Verslag van de discussiedag van de Commissie Geesteswetenschappen en het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap Archieven of regionale historische centra? Implicaties van de regionale historische centra voor het geschiedwetenschappelijk onderzoek Gehouden op 17 mei 2000 te Amsterdam
Verslag van de discussiedag van de Commissie Geesteswetenschappen en het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap Archieven of regionale historische centra? Implicaties van de regionale historische centra voor het geschiedwetenschappelijk onderzoek Gehouden op 17 mei 2000 te Amsterdam
4
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
Opening door de dagvoorzitter, prof. dr. J.R.T.M. Peters
De voorzitter heet de aanwezigen welkom. Hij schetst de aanleiding tot het houden van deze discussiedag. Fusies van rijks- en gemeentearchieven hebben de afgelopen jaren op verschillende plaatsen in Nederland geleid tot het ontstaan van regionale historische centra. Staatssecretaris Van der Ploeg wil komen tot een nieuwe structuur: alle rijksarchieven in de provincie zouden, samen met gemeentearchieven, moeten opgaan in regionale historische centra. De discussiedag is bedoeld om te discussiëren over de voor- en nadelen van deze ontwikkeling, in het bijzonder voor het wetenschappelijk onderzoek.
Inleiding door mw. drs. J.A.M. Krikhaar
Het authentieke historische materiaal dat in archieven ligt opgeslagen wordt door slechts een zeer gering deel van de Nederlandse bevolking geraadpleegd, dit ondanks de groeiende belangstelling onder het publiek voor geschiedenis. Inzage in het materiaal van de archieven is moeilijk: de raadpleger is afhankelijk van de ordening van de archiefvormer en de geïnteresseerde burger moet een grote hoeveelheid instellingen langs om op zijn vragen naar het verleden antwoord te krijgen. Het beleid van de staatssecretaris is erop gericht om een veel ruimer publiek in staat te stellen om kennis te nemen van het in archieven opgeslagen materiaal. Daartoe moet de toegankelijkheid van de collecties worden vergroot. Om dat te bereiken is het nodig de krachten te bundelen en archieven tot samenwerking te brengen. Samenwerking tussen archieven – rijks-, gemeente- en waterschapsarchieven – is niets nieuws. Er wordt allang op veel plaatsen tussen archieven samengewerkt en op verschillende plaatsen in Nederland zijn al regionale historische centra gevormd of is men bezig de mogelijkheden daartoe te onderzoeken. Het beleid van staatssecretaris Van der Ploeg sluit hierop aan. Zijn streven is erop gericht om: – De kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren door – complementaire collecties bijeen te brengen; – vraaggericht te werken (andere toegangen tot de collecties ontwikkelen, onder meer digitaal, ruimere openingstijden van de archieven, c.q. regionale historische centra). – Andere publieksgroepen te bedienen (onder meer te bereiken door educatieve projecten, tentoonstellingen en het uitbrengen van cd-roms en vooral ook digitalisering). – Te komen tot regionale knooppunten van historische informatie. Ondersteuning van kleinere archiefinstellingen in de regio en de provincie. Van belang is dat ook andere instellingen, zoals bibliotheken en documentatiecentra bij deze ontwikkeling worden betrokken.
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
5
Om nieuwe vormen van versnippering te voorkomen zal gezamenlijk moeten worden gestreefd naar standaardisering op digitaal gebied. Frieda van Diepen concludeert in een in opdracht van de staatssecretaris opgesteld advies (Archieven in de etalage, maart 2000) dat het door de staatssecretaris ingezette beleid met kracht moet worden voortgezet: de toekomstige functie van archiefdiensten moet primair gericht zijn op de exploitatie en het dienstbaar maken van de archiefcollecties aan een breed publiek. Verdere digitalisering van archieven is hiertoe een voorwaarde. Het advies van Van Diepen is ter beoordeling aan de Raad van Cultuur voorgelegd; de staatssecretaris zal erop reageren in de binnen een half jaar uit te brengen cultuurnota en in een komend najaar aan de Tweede Kamer te zenden aparte brief. Het is begrijpelijk dat sommige mensen de fusies van archieven betreuren: zij kennen de weg in het hun vertrouwde archief en er lijkt voor hen geen reden om veranderingen door te voeren. Maar voor het ene archief waar zij persoonlijk goed geholpen worden krijgen zij een algemene verbetering van de dienstverlening terug. Overigens is de vorming van de regionale historische centra geen strak gepland project, maar eerder een proces die ruime mogelijkheden tot variaties open laat.
Inleiding door dr. M.W. van Boven, Het Nationaal Archief, een nieuwe uitdaging
De veranderingen die nu in het openbaar archiefwezen plaats vinden, spelen zich af binnen een veranderende context. Het huidige archiefbestel gaat uit van het recht op overheidsinformatie, zoals dat verankerd ligt in de Archiefwet 1995. Dat is een vrij legistische insteek. De burger die informatie uit archieven wenst, kan die vragen. De archiefdiensten stellen zich in deze vrij passief op. De collectievorming staat geheel in het teken van de bronnen voor de kennis van de staat en het overheidshandelen. In dit verband is het niet verwonderlijk dat bij de selectie van de archieven datzelfde overheidshandelen centraal staat. Dit standpunt wordt door de gebruikers toch als veel te eng ervaren. De groeiende belangstelling voor archieven komt niet voort uit een belangstelling voor het overheidshandelen, maar voor historische informatie in het algemeen. De moderne archiefdiensten profileren zich dan ook breder, namelijk als culturele instellingen die voor een gevarieerd publiek historische informatie verschaffen op basis van hun collectie. De archiefbeheerder is een cultureel entrepreneur geworden, die actief zoveel mogelijk mensen probeert te bereiken en die zijn archieven ‘verkoopt’ als bronnen voor de kennis van ons maatschappelijk leven. Op grond van deze uitgangspunten wil men ook het Algemeen Rijksarchief omvormen tot een nationaal historisch centrum, dat voor het gemak voorlopig Nationaal Archief genoemd wordt. Ter wille van de herkenbaarheid en ook omdat de menskracht en middelen begrensd zijn, werd de taak van het centrum zo nauwkeurig afgebakend. De archieven van de centrale overheid worden als uitgangspunt genomen. Dat betekent dat voor de component Rijksarchief in Zuid-Holland een andere en betere oplossing gezocht moet worden, die meer recht doet aan deze regionale instelling, die nu teveel verscholen zit in de nationale collectie. Met de provincie Zuid-Holland wordt naar mogelijkheden
6
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
voor een betere profilering gezocht. Ofschoon de nationale collectie ook een schat aan genealogische informatie bevat, heeft Van Boven een sterke voorkeur om de informatievoorziening op genealogisch gebied zoveel mogelijk uit te besteden aan meer gespecialiseerde instellingen, zoals de buurman van het Algemeen Rijksarchief, het Centraal Bureau voor Genealogie. Veel energie is tot op heden gestoken in het wegwerken van achterstanden in de archiefbewerking bij de departementen. Het project PIVOT is daarvan een uitvloeisel. Evaluatie heeft geleerd dat de departementen wat dit betreft zelf weinig inspanningen hebben geleverd. Op dit punt moet het roer om. Primair ligt de verantwoordelijkheid bij de departementen zelf, waarbij Binnenlandse Zaken een coördinerende rol zou moeten spelen. Daar moet voortaan het primaat liggen, terwijl de archivaris meedenkt over de criteria die moeten worden gehanteerd voor de selectie van de blijvend te bewaren informatie. Toezicht op een behoorlijk archiefbeheer door de Rijksarchiefinspectie zal voortaan onder verantwoordelijkheid van de bestuursraad van het ministerie van OCenW plaats vinden. Het Nationaal Archief kan zich dan volledig toeleggen op zijn cultuurhistorische taak. Op dat gebied blijft er nog veel te wensen over: het ontwikkelen van digitale toegangen om raadpleging op afstand mogelijk te maken, het ontwerpen van een duidelijk acquisitieprofiel voor particuliere archieven, het ontwikkelen van een kenniscentrum op het gebied van restauratie en digitale duurzaamheid en het uitwerken – ten behoeve van de opzet van het Nationaal Archief – van belangrijke historische thema’s zoals koloniën, hoge rechtscolleges en maatschappelijke ontwikkelingen in de 19de en 20ste eeuw. Bij de uitwerking is samenwerking met universiteiten onontbeerlijk. Die samenwerking schiet momenteel nog tekort. Als streefdatum voor de start van het Nationale Archief is gekozen voor 17 juni 2002. Dan is het precies 200 jaar geleden dat de eerste rijksarchivaris van Nederland werd benoemd. Tot die tijd zal worden gestreefd naar een grotere naamsbekendheid, de opbouw van de service on-line en naar samenwerking op locatie (tussen Koninklijke Bibliotheek, het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, het Centraal Bureau voor Genealogie, de Rijksdienst voor Kunsthistorische Documentatie, etc.) als een groot nationaal (cultuur)historisch centrum. Teveel ambities? Voor het vaak ondergewaardeerde archiefwezen is het geenszins teveel en het werd ook hoog tijd om deze doeleinden na te streven.
Discussie
Er wordt eerst gesproken over de consequenties van de ontwikkeling van een nationaal archief voor andere archieven, daarna over financiële aspecten en tenslotte over de scholing van historici tot archivaris. Wat het eerste betreft: Van Boven licht toe dat er al sprake is van een zekere verdeling van aandachtsterreinen onder archieven. Zo is de wetenschap een zwaartepunt van het Rijksarchief van Noord-Holland, terwijl de landbouw een zwaartepunt is van het Rijksarchief Noord-Brabant. Wat het tweede betreft: Blom en Klep wijzen erop dat er voor de beoogde reorganisatie van de ar-
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
7
chieven in feite meer geld nodig is dan de beschikbaar gestelde 5,3 miljoen gulden. Van Boven en Krikhaar menen dat dit structureel verschafte bedrag, geen kleinigheid is. Er zijn bovendien daarnaast nog andere mogelijkheden om de nodige gelden te verwerven. Wat het laatste betreft: Klep suggereert om te komen tot een variant binnen de master-opleiding gericht op de archiefdienst.
Inleiding door mw. dr. J.A.M.Y. Bos, Van Rijksarchief tot regionaal historisch centrum. De ontwikkeling van organisatie en taken van het Nederlands archiefwezen sinds 1802
Hendrik van Royen, lid van de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam van de Bataafse Republiek liet in 1800 weten dat de archieven zijns inziens beter toegankelijk moesten zijn voor ‘de beminnaren onzer Vaderlandsche Geschiedenis’. Staatssecretaris Van der Ploeg schrijft in zijn brief van 7 februari 2000 aan de Tweede Kamer dat het zijn streven is om meer mensen te laten profiteren van het nationale culturele vermogen, waaronder de archieven. Twee vergelijkbare uitgangspunten die tot ingrijpende veranderingen leidden. Het pleidooi van Van Royen resulteerde in de aanstelling van archivarissen in verschillende gewesten, hetgeen het begin van het openbaar archiefwezen vormde. De ontwikkeling van het archiefwezen voltrok zich in de volgende tijd overigens in een traag tempo. In 1850 waren er ten noorden van de grote rivieren archivarissen aangesteld, in Noord-Brabant en Limburg was men daar echter nog niet toe overgegaan, want daar ontbraken de oude bestuursarchieven die noordelijker de aanleiding vormden om een archivaris te benoemen. Pas in 1918 was met de invoering van de eerste archiefwet de organisatie van het archiefbestel zoals dat tot op de dag van vandaag op de meeste plaatsen in Nederland nog bestaat, een feit. Iedere bestuurslaag zorgt voor zijn eigen archieven en de provincies laten de zorg voor het oud-archief over aan het rijk. Vervolgens veranderde er, tot 1998, weinig. In 1968 werden de rijksarchieven in de provincie hiërarchisch onder de algemene rijksarchivaris geplaatst. De gemeenten kregen als gevolg van de wet gemeenschappelijke regelingen in 1950 de mogelijkheid om archieftaken gezamenlijk aan te pakken, hetgeen leidde tot de oprichting van streekarchivariaten (een archivaris voor meerdere gemeenten) en streekarchieven (een centrale archiefdienst voor meer gemeenten). Dat er weinig veranderde betekent niet dat iedereen met de bestaande situatie tevreden was. Vanaf het begin van de twintigste eeuw was er een constante wens: een gemeentearchivaris, c.q. een professionele archiefzorg in iedere gemeente. Alle pogingen van archivarissen om dit geregeld te krijgen door in de wet op te nemen dat gemeenten verplicht zouden zijn om een archivaris aan te stellen, strandden echter op verzet van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en op de onwil van het Ministerie van Binnenlandse Zaken om inbreuk te maken op de gemeentelijke autonomie. In de jaren zeventig en tachtig leidde de discussie over gewestvorming tot voorstellen om de gemeentelijke archiefdiensten te laten opgaan in gewestelijke, waaraan het rijk dan archiefbescheiden van lokale samenhang in bewaring zou geven. Ook hier kwam niets van terecht.
8
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
Geconcludeerd kan worden dat men er in 200 jaar niet in is geslaagd een sluitend net van archiefzorg te realiseren. Het doorvoeren van veranderingen was niet makkelijk en stuitte dikwijls op verzet bij archivarissen. Opmerkelijk is bovendien dat de gebruikers van archieven weinig aandacht kregen. Het verzamelen en inventariseren van archieven werd als hoofdtaak van de archieven gezien. Het is dan ook geen wonder dat het aantal bezoekers aan archieven gedurende lange tijd laag bleef. Van belang is daarnaast het in de loop der tijd gegroeide verschil in uitgangspunt tussen de rijks- en gemeentearchieven. Gemeentearchieven gingen in de loop van deze eeuw veel meer privé-archieven en topografisch-historische collecties verwerven en beheren. Voor de rijksarchieven gold het adagium van de algemeen rijksarchivaris Fruin: een rijksarchief acquireert alleen particuliere archieven die historisch belangrijk zijn, maar door hun eigenaars onvoldoende worden verzorgd. Pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw ontstond binnen de archieven aandacht voor de educatieve taak. Vanaf 1960 begon ook de spectaculaire groei van het aantal bezoekers – een toename van tussen de 300 en 800% –, waardoor de archiefdiensten wel gedwongen werden meer aandacht te besteden aan de professionalisering van hun dienstverlening. Op dit moment is de aandacht bij de vorming van regionale historische centra voornamelijk gericht op het realiseren van fusies tussen archiefdiensten. Deze schaalvergroting is een voorwaarde om de archiefdiensten erin te laten slagen hun vele taken, onder meer op historisch en onderzoektechnisch gebied, op een kwalitatief behoorlijk niveau te blijven uitoefenen. Gestreefd moet echter worden een stap verder te komen. Om echte regionale historische centra tot stand te brengen is een mentaliteitsverandering nodig. De aandacht dient te verschuiven van de formele kant van het archiefbeheer naar de inhoud van het archief. Er moet rekening gehouden worden met de vragen die onderzoekers aan het materiaal stellen. Men moet bovendien niet alles in eigen hand willen houden, maar bereid zijn om samen te werken met andere instanties. Een modelvoorbeeld is het Haus der Geschichte in Darmstadt, waarbinnen een groot aantal archief- en documentatie instellingen samenwerken.
Discussie
Er wordt gesproken over de wenselijke samenwerking tussen archieven en het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. Een dergelijke samenwerking is des te belangrijker als men wil komen tot digitalisering van de bronnen. Bos en Van Boven geven aan dat er sprake is van samenwerking, maar dat deze nog zou moeten worden geïntensiveerd.
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
9
Inleiding door prof. mr. S. Faber, Naar de oppervlakte?
Waarom een discussiedag wijden aan de plannen voor regionale historische centra en de implicaties daarvan voor het historisch wetenschappelijk onderzoek? Zijn er, als men het heeft over het archiefwezen en de relatie daarvan met het wetenschappelijk onderzoek, geen gewichtiger problemen te signaleren? Te denken valt aan: – Tekortschietende archiefzorg in een deel van de Nederlandse gemeenten. – Tekortschietende archiefzorg bij de departementen en de buitendiensten daarvan (slechte archief bewaarplaatsen, ondeskundige en/of ongeïnteresseerde managers en archiefmedewerkers, geen continuïteit in de kennis omtrent de bewaarde archieven, voortdurende onzekerheid over digitale bestanden). – De moeizame overbrenging van departementale en andere archieven naar de rijksarchieven. – Het feit dat digitale overzichten van archieven en digitale toegangen langer uitblijven dan men had gehoopt en verwacht. – De privacywetgeving, die bepaalde archieven concreet bedreigen. Wat nu de regionale historische centra betreft: de hieruit voortvloeiende grotere afstand tussen de onderzoeker en het archief en de schaalvergroting mogen hiervoor niet als bezwaren gelden. Een serieus punt is wel dat reorganisaties in het algemeen leed en emoties, vertraging, terugslag en extra kosten met zich meebrengen. De vraag is daarnaast of de door sommigen benadrukte positieve effecten van de vorming van regionale historische centra wel als voordelen mogen worden beschouwd. In het beleidsplan van de Rijksarchiefdienst wordt gesteld dat door het opgaan van rijksarchieven in regionale historische centra ‘efficiencywinst, collectieverbreding en schaalvergroting’ te bereiken valt. Schaalvergroting kan op zichzelf geen doel zijn. Van collectieverbreding zal pas sprake zijn als de gebruikers op een en dezelfde plaats archieven kunnen raadplegen waarvoor zij eerder naar verschillende plaatsen of instellingen moesten. In sommige gevallen zal de fusie van archieven echter integendeel leiden tot een bilocatie. En of er werkelijk sprake zal zijn van efficiencywinst valt nog te bezien. Aangevoerd wordt dat de archieven een groot en breed publiek moeten aantrekken. De bronnen moeten beter toegankelijk worden, de contacten met het onderwijs moeten worden geïntensiveerd. De nu nog te vaak verborgen archieven moeten in de etalage. Gevreesd moet echter worden dat al dat geëtaleer, al die pogingen om de archieven naar de oppervlakte te halen, alleen maar tot meer oppervlakkigheid zullen leiden. Men zal nog meer van hetzelfde krijgen: nog meer werkstukken over het kinderwetje van Van Houten bij wijze van spreken. De algemene rijksarchivaris onderkent dit probleem, maar ziet uiteindelijk voor het historisch onderzoek toch winst. Te vrezen valt echter dat zonder verbreding en verdieping van het onderzoek popularisering uiteindelijk alleen maar verarming zal brengen. Daarbij komt dat de popularisering niet bepaald spoort met de huidige officiële uitgangspunten voor wat betreft de selectie. Veel nieuwe gebruikers zullen vooral geïnteresseerd zijn in personen en personalia. Dat botst echter met de gewenste bescherming van de privacy. De structuur van het Nederlandse archiefwezen is al niet zo helder. Dat zal er door de voorgestelde reorganisatie niet beter op worden, in elk geval waar het gaat om archieven die betrekking hebben op de wording van de Nederlandse staat en zijn onderdelen. De vraag is ook wat er gaat gebeuren
10
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
met de rijkscollectie van het vroegere Rijksarchief in Zuid-Holland. Wil men deze opslaan in een nieuw regionaal historisch centrum in Haarlem? Of in een nieuw regionaal historisch centrum in Den Haag? Kiest men voor het laatste, zou men dan niet kunnen volstaan met het aanbrengen van een tunnel tussen de Willem Alexanderplaats en het Haagse stadhuis? Dit moge duidelijk zijn: het verdient geen aanbeveling om de archieven van hot naar haar te verslepen. Ook van de voorgestelde fusies valt weinig heil te verwachten, tenzij ze vrijwillig en goed voorbereid tot stand komen, op gemeentelijk of provinciaal initiatief. Veel verstandiger zou het zijn om te investeren in de digitalisering. Gestreefd zou moeten worden naar een digitale schil rondom het totale archiefwezen, een virtuele uitnodigende toegangspoort gecombineerd met een duidelijke voorlichting, plus wegwijzers, overzichten en zoekmogelijkheden.
Inleiding door prof. dr. P.D. ’t Hart, De onderzoeker in het archief
Stel dat men eens alle archieven in Nederland zou samenvoegen tot een centraal nationaal archief, een giga-archief, wat een voordelen zou dat niet hebben: efficiëntie, besparingen op overhead, integratie van taken, optimale voorzieningen op het gebied van bijvoorbeeld digitalisering of restauratie... Zover zal het wel nooit komen... Ter zake. De staatssecretaris wil rijksarchieven in de provincie fuseren met gemeentelijke archiefdiensten in de hoofdsteden. Dergelijke fusies kunnen nuttig zijn: samenwerking is noodzakelijk om een verantwoorde besteding van overheidsgeld te bevorderen. Men dient echter voorzichtig te zijn om nog verder te gaan. Als het rijksarchief in de provincie en de gemeentelijke archiefdienst van de hoofdstad zijn gefuseerd, dan ligt het voor de hand dat omliggende gemeenten hun archief naar dit centrum zullen willen sturen. De vraag is of op deze manier een breder en groter publiek bereikt wordt, zoals de staatssecretaris wil. Illustratief is bijvoorbeeld dat de historische vereniging van Bunschoten en Spakenburg mordicus tegen onderbrenging van hun plaatselijke archief in het Amersfoortse gemeentearchief bleek te zijn. Te vrezen valt dat veel regionale amateurhistorici als onderzoeker zullen afhaken als ze voor archiefonderzoek naar een andere plaats moeten reizen. Het is waar dat in een regionaal historisch centrum de toegankelijkheid van het materiaal met de modernste communicatiemiddelen kan worden vergroot. Tenminste, je kunt met die middelen zoeken of ergens materiaal aanwezig is. Het probleem is echter dat je vaak niet precies weet naar welk materiaal je wilt zoeken. Daarvoor heb je als beroepshistoricus en als amateur de hulp nodig van mensen die hun eigen (kleinere) archieven goed kennen, specialisten die meedenken en het materiaal uit eigen ervaring kennen. De vraag is of zulke mensen niet met de vorming van de regionale historische centra zullen verdwijnen. Bedacht moet ook worden dat de vorming van een regionaal historisch centrum niet zal verhinderen dat de onderzoeker nog heel wat zal moeten reizen om zijn materiaal te raadplegen: dat zou pas niet meer hoeven als alle archieven in een bepaalde streek in één gebouw zouden worden ondergebracht. Maar dan nog: als het onderwerp van de onderzoeker de grenzen van de regio overschrijdt zal hij evengoed moeten reizen.
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
11
Over reizen gesproken, zullen scholieren en studenten bereid zijn om van hun stad te reizen naar de plaats waar het regionaal historisch centrum gevestigd is? Een andere belangrijke vraag is of het regionaal centrum wel een voldoende actief acquisitiebeleid zal kunnen voeren. Kan dat centrum voldoende relaties onderhouden met ondernemingen en instellingen om te voorkomen dat die hun archief zelf ‘opschonen’? Wil men streven naar een verdere samenvoeging van archieven, dan is het goed zich tevoren terdege op vragen als deze te bezinnen. Uitgangspunt zou in elk geval moeten zijn dat men alleen gaat fuseren als het archief daardoor werkelijk dichter bij de mensen komt. Anders krijgt men misschien wel een zeer professioneel centrum, maar wordt het tegenovergestelde bereikt van wat de staatssecretaris beoogt: een afname van het aantal bezoekers.
Prof. dr. A. Knotter, Archieven als regionale historische centra: nieuwe perspectieven voor geschiedwetenschappelijk onderzoek?
Het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg te Maastricht (SHCL), waarvan Knotter directeur is, beoogt een wetenschappelijk centrum te zijn op het gebied van de regionale geschiedenis. Liefde voor zijn vak, de sociale en economische geschiedenis, heeft Knotter zijn functie bij het Gemeentearchief Amsterdam in 1998 doen verwisselen voor die bij het SHCL. De wetenschappelijke functie die hij bij het Gemeentearchief Amsterdam bekleedde, stond onder voortdurende druk. De inhoudelijke, wetenschappelijke kennis, die indertijd doorslaggevend was bij zijn aanstelling, speelde in 1998 geen enkele rol meer. Deze ontwikkeling is in veel opzichten illustratief voor die in het Nederlandse archiefwezen in de laatste tien à vijftien jaar. De academisch gevormde archivaris is meer en meer geprofessionaliseerd van archiefbeherende wetenschapper tot ‘informatiemanager’. Een jaar of twintig geleden hadden archivarissen het recht een dag in de week te besteden aan historisch grondslagenonderzoek. Ondanks alle tekortkomingen en beperkingen was het archiefwezen een plek waar wetenschap en wetenschappelijk onderzoek in hoog aanzien stonden. In nauw samenspel met onderzoekers buiten de archieven hebben archivarissen een essentiële bijdrage geleverd aan het niveau en de ontwikkeling van de Nederlandse geschiedwetenschap. De door hen beheerde en ontsloten bronnen vormden het uitgangspunt voor hun wetenschappelijke werk. De ontwikkeling in het archiefwezen in de afgelopen twintig jaar zou men kunnen aanduiden met het woord ‘ver-ont-wetenschappelijking’. Eisen ten aanzien van beheer en behoud, huisvesting, klantvriendelijk werken en digitalisering maken een versterking van de op beheer en dienstverlening gerichte taakopvatting onontkoombaar. Toen Knotter bij het Gemeentearchief van Amsterdam kwam werken stond bronontsluiting door middel van documentanalyse, klassieke inventarisatie en indexering aan de basis van het archiefwerk; tegenwoordig vorm grootschalig beheer van massabestanden het uitgangspunt.
12
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
De ‘ver-ont-wetenschappelijking’ van de archivaris hing ook samen met de in de jaren tachtig ontwikkelde PIVOT-ideologie: PIVOT-ideologen als Max Beekhuis beschouwden historisch onderzoek als een door voorbijgaande modes gestuurde hobby, die geen grondslag kon vormen voor het werk van de archiefinstellingen. In dezelfde decennia vond een tegenovergestelde ontwikkeling plaats: ‘verwetenschappelijking’ van de regionale geschiedenis, en ‘regionalisering’ van de geschiedwetenschap. Een voorbeeld van het eerste zijn de publicaties van de Afdeling Agrarische Geschiedenis van de Landbouwuniversiteit Wageningen (Slicher van Bath). Een voorbeeld van het tweede (vergelijkend regionaal onderzoek met het doel om meer inzicht te krijgen in bepaalde historische processen) zijn de cultuur-historische studies die in de loop van jaren verschenen over Middelburg, Zwolle en Den Haag (van resp. Mijnhardt en Kloek, Brouwer en José de Kruif). Men zou kunnen zeggen dat de taken maar verdeeld moeten blijven zoals zij nu zijn: laat de archiefinstellingen archieven beheren en aan de man brengen, waarbij historische onderzoekers gewaardeerde klanten op de studiezaal zijn, die net als alle andere klanten met behulp van moderne ontsluitingsmethoden zo goed mogelijk geholpen worden. Dan gaat men echter voorbij aan het feit dat er alleen archiefinstellingen en archivarissen zijn omdat de samenleving behoefte heeft aan historische kennis en dat bij de productie van die kennis de geschiedwetenschap een beslissende rol speelt. En voor de ontwikkeling van de geschiedwetenschap is het zeer belangrijk dat archiefmedewerkers op grond van hun archief-kennis deelnemen aan het wetenschappelijk bedrijf. Door hun intieme omgang met de bronnen vormen archiefmedewerkers een onmisbare schakel in de productie van historische kennis. De archivaris heeft dus - naast het professionele beheer van het archief - tevens een wetenschappelijke functie. Helaas rept staatssecretaris Van der Ploeg hierover met geen woord in zijn brief van 7 februari 2000 aan de Tweede Kamer. Hij beoogt met de regionale historische centra drie doelstellingen: bediening van een groot en breed publiek, optimalisering van het beheer van de diensten, en ruimere mogelijkheden om deel te nemen aan educatieve projecten. Op zichzelf prachtige doelstellingen, maar aan het geschiedwetenschappelijk onderzoek draagt dit niets bij. Historici profiteren mee van de betere ontsluiting en toegankelijkheid, maar voor de staatssecretaris zijn zij kennelijk slechts deel van het amorfe en ongedifferentieerde publiek dat de archieven bezoekt. Geschiedwetenschap staat voor Van der Ploeg, als het om archieven gaat, buiten de orde en zijn brief kan beschouwd worden als het sluitstuk van de ‘ver-ont-wetenschappelijking’van het archiefwezen. Wie echter de ambitie heeft regionale archiefcentra om te vormen tot regionale historische centra, moet zich terdege rekenschap geven van de doelstellingen en taken van dergelijke centra: die zouden veel verder moeten gaan dan alleen het beheer en de terbeschikkingstelling van archieven. Regionale historische centra zullen slechts als centrum – spin in het web van het regionale historische bedrijf – kunnen fungeren als zij nadrukkelijk ook recht doen aan de wetenschappelijke functie die zij moeten vervullen. Niet alleen de bij archieven beschikbare historische informatie is in dit verband doorslaggevend, maar vooral de aanwezige historische kennis. En kennis verwerf je alleen door onderzoek en beoefening van de wetenschap.
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
13
Discussie
De aandacht richt zich op de vraag hoe stringent de samenvoeging van de archieven zou moeten, c.q. kunnen worden doorgevoerd en op de door Knotter gesignaleerde ontwikkeling van ‘ver-ontwetenschappelijking’. Wat betreft het eerste wordt door verschillende deelnemers gewezen op het ongenoegen van plaatselijke historici over plannen ten aanzien van de verplaatsing van lokale archieven. Van Boven stelt daar tegenover dat het permanente beheer van archieven moeilijk aan kleine gemeenten kan worden overgelaten. Wat betreft het tweede: Verschillende deelnemers beamen dat er sprake is van een tendens naar ‘veront-wetenschappelijking’ van het archiefwezen. De vraag rijst op welke manier de regionale historische centra de beoefening van de geschiedwetenschap zouden moeten bevorderen. Opgemerkt wordt dat de uitgave van wetenschappelijke reeksen zeker tot de taken van een regionaal historisch centrum zou moeten worden gerekend. Blom onderschrijft Knotters beschouwingen wel in grote lijnen, maar waarschuwt ervoor om de zaken zwart wit voor te stellen. Krikhaar merkt op dat de brief van Van der Ploeg van 7 februari 2000 niet het gehele beleid op het terrein van de archieven schetst (de inspectie ontbreekt bijvoorbeeld), maar ‘slechts’ een beeld geeft van de functies die de regionale historische centra zouden moeten vervullen.
Algemene discussie
De discussie richt zich op een reeks van punten. – Is het niet beter om de middelen te besteden voor andere doeleinden dan de vorming van regionale historische centra, bijvoorbeeld ter bestrijding van de door Faber gesignaleerde problemen? Van Boven en Krikhaar betogen dat de vorming van regionale historische centra hoge prioriteit heeft. Alleen op deze wijze kan de versnippering binnen het archiefwezen worden aangepakt. Andere deelnemers verklaren dat zij op zichzelf geen bezwaar hebben tegen de vorming van de regionale historische centra. Van belang is dat op deze wijze het archiefwezen op plaatselijk niveau verbeterd wordt. – Verdient de schepping van één nationaal historisch centrum niet de voorkeur? Eén nationaal historisch centrum ligt niet in de rede. Immers, de provincies willen toch hun eigen provinciale archief behouden. In het algemeen zou het volstrekt onrealistisch zijn om alle archieven te willen samenvoegen. Een centraal virtueel archief zal eveneens voorlopig een utopie blijven: de digitalisering van de algehele inhoud van de archieven is voorlopig niet aan de orde.
14
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
– Het archiefbeheer van gemeenten en waterschappen Reden tot zorg geeft het feit dat vele gemeenten en waterschappen nog geen enkele vorm van professioneel archiefbeheer kennen. Van verschillende zijden wordt bepleit om te komen tot een wettelijke verplichting tot de benoeming van gemeente- en waterschapsarchivarissen. – De samenwerking tussen de archieven en het geschiedwetenschappelijk onderzoek De voorzitter werpt de vraag op of de regionale historische centra niet zo dicht mogelijk bij de universiteiten zouden moeten worden gevestigd, zodat het contact tussen de archiefwereld en de wetenschappelijk onderzoekers verzekerd is. In reactie daarop wordt gewezen op het belang van een persoonlijk netwerk tussen archiefmedewerkers en wetenschappelijk onderzoekers. Nog belangrijker is dat wordt erkend dat de regionale historische centra structureel een wetenschappelijke functie hebben. Van Boven meent dat de vorming van regionale historische centra geenszins als een technocratische operatie mag worden gezien. Van belang is dat er een brug wordt geslagen ‘tussen brein en bron’. Het gaat hem echter te ver om te zeggen dat archivarissen zelf wetenschappelijk onderzoek zouden moeten doen. – De uitvoering van de plannen voor de vorming van regionale historische centra Krikhaar benadrukt dat het niet de bedoeling is volgens één model te werk te gaan. De gang van zaken kan van plaats tot plaats verschillen. Te denken valt aan een groeimodel, waarbij enkele archieven fuseren en men in een later stadium beziet in hoeverre zich hierbij nog andere kunnen voegen.
Slotwoord door de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap, prof. dr. J.C.H. Blom
Blom merkt het volgende op. Vergelijkt men het archiefwezen in Nederland met dat in andere landen, dan moet men wel zeggen: ‘telt uw zegeningen’. De Nederlandse archieven zijn, vergeleken met die elders in de wereld, bepaald niet slecht. Dat betekent niet dat er geen reden is om het een en ander te veranderen. Het is echter verstandig om met reorganiseren terughoudend te zijn, want elk voordeel heeft nu eenmaal ook zijn nadeel. Het grootste probleem waar het archiefwezen voor staat is het vraagstuk van de digitalisering. Samenwerking op dit punt is zeker geboden. Er is ook zeer veel geld voor nodig. De voor de vorming van de regionale historische centra toegezegde 5,3 miljoen gulden zijn in verhouding daartoe slechts een schijntje. Tenslotte is het van belang om het perspectief van de wetenschappelijk onderzoeker niet uit het oog te verliezen. Het archiefwezen valt onder de cultuursectie van OCenW. Het ligt echter zeker in de rede om ook de wetenschappelijke sectie erbij te betrekken.
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
15
Sluiting
De voorzitter dankt de sprekers voor hun voordrachten en alle aanwezigen voor hun bijdrage aan de discussie. Hij sluit de vergadering.
16
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
Lijst van deelnemers discussiedag van de Commissie Geesteswetenschappen
Archieven of regionale historische centra? Implicaties van de regionale historische centra voor het geschiedwetenschappelijk onderzoek Woensdag 17 mei 2000 (weergave van naam, titulatuur en functie gebaseerd op de opgave van de deelnemers)
Naam Prof. dr. A.M.J.A. Berkvens Drs. J. Biemans Prof. dr. D.P. Blok Prof. dr. J.C.H. Blom Prof. dr. P. den Boer * Drs. Th.S.H. Bos Mw. dr. J.A.M.Y. Bos - Rops Drs. P.H.M. Boselie K.W.J.M. Bossaers Dr. M.W. van Boven Dr. G.J. van den Broek J. Brouwers Drs. J.A. Brugman Dr. R.E. de Bruin Dr. K. Dibbets R. Efdée Mw. dr. F. Egmond Mw. dr. M.C. Engels H.J. Eijssens Y. Ezendam Prof. mr. S. Faber Drs. B. Gasenbeek Dr. M.A.W. Gerding N. Geirnaert W.E. Goelema Drs. J. Haag
Functie Hoogleraar Rechtsgeschiedenis Universiteit Maastricht pr-medewerker en educatiemedewerker Stadsarchief ’s-Hertogenbosch Oud-directeur Meertens Instituut Voorzitter Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap en directeur NIOD Hoogleraar Europese cultuurgeschiedenis, Universiteit van Amsterdam Wetenschappelijk medewerker Instituut voor Nederlandse Geschiedenis Rijksarchivaris in de Provincie Noord-Brabant Stadsarchivaris Sittard Consulent Geschiedbeoefening Noord-Holland Algemeen Rijksarchivaris Directeur Provinciale Bibliotheek Fryslan Consulent Geschiedbeoefening Zuid-Holland Conservator Stadsgeschiedenis Centraal Museum Universitair docent, Universiteit van Amsterdam Historica/publiciste Stafmedewerker bij het Algemeen Rijksarchief onderzoeker Streekarchivaris Krimpenerwaard Federatie Stichting Cultureel Erfgoed Hoogleraar Nederlandse Rechtsgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Bibliothecaris Universiteit voor Humanistiek, en Directeur Humanistisch Archief Provinciaal historicus van Drente Archivaris Stadsarchief Brugge, België Rijksarchivaris in de Provincie Groningen Adjunct-archivaris Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
17
Dr. D. Haks Prof. dr. P.D. ’t Hart Mw. M.H. van den Heuvel-Habraken Prof. dr. B. Hogenkamp R.C. Hol J.M.W. Hopstaken A. van Iersel J.T.J. Jamar H. Jamin R.J. de Jong T. Kappelhof Prof. dr. F.C.J. Ketelaar J. van Keulen Mw. mr. drs. M. de Keuning Prof. dr. F. Keverling Buisman Prof. dr. P.M.M. Klep
F.H. de Klerk Dr. G.J. van Klinken J. ten Klooster RA Prof. dr. A. Knotter Drs. R.L. Koops Mw. drs. G. Kraak Mw. drs. J.A.M. Krikhaar
M. Lauwers Prof. dr. J. Th. Leerssen * Dr. N. Lettinck Drs. H. van der Linde Mw. drs. M. Loef Mw. Maarschalkerweerd Drs. Ph. Maarschalkerweerd J.A.J. Maessen Drs. H.J.A.H.G. Metselaars Drs. G.W. Muller
18
Directeur Instituut voor Nederlandse Geschiedenis Hoogleraar Utrecht studies aan de Universiteit Utrecht Inspecteur Provinciaal Archief Noord-Brabant Hoofd Research Nederlands Audiovisueel Archief Rijksarchivaris Noord-Holland Wnd. Gemeentearchivaris Beleidsmedewerker Dienst CEWS, dienst Arnhem Directeur Het Utrechts Archief Historicus Medewerker VHV Fryslân Onderzoeker Instituut Nederlandse Geschiedenis Hoogleraar Archiefwetenschap, Universiteit van Amsterdam en Universiteit Leiden Hoofd Dienstverlening Groninger Archieven Wetenschappelijk medewerker Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap Rijksarchivaris in de Provincie Gelderland en gemeentearchivaris Hoogleraar economische en sociale geschiedenis, en Directeur N.W. Posthumus Instituut, Katholieke Universiteit Nijmegen Adjunct Gemeentearchivaris Goes Postdoc onderzoeker, Vrije Universiteit Directeur Stichting IJsselacademie Directeur van het Sociaal Historisch Centrum te Maastricht Directeur Zeeuws Archief Beleidsmedewerker Cultuur Provincie Friesland Stafmedewerker Directie Cultureel Erfgoed van het Ministerie van OCenW en projectleider vorming regionale historische centra Projectleider Nationale Inventarisatie Audiovisuele Collecties Hoogleraar Moderne Europese Letterkunde, Universiteit van Amsterdam Hogeschooldocent Consulent Erfgoededucatie bij Stichting Brabants Regionale Geschiedbeoefening Provinciale Archiefinspectie Noord-Holland Lid van de Commissie Archieven van de Raad voor Cultuur Rijksarchivaris in de Provincie Limburg en gemeentearchivaris Bibliothecaris Brabant-Collectie, Katholieke Universiteit Brabant Bestuursadviseur Rijksarchiefdienst Secretaris Commissie Geesteswetenschappen
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
Prof. dr. P.J.A. Nissen T. de Nijs Drs. P.W.J. den Otter J. van Oudheusden Prof. dr. J.R.T.M. Peters * A. Pietersma Mw. drs. G.N. van der Plaat N. Plomp R.P.M. Rhoen E. Ruyssenaars A.A.J. Scheffers A. Schoonderbeek K. Schutgens Drs. G.J. van Setten Dr. F. Snapper Mw. drs. J.C.B. Spits Dr. J. Talsma Th. Thomassen Drs. G. Verbeek W. van de Vijver Mw. C.E.M. van Vliet F. Vogelzang Drs. A.C. Voogt A.G. de Vries D. de Vries Mw. drs. S. van Vugt J. Wassink J.H.M. Wieland L.G.M. Winkeler Drs. B. Woelderink Drs. R.J. Wols F.D. Zeiler Prof. dr. W. Zwanenburg *
Hoogleraar Kerkgeschiedenis, Katholieke Universiteit Nijmegen Redacteur Stichting Geschiedschrijving Holland Hoofd externe dienstverlening Rijksarchief Zwolle Provinciaal Historicus Noord-Brabant Voorzitter Commissie Geesteswetenschappen Lid College van Bestuur, Katholieke Universiteit Nijmegen Het Utrechts Archief Directeur Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap plv. Directeur Centraal Bureau voor Genealogie Gemeentearchivaris Zeist Medewerker Oorlognazorg bij het Rode Kruis Conservator Het Nederlands Muntmuseum Hoofd Gemeentearchief Bestuurslid Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap Beleidsmedewerker Gemeentearchief Leiden Nederlandse geschiedenis, Universiteit van Amsterdam Archiefschool in Amsterdam Hoofd Bureau Acquisitie en Beheer Archivaris Gemeentearchief Sint-Pieters-Leeuw, België Bibliografisch medewerker Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap Federatie Stichting Cultureel Erfgoed Hogeschooldocent Hoofd Relaties & Beheer Algemeen Rijksarchief UHD
Beleidsondersteunend medewerker Commissie Geesteswetenschappen Gemeentearchivaris Weert Rijksarchivaris Flevoland Wetenschappelijk medewerker Katholiek Documentatie Centrum Directeur Koninklijk Huisarchief Streekarchivaris Historicus Emeritus hoogleraar Franse taalkunde , Universiteit Utrecht
* lid Commissie Geesteswetenschappen
Verslag van de discussiedag van de CGW en het KNHG
19