763
Bijlagen
1—3
Tweede Kamer
Verslag over de verrichtingen aangaande het Armbestuur over 1945 763 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
heb ik de eer hierbij namens de Koningin, ingevolge artikel 201 der Grondwet, over te leggen het Verslag over de verrichtingen aangaande het Armbestuur over 1945.
Aan de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Ceneraal. 's-Gravenhage, 16 Maart 1948.
De Minister van Binnenlandse
Zaken,
WITTEMAN.
Daartoe gemachtigd bij Kabinetsschrijven van 6 Maart 1948, no. 32,
VERSLAG
763 2
lste Afdeling
VERSLAG OVER DE VERRICHTINGEN AANGAANDE HET ARMBESTUUR OVER 1945 lste AFDELING Werking van de onderscheidene artikelen der Armenwet Artikel 3, lste lid Tabel I, opgenomen in de 2de afdeling van dit verslag, vermeldt de wijzigingen, welke de in artikel 3 der wet bedoelde lijsten der instellingen van weldadigheid in 1945 ondergingen. In onderstaand staatje zijn de aantallen instellingen op 1 Januari 1946 vermeld naar de onderscheidingen, bedoeld in artikel 2 der wet, w o r elk der provinciën en voor het Rijk. Aantal instell ngen van weldadigheid
Noordbrabant . . . Gelderland . . . . Zuidholland . . . . Noordholland . . . Utrecht Overijssel Groningen
Het Rijk
....
Burgerlijke instellingen
Kerkelijke instellingen
Bijzondere instellingen
Gemengde instellingen
a
b
c
d
610 584 822 747 283 255 533 317 353 134 215
170 262 558 532 65 170 86 154 129 39 118
9 9 17 19 3 2 2 2 1 1
974 937 1 575 1452 451 450 700 511 540 181 448
4 853
2 283
65
8 219
185 82 178 154 100 23 81 38 56 7 114 1 018
Totaal
In 1945 bestonden dus in totaal 1018 burgerlijke, 4853 kerkelijke, 2283 bijzondere, 65 gemengde instellincen van weldadigheid en in totaal 8219. Blijkens het Armverslag 1944 waren deze cijfers respectievelijk 1027, 4797, 2232 en 70, d.i. in totaal 8126. Opgemerkt moge worden, dat bij brief van 28 Januari 1948, no. 1052. afd. M.Z.I. een volledige lijst van alle op 1 Januari 1946 in Nederland bestaande instellingen van weldadigheid aan de StatenGeneraal is aangeboden. In die lijst zijn alle mutaties van de laatste 20 jaar verwerkt. De laatste volledige lijst verscheen nl. in 1926. Artikelen 3, 2de lid. en 4, lste lid, artikelen 8—11b en 12 Geen bijzonderheden. Artikel 14
Van de over 1945 uitbetaalde gemeentelijke subsidién, zoals die voorkomen in de goedgekeurde gemeenterekeningen, is een overzicht gegeven in tabel II in de 2de afdeling van dit verslag. De burgerlijke instellingen genoten over 1945 f 71203 159, de kerkelijke f 38 536, de bijzondere f 1 393 683 en de gemengde instellingen f 35 046 subsidie, te zamen f 72 670 424. Over 1944 waren deze cijfers respectievelijk f 57 085 854. f 78 16°. f 1 291 199. f 31 951, te zamen f 58 487 173. Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1947—194S
Het volgende staatje geeft een overzicht van de sedert 1871 aan de onderscheidene instellingen uit gemeentefondsen betaalde subsidién.
Cl
1871 1881 1891 1901 1906 1911 1912 1913 1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 1933 1934 1935 1936 1937 1938 1939 1940 1941 1942 1943 1944 1945
f 2 203 924 f 1 978 192 2 723 678 3 570 747 4 005 715 5 274 414 5 771 720 6 045 942 6 289 625 7 407 791 8 558 199 10217061 13 734 322 15 754 174 17 636 734 19 042 279 25 999 677 30 479 286 28 143 482 28 536 663 27 730 982 28 115 931 28 582 827 30 114 293 32 592 276 46 433 508 45 200 404 47 274 582 49 341 134 50 130016 55 581 637 58 312 328 56 639 240 54 783 112 74 076 922 75 703 156 79 288 678 63 129 034 57 085 854 71 203 159
b
c
131 879 f 21 486 f 101 417 21 141 111 782 16 350 112 326 184 019 85 739 255 205 61 637 255 377 78 250 293 934 81 993 343 401 73 990 318 533 77 303 375 473 207 113 380 376 204 197 417 566 13 149 607 017 13 718 562 097 29 665 1 014 588 32 035 933 886 33 690 611 290 40 831 715 098 40 907 1 353 704 49 250 1 424 026 45 556 1 635 719 62 010 1 594 495 63 619 1 653 806 88 540 1 764 681 94 657 1 828 176 99 706 2 183 681 117 886 2 405 719 114 310 2 124 882 109 457 1 706 394 109 653 1 705 079 89 257 1 704 580 103 184 1 722 011 82 500 1 791 778 82 859 I 575 726 104 286 1 726 733 85 544 1 728 580 86 635 1 791 640 57 425 1 719 825 78 169 1 291 199 38 536 1 393 683
d
Totaal
22 183 f 2 379 472 21 791 2 129 541 42 098 2 893 908 13 180 3 890 272 12 262 4 358 921 23 610 5 615 038 25 524 6 169 428 20 627 6 491 963 18 400 6 700 548 17 050 7 877 617 22 325 9 168 013 33 500 10 872 324 32 530 14 387 018 33 562 16 363 551 43 691 18 754 678 55 550 20 063 750 40 264 26 684 921 39 350 31 274 565 39 800 29 577 893 49 650 30 059 589 47 858 29 460 115 36 150 29 808 556 49 600 30 349 852 50 837 32018 351 44 250 34 559 359 12 500 48 729 395 80 425 47 804 434 80 200 49 593 974 95 590 51 252 575 119 400 52 064 148 125 840 57 501 314 152 320 60 289 843 119 113 58 632 631 94 109 56 535 806 82 610 75 990 551 136 999 77 654 279 103 147 81 270 100 29 466 64 935 750 31 951 58 487 173 35 046 72 670 424
Het totaalbedrag van de door de gemeenten aan instellingen van weldadigheid uitbetaalde subsidiën bedroeg in 1945 ruim 30 maal het totaalbedrag in 1871 uitbetaald. In 1871 genoten de burgerlijke, kerkelijke, bijzondere en gemengde instellingen van het totaalbedrag der subsidién respectievelijk 92.7 pet.. 5,5 pet., 0,9 pet. en 0,9 pet.: in 1945 respectievelijk ruim 97.9. 0.05. 1.9 en 0,04 pet. Artikel 16 Verdeling van gelden, als in dit artikel bedoeld, door burgemeester en wethouders in die gemeenten, waar geen Armenraad bestond, vond
2 in 1945 niet plaats in de provinciën Noordbrabant, Zeeland, Groningen, Drenthe en Limburg. Wat betreft de overige provinciën, werden zodanige gelden verdeeld in de gemeenten, genoemd in de volgende tabel, welke tabel tevens vermeldt de bedragen der verdeelde gelden en de in de ontvangen rapporten medegedeelde bijzonderheden. Provincie Gelderland
. . . .
Zuidholland
. . . .
Noordholland . . . Utrecht Friesland Overijssel
Gemeente
Lochcm Renkum Zutphen Gorinchcm 's-Gravendeel Hillegom Krimpen a/d Lek Noordwijkcrhout Rozenburg Waddinxveen Limmen Zandvoort Abcoude Veencndaal Hemelumer Oldephaert en Noordwolde Markelo
Bedrag f
Bijzonderheden
693,83 121,50 820,74 1286,11 187,11 355,385 40,63 324,03 141,20 127,75 75,— 75,50 513,30 1 341,10' 1 662,36 101,50
f 7 867,05
Voorts werden armengelden verdeeld door de hieronder genoemde Armenraden, tot de bedragen, daarbij vermeld: 's-Gravenhage f 9 408,66 Maastricht 1 155,— Totaal . . .
1' 10563,66
Artikelen 20, 21, 23 en 24 Geen bijzonderheden. Artike! 28 en volgende Uit de rapporten der verschillende provinciën moge het volgende, als van meer of minder belang, worden medegedeeld. NOORDBRABANT Eindhoven. In 1941 werden door het bestuur van de Gemeentelijke instelling voor Maatschappelijke Steun „Richtlijnen voor de hulpverlening aan behoeftigen te Eindhoven" vastgesteld. Nadat deze richtlijnen aanvankelijk in 1942 op enkele punten waren gewijzigd, zijn daarin in de loop van het verslagjaar de navolgende wijzigingen aangebracht: 1. steunnormen ten aanzien van hoofden van gezinnen (met eigen huishouden) verhoogd van f 12,50 tot f 13 (in het begin van het verslagjaar) en vervolgens van f 13 tot f 15 per week; 2. kindertoeslag verhoogd met f 1,25 tot f 2 per week: 3. steunnormen voor kostgangers verhoogd van f 7,50 per week tot f 9: in individuele gevallen, ter beoordeling der Onderstandscommissie uit het bestuur van de instelling, laatstgenoemd bedrag te verhogen tot f 10 per week. Deze normenverhoging werd noodzakelijk geacht in verband met de steeds stijgende kosten van het levensonderhoud. Nog zijn in de loop van het verslagjaar aanvankelijk de onderstandsnormen, zoals die in de hierbovenbedoelde „richtlijnen" voor behoeftigen worden toegelegd, ten aanzien van politieke delinquenten gewijzigd in die zin, dat voor deze categorie van behoeftigen lagere normen werden vastgesteld. Deze maatregel werd evenwel op ons verzoek wederom ingetrokken, zodat thans ook ten aanzien van politieke delinquenten, die in behoeftige omstandigheden zijn komen te verkeren, de/elfde ondersteuningsnormen worden toegepast. Roosendaal. De normen van de ondersteuning werden in 1945 in belangrijke mate verhoogd. De ondersteuning voor een echtpaar werd van f 10 per week gebracht op f 14 per week: de vroeger tot een bedrag van f 0.75 per kind toegepaste verhoging is opgevoerd tot f 1.25 per kind. Als gevolg van de toeneming van het aantal t.b.c.gevalle:i en van de verhoging der verpleegkosten in sanatoria stegen
de uitgaven aanmerkelijk. Bovendien werd nog een aanzienlijke verhoging van de uitgaven veroorzaakt door de omstandigheid, dat aan een groot aantal gezinnen van politieke delinquenten (± 200) onderstand verleend moest worden. Het in artikel 31 der Armenwet voorgeschreven overleg werd in voorkomende gevallen steeds gepleegd. Moeilijkheden deden zich daarbij niet voor. De controle op dubbele bedeling werd vergemakkelijkt, doordat verscheidene kerkelijke instellingen van weldadigheid in het Burgerlijk Armbestuur vertegenwoordigd zijn. Dubbele bedeling kwam ongeveer 55 maal voor. Ten aanzien van de toepassing van artikel 29, 2de lid, kunnen wij mededelen, dat in vele plattelandsgemeenten aan hen, die tot arbeiden in staat zijn, steun alleen of in hoofdzaak wordt verleend in de vorm van loon voor arbeid. Daarbij worden in enkele gemeenten de normale plaatselijke lonen betaald (Hooge en Lage Mierde, Riethoven, Zundert), in andere de lonen van de werkverruiming. Verscheidene gemeenten wijzen op de stijging der uitgaven ten gevolge van de ondersteuning van politieke delinquenten. Burgemeester en wethouders van Waalwijk doen hieromtrent het navolgende opmerken: In de loop van het verslagjaar keerden gezinnen van intussen geinterneerde politieke delinquenten, nadat deze gezinnen in September 1944 bij het naderen der bevrijding van de Duitse bezetting gevlucht waren, terug. In meerdere gevallen troffen deze gezinnen hun vroegere woning bewoond en hun meubilair in gebruik genomen. Enkele van deze gezinnen vestigden zich, als gevolg van het ontbreken van onderdak, elders. In zulke gevallen weigerden sommige gemeentebesturen, in tegenstelling met het bepaalde in het eerste lid van artikel 30. ondersteuning te verlenen en verwezen dergelijke armen naar de laatste gemeente van inwoning. Deze handelwijze, die zeer te verklaren is, zou te billijken zijn, indien alle gemeentebesturen dezelfde gedragslijn volgden en de kosten van ondersteuning van gezinnen van politieke delinquenten, die zich noodgedwongen elders moesten vestigen, voor hun rekening namen. Aan een uniforme toepassing nu ontbrak het echter. Zo kwam het voor, dat het Burgerlijk Armbestuur onzer gemeente de kosten op zich moest nemen van een gezin, dat elders verbleef, en ook de kosten van ondersteuning van een gezin, dat zich van elders hier gevestigd had. omdat de herkomsigemeente weigerde te betalen. ') GELDERLAND. Arnhem. Artikel 29. Nieuwe steunnormen. Per 1 October 1945 werden ingevoerd nieuwe steunnormen, waarbij bij de vaststelling werd uitgegaan van de gedachte, dat ook een gezin, waarvan het hoofd door bijzondere omstandigheden, als b.v. ziekte, invaliditeit, ouderdom, niet in staat is inkomsten te verwerven, toch op redelijke wijze in de primaire levensbehoeften moet kunnen voorzien. Echter zal elkeen, die iet: presteren kan, arbeid dienen te verrichten, opdat parasiteren op de op een menswaardig bestaan ingestelde steunbedragen moet worden voorkomen. Als basis voor de nieuwe steunberekening zijn aangenomen de kosten van het levensmiddelenpakket. Ofschoon deze kosten uiteraard nog aan schommelingen onderhevig zijn, is ter dekking van de allernoodzakelijkste levensbehoeften een bedrag van f 5 per persoon per week aangenomen. Boven deze kosten van het levensmiddelenpakket worden vergoed: a. kosten voor vuur en licht. Aan de hand van ingestelde enquêtes werd hiervoor een bedrag van f 0,75 per week vastgesteld: />. kosten voor reparaties als voor schoenen, enz. Vergoeding van f 0,50 per week per persoon komt de ondersteunden in deze kosten enigszins tegemoet: e. kosten voor ontspanning. Het werd wenselijk geacht, dat ook de ondersteunden nu en dan hun toch reeds moeilijk en sober bestaan kunnen onderbreken door enige ontspanning. Hiervoor werd een bedrag van f 0,50 per persoon per week uitgetrokken; d. kosten krant ad ƒ 0.25 per week; e. kosten van premies van ziekenfonds en ziekenhuisverplegingsfonds. Uit een oogpunt van opvoeding van de ondersteunden bleek het meer gewenst deze kosten niet geheel, doch slechts — zoals voorheen reeds geschiedde — voor 2/3 gedeelte te vergoeden. De ondersteunden hebben aldus de overtuiging ten minste ook zelf een gedeelte der kosten te dragen, hetgeen het gevoel van eigenwaarde ten goede zal komen: /.
de huur.
Ten opzichte hiervan is bepaald de waarde ten volle
'I Zie noot op h!z. 4.
3 te vergoeden. Evenwel worden bijzondere omstandigheden, b.v. het betrekken van een te grote woning, de verplichting van onderhuur, enz., per geval bezien. Bijslag per gezinslid boven 2 personen. Ten einde te voorkomen, dat voor gezinnen met kinderen te spoedig de te stellen maximum uitkeringen worden bereikt, werd de bijslag per gezinslid boven twee personen bepaald op f 4 per week. (f 3,50 voor levensmiddelen en f 0,50 voor reparatiekosten). Voor kinderen boven 16 jaar, welke een gezinsledenbijslag ontvangen (zie nog de betreffende opmerking hieronder), werd het redelijk geacht nog een extra bijslag van f 0,50 per week voor ontspanning te verstrekken. De gezinsledentoeslag geldt alleen voor kinderen tot en met 15 jaar. Voor kinderen van 16 jaar en ouder wordt geen gezinsledenbijslag uitgekeerd. Dezen moeten worden geacht te kunnen arbeiden; slechts in bijzondere gevallen (ziekte, invaliditeit, studie) zal hiervan mogen worden afgeweken. Aftrek wegens inkomsten. Inkomsten uit arbeid van het gezinshoofd, alsmede van een echtgenote, worden voor 2/3 gedeelte gekort. Inkomsten uit arbeid van kinderen worden bij elke leeftijd voor 1/4 gekort. Voor kinderen van 16 jaar en ouder blijft de gezinsledenbijslag vervallen — deze kinderen moeten uit de steunsfeer blijven —; beneden 16 jaar blijft de gezinsledenbijslag gehandhaafd, zulks wegens de in het algemeen lage verdiensten op die leeftijd. Inkomsten, niet uit arbeid van het gezinshoofd, zowel als van de gezinsleden, worden ten volle gekort. Onderhuur wordt volledig in mindering gebracht. Kamerhuur wordt voor 2/3 gedeelte in mindering gebracht. Indien kostgangers worden gehouden, wordt van het kostgeld 2/9 gedeelte gekort. Maxima. Ten einde te voorkomen, dat de ondersteuningsbedragen de inkomsten, welke bij arbeiden zouden kunnen worden verdiend, te dicht benaderen of overschrijden, zijn maxima gesteld. Gezien de sterk uiteenlopende categorieën, welke onder de armlastigen worden aangetroffen, was het niet eenvoudig hiervoor een bevredigende basis te vinden. Als grondslag, welke het volledigst aan de eisen voldoet, werd aangenomen het loon van een ongeschoold arbeider bij de D(ienst) U(itvoering) W(erken), zijnde 48 maal f 0,68 = f 32,64 per week. Ten einde in verband met de veelal sterk uiteenlopende vroegere levensomstandigheden van de ondersteunden enige differentiatie te verkrijgen, werden 3 klassen I, II en III ingevoerd, waarvoor respectievelijk de maxima 80 pet., 85 pet. en 90 pet. van f 32,64 bedragen. In verband met de meerdere financiële eisen, welke grote gezinnen stellen, werd het redelijk geacht nog enige progressie in de steunmaxima mogelijk te maken. Op deze wijze wordt voor ieder kind boven het tweede beneden 15 jaar het gefixeerde loon ad f 32,64 met f 1,50 per week verhoogd. De maxima ondergaan daardoor uiteraard eveneens een verhoging. Het steunbedrag, vermeerderd met eventuele verdiensten van het gezinshoofd, mag niet meer bedragen dan 95 pet. van het bovengenoemde gefixeerde loon. In geval van zeer hoge inkomsten van inwonende gezinsleden is voorbehouden een afzonderlijke beslissing in zake de steunuitkering te nemen. De destijds getroffen regeling in zake bijzondere uitkeringen aan weduwen en haar gezinnen is door deze regeling buiten werking gesteld. De steunuitkering aan alleenwonende personen kan — gelet op de door dezen te maken kosten voor levensonderhoud — worden gesteld op f 13 per week. De steunuitkering aan kostgangers is vastgesteld op f 11 per week. Na de bevrijding werd evenals andere jaren bevorderd de armlastigen zoveel mogelijk arbeid te verschaffen bij de reeds bestaande werkobjecten als Naaikamer, het tuinbedrijfje „De Brink", alsmede in de Arnhemse werkinrichting en de A.V.O. De Arbeidsvoorwaarden werden aan de gewijzigde levensomstandigheden aangepast. Naaikamer. Bij de vaststelling van de nieuwe steunuitkering is nadrukkelijk uitgegaan van de gedachte om elkeen, die iets kan presteren, nuttige arbeid te doen verrichten en niet wekelijks zonder meer een steunuitkering uit te betalen. Voorts heeft de tewerkstelling in de meeste gevallen een therapeutise invloed, terwijl bovendien, indien arbeid wordt gevorderd, de mogelijkheid voor steunverlening aan personen, die wel in staat zijn om in eigen onderhoud te voorzien, tot het uiterste wordt beperkt. Op
grond van deze gedachte en in verband met de dringende behoefte aan een gelegenheid tot herstel van versleten en kapotte kleren (gezien de zeer precaire textielpositie) werden reeds enige vrouwen belast met het verrichten van naaiwerkzaamheden. In verband hiermede werd overgegaan tot de voortzetting der werkzaamheden in een „naaikamer", welke door de evacuatie-omstandigheden werd stopgezet. In deze inrichting worden alle vrouwen te werk gesteld, die een aanvraag om steun hebben ingediend of reeds steun ontvangen en die in staat zijn om naai- en verstelwerkzaamheden te verrichten. De Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken kreeg de beschikking over vrij grote hoeveelheden gedragen, doch merendeels kapotte kleding, zodat deze zonder voorafgaande reparatie niet ter beschikking van het meest behoeftige deel der bevolking kon worden gesteld. De hoeveelheid goederen was van zodanige omvang, dat voor 20 vrouwen ten minste gedurende een jaar werk aanwezig was. De aldus gerepareerde goederen worden middels het magazijn van bovengenoemde dienst in bijzondere gevallen aan behoeftigen uitgereikt c.q. tegen betaling ter beschikking gesteld. Bovendien werd gedacht aan de mogelijkheid om de kleding in gedesorganiseerde gezinnen tegen gehele of gedeeltelijke vergoeding te repareren, waardoor een belangrijke bijdrage zou worden geleverd voor de bestrijding van de extra moeilijkheden bij het opheffingswerk voortvloeiende uit de precaire textielpositie. De bedoeling is tevens, dat onder goede leiding wordt gewerkt, waardoor tevens de mogelijkheid wordt geopend, dat verschillende geplaatste vrouwen zich na korte of langere tijd als zelfstandig verstelnaaister zullen kunnen vestigen. De beloning werd vastgesteld op f 0,50 per uur bij een maximum werktijd van 40 uur per week. In bepaalde gevallen kan van dit aantal uren worden afgeweken, en zo in dergelijke gevallen de bestaanszekerheid van de vrouw c.q. tevens van haar kinderen in het gedrang komt, hierop vanwege de Gemeentelijke Instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon een toeslag worden verstrekt. „De Brink". Ook de arbeidsvoorwaarden bij de tewerkstelling op „De Brink" (lichte tuinwerkzaamheden) zijn, in verband met de duurdere levensomstandigheden, verbeterd. Het werd namelijk als een ernstig bezwaar gevoeld de uitkering te laten afhangen van de factor minimum levensonderhoud, zodat, door de te werk gestelden een behoorlijk loon te betalen, een menswaardig bestaan is verzekerd. Voor hoofden van gezinnen of kostwinners bedraagt het uurloon f 0,60, terwijl voor alleenstaande personen of kostgangers een uurloon van f 0,45 wordt berekend. Werkinrichting en A.V.O. Uitgaande van de gedachte, dat steunverlening tot het uiterste dient beperkt te worden en de behoeftigen zoveel mogelijk door eigen prestatie in hun levensonderhoud moeten voorzien, werd, in overleg met de Arnhemse Werkinrichting en de plaatselijke afdeling der A.V.O., tewerkstelling in passende arbeid bevorderd. Ook hierbij stond voorop de uitkering niet te laten afhangen van de factor minimum levensonderhoud. Onderscheid werd gemaakt in: a. Zij, die steeds lichamelijk of geestelijk onvolwaardig zijn geweest, welke groep wederom gesplitst wordt in: 1. Hoofden van gezinnen of kostwinners. Voor deze categorie is een uurloon van f 0,60 aangehouden. Van iedere persoon wordt de economische waarde van zijn arbeid gewardeerd en deze komt ten laste van de werkinrichting, terwijl aanvulling tot het loon op basis van f 0,60 per uur wordt betaald door Maatschappelijk Hulpbetoon. 2. Alleenstaande personen of kostgangers. Voor dezen wordt geval voor geval nagegaan welke beloning redelijk kan worden geacht in verband met de levensomstandigheden van de betrokken personen. De A.V.O. betaalt wederom aan de betrokkene de tegenwaarde van zijn prestaties; het restant komt voor rekening van Maatschappelijk Hulpbetoon. Aangenomen kan worden, dat het economisch rendement der te werk te stellen personen variëren van 3 tot 20 gulden per week. b. Zij, die, na zich aanvankelijk zelfstandig te hebben gehandhaafd, door omstandigheden invalide zijn geworden. Voor deze categorie is een uurloon van f 0,68 (loon D.U.W.) aangehouden. Het loon van deze categorie is hoger gesteld dan voor categorie a, ten einde ernstig maatschappelijk verval te voorkomen. Door het vroegere hogere loon verkeert deze categorie als regel in betere omstandigheden dan categorie a; de instandhouding van het gezin stelt hogere eisen, waardoor deze verhouding gemotiveerd werd geacht.
4
Nijmegen. Het aantal armlastigen bedroeg op 1 Januari 1940, gedurende het verslagjaar daalde dit aantal geleidelijk tot omstreeks 1600 en handhaafde zich op dat niveau. Volledigheidshalve wordt meegedeeld, dat op 31 December 1560 gevallen in zorg waren, te weten 1092 gezinnen en 468 alleenwonenden. Het aantal gesteunde gezinnen van politieke delinquenten bedroeg gemiddeld 231. Vermelding verdient voorts, dat onder de gesteunde armlastigen practisch geen personen voorkwamen, die tot werken in staat waren. Dit verschijnsel is een gevolg van bijzondere omstandigheden, waaronder als voornaamste kunnen worden genoemd de mogelijkheid van puinruimen op grote schaal, veel werkzaamheden voor de geallieerden en de aanwezigheid van een leave transit camp. Wat de mate van ondersteuning betreft is er, althans ten aanzien van de bona fide armlastigen, zoveel mogelijk naar gestreefd, dat het levensmiddelenpakket kon worden gekocht. Hierbij wordt opgemerkt, dat het z.g. individualiseringsbeginsel, hetgeen steeds met met succes in de gemeente Nijmegen is toegepast, zoveel mogelijk is gehandhaafd. Met betrekking tot de vorm der ondersteuning wordt gerapporteerd, dat de hulp als regel wordt verstrekt in geld. Als steun in natura is evenwel gehandhaafd de verstrekking van gratis melk aan de kinderen tot 14 jaar van de armlastigen. Dit geschiedt met gebruikmaking van bons op naam van de gesteunde; laatstgenoemde is echter volkomen vrij in de keuze van zijn leverancier. De voortzetting van deze hulpverlening in natura vindt haar verklaring in de overweging, dat op deze wijze de meeste waarborg aanwezig is, dat de kinderen inderdaad de hun toekomende melk krijgen. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat in speciale gevallen de waarde van de bons in geld wordt verstrekt. Ten slotte worden hieronder nog enkele speciale onderwerpen, zij het zeer in het kort, behandeld. Hulp aan ongehuwde moeders. Ten gevolge van de grote stijging van het aantal ongehuwde moeders was het volkomen uitgesloten, de daarvoor in aanmerking komende gevallen in de bestaande inrichtingen te plaatsen. Het was absoluut noodzakelijk, nieuwe wegen te bewandelen. Na ontzettend veel moeite is er — mede op initiatief van de dienst — een huis ingericht, dat plaats biedt aan 15 tot 20 ongehuwde moeders. Het ligt in de bedoeling aan dit werk zo spoedig mogelijk een aanmerkelijke uitbreiding te geven, waarbij vooral het voornemen bestaat de natuurlijke kinderen, voor wie geen andere oplossing aanwezig is, tot hun leerplichtige leeftijd een goede verzorging te verschaffen. Het vraagstuk der uitbesteding van ouden van dagen, achterlijken, gebrekkigen en kinderen was in Nijmegen wel zeer moeilijk. De beide grote inrichtingen ter verzorging van ouden van dagen, Huize „St. Anna" en ,,Levensavond", waren gedurende het verslagjaar en ook reeds geruime tijd daarvoor aan haar eigenlijke bestemming onttrokken. Ten gevolge hiervan heerste er in zekere zin een noodtoestand. Dat der.e aanduiding geenszins overdreven is, moge blijken uit de mededeling, dat alleen in Huize „St. Anna" gemiddeld 100 armlastige ouden van dagen waren ondergebracht. Een aantal Nijmeegse ingezetenen kon in gestichten buiten de gemeente worden geplaatst, maar voor nieuwe gevallen werd het ten gevolge van verschillende oorzaken, waaronder als voornaamste moeten worden genoemd de vernietiging en beschadiging door oorlogsgeweld van vele tehuizen, steeds moeilijker een oplossing te vinden. Op velerlei wijze, o.a. door aanschrijving en door persoonlijk bezoek, werd er naar gestreefd voor de meest urgente gevallen een plaatsje te vinden. Af en toe gelukte het dan een enkeling of een paar personen ergens onder dak te brengen. Kleding, dekking en schoeisel. De voorziening in deze behoeften leverde, zoals overigens volkomen te begrijpen is, grote, ja onoverkomelijke moeilijkheden op. Het meeste gebrek was er op het punt van de onderkleding en kinderschoeisel. In dit verband wordt opgemerkt, dat het eigenlijk, hoe vreemd het ook moge klinken, aan de vrijgevigheid van de geallieerde militairen is te danken geweest, dat de textielpositie niet hopelozer is geworden dan zij reeds was. Voor een zeer klein gedeelte konden goederen uit eigen magazijn worden verstrekt. Bij deze vorm van hulpverlening werd zoveel mogelijk samengewerkt met de kerkelijke en particuliere instanties, werkzaam op dit gebied. Zeer nauw was het contact tussen de dienst en de Nijmeegse Vereniging voor voeding en kleding aan schoolgaande kinderen.
OVERIJSEL Hengelo. Eerst door de oorlog en na de bevrijding door de naweeën hiervan is het aantal ondersteuningsgevallen zeer sterk toegenomen. Een gedeelte hiervan werd echter door andere instanties, zoals b.v. het Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers, overgenomen. Door de internering van de politieke delinquenten steeg het aantal echter aanmerkelijk, waardoor de werkzaamheden zeer toenamen en de uitgaven natuurlijk ook belangrijk stegen, hoewel deze, wat de politieke gevallen betreft, weer grotendeels aan het Rijk kunnen worden gedeclareerd. Eveneens door de oorlog nam ook de z.g. geneeskundige armenverzorging grotere vormen aan. Door de stijging der prijzen was het nodig, dat de steunnormen werden verhoogd. Eerst werd getracht hieraan te voldoen door het verlenen van extra duurtetoeslagen, maar al spoedig bleek, dat dit niet voldoende was. Vandaar, dat in Juli 1945 een geheel nieuwe steunberekening werd ingevoerd, welke thans nog geldt. Eveneens werd in 1945 overgegaan tot het samenvoegen van de Gemeentelijke Dienst voor Werklozenzorg en van de Gemeentelijke Instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon in één dienst onder de naam van Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken. De uitvoering van de Armenwet wordt thans door een onderafdeling van deze dienst behandeld, waardoor een nauwere samenwerking is ontstaan met de onderafdelingen, belast met de overbruggingsuitkering, wachtgeldregeling en Verzorging Oorlogsslachtoffers. Door deze samenvoeging is eveneens een nauwere samenwerking ontstaan met het Gewestelijk Arbeidsbureau, waardoor beter voldaan kan worden aan het bepaalde in art. 29, 2de lid, der Armenwet. Op deze wijze kunnen nl. personen, die door deze Dienst ondersteund worden en slechts voor bepaalde, lichte werkzaamheden geschikt zijn, nog wel eens geplaatst worden. Door een nauwe samenwerking met de hier ter plaatse gevestigde stichtingen voor gezinsverzorging kunnen ook nog wel eens vrouwen en meisjes als hulp in de huishouding geplaatst worden, waardoor de steun dan kan vervallen. Opmerking betreffende artikel 30, der Armenwet. De laatste tijd geeft het bepaalde in dit artikel nog wel eens aanleiding tot het ontstaan van geschillen met andere gemeenten. Geïnterneerden nl., die uit internering worden ontslagen, vinden bij hun terugkomst dikwijls hun woning door anderen bewoond, terwijl hun meubilair is verdwenen. Door de betreffende gemeente wordt hun dan nog we! eens aangeraden om zelf onderdak te zoeken bij familie. Het gevolg hiervan is, dat deze mensen hun intrek nemen bij familie in een andere gemeente en dan in die betreffende gemeente om ondersteuning vragen. Het gevolg is dan weer een grote correspondentie tussen deze twee gemeenten. Algemene richtlijnen van hogerhand omtrent deze quaestie zijn ook zeer gewenst.') Betreffende de ervaring opgedaan bij toepassing van artikel 31 der Armenwet, zij nog het volgende medegedeeld. Zoveel mogelijk wordt getracht samen te merken met de overige instellingen op sociaal gebied in deze gemee.üc. Over het algemeen zijn deze echter niet genegen om volledige inlichtingen omtrent de cioor haar verstrekte hulp te verstrekken Door middel van het in deze gemeente gevestigde Centraal Burea i voor Instellingen van Weldadigheid — waarvan de werkzaamheden door personeel van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken worden verricht — wordt hierin echter zoveel mogelijk te gemoet gekomen. GRONINGEN De meeste gemeentebesturen hebben te kennen gegeven, dat voor het doen van mededelingen van algemene aard geen aanleiding bestaat. Aan het toekennen van ondersteuning gaat een grondig onderzoek vooraf naar de financiële omstandigheden van de armlastige. In vele gevallen wordt aan de lidmaten van kerkgenootschappen slechts ondersteuning verleend, indien en voor zover de diaconieën verklaren hiertoe niet of niet ten volle in staat te zijn. Enkele gemeenten rapporteren, dat de ondersteuning zoveel mogelijk plaats vindt in natura. In een andere gemeente vindt ondersteuning in natura plaats, indien en voor zover dit wenselijk wordt geacht. Verschillende gemeentebesturen deelden mede, dat artikel 29, tweede lid, in het verslagjaar in hun gemeente geen toepassing heeft gevonden. ') De moeilijkheden, waar hier on wordt gedoeld, hadden de bijzondere aandacht der Regering. In de circulaires van 11 Juni 1947. no. 6687 en van 4 Juli 1946. no. 6424. afd. a. waarbij tevens nog werd gewezen op de circulaire van 15 November 1943. no. 5541 A. werd aangegeven op welke wijze de onderhavige moeilijkheden kunnen worden ondervangen.
5 Hier en daar gebeurde dat niet, omdat degenen, die voor ondersteuning in aanmerking kwamen, door ouderdom, ziekte of invaliditeit niet tot werken in staat waren. Blijkbaar is het aantal ondersteunden in vele gemeenten teruggelopen in verband met de grote vraag naar arbeidskrachten in de landbouw. De gemeente Groningen is van mening (aldaar hebben zich geen gevallen, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, voorgedaan), dat de vermindering waarschijnlijk het gevolg is van de massale tewerkstelling bij de D.U.W,, waarbij vele niet-vaklieden emplooi hebben kunnen vinden. Van de meeste gemeentebesturen kwam bericht binnen, dat zoveel mogelijk ondersteuning wordt verleend in de vorm van loon voor arbeid. De ondersteunden worden te werk gesteld bij de z.g. ongesubsidieerde gemeentelijke werkverschaffingen, schoonhouden van wegen, kappen van hout, onderhoud begraalplaatsen, onderhoud speelplaatsen van scholen, graven van tuingrond voor armlastige weduwen, ontginning van dalgrond, werkzaamheden ten behoeve van de burgerlijke instelling van weldadigheid, werkzaamheden, die normaal niet of sporadisch verricht worden, onderhoud van particuliere wegen, enz. Het loon, dat in die gevallen wordt uitgekeerd, ligt beneden dat, hetwelk door valide arbeibers in het vrije bedrijf kan worden verdiend. Enkele gemeenten berichten, dat toepassing van artikael 29, tweede lid, niet altijd mogelijk is ten gevolge van het ontbreken van werkobjecten. Eén gemeente bericht, dat er in die gemeente een instelling tot werkverschaffing bestaat, welke ten doel heeft aan behoeftigen, die tot werken in staat zijn, de gelegenheid te geven om door arbeid in of buiten de daarvoor bestemde werkplaatsen in het onderhoud van hen en hun gezinnen te voorzien. Omtrent de ervaring, opgedaan met de toepassing van artikel 31 der Armenwet, met name van de regeling, getroffen ten aanzien van de dubbele bedeling en van de gevallen, waarin het toezicht op de ondersteunden en de uitreiking van de ondersteuning werd overgelaten aan één instelling, werden door de gemeentebesturen zeer uiteenlopende mededelingen gedaan. Verschillende gemeentebesturen berichten, dat ondersteuning slechts wordt gegeven, nadat door informatie bij de daarvoor in aanmerking komende instellingen is gebleken, dat de arme geen ondersteuning ontvangt van een andere instelling. In verschillende gemeenten wordt aan de lidmaten van een kerkgenootschap slechts ondersteuning gegeven, indien en voor zover de diaconie van het kerkgenootschap verklaart niet of niet ten volle tot ondersteuning in staat te zijn. Zo dikwijls als blijkt, dat de ondersteuning van een instelling onvoldoende moet worden geacht, wordt zij tot een redelijk bedrag aangevuld. Verschillende gemeentebesturen berichten, dat, wanneer dubbele bedeling voorkomt, geregeld overleg wordt gepleegd met de mede ondersteunende instelling. Dit overleg vindt overal op bevredigende wijze plaats. Meestal wordt het toezicht gemeenschappelijk uitgeoefend, waarbij zich geen moeilijkheden voordoen. In enkele gevallen was het toezicht uitsluitend öf aan de kerkelijke of aan de burgerlijke instelling opgedragen. De uitreiking van de ondersteuning geschiedt meestal door iedere instelling afzonderlijk. In enkele gevallen werd de uitreiking öf aan de burgerlijke öf aan de kerkelijke instelling overgelaten. Ook hierbij hebben zich geen moeilijkheden voorgedaan. Verschillende gemeentebesturen ontkennen het bestaan van gevallen van dubbele bedeling in hun gemeente uitdrukkelijk. Vrijwel alle gemeentebesturen achten de werking van artikel 31 bevredigend. Van de instellingen van weldadigheid, genoemd in artikel 2 der Armenwet, wordt steeds volledig medewerking ondervonden. LIMBURG Het aantal gemeenten in deze provincie, waar geen kerkelijke instelling van weldadigheid bestaat, bedroeg drie en dertig en in die. waar geen bijzondere instelling van weldadigheid bestaat, drie en zestig. Meerdere gemeentebesturen deelden mede, dat hel bedrag der ondersteuning wordt vastgesteld aan de hand van de maatstaf, welke voor de betrokkene in verband met de samenstelling van zijn gezin, enz. eventueel zou gelden bij het verlenen van ondersteuning volgens de Rijkssteunregeling, met dien verstande, dat het bedrag van deze ondersteuning slechts als uiterst maximum beschouwd wordt en niet overschreden wordt. Daarbij worden dan de voorschriften van de Rijkssteunregeling in zake korting wegens verkregen inkomsten uit arbeid, alsmede uit renten ingevolge de sociale verzekeringen en bijzondere vormen van hulpverlening, zoveel mogelijk op analoge wijze toegepast. In nagenoeg alle grotere gemeenten geschiedde de ondersteuning in geld, mede omdat bedeling in natura nog altijd vrijwel onmogelijk was. In meerdere kleinere gemeenten daarentegen heeft de bedeling hoofdzakelijk weer plaats in natura.
Voor wat betreft de samenwerking tussen de instellingen van weldadigheid in dezelfde gemeente, het dubbel bedelen, het plegen van overleg, alsmede het overlaten van de uitreiking van de ondersteuning en het toezicht op de ondersteunden aan één instelling, ontvingen wij ook thans weer nagenoeg dezelfde gegevens, welke in vorige verslagen daaromtrent werden medegedeeld. Hetzelfde kan vermeld worden met betrekking tot de bedeling door gemeenten en besturen van burgerlijke instellingen, van weldadigheid in gevallen, waarin zulks niet volstrekt noodzakelijk was, met andere woorden met de bedoeling om de armlastige zijn zelfj standigheid te doen behouden of herwinnen. Alleen in de gemeente Herten werd van Overheidswege arbeid aan ; armlastigen verschaft. Dit vorderde van de gemeente een uitgave van ƒ 140. De artikelen 28, 29 en 31 van de Armenwet geven ons overigens i geen aanleiding tot het doen van mededelingen. Ten aanzien van artikel 30 der wet mogen wij mededelen, dat door twee der gemeentebesturen wederom gewezen werd op de wenselijkheid van wijziging van het tweede lid van dat artikel in die ; zin, dat de daarin vervatte regeling ook zal gelden in gevallen van verpleging in ziekenhuizen en sanatoria. Ook hiervoor mogen wij verwijzen naar hetgeen wij in vroegere -verslagen daaromtrent opmerkten, nl. dat wijziging van artikel 30, tweede lid, der Armenwet i in vorenbedoelde zin aanbeveling verdient. Hoewel wij met de toepassing van artikel 32 der Armenwet rechtstreeks geen bemoeiingen hebben, werd in 1945 evenals in vorige jaren onze bemiddeling ingeroepen in gevallen, dat door het bestuur van een burgerlijke instelling van weldadigheid of door een gemeentebestuur ondersteuning geweigerd was geworden. Indien uit de verkregen inlichtingen moest worden afgeleid, dat ten onrechte afwijzend op de aanvraag om ondersteuning was beschikt, was een verwijzing naar de bepaling van artikel 32 van de Armenwet in de regel voldoende om het betrokken armbestuur op zijn besluit te ; doen terugkomen. Voor zover daaromtrent niet reeds mededeling is gedaan in één onzer verslagen over de andere punten van de nevenvermelde aanschrijving, geeft de uitvoering van de Armenwet ons, aan de hand der van de besturen der gemeenten in deze provincie ontvangen gegevens, aanleiding tot de volgende opmerkingen. De ondersteunden waren in het algemeen niet geschikt om in het vrije bedrijf of bij de werkverschaffing te worden geplaatst. Het waren merendeels invalide arbeiders, ouden van dagen, gebrekkigen, enz. Een gemeentebestuur in Zuid-Limburg gaf als zijn oordeel te kennen, dat de mogelijkheid dient geschapen te worden, dat personen, die zich onttrekken aan hun alimcntatiepücht, te werk gesteld kunnen ; worden in een werkinrichting. Meerdere gemeentebesturen in de mijnstreek vermeldden, dat de toenemende stijging van de uitgaven voor het armwezen voor een , aanmerkelijk deel te wijten is aan de maatregelen, welke van Over, heidswege ten aanzien van de ondersteuning van politieke delin! quenten en achtergebleven Duitsers zijn genomen. 1 ) Wel is waar wordt in de kosten der ondersteuning van politieke delinquenten en hun gezinnen van Rijkswege een bijdrage verleend I van 75 ten honderd, doch gezien het grote aantal dezer delinquenten : in die gemeenten, heeft dit op de uitgaven een merkbare nadelige j invloed. In de gemeenten Heerlen en Kerkrade bedroegen de uitgaven uit dezen hoofde voor beide categorieën onderscheidenlijk ± f 150 000 en ± ƒ 162 000. Ten slotte menen wij nog melding te moeten maken van de mededeling van burgemeester en wethouders van Heerlen, dat in 1945 duidelijk is gebleken, vooral wat de armlastigen betreft, dat er een ' zeer ernstig tekort is aan kleding, dekking en schoeisel. Het is niet mogelijk, dat armlastigen, wanneer zij hiervoor van de distributie vergunningen ontvangen, de uitgaven daarvoor uit eigjn middelen kunnen bekostigen. Daarvoor is het steunbedrag ontoereikend. Artikelen 33—38 Door het Provinciaal Bestuur van Noordbrabant. Gelderland, Zuidholland, Noordholland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Groningen en Limburg werden in 1945 ingevolge deze artikelen geen beslissingen genomen. Door de overige provinciën werd omtrent de toepassing van één of meer dezer artikelen het volgende medegedeeld. ') Ook in do kosten van onders'currrr* van armlastige vreemdelincen draagt hei Rijk 75 % hij.
OVERIJSSEL Toepassing van artikel 33 kwam in 1945 niet voor. Ingevolge artikel 35 werd de volgende beslissing genomen. Besluit van 7 Maart 1945. De Commissaris en de wnd. Bestuursraden van de provincie Overijssel, Voorgenomen een schrijven van de geneeskundig Inspecteur van de Volksgezondheid dd. 5 Juli 1944, no. 4190-V, in welk schrijven overeenkomstig artikel 35 van de Armenwet bezwaren worden ingebracht tegen de besluiten van de burgemeester van de gemeente Tubbergen, waarnemende de taak van de raad: a. van 15 Juni 1944, no. 1097, tot opheffing van de betrekking van gemeentevroedvrouw met ingang van 1 Januari 1945 en in verband daarmede tot het verlenen van eervol ontslag aan mejuffrouw J. G. St, genaamd Sch., met ingang van dezelfde datum; b. van 15 Juni 1944, no. 1098, tot vaststelling van een verordening, regelende de genees-, heel- en verloskundige armenverzorging in de gemeente Tubbergen; Overwegende, dat ingevolge de artikelen 34 en 35 der Armenwet, in onderling verband bezien, de inspecteur voornoemd de bevoegdheid mist om tegen het hierboven onder a genoemde besluit van de burgemeester van de gemeente Tubbergen bezwaren in te dienen: dat, wat het hierboven onder b genoemde besluit betreft, dit besluit beoogt de verloskundige armenpraktijk, welke tot nog toe door een gemeentevroedvrouw werd uitgeoefend, van 1 Januari 1945 af op te dragen aan één of beide gemeentegeneesheren; dat artikel 33 van de Armenwet slechts aan de gemeentebesturen de verplichting oplegt om o.m. op voldoende wijze te voorzien in de verloskundige behandeling van armen; dat het in verband met het ontbreken van elk voorschrift dienaangaande in eerste instantie aan het oordeel van de burgemeester, waarnemende de taak van de Raad, dient te worden overgelaten of de verloskundige armenverzorging aan een gemeentegcneesheer, dan wel aan een gemeentevroedvrouw zal worden opgedragen; dat, gelet op het aantal afgegeven consenten voor het gratis verlenen van verloskundige hulp door de gemeentevroedvrouw, hetwelk in de laatste 10 jaren het volgende verloop heeft gehad: aantal 9
1934
1935 9 1936 7 1937 7 1938 8 1939 5 1940 3 1941 2 1942 4 1943 2 de bezwaren van de inspecteur voornoemd, samenhangende met de sociaal-hygiënische belangen van de gemeente Tubbergen, niet zo zwaarwichtig kunnen worden geacht, dat ingrijpen van hogerhand t.a.v. dit punt van gemeentehuishouding gerechtvaardigd zou zijn; dat hiervoor nog te minder aanleiding bestaat, nu in de gemeente Tubbergen een afdeling van het „Wit-Gele Kruis" is gevestigd, waaraan drie gediplomeerde wijkverpleegsters zijn verbonden, die tevens zo nodig de vereiste hulp aan de vrouw in het kraambed kunnen verlenen: Gelet op artikel 35 van de Armenwet; hebben besloten: de geneeskundige inspecteur van de Volksgezondheid in zijn bezwaren, gericht tegen het hierboven onder a bedoelde besluit, niet ontvankelijk te verklaren en diens bezwaren, ingebracht tegen het hierboven onder bedoelde besluit, ongegrond te verklaren. DRENTHE Toepassing van artikel 33 kwam in 1945 niet voor. Ingevolge artikel 35 werden de volgende beslissingen genomen. I.
Besluit van 15 Januari 1945.
De Commissaris der provincie Drenthe en de bestuursraden gemeenschappelijk beschikkende;
Gelezen het bij schrijven van de burgemeester van Emmen van 3 November 1944, afdeling A.Z., no. 9370, ingevolge art. 34 der Armenwet in dubbel ingezonden besluit van die datum tot wijziging van de instructie voor de geneeskundigen, belast met de armenpraktijk; Gelezen het op 4 December 1944 ter provinciale griffie ingekomen bezwaarschrift van de Geneeskundige In-specteur voor de Volksgezondheid, dr. P. Muntcndam, te Groningen, van 1 December 1944, no. 5105, alsmede het nader schrijven van de burgemeester van Emmen van 12 December 1944, afdeling A.Z., no. 10052; Overwegende, dat de burgemeester van Emmen bij zijn voornoemd besluit, overwegende, dat als gevolg van de opheffing der werkloosheid, de vermindering van armenzorg en het in werking treden van het Ziekenfondsenbesluit het wenselijk is de bezoldiging der geneeskundigen, belast met de armenpraktijk, te herzien en een vermindering der tegenwoordige salarissen redelijk is te achten, heeft besloten artikel 4 van de instructie voor de geneeskundigen, belast met de armenpraktijk, te wijzigen en de jaarwedden van genoemde functionarissen vast te stellen op de in genoemd besluit vermelde bedragen; Overwegende, dat de Geneeskundige Inspecteur voor de Volksgezondheid bij zijn bezwaarschrift van 1 December 1944 uit practische overwegingen tegen het besluit van de burgemeester van Emmen bezwaren heeft ingebracht, daarbij aanvoerende, dat hij van mening is, dat er inderdaad in beginsel gronden aanwezig zijn tot een verlaging van de gemeentesalarissen; dat hij reeds twee jaren geleden de Colleges van Gedeputeerde Staten in de drie noordelijke provincies hierop opmerkzaam heeft gemaakt in verband met de invoering van het Ziekenfondsenbesluit; dat het echter in de laatste maanden voor de geneeskundigen zeer veel bezwaarlijker is geworden om de praktijk te doen, daar auto's en motorrijwielen niet meer zijn te gebruiken en alle bezoeken e.v. per rijwiel moeten worden gebracht; dat de prijzen van medicamenten belangrijk zijn gestegen en de honoraria van de ziekenfondsen slecht en onregelmatig worden uitbetaald; dat hij er onder deze omstandigheden de voorkeur aan zou geven de herziening van de gemeentesalarissen uit te stellen tot regelmatiger tijden; Overwegende, dat de geneeskundige inspecteur voornoemd destijds gewezen heeft op de wenselijkheid de jaarwedden van de gemeenteartsen, belast met de armenpraktijk, te herzien, aangezien de armenpraktijk in de meeste plaatsen ten gevolge van de invoering van het Ziekenfondsenbesluit is afgenomen; dat deze zienswijze van de inspecteur onder de aandacht van de gemeentebesturen is gebracht, ten gevolge waarvan reeds een aantal gemeentebesturen met instemming van de inspecteur tot verlaging van de jaarwedden van de gemeentegeneesheren, belast met de armenpraktijk, zijn overgegaan; Overwegende, dat de inspecteur nu wel van oordeel is, dat herziening van de jaarwedden van de gemeentegeneesheren, belast met de armenpraktijk, ware uit te stellen, totdat de moeilijkheden, waarmede genoemde functionarissen in de huidige, zeer bijzondere omstandigheden te kampen hebben, zullen hebben opgehouden te bestaan, doch dat dit gevoelen niet kan worden gedeeld: dat toch de door de inspecteur genoemde moeilijkheden een tijdelijk en algemeen karakter dragen, terwijl daarentegen de vermindering van de armenpraktijk, welke tot de vermindering der jaarwedden aanleiding heeft gegeven, van blijvende aard is en door bijzondere maatregelen werd veroorzaakt voor een bepaald deel der geneesheren; Overwegende, dat de bezwaren van de inspecteur derhalve ongegrond moeten worden geacht; Gelet op art. 35 der Armenwet, alsmede op art. 17 van de Verordening 152/1941; Hebben besloten: de bezwaren van de Geneeskundige Inspecteur van de Volksgezondheid, dr. P. Muntendam, te Groningen, tegen het besluit van de burgemeester van Emmen van 3 November 1944, afd. I., no. 114, ongegrond te verklaren. II.
Besluit van 12 Februari 1945.
De Commissaris der provincie Drenthe en de Bestuursraden dier provincie, Weder voorgenomen de ingevolge het besluit van 29 November 1944. C no. 6170 a 5069 ter tafel gestelde stukken, ter zake in margine vermeld; Hebben besloten: Te nemen het volgende besluit: De Commissaris der provincie Drenthe en de Bestuursraden, gemeenschappelijk beschikkende;
7 Gelet op de artikelen 34, 35 en 36 van de Armenwet; hebben besloten: Artikel 1 De bezwaren van de geneeskundig inspecteur, hiervoren bedoeld, gegrond te verklaren behalve voor wat betreft zijn bezwaren: a. tegen het feit der beoogde gelijkstelling der toelagen der beide geneesheren, b. tegen de vorm en inhoud der instructie, behalve voor zover het betreft de door de inspecteur voorgestelde aanvulling van art. 1.
Weder opgenomen het bij schrijven van de burgemeester van Zuidwolde van 28 Juni 1944, no. 625, in afschrift toegezonden besluit van 27 Juni 1944, no. 11/1, houdende: I. het intrekken van alle besluiten, regelende de geneeskundige armenverzorging in die gemeente; II. het verlenen van een toelage aan de beide artsen S. G. V. en G. B. R., gevestigd aldaar, onder voorwaarden, zoals aangegeven in de bijgevoegde inspectie; Gelezen het door de Geneeskundig Inspecteur van de Volksgezondheid, dr. P. Muntendam, te Groningen, toegezonden voorlopig bezwaarschrift — ingezonden op 18 Juli 1944, ontvangen op 22 Juli — alsmede het daarop aansluitend schrijven van 31 Augustus 1944, no. 4181; Gelezen de van de burgemeester van Zuidwolde daaromtrent bij schrijven van 8 September 1944, no. 853, toegezonden nadere beschouwingen; Overwegende, dat de bezwaren van de inspecteur voornoemd betrekking hebben op: a- de door de burgemeester beoogde gelijkstelling van beide bovengenoemde artsen; b. de vorm en inhoud van de vastgestelde instructie; Overwegende, dat, wat betreft sub a, de inspecteur aanvoert, dat op historische gronden de beoogde gelijkstelling niet te verdedigen is, dat dit bezwaar evenwel ongegrond moet worden geacht, omdat — gelijk de burgemeester hierover te recht opmerkt — „enkel rekening kan worden gehouden met hetgeen ten aanzien van de verschillende opgedragen werkzaamheden wordt gepresteerd" en daarmede een sinds jaren bestaande, niet gemotiveerde ongelijkheid in beloning bij dezelfde prestaties eindelijk wordt opgeheven: Overwegende, dat, wat betreft sub a, de inspecteur bovendien aanvoert — laatstelijk in een nauwkeurige opgave in zijn brief van 31 Augustus 1944, no. 4181 —, dat de omvang van de ziekenfondspraktijken van beide artsen in omvang vrij aanzienlijk uiteenlopen; dat evenwel ook dit bezwaar ongegrond is, omdat — gelijk de burgemeester hierover te recht opmerkt — „het aantal fondspatiënten niet de omvang van de geneeskundige armenpraktijk bepaalt"; Overwegende, dat de bezwaren van de inspecteur verder betrekking hebben op: b. de vorm en inhoud der instructie; Overwegende, wat betreft sub b, dat een overeenkomstige opmerking door de inspecteur van de Volksgezondheid met een aantal andere bezwaren in beroep bij de Kroon ongegrond werd verklaard; Overwegende, dat ook thans weer de Inspecteur van oordeel is, dat de bedoelde instructie geenszins een behoorlijke regeling bevat van de rechtspositie van beide functionarissen, waartoe z.i. de invoering van het model „Samson" noodzakelijk zou zijn, dat evenwel dit bezwaar ongegrond moet worden geacht, omdat de burgemeester van Zuidwolde — en hierbij houdt hij vast aan een koers, die reeds in 1929 aldus werd uitgestippeld — nimmer de bedoeling beeft gehad om twee gemecnteartsen te benoemen in een ambtenaarsverhouding, doch blijkbaar de geneeskundige armenverzorging voldoende gewaarborgd acht. indien op grondslag van de vastgestelde instructie met de beide plaatselijke artsen wordt overeengekomen bepaalde diensten te verrichten tegen een toelage van f 500: Overwegende, dat de inspecteur ten aanzien van de inhoud der instructie bezwaren maakt tegen die artikelen, nl. 1,2 en 5; Overwegende, dat het bezwaar van de inspecteur tegen het artikel 1 is vervallen nu de burgemeester zich bereid heeft verklaard om de door de inspecteur voorgestelde aanvulling aan te brengen; Overwegende, dat de inspecteur verder bezwaar maakt tegen het bepaalde in artikel 2, alsmede het bepaalde in artikel 5, lid 2 en lid 3, omdat „dergelijke zaken betreffende de particuliere praktijken niet in de instructies van gemeenteartsen en -vroedvrouwen geregeld kunnen worden"; dat evenwel dit bezwaar ongegrond moet worden geacht, omdat deze redactie geheel overeenkomt met de desbetreffende voorstellen in het bezwaarschrift tegen een soortgelijke instructie en omdat in de toelage een vergoeding is begrepen voor de waarneming van de praktijk der vroedvrouw gedurende haar vacantie, hetgeen in de eerste plaats in het belang is van de volksgezondheid en mitsdien volstrekt niet een particuliere aangelegenheid betreffende de praktijk der vroedvrouwen;
Artikel 2 Van deze beslissing, bij afschrift dezer, mededeling te doen aan: a. de inspecteur voornoemd, met verzoek onverwijld kennis te geven aan een eventueel binnen dertig dagen na ontvangst dezer beslissing door hem in te stellen beroep; h. de burgemeester van Zuidwolde. Artikel 3 Aan de burgemeester van Zuidwolde te schrijven: Aangaande de door u bij brief van 28 Juni 1944, no. 625, overgelegde instructie veroorloof ik mij nog het volgende op te merken: De aan het besluit voorafgaande overwegingen acht ik ten dele overbodig. Het komt mij voor, dat met de volgende considerans zou kunnen worden volstaan: Overwegende, dat de wenselijkheid is gebleken om te geraken tot een nieuwe vaststelling en gelijkstelling van de aan de beide plaatselijke geneesheren toe te kennen toelage als vergoeding voor bepaalde, bij instructie nader aangegeven werkzaamheden; Overwegende, dat te verrichten werkzaamheden onder de huidige omstandigheden met een toelage van f 500 voldoende zijn beloond. Ik moge u verzoeken mij te zijner tijd ter zake in te lichten. Artikel 39 Dit artikel gaf aanleiding tot één beslissing in zake geschil over de woonplaats van een armlastige krankzinnige, welke beslissing als bijlage I bij dit verslag is gevoegd. Artikel S9bis Krachtens dit artikel werd de volgende beslissing genomen: DRENTHE Besluit van 15 Januari 1945. De Commissaris der provincie Drenthe en de Bestuursraden, gemeenschappelijk beschikkende; ') Gelezen het schrijven van de Burgemeester van S. van 14 Novem| ber 1944, no. 3416/1.842.53, met bijlage, waarin verzocht wordt te i beslissen, dat de kosten van verpleging van de armlastige wed. K.— KI. in het ziekenhuis te A. van 3 Maart 1944 af ingevolge art. 39bis der Armenwet ten laste van de gemeente O. c.q. de gemeente A. zullen komen: medegelezen het daarop ingewonnen bericht van de Burgemeester | van O. van 12 December 1944, no. 1.842.53, Afd. I: Herlezen het besluit van 14 Augustus 1944, B no. 4436/377S, * 3de Afd., voorts gelezen het daarop ingekomen schrijven van de gemeentelijke dienst voor sociale zaken te A., van 19 Augustuus 1944, | no. 2.08; overwegende, dat, voor zoveel van belang, uit de stukken blijkt, j dat de armlastige wed. K.—KI. zich op 3 Maart 1944 ter uitvoering van haar voornemen om te O., gemeente O., haar intrek te nemen ten huize van haar schoonzoon A. H., van haar vroegere woonplaats A., met medeneming van haar kleren en papieren, alsmede van haar verhuisbiljet. gedateerd 3 Maart 1944, op weg naar haar nieuwe plaats van inwoning heeft begeven: dat haar die dag bij het verlaten van de tram te S., gemeente SI., een ongeval (beenbreuk) is overkomen, ten gevolge waarvan zij in het ziekenhuis te A. moest worden opgenomen: dat blijkens een verklaring van J. G. B., arts te I S., de opneming in een ziekenhuis niet zonder gevaar voor het leven of de gezondheid van genoemde armlastige kon worden uitgesteld; dat de wed. K. op 3 Maart 1944 in het bevolkingsregister der gemeente O. is ingeschreven;
;
') Zie bijlage I[ van dit vcslag.
8 overwegende, dat, nu de wed. K.—KI. door te vertrekken met medeneming van haar bezittingen en van haar verhuisbiljet uitvoering heeft gegeven aan haar voornemen naar O. te verhuizen en kennelijk haar verblijf te A. heeft willen beëindigen, zij de band met deze gemeente heeft gebroken, zodat zij ten tijde van haar opneming in het ziekenhuis te A. geen hoofdverblijf in de zin van een meer duurzaam verblijf in de gemeente A. meer had; overwegende, dat de wed K. daarentegen o.m. zowel op grond van de omstandigheid, dat zij op 3 Maart 1944 op weg was naar de nieuwe plaats harer inwoning, als op grond van het feit, dat zij op genoemde datum in het bevolkingsregister der gemeente O. is ingeschreven, geacht moet worden ten tijde van haar opneming in het ziekenhuis te A. hoofdverblijf in de zin van een meer duurzaam verblijf in de gemeente O. te hebben gehad, aangezien moet worden aangenomen, dat zij, ware haar niet tijdens haar verhuizing een ongeval overkomen, die dag te O., gemeente O., zou zijn aangekomen en haar intrek zou hebben genomen ten huize van haar schoonzoon A. H. aldaar, wiens woning zij dus kennelijk als haar hoofdverblijf van die datum af beschouwde; overwegende, dat de Burgemeester van O. wel is waar de opvatting, dat de armlastige wed. K. hoofdverblijf in de zin van een meer duurzaam verblijf, ten tijde van haar opneming in het ziekenhuis te A., in de gemeente O. zou hebben gehad, heeft bestreden op grond van het bepaalde in art. 75 van het Burgerlijk Wetboek, omdat in casu de wed. K. niet door werkelijke woning in de gemeente O., gevoegd bij het voornemen om aldaar haar hoofdverblijf te vestigen, van woonplaats is veranderd, doch dat in gevallen als deze voor het bepalen van de woonplaats van een arme niet de min of meer formele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek als richtsnoer kunnen dienen, doch slechts afgegaan zal moeten worden op de feitelijke omstandigheden van elk geval: Gelet op art. 39bis der Armenwet, alsmede op art. 17 van de verordening 152/1941; Hebben besloten: te bepalen, dat de kosten van vervoer naar en verpleging in het ziekenhuis te A. van de armlastige wed. K.—KI. van 3 Maart 1944 ten laste komen van de gemeente O. Ingevolge artikel 39bis werd door de Kroon één beslissing genomen, welke als bijlage II bij het verslag is gevoegd. Artikel 40 Ingevolge dit artikel werd door de Kroon één beslissing genomen, welke als bijlage III bij het verslag is gevoegd. Artikelen 41—57 Op 31 December 1945 bestonden 20 Armenraden. Aangaande de jaarverslagen der Armenraden over 1945 werd door de Algemene Armencommissie een rapport uitgebracht, waaraan het volgende wordt ontleend: Dit rapport heeft betrekking op: 1. het jaarverslag van de Armenraad van 's-Gravenhage over de jaren 1943, 1944 en 1945, vastgesteld in de bestuursvergadering van 18 Juli 1947; 2. het jaarverslag van de Armenraad van Amsterdam over 1945 en 1946, vastgesteld in een bestuursvergadering, waarvan de datum niet wordt vermeld; 3. het jaarverslag van de Armenraad van Venlo over 1945, vastgesteld in een bestuursvergadering van 15 December 1947. De bevrijding kwam op 1 Maart 1945; 4. het jaarverslag van de Armenraad van Maastricht over 1944 en 1945, vastgesteld in een bestuursvergadering van het jaar 1946. De bevrijding kon hier worden genoteerd op 14 September 1944; 5. het jaarverslag van de Armenraad voor de gemeente Brunssum, Heerlen, enz. over het jaar 1945, vastgesteld in de vergadering van de Armenraad van 27 September 1946; de bevrijding dateert op 31 Augustus 1944; 6. het jaarverslag van de Armenraad van Groningen over het jaar 1945, vastgesteld in een bestuursvergadering van 1946; 7. het jaarverslag van de Armenraad te Utrecht over het jaar 1945, vastgesteld in een bestuursvergadering van 1946; 8. het jaarverslag van de Armenraad van Nijmegen, over de jaren 1944 en 1945, vastgesteld in een bestuursvergadering van October 1946; de bevrijding was hier op 5 Mei 1945 voltooid:
9. het jaarverslag van de Armenraad van Rotterdam, over het jaar 1945, vastgesteld in een bestuursvergadering van 1946; 10. het jaarverslag van de Armenraad van Vlaardingen, over het jaar 1945, vastgesteld in een bestuursvergadering van 28 Juli 1947; 11. het jaarverslag van de Armenraad van Delft, over het jaar 1945, vastgesteld in een vergadering van de Armenraad van 10 December 1947; 12. het jaarverslag van de Armenraad van Alkmaar, over het jaar 1945, vastgesteld in een vergadering van de Armenraad van 30 September 1946. Alle hierboven vermelde jaarverslagen vermelden de drie grote perioden: a. de hongerwinter 1944—1945; b. de bevrijding; c. de ontwikkeling van het werk na de bevrijding. Het is aan de Algemene Armencommissie opgevallen, dat in vele verslagen niet is vermeld op welke datum het verslag is vastgesteld, terwijl bij sommige Armenraden het bestuur, in andere armenraden de armenraad zelf dit jaarverslag, zulks overeenkomstig de bepaling der wet, vaststelt. Uniformiteit overeenkomstig de wet ware wel verplicht. Artikel 56 der Armenwet noemt het vaststellen van het jaarverslag als één der taken van de Armenraad. Het schijnt niet overeenkomstig deze wetsbepaling, wanneer de Armenraad het vaststellen van het gehele of van een deel van het jaarverslag delegeert aan het bestuur. Alle hierboven vermelde jaarverslagen duiden op de drie grote perioden in het leven van ons vaderland: o. voor de bevrijding, de hongerwinter 1944—1945; b. de bevrijding, die echter niet voor het gehele land op één datum valt. Met de bevrijding keren ,.ondergedoken" bestuursleden in de eigen, oude vertrouwde kring terug; c. de ontwikkeling van het werk na de bevrijding. Ondanks de vele pogingen van de vijand om het werk der weldadigheid in Nederland dienstbaar te maken aan on-vaderlandslievende doeleinden, is het niet gelukt het werk te vernietigen al moest de omvang der werkzaamheden wel herhaaldelijk worden beperkt. De instellingen van weldadigheid, welke waren opgeheven, zijn hersteld. Dadelijk na de bevrijding werd in vele gevallen een goede samenwerking met de sociale organen van het Militair Gezag verkregen. De omvang van het ambtsgebied der Armenraden bleef dezelfde, met uitzondering van Alkmaar, waar het ambtsgebied met 1 Januari 1946 werd uitgebreid met een zestal omliggende gemeenten. De wens, uit Hoensbroek later vernomen om buiten het ambtsgebied Heerlen te worden geplaatst, werd niet vervuld. De Armenraden vergaderen weer. Onderwerpen worden aan de orde gesteld. In het jaarverslag van de Districts-Armenraad voor Alkmaar en omliggende gemeenten staat een onderwerp vermeld, waarvan niet alleen de Armenraden in Nederland, alle, hadden moeten kunnen kennis nemen, maar evenzeer noodzakelijk voor de kennis van alle armverzorgers, alle geestelijken, alle onderwijzend personeel, alle Kamerleden en alle Ministers. Hoeveel verder zoude ons vaderland nu wezen, wanneer aan het onderwerp van die, in de Armenraad gehouden, voordracht meer bekendheid was gegeven. Op 19 September sprak voor deze raad te Alkmaar mevrouw dr. Sis Heyster, psychologe, te Amsterdam, over het onderwerp: „En nu de toekomst". Volgens het jaarverslag werd door spreekster een overzicht gegeven van de ontreddering, die de oorlog in onze samenleving en in vele gezinnen heeft teweeggebracht. Inderdaad, dit feit moet duidelijk worden gekend. Maar dan gaf de spreekster ook méér. Het jaarverslag zegt, dat ook een weg werd gewezen „om een en ander weder in goede banen te leiden". Helaas, die weg wordt nog steeds door velen gezocht. En die weg werd tot nu toe nog niet gevonden. Was de spreekster te Alkmaar gelukkiger? Moeilijk vervolgt de dienst der weldadigheid en van het Maatschappelijk Hulpbetoon de weg van het zoeken en tasten. De woorden wisselen: dienst van weldadigheid, dragers van het Maatschappelijk Werk, deelnemers in de sociale raad — de geest blijft dezelfde. Vele oude commissies hervatten het werk. De „kook-comité's" verdwijnen; echter: men gaat weer met de „ouden van dagen" een pleiziertocht per auto maken. Gezins-en levensmoeilijkheden vindt de armbezoeker op zijn weg. Hij vindt soms wel eens een weg om iets ten goede te wenden. Maar hoe stormt het massale bederf op hem af! De zwarte handel is niet verdwenen; de gezinstrouw is niet, in het groot gezien, teruggekeerd. Alleen de zuiver economische
V
toestanden als werkgelegenheid en regelmatig loonherstel steken gunstig af, vooral tegen het einde van de verslagperiode, wanneer de stroom der terugkerenden is opgevangen in het bedrijfsleven. Belangrijk is in het bijzonder wat het jaarverslag Heerlen zegt over de langzame opleving in het mijnbedrijf en over de betekenis van de bedrijfsorganisatie in de mijnindustrie, zulks in verband met het mijnstatuut, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 20 Juni 1945. Het jaarverslag zegt daaromtrent: .,Ten einde enigermate te voorzien in het tekort aan arbeiders, zijn de mijnen overgegaan tot werving van krachten, zowel in als buiten de provincie. Deze wervingsactie, welke ook thans nog plaats vindt, levert echter niet het resultaat op, dat men er zich van heeft voorgesteld. Allerlei oorzaken liggen hieraan ten grondslag, vervoersproblemen, huisvesting, geschiktheid voor het werk, enz. Daar echter het belang van het gehele Nederlandse bedrijfsleven opvoering van de kolenprr>ductie eist, is een plan tot tewerkstelling van Poolse arbeidskrachten in overweging genomen. Het behoeft geen betoog, dat hiertegen grr>*e bezwaren bestaan, zodat het te hopen is, dat slechts in laatste instantie hiertoe zal worden overgegaan." De Algemene Armen-Commissie merkt op, dat ook vroeger altijd vele buitenlandse arbeidskrachten werden te werk gesteld. Het verslag vervolgt dan: „Op 31 December bedroeg de totale personeelssterkte der Limburgse mijnen 34 556 arbeiders. De productie bedroeg in 1945 5 096 567 ton steenkool (1939 was de productie 12 861 500). Terwijl vóór de oorlog nog het gevoel kon heersen, dat een ruim opgezette steunverlening de nadelige gevolgen van werkloosheid en armlastigheid zo niet zou wegnemen, dan toch aanmerkelijk zou verminderen, moet thans worden erkend, dat ondanks de talrijke sociale voorzieningen de demoralisering is geworden tot een verschijnsel, hetwelk steeds ernstiger afmetingen aanneemt. Wat dit voor onze volksgemeenschap betekent, behoeft niet nader te worden omschreven. Het is zonder meer duidelijk, dat hier voor de gemeenschap grote gevaren in besloten liggen. Deze demoralisering, als zedelijke teruggang, vereist in eerste instantie behandeling in geestelijke zin, haar bestrijding dient vooral te geschieden met morele middelen. Naar Nederlandse opvatting ligt het op de weg van de organisaties op kerkelijk, godsdienstig, sociaal en cultureel gebied om door geestelijk contact met de gezinnen te bewerkstelligen, dat de kloof, die er tussen enkeling en gemeenschap is ontstaan, wordt overbrugd. In dit verband mogen wij nogmaals de aandacht vragen voor het rondschrijven, dat enkele weken geleden door ons gericht werd tot de bijzondere en particuliere instellingen van weldadigheid, waarin nog eens met nadruk gewezen werd op het grote belang om ook aan de morele gezinszorg haar bijzondere aandacht te wijden. Wanneer wij allen, in samenwerking en overleg, waartoe in het instituut van de Armenraad ruimschoots gelegenheid bestaat, onze beste krachten geven aan ons werk, houdt ons bestuur er zich van overtuigd, dat wij, ondanks de grote nood en de vele moeilijkheden, niettemin ons doel zullen bereiken." Herstel en vernieuwing was ook de leuze der armverzorgers en der maatschappelijke werkers. Herstel is iets eenvoudiger. Zo werden overal de openbare collecten voor een goed doel hersteld. In enkele jaarverslagen wordt een precieze opgave gevonden van het aantal met name genoemde gehouden collecten, zulks met vermelding van de bedragen, welke bijeen werden gebracht. Het ware wel wenselijk, dat dit in alle jaarverslagen voorkwam. Elders zijn deze gegevens niet te vinden. Er zijn ook spoedig te veel collecten. Amsterdam vermeldt: Door een samenloop van omstandigheden vonden 7 collecten op achtereenvolgende Zaterdagen plaats, zodat de laatste in deze rij, niet geheel ten onrechte, op haar affiches rijmde: „Wie vrijwel blut gecollecteerd. Nog net een dubbeltje kan vinden. Zie toe dat hij dit niet verteert Maar in de bus doet voor de blinden". Bij het raadplegen der jaarverslagen valt een verschil op. Sommige Armenraden, in de streken der massale verwoesting werkende, wenden zich ook tol de speciale hulpverlening aan de door oorlogsgeweld getroffenen. Zo werd voor dit speciale werk gevormd het (tijdelijk) Algemeen Hulpcomité Nijmegen 1944. Het was nog één jaar vóór de bevrijding. Het werk werd door de Duitsers niet onmogelijk gemaakt, wellicht omdat het bombardement van Nijmegen van 22 Februari 1944 door onze a.s. bevrijders moest worden uitgevoerd. Aangeboden N.S.B.-hulp werd slechts in eigen kring aanvaard. Wat de hulpverlening aan oorlogsslachtoffers betreft, moet melding gemaakt worden van het werk der provinciale en districtsbureaux
voor de verzorging van oorlogsslachtoffers, welke alle of vele werkzaamheden van de hulpverlening aan oorlogsslachtoffers overnamen van de gemeentelijke diensten. Een algemeen verschijnsel is ook het verhogen der steunnormen. De hulpverleening, door kerkelijke en particuliere verenigingen aan onderduikers en aan illegale werkers verleend, kon worden gestaakt. In het verslag van de Armenraad van Utrecht wordt in het kort een arbeid beschreven, welke in vele streken van ons land werd verricht. Het jaarverslag vermeldt: De medische teams van het Ned. Rode Kruis en de hulpcolonnes uit het zuiden, de sociale verbindingsteams (spearhead relief teams) begonnen, zodra het terrein verkend was (waarbij het bureau van de Armenraad adviezen kon geven), hun werk, enerzijds door de gevallen van ondervoeding (hongeroedeem) op te sporen en een speciale behandeling te verschaffen onder verstrekking van de nodige voedingsmiddelen. Daarnaast werd onderzoek ingesteld naar de huiselijke zorgen, ziekte en uitputting van huisvrouwen, hygiënische toestanden, gebrek aan kleding, schoeisel, huisraad, uitzending van kinderen naar andere landen, enz. Spoedig stelden zich vele dames beschikbaar om mede te werken. De vrouwelijke vrijwilligers vormden de kern van de U.V.V., die daarna zich in het bijzonder belastte met de uitreiking van kleding, welke uit Amerika gezonden werd. Een beroep op de vrijwilligsters van de U.V.V. werd nimmer tevergeefs gedaan. Naast de plaatselijke afdeling van Neerlands Volksherstel en de hulpactie Rode Kruis kristalliseerde zich verder de Stichting 1940-1945. Thans de jaarverslagen van de Armenraden in de grote steden, waar zo ontzettend veel is geleden. Het jaarverslag van Rotterdam munt uit door soberheid, maar niet door sobere kracht. Onder het personeel, aan de Armenraad verbonden, blijven vacatures tijdenlang bestaan. Dit personeel, bestaande per 31 December 1945 uit 1 hoofdcommies, 2 adjunct-commiezen, I klerk, 2 schrijvers, 6 hoofdcontroleurs, benevens een werkster, is veel te klein om de Armenraad in staat te stellen op maar enige behoorlijke voet het werk te verrichten. Neemt het bestuur van de gemeentelijke dienst voor sociale zaken het eigenlijke Armenraadwerk over? Of wordt het werk eenvoudig niet volledig verricht? In het jaarverslag 1945 vindt de Algemene Armen-Commissie op deze vragen geen antwoord. Het jaarverslag 1943—1944—1945 van de Armenraad te 's-Gravenhage vermeldt de verwoesting van het bureau van de Armenraad op II April 1944. De gegevens van het bureau gingen geheel verloren: enkele leden van het personeel ondervonden geruime tijd daarvan de nadelen. De Algemene Armen-Commissie begrijpt wat dit betekent juist voor een bureau, dat zo uitstekend wordt geadministreerd en beheerd als het Haagse bureau. De noden van het land zijn ook de noden van de armbesturen en van de verzorgden. Daar waren eerst de noden, ten gevolge van het oorlogsgeweld; de noden ten gevolge van het oppakken van joden en van gijzelaars: de noden ten gevolge van de schaarste aan goederen, kleding, dekking, schoeisel, de noden ten gevolge van het wegvoeren der mannelijke bevolking, waaronder zovele jonge mannen. En dan later, wanneer de terugstroom moet worden opgevangen, zijn weer de sociale verzorgers het eerst in actie. De Commissie voor Bijzondere Kerkelijke Gezinszorg en de parochiale comités worden geïnstalleerd. Vermelding verdient hier. dat de Secretaris-Generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken in het jaarverslag 1943 van de Armenraad te 's-Gravenhage met ere wordt genoemd, omdat hij beslist weigerde zijn medewerking te verlenen tot het opheffen van de Armenraad, zoals dit door de burgemeester werd gewenst. De arbeid van de Armenraad werd echter van gemeentewege afgedamd. b.v. voor de vroeger verleende medewerking aan de schoolkindervoeding en kleding. Dit jaarverslag 1943 werd vastgesteld door het bestuur op 22 November 1946: het jaarverslag 1944, ook door het bestuur on 19 Februari 1947. Het jaar 1944 voert tot de hongerwinter 1944 1945, waarin alle sociale activiteit achteruitgaat. Gelukkig, dat nog altijd enkele personen dubbel werk schijnen te kunnen leveren. Het Zweedse Rode Kruis heeft in den Haag enorm geholpen. Na de bevrijding kwam de hulp over zee uit het westen: over land uit het zuiden. Het jaarverslag 1945 wordt vastgesteld op IS Juli 1947. In 1945 herstelt den Haag zich snel. Het jaarverslag van Amsterdam 1945 en 1946 vermeldt — maar voor het laatst — als secretaris de naam van mr. J. Everts. Mr. Everts was voor de Armenraad van Amsterdam noodzakelijk en onmisbaar. Dus moet hij in zijn werk gelukkig zijn geweest. Amsterdam had het voorrecht zijn eerste secretaris van de Armenraad te behouden van 1913 tot I Januari 1948, dus een gel mensenleven lang.
10 NOORDHOLLAND
Artikelen 58, 61 en 62 D e z e artikelen vonden in 1945 geen toepassing.
Maatregelen 85 gemeenten.
Artikelen 63 c.v. Verhaal
van kasten
van
NOORDBRABANT In 17 gemeenten werd het recht van verhaal toegepast. Het langs deze weg gevorderde bedrag bedroeg voor: 12 gemeenten met 20 000 en minder inwoners f 15 062,35 en 5 gemeenten met meer dan 20 000 inwoners f9712,58. D e d o o r onderhoudsplichtigen ingevolge minnelijke schikking betaalde bijdragen in ondersteuningskosten bedroegen voor gemeenten met minder d a n 20 000 inwoners f 101 173, met meer dan 20 000 inwoners: Bercen op Z o o m f 18 918,89, Breda f 69 763,52, Eindhoven i 137 474,76, Helmond f' 4584.80. 's-Hertogenbosch i' 31 780.39. Roosendaal f 21 996,54 en Tilburg f 101 543.83. GELDERLAND Ma ttregelen 23 gemeenten.
onderhoudsplicht
Gemeenten met meer dani 20 000 inwoners
werden
Bedragen, gevorderd met toepassing van het recht van verhaal
genomen
in
Bedragen, betaald ingevolge minnelijke schikking
88 978,38 32 321,39 7 669,32 1SS.— 9 929,39 95 792,08 ') 3 060,96 i) 31 404,55 342,17 5 609.79 52,86 48 721,— 104,—
710,65 342,50
Apeldoorn lem. . Ede . . . lo . . Nijmegen . Renkum . Rheden . . hen .
126 616.40
6 5>2.91
De o\
ZLIDHOLLAND ! 74 gemeenten.
zake
onderhoudsplicht
;nten met meer dan 20 000
\lphen aan den Rijn Delft Dordrecht ida venhage . . . . len ijk Rot erdam Vlaardingen rburg Wassenaar neenten . .
zake
onderhoudsplicht
armenverzorging
Hieronder volgen de belangrijkste mededelingen uit de rapporten van de provinciale besturen. Volledigheidshalve moge vooraf worden vermeld, dat is gevraagd: Opgave, voor zoveel betreft burgerlijke instellingen en gemeentebesturen: ei. in hoeveel gemeenten in het verslagjaar het recht van verhaal werd toegepast; /;. van de langs die weg in het verslagjaar gevorderde bedragen: c. van de door onderhoudsplichtigen in het verslagjaar ingevolge minnelijke schikking betaalde bijdragen in ondersteuningskosten; een en ander met vermelding, eventueel, van bijzonderheden. (De opgaven, bedoeld sub h en c, voor iedere gemeente met meer dan 20 000 inwoners afzonderlijk: voor de overige gemeenten de totaalbedragen.)
zake
in
werden
Bedragen, gevorderd met toepassing van het reent van verhaal f
2 618.67 1 019,76 8 628,— 4 226,— 23 577.99 ») 3 339,63
genomen
in
Bedragen, betaald ingevolge minnelijke schikking
551 516.98 2 817,22 1 179.50 796.— 320.—
79 659,49 65 606,72 17 490.23 1 040 031,88 3 ) 21 425,17 8 737,77 662 930,93 70 665,04 29 589,09 8 513,92 6 671,56
41 859.12
63 931.75
—
f
Gemeenten met meer dan 20 000 inwoners
werden
Bedragen, gevorderd met toepassing van het recht van verhaal
Bedragen, betaald ingevolge minnelijke schikking
Alkmaar . . . . Beverwijk . . . . Bussum Haarlemmermeer. Heemstede . . . Den Helder . . . Hilversum. . . . Nieuwer-Amstel . Vclscn Zaandam . . . .
22 580,18 2 540,— 10 113,29 746,23 104,— 1 183.90 400,04 17,50 39 262,81
1 125,— 16 797,78 22 732,66 9 813,29 2 585,48 36 659,02 88 669,90 3 602,69 16 398,43 2 500,—
De overige gemeenten
73 783,93
166 3S7,55
D e burgemeesters van de gemeenten Amsterdam en Haarlem delen het volgende mede: Amsterdam. Zowel door de burgerlijke instellingen van weldadigheid als door de gemeente werd in het jaar 1945 het recht van verhaal (artikel 63 v.v. der Armenwet) toegepast d o o r invordering van kosten van vei leende onderstand en voor verzorging of verpleging van armlastigen. Een splitsing van de bedragen, welke ingevolge minne schikking, en die, welke d o o r tussenkomst van de kantonrechter zijn ontvangen, is echter niet o p te geven, aangezien niet aile administratiën daartoe zijn ingericht. Behalve bezwaren van administratieve aard zijn er ook andere. Het geval kan ziel: nl. voordoen, dat iemand bereid is een bijdrage te betalen, met welke bijdrage het verhalend lichaam niet akkoord gaat. Bepaalt de kantonrechter de te vorderen bijdrage o p het d o o r de onderhoudsplichtige aangeboden bedrag, dan zou deze moeten worden vermeld onder b, hoewel hetzelfde bedrag, zonder kantonrechter !. onder c zou zijn vermeld. Andere onderhoudsplichtigen betalen de door de kantonrechter ;gde bijdrage en gaan niermede door, nadat de beschikking niet meer van kracht is. Het later ontvangen geld is dus niet verkregen door ius--enkomst van de kantonrechter. Toch zou het geld in vele gevallen niet betaald zijn geworden, als in de aanvang niet de tussenkomst van de kantonrechter was ingeroepen. Formeel behoren deze igen derhalve onder c, materieel in vele gevallen onder b. i /ii.i er nog de bijdragen, ontvangen van werkgevers voor de verpleging in een ziekenhuis van hun inwonend personeel. Deze moeten o.i. builen de opgave vallen, omdat de betaling niet verschuldigd >or een onde hou Isplichtige en o m d a t voor deze verpl< van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Eerst bij gebleken onwil wordt hel \ tngs de weg van artikel 6 ïnwet toegepast. Van de op deze wijze ontvangen bijdragen wordt geen afzonderlijke aantekening gemaakt. Burgerlijke Instelling voor Maatschappelijke Steun heef! krach;cht van verhaal in 1945 ontvangen f 529 647.18. Daarnaast betalen J e onderhoudsplichtigen, ingevolge aandrang dier instelling, vaak direct aan hun behoeftige familieden, waardoor de instelling geen verhaal behoeft toe te passen. De hoogte dezer betalingen is niet te schatten. Het Burgerweeshuis ontving in 1945 I 2610,25, zonder dat de tussenkomst van de kantonrechter nodig was. De inrichting voor stadsbestedelingen ontving in totaal f 62 169; eveneens zonder dat de tussenkomst van die kantonrechter nodig was. Het Gemeentelijk Verzorgingshuis voor ouden van dagen, Roetersstraat 2, het Gemeentelijk Verzorgingshuis voor ouden van dagen te •.loten en het Weduwenhof ontvingen respectievelijk f 92 306,25. f 390,1 ! en f 3074.0'), waarvan niet is na te gaan hoeveel onder b en onder < moet worden vermeld. ) Deze bedragen zijn niet meer nauwkeurig
oorlogsseweld zijn verloren gegaan. clocv J
: ir de gegevens
) Wegens evacuatie was hel verhaal naar minnelijke schikking zeer beperkt. I Boven li n werd in he jaai 1945 voor de verpleging v u-, armlastige krankzinnigcn en zenuwpatiënten aan gevorderde bijdragen ontvangen een io;aalbedrag van f227803.49; hiervan kan niet worden opgegeven welke bsdragen krachtens rechterlijke beslissing ••:] welke ingevolge minnelijke schikking werden PCVOÏderd.
11 In de kosten van verpleging van krankzinnigen, maatschappelijk ongeschikten en ziekenhuispatiënten werd ontvangen in 1945 respectievelijk f 289 540,86, f 54 444,66 en f 449 605,73. Ook hiervan is niet op te geven hoeveel gevorderd werd ingevolge sommige reeds jaren geleden genomen beslissingen van de kantonrechter. Opgemerkt wordt, dat de bijdragen in de verplegingskosten van ziekenhuispatiënten lager zijn dan in vroegere jaren, aangezien men zich, meer dan zulks vroeger het geval was, tegen de kosten van een ziekenhuisverpleging verzekert. Haarlem. Het recht van verhaal werd in deze gemeente zoveel mogelijk toegepast. Het gevorderde bedrag beliep tot op heden f 557 279,35. Hieronder zijn begrepen bijdragen in de kosten van verpleging van personen in ziekenhuizen ad f 342 575,62 en in krankzinnigengestichten ad f 57 095,70, verhaal van krachtens de Rijkssteunregeling verleende ondersteuning, terugvordering van ten onrechte ontvangen steun, enz. Het is niet mogelijk om een splitsing te maken tussen hetgeen ingevolge minnelijke schikking en hetgeen krachtens rechterlijke beschikking werd voldaan. ZEELAND Het recht van verhaal werd in 8 gemeenten toegepast. Het langs deze weg gevorderde bedrag bedroeg f 10 347,15. De door onderhoudsplichtigen ingevolge minnelijke schikking betaalde bijdragen in ondersteuningskosten bedroegen f 56 376,11. UTRECHT In 11 gemeenten werd het recht van verhaal toegepast. Langs deze weg werden de volgende bedragen gevorderd: in gemeenten met meer dan 20 000 inwoners: Amersfoort ƒ 3 336,89 Soest 1691,05 Zeist 3 101,71 in de overige gemeenten . . 1 051,24 Door onderhoudsplichtigen werd ingevolge minnelijke schikking aan bijdragen in ondersteuningskosten betaald: in gemeenten met meer dan 20 000 inwoners: Amersfoort f 42 911,54 Soest 9 249,78 Zeist 35 964,03 Zuilen 16 589,96 in de overige gemeenten . . 42 040,33 Burgemeester en wethouders der gemeente Utrecht delen het volgende mede: Het recht van verhaal ingevolge artikel 63 e.v. der Armenwet vindt geregeld toepassing. In gevallen, waarin van onderhoudsplichtigen een bijdrage wordt gevorderd, betalen zij 61" aan de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken of rechtstreeks aan hun behoeftige verwanten. Indien in het laatste geval deze verwanten ondersteuning ontvangen vanwege de burgerlijke instelling voor maatschappelijk hulpbetoon, wordt het steunbedrag verminderd met de bijdragen der onderhoudsplichtigen. De opbrengst van het verhaal bedroeg over 1945 totaal f 153 825,40, welk bedrag als volgt gespecificeerd kan worden: 1". verhaal wegens verleende ondersteuning . . . ƒ 101 846,22 2°. verhaal wegens verpleging in het tehuis voor ouden van dagen 28 096,60 3°. verhaal wegens verpleging in gezinnen en gestichten 23 882,58 ƒ 153 825,40 Het voordeel van rechtstreekse betalingen van onderhoudsplichtigen kan over 1945 op ± f32 244,75 gesteld worden, waardoor het voordeel over dat jaar totaal bedraagt f 153 825,40 + f32 244,75 of f 186070,15. De opbrengst van het verhaal wegens verpleging van zieken en krankzinnigen" heeft over 1945 onderscheidenlijk f47 944,46 en f87 701,12 bedragen. Er werd steeds getracht een minnelijke schikking te treffen. Waren de onderhoudsplichtigen niet bereid vrijwillig aan hun verplichtingen te voldoen, dan riep het bestuur van de burgerlijke instelling voor maatschappelijk hulpbetoon (verhaal ziekenhuisverpleging en kosten van ondersteuning) of ons college (.verhaal krankzinnigenverpleging) gewoonlijk de tussenkomst van de kantonrechter in. Het is niet mogelijk de verhaalde gelden te splitsen in bedragen, welke langs minnelijke weg zijn verkregen, en in die, welke langs gerechtelijke weg zijn ingevorderd.
FRIESLAND In 17 gemeenten werd het recht van verhaal toegepast. Langs deze weg werd in de gemeente Heerenveen ingevorderd een bedrag van f 15 456,22, in de gemeente Leeuwarden f79 573,19, in de gemeente Opsterland f 7404,26 en in andere gemeenten in totaal een bedrag van f 47 349,62. Ingevolge minnelijke schikking werd door onderhoudsplichtigen in de gemeente Heerenveen betaald een bedrag van f 1626,57, in de gemeente Leeuwarden f 75 340,72, in de gemeente Opsterland f 6680,26 en in de overige gemeenten in totaal een bedrag van £ 88 977,30. OVERIJSSEL Maatregelen in zake onderhoudsplicht werden genomen in 10 gemeenten.
Gemeenten met meer dan 20 000 inwoners:
Bedragen, gevorderd met toepassing van het recht van verhaal
Almelo . Deventer Enschede Hengelo Kampen Zwolle . De overige gemeenten
Bedragen, betaald ingevolge minnelijke schikking
647,75 11 622,16 18 021,27 1 221,59 1 594,95
4 349,90 12 224,56 20 592,— 20 923,21 13 538,84 10 708,09
662,33
30 663,51
GRONINGEN In 18 gemeenten werd het recht van verhaal toegepast. Het langs deze weg gevorderde bedrag bedroeg in de gemeenten Groningen en Onstwedde, de enige gemeenten met meer dan 20 000 inwoners, f90 137,79 en in de overige gemeenten, waar het verhaal werd toegepast, te zamen f .33 128,48. De door onderhoudsplichtigen ingevolge minnelijke schikking betaalde bijdragen in de ondersteuningskosten bedroegen in de gemeenten Groningen en Onstwedde f69 517,77 en in de overige gemeenten, waar dergelijke bijdragen werden ontvangen, te zamen f 54 870,02. DRENTHE In 8 gemeenten werd het recht van verhaal toegepast. Het langs deze weg gevorderde bedrag bedroeg in de gemeente Assen f 4 808,58 en in de gemeente Emmen een bedrag van f 180,28. In de overige gemeenten werd in totaal f4340,90 gevorderd. Ingevolge minnelijke schikking werd door onderhoudsplichtigen in de gemeente Assen betaald een bedrag van f 14 052,08, in de gemeente Emmen een bedrag van f 16 387,55 en in de overige gemeenten in totaal een bedrag van f 30 229,79. LIMBURG In 60 gemeenten werd het recht van verhaal toegepast.
Gemeenten met meer dan 20 000 inwoners:
Bedragen, gevorderd met toepassing van het recht van verhaal f
Kerkrade . Maastricht Roermond De overige gemeenten
737,07 1 082,33 85 000,— 8 579,15 2 214,26
Bedragen, betaald ingevolge minnelijke schikking f
26 867,63
18 131,19 23 791,20 28 000,— 6 732,50 13 775,69 58 760,49
Artikel 74 Toepassing van dit artikel kwam in 1945 niet voor. Statistiek der ondersteunden, uitgaven en ontvangsten len aanzien van deze statistiek wordt verwezen naar de desbetreffende publicatiën van het Centraal Bureau voor de Statistiek. "s-Gravenhage, 27 Februari 1948. De Minister van Binnenlandse W1TTEMAN.
Zaken,