Verslag studiemiddag “Sociale teams; elkaar adviseren” 31 oktober 2014 Domstad, Utrecht
In circa 68 procent van de gemeenten die meewerkten aan een recentee inventarisatie inventarisatie, zijn één of meer sociale teams actief. Uit de eerste voorlopige cijfers blijkt ook dat MEE, welzijn en maatschappelijke dienstverlening meedoen in circa 85 procent van de teams waarover de respondenten in de enquête informatie gaven, gaven Werk&Inkomen in meer dan de helft helft. Stimulansz, Verdiwel en LCGWorganiseerden samen met Movisie, DIVOSA, DIVOSA ROS -netwerk, netwerk, Jeugdzorg Nederland, de Associatie Jeugdzorg, JSO, MOgroep en Mezzo een studiemiddag over sociale teams. Hilde van Xanten en Ard Sprinkhuizen presenteerden presen een aantal (voorlopige) onderzoeksresultaten. Ard vergeleek de ontwikkelingen rond sociale teams met ‘een worsteling in een doolhof’. Dankzij deze brede samenwerking was er een grote diversiteit aan deelnemers. Zij Z j verzorgde pitches en gingen in groepen oepen met taaie vraagstukken aan de slag. De verschillende inzichten leverden verrassende resultaten op: het vrijwillig en het gedwongen kader kunnen prima op elkaar aansluiten; de klant beheert zijn eigen dossier; ambitieuze traagheid leidt tot duurzaamhheid. duurzaamhh eid. Valkuil van sociale teams: teveel problematiseren, terwijl ze het tegengestelde beogen! 1
Tien vragen aan de zaal
Dagvoorzitter Kitty de Laat verwelkomt alle deelnemers.En stelt de deelnemers een aantal vragen, die zij met ja (gaan staan) of nee (blijven zitten) zitten kunnen beantwoorden. Deelnemers eelnemers die bezig zijn met de oprichting van een sociaal aal team, team kunnen nog niet alle vragenbeantwoorden beantwoorden. De reacties verbinden we geen harde conclusies, conclusies, maar ze geven een impressie van wat er in het veld speelt. 1. Mijn sociale team draait goed! Ongeveer een kwart van de zaal staat op. 2. Is jouw sociaal team het antwoord op de vraag van de klant? Ongeveer een kwart van d de deelnemers antwoordt met ja. 3. Is informele zorg vertegenwoordigd in jouw sociale team? Ongeveer een kwart antwoordt met ja. 4. Zit Werk en Inkomen in jouw sociale social team? Ja, antwoordt ongeveer een kwart. 5. Zit de GGZ in jouw sociale social team? Ja, antwoordt ongeveer een vijfde van de aanwezigen. 6. Heeft jouw sociale team genoeg ruimte om zich tot een goed functionerend team te ontwikkelen?Een Een kwart antwoordt bevestigend. 7. Komt professionele autonomie beter tot zijn recht in jouw sociale team? Een derde antwoordt bevestigend. 8. Ontstaat er door jouw sociale soc team een andere, betere aanpak? Ja, antwoordt een kwart van de zaal. 9. Werktjouw sociale teamsamen met huisartsen? Ongeveer een derde van de zaal antwoordt met ja. 10. Werkt jouw soicale team samen met wijkverpleegkundigen?Een wijkverpleegkundigen? vijfde antwoordt bevestigend.
1
2 Vorming van sociale wijkteams en onderzoek door Hilde van Xanten, senior adviseur bij Movisie 2.1 Digitale enquête onder alle gemeenten In opdracht van de VNG en het ministerie van VWS heeft Movisie een digitale enquête gehouden onder alle gemeenten. Momenteel analyseert Movisie de antwoorden en Hilde presenteert enkele voorlopige cijfers. De enquête is door zo’n 225 verschillende gemeenten ingevuld (circa 56 procent), maar soms hebben deze gemeenten tevens gegevens aangeleverd voor andere gemeenten waarmee zij samenwerken, zodat de definitieve respons anders kan uitkomen. In circa 68 procent van de gemeenten die de enquête invuldenzijn één of meer (wijk)teams actief. In 31 procent is dat nog niet het geval, maar een aantal daarvan wil nog dit jaar of in de loop van 2015 met sociale teams starten. Een overgrote meerderheid van de gemeenten die aan de enquête meewerkten, kiest dus voor sociale teams. De onderzoekers onderscheiden drie modellen: Model A: het breed integraal team, waar alle hulpvragen – van enkelvoudige tot meervoudige problematiek – binnenkomen en opgepakt worden. Doelgroep zijn alle (wijk)bewoners. Dit model is voor 42 procent van de gemeenten het meest herkenbaar. Model B: enkele domein/doelgroep specifieke teams functioneren naast elkaar. Door middel van intake wordt bepaald in welk team de vraag thuishoort. In dit model herkent 19 procent van de gemeenten zich het meest. Model C: het generalistisch (wijk)team als voorpost met daarachter domein specifieke teams, waarnaar indien nodig wordt doorverwezen. Dit model is voor 13 procent van de gemeenten het meest herkenbaar. Maar liefst 32 procent antwoordt (ook) met ‘anders’. In deze groep zijn allerlei varianten vertegenwoordigd. Bijvoorbeeld sociale teams die specialisten naar het team halen, brede teams waarin casuïstiek in subgroepen wordt besproken (bijvoorbeeld jeugd of ouderen), en breed samengestelde teams waarvan de deelnemers elkaar op vindplaatsen treffen en die minder strak georganiseerd zijn. De onderzoekers vroegen de gemeenten ook naar de samenstelling van de sociale teams. Uit de antwoorden van de respondenten blijkt dan de Dienst Werk&Inkomen in meer dan de helft van de sociale teams waarover de respondenten in de enquête informatie gaven (gevraagd is naar ‘het meest voorkomende team’) van de partij is en de Wmo-consulent in maar liefst 80 procent. Welzijn en maatschappelijke dienstverlening spannen de kroon en doen mee in 85 procent van de teams en MEE zit in circa 82 procent van de teams. De GGZ is in ruim 30 procent van de teams vertegenwoordigd, de verslavingszorg in bijna15 procent. CJG’s doen in zo’n 45 procent mee en wijkverpleegkundigen in circa 55 procent. Huisartsenpraktijken, politie en woningcorporaties blijven steken op 10 procent.NB. Het betreft voorlopige cijfers. 2.2 Onderzoek “De vormgeving van sociale (wijk)teams” Een deel van de sociale teams signaleert niet proactief, maar wacht hulpvragen en meldingen af. Dat is één van de opvallende uitkomsten uit het onderzoek “De vormgeving van sociale (wijk)teams” van Platform 31, Universiteit Twente en BMC Advies. Deze studie omvatte kwalitatief onderzoek in drie gemeenten en kwantitatief vergelijkend onderzoek in 26 grotere gemeenten. Andere opmerkelijke uitkomsten zijn: - bij hoge werkdruk is het lastig vanuit presentie in de wijk te werken; - niet alle teams richten zich op eigen kracht en de inzet van mantelzorg; - de aandacht voor versterking van de buurt als geheel is beperkt.
2
2.3 Interessante publicaties Dit najaar verschijnen de volgende publicaties over sociale teams: Digitaleenquête onder alle gemeenten door Movisie; “Startmotor sociale wijkteams” van Movisie; Enquête onder gemeentelijke diensten Werk & Inkomen door Divosa en Movisie. 3 Uit het doolhof;Keuzevraagstukken bij de inrichting van sociale teams door Ard Sprinkhuizen, associate lector Maatschappelijk Werk aan Hogeschool Inholland 3.1 Inleiding ‘Cijfers uit onderzoeken geven houvast en geven de indruk van eenduidigheid,’ zegt Ard Sprinkhuizen. ‘Maar wat ik bij sociale teams zie is een worsteling in een doolhof. Het zoeken naar wegen om er goed uit te komen, maar waarbij je keer op keer op allerlei grenzen stuit.’ Ard wil achtereenvolgens ingaan op onderzoek naar sociale teams; de complexiteit van sociale teams; en tenslotte observaties, reflecties en basisvragen. 3.2 De onderzoeken Er wordt veel onderzoek gedaan naar sociale teams. Onder meer door Divosa en de kennisinstituten. Daarnaast zijn er ook lokale onderzoeken gedaan in bijvoorbeeld Zaanstad, Utrecht, Enschede, Groningen en Eindhoven. Vanuit het programma “Sociaal werk in de wijk” en de Kenniskring sociale teams Noord-Holland was Ard direct betrokken bij maatschappelijke organisaties respectievelijk gemeenten die sociale teams opzetten. In de Wmo-werkplaatsen zijn sociale teams een belangrijk onderwerp.Voor bijna alle onderzoeken en inventarisaties geldt dat ze betrekking hebben op ‘werk in uitvoering’. Daarnaast zijn er landelijke en lokale onderzoeken naar effectiviteit, bijvoorbeeld maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s). Er is dus veel bekend over hoe het veld in beweging is, over verschillen in sociale teams qua doelstellingen, doelgroepen en deelnemende organisaties. Maar minder over resultaten. 3.3 Uit het doolhof: Eenbeeld van de complexiteit Ard vertelt dat vanuit dertien Wmo-werkplaatsen 195 sociale teams in 100 gemeenten worden ondersteund en gevolgd. Aandachtsgebieden van deze 195 sociale teams zijn de civil society/participatie (177 teams), alle bewoners (134 teams), jeugd (57 teams) en multiproblem huishoudens (132 teams). Bijna de helft van de teams wordt geconfronteerd met bezuinigingen, 18 procent krijgt extra gelden. De status van een kleine meerderheid is regulier (52%) terwijl de rest een pilot is. De onderstaande slide betreft de samenstelling van sociale teams. Opvallend is dat het maatschappelijk werk, het sociaal-cultureel werk en MEE in een overgrote meerderheid van de sociale teams meedoen en dat de civil society daarin nauwelijks vertegenwoordigd is. De betrokken professionals kenmerken zich door een enorme variëteit.
3
Een korte karakteristiek III Samenstelling sociale teams Maatschappelijke organisaties: • Maatsch. Werk: 100% (195) • OW/SCW: 77% (150) • MEE: 75% (147) • LVB/VG: 7% (14) • Wijkverpl: 63% (122) • Thuisbegeleiding: 5% (10) • GGZ: 66% (128) • Maatschappelijke opvang: 3% (10) • Verslavingszorg: 6% (13) • Schuldhulp: 5% (10) • Jeugdzorg: 41% (80) • Jongerenwerk: 52% (101)
Gemeente: • DWI: 45% (87) • Wmo-loket: 80% (156) Civil society: • Vrijwilligersorganisaties: 18% (35) • Ervaringsdeskundigen: 9% (17) Hogescholen: • Studenten: 9% (18)
Indicatieve karakteristiek kenniskring sociale teams NH Eigen score op basis van negen gemeenten: 1
2 XXX X X
3 XXX
4 XX
5
XXXX
XXX
Loslaten/organi saties 2de lijn
XXX XX XXX
Specifieke doelgroep Specialistisch
Wie bepaalt inrichting
Gemeente
Rol gemeente in uitvoering
Sterk sturen 0de lijn
X
Alle burgers Generalisti sch Sterk
X
XX
XXXX XX X
XX
X
XXX
XX X
XXX XX
X
Mate van integratie met CJG/jeugdnetwerken
Sterk
XX
XXX
XXX
X
Zwak
Verbinding met basiszorg
Sterk
XXX
X
Zwak
Mate regie van de cliënt/burger
Beperkt
XXX XX X
XXXX
XXX X
SWT centrale toegang voor Wmo
Sterk
X
XXX
XX
Handelingsbevoegdheid professionals
Sterk
XXX XX
XXXX
Positionering Doelgroepen Type professional in team Mate van verbinding met 0 lijn/participatie
de
XXX
X
Organisaties
Zwak
Volledig
XX
Zwak
Zwak
De negen gemeenten van de Kenniskring Sociale teams Noord-Holland hebben aangegeven wie de richting bepaalt: de gemeente of de organisaties. Maar ook hoe de teams in het sociale domein gepositioneerd zijn. Of men met generalisten danwel specialisten werkt. Of hun handelingsbevoegdheid sterk of zwak is en of de mate van regie van de burger beperkt of volledig is. Opvallens is ook hier weer de variëteit in de antwoorden: en dus ook in de samenstelling en aanpakken van sociale teams, zie het onderstaande overzicht.
4
3.4 Buiten het doolhof: Modellen en concepten Sociale teams kunnen op verschillende plekken in het sociale domein worden gepositioneerd. Op de onderstaande slide heeft Ard het sociale domein in beeld gebracht. Aan de basis staat het individu met zijn eigen kracht. 2e -lijn Specialistische voorzieningen (Specialisten)Schil (voorheen achter indiceringsbarrière) Oproepbaar door sociale wijkteam – Verzorgt toegang 2e lijn Met specialisten en generalisten met domeinkennis 1e -lijn Sociale (wijk)teams Met generalisten en domeinkennis -soms met enkele specialisten Signalering en vraagverheldering (proces) Basisvoorzieningen (scholen, kinderopvang, politie, huisarts, woningcorporaties, openbare ruimte, winkelvoorzieningen, markt, mobiliteit) Buurtkracht – (Pedagogische) Civil society – Burgerkracht (…?) Direct persoonlijk netwerk
Individu – eigen kracht
lectoraat Maatschappelijk Werk Hogeschool INHolland
Daarboven is het persoonlijk netwerk van het individu. Daarboven staan de basisvoorzieningen, waaronder scholen, de huisarts en de kinderopvang. Helemaal bovenin zijn de specialistische voorzieningen van de tweede lijn geplaatst. Driekwart van deze teams opereert op het snijvlak van de nulde en eerste lijn, een kwart op dat van de eerste en tweede lijn. Ard benadrukt dat specialistische voorzieningen zich tot voor kort achter barrières bevonden, maar nu meer naar voren komen. Steeds meer specialisten zijn vrij toegankelijk. Vier basismodellen Ard onderscheidt vier basismodellen: 1. Het best-persons model: één generalistische kernprofessional (een wijkcoach of een wijkverpleegkundige) fungeert als spil, het team is in de eerste of tweede lijn gepositioneerd en de kernprofessional laveert door de instituties. 2. Het Krachtteam-model: heeft drie functies: hulpverlening, zorg en samenlevingsopbouw en is in de eerste lijn gepositioneerd. 3. Het Generalistische team-model: fungeert als geheel als ‘de generalist’, de samenstelling is divers, afhankelijk van problematiek of toeleveranciers, en het team opereert vanuit de eerste of de tweede lijn. 4. Het Netwerk-model: hier is geen sprake van een team, maar van bestaande organisaties die intact blijven en eventueel vanuit ketenverantwoordelijkheid opereren op basis van casuïstiekoverleg. Dit model kan in de tweede of eerste lijn gepositioneerd zijn. Specialisten en generalisten De deskundigheid van specialisten kan op verschillende manieren worden getypeerd. In het additieve model is een specialist een generalist die zich gespecialiseerd heeft en zodoende meer kennis en kunde heeft: er is sprake van een kwantitatief onderscheid. In het differentiële model heeft een specialist andere kennis dan een generalist, ze zien andere
5
cliënten en hanteren ‘andere scripts’. In dit model onderscheidt de specialist zich kwalitatief van de generalist. De generalist wordt steeds vaker een T-shaped professional genoemd.Deze term komt uit de gameindustrie, waarprofessionals gespecialiseerd zijn op een klein terrein en hun deelproducten samenvoegen tot één eindproduct: de game. T-shaped professionals in de sociale sector zijn goed in hun eigen vak– als jongerenwerker, maatschappelijk werker of wijkverpleegkundige – en weten tegelijkertijd wat zij vanuit hun vak kunnen toevoegen aan andere professionals. ‘In essentie gaat het om empathische professionaliteit,’ aldus Ard.
De generalist verbindt: T-shaped professional •
Diepgravende vakkennis binnen het eigen generalistisch domein (hulpverlening, zorg (voorbehouden handelingen), samenlevingsopbouw)
•
Verdiepende kennis / competenties om de samenwerking en verbinding met andere generalistische disciplines goed invulling te geven: participatie, jeugdzorg, opvoedingsondersteuning, psychiatrie, lvg, schuldhulp enzovoort.
•
Generalist naar bewoners en cliënten, ‘specialist’ in het team.
Hogeschool INHolland
3.5
In het doolhof… observaties, reflecties en basisvragen
Ards eerste conclusie uit observaties en reflecties is dat ‘het sociale team’ niet bestaat. In de praktijk blijkt de vorming van sociale teams maatwerk te zijn op basis van de politieke constellatie, historie, verhoudingen tussen maatschappelijke organisaties en de gemeente, bestaande modellen en de geografische constellatie. ‘Geen confectie!’. Al deze factoren bepalen of de keuze valt op een best persons-model, een krachtteam, een generalistisch team, een compact team, een uitgebreid team met meer dan tien professionals of een netwerk. Bijzonder is ook Ards conclusie, dat veel gemeenten beweren dat hun sociale teams in de nulde en eerste lijn zitten, maar in de praktijk in de eerste en tweede lijn actief zijn. Gemeenten willen zich richten op de civil society, burgerkracht versterken en preventief werken. Maar in de praktijk richt men zich toch meer op zwaardere problematiek, zodat opbouwwerkers zich soms als hulpverleners gaan gedragen. Werken aan sociale teams is volgens Ard vooral een kwestie van ´trial and error´. Het beleid kent een hoog ‘uitprobeergehalte’ en kent een grote toevalscomponent.Tegelijkertijd is er sprake van spierballenbeleid en ‘daadkracht’: na pilots – waarin vaak de beste professionals werken – wil men sociale teams over de hele gemeente ‘uitrollen’. Beslissingen worden niet op basis van checks
6
andbalances genomen, en men gaat vaak over één nacht ijs. Ard vindt dat sociale teams tijd moeten krijgen om zich te ontwikkelen en pleit voor ‘ambitieuze traagheid’. Veel gemeenten maken maatschappelijke kosten-batenanalyses op basis van economische modellen, maar ook dan moet men zich realiseren dat de kosten vaak voor de baat uit gaan. Sociale teams functioneren in een onzekere omgeving en houden zich bezig met vraagstukken. Daarom zou bij het ‘afrekenen’ volgens Ard gebruik moeten worden gemaakt van combinaties van tellen ,vertellen en van lerende modellen. Zoals de effectenmonitor die meer op het proces is gericht. Bovendien is investeren in intervisie, training on the job en in reflectieve professionaliteit noodzakelijk. De burger wordt nauwelijks bij sociale teams betrokken. Soms via tevredenheidsonderzoeken, maar in dit instrument heeft Ard weinig vertrouwen: ‘Daar komt standaard een rapportcijfer tussen de 7 en de 8 uit’. De Effectencalulator biedt handreikingen om samen met burgers te kijken wat het sociale team oplevert. Hiermee wordt op beperkte schaal geëxperimenteerd. Gemeenten en maatschappelijke organisaties ‘framen’ burgers. De voormalige vrijwillige activiteiten, vallen nu opeens onder de noemer ‘burgerkracht’ of ‘eigen kracht’. Dit leidt soms tot ergernis onder deze burgers. De overheid en de organisaties zien graag een civil society waarin mensen broederlijk naast elkaar leven en elkaar helpen. In werkelijkheid is er volgens Ard vaak sprake van ‘een arena met botsende belangen en leefstijlen’. De burger betrekken is dus ingewikkeld. Bij sociale teams worden ze nauwelijks betrokken. Volgens Ard kunnen sociale teams burgers inzetten als ervaringsdeskundigen of cliëntvertegenwoordigers. Bovendien kunnen burgers aansluiten bij hun eigen casuïstiekoverleg.
Meer informatie: www.wmowerkplaatsen.nl www.wmowonen-nh.nl/ www.sociaalwerkindewijk.nl www.inholland.nl/onderzoek/Lectoraten/Social+Work Ard Sprinkhuizen:
[email protected] Vincent de Waal:
[email protected] Carla Kolner:
[email protected] Wietske Gercama:
[email protected]
7
4
Vier voorbeelden van sociale teams
‘Het is al bijna 2015. Dan zijn de decentralisaties een feit. Hoe pakken we dat allemaal aan?’ vraagt Kitty de Laat. ‘Onderschat niet de vakmanschap die je in een sociaal team bij elkaar zet. Vertrouw erop dat een scala aan oplossingen wordt gevonden. Maar spannend is het wel!’ Kitty kondigt vier sprekers aan, die een pitch verzorgen over hun sociale team. 4.1 Henny Boswinkel, directeur-bestuurder van Perspectief Zutphen ‘Wij hebben al vier jaar ervaring met sociale teams,’ zegt Henny Boswinkel. ‘Wij hebben gekozen voor brede sociale teams, op basis van twee principes. Het eerste principe is: de klant komt op tijd bij ons of wij komen op tijd bij de klant, voordat het probleem escaleert. Wij hebben deskundige professionals die dichtbij de klant zijn, die de klant vertrouwt en aan durft te spreken. En die doorverwijzen als dat nodig is.’ Het tweede principe is het vergroten van burgerkracht. ‘Dat is een hell of a job’, zegt Henny. ‘Je moet het consumentengedrag van burgers en het aanbodgedrag van professionals doorbreken, het sociale netwerk rond de klanten in kaart brengen en versterken zodat ze minder specialistische hulp nodig hebben. En klanten moeten het recht hebben om hun eigen plan te maken.’ Henny waarschuwt voor het gevaar van productboeken en registratiesystemen die onvoldoende ruimte geven aan de onvoorspelbaarheid van de cocreatie van professionals en burgers. Een belangrijke succesvoorwaarde is dat professionals goed getraind worden, zodat ze vanuit een nieuwe attitude, een nieuwe ‘mindset’ en met nieuwe vaardigheden hun werk kunnen doen. Professionals van Perspectief Zutphen en hun collega’s uit samenwerkende organisaties hebben een training in sociale netwerkstrategie gevolgd. 4.2 Yvonne Posthuma, projectleider bij De Welle in Hellendoorn In de gemeente Hellendoorn wordt in vijf gebieden gebiedsgericht gewerkt. De kernpartners zijn welzijnsorganisatie DeWelle, de Woonstichting en Zorgaccent. Dat gebiedsgericht werken geschiedt vanuit drie clusters: groen en veilig; versterking sociale cohesie; en met VIA-teams. VIA is een afkorting voor Vroegsignalering,Informatie en Advies. ‘Stichting de Welleis de kartrekker van de VIAteams,’ vertelt Yvonne Posthuma. ‘In de VIA-team doen het opbouwwerk mee, het maatschappelijk werk, een wijkverpleegkundige, de wijkagent, de Woningstichting enhet gemeentelijk Wmo-loket. Het gaat hier vooral om het signaleren van problemen, kijken hoe die snel binnen het netwerk en in de eigen buurt kunnen worden opgelost. Lukt dat niet, dan bespreken we in het VIA-team welke organisatie dat kan oppakken. Daarbij maken we ook gebruik van de inzet van 600 vrijwilligers, die op een bepaald terrein gespecialiseerd zijn. Bijvoorbeeld in administratie, tuinonderhoud of die gesprekken voeren met ouderen en die ouderen informatie en advies kunnen geven. Op deze manier voorkomen we opschalen naar duurdere zorg.’ Signalen komen niet alleen via organisaties bij het VIA-team, maar ook via buurtmannen en buurtvrouwen. ‘Dat zijn mensen uit de buurten die wij vragen of zij signalen aan ons willen doorgeven. Via buurtmannen en buurtvrouwen leggen we contacten in de buurt.’ Het VIA-team heeft geen casus-of cliëntvolgsysteem. Er wordt meteen aangepakt en als problematiek te zwaar is, wordt er doorverwezen naar het multidisciplinair overleg van gemeenten en specialisten uit de tweede lijn. Het VIA-team en het multidisciplinair overleg van de gemeente draaien nu twee jaar, maar ze lopen volgens Yvonne nog wel tegen kinderziekten aan: ‘Organisaties vinden het lastig om oude werkwijzen los te laten.’ 4.3 Mieke Martens, projectleider Integrale toegang bij gemeente Alpen aan den Rijn ‘Onze aanpak is niet in een modelletje te vatten,’ zegt MiekeMartens. In Alphen aan den Rijn is alle dienstverlening wijkgericht georganiseerd. De gemeente is verdeeld in vijf wijken. Dat geldt ook voor de gemeentelijke dienstverlening, die vanuit het zogenoemde Serviceplein wordt verricht. Met al hun
8
vragen over werk, inkomen, zorg, welzijn, leerplicht en leerlingenvervoer kunnen burgers bij het Serviceplein terecht. Op een flap-overvel tekent Mieke een aantal cirkels, die elkaar gedeeltelijk overlappen. Zo is er een overlap tussen het Serviceplein en het Centrum voor Jeugd en Gezin, dat eveneens gebiedsgericht werkt. Een andere cirkel is die van Sociale Participatie, dat de gemeente heeft uitbesteed aan een consortium van partners. Daarin zijn welzijn, maarschappelijk werk, de GGZ en de verstandelijk gehandicaptenzorg vertegenwoordigd. Deze cirkel overlapt met die van het Centrum voor Jeugd en Gezin. In die vijf wijken werken sociaal wijkadviseurs van de gemeente, wijkagenten, huisartsen. Zij vormen een netwerk van professionals die elkaar kennen en snel weten te vinden. In dit geheel doet sterk denken aan wat Ard Sprinkhuizen het netwerk-model noemt. 4.4 Trix Cloosterman, directeur van Welzijn De Meierij in Schijndel en St. Oedenrode Trix Cloosterman zegt dat De Meierij als brede welzijnsorganisatie met het opbouwwerk participeert in de sociale wijkteams in Schijndel en St. Oedenrode. De modellen in beide gemeenten zijn totaal verschillend. In St. Oedenrode is gekozen voor het netwerk-model. In Schijndel is voor de sociale wijkteams een nieuwe organisatie gevormd, met een eigen gebouw, een eigen website en een eigen telefoonnummer. ‘Burgers kunnen er met al hun vragen terecht,’ vertelt Trix. ‘Kernpartners zijn het welzijnswerk, het maatschappelijk werk en MEE. Het is de bedoeling dat ook wijkverpleegkundigen gaan meedoen en er lopen besprekingen over aansluiting van het Wmo-loket. Men wil “wijkkracht” versterken en de VNG is daar enthousiast over.’ De medewerkers van het sociale wijkteam in Schijndel worden buurtcoaches genoemd. Zij functioneren als generalisten, maar houden elk hun eigen specialisme. Het team onderscheidt vier basisthema’s: Geld, werk & inkomen; Gezondheid, zorg & welzijn; Wonen & veiligheid; en tenslotte Opvoeding &educatie. Alle burgers kunnen met vragen en problemen terecht, maar vragen over Opvoeding & educatie kan het wijkteam doorverwijzen naar het Basisteam Jeugd. Waar mogelijk worden vragen en problemen opgepakt door het wijkteam, indien nodig worden specialisten ingeschakeld. De valkuil in Schijndel is dat er teveel met protocollen worden gebruikt. Trix vindt dat er meer op basis van vertrouwen kan worden gewerkt. 5
Aan de slag met sociale teams
Alle deelnemers zijn ingedeeld in een groep, waarmee ze samen een sociaal team vormen en antwoorden zoeken op zes vragen. De groepen zijn gevormd op twee criteria:1. een brede of een smalle samenstelling van het team, en 2. of de nadruk ligt op preventie dan wel op intensieve begeleiding. Alle groepen hebben een diverse komaf uit welzijn, jeugdzorg en gemeenten. ‘Het is een laboratorium situatie waarin jullie elkaar kunnen adviseren op basis van jullie inzichten en ervaringen,’ zegt Kitty de Laat. Anderhalf uur lang zijn deelnemers in zes groepen met elkaar in gesprek over de door hen aangeleverde vraagstukken: 1. Hoe betrekken jullie burgers bij jullie sociale team? 2. Hoe vormen jullie een sociaal team van generalisten waarin alle nodige specialismen aanwezig zijn? 3. Hoe positioneer je jullie sociale team in het sociale domein? 4. Hoe zorgen jullie ervoor dat je sociale team effectief en efficiënt kan functioneren? 5. Welke afspraken maken jullie over het met elkaar delen van privacygevoelige informatie binnen jullie sociale team en met organisaties waarmee jullie sociale team samenwerkt? 6. Overige vragen van deelnemers. De groepen formuleren voor elke vraag een do en een don’t.
9
6
Pitches door zes groepen
Van elke groep verzorgt de gespreksleider of een van de deelnemers een pitch over wat er in die groep besproken is. 6.1 Regel waar de juridische eindverantwoordelijkheid ligt Bart van der Neut verzorgt de pitch voor een groep die aan de slag ging met een smal team met een smalle opdracht, gericht op vraagverkenning en doorgeleiding waar nodig. Zijn groep voerde stevige discussies over het doelvan sociale wijkteams. Conclusie: er moet een duidelijke doelstelling en taakomschrijving zijn, anders hebben betrokkenen verschillende beelden van wat er bereikt moet worden en wie wat moet doen. Bart benadrukt dat duidelijk moet zijn waar de eindverantwoordelijkheid voor resultaten ligt als professionals vanuit verschillende organisaties in sociale teams werken. ‘Ook moet goed geregeld zijn waar de juridische eindverantwoordelijkheid ligt voor het geval er iets niet goed gaat.’ 6.2 Het doel wordt bepaald door de klant, niet praten óver maar mèt de klant sociale team is breed samengesteld en heeft een brede opdracht. Ook in deze groep is gediscussieerd over de vraag waarom dit sociale team is opgericht en welk probleem ermee moet worden opgelost. ‘Het doel wordt bepaald door de klant, niet praten óver maar mèt de klant.’ De samenstelling van het team moet aansluiten opde problematiek die in de wijk. Regels en protocollen moeten ondersteunend zijn. Specialisten moet je zoveel mogelijk naar het team halen en de gemeente moet dicht op het team zitten. 6.3 Gedwongen en vrijwillig kader kunnen elkaar goed aanvullen De groep van Kees Neefjes is een smal team met een smalle opdacht voor de doelgroep jeugd. Deze groep vindt dat er geïnvesteerd moest worden in preventie, in samenlevingsopbouw en in het hele sociale domein van voorliggende en achterliggende voorzieningen. Klanten zijn zelf eigenaar van hun dossier, dat kunnen openen waar zij willen, ook tijdens contacten met leden van het sociale team of met specialisten. In deze groep is ook gesproken over de aansluiting van het vrijwillige op het gesloten kader. De conclusie was dat dit geen probleem hoeft te zijn. Ook als een voogd met een gezin ondersteunt, heeft hij of zij maar weinig uren beschikbaar om met dat gezin – of één van de leden daarvan – aan de slag te gaan. Voogd en het sociaal team kunnen afspraken maken over een goede afstemming van hun werkzaamheden. 6.4 Onderschat niet wat klanten weten De groep van is een team met brede samenstelling dat zich richt op intensieve begeleiding. Deze groep vindt het belangrijk om burgers op allerlei manieren bij hun sociale team te betrekken: via burgerinitiatieven, Wmo-raden en cliëntenorganisaties. ‘In het wilde weg bewoners raadplegen levert minder resultaat op,’ betoogt Jan. ‘Onderschat niet wat klanten weten.’ Ook deze groep benadrukte het belang van goede afspraken over doelen, output en outcome. De groep waarschuwde ervoor dat een sociaal team niet alles in de wijk oplost. 6.5 Geen zorgprofessionals met productieverwachtingen in het sociaal team De groep van Claire Schröder vindt dat hun sociaal team moet beginnen met een goede analyse van het gebied. Niet alleen op basis van kwantitatieve gegevens uit gemeentelijke statistieken, maar vooral op basis van een analyse van wat professionals die in de wijk werken daarover weten. Ook burgers moeten bij deze wijkanalyse worden betrokken. De samenstelling van het sociale team moet aansluiten op de wijkanalyse. De professionals in dit team fungeren als generalisten, maar hebben en houden elk hun eigen specialisme. Het team is breed samengesteld en werkt aan de voorkant. Alle burgers kunnen er in principe met al hun vragen terecht.
10
6.6 Nulde, eerste en tweede lijn is “old school” De nulde, eerste en tweede lijn is “old school”, als je goed met elkaar samenwerkt en elkaar goed kent, dan vervagen de grenzen.Dat was één van de uitkomsten van de groep waarvan Chris Kuypers als gespreksleider optrad. Deze groep liet de vragen los en de deelnemers verzorgden samen de pitch. Citaten van de deelnemers van deze groep: - ‘Mijn ervaring van de afgelopen zeven jaar is dat 80 procent van het werk op straat is, daar waar de burgers zijn, waar het gebeurt. Ik zoek niet alleen situaties op waar zorg nodig is of problemen zijn, maar ook waar het gezellig is. Zo bouw je vertrouwen op en krijg je informatie waar je wat mee kan.’ - ‘Bij mij is de term empathisch blijven hangen. Dat is een belangrijke competentie voor professionals in het sociale team.’ - ‘Als je een sociaal team of een netwerk vormt, moet er discussie zijn. Als het te comfortabel wordt, is dat geen goed teken. Het moet schuren.’ - ‘Ard Sprinkhuizen had het over ambitieuze traagheid. Dat is belangrijk. Want ambitieuze traagheid leidt tot duurzaamheid.’ - ‘Sociale teams moeten erbij zijn, maar ook los kunnen laten.’ 7
Reacties van Kitty de Laat en Ard Sprinkhuizen
‘Er is hard gewerkt,’ concludeert Kitty de Laat na de pitches van de zes groepen. ‘Je voelt de energie stromen als het over de klant gaat, maar die blokkeert als het gaat over de systemen. Maar daar moeten we ook doorheen. De komende tijd zijn we allemaal bezig met het verder vormgeven van sociale teams of met het verbeteren van het functioneren daarvan. Overal is tijdsdruk en een gevoel van urgentie. Toch moeten we steeds voor ogen houden: Waarom doen we dit? Wat moet het opleveren? Hoe kan het nog beter?’ Omdat verschillende deelnemers vragen hadden over het aansluiten van het vrijwillig kader op het gedwongen kader, vraagt Kitty hoe Ard daarover denkt. ‘Een van de groepen kwam tot de conclusie dat dit geen probleem hoeft te zijn en ik ben het daarmee eens, antwoordt Ard. ‘Je kunt beide vormen heel goed op elkaar afstemmen. Ik ben bij verschillende groepen aangeschoven, en wat me opviel was de neiging om te veel te problematiseren, zwaarder te maken en op te schalen. De uitdaging van het nieuwe stelsel ligt juist in het denken vanuit het perspectief van preventie.’ Ard vindt dat de discussies niet teveel over systemen moeten gaan, ‘maar over de kwaliteit en inhoud vanhet werk. Over vakmanschap en ambachtelijkheid.’ Opvallend vindt Ard ook dat er veel discussie was over de kwaliteit van professionals. Er is een kwaliteitssysteem rond jeugdzorgmedewerkers, maar vanaf januari 2015 maken ook jongerenwerkers en opbouwwerkers deel uit van de jeugdzorgketen. ‘Ik vind dat de branche moet nadenken over een goed kwaliteitszorgsysteem voor alle professionals in het hele sociale domein.’ Edwin Luttik zegt dat de MOgroep daar druk mee bezig is en dat dit thema op de agenda staat van de algemene ledenvergadering op 26 november. Kitty de Laat sluit af met de vraag: ‘Hoe staan we er volgend jaar voor? Wellicht is het interessant om volgend jaar opnieuw met zijn allen ervaringen en inzichten uit te wisselen.’ Zij dankt alle medewerkers en deelnemers voor hun actieve inzet.
11
8
Bijlage Do’s en Dont’s
In alle groepen zijn do’s en don’ts geformuleerd. Do: Do:
Do:
Zorg dat je een duidelijke taakstelling en een helder opdracht hebt. Open meerdere voorportalen of loketten op scholen, in verzorgingshuizen, bij apothekers, de huisarts et cetera. Houd rekening met ontwikkeltijd (ambitieuze traagheid). Weet wat je doet. Weet ook wat een ander doet. De burger staat centraal, het doel van het sociale team moet door de burger bepaald zijn, geen bespreking zonder klant. Niet praten over maar mèt de klant. Het dossier is van de klant, dat is toegankelijk voor de klant. De klant bepaalt zijn eigen doel. Trainingen met wethouders en raadsleden. Doel en taal van het sociaal team moeten helder zijn, anders krijg je problemen met verwachtingsmanagement. Maak afspraken over eindverantwoordelijkheid voor de resultaten van sociaal team. Maak goede afspraken over een nulmeting, overindicatoren die worden gemeten en over wanneer de betrokkenen vinden dat het goed gaat. Zorg dat je present bent in de wijken: daar vertellen burgers meer over wat er aan de hand is. Op straat, in het buurthuis, op het voetbalveld. Durf tijdig op en af te schalen. Kijk samen goed naar het vraagstuk en ga soepel met de regels om. Kies voor begeleide interventie. Zorg voor een helder werkproces. Zorg voor een handelingsrichtlijn bij open dossiers. Indien noodzakelijk ook gesloten dossiers open stellen. Denk vanuit mogelijkheden van klanten, geen kant en klare oplossingen (Welzijn Nieuwe Stijl). Generalisten moeten weten waar hun deskundigheid eindigt en die van specialisten begint. Maak duidelijke afspraken over waar de eindverantwoordelijkheid ligt voor het stellen van prioriteiten, de kwaliteitsbewaking en de juridische verantwoordelijkheid voor als er iets fout gaat. Maak goede werkafspraken met huisartsen.
Don’t: Don’t: Don’t: Don’t: Don’t: Don’t: Don’t: Don’t:
Zorgaanbieders in het team opnemen. Te snel effecten verwachten en afrekenen. Teveel regels en protocollen maken. Problemen van klant overnemen. Te veel plannen maken. Burgers in het sociaal team: professionals hebben een beroepscode, burgers niet. De kracht van burgers onderschatten. Blijven steken in organisatie- of werkgeversbelang.
Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do: Do:
12