en 10. Dit is vergelijkbaar met de situatie in het basisonderwijs. Een aantal secundaire scholen scoort helemaal niet op de component procedures, maar dit zijn er beduidend minder dan in het basisonderwijs.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
396
Net zoals in de basisscholen scoren scholen uit het secundair onderwijs het best voor de beleidscomponent hulpverlening inzake een beleid voor personeel. Het gemiddelde op deze beleidscomponent is 6,6 (op 10). Gezien de verdeling is de mediaan (10) in dit geval een betere indicator. De secundaire scholen die hoog scoren op vlak van hulpverlening (waarden boven de 8) bieden diverse mogelijkheden aan: een gesprek met de directie, een verwijzing van een personeelslid naar een externe of interne hulpverlener. Dit is een begin van aanpak, maar uiteraard geen garantie voor verder gevolg of oplossing van het problematisch alcoholof drugprobleem.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
397
Net zoals voor de totaalscore hebben de schoolkenmerken (het aantal leerlingen, het onderwijstype, het onderwijsniveau, het aantal doelgroepleerlingen en de ligging) geen significante invloed op de scores van de beleidscomponenten voor het alcohol- en drugbeleid voor het perosneel.
Een mooi resultaat omdat, in tegenstelling tot de overige thema’s, de pijlers hulpverlening en procedures rond alcohol & drugs erg belangrijk zijn in het alcohol- en drugbeleid voor het personeel. Alcohol (en drugs) maken duidelijk deel uit van de leefwereld van het schoolpersoneel in het secundair onderwijs én hebben een impact op het functioneren van het personeel in ruime zin waardoor hun welzijn en de veiligheid van zichzelf en hun omgeving in het gedrang kan komen. De componentscores laten voor de drie pijlers een diffuus beeld zien, of anders gezegd: voor de componenten is er telkens een aantal secundaire scholen met een zeer sterk uitgebouwd gezondheidsbeleid voor alcohol en drugs en een groep met een zeer zwak uitgebouwd beleid. Het verder uitbouwen van een ondersteuningsaanbod voor secundaire scholen in de uitbouw van hun alcohol- en drugbeleid voor hun personeel is een aandachtspunt. Er wordt hiervoor vertrokken van de drempels en succesfactoren die scholen ondervinden. Het uitwerken door de overheid van een gelijkaardige regeling als in de private sector (CAO 100) kan hierbij een belangrijke stimulans zijn. Door deze collectieve arbeidsovereenkomst worden bedrijven immers verplicht om een alcohol- en een drugbeleid te hebben. Deze verplichting beperkt zich weliswaar tot een beleidsverklaring, maar het is een belangrijke stimulans om het thema alvast op de agenda te zetten, en in een latere fase te concretiseren.
Indicatorenmeting Vlaamse scholen 2012
398