Verslag presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling en lezing Dr. Ward Berenschot 4 maart 2011, De Boskant Den Haag
1. Opening en voorstellen van nieuwe organisaties Welmoet Boender (KCRO) opent de presentatie en stelt de nieuwe organisaties voor die zijn toegetreden tot het KCRO: Mensen met een Missie, Edukans, Islamic Relief Nederland en Migrantenconsortium (waarin SMHO participeert).
2. Introductie van Mensen met een Missie en SMHO Manon Vanderkaa - Mensen met een Missie (MmeM) Mensen met een Missie (MmeM) is 80 jaar geleden opgericht ter ondersteuning van de Nederlandse missionarissen. De organisatie richt zich nu op ontwikkelingssamenwerking en ondersteuning van kleinschalige FBO’s door financiering, personele samenwerking en de verbinding van netwerken en kennisoverdracht: linking & learning. In het werk van MmeM staan drie thema’s centraal: geloof in bevrijding (vernieuwing en versterking van geloofsgemeenschappen in hun maatschappelijke betrokkenheid), vrede en verzoening en participatie (van minderheden).
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
2
MmeM heeft een katholieke identiteit die op een actuele en actieve manier wordt ingezet, ook in samenwerking met partnerorganisaties. Volgens Mw. Vanderkaa is religie geen apart thema binnen de organisatie, omdat het onderdeel is van de identiteit van MmeM. Om die reden is MmeM de eerste vijf jaar geen participant van het KCRO geweest. MmeM is voor openheid en dialoog met anderen, ook met een andere godsdienstige achtergrond. Toetreden tot het KCRO is volgens Mw. Vanderkaa nu de juiste stap.
Veyis Güngör –SMHO SMHO
is
een
(voornamelijk
kleine Turkse)
netwerkorganisatie
van
moslimorganisaties
die
kleinschalige projecten van non-profitorganisaties ondersteunt in Marokko, Turkije, het Midden-Oosten en een aantal Afrikaanse landen. In Nederland houdt SMHO zich voornamelijk bezig met maatschappelijke vraagstukken. SMHO is in Nederland vooral bekend van de Ramadan
actie,
waarvan
de
opbrengst
naar
duurzame projecten in het Zuiden gaat. Een ander evenement is de Offerfeestactie, waar een aantal dagen vlees wordt ingezameld voor minderbedeelden. Ook worden offerfeestmaaltijden georganiseerd. Dhr. Güngör stelt dat er in Nederland onbehagen en onbekendheid is met betrekking tot de islam en moslims. SMHO biedt hierover kennis en ervaring. Ook samenwerking met andere organisaties is volgens hen belangrijk. SMHO wil uiteindelijk een bijdrage leveren aan een harmonieuze samenleving. 3. Presentatie Praktijkboek en website Mw. Boender (KCRO) presenteert het Praktijkboek en overhandigt deze persoonlijk aan Clara van Eijk-Bos (ICCO/Kerk in Actie), Piet Kuijper (Cordaid), Corrie van der Ven (ICCO/Kerk in Actie) en Fia van der Klugt (min. Buitenlandse Zaken). Hierna wordt de vernieuwde website van het KCRO gepresenteerd.
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
3
4. Lezing Dr. Ward Berenschot: “Religie en Ontwikkeling: over een desecularisering van ontwikkelingssamenwerking”
Inleiding door Ton Groeneweg (MmeM) De lezing van dhr. Berenschot wordt ingeleid door Ton Groeneweg, programma-adviseur India van Mensen met een Missie. Dhr. Groeneweg stelt dat werkelijk engageren met religie alleen kan als je de confrontatie aan durft te gaan met anderen en jezelf. Hij legt uit dat je in veel landen orthodoxe en nieuw-religieuze bewegingen en organisaties tegenkomt waar je als Nederlandse NGO niet zo snel mee samenwerkt. NGO’s gaan vooral betrekkingen aan met lokale organisaties die zich in hun waarden herkennen: preaching for the already converted. Dhr. Groeneweg stelt dat juist naar wegen moet worden gezocht om met organisaties samen te werken die een andere visie hebben. Met betrekking tot het onderzoek in Indonesië stelt dhr. Groeneweg dat de islam in Indonesië een integraal en vitaal onderdeel van de samenleving is. De islam in Indonesië is een pluriform en dynamisch samenspel van richtingen en interpretaties. Hoe moet dat begrepen worden? Welke richtingen en interpretaties vallen er te onderkennen? En waar moet een ontwikkelingsorganisatie zich bij aansluiten? Met deze vragen is dhr. Berenschot op pad gestuurd.
Lezing door Ward Berenschot
Actief engagement met religie In de lezing verdedigt dhr. Berenschot de stelling dat ontwikkelingsorganisaties zich actiever moeten bezig houden met de ideeën en richtingenstrijd binnen religieuze tradities, en dat ze actiever hun partij moeten kiezen binnen die richtingenstrijd in religieuze tradities. Dhr. Berenschot stelt dat er ‘seculier ongemak’ heerst binnen ontwikkelingssamenwerking voor het steunen van religieuze organisaties. De vele ontwikkelingsdoelen die worden gesteld zijn verbonden met religie: religie is privé, maar ook macht – en de voedingsbodem voor maatschappelijke debatten over wat voor samenleving mensen willen hebben. Een voorbeeld van de paradox tussen een ‘seculiere voorkeur’ van ontwikkelingsorganisaties en de relevantie van religie voor ontwikkelingsdoelen vindt hij in zijn onderzoek naar het geweld tussen moslims en hindoes in India. Hij geeft als voorbeeld het geweld naar aanleiding van een brand in een trein vol Hindoe pelgrims in 2002. Als reactie op de treinbrand waar 59
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
4
pelgrims de dood vinden, volgden aanvallen op moslims (die werden verdacht van het aansteken van de brand), waarbij circa 2000 doden vielen en 60.000 moslims vluchtten. Het
geweld
kende
volgens
Dhr.
Berenschot vele oorzaken, waaronder de prominentie en populariteit van Hindoe nationalistische organisaties die pleitten voor een
hindoestaat.
Het
militant
hindoe-
nationalisme verspreidde een discours voor het ‘verdedigen van het Hindoeïsme’ gecombineerd met het afzetten tegen moslims. De dominantie van de hindoe-nationalisten had volgens dhr. Berenschot te maken met de wijze van oppositievoering, die in handen was van seculiere ngo’s. Zij verspreidden een discours over gelijkheid, mensenrechten en pluralisme, een verhaal dat niet zo aansloeg als het verhaal (gebaseerd op een religieus discours) van de hindoe-nationalistische partijen. Door zich te beperken tot een seculier discours, en door de weigering om zich met religie bezig te houden, konden deze organisaties niet op dezelfde manier steun verwerven voor hun ideeën. Ze lieten het religieuze speelveld open liggen: de militante versies van het hindoeïsme werd niet weersproken, noch werden alternatieven geboden. Nodig was juist een actief engagement, het bieden van religieus geïnspireerde ideeën die een alternatief kunnen zijn voor de militante versie van de hindoenationalistische organisaties. Deze conclusie was de aanleiding voor een artikel 1 waarin dhr. Berenschot en dhr. Tieleman betogen dat voor het bereiken van ontwikkelingsdoelen, een actievere omgang met richtingenstrijd binnen religieuze tradities nodig is. Ook betogen ze de beperktheid van de mogelijkheid om religie als instrument in te zetten om onze (Westerse) ideeën en doelen in een andere wereld te verwezenlijken. We kunnen er volgens dhr. Berenschot niet vanuit gaan dat ons discours op dezelfde manier aansluit in ontwikkelingslanden, omdat maatschappelijke waarden en idealen in veel landen zijn ingebed en vormgegeven door religieuze symbolen en ideeën. Een actief engagement met religie biedt de mogelijkheid tot het verwoorden van maatschappelijke idealen op een manier die aansluit bij een leefwereld die niet de onze is, en biedt daarnaast ook de mogelijkheid om religie te beschouwen als instrument om kritisch te reflecteren op de eigen doelen, en open te staan voor alternatieve articulaties van ontwikkelingsdoelen.
1 Berenschot, W., & Tieleman, H. (2009). Religie als instrument? Over de desecularisering van de ontwikkelingssamenwerking. Religie & Samenleving 4(3), 230-252
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
5
Islam in Indonesië Dhr. Berenschot illustreert bovengenoemd argument door te bespreken hoe ontwikkelingsorganisaties zijn omgegaan met de opkomst van een meer puriteinse vorm van Islam in Indonesië. Indonesië heeft net als veel andere landen een fase van ‘islamisering’ doorgemaakt: meer uiterlijk vertoon van religie, meer moskeeën, maar ook meer geweld. De puriteinse islamitische organisaties, geïnspireerd door Salafi’s en Wahhabi’s, kregen een stevige greep op het middelbaar onderwijs, alsook de politiek en wetgeving. Om deze ontwikkeling te stuiten kwam via Westerse organisaties geld Indonesië in, onder andere door het steunen van een groep intellectuelen, de Jaringan Islam Liberal. Het liberale discours over mensenrechten, gender equality, pluralisme etc. dat ze verspreidden, leidde tot een heftige tegenreactie, door de associatie van het discours met het Westen. Ook werden de progressieve Indonesische denkers in diskrediet gebracht door deze associatie, terwijl Indonesië juist rijke islamitische tradities kent die op hun manier weerstand kunnen bieden tegen de ‘arabisering’ van de Indonesische islam, zo stelt dhr. Berenschot. De islam in Indonesië is altijd meer soefi-geïnspireerd en syncretistisch geweest. Het is juist deze ‘traditionele’ islam waaruit de meeste liberale denkers voortkomen. De puriteinse islamitische organisaties zorgen niet voor een ‘meer islamitische’ vorm van de islam, maar brengen een andere vorm, die eerst niet zo aanwezig was. De progressieve islamitische organisaties stelden volgens dhr. Berenschot andere prioriteiten dan hun westerse donoren. In plaats van het organiseren van workshops over bijvoorbeeld ‘Islam en Mensenrechten’ hielden zij zich liever bezig met critical religious discours, het promoten van een andere omgang met religieuze teksten. De tegenstellingen binnen de islam zagen zij voornamelijk als scripturalistisch versus substantief; aan de ene kant het letterlijk nemen van de Koran en Hadith, aan de andere kant het interpretatief lezen van deze religieuze bronnen. Met deze richtingenstrijd zouden ontwikkelingsorganisaties zich volgens dhr. Berenschot actiever bezig moeten houden. In plaats van een ander, nieuw discours op te leggen, zou er meer aangesloten kunnen worden bij de aanwezige religieuze stromingen, en de wijzen waarop deze stromingen maatschappelijke idealen verwoorden. Dit betekent dat ontwikkelingsorganisaties soms juist stelling moeten nemen in die religieuze richtingenstrijd, en dat men oog moet hebben voor de manier waarop zo’n critical religious discourse, een kritische maar betrokken omgang met religieuze waarheden, de ruimte schept voor het versterken van tolerantie, democratie, gender equality enzovoort.
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
6
Conclusie Ontwikkelingsorganisaties zouden zich volgens dhr. Berenschot actiever met richtingenstrijd binnen religieuze tradities bezig mogen houden, en zouden soms ook bepaalde religieuze articulaties kunnen steunen. Hij geeft hier twee argumenten voor. Ten eerste is zo een engagement effectiever. Door aan te sluiten bij een religious discourse – en niet een westers seculier discours op te leggen – is het makkelijker om ontwikkelingsdoelen over te brengen en gehoor te doen vinden. Door religie juist links te laten liggen (op aandrang van donoren) kunnen welwillende ngo’s in India en Indonesië zich isoleren en aan impact verliezen. Ten tweede biedt actief engagement met religie volgens dhr. Berenschot de mogelijkheid voor een reflectie op de waarden en maatschappelijke idealen die ontwikkelingsorganisaties promoten. Juist door ‘de waarheid’ niet exclusief aan een seculier discours te verbinden, ontstaat er de mogelijkheid voor een constructieve dialoog over welke vorm van ontwikkeling wij eigenlijk willen bevorderen.
5. Discussie Na de lezing van dhr. Berenschot volgt de discussie onder leiding van mw. Boender. De discussie wordt hieronder enigszins verkort weergegeven.
Mw. Boender: “Volgens het betoog van dhr. Berenschot kunnen organisaties die gesteund worden door het Westen, vanwege
die
steun
gemakkelijk
in
diskrediet gebracht worden. Als het gaat om
het
progressieve
actief
ondersteunen
islamitische
van
organisaties,
hoe is dan te voorkomen dat zij in een negatief daglicht komen te staan?”
Dhr. Berenschot: “Het belangrijke zit hem volgens mij in het discours, de juiste woorden vinden om doelen over te brengen en de activiteiten als het ware daarom te organiseren. Het woord ‘pluralisme’ is bijna een taboe in Indonesië, er is zelfs een fatwa tegen uitgevaardigd, omdat het ‘anti-religie’ zou betekenen. En ook organisaties die door een westerse club worden gesteund zeggen: wij kunnen maar beter een ander woord gebruiken want het woord pluralisme
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
7
roept weerstand op. Dat betekent dat je op zoek moet gaan naar lokale articulaties van dezelfde doelen. Los daarvan zal je altijd terughoudend moeten blijven. Wíl je wel op de banner zetten dat je die lokale organisatie steunt, is dat noodzakelijk?”
Henk Manschot (Universiteit voor Humanistiek): “Hoe vind je een goede aansluiting bij de discussies in Indonesië die gaan over het pluralisme? Onze ervaring is dat wij onze eigen visies daarop ter discussie moeten stellen. Wij zoeken bij onze boodschap niet wie daar het beste bij aansluit, wat op zich een goede manier is, maar luisteren naar de interpretatie van de ander om te kijken of onze interpretatie wel de juiste is. Ontwikkelingssamenwerking is geen eenrichtingsverkeer: luisteren naar de Indonesische visie van pluralisme kan ertoe leiden dat we onze eigen visie bijstellen.” Dhr. Berenschot: “Daar ben ik het mee eens. Ik zie dat als een van de potentiële benefits van een actieve omgang met diversiteit in religieuze tradities, en meer oog voor andere, alternatieve formuleringen van ontwikkelingssamenwerking.”
Kathrine van den Bogert (student Culturele Antropologie en Gender Studies, UU): “Hoe zit het met de feministische religieuze organisaties in India en Indonesië, met betrekking tot gender equality als westers ideaal? En ten tweede nog een meer praktische vraag. Ik ben het helemaal eens met uw stelling dat er meer aandacht moet zijn voor religie in ontwikkelingssamenwerking, maar toch zie ik daar wel een soort moeilijkheid. We zijn een seculier land, kunnen we dan wel geld geven aan religieuze organisaties, en hoe verantwoord je dat?”
Dhr. Berenschot: “Als antwoord op de eerste vraag, beide landen hebben sterke feministische organisaties. Van één organisatie in India weet ik dat ze het woord feminisme liever niet willen gebruiken omdat het geassocieerd wordt met het westen. Maar deze organisaties zijn het beste voorbeeld van hoe actief zij bezig zijn met religie, dus met de uitgebreide interpretatie van religieuze teksten. Ze stellen dat ze de teksten wel moeten interpreteren omdat er niet één waarheid bestaat. Daarbij is het interessant dat de vrouwen die in die organisaties werken allemaal een hoofddoek om hebben. Het gaat om bepaalde westerse onderwerpen die worden meegenomen, maar dan wel onder eigen voorwaarden. Niet om een totale afwijzing van de culturele normen. De tweede vraag, dat is ook wat de diplomaat [die wilde voorkomen dat de Nederlandse ambassade in Indonesië zou worden geassocieerd met het steunen van religieuze organisaties/initiatieven] die ik op de ambassade sprak indirect bedoelde. En ik denk dus dat het onterecht is. Het is onverstandig, maar ik zie ook wel waarom het gebeurt.”
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
8
Jan Nielen (Cordaid): “Ik heb twee vragen. Ten eerste, verwar je af en toe religie niet met cultuur en andersom? Ten tweede, vergeten wij als christelijke ngo’s in jouw verhaal niet onze eigen achtertuin? Mijn ervaring is dat we vooral en ten eerste aandacht moeten geven aan de christelijke intrareligieuze dialoog. Ik denk dat wij als christelijke ontwikkelingsorganisaties daar prioriteit aan moeten geven.” Dhr. Berenschot: “Als antwoord op je eerste vraag, de twee zijn vaak onlosmakelijk met elkaar verbonden in een land als Indonesië. Je tweede punt, daar ben ik het mee eens. De intrareligieuze dialoog of debat staat eigenlijk centraal, behalve met het verschil dat ik dus vind dat we ons niet alleen moeten beperken tot een christelijk intrareligieus discours maar ons ook, in Indonesië, met een intrareligieus islamitische dialoog moeten bezighouden.”
Mw. Boender: “Hoe actief zie je die rol? In het praktijkboek geven we ook aan dat je heel erg moet uitkijken welke taal je met elkaar spreekt. Prof. Dr. Maurits Berger (Universiteit Leiden) zegt: don’t talk their talk, oftewel, ga niet proberen als een Nederlandse organisatie op het theologische taalveld van de gesprekspartner te zitten. Wat vind je van die aanbeveling? Laat je het dan over aan de partnerorganisatie of ga je een stukje dichterbij zitten, al in het theologische debat. Hoe ga je daarmee om?”
Dhr. Berenschot: “Mijn korte antwoord zou zijn: let them talk their talk. Maar misschien kunnen we de zaal in gaan en kijken wat voor ideeën er daar over zijn.” Piet Kuijper (Cordaid): “Wat mij opvalt is dat wanneer je kijkt naar de meerderheid van de christenen binnen onze sector, zij die taal absoluut niet meer spreken. Het zijn er maar een paar. Hoe komen we nou over dát probleem?”
Clara Eijk-Bos (ICCO/Kerk in Actie): “In Atjeh probeerden we met partnerorganisaties veel breder in gesprek te komen, dan kom je uiteindelijk ook op het punt van religie uit. We namen religie dus niet als uitgangspunt, maar kwamen er op een gegeven ogenblik wel bij terecht. Zelfs in discussies over corruptie. Het is belangrijk om het ook over heel praktische zaken eens te worden met mensen van verschillende stromingen. Dat kan, als je met elkaar in gesprek bent kun je ook volgende stappen maken. Belangrijk is dat je respect hebt voor elkaars visie en standpunten.”
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
9
Dhr. Berenschot: “Daar zou ik iets aan toe willen voegen. Ten eerste heb je op het niveau van discours en taal die je gebruikt een wereld te winnen door te proberen beter aan te sluiten bij het discours en de woorden die lokaal worden gebruikt, begrepen en geaccepteerd. Ten tweede zul je zien dat het bereiken van de waarden die je nastreeft ook gepaard gaat met een bepaalde omgang met religieuze waarden en teksten. Er is aan de ene kant de scripturalistische stroming in Indonesië, waar de vraag rijst hoever je mag gaan in het interpreteren van teksten, en aan de andere kant de stroming die de teksten heel letterlijk neemt. Doordat je je echt binnenin de ideeënstrijd begeeft, kom je ook bij de wortels van hoe je je ontwikkelingsdoelen kunt bereiken.”
Veyis Güngör (SMHO): “Ik denk wel dat er een gemeenschappelijke taal bestaat (bijvoorbeeld barmhartigheid), maar de invulling ervan verschilt. We moeten dit mijns inziens overlaten aan lokale organisaties.”
Jaspert Slob (PKN/Kerk in Actie): “Moeten wij, die een secularistische visie op ontwikkelingshulp hebben, nog wel aanwezig willen zijn met ontwikkelingshulp in Indonesië, omdat het discours van de principes van islamitische jurisprudentie botsen met een constitutionele democratie? Als je die weg niet wil gaan, dan zijn we daar overbodig.” Dhr. Berenschot: “Een voorbeeld. De directeur van Hivos vertelde mij dat bij de subsidieaanvraag m.b.t een project in Indonesië uit Den Haag (BuZa) de reactie kwam: jullie willen samenwerken met een religieuze club, maar dat is helemaal niet in de lijn van de organisatie. Waarop de directeur niet anders kan zeggen dan: als we iets willen doen in Indonesië, dan kunnen we er niet omheen. Dus willen jullie voor ons niet een uitzondering maken? En dat gebeurde uiteindelijk ook. Maar inderdaad, als je heel streng de scheiding tussen staat en religie maakt, kun je niet zoveel doen.”
Corine van der Laan (BuZa): “Ik wil graag teruggrijpen op de discussie van wat onze context is bij Buitenlandse Zaken. Ik denk dat we voor dilemma’s staan. Wij als overheid werken samen met fora (o.a. VN mensenrechten) waarin partners zitten die niet altijd van goede wil zijn. Landen als Pakistan en Sudan komen vaak met religie op de proppen. Ze gebruiken de interreligieuze dialoog en religieuze waarden vaak om de universaliteit van die rechten te ondermijnen. Het wordt ook als excuus gebruikt om bepaalde dingen niet te doen. Daar zijn we als overheid heel alert op: hoe worden de interventies als de interreligieuze dialoog gebruikt, want wat wij echt willen is voor de hele wereld de universaliteit van de mensenrechten beschermen.”
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
10
“Een ander punt is, ook in onze context, dat wij er ons van bewust zijn dat wij als een christelijk land worden gezien, natuurlijk in steeds mindere mate, maar wij horen bij het christelijke Westen. Wat wij absoluut niet willen is een welles-nietes spelletje tussen de christelijke wereld en de islamitische wereld. Daar worden we vaak een beetje ingedreven, in die hoek. De organisatie van islamitische landen, de OIC, heeft het zo vaak over islamofobie en willen daar eigenlijk ook maatregelen tegen nemen. Als wij dan komen met incidenten tegen Kopten in Alexandrië of tegen christenen in Irak, creëert je een clash of civilizations-achtige situatie en dat is wat we niet willen. En daarom, in die context en door die druk van buitenaf, willen wij als overheid zoveel mogelijk de scheiding tussen kerk en staat, het secularisme, handhaven. Omdat we zien dat er risico’s in zitten als je het niet doet.”
“Ik denk dat ontwikkelingsorganisaties zoals Cordaid in een andere context opereren, want jullie kunnen vaak ook je partners kiezen, die hopelijk wel van goede wil zijn. Natuurlijk gebeurt het ook dat je veel weerstand ontmoet, maar ik denk dat de context iets anders is. Wat ik nog wel wil zeggen is dat het niet zo is dat alle diplomaten zeggen ‘oh religie kan niet’. We hebben ook in Sudan een project van Unicef gefinancierd tegen de besnijdenis van meisjes. Dat ging ook op een religieuze manier, waarin ook religieuze taal werd gebruikt. Er was geen terughoudendheid omdat er een imam in het spel was. We hebben er wel degelijk oog voor, en we zijn ook bereid om verder te gaan met het Kennisforum Religie en Ontwikkelingsbeleid. We zetten ook binnen Buitenlandse Zaken een netwerk op van ‘Diplomatie en Religie’, omdat we vinden dat kennis moet worden verdiept en bewustzijn moet worden vergroot. We hebben er dus zeker oog voor en we willen graag van jullie kennis gebruik maken.”
Fatima Alaidrus (Islamic Relief Nederland): “Er waren een aantal dingen die me stoorden in de presentatie van de heer Berenschot, met name waar hij sprak over het Wahabisme en Salafisme, de orthodoxe islam. Volgens onderzoek zijn het Wahabisme en Salafisme gecreëerd en worden deze stromingen gefinancierd door de Westerse wereld.”
Dhr. Berenschot: “Ik ken alleen de uitingsvormen in Indonesië, en die noem ik orthodox, je kan ze scripturalistisch noemen. De geschiedenis van het Wahabisme en of dat gefinancierd wordt door het Westen, daar zou ik niets over kunnen zeggen. Ik wil graag nog even ingaan op wat mw. Van der Laan (BuZa) zei. U maakte valide punten dat het ministerie constant aandachtig moet zijn om niet ondermijnd te worden door verhalen over de Westerse cultuur. Het voorkomen van het aanzetten van een tegenstrijdigheid van het christelijke westen en de islamitische wereld is een goed punt, maar u verbond daar de conclusie aan dat het rijk het seculiere karakter moet hooghouden. Juist die gevaren van tegenstrijdigheid zou ik zien als een argument voor een actiever engagement met religie. Op het moment dat er organisaties opkomen in islamitische landen die
Presentatie Praktijkboek Religie en Ontwikkeling 4 maart 2011
11
vanuit de islam met een religieus discours komen maar wel hetzelfde willen en je daar niet op in gaat, ondermijn je de hele ervaring van een cultuurclash. Binnen die landen zijn organisaties die vaak hetzelfde willen, maar alleen niet de westerse taal ervoor willen gebruiken. Ze willen het op hun eigen manier verwoorden.” Ton Groeneweg (MmeM): “Ik wil graag nog even ingaan op de nieuwe tegenstelling tussen de liberale progressieve islam, en de behoudende orthodoxe vorm van islam. Waarom is het zo dat wij als seculiere mensen in het Westen we ons wel aangesproken voelen tot een pluriforme syncretistische vorm van islam. Waarom stuit die puriteinse vorm van islam ons zo tegen de borst? Heeft dat niet vooral te maken met onze eigen religieuze geschiedenis? Een deel van onze beeldvorming van wat er binnen de islam gebeurt heeft misschien wel te maken met onze allergie voor bepaalde vormen van religie?” Dhr. Van Gennip (NCDO): “Ik ben van mening dat er een stap is vóór de inter of intrareligieuze dialoog, namelijk de dialoog met jezelf, dus kijken waar je zelf staat. Mijn ervaring is verder dat er twee vrezen zijn ten aanzien van het Westen. Een is de identificatie met het christendom, en de tweede is de grote angst voor het agressief secularisme als nieuwe religie (m.n. in het Midden-Oosten m.b.t. democratiseringsprocessen). Veel collega’s mogen of willen niet eens over religie praten. Maar wordt dat door moslims of gelovigen wel begrepen?” Tenslotte noemt Ward Berenschot: “het agressief secularisme is een ervaring die heel veel mensen hebben. Organisaties streven publieke doelen na, maar het wordt heel erg gedraaid als een aanval op de persoonlijke belangen die je aan religie hecht. Het is daarom belangrijk om manieren te vinden om van het agressief secularisme af te komen, dit zou de effectiviteit van organisaties kunnen vergroten. “
Verslag door: Merel van Meerkerk, Welmoet Boender en Esther Dwarswaard Kenniscentrum Religie en Ontwikkeling 11 maart 2011